ieder zijn vak
VWO
Schooljaar 2014-2015
het Vlietland College LEIDEN
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Inhoudsopgave
Voorwoord Nederlands Engels Frans Duits Cultureel kunstzinnige vorming Lichamelijke opvoeding Godsdienst/levensbeschouwing Maatschappijleer Oriëntatie op vervolgonderwijs (OVO) Kunst – drama Kunst – beeldende vormgeving Geschiedenis Aardrijkskunde Wiskunde Natuurkunde Scheikunde Biologie Economie Management en Organisatie Informatica
3 4 5 7 7 8 9 11 12 14 14 17 19 21 22 25 28 29 31 32 33
2
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Voorwoord Met de 2e fase wordt de bovenbouw HAVO/VWO bedoeld. Men spreekt over profielen, studiehuis, studiebelastingsuren, vrije ruimte, contacturen en het programma van toetsing en afsluiting. Nieuw zijn ook een aantal vakken als management en organisatie, culturele en kunstzinnige vorming, oriëntatie op vervolgonderwijs, informatica en de liefhebbers van wiskunde kunnen hun hart ophalen: wiskunde C + A + B + D. In deze uitgave van “Ieder zijn vak” hebben de vakdocenten geprobeerd zo duidelijk mogelijk te omschrijven wat je in de verschillende vakken tegenkomt en wat er van je verwacht wordt. Heb je na het lezen nog vragen komt dat gerust langs bij je decaan. J.T. van Berkel decaan VWO kamer 111
[email protected]
3
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015 kennis van literaire begrippen en toepassing daarvan plus overzicht van de literatuurgeschiedenis
NEDERLANDS
Toetsing A leesvaardigheid in het centraal examen; de toets bestaat uit een tekst met vragen en een samenvattingsopdracht; B spreekvaardigheid in het schoolexamen; de toets bestaat uit: een beschouwende voordracht en deelname aan een discussie of debat; C schrijfvaardigheid in het schoolexamen; de toets bestaat uit een gedocumenteerde schrijfopdracht. D argumentatieve vaardigheden in het schoolexamen; de toets bestaat uit een tekst met vragen en een onderdeel samenvatten. In het centraal examen als onderdeel van leesvaardigheid E literatuur In het schoolexamen; de toets bestaat uit een mondeling en schriftelijk deel. Er moeten minimaal 15 titels- waarvan minstens 2 van vóór 1880 - gelezen worden. Daarnaast moet de boekenlijst aan een aantal andere eisen voldoen. De kennis over de gelezen boeken wordt getoetst in het mondeling. De onderdelen poëzie-analyse en literatuurgeschiedenis worden schriftelijk getoetst. Naast deze toetsen wordt er in de voorexamenklassen een aantal voortgangstoetsen gegeven, waarvan de cijfers meetellen voor het (overgangs)rapport. Ook cijfers voor schrijfopdrachten, spreekvaardigheidstoetsen en letterkundige opdrachten kunnen meetellen voor het (overgangs)rapport.
Inleiding Het vak Nederlands is opgenomen in het gemeenschappelijk deel van alle profielen. Het vak heeft een belasting van 480 sbu in de VWO-afdeling. Het vak is belangrijk omdat vele van de vaardigheden, aangeleerd bij Nederlands, toegepast kunnen en moeten worden bij de andere vakken. Lees-, spreek- en schrijfvaardigheid zijn de pijlers van het vak. De argumentatieve vaardigheden vormen een onderdeel van bovengenoemde vaardigheden. Daarnaast is letterkunde een belangrijk onderdeel: het lezen en beoordelen van literatuur en het analyseren van poëzie. Literatuurgeschiedenis maakt ook deel uit van het vakonderdeel letterkunde. Methoden Voor taalvaardigheid (spreken, lezen en schrijven) wordt de methode Nieuw Nederlands van uitgeverij Noordhoff gebruikt. Voor literatuur gebruiken we de Syllabus letterkunde. Inhoud Het vak kent vijf domeinen: A leesvaardigheid het analyseren, interpreteren, beoordelen en samenvatten van een zakelijke tekst; B spreekvaardigheid het houden en beoordelen van een discussie, debat of voordracht; C schrijfvaardigheid het verzamelen, verwerken en verstrekken van informatie; D argumentatieve vaardigheden onderdeel van bovenstaande drie vaardigheden, vooral bij analyse, beoordeling en opbouwen van een betoog E literatuur
Contacturen Leerjaar Contacturen per week
4
4 3
5 3
6 3
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015 Er wordt van je verwacht dat je gebruik maakt van de computer bij een aantal onderdelen. Je kunt dat doen door dingen op te zoeken op het internet of door een brief te mailen. Je moet ook uitzoeken welke rol Engels speelt bij verdere studie en beroepen waaruit je kunt kiezen. Dit onderdeel heet Oriëntatie op Studie en Beroep.
Aan de hand van werkwijzers en aanwijzingen in de methoden zal de leerling de stof moeten verwerken. Per leerjaar zullen voor het onderdeel literatuur minstens 5 boeken gelezen moeten worden. Daarover moet een verwerkingsopdracht gemaakt worden. Aan het einde van jaar 4 en 5 wordt de kennis over de boeken getoetst in een examentoets. Wat wordt van de leerling verwacht? Van de leerling wordt verwacht, dat hij zijn algemene ontwikkeling op peil probeert te brengen of te houden. Het lezen van de krant, het volgen van een discussie met een maatschappelijk actueel onderwerp, dit alles moet voor hem geen probleem opleveren. Daarnaast moet hij een eigen smaak voor literatuur ontwikkelen. Voor veel onderdelen van zijn studie is hij zelf verantwoordelijk. De leerling moet dus kunnen plannen en zijn werkzaamheden kunnen overzien. Relatie met de onderbouw In de onderbouw heeft de leerling ervaring opgedaan in de verschillende vaardigheden. Zo is de leerling met een deel van de literaire begrippen (bijvoorbeeld fictie en non-fictie) al bekend. Ook een aantal begrippen uit het onderdeel leesvaardigheid (zakelijke teksten) wordt in de onderbouw behandeld en getoetst. Daarnaast zijn veel begrippen uit de stilistiek aangeleerd. Aan spelling en grammatica wordt in de bovenbouw minder lestijd besteed.
Wat heb je aan het vak Engels Engels is erg belangrijk in het dagelijks leven in Nederland. Dit wordt duidelijk als je stilstaat bij de rol van de Engelse taal in het onderwijs, in het bedrijfsleven en in de vele (familie)banden met mensen in landen als Australië, Amerika en Canada. Buiten de landen waar Engels gesproken wordt, worden nergens zoveel Engelstalige boeken verkocht als in Nederland. Voor veel Nederlanders is het Engels bijna een tweede taal. Na hun middelbare schoolopleiding gaan veel leerlingen naar vervolgopleidingen waar zij de opgedane kennis en vaardigheden voor het vak Engels opnieuw in praktijk zullen moeten brengen. Veel opleidingen gebruiken Engels als voertaal tijdens de colleges en ook de meeste studieboeken zijn in het Engels! Ook voor een groot aantal beroepen is een degelijke vaardigheid in het lezen, schrijven en spreken van het Engels een vereiste. Er wordt verwacht dat je aan het begin van de 2e fase beschikt over een ruime woordenschat, een behoorlijke beheersing van de grammatica en voldoende spreek-, lees-, luister- en schrijfvaardigheid. Leerjaar Contacturen per week
4 2
5 3
6 3
Je gebruikt voor Engels in 4, 5 en 6 VWO, bijvoorbeeld de methode Of Course . Voor schrijfvaardigheid gebruik je de methode Rules and Words for Writing van uitgeverij Thieme Meulenhoff.
ENGELS De leerstof De leerstof bestaat uit een aantal onderdelen die je bij het schoolexamen allemaal op een rijtje ziet. 5
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Voor literatuur gebruik je de methode Eldorado van Uitgeverij Meulenhoff Educatief. Daarnaast wordt er ieder jaar één literair werk klassikaal gelezen.
literair of een cultuur-historisch onderwerp betreffen. Voorbereiding Je kunt alleen aan de afsluitende toetsen deelnemen als je voor elk van de hierboven genoemde vaardigheden aanwijsbaar ruim geoefend hebt. Je moet daarvoor o.a. het volgende doen: - Leesvaardigheid: *extensief lezen, samenvatten, ICT activiteiten - Kijk/luistervaardigheid: *extensief luisteren ('kilometers maken') *note-taking - Gespreksvaardigheid: *discussies *betoog (spreken) *presentaties - Schrijfvaardigheid: *correspondentie *e-mail *verslaglegging - Literatuur: *leesdossier aanleggen (ten minste 6 romans/toneelstukken). E-pack *zelfstandig oefenen van de vier vaardigheden (luisteren, schrijven, lezen, spreken). "op eigen kosten (vrijwillig) aan te schaffen" voor zelfstudie.
De leerstof De leerstof bestaat uit een aantal onderdelen die je bij “het schoolexamen” allemaal op een rijtje ziet. Er wordt van je verwacht dat je gebruik maakt van de computer bij een aantal onderdelen. Je kunt dat doen door dingen op te zoeken op het Internet, door brieven te e-mailen of door b.v. boekverslagen te schrijven met behulp van een tekstverwerker. Je moet ook uitzoeken welke rol Engels zal spelen bij verdere studie en beroepen waaruit je kunt kiezen. Dit onderdeel heet Oriëntatie op Studie en Beroep. Het schoolexamen Het schoolexamen heeft de vorm van een examendossier. Je werkt gedurende de hele bovenbouwperiode aan de samenstelling van dit dossier. Het schoolexamen omvat de volgende onderdelen: Toetsen - Luister/kijkvaardigheid - Gespreksvaardigheid - Schrijfvaardigheid - Literatuur Elk van deze onderdelen telt voor 25% mee in het schoolexamen.
Het onderdeel literatuur wordt schriftelijk getoetst. In de eindtoets betreft dit de onderdelen 'literaire begrippen', schrijvers, 'literatuurgeschiedenis' en een klassikaal gelezen literair werk.
Voortgangstoetsen Tijdens het gehele schooljaar worden in 4 en 5 VWO voortgangstoetsen (vt’s) afgenomen op het gebied van de bovengenoemde vaardigheden.
Het Centraal Schriftelijk Examen Het Centraal Schriftelijk Examen bestaat uit een leesvaardigheidtoets. Het eindcijfer voor Engels is het gemiddelde van het cijfer voor het schoolexamen en het centraal schriftelijk examen.
Profielwerkstuk Als Engels bij het profielwerkstuk betrokken is omvat het profielwerkstuk een zelfstandige werkopdracht. Je opdracht moet dan een taalkundig of
Tijdens de contacturen krijg je instructie over het werk dat je moet doen en de manier waarop je dit werk moet 6
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
aanpakken. Ook worden er dingen gezamenlijk besproken en kun je vragen stellen over je werk. Je zult daarna de leerstof zelfstandig moeten verwerken en oefenen. Van jou wordt verwacht dat je tijdens de contacturen aanwezig bent, aantekeningen maakt, enz. Daarnaast wordt er van je verwacht dat je de leerstof, zoals die in bijvoorbeeld werkwijzers is vastgelegd, naar behoren uitvoert en dat je je houdt aan data van mondelinge (proef)examens en inleverdata van brieven en opdrachten enz. In de basisvorming (de term geeft het al aan) heb je de basis gelegd voor het vak Engels in de bovenbouw. Je hebt voldoende vaardigheden aangeleerd, voldoende grammatica bestudeerd en een voldoende woordenschat opgebouwd om in 4, 5 en 6 VWO met succes het vak Engels te kunnen volgen.
Over de behandelde stof krijg je voortgangstoetsen over een bepaald thema en schriftelijke overhoringen die een kleiner deel van de stof toetsen. Ook wordt regelmatig je voortgang in tekstbegrip en luistervaardigheid getoetst. Voor alle toetsen krijg je cijfers. Het eindexamen bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen. Het schoolexamen heeft een aantal toetsen in de 6e klas : literatuur, briefschrijven, kijk- en luistertoets spreken. Het centraal examen bestaat uit tekstbegrip en bepaalt 50% van het uiteindelijke cijfer.
DUITS
FRANS In de bovenbouw VWO heb je steeds drie lesuren Frans per week, waarin je oefent met grammatica, vocabulaire, leesvaardigheid, spreekvaardigheid, luister-vaardigheid en tekstbegrip. We werken met de methode “Grandes Lignes”. Deze bestaat vier katernen en een naslagwerk waarin je o.a. een overzicht van de belangrijkste grammatica regels vindt. Er is een site bij de methode waarop je aanvullende oefeningen en handige links kunt vinden. Naast de opdrachten uit het boek, werken we met examenteksten, krijg je kijk- en luisteropdrachten, briefopdrachten en lees je een aantal boeken. In de zesde klas behandelen we de belangrijkste stromingen uit de Franse literatuurgeschiedenis.
