3
Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn Theo Royers
Leerdoelen – Je hebt kennisgenomen van de bevolkingsontwikkeling in de afgelopen eeuw en weet dat de bevolking in omvang is toegenomen en de samenstelling is veranderd: nooit eerder in de geschiedenis maakten ouderen als groep getalsmatig zo’n groot onderdeel uit van de samenleving. – Je hebt kennisgemaakt met verschillende indelingen van fasen in de levensloop en de betekenis van die indelingen voor de manier waarop je naar leeftijdsgroepen kijkt. – Je kent het verschil tussen een cohort en een generatie en de achtergronden van verschillende generaties. – Je bent je ervan bewust dat ouderen hun identiteit gedurende hun levensloop opbouwen en aanpassen. – Je weet dat maatschappelijke beelden van de ouderdom stereotypering veroorzaken die een persoonlijke kennismaking met ouderen in de weg zit. – Je hebt inzicht in de rol die herkenbare en minder zichtbare rituelen in het persoonlijk leven spelen om de overgang naar nieuwe omstandigheden mogelijk te maken.
1.1
Inleiding – 6
1.2
Ouderen in tal en tel – 6
1.2.1 1.2.2
‘Vergrijzing’ van de bevolking – 7 Dubbele vergrijzing – 7
1.2.3
Levensverwachting – 8
1.3
Fasen in de levensloop: van de wieg tot het graf – 9
1.3.1 1.3.2
Jeugd, volwassenheid en ouderdom – 9 Verfijning van de levensfasen – 10
1.3.3 1.3.4
Beperktheid van de indeling in levensfasen – 10 Standaardisering van de levensloop – 11
1
1.4
Generaties en cohorten – 11
1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.4.4
De vooroorlogse generatie – 12 De stille generatie – 13 De protestgeneratie – 14 De verloren generatie – 15
1.5
Generaties, generaties en nog eens generaties – 15
1.5.1
Identiteit, generatie en levensloop – 16
1.5.2 1.5.3
Zelf-identiteit – 16 Deelidentiteiten – 16
1.5.4
Persoonlijke identiteit en generationele identiteit – 17
1.6
Maatschappelijke beelden en leeftijdsdiscriminatie – 18
1.7
Generationele identiteit en het individuele proces van ouder worden – 18
1.8
Overgangsfasen en rituelen – 19
1.8.1 1.8.2
Standaardrituelen in de levensloop – 20 Geritualiseerde gewoonten – 21
1.9
Studievragen en opdrachten – 21 Literatuur – 22
Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn
5
1
6
1
Hoofdstuk 1 • Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn
I’m a dirty old man. I do what I can. Tryin’ to make a living. I’m a dirty old man. Neil Young (1945), popmuzikant
1.1
Inleiding
De afgelopen eeuw heeft er een wonderbaarlijke bevolkingsontwikkeling plaatsgevonden. Mensen sterven minder snel en leven langer. Werden een eeuw geleden mensen gemiddeld vijftig jaar oud, nu ligt de levensverwachting bij de geboorte op ongeveer tachtig jaar. Mede hierdoor is de omvang van de bevolking gegroeid van vijf naar zeventien miljoen mensen. Daarnaast is de samenstelling van de bevolking sterk veranderd door een toename van het aantal ouderen. Deze ontwikkeling stelt niet alleen de samenleving als geheel voor nieuwe opdrachten, maar ook ouderen zelf moeten een plaats in de samenleving verwerven. Volgens de statistieken en allerlei wetgeving is vijfenzestig jaar het moment waarop iemand een ‘oudere’ heet; het is een punt op de kalender. Maar deze kalenderleeftijd zegt weinig over het ouder worden zelf, want tussen mensen zijn de verschillen enorm. Bij sommige mensen treden de eerste verschijnselen van een chronische ziekte al rond hun vijftigste jaar op, terwijl dat bij anderen pas na hun tachtigste jaar het geval is. Leeftijd is dus niet het enige kenmerk van ouder worden. Ook de wijze waarop we naar het ouder worden kijken speelt een rol. Woorden als jeugd, ouderen en generaties nemen we snel in de mond. De neiging om mensen in leeftijdsgroepen onder te verdelen zit diep in ons gebakken. Dat begint al met de indeling van fasen in de levensloop. Maar wat zegt het als we tot de oudere of de jongere generatie behoren? Ontlenen we daar onze identiteit aan? Volgens sommige wetenschappers bouwen mensen hun identiteit vooral op tijdens hun formatieve periode, die loopt van het tiende tot het vijfentwintigste levensjaar.[3] In deze fase zijn mensen het gevoeligst voor sociale conventies, rechtsregels, politieke en levensbeschouwelijke opvattingen[8] en deze dragen bij tot de vorming en ontwikkeling van waarden en normen[17]. Elke generatie heeft zijn eigen identiteit, zo lijken deze wetenschappers te zeggen. In dit hoofdstuk leggen we uit dat de periode waarin we geboren zijn, zeker invloed uitoefent op onze identiteit, maar dat er veel meer ingrediënten zijn waarmee we onze identiteit opbouwen. In de digitale leeromgeving die hoort bij dit hoofdstuk hebben we een aantal leuke filmpjes geplaatst, waardoor de begrippen ouderen, identiteit en beeldvorming even worden ‘opgeschud’.