7
Aus, bei, mit, nach, seit, von, zu.... Dit was jarenlang de kennis van het Duits van generaties van mensen, die rijtjes moesten opdreunen en voor wie de grammatica het belangrijkste onderdeel van de taal was. Gelukkig is er sinds de Tweede Fase veel veranderd. Alle leerlingen in 4-VWO hebben Frans en/of Duits in het gemeenschappelijk deel van hun profiel. Bij die keuze zien veel leerlingen het voordeel van Duits. Deze taal staat namelijk zo dicht bij de onze, dat je al heel snel goed uit de voeten kunt met het Duits in alle opzichten. Dat Duits als vreemde taal naast Engels op de arbeidsmarkt belangrijk is en bovendien aan populariteit toeneemt kun je regelmatig in de Nederlandse kranten lezen. Bovendien is Duitsland nog altijd onze belangrijkste handelspartner en willen
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Culturele en kunstzinnige vorming (CKV)
veel bedrijven medewerkers die goed Duits kunnen spreken en schrijven. In klas vier oefenen we verder met de vaardigheden, die ook in de onderbouw al aan de orde kwamen, namelijk lezen, schrijven, luisteren en spreken. We werken met dezelfde methode als in de onderbouw ‚Na klar!’ van Malmberg, den Bosch. Je weet, dat deze methode het vak echt zo leuk mogelijk voor je maakt. Als je moeite hebt met bepaalde onderdelen, kun je zelfstandig met epack trainen tot je het gewenste niveau bereikt hebt. Uiteraard spreken we in de les Duits. Er geldt in de bovenbouw nog meer dan in de onderbouw dat de doeltaal écht de voertaal is. Om de luistervaardigheid te trainen kijken we veel films en documentaires, waar we daarna ook in het Duits over praten. Nadat in 4-VWO de basis van het vak staat als een huis, verdiepen we ons in 5VWO in nieuwe onderdelen van het vak, zoals de literatuur en de literatuurgeschiedenis. Hierbij leren we de grote schrijvers uit het Duitse taalgebied kennen en zien we welke literaire stromingen er door de eeuwen heen geweest zijn en hoe die het maatschappelijk leven beïnvloed hebben. We lezen voor het examen klassikaal elk jaar twee boeken, een aantal losse verhalen en enkele gedichten. Hierbij wordt het begrippenapparaat gehanteerd zoals dit bij Nederlands is aangeleerd. Door het lezen van verschillende literaire teksten wordt de leessmaak ontwikkeld en deze boeken helpen je ook weer je tekstbegrip te vergroten. Het centraal examen in klas 6 bestaat namelijk uit tekstbegrip, dat 50% van je eindcijfer is. Alle leerlingen, die normaal tot goed voor Duits werken, kunnen voor dit vak een goede voldoende halen en zullen aan het eind van hun schoolloopbaan zeker kunnen zeggen: ‚Deutsch macht Spaß, na klar!’
Inleiding Dit is een verplicht vak; het zit dus in het algemene deel. De bedoeling van het vak is je een weg te wijzen op het culturele pad, je te laten kennismaken met de verschillende kunstdisciplines (drama, dans, wereldliteratuur, beeldende vorming, architectuur, film en muziek). Het is vooral een ervaringsvak; we beginnen met je “culturele uitgangspositie” en proberen je een stapje verder te brengen. Studielast Dit vak telt 160 sbu’s; er zijn 2 contacturen in 4-VWO en 1 uur in 5-VWO (blokuur gedurende ½ jaar) Methode Palet en modules over de verschillende disciplines. Inhoud Er zijn de volgende onderdelen: 1. Deelnemen aan 8 culturele activiteiten (5 in 4-VWO en 3 in 5-VWO), in principe buiten school. Bijvoorbeeld een bezoek aan een tentoonstelling, een (culturele) film, een concert, een dansvoorstelling, een toneelstuk, het maken van een architectuurwandeling en het lezen van wereldliteratuur (verplicht in 5-VWO). Deze activiteiten moeten enige kwaliteit hebben; daarom overleg je hierover met je kunstmentor. 2. Aan de hand van de methode Palet leer je kunst bekijken en relaties aan te geven tussen de verschillende kunstdisciplines, bijvoorbeeld bij “Romeo en Julia” zijn literatuur, dans, film en muziek te betrekken. Hierbij leer je bepaalde, voor die kunstuiting, gangbare begrippen gebruiken. Je leert, hoe bepaalde culturen elkaar beïnvloeden. Je kunt vorm, inhoud,
8
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
functie, historische achtergronden aangeven bij verschillende kunstuitingen. 3. Je maakt theoretische opdrachten, waarbij je leert werken met de verschillende begrippen. Je maakt ook praktische opdrachten, alleen of met een ander, bijvoorbeeld een fotoreportage, een schrijfopdracht, het componeren en/of uitvoeren van een muziekstukje, het dramatiseren van een scène uit een boek en het samenstellen en/of uitvoeren van een dans. De praktische opdrachten kunnen meer kunstdisciplines bevatten. 4. Je begint je CKV-carrière met het beschrijven van het beginniveau op het culturele vlak in de zogenaamde kunstautobiografie en aan het eind schrijf je een balansverslag waarin we kunnen lezen wat CKV je gebracht heeft en of het je een stapje verder heeft doen zetten. 5. Verslagen en resultaten van 1,2,3 en 4 komen in het zogenaamde kunstdossier, waarover je voortgangsgesprekken en tenslotte een afsluitend gesprek voert met je kunstmentor, waarbij je jouw keuzes kunt motiveren, de specifieke begrippen kunt hanteren, de historische achtergronden kent, etc. Dit gesprek gaat mede naar aanleiding van je balansverslag en een door jou samengestelde top 3 per discipline. Dit alles moet naar behoren zijn uitgevoerd en geldt als schoolexamen met als beoordeling voldoende of goed. Contacturen Tijdens de contacturen zullen algemene inleidingen gegeven worden en wordt zelfstandig gewerkt aan de modules, de verslagen, de praktische opdrachten, etc. Ook zal het mogelijk zijn een museum, een galerie te bezoeken o.i.d.
9
In deze uren vinden ook de gesprekken plaats met je docent waarbij hij je adviseert en je vorderingen bespreekt. Wat wordt van de leerling verwacht Van jou wordt verwacht dat je openstaat voor de verschillende kunstuitingen en dat je zelf individueel of in een klein groepje initiatieven ontplooit om een toneelvoorstelling, een tentoonstelling, etc. te bezoeken. Vanzelfsprekend helpen de docenten je op weg, maar eigen initiatief met argumenten onderbouwd en reflectie daarop zijn belangrijk. Relatie met de basisvorming Het begrippenapparaat, de manier hoe een schilderij te bekijken, hoe een muziekstuk te beluisteren, dat alles is voor een deel al aangeleerd in de onderbouw en zal bij CKV verder uitgebouwd worden.
LICHAMELIJKE OPVOEDING Inleiding In de 2e fase zit het vak lichamelijke opvoeding (LO ) in het gemeenschappelijke deel van alle vier de profielen. LO is een verplicht vak voor alle leerlingen en is onderdeel van het schoolexamen. Doelstelling In de basisvorming ging het erom jullie kennis te laten maken met veel verschillende manieren van bewegen. Het ervaren en kennismaken met allerlei sportactiviteiten was in de basisvorming het belangrijkste. Bij LO in de bovenbouw wordt deze leerlijn voortgezet en verder uitgebouwd met nieuwe en andere sportactiviteiten.
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Vaardigheden en kennis De vaardigheden hebben zowel betrekking op het bewegen, als op de omgang en het kunnen uitvoeren van andere taken, zoals trainer, organisator, scheidsrechter en coach. In de onderbouw hebben we daar een begin mee gemaakt. Allemaal nog heel eenvoudig en kleinschalig. Ook is er al wat aandacht besteed aan theorie, denk maar aan het ‘FAIR PLAY’ stencil. In de bovenbouw wordt deze lijn voortgezet, alleen wordt er van je verwacht dat je op een hoger niveau kunt presteren en aan de verplichte eindtermen kunt voldoen. Deze hebben betrekking op het bewegen (centrale deel), de omgangsvaardigheden en de regeltaken (scheidsrechter,etc.).
De verplichte eindtermen zijn verdeeld over vijf bewegingsonderdelen, domeinen genaamd, te weten: Domein A: algemene doelstellingen Domein B: bewegen verbeteren Hierin zijn spel en de keuzeactiviteiten verplicht. Uit de activiteiten atletiek, bewegen en muziek, turnen en zelfverdediging moet je er twee verplicht kiezen. Domein C: bewegen en regelen. Verplicht onderdeel Domein D: bewegen en gezondheid. Verplicht onderdeel Domein E: bewegen en samenleven. Verplicht onderdeel Keuzemogelijkheden De meeste eindtermen zijn verplicht en daar moet iedereen aan voldoen. Uit sommige onderdelen kun je zelf kiezen. Je moet van de vier onderdelen: atletiek, turnen, bewegen op muziek en zelfverdediging er verplicht twee kiezen. Alle onderdelen die jij voldoende hebt afgesloten worden afgetekend door de docent LO. b. Het schoolexamen Voor LO zal het wat betreft de afsluiting gaan om handelingsdelen. De inhoud van de handelingsdelen bestaat o.a. uit regel opdrachten, bewegingstoetsen + theoretische opdrachten. De normen waaraan je moet voldoen zijn omschreven in z.g. eindtermen. Of je aan de eindtermen voldoet, beoordeelt de examinator, de leraar l.o. Je moet de eindtermen naar behoren afsluiten en je kan als beoordeling: voldoende of goed krijgen. Als je LO niet ‘naar behoren’ afsluit moet de opdracht opnieuw gedaan worden in de vorm van een herkansing. Bij voldoende kan het examendossier afgesloten worden. Je moet jouw examendossier voldoende hebben afgesloten om het centraal examen af te kunnen sluiten!
Studielast (gemeenschappelijk deel) Leerjaar
4
5
6
Uren per week
2
2
1
Methode Bij LO 1 gebruiken we met behulp van de E.L.O. de volgende vier leerling katernen:
“Zelf beter leren spelen” - volleybal en basketbal; - spelen en spel analyseren; - trainingsvormen kiezen, uitwerken en zelf geven “Bewegen en samenleving“ - sportoriëntatie en keuze; - sportkeuze test (welke sport past bij mij); - achtergrondinformatie over keuzes bij sportactiviteiten. - werkstukken “Mijn sportadvies” en “Mijn favoriete sport”. Reader “ Bewegen en Gezondheid” Reader “Ik regel het zelf wel” - onderlinge instructie; - leren scheidsrechteren; - organiseren van een toernooi. Inhoud a. Overzicht van de lesstof
10
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Het examendossier De vorderingen van de leerlingen worden door de docent LO bijgehouden. Contacturen Alle uren zijn verplichte contacturen. Dit komt omdat alleen sporten zonder toezicht van een leraar bij de wet verboden is i.v.m. veiligheid. Toch zullen er momenten van zelfstudie nodig zijn om aan de eindtermen te kunnen voldoen. Denk o.a. maar aan “Bewegen en samenleven ” aan het opstellen van een “Eigen Sportadvies” en een verslag over “Jouw favoriete sport”. Dat is iets wat je thuis moet doen en wat valt binnen de studielasturen voor dat onderdeel. Wat wordt er van de leerling verwacht? Misschien klinkt het tegenstrijdig, het gaat om zelfstandig werken maar de docent moet er verplicht bij aanwezig zijn. Het gaat daarbij om actieve participatie. Inzet en werkhouding zijn hier de kernbegrippen.
Bovendien hoor je dagelijks in het nieuws hoe religie de actuele gebeurtenissen beïnvloedt. De bedoeling van deze lessen is dat je kennis opdoet over en begrip krijgt voor mensen met een ander geloof en een andere levenswijze dan jij zelf. Tevens is het de bedoeling dat je leert discussiëren over levensbeschouwelijke onderwerpen en dat je je eigen levensbeschouwing kritisch bekijkt en goed onderbouwt. Studielast Het vak wordt alleen gegeven in het vierde en vijfde leerjaar in het gemeenschappelijk deel van alle vier de profielen. Het omvat 80 sbu’s en telt mee in het combinatiecijfer. Dit betekend dat het op je eindlijst staat. (Het combinatiecijfer is het gemiddelde van de vakken: GL, MA, ANW en je Profielwerkstuk waarbij je voor ieder onderdeel minimaal een 4 moet halen). Het vak heeft één contactuur per week, dat betekent dat je een deel van het werk voor dit vak tijdens de lessen op school moet maken en een deel thuis.
“ Bewegen kleurt het schoolse leven” GL in 4 VWO
GODSDIENST/ LEVENSBESCHOUWING Leerjaar Contacturen per week
4 1
5 1
6 -
Inleiding Het vak godsdienst/ levensbeschouwing gaat over wat mensen belangrijk vinden in het leven en waarom. De Nederlandse cultuur is in het verleden sterk beïnvloed door het Christendom denk bijvoorbeeld maar aan je vrije dagen. En in mindere mate door het Jodendom en Humanisme. In de laatste jaren speelt de Islam een steeds grotere rol in onze samenleving.
11
Inhoud, methode en toetsing Het bovenbouwboek Perspectief bestaat uit zes levensbeschouwelijke thema’s waarvan we de eerste drie zullen behandelen. Daarnaast wordt er informatie gegeven over zes levensbeschouwelijke stromingen (de vijf wereldgodsdiensten en het humanisme). Daarvan zullen in de vierde klas Christendom, Islam en Jodendom behandeld worden. De stof zal als volgt getoetst worden: Je krijgt drie toetsen over de drie godsdiensten die je dit jaar bestudeerd. Daarnaast verdiep jij je samen met een groepje verder in één godsdienst of één van de levensbeschouwelijke thema’s die we behandelen en daarover geven jullie gedurende het jaar een presentatie. Ook
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
maak je een beeldende opdracht over jouw wereldbeeld. Tenslotte schrijf je aan het eind van het jaar een vervolg op het Egodocument uit de derde klas; een Levensvisiedocument. Dit cijfer gemiddeld met je deelnamecijfer voor de klassengesprekken en discussies volgend op de presentaties- vormt je zesde cijfer voor het vak. Het gemiddelde van deze zes cijfers vormt je GL cijfer en neem je mee naar 5 VWO GL in 5 VWO
betekent. Je hebt al iets geleerd over de wereldgodsdiensten, hun kerninhoud, rituelen en feesten. Tevens is er aandacht besteed aan enkele thema's en hoe verschillende levensbeschouwingen daarmee omgaan. Nu, in de tweede fase, is het tijd om je kennis te verdiepen en zelf op zoek te gaan naar wat een levensbeschouwing werkelijk voor jezelf, maar ook voor anderen, betekent en hoe deze van invloed is op de samenleving en hoe dat bepalend kan zijn voor de morele keuzes die jij en anderen maken.
Inhoud, methode en toetsing De opzet van het vijfde leerjaar is gelijk aan die van het vierde leerjaar. De drie volgende thema’s uit het boek Perspectief worden behandeld en vormen het onderwerp voor een presentatie. Naast het Hindoeïsme, Boeddhisme en Humanisme die eveneens worden behandeld en tevens getoetst zullen worden. Het gemiddelde van de zes behaalde cijfers dit jaar wordt gemiddeld met je cijfer uit 4 VWO en vormt je GL cijfer dat meetelt in het combinatiecijfer.
Maatschappijleer
Wat wordt er van je verwacht? Er wordt van je verwacht dat jij je verdiept in verschillende godsdiensten; in wat ze betekenen voor hun aanhangers en welke invloed ze hebben op het maatschappelijk leven. Tevens wordt er van je verwacht dat je bereid bent om levensbeschouwelijke standpunten te onderzoeken, ook al denk je er zelf anders over. Tenslotte wordt er van je verwacht dat je meedenkt en meedoet wanneer er in de klas over deze zaken wordt gediscussieerd. Het spreekt vanzelf dat je andermans mening respecteert en dat anderen jouw mening respecteren.
In de lessen maatschappijleer onderzoek je hoe onze samenleving werkt. Vragen en onderwerpen die belangrijk zijn bij maatschappijleer hebben te maken met jezelf en de omgeving waarin je leeft. Onze samenleving bestaat uit heel veel individuen. Jij bent een eigen persoon met een eigen smaak en voorkeuren. Toch moeten mensen ook samenwerken, anders wordt het een chaos. Grote problemen zijn makkelijker op te lossen als iedereen meewerkt. Er is veel georganiseerd in onze samenleving. Iedere dag rijden de bussen op dezelfde tijdstippen en de winkels liggen vol met boodschappen. Dat is bijzonder, want dat betekent dat wij afspraken met elkaar maken waar iedereen zich aan houdt. Toch is dat gek: waarom stoppen mensen (meestal) voor een rood stoplicht? Waarom is er eigenlijk niet veel méér criminaliteit? En als wij zo goed afspraken kunnen maken, waarom zijn er dan nog oorlogen en armoede?
Relatie met de basisvorming In de basisvorming heb je kennis gemaakt met wat een godsdienst of levensbeschouwing voor de aanhangers
Je gaat leren dat er tal van problemen bestaan die niet opgelost kunnen worden. We moeten leren leven met sommige problemen. Denk aan de files! Niemand 12
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
kan ze oplossen en iedere dag staan mensen uren in de file. Hoe komt het dat sommige problemen niet op te lossen zijn? Dat heeft onder andere te maken met het feit dat mensen verschillende waarden en belangen hebben. Maar over veel zaken zijn we het wèl eens. Sommige dingen vinden we allemaal gek of vinden we niet ´horen´, terwijl er over andere zaken wel veel discussies zijn. Vaak is dat goed, want in een goed debat luistert men naar elkaar en soms verandert men zelfs van standpunt om toch samen te kunnen werken. Het is belangrijk dat je begrijpt hoe onze samenleving in elkaar zit en werkt. Het vak maatschappijleer kan jou hierbij helpen. De gebeurtenissen op het nieuws komen zelden zomaar uit de lucht vallen. Er zijn processen voorafgaand aan die gebeurtenis en deze processen worden door verschillende mensen met verschillende waarden en belangen in gang gezet. Je gaat leren om verbanden met elkaar te leggen zodat actualiteiten inzichtelijker worden. Sommige mensen hebben meer invloed op gebeurtenissen, omdat ze beslissingen nemen. Denk bijvoorbeeld aan politici. Of aan mensen die belangrijke functies hebben. Deze mensen gaan we tijdens de maatschappijleerlessen bespreken. Het is interessant om te kijken waarom deze belangrijke mensen handelen zoals ze handelen. Tegelijkertijd is iedereen belangrijk, want we leven in een democratie waarin de burgers (jij en ik) het laatste woord hebben. Methode Het boek waaruit we de theorie leren zijn voor HAVO en VWO Seneca. Er zijn opdrachten die je alleen of samen doet. De methode biedt voldoende mogelijkheden om zelfstandig met de stof bezig te zijn. Daarnaast krijg je ook aantekeningen van de docent. Daarbij
maken we gebruik van sociale wetenschappen zoals recht, economie, sociologie en de recente geschiedenis. Maatschappijleer levert een wezenlijke bijdrage aan de politieke scholing en burgerschapsvorming van leerlingen. Inhoud De onderwerpen worden gekozen uit de volgende domeinen: Domein A Vaardigheden Domein B Rechtsstaat Domein C Parlementaire democratie Domein D Verzorgingsstaat Domein E Pluriforme samenleving. De onderwerpen die we behandelen en de tijdsindeling staan in het PTA. We spelen in op de actualiteiten en er is ruimte om bezig te zijn met onderwerpen waar je eigen belangstelling naar uitgaat. Het schoolexamen bestaat uit een examendossier met de volgende onderdelen: 1. toetsen met gesloten en open vragen 2. actualiteiten 3. praktische opdracht over een maatschappelijk vraagstuk Voor de weging van de onderdelen van het examendossier kan je het PTA raadplegen. Studielast Er zijn 2 lessen per week gedurende het vierde schooljaar. In totaal omvat maatschappijleer een studielast van 120 uur. Buiten de contacturen ben je dus ook nog een aantal uren met maatschappijleer bezig. Het kan zijn dat je met huiswerk of met een praktische opdracht bezig bent, een debat moet voorbereiden of dat je op bezoek gaat naar bijvoorbeeld een rechtbank of een belangenorganisatie. Wat wordt er van de leerling verwacht? Er wordt van je verwacht dat je belangstelling toont voor
13
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
maatschappelijke vraagstukken. Dat kan bijvoorbeeld door regelmatig de actualiteiten te volgen. Ook is het belangrijk dat je zelfstandig leert werken. Uiteraard zullen de docent en de methode je daarbij ondersteunen. Een kritische houding en vragen stellen over de samenleving, een mening vormen en die kunnen onderbouwen met kennis zijn kernvaardigheden voor het vak maatschappijleer.
- daaruit maak je een keuze van voor jouw interessante opleidingen bij het HBO en/of WO; - je bezoekt algemene voorlichtingsdagen van Universiteiten en Hogescholen. In 4-VWO ben je hoofdzakelijk bezig met het oriënteren. Nodig dus: informatie, het ontwikkelen van zelfkennis, voortdurend je bezinnen op de toekomst. Via de site http:// vlietlandcollege.dedecaan.net vind je informatiemateriaal. Je kunt ook eenvoudig via het forum vragen stellen en een e-mail aan je decaan sturen.
Oriëntatie op vervolgonderwijs (OVO) De leerlingen krijgen informatie via www.vlietlandcollege.dedecaan.net In de 3e klas heb je je bezig gehouden met ‘leren kiezen’, het kiezen van een profiel en het invullen van een klein deel van de vrije ruimte. OVO in de 2e fase vormt daarop het vervolg. Bij oriëntatie op vervolgonderwijs zet je een volgende stap. Er is in samenwerking met universiteiten en hogescholen een stappenplan ontwikkeld. Elke stap brengt je dichter bij de keuze van een bij jouw interesses en capaciteiten passende vervolgopleiding. Welke stappen je gaat nemen beslis je in overleg met je mentor en de decaan. De stappen die jullie gaan zetten zijn: oriënteren, verkennen, verdiepen en de knoop doorhakken. Bij elke stap horen activiteiten, die je in het verband met OVO kan vastleggen in je portfolio. Bijvoorbeeld: - je zoekt uit, welke opleidingen mogelijk zijn met het door jou gekozen profiel en de invulling van de vrije ruimte; - je verzamelt over die opleidingen informatie;
KUNST DRAMA
VWO Leerjaar Contacturen drama per week Contacturen Kunst Algemeen per week
4 -
5 2
6 2
-
2
1,5
“Drama is doen alsof terwijl je doet alsof je niet alsof doet………………” “Drama is de kunst van het spelen; het spelen van de verbeelde werkelijkheid…” Kunst drama is een combinatievak van Kunst Algemeen en de kunst variant Drama. Bij Kunst Algemeen bestudeer je de westerse kunst- en cultuurgeschiedenis. Een belangrijk onderdeel van je theoretische kennis om een kunstdiscipline (maakt niet uit welke specifieke discipline) beter te kunnen begrijpen, waarderen en volgen. Op het VLC kan je kiezen uit de kunstdisciplines Beeldende Vormgeving en Drama. 14
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Kunst Drama is een profielkeuzevak in het profiel Maatschappij en kan zowel in Cultuur & Maatschappij als in Economie & Maatschappij gekozen worden. Wanneer het rooster het toelaat is het vak ook in de Natuurprofielen te kiezen in de vrije ruimte. Het vak sluit je af met een landelijk Centraal Schriftelijk Eindexamen. Wie kiest kunst? Leerlingen die dit vak kiezen hebben belangstelling voor kunst en cultuur en beschikken over gevoel voor vormgeving. Creativiteit en inventiviteit zijn noodzakelijk naast doorzettingsvermogen. Je krijgt voor kunst les van twee verschillende docenten. De docent die kunst algemeen geeft is een andere docent dan de docent die beeldende vormgeving of drama geeft. DRAMA Drama is een echt praktijkvak; doen, ervaren, beleven, (toneel)spelen. Je bent je eigen gereedschap en begrijpt dat een actieve opstelling en gezonde belangstelling, inzet en motivatie de belangrijkste middelen zijn waarmee jij de einddoelen voor drama kunt bereiken. Je ontwikkelt je spelkwaliteiten en vaardigheden door in de lessen te oefenen, te spelen, te reflecteren en te presenteren. Je werkt zowel individueel als in samenwerking met anderen. Praktijk Spelen: je leert je lichaam (mimiek, gebaren, houding) en stem (expressie, timing, intonatie en articulatie) te gebruiken. Je leert spelgegevens van elkaar te onderscheiden en met elkaar te combineren. Spelgegevens zijn; rol (wie), actie/verhaal (wat), ruimte/ plaats (waar), tijd (wanneer) en motief (waarom). Op die manier leer je
15
doelgericht te werken; zodat je weet wie of wat je speelt, maar ook waarom. Vormgeven; Je leert rollen opbouwen, je in te leven in situaties en personen, scènes uit te werken en vorm te geven (vanuit een vaste toneeltekst, improvisaties, een verhaal, een thema, situaties, ervaringen etc.) en materiële vormgevingsmiddelen te gebruiken (rekwisieten, decor, kostuum, grime, licht en geluid). Ook leer je maatschappelijke-, alledaagseen actuele onderwerpen vorm te geven in spel Presenteren; je kunt de vaardigheden die je hebt opgebouwd bij het spelen en vormgeven functioneel toepassen in een optreden voor elkaar en voor publiek. Je weet daarbij de theatrale middelen toe te passen; non-verbale en verbale uitingsvormen, spelgegevens, ensceneringtechnieken en materiële vormgevingsmiddelen. Je leert op te treden samen met anderen en solo. Beschouwen: je leert te reflecteren op het spel van jezelf en van je medeleerlingen. Je leert je werkproces, de keuzes die je maakt en je motivatie voor presentaties toe te lichten. Je leert bovendien hoe je bij een voorstelling van professionele theatermakers aan kunt geven op welke manier theatrale middelen zijn gebruikt en je kunt de onderlinge samenhang tussen deze middelen aangeven op inhoud, vorm en functie. Je bezoekt per schooljaar minstens twee toneelvoorstellingen en maakt een kijkverslag.