1.2
Ouderen in tal en tel
We starten dit hoofdstuk met een aantal getallen die de positie van ouderen in de samenleving verhelderen. Maar eerst is het goed stil te staan bij de vraag ‘wie is oud?’. Hiervoor bestaan verschillende definities, met hieraan gekoppeld verschillende leeftijdsindelingen. De meest gebruikte indeling gaat uit van het 65-ste levensjaar. Vanaf deze leeftijd behoor je tot de doelgroep ouderen. Wij zullen deze indeling hanteren als we het hebben over ‘ouderen’ – en aangeven wanneer en waarom we hiervan afwijken als dat aan de orde is. Het aandeel ouderen is in de loop van de twintigste eeuw sterk toegenomen (. tabel 1.1). In 1900 telde Nederland ruim vijf miljoen inwoners, waarvan een kleine driehonderdduizend ouder dan vijfenzestig jaar. Waar de totale bevolking in deze periode verdrievoudigd is naar ruim zestien miljoen inwoners, is het aantal ouderen vertienvoudigd: van driehonderdduizend naar drie miljoen.
. Tabel 1.1
1
7
1.2 • Ouderen in tal en tel
Bevolkingsontwikkeling 1900–2013 (aantallen x 1000) 1900
1925
1950
1975
2000
2010
2013
Totaal bevolking
5.104
7.308
10.027
13.599
15.864
16.575
16.780
0 tot 20 jaar
2.264
3.048
3.742
4.646
3.873
3.928
3.871
20 tot 45 jaar
1.732
2.616
3.597
4.801
5.976
5.490
5.391
45 tot 65 jaar
802
1.215
1.916
2.692
3.863
4.619
4.694
65 tot 80 jaar
272
372
671
1.201
1.652
1.890
2.122
80 jaar of ouder
35
58
100
258
500
648
703
Bron: CBS Bevolkingsstatistiek; CBS Bevolkingsprognose voor 2013–2060
aantal (miljoen) 5
4
3
2
1
0 1950
1960
1970
65-plussers . Figuur 1.1
1.2.1
1980
1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
2060
80-plussers
Aantal 65- en 80-plussers, 1950–2012 en prognose aantal 65- en 80-plussers, 2013–2060.