Theorie De functie en geschiedenis van theater: er wordt aandacht besteed aan de betekenis en de achtergronden van drama en theater. Je krijgt informatie over belangrijke speelstijlen en theatermakers uit de theatergeschiedenis van het Griekse
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
theater tot het hedendaagse westerse theater. Je kunt in hoofdlijnen aangeven wat de invloed van deze theatermakers in de theatergeschiedenis is geweest (o.a. Aristoteles, Goldoni, Molière, Shakespeare, Stanislavski, Brecht). Kennis over de theatrale middelen; je leert de verschillende theatrale middelen die in een voorstelling een rol spelen te herkennen en toe te passen. Zoals rolopbouw, tekstbehandeling, stemexpressie, fysiek spel, ruimteregie en materiële vormgevingsmiddelen (grime, kostuum, belichting, geluid, decor, rekwisieten). Je leert de onderlinge samenhang te benoemen van de belangrijkste begrippen en middelen. Toneel en televisie/film; je leert de dramatische aspecten te benoemen van de verschillen tussen acteren voor televisie/film en toneel Als informatiebron gebruiken we een werkboek ( met informatie, opdrachten, begrippen etc.).
Drama is 50% van je eindcijfer Kunst. De andere 50% wordt ingevuld door het vak Kunst Algemeen. KUNST ALGEMEEN Bij het theoretische deel Kunst Algemeen ga je verbanden ontdekken tussen ontwikkelingen in de maatschappij en ontwikkelingen in de kunst. Je leert ook verbanden te leggen tussen verschillende kunstdisciplines (beeldende kunst, drama, muziek en dans) èn tussen verschillende kunststromingen. Je zal dus een heleboel kunstwerken, kunstenaars en kunststromingen tegenkomen. Kunst Algemeen bestaat uit vaardigheden, invalshoeken voor reflectie en specifieke onderwerpen zoals Hofcultuur in de 16e en 17e eeuw, Romantiek & Realisme in de 19e eeuw en Massacultuur na 1950. Invalshoeken voor reflectie Je kan op verschillende manieren naar kunst kijken. Hiervoor gebruiken we bij Kunst Algemeen vijf verschillende invalshoeken. Je kunt bijvoorbeeld onderzoeken hoe westerse en nietwesterse kunst en cultuur elkaar beïnvloeden. Of hoe kunst en wetenschap/techniek op elkaar inwerken. Of welke religieuze en/of levensbeschouwelijke uitgangspunten je in kunst kunt ontdekken. Dit kan je doen met kunst uit bijvoorbeeld de Renaissance maar ook met kunst van nu. Bij kunst Algemeen komen verschillende periodes uit de kunst- en cultuurgeschiedenis aan bod. Twee daarvan staan vast: ‘de cultuur van het moderne in de eerste helft van de twintigste eeuw’ en ‘de massacultuur vanaf 1950’. De laatste 100 jaar dus. Er zijn nog vier andere periodes, waarvan je er één gaat behandelen. Je komt veel te weten over de geschiedenis van het theater, van de muziek, van de beeldende kunst en van de dans. Maar ook mode, fotografie,
Het schoolexamen Drama sluit je af met een schoolexamen. Het schoolexamen wordt beschreven in je PTA en bestaat o.a. uit: Praktische Opdrachten zoals het bijhouden van een DramaDossier (lesverslagen, reflectie, analyse-, onderzoeks- en schrijfopdrachten). Het maken van een voorbereidingsplan of een rolbiografie voor een presentatie en natuurlijk de presentaties in de les en toneelpresentaties voor publiek. Examentoetsen om je kennis van begrippen en theorie te toetsen Bezoeken en beschouwen van toneelvoorstellingen (kijkverslagen) Je cijfer wordt opgebouwd in de twee jaren dat je drama hebt (A5/A6). De Praktische Opdrachten (o.a. de presentaties) tellen het zwaarste mee. Je eindcijfer voor het schoolexamen 16
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
architectuur, popmuziek, videoclips etc. worden behandeld. Theoretisch bestudeer je dus de ontwikkeling van de kunst: als je naar kunst kijkt kun je daar meer in zien wanneer je bekend bent met de visies, doelen, tijd, plaats, functie, kunstopvattingen, normen en waarden en de historische ontwikkeling van de kunstenaars en vormgevers. Je verdiept je bij kunst algemeen in de geschiedenis. Het centraal schriftelijk eindexamen Kunst Algemeen sluit je af met een centraal schriftelijk eindexamen. Het cijfer van dit examen bepaalt 50 % van je eindcijfer Kunst. De andere 50% wordt ingevuld door het schoolexamencijfer, dat tot stand komt bij het vak Drama zoals hierboven beschreven. Studielast Je krijgt beide leerjaren 2 uur per week Drama en 2 uur per week Kunst Algemeen. Natuurlijk heb je ook SBU’s buiten de lessen om. Denk maar aan de (Praktische) opdrachten die voortvloeien uit de lessen. Voor het VWO gaat het om 280 SBU’s (140 uur per jaar) Mogelijke studies en beroepen ‘Kennis brengt je van A naar B, je verbeelding brengt je overal’ - Albert Einstein Welke richting je ook op gaat er is in de toekomst veel vraag naar creatieve mensen met een groot probleemoplossend vermogen. In dat opzicht is het een pre wanneer je dat talent op de middelbare school ontwikkeld hebt. Drama is communiceren, verbeelden, presenteren. Dat betekent dat je met het volgen van het vak drama bij veel studies en/of beroepen in het voordeel bent; cultureel maatschappelijke vorming, sociaal pedagogisch werker, medewerker cultuureducatie, docent (drama), PABO, Hogeschool voor de Kunsten (theatermaker, docent drama), 17
(amateur)theatergroepen, stylist, vormgever, media- en entertainmentmanagement, HBO communicatie, HBO productie podiumkunsten, HBO Interfaculteit voor kunst en economie, reclamemaker, filmer, editor, etc. Bovendien heb je heel veel aan drama bij een studie/beroep/vak waarbij je veel moet presenteren. Uit een DramaDossier: “Bij het oefenen hebben we elkaar verbeterd op het gebruik van emoties en uitspraak en ook hebben we bepaald hoe we gingen zitten en zouden bewegen. Toen we het voor moesten spelen vergaten we een stuk van de tekst. Na de tips en verbeteringen hebben we het nog een keer over gedaan. Degenen die keken vonden onze houding goed, de mimiek was prima en ons stemgebruik helder en verstaanbaar. Het is ook grappig om te horen dat bepaalde bewegingen heel goed waren terwijl je dat niet hebt gepland of voorbereid. Je doet sommige dingen dus gewoon goed uit jezelf en voor andere dingen is het goed om naar elkaar te kijken en commentaar te geven. Het gaat dan vaak echt beter.”
KUNST BEELDENDE VORMGEVING VWO leerjaar
4
5
6
contacturen Kunst BV p.w. -
2
2
-
2
2
contacturen Kunst Alg.
‘Goede kunstenaars beelden niet alleen het lichaam uit, maar ook de ziel’ Socrates.
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Kunst - Beeldende Vormgeving bestaat uit twee vakken Kunst Algemeen en Beeldende Vormgeving. Het is een keuzevak in het profiel ‘Cultuur en Maatschappij’ en kan in het profiel Economie en Maatschappij in de vrije ruimte gekozen worden. Wanneer het rooster het toelaat is het ook in de vrije ruimte te kiezen van de Natuurprofielen.
potlood en stift. Maar alles is mogelijk ook gips, klei, metaal en hout zijn passende materialen. Voor modeopdrachten is er zelfs een naaimachine en een paspop ter beschikking. Presenteren en beschouwen: je leert je werk zo te presenteren dat de beschouwer inzicht krijgt in je werkproces. Dus je kunt niet alleen je werk tentoonstellen maar je kunt ook bij de presentatie verhaal doen van je keuzes en motivatie. Dit leer je door na elke opdracht het werk te reflecteren en ook het werk van anderen te bekijken. We sluiten het examenjaar af met een tentoonstelling die een week door belangstellende te bezoeken zal zijn.
PRAKTIJK Beeldende Vormgeving De hedendaagse beeldende kunst is steeds meer het communiceren van een idee. De middelen die je daarvoor kunt gebruiken zijn film, fotografie, schilderkunst, ruimtelijk werk, mode of zelfs een performance. Er wordt in de les vooral praktisch gewerkt, zowel twee dimensionaal als drie dimensionaal. In de eerste helft van het jaar worden de beeldende middelen uitgediept, met andere woorden op welke manier bereik ik het beoogde effect. Later wordt de beeldende vormentaal verder uitgebreid door te experimenteren met verschillende uitgangspunten. Werkproces: je leert dat er een goed concept aan de basis van je werk hoort te staan, waarom wil ik iets maken en hoe communiceer ik mijn idee. Door brainstormen, onderzoek, vormstudie, schetsen, collages maken, aan de hand van gestructureerde probleemstellingen leer je doelgericht te werken. Vormgeven: vormen, kleuren, lijnen ze spreken allemaal hun eigen taal. Het is de kunst de principes goed te combineren. Je leert de werking van deze middelen toepassen en herkennen door op onderzoek uit te gaan aan de hand van opdrachten. Zowel de autonome als toegepaste kunst komen aan bod. Materiaal onderzoek: elk materiaal heeft z’n eigen zeggingskracht. Je maakt kennis met de verschillende materialen en technieken. Je werkt natuurlijk met inkt, ecoline, acryl- en plakkaatverf,
VAKTHEORIE Kunst Algemeen en Beeldende Vormgeving De functie van kunst: overal om ons heen vinden we kunst om te worden bekeken, bewonderd, bestudeerd en besproken. We beleven er plezier aan, vinden het prachtig, afschuwelijk of raar, zonder ook maar iets over hun vorige bestaan te weten. Soms is het helemaal niet mooi, simpelweg omdat het niet met dat doel gemaakt is. Daarom kan het nog wel indrukwekkend zijn. In de les leren we waarom kunst wordt gemaakt. De ontwikkeling van de kunst: als je naar kunst kijkt kun je daar meer in zien wanneer je bekend bent met de visies, doelen, tijd, plaats, functie, kunstopvattingen, normen en waarden en de historische ontwikkeling van de kunstenaars en vormgevers. Je verdiept je bij Kunst Algemeen in de geschiedenis. Kennis over de beeldende middelen: je leert door zowel zelf te oefenen als aan de hand van een reader de verschillende beeldende middelen te herkennen en toe te passen. Onderzoek beeldend werk: je doet onderzoek naar het werk van verschillende kunstenaars aan de hand van een thema, stijl of stroming. Je leert 18
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
met behulp van een analyse schema het werk van kunstenaars te bestuderen. Ook bezoek je minimaal één maal per jaar een tentoonstelling waaraan opdrachten verbonden zijn. Mogelijke beroepen Welke richting je ook op gaat er is in de toekomst veel vraag naar creatieve mensen met een groot probleemoplossend vermogen. In dat opzicht is het een pre wanneer je dat talent op de middelbare school ontwikkeld hebt. Een opsomming van de beroepen waarmee je sowieso met Beeldende Vormgeving in je voordeel bent: fotograaf, kunstschilder, modeontwerper, typograaf, binnenhuisarchitect, leerkracht/docent, lichttechnicus, websitedesigner, decorateur, decorontwerper, stylist, dtper, reclamemaker, filmer, editor, meubelontwerper, industrieel ontwerper, kok, organisator, restaurateur, kunsthistoricus, conservator, communicatie medewerker, de wereld van media en entertainment... etc. Het examen KUNST bestaat uit twee delen. Kunst Algemeen sluit je af met een Centraal Examen. Het cijfer dat je hiervoor haalt, is 50%van je cijfer voor het vak Kunst. Kunst Beeldende Vormgeving sluit je af met een School Examen dit cijfer bepaalt de andere 50% van je eindcijfer. Het schoolexamen wordt beschreven in je PTA en bestaat o.a. uit: – Praktische Opdrachten , zoals je ideevorming in je dummy, je materiaal onderzoek, het plannen en onderzoeken, je beeldend werk, je presentatie en natuurlijk de eindtentoonstelling voor ouders en belangstellende. – Examentoetsen om je kennis van begrippen en theorie te toetsen (ook deze kunnen praktisch zijn). 19
– Bezoek aan musea met kijkopdrachten, analyses en onderzoek. – Een expositie ter afsluiting van de twee jaar Beeldende vormgeving. Studielast Je krijgt verdeeld over de beide leerjaren 4 uur Beeldende Vormgeving en 3 uur Kunst Algemeen. Natuurlijk heb je meer SBU’s. Voor het VWO gaat het om 280 SBU’s (140 uur per jaar). Met andere woorden; per week volg je de lesuren, maar daarbuiten besteed je ook tijd en aandacht aan de opdrachten die voortvloeien uit de lessen.
GESCHIEDENIS VWO 4 t/m 6 Het vak geschiedenis geeft ons kennis over en inzicht in het verleden zodat je de wereld om je heen beter leert begrijpen. Het ontwikkelt je vermogen om te oordelen. Het zorgt voor algemene ontwikkeling. Daarnaast ontwikkel je ook allerlei vaardigheden waaronder moderne informatieverwerking, logisch redeneren, onderscheiden van hoofd- en bijzaken, werken met bronnen en het schrijven van werkstukken. Als je geschiedenis (in je profiel) hebt dan mag je verwachten dat je een veelzijdige kijk krijgt op de wereld om je heen, dat je een goede voorbereiding krijgt op welke vervolgopleiding dan ook en dat een vergrote algemene ontwikkeling je zal helpen in je latere loopbaan. Het vak geschiedenis en staatsinrichting komen we tegen in de profielen Cultuur en Maatschappij en Economie en Maatschappij. De totale studielast bedraagt 480 SBU. Dat betekent 3 contacturen in de klassen 4, 5 en 6
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Het examenprogramma is verdeeld over de volgende domeinen:
en van de parlementaire democratie” een verplicht thema is.
Domein A Historisch besef Domein B Oriëntatiekennis Domein C Thema's Domein D Oriëntatie op studie en beroep.
Met behulp van de lesstof moeten jullie je een aantal vakgerichte vaardigheden en benaderingswijzen eigen maken b.v. het kunnen toepassen van ‘bron en vraagstelling’ of ‘oorzaken en gevolgen’ kunnen herkennen. Daarnaast zijn er informatievaardigheden: hoe moet je informatie verzamelen? Hoe moet je de verzamelde informatie overbrengen aan anderen? Hierbij moet je gebruik maken van Informatie en Communicatie Technologie (ICT). Ook komen er onderzoeksvaardigheden aan bod: een historisch onderzoekje kunnen verrichten.
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen. Bij het schoolexamen komen alle domeinen aan bod. Er zal vanaf de vierde tot en met de zesde klas vooral aandacht besteed worden aan de oriëntatiekennis. De volgende tijdvakken worden behandeld: - tijdvak 1: van jagers en boeren (- 3000 voor Christus) - tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen (3000 v. C.-500 n. C.) - tijdvak 3: tijd van monniken en ridders (500-1000) - tijdvak 4: tijd van steden en staten (1000-1500) - tijdvak 5: tijd van ontdekkers en hervormers (1500-1600) - tijdvak 6: tijd van regenten en vorsten (1600-1700) - tijdvak 7: tijd van pruiken en revoluties (1700-1800) - tijdvak 8: tijd van burgers en stoommachines (1800-1900) - tijdvak 9: tijd van de wereldoorlogen (1900-1950) - tijdvak 10: tijd van televisie en computer (vanaf 1950)
Het schoolexamen bestaat uit een examendossier dat gevuld moet worden met de volgende onderdelen: A. Examentoetsen gemaakt in VWO 5 en 6 B. Een praktische opdracht (± 20 SBU). De weging van de verschillende onderdelen is als volgt: Het onderdeel A bepaalt voor 80 procent en het onderdeel B voor 20 procent het cijfer van het schoolexamen. In VWO 4 worden alleen voortgangstoetsen gegeven. Er wordt nog niet aan het examendossier gewerkt. In VWO 5 worden naast examentoetsen ook nog voortgangstoetsen gemaakt. Deze tellen mee voor de overgang, niet voor het schoolexamen. Van jullie wordt voor het vak geschiedenis en staatsinrichting het volgende verwacht: er wordt een groot beroep gedaan op zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid. Ook moeten jullie je werkzaamheden goed kunnen plannen. Interesse in het verleden, heden en de wereld om ons heen maakt het omgaan met de stof eenvoudiger. Uiteraard wordt in het programma voortgebouwd op kennis, inzicht en vaardigheden die in de onderbouw verkregen zijn.
De oriëntatiekennis zal voor een deel worden getoetst in het schoolexamen en uiteindelijk ook op het centraal examen. Op het centraal examen wordt er dieper op een aantal tijdvakken ingegaan. Deze verdiepingsstof kan elk jaar anders zijn. Het schoolexamen bestaat ook uit zes thema’s. De zes thema’s worden op het schoolexamen getoetst waarvan het thema “ Geschiedenis van de rechtsstaat 20
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015 bestuur, de reiswereld en het toerisme, journalistiek, (internationale) handel, klimatologie, meteorologie, bodemonderzoek, weg- en waterbouw, delfstoffenwinning, energie, landbouw, milieukunde, waterbeheer, crisismanagement en nog veel meer.
AARDRIJKSKUNDE Aardrijkskunde is het vak dat je het beste helpt om de wereld om je heen te verklaren. Die wereld kan dichtbij zijn zoals je eigen wijk, maar ook ver weg zoals Noord-Amerika. In de aardrijkskunde kijk je naar de natuurlijke kant van de aarde zoals het klimaat, de bodem, gebergtevorming, aardbevingen, flora en fauna enz. En je kijkt naar de menselijke kant. Die menselijke kant gaat in op migratie, bevolkingsontwikkeling, de economie, politiek en culturen. Je zult hebben gemerkt dat er bij aardrijkskunde ook vaak economische, biologische, natuurkundige en maatschappijleeronderwerpen aan bod komen. Dat is ook logisch omdat de natuurlijke omstandigheden voor een deel verklaren wat de mens met zijn omgeving kan doen.
Om je daar goed op voor te bereiden behandelen we in de bovenbouw de volgende onderwerpen: Klimaatvraagstukken Als eerste kijken we naar alle vraagstukken rondom klimaatverandering. We bekijken warme en koude klimaten in het verleden, hoe ijstijden ontstaan en welke veranderingen we tegenwoordig zien. Daarna kijken we naar de invloed van de mens op het klimaat en wat er wellicht tegen klimaatverandering is te doen.
Aardrijkskunde is een verzamelnaam voor een groot aantal verschillende soorten studieonderwerpen. Op de middelbare school krijg je bij aardrijkskunde van al die onderwerpen een deel te zien en te doen. Na de middelbare school is het niet mogelijk om aardrijkskunde als vak te gaan studeren omdat het zo’n groot aantal verschillende soorten studieonderwerpen omvat. Wel komen veel van die onderwerpen in andere studies aan bod en is aardrijkskunde verplicht of een aanbeveling bij een vervolgopleiding in het HBO en de Universiteit. Delen van aardrijkskunde komen aan bod bij de volgende soorten vervolgopleidingen: Hulpverlening, verkeer- en transportsector, vastgoed, ruimtelijke ordening, binnen- en buitenlands 21
Arm en Rijk Wereldwijd zijn bijna 1 miljard mensen ondervoed. En in andere delen van de wereld is juist een enorm overschot aan voedsel. In het boek “Arm en Rijk’ gaan we in op deze tegenstelling. Daarnaast bekijken we welke invloed bepaalde politieke en economische processen op dit vraagstuk hebben en hoe mensen in droge gebieden het beste aan landbouw kunnen doen. Systeem aarde In dit onderwerp komen de natuurlijke processen op aarde samen. Dus de geologische (platentektoniek met vulkanisme, aardbevingen enz.) en geomorfologische processen (verwering, erosie enz) en de klimatologische processen. Je zult zien dat die processen heel veel met elkaar te maken hebben en dat je hiermee veel verschillen in de wereld vrij goed kunt verklaren. Ook tornado’s, tsunami’s, orkanen en de geschiedenis van de aarde mogen niet ontbreken. Verder kijken we hoe de Alpen
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
en het Middellandse Zeegebied zijn ontstaan, welke klimaten hier zijn en hoe die ontstaan en welke milieuproblemen het gebied bedreigen.
makkelijker. Naast de lesboeken werken we ook met allerlei bronnen zoals artikelen en kaarten, Google Earth, opdrachten en proeftoetsen op de elektronische leeromgeving en moet je in de vijfde klas, net als bij veel andere vakken, een praktische opdracht (po) maken. Dat is een groot werkstuk. Topografie doen we niet veel meer, maar komt nog wel een paar keer terug.
Zuidoost Azië Een heel andere regio dan het Middellandse Zeegebied. Hierbij kijken we ook naar het ontstaan van het gebied en naar het klimaat met onder andere de moesson, maar ook naar het vulkanisme en welke gevolgen dat heeft voor de economie en de mensen. Verder kijken we naar hoe de bevolking is samengesteld, wat de oorzaken van de armoede zijn en hoe het gebied zich economisch en politiek ontwikkeld.
WISKUNDE AC, AB, A, B, C en D
Wonen in Nederland Houden we nog wel droge voeten in de komende jaren en wat zijn de verdere gevolgen van de klimaatverandering in West-Europa. En is er wel sprake van klimaatverandering en wat verandert er dan? En wat moeten we daar tegen doen? Kortom, belangrijke vragen voor een inwoner van een land dat grotendeels onder de zeespiegel ligt en waar veel rivieren doorheen stromen. Verder kijken we naar de opbouw van onze steden, welke problemen die steden hebben en wat we daaraan kunnen doen. Kortom, de onderwerpen die bijna dagelijks in het nieuws zijn.
Nieuw examenprogramma Vanaf volgend jaar (2015-2016) zullen we jullie gaan voorbereiden op een examen wiskunde met nieuwe inhoud. In het jaar dat jullie eindexamen doen, zullen deze programma’s voor het eerst getoetst worden. Vooral het vak wiskunde C is erg veranderd en ook wiskunde A is zwaarder geworden dan hiervoor. Let dus goed op als je al dingen weet via broer/zus/vrienden, dat kan zijn veranderd! Inleiding In elk profieldeel krijg je te maken met een vorm van wiskunde: m.a.w. wiskunde is verplicht. Bij wiskunde leer je vaardigheden die overal inzetbaar zijn. Het analyseren van een probleemstelling, hoofd- en bijzaken onderscheiden en vervolgens oplossingen aandragen zijn vaardigheden die je bij elk vakgebied kunt gebruiken.
Globalisering In dit onderwerp kijken we naar de oorzaken van armoede en rijkdom in bepaalde gebieden. Hoe ontwikkelen gebieden zich en waarom op die manier? Verder is er veel aandacht voor economische factoren, het proces van globalisering, migratie en culturele veranderingen. Zoals je ziet komen veel onderwerpen uit de onderbouw ook in de bovenbouw weer terug en dat maakt de overgang van de onderbouw naar de bovenbouw wat
In de 4e klas maak je de keuze wiskunde AC of wiskunde AB. Deze laatste is verplicht in een N-profiel. Wiskunde AC is de makkelijkere, toegepaste wiskunde variant met als onderwerpen kans, statistiek en basisfuncties. De toepassingen liggen in de sociale, biologische en economische hoek. 22
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Wiskunde AB is meer en de lastigere, technische variant met van alles over allerlei soorten functies met hun toepassingen (goniometrie, machten, logaritmen, wortels, enz) en meetkunde.
Methode De methode die we gaan gebruiken heet Getal & Ruimte, dezelfde als je in de onderbouw had. Nog steeds gebruiken we leerboek, werkboek en antwoordenboekje.
Aan het eind van de 4e klas maak je de keuze tussen wiskunde A,B of C. Je kunt maar één variant kiezen en daar doe je dan ook eindexamen in. Wiskunde C kun je kiezen als je een C&M profiel hebt type AC AB en is de A4 3 4 type C A B D makkelijkste A5 3 3 4 3 variant van A6 3 3 4 4 wiskunde. De totaal 9 9 12 7 onderwerpen die aan de orde komen, zijn toepassingen van wiskunde die horen bij een cultuur en maatschappij profiel. Wiskunde A kun je kiezen als je een C&M of een E&M profiel hebt. Wiskunde A kies je als je niet slecht bent in wiskunde, maar het liever toepast in realistische situaties, zodat je weet waar het voor wordt gebuikt. Wiskunde B kun je kiezen in elk profiel (mits het voor C&M ingeroosterd kan worden) en kies je als je goed genoeg was in wiskunde AB en als je het niet erg zou vinden om iets met wiskunde te doen in je vervolgstudie. (zie wis AB verhaal 4e)
Contacturen De lessen wiskunde in de bovenbouw zullen niet erg verschillen van de lessen in de onderbouw. Echter, het werktempo ligt in de bovenbouw, vooral bij wiskunde B wel (veel) hoger. Dit betekent waarschijnlijk: meer huiswerk.
Wiskunde D Wiskunde D bestaat ook, maar wordt al een aantal jaren niet meer gegeven op deze school. Wiskunde D is een variant van wiskunde die bovenop het programma van wiskunde B komt. Het is niet per se moeilijker dan wiskunde B, het is gewoon meer wiskunde. Wiskunde D is een (profiel)keuzevak, zonder eindexamen. Het is een vak dat uitermate goed voorbereid op een technische studie. Bij voldoende animo zijn wij (wiskundedocenten) altijd bereid het te geven!
23
Hoeveel uur je de verschillende wiskundes hebt in de week staat hieronder: Inhoud Wiskunde C: Wiskundige vaardigheden, allerlei soorten functies en grafieken (de basis), rijen, statistiek, combinatoriek, kansrekening, logica, perspectief en aanzichten (kunst) en een keuzeonderwerp. Wiskunde A: Wiskundige vaardigheden, allerlei soorten functies en grafieken (veel uitgebreider en lastiger dan bij wis C), differentiaalrekening bij functies, rijen, statistiek, combinatoriek, kansrekening en een keuzeonderwerp. Wiskunde B: Wiskundige vaardigheden, allerlei soorten functies en grafieken (veel uitgebreider en lastiger dan bij wis A), differentiaal- en integraalrekening, goniometrische functies, meetkunde met coördinaten en vectoren en een keuzeonderwerp. Grafische rekenmachine Vanaf de 4e klas gebruiken we in plaats van de rekenmachine die je uit de onderbouw kent, de grafische rekenmachine. Met deze rekenmachine kun je naast rekenen ook bijvoorbeeld grafieken tekenen. Zorg dat je deze rekenmachine vanaf dag één bij je hebt!
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Toetsing en examens De toetsing in de 4e klas bestaat uit alleen maar proefwerken (vt’s), die allemaal even zwaar meetellen. Vanaf de 5e klas wordt het wat ingewikkelder: je hebt naast vt’s ook twee examentoetsen (et’s) en een praktische opdracht (PO). De examentoetsen zijn net als vt’s, maar dan groter en langer en ze tellen mee voor je eindexamen. De praktische opdracht is een soort werkstuk over een probleem uit de praktijk waar je veel wiskunde bij in kunt zetten. Ook de PO telt mee voor je examen. In de 6e klas krijg je alleen nog maar et’s en natuurlijk het CSE, het centraal schriftelijk examen. Alleen voor het vak wiskunde D bestaat geen CSE.
aangeraden. Onze ervaring is dat leerlingen met wiskunde A het bij het vak natuurkunde erg lastig krijgen. In hoeverre word je in klas 3 voorbereid op de keuze? Met je docent kun je bespreken welke wiskunde het beste bij jou zou passen. De docent zal ook voorlichting geven over de verschillende soorten wiskunde tijdens de wiskundelessen. Kijkend naar de 3 vwo-delen zou je de volgende indeling kunnen maken: 3 vwo deel 1&2 H1 Lineaire problemen H2 Berekenen en bewijzen H3 Kwadratische problemen H4 Statistiek en procenten H5 Allerlei vergelijkingen H6 Goniometrie H7 Ongelijkheden en parabolen H8 Allerlei verbanden H9 Statistiek
Hoe kies je tussen wiskunde AC en wiskunde AB in de 4e klas? Wiskunde AC is makkelijker dan wiskunde AB, dus hieronder staat uitgelegd wanneer je wiskunde AB zou kunnen kiezen: Een groot gedeelte van je keuze wordt bepaald door aanleg: ben je goed in wiskunde? Als dat zo is dan kun je wiskunde AB, en later wiskunde B, kiezen. Ook belangrijk is je werkhouding en je interesse. Bij wiskunde B moet je wel bereid zijn hard te werken, want het is een vak waar je veel voor moet doen. En dan is het ook wel fijn als je het een beetje leuk vindt, want dan gaat het je wat makkelijker af! Als je je afvraagt of je het aan zou kunnen, kun je dit het beste vragen aan je docent uit de 3e klas. Wat betreft cijfers moet je toch wel minimaal rond de 7 gemiddeld in de 3e klas staan om wiskunde B te kunnen kiezen. Verder geldt dat als je een natuurprofiel wilt kiezen, je in de 4e klas verplicht bent om wiskunde AB te volgen. In de 5e mag je dan wel zelf kiezen waar je mee verder wilt gaan. Let op: als je het vak natuurkunde kiest dan is wiskunde B niet verplicht, maar het wordt wel streng
bereidt voornamelijk voor op alle wiskundes wis B (§1 ook wis C) §1 en 2 op alle w’s, rest op wis B wis A en C §1,2,3 op alle w’s, rest op wis B wis B wis A en B, §6 wis B alle wiskundes wis C en wis A
Voor een keus op WB zijn dus vooral de hoofdstukken 2, 3, 5 en 6 van belang. Let er daarbij ook op of e.a. je gemakkelijk en vlot af gaat, want het (werk- en verwerkings)tempo in de bovenbouw ligt een stuk hoger dan in klas 3.
24
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
NATUURKUNDE Inleiding Wanneer krijg je in de tweede fase met natuurkunde te maken?
a. In het profiel Natuur en Gezondheid (N&G) is het keuzevak. b. In het profiel Natuur en Techniek (N&T) is het een verplicht vak. c. In het profiel N&G kun je natuurkunde kiezen in de vrije ruimte. Wat heb je er aan als je natuurkunde kiest?
Natuurkunde is vereist voor een aantal vervolgopleidingen aan de hogeschool (hbo) of aan de (technische) universiteit. De vaardigheden die je leert zijn overal inzetbaar. Het analyseren van een probleem, hoofd- en bijzaken onderscheiden en vervolgens oplossingen aandragen zijn vaardigheden die je op elk vakgebied van pas komen. Je ziet mensen met deze opleiding ook op andere vakgebieden actief (politiek, management, onderwijs). Wanneer kun je het vak kiezen?
1. Wie natuurkunde kiest zal voor dit vak voldoende aanleg moeten hebben. Er is een minimum cijfer voor wiskunde én natuurkunde vereist (zie studiegids) 2. Op wiskundig gebied wordt van je verwacht dat je goed en snel met formules kunt werken en vlot tamelijk eenvoudige vergelijkingen kunt oplossen. 3. Zonder een goede werkhouding kun je het wel schudden. Dat moet je niet onderschatten! 4. Heb je ook nog aardig wat interesse dan is dat een grote stimulans. Wat is een goede werkhouding?
1. Werk regelmatig dus houd je aan de studiewijzer. 25
2. Bestudeer de stof goed voordat je aan de toepassingen begint. Stel je daarna vragen zoals: waar gaat het over, wat zijn de hoofdzaken, wat heeft het te maken met eerder bestudeerde stof. Maak een samenvatting waarbij je een onderscheid maakt tussen wat je moet kénnen en kúnnen. 3. Als je iets niet begrijpt vraag dan hulp. Hulp betekent dat iemand nagaat waarom je vastloopt; je krijgt een advies voor een Systematische Probleem Aanpak (SPA). Als iemand alleen maar voorzegt wat je moet doen dan is dat geen hulp! 4. Leerstof die je niet beheerst uit eerdere hoofdstukken (of eerdere leerjaren) moet je zélf bijwerken! Methode De methode die we gebruiken heet NOVA van uitgeverij Malmberg. We gebruiken: -Een leeropdrachtenboek met theorie en opgaven. -Een studiewijzer waar precies in staat wanneer je wat moet doen. Je zult leren plannen; dus een groot aantal taken te verdelen over een perioden van weken. -De uitwerkingen komen op it’s learning te staan. Daarin staan de uitkomsten en de complete uitwerkingen van de opgaven. -Oefentoetsen met uitwerkingen en een norm om na te gaan of je de stof beheerst. -Praktische opdrachten. Dat zijn practica waarvan je een verslag moet maken en inleveren. De werkwijze
Je hebt een apart opgavenschrift/map nodig en een apart aantekeningenschrift. De reden hiervoor is dat je al je aantekeningen van de
Ieder zijn vak - VWO vorige leerjaren altijd bij je moet hebben. Je bouwt immers op eerder verworven kennis en vaardigheden! Bovendien heb je zo in de examenklas alle aantekeningen en samenvattingen mooi bij elkaar voor de voorbereidingen op je examen. In een studiewijzer staat wat je per les moet gebeuren: Uitleg door de docent, stof bestuderen, opgaven maken en nakijken, theoretische opdracht maken en inleveren, zelftoets maken, practicum opdracht uitvoeren en inleveren. Je bent zelf verantwoordelijk voor het leerproces. Jij moet de stof goed bestuderen en voor jezelf nagaan wat je wel en niet snapt. Als je iets niet begrijpt vraag je tijdig hulp aan de docent. Deze zal alleen klassikaal iets uitleggen als er een nieuw onderwerp aan de orde is en de nadruk leggen op die onderdelen waar veel leerlingen moeite mee blijken te hebben. Daarna moet je zelf nog het boek bestuderen. Wel zal de docent telkens (soms pas nadat een onderwerp is afgerond) de grote lijn in het verhaal aangeven.
2014 – 2015 3. Het is een doorgaand leerproces: elk volgend onderwerp bouwt voort op je kennis van de voorgaande onderwerpen. 4. De nadruk ligt sterk op toepassingen en vaardigheden, inzicht en overzicht en minder op kennis. Maar zonder die kennis kun je het wel vergeten Het practicum
Dit bestaat uit kortdurende proeven van één of twee lessen. Deze dienen als voorbereiding op de praktische opdrachten en eventueel een profielwerkstuk. De computer wordt gebruikt om metingen te verrichten en om de gegevens te verwerken tot een grafiek. Inhoud van het vak en toetsing Studielast en contacturen
Je totale studielast natuurkunde in de bovenbouw tweede fase is 480 sbu. In vwo 4: 3 contacturen In vwo 5: 3 contacturen In vwo 6: 3 contacturen De leerstof:
Relatie met de onderbouw
De stof is verdeeld over negen domeinen, A t/m I. De meeste domeinen zijn weer verdeeld in een aantal subdomeinen. Er zijn vier keuze subdomeinen waaruit er twee gekozen moeten worden (met * aangegeven). Niet alle stof wordt op het centraal examen getoetst. De stof die wel getoetst wordt is cursief weergegeven. Een volledig overzicht is te vinden op: http://www.betanova.nl/downloads/syllabi/n atuurkunde_vwo_2016.pdf/
Er is een aantal belangrijke verschillen tussen natuurkunde in de onderbouw en in de bovenbouw. 1. Er wordt dieper op de onderwerpen ingegaan. Bovendien wordt er heel veel wiskundig gewerkt, dus met grafieken en formules. We gaan er vanuit dat je enkele vaardigheden al goed beheerst, zoals onder andere: a. opdracht goed lezen en bedenken wat er gevraagd wordt b. eenheden omrekenen c. met grafieken werken 2. Het tempo ligt veel hoger dan je gewend bent in de onderbouw.
Domein A1: Vaardigheden. Subdomeinen: 1. Informatievaardigheden.
26
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
2. Communicatie vaardigheden. 3. Reflecteren op leren. 4. Maatschappij, studie en beroep. 5. Onderzoeksvaardigheden. 6. Ontwerpvaardigheden. 7. Modelvorming. 8. Natuurwetenschappelijk instrumentarium. 9. Waarderen en oordelen. 10. Kennisontwikkeling en -toepassing. 11. Technisch-instrumentele vaardigheden. 12. Rekenkundige en wiskundige vaardigheden. 13. Vaktaal. 14. Vakspecifiek gebruik van de computer. 15. Kwantificeren en interpreteren.
2* Relativiteitstheorie. Domein G: Leven en aarde*: Subdomeinen : 1* Biofysica 2* Geofysica Domein H: Natuurwetten en modellen. Domein I: Ondezoek en ontwerp. 1. Experiment. 2. Modelstudie. 3. Ontwerp. Toetsing in de vierde klas:
1. Voortgangstoetsen over een kleine hoeveelheid stof, bijvoorbeeld één hoofdstuk. 2. Practicum. Het schoolexamen bestaat uit:
Domein B: Golven. Subdomeinen: 1. Informatieoverdracht. 2. Medische beeldvorming Domein C: Beweging en wisselwerking Subdomeinen: 1. Kracht en beweging. 2. Energie en wisselwerking 3. Gravitatie. Domein D: Lading en veld Subdomeinen: 1. Elektrische systemen. 2. Elektrische en magnetische velden.
1. Examentoetsen (in de vijfde en in de zesde klas afgenomen) 2. Een praktische opdracht in klas 5, dat is een zelfstandig opgezet en uitgevoerd onderzoek. 3. Eventueel een profielwerkstuk. Weging van de onderdelen van het schoolexamen: Het schoolexamencijfer komt tot stand door een gewogen gemiddelde van de cijfers voor de onderdelen c1 en c2. Voor de weging wordt verwezen naar het PTA. Het centraal examen:
Domein E: Straling en energie. Subdomeinen : 1. Eigenschappen van stoffen en materialen. 2. Elektromagnetische straling en materie. 3* Kern-en deeltjesprocessen. Domein F: Quantumwereld en relativiteit. Subdomeinen : 1. Quantumwereld.
27
- Het centraal examen heeft betrekking op een deel van de aangeven (sub)domeinen. Het betreft de domeinen A, B1, B2, C1, C2, C3, D1, E1, E2, F1 en H. De subdomeinen zijn hierboven cursief weergegeven. - Het centraal examen duurt 3 uur.
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
SCHEIKUNDE
Leerjaar
4
5
Toetsing In 4 VWO en 5VWO worden je kennis en vaardigheden getoetst tijdens 6 voortgangstoetsen. De toetsen gaan over één tot twee hoofdstukken. Ook worden de eerder getoetste hoofdstukken en de derde klas stof als bekend beschouwd.
6
Inleiding
Het schoolexamen: Het schoolexamen bestaat uit: 1. Schriftelijke toetsen 2. Praktische opdrachten
Scheikunde als gekozen vak zit in het profiel Natuur en Gezondheid (N&G) als in het profiel Natuur en Techniek (N&T). Er bestaat geen verschil tussen de scheikunde voor N&T of N&G. Maatschappelijk kunnen we niet meer zonder chemische kennis. Aan de hand van de maatschappelijk relevante onderwerpen wordt de stof behandeld. Thema’s zijn onder andere Groene Chemie, Brandstoffen en Chemie van het Leven. In de tweede fase wordt veel aandacht besteed aan vaardigheden. Deze vaardigheden zijn voor natuurkunde, scheikunde en biologie hetzelfde.
Ad 1. Schriftelijke toetsen De schriftelijke toetsen worden in de vijfde en zesde klas afgenomen. Een toets zal over meerdere hoofdstukken gaan. In het plan van toetsing en afsluiting (PTA) wordt nauwkeurig de stofomschrijving beschreven. Ad 2. Praktische opdrachten In de vijfde en in de zesde klas moet een leerling een aantal praktische opdrachten uitvoeren. In de vierde klas voer je een aantal proef praktische opdrachten uit om te oefenen.
De methode De methode die wij gebruiken is Chemie van uitgever Wolters- Noordhoff. Naast het leerboek (met theorie, practica en opgaven) maken we nog gebruik van:
Contacturen Op SOMToday staat wat er tijdens eens contactuur wordt besproken. Ook kan je er het huiswerk terug vinden. Tijdens een contactuur geeft de docent(e) uitleg over de stof. Je werkt met je klasgenoten aan opdrachten die je docent(e) opgeeft. Je bent zelf verantwoordelijk voor je leerproces. Je zult dus zelf de stof moeten bestuderen en voor je zelf nagaan wat je wel en wat je niet begrijpt en waar de knelpunten zaten van een toets en wat je gaat doen om jouw aanpak te verbeteren.
- Studiewijzers Hierin staat per hoofdstuk wat er van je verwacht wordt. Planningen worden gegeven over een langere periode. In elk hoofdstuk van de methode bevat een voorbeeldproefwerk en een samenvatting. - Een uitwerkingsboekje Hierin worden de antwoorden op de opgaven uit het boek besproken. In het uitwerkingenboekje staan tips wanneer je niet uit een opgave komt. Deze gerichte tips helpen je dan bij het vinden van het juiste antwoord.
Wat wordt van de leerling verwacht Er zijn vier belangrijke verschillen tussen natuurwetenschappen in de onderbouw en scheikunde in de bovenbouw: Er wordt dieper op de onderwerpen ingegaan. “Ik snap het wel een beetje” is dus niet voldoende. Je zult nauwgezet moeten nagaan of je het onderwerp geheel beheerst en begrijpt. Het tempo ligt een stuk hoger dan je in de onderbouw gewend bent. Je zult zelf moeten plannen, er voor moeten zorgen dat je het tempo bij houdt en je moet
Oriëntatie op Studie en Beroep (OSB) Aan het eind van elk hoofdstuk wordt een beroepsprofiel beschreven dat met het onderwerp van dat hoofdstuk te maken heeft. Hiermee krijg je een idee voor welke opleidingen en beroepen scheikunde belangrijk is.
28
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
zelfstandig kunnen werken. Het aantal contacturen is onvoldoende om bij te kunnen blijven: je moet thuis en/of op school behoorlijk wat werk verrichten. Globaal kan je er rekening mee houden dat 1 contactuur staat voor 1½ - 2 uur studietijd ! Wanneer kan je het profiel N&G of N&T kiezen? Als eerste geldt natuurlijk dat je voldoende aanleg voor de profielvakken (Wi, Na, Sk en eventueel Bi) moet hebben. Onmisbaar is een goede werkhouding. Onder een goede werkhouding verstaan we: - Een goede planning kunnen maken en je daaraan houden. - De stof kritisch bestuderen (niet te snel denken dat je het wel begrijpt). - Alle opgaven uit je boek maken en deze kritisch nakijken (dus niet te snel tevreden zijn als jouw antwoord verschilt met die van het antwoordenboek). - Hulp kun je vragen als je er niet uitkomt: geef duidelijk aan wat je niet snapt. Accepteer dat je docent(e) geen pasklaar antwoord geeft, maar dat hij/zij met je probeert na te gaan waar je probleem ligt en hoe je dat probleem nu zelf op kan lossen. - Ook buiten de contacturen aan scheikunde werken (immers één contactuur betekent 1½ - 2 studie-uren ) - Je moet willen leren van je fouten, dus steeds kijken waarom iets goed en waarom iets minder goed ging en vraag je af hoe jij het de volgende keer gaat aanpakken. Relatie met de basisvorming Bij scheikunde in de basisvorming heb je aan een aantal scheikundige onderwerpen “geroken”. In de derde klas staat de rol van de chemie in de samenleving centraal. Er wordt duidelijk gemaakt welke behoeften een rol spelen bij het ontwikkelen van nieuwe producten, welke rol mensen daarin spelen en wat die mensen doen. Chemische theorieën worden behandeld, als deze geschikt zijn om bepaalde processen te verbeteren. In de 2e fase gaan we echter veel meer in op de theoretische kanten van de scheikunde. Het bezwaar hiervan is wel dat de relevantie naar de dagelijkse praktijk moeilijk wordt
29
herkent. Scheikunde in de 2e fase wordt dus wel een stuk abstracter dan je in de derde klas gewend bent. Daarom wordt er in de 2e fase van je verwacht dat je de wil hebt om de stof te leren begrijpen en dat je het doorzettingsvermogen hebt om de wat moeilijkere theorie je toch eigen te maken. Een kritische blik op jezelf is noodzakelijk. Het is belangrijk dat je de toets of theoretische opdracht of opgave uit het boek goed bekijkt en je afvraagt hoe het komt dat je een fout gemaakt hebt en hoe de fout voorkomen had kunnen worden.
BIOLOGIE Leerjaar Contacturen per week
4 3
5 3
6 3
Het vak biologie kan op verschillende manieren in je pakket komen. Het is verplicht in ieder N-profiel in 4VWO. In de 5e klas is het alleen voor N&G-leerlingen verplicht, voor N&T is het een profielkeuzevak. Voor de M-profielen: je bent welkom, het is een keuze-examenvak. Heel nuttig als je ‘iets met mensen’ wilt gaan doen (psychologie bijvoorbeeld), en heel leuk hoe-dan-ook. Sommige onderwerpen zijn wellicht wat lastig zonder scheikunde, maar het is echt goed te doen! Je moet er vooral goed voor nadenken en kijken en lezen, en dingen met elkaar in verband brengen. Methode We gebruiken Nectar biologie, van Wolters Noordhoff. Dit boek had je in de onderbouw ook al dus je weet dat het belangrijk is om te lezen, én om heel nauwkeurig te kijken naar de bronnen. Veel onderwerpen zullen ook uitgebreid klassikaal besproken worden. In de loop van de drie jaar zal ook BINAS er steeds
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
meer bijgehaald worden. Daar staan heel veel feiten in, en dat boek mag je bij je eindexamen als naslagwerk gebruiken. Dit maakt, dat het vak steeds minder om leren van feiten gaat, en steeds meer om secuur lezen, kijken en formuleren.
microscopen, kijken naar levend materiaal, soms van ons eigen lichaam, soms van de slager, soms uit de tuin. En je zal een aantal keer op pad moeten, soms met de groep en soms zelf. Naar het anatomisch museum, naar de universiteit in het Junior Science Lab, naar een stuk natuur, naar de kust.
Inhoud van biologie volgens eindexamenprogramma Biologie in de bovenbouw blijft ‘de leer van het leven’. Een vak dat bekijkt, verwondert en leert begrijpen. Een groot deel gaat over het menselijk lichaam. De werking van orgaanstelsels, maar ook van losse organen. Nog kleiner dan dat: de celinhoud en de taken van die celonderdelen. Zelfs op moleculair niveau kijken we: de verbranding, fotosynthese, het maken van stoffen, en bouw en werking van het DNA.Bij DNA hoort ook de erfelijkheid, en daarnaast natuurlijk de voortplanting.Na de erfelijkheid wordt ook de evolutietheorie van Darwin bestudeerd. Omdat je meer geleerd hebt bij scheikunde en natuurkunde kunnen we wel een stapje dieper ingaan op een groot aantal processen zoals vertering, verbranding, bloedsomloop, erfelijkheid.
Afsluiting biologie Het schoolexamen heeft betrekking op alle onderwerpen. Het schoolexamen bestaat uit een examendossier met de volgende onderdelen: a. 5 examentoetsen met gesloten en open vragen (samen 80% van het cijfer); b. 3 praktische opdrachten (20% van het cijfer); Voor het begin van het examenjaar zijn de onderwerpen bekend, die niet in het CSE getoetst worden. Het overgrote deel van je werk voor biologie doe je in de les. Tijdens de lessen werk je met behulp van hun studiewijzer aan een hoofdstuk. Natuurlijk worden lastige dingen klassikaal uitgelegd! Verder moet je echt zelfstof verwerken. Door bespreking van de opdrachten kunnen onderwerpen extra worden uitgelegd. Praktische vaardigheden worden besproken en “getoetst”. Alle practica en praktische opdrachten zijn grotendeels in de les te maken.
Hiernaast wordt geleerd over natuur in de hele wereld, samenlevende soorten, gedrag van dieren.Het gaat over ecosystemen, over hoe alles met elkaar te maken heeft en de rol van de mens hierbij. De link met het milieu (en milieuproblematiek) wordt gelegd. Je leert na te denken over het belang van de wetenschap en biotechnologie. Ook de planten krijgen aandacht; zij spelen ten slotte geen kleine rol in de kringloop van het leven. Eigenlijk komt alles in de natuur en de rol van de mens daarbij, aan bod. Een prachtig vak!
Er wordt veel zelfstandigheid van leerlingen verwacht en een kritisch kijken naar eigen resultaten. Ook verwacht de docent dat een leerling, die iets niet begrijpt, daarmee komt. Zo groei je in je kritisch lezen en in je verwerken en verwoorden van kennis, en dan is het eindexamen prima te doen.
Naast kennis opdoen wordt er aandacht en tijd besteed aan het aanleren van vaardigheden. Biologie is natuurlijk ook een practicumvak. We werken met 30
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Economie Geen nieuw vak of toch wel? e In de 3 klas heb je al een aardig beeld kunnen krijgen van het vak economie. In de Tweede Fase is het vak economie een profielvak bij het profiel E&M en een keuzevak bij de andere profielen. Het vak economie in de Tweede Fase biedt een verdere uitbreiding en verdieping en houdt zich vooral bezig met de economie van een land. In havo 4 en havo 5 volg je 4 uur in de week economie. In het VWO volg je 3 uur in de 4e klas, 3 uur in de 5e klas en 3 uur in de 6e klas. Onderwerpen Er wordt bijvoorbeeld ingegaan op de wijze waarop prijzen tot stand komen, de rol van de overheid in de economie komt aan bod en de betekenis van de banken in het economisch leven wordt in beeld gebracht. Wanneer economen prijzen zien stijgen, dan willen ze precies weten hoe dat komt. Ze gaan op onderzoek uit en ontdekken dat de huizen duurder zijn geworden omdat steeds meer mensen een huis willen kopen. De grote vraag naar huizen trekt de prijs omhoog. Het is net zoiets als op een veiling waar een schilderij van Rembrandt wordt aangeboden. Als er veel liefhebbers voor zijn, zullen zij tegen elkaar gaan opbieden waardoor de prijs van het schilderij steeds hoger wordt. Economen zijn niet snel tevreden. Als ze erachter zijn gekomen dat de huizen duurder zijn geworden door de grote vraag naar huizen dan willen ze ook nog weten waardoor die grote vraag dan is ontstaan. Na wat onderzoek komen zij erachter dat de grote vraag naar huizen, onder meer te maken heeft met veranderingen in de rentepercentages bij de banken.
31
Een ander belangrijk onderwerp is de ontwikkeling van de werkgelegenheid. De werkloosheid in Nederland is de afgelopen jaar flink gestegen zoals je misschien in de krant gelezen hebt. Eén van de oorzaken is de economische crisis. Economen vragen zich ook af hoe het komt dat de vraag naar Nederlandse producten stijgt of daalt. Dat heeft o.a. te maken met de verkoopprijzen voor de producten, maar bijvoorbeeld ook met de wisselkoers van de euro. De meeste ondernemingen willen het liefst veel winst maken. Om dat voor elkaar te krijgen kunnen ze meestal beter een lagere dan een hogere verkoopprijs voor hun producten vragen. De verkoopprijzen van Nederlandse producten zijn niet zoveel gestegen omdat de lonen van de werknemers in Nederland maar heel weinig omhoog zijn gegaan. In het buitenland, waar veel concurrenten van Nederlandse bedrijven zitten, zijn de lonen veel meer gestegen dan in Nederland. Door die kleinere loonstijging zijn Nederlandse producten minder in prijs gestegen. Interesse Als je nieuwsgierig bent hoe de economie van een land zich ontwikkelt en je vindt de onderwerpen die hierboven genoemd staan interessant dan is het vak Economie iets voor jou! Vaardigheden Het is belangrijk dat je goed begrijpend kunt lezen, want je krijgt veel tekst te lezen. Ook moet je goed zelfstandig kunnen werken, want in de Tweede Fase wordt op dit gebied, ook voor economie, veel geëist. Daarnaast is het noodzakelijk dat je kunt rekenen en gevoel hebt voor getallen. Er wordt vaak gewerkt met procenten, met indexcijfers en met grafieken en tabellen. Heb je al deze vaardigheden in huis en je hebt een voldoende voor wiskunde op je
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
eindrapport dan kan je het vak Economie met een gerust hart kiezen.
Hoe ziet het vak management & organisatie er uit? Welke onderwerpen komen aan de orde? Je leert een begroting te maken, verschillende manieren van geld lenen, financiële overzichten van verenigingen en bedrijven begrijpen, het berekenen van de kosten van een periode en de nettowinst. Je komt theorie tegen die je kunt leren, dingen die je moet begrijpen, veel sommen en nog allerlei andere zaken.
M&O – een nieuw vak Management & Organisatie (M&O) komt als apart vak niet voor in de onderbouw maar is daar vaak een onderdeel van het vak economie. In de Tweede Fase kun je M&O kiezen in het profiel Economie en Maatschappij als profielvak of in de vrije ruimte bij alle profielen. Op het VWO is de studielast 440 uur. Zoveel uren heeft een gemiddelde leerling nodig om het eindexamen te halen. In VWO-5 en VWO6 heb je 4 uur in de week M&O.
Is het moeilijk? Je kunt een voldoende halen voor dit vak als je (veel) tijd stopt in het oefenen. M&O is een DOE-vak! Het is belangrijk dat je een tekst met financiële gegevens geconcentreerd kunt lezen.
Het vak M&O Bij M&O leer je om (bedrijfs)economische vraagstukken te bekijken vanuit het standpunt van bijvoorbeeld de leiding van het bedrijf, het personeel, de vermogensverschaffers (zoals aandeelhouders of banken), omwonenden en andere belanghebbenden. Bijna iedereen komt later wel in situaties terecht waarin van hen verstand van zaken wordt verlangd op het gebied van management en organisatie.
Wat kun je later doen met M&O? Misschien ben je al lid van een vereniging. Dan heb je misschien wel eens een ledenvergadering bijgewoond. Op zo'n vergadering wordt er van alles over de vereniging besproken. Later kan je als werknemer of als manager in allerlei vergaderingen terechtkomen: personeelsvergaderingen, aandeelhoudersvergaderingen, vergaderingen van de Ondernemingsraad van een bedrijf of de Medezeggenschapsraad van een school. In dit soort vergaderingen worden de plannen van het bestuur of de directie besproken en ook financiële zaken als de begroting. Als je ooit een eigen bedrijf wilt opzetten dan is het heel handig dat je de financiële aspecten begrijpt. Als je na het Havo of het VWO een economische studie wilt gaan volgen is kennis van M&O een groot voordeel.
Het verschil tussen M&O en economie Het vak Economie houdt zich vooral bezig met de economie van het hele land. Economie gaat bijvoorbeeld in op de oorzaken van werkeloosheid, het voorkomen van inflatie of de factoren die invloed hebben op de aandeelkoersen. Ook gaat het over inkomsten en uitgaven van de overheid. M&O houdt zich vooral bezig met wat er binnen organisaties/ondernemingen gebeurt. M&O is minder theoretisch dan economie. Vaak wordt bij M&O met getallen gewerkt en soms is een wiskundige aanpak nodig.
32
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Informatica Het vak informatica is iets heel anders dan het vak informatiekunde dat je in de brugklas hebt gehad. Dat is belangrijk om te weten, als je informatica als keuzevak in je profiel wilt opnemen. Mensenwerk Informatica is mensenwerk. Niet de machines en de computerprogramma’s zijn het belangrijkste, maar de mensen. Mensen maken steeds meer gebruik van computers voor het verkrijgen en bewerken van informatie. Daardoor ontstaat de indruk dat de computer het belangrijkste onderdeel bij het vak informatica zou zijn. Dat is niet juist, maar belangrijk is hij natuurlijk wel. Je maakt bij informatica onder meer kennis met de vragen die mensen kunnen stellen bij het gebruik van informatie. Belangrijk is daarbij wel de manier waarop machines met deze informatie omgaan en hoe ze informatie kunnen verwerken. Bij het vak informatica gaat het dus in de eerste plaats om de manier waarop mensen met informatie omgaan. Daarnaast gaat het om het gebruik van machines voor het verwerken van informatie. Het boek Voor het boek geldt dat de auteurs werken op universiteiten, hogescholen (hbo), het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) of in het voortgezet onderwijs. De auteurs weten daarom welke beginkennis nieuwe studenten bij hen nodig hebben. Dus als je het vak informatica hebt gevolgd, heb je een goed beginniveau om aan de onderdelen informatica in verschillende studies te beginnen. De titels van de modules van de methode die wij gebruiken, laten zien dat je nogal wat over theoretische zaken moet lezen en leren, zaken waarin een computerhobbyist pur sang waarschijnlijk niet zo in geïnteresseerd is. Titels: 1. Informatica; inleiding, het belang van informatie, de andere kant van ICT 2. Hardware; geschiedenis en soorten, opbouw en werking, randapparatuur 3. Software; systeem- en applicatiesoftware 4. Programmeren; programmeertalen, PSD’s maken, imperatief programmeren 5. Datacommunicatie en netwerken; toepassingen en technische aspecten 6. Projectmanagement; de kern en organisatievormen, systeemontwikkeling 7. Schematechnieken en databases; DFD’s, UML, ERD’s, relationele databases en SQL Belangrijk in het vak is dus kennis van hardware, software, programmeren (met mate), datacommunicatie en netwerken, het modelleren van gegevens (-stromen) om daarmee een (eenvoudig) informatiesysteem te ontwerpen m.b.v. de projectmethode in een systeemontwikkeltraject. Dit is een voornamelijk theoretische bezigheid.
33
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
De boeken laten je gelukkig wel zoveel mogelijk met de computer werken, hoewel er ook nogal wat lessen zullen zijn waarin de computer echt buiten beeld blijft, misschien wel meer dan je lief is. We gebruiken waar mogelijk het internet en besturings- en toepassingsprogramma’s. Onthoud daarbij wel dat niet het gebruik van of het spelen met zo’n programma het doel is, maar hetgeen zo’n programma doet en wat het wel of niet kan betekenen voor de gebruikers. De exameneisen Van de exameneisen, verdeeld in domeinen en eindtermen (er zijn er 53), volgt hier een opsomming van de belangrijkste. A Informatica in perspectief Wetenschap en technologie - Informatica bestrijkt de basisprincipes en toepassingen van methoden, technieken en technische hulpmiddelen inzake gegevensverwerking en communicatie Maatschappij - de kandidaat kent voorbeelden van informatisering en veranderingen door ICT, economische- en productiegevolgen van ICT Oriëntatie op studie en beroep Individu - de kandidaat kan de examenstof toepassen in groepen die werken aan projectopdrachten - hij kan bij het beoordelen van ethische normen van het gebruik van ICT privacyaspecten herkennen en aangeven hoe deze aspecten te beschermen. B Basisbegrippen en vaardigheden Gegevens en informatie - gegevensverwerkende systemen ontwerpen, d.w.z. een informatievraag analyseren, uit gegevens informatie verwerven en presenteren - communicatie: zender/boodschap/ontvanger, m.b.t. communicatie protocol, telecommunicatie voor het verwerven van informatie - gegevensrepresentatie ( in een computer) - voorbeelden kunnen geven van gecodeerde gegevens in een computer. Hardware - de werking van een computer, de essentiële functies van een computer, het beschrijven van de randapparatuur en aangeven waarvoor deze is in te zetten.
34
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Software - programma’s als gestructureerde oplossing van een informatievraag - programmeren en de principes hiervan. - de toepassingen van software, welke programma’s in welke situatie. - de organisatie van een automatiseringstraject. C Systemen en hun structurering Systeemtheorie - het herkennen en beschrijven van systemen en hun kenmerken kunnen noemen (hiërarchisch, open/gesloten, deterministisch, bestuurd) Computersystemen - communicatie in netwerken (topologie benoemen, lagen onderscheiden en functies beschrijven) - besturingssystemen Systemen in de praktijk - kenmerken benoemen van besturingssystemen, processoren, randapparatuur, programmatuur, systeemontwikkeling, en van realtime-, kennis-, simulatie- en embedded systemen voorbeelden kunnen benoemen en classificeren Informatiesystemen - een systeemontwikkeltraject beschrijven en voorbeelden van de fasering geven - informatie-analyse (informatiestroom) beschrijven, structuurmodel hiervan afleiden, kunnen lezen, afleiden of aan een gewijzigde informatievraag wordt voldaan - relationele databases, benoemen, beschrijven, in een vraagtaal een informatiebehoefte kunnen formuleren - databasemanagementsystemen, beschrijven, benoemen, gebruiken - interactie mens-machine - systeemontwikkeltraject, aan de hand van een eenvoudig voorbeeld Nieuwe ontwikkelingen D Toepassingen in samenhang systeemontwikkeling en projectmanagement - in een groep een projectopdracht uitvoeren waarin een ontwikkeltraject doorlopen wordt (facultatief) - een projectopdracht uivoeren waarbij naar aanleiding van een informatievraag een eenvoudig systeem ontwikkeld wordt (facultatief) maatschappelijke aspecten - het eigen ontwikkelde systeem toetsen met een kritische houding t.a.v. het functioneren van ICT in organisaties Algemene opmerking: De veranderingen op dit vakgebied gaan snel, dus de stof ligt niet voor jaren vast.
35
Ieder zijn vak - VWO
2014 – 2015
Practicum De basis van het vak informatica is het boek en de theorie die daarin wordt aangeboden. Deze theorie kun je – beter gezegd: dit moet zelfs - in de praktijk bekijken en oefenen. Ook toevoegingen, verdieping van de stof, actuele ontwikkelingen en projecten zullen we, onder andere via de website van de uitgever, bestuderen. Dat gaat met onder meer de volgende programma’s: de programma’s van MS Office zoals Word, Excel, Access en PowerPoint en het ingebouwde Visual Basic for Applications Een browser voor het gebruik van het World Wide Web, e-mail, Nieuwsgroepen en dergelijke programmeren in Visual Basic, (X)HTML en eventueel in Java diverse toepassingsprogramma’s wat zich eventueel verder nog aandient
Aantal studielasturen en examen De omvang van het vak is voor het VWO 440 sbu. Het aantal contacturen is in de 5de klas vier uur en in de 6de klas drie uur. Het schoolexamen, waarin alle eindtermen uit alle domeinen voorkomen, bestaat uit een examendossier met de volgende onderdelen: a Theorietoetsen 50% b Praktische opdrachten 50%, denk aan: afnemen interview, uitvoeren informatieanalyse, gegevens van netwerk/internet opvragen, bewerken en presenteren van gegevens met toepassingsprogrammatuur, het maken, uitwerken en testen van een programma, het bouwen van een website, het beoordelen van een systeemontwikkeltraject, onderzoek naar systemen in de praktijk, beveiligen van gegevens in een DBMS; en de presentatie van dit alles in een verslag of mondeling. c Project (vervalt voorlopig) Doorlopen van een systeemontwikkeltraject in een groep, dus een grotere praktische opdracht. d Handelingsdeel (vervalt voorlopig).
36