‘Vergrijzing’ van de bevolking
Vanaf 2013 zal het aantal ouderen versneld toenemen (. figuur 1.1). Volgens de CBS Bevolkingsprognose zal het aantal 65-plussers toenemen van 2,7 miljoen in 2012 naar een hoogtepunt van 4,7 miljoen in 2041. Tot 2060 blijft het aantal schommelen rond 4,7 miljoen.[15]
1.2.2
Dubbele vergrijzing
De komende jaren zal vooral het aandeel 65–79-jarigen sterk stijgen, en vanaf 2025 neemt ook de groep 80-plussers sterk toe (de dubbele vergrijzing). In 2040, het hoogtepunt van het aantal 65-plussers, is naar schatting 26% van de bevolking 65-plusser, waarvan een derde ouder is
8
1
Hoofdstuk 1 • Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn
jaar 95 90 85 80 75 70 65 2012
2025 mannen
. Figuur 1.2
2038
2050
vrouwen
Resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd, 2012 en prognose 2050. Bron: CBS
dan 80 jaar. De belangrijkste oorzaak voor de sterk toenemende vergrijzing van de bevolking is gelegen in de geboorteontwikkelingen in het verleden: de babyboomgeneratie van 1946–1970 begint sinds 2011 de leeftijd van 65 jaar te passeren. De toename van de levensverwachting blijft, net als in het verleden, ook in de toekomst van belang voor de toename van het aantal ouderen. Het aandeel 65-plussers onder de niet-westers allochtone bevolking is nu nog laag, maar zal in de komende decennia sterk toenemen; van 4% in 2012 naar 23% in 2060.[11] De sterkste vergrijzing treedt op onder Surinamers; in 2060 is 39% van hen 65-plusser.[11] Daarna volgen Turken (32%), Marokkanen (31%) en de autochtone bevolking (28%). Meer informatie over migrantenouderen is te vinden in 7 H. 15.
1.2.3
Levensverwachting
Ook de levensverwachting is sterk toegenomen. Was de levensverwachting in 1900 bij geboorte 52,2 jaar, momenteel is die bij mannen 79,1 jaar en stijgt deze ongeveer vier maanden per jaar. Bij vrouwen is de levensverwachting bijna drieëntachtig jaar en deze neemt met gemiddeld tweeenhalve maand per jaar toe. Als ze vijfenzestig jaar worden, hebben mannen gemiddeld nog ongeveer achttien jaar voor de boeg en vrouwen ongeveer eenentwintig jaar. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zal de levensverwachting in de toekomst verder toenemen. Volgens de recentste bevolkingsprognose ligt de levensverwachting bij geboorte in 2050 op 85,7 jaar voor mannen en op 88,5 jaar voor vrouwen. Op 65-jarige leeftijd is de resterende levensverwachting van mannen in 2050 ruim vijf jaar hoger dan in 2012 en voor vrouwen ongeveer vierenhalf jaar (. figuur 1.2). Volgens de Leidse hoogleraar Westendorp is de eerste 130-jarige al geboren.[19]
Geluk, genen en omgeving Of je oud wordt is afhankelijk van drie factoren: voor een derde komt het doordat je geluk hebt, voor nog een derde door de genetische erfenis van het voorgeslacht en voor de rest door invloeden van buiten, zoals tijdige medische behandeling, (niet) roken, gezonde voeding of veel bewegen.[19] De kans om oud te worden is vooral toegenomen door de derde factor, want aan geluk of pech valt weinig te doen en het lukt (nog?) niet om mensen genetisch te versleutelen om het leven te verlengen. Vergeleken met ruim honderd jaar geleden sterven er bijna geen kinderen en jonge mensen meer door de enorme sprong die de medische wetenschap en
1.3 • Fasen in de levensloop: van de wieg tot het graf
9
praktische toepassingen daarvan hebben gemaakt. Ook de toegenomen hygiëne heeft daaraan bijgedragen. Praktisch elke woning in Nederland is aangesloten op het waterleidingnet, waaruit schoon water stroomt, en op de riolering, waarin het vuile water wegloopt. Veel besmettelijke ziekten werden in het verleden veroorzaakt door stilstaand en ongezuiverd water. Ook stierven vrouwen vroeger vaker in het kraambed.
Drukte over groene en grijze druk Om te berekenen hoeveel jongeren en ouderen kosten, hanteren economen drie leeftijdsgroepen: jongeren tot twintig jaar, volwassenen tussen de twintig en vierenzestig en 65-plussers. De omvang van de jongeren ten opzichte van de volwassenen noemen ze ‘groene druk’ en de omvang van de ouderen (tegenover die van de volwassenen) noemen ze ‘grijze druk’. Onderwijs en kinderbijslag zijn bijvoorbeeld maatschappelijke kostenposten, net zoals de AOW en ouderenvoorzieningen zoals verpleeghuizen dat zijn. Vlak na de Tweede Wereldoorlog nam de groene druk enorm toe en was de grijze druk klein. Naar verwachting zal tot 2040 de groene druk laag blijven en de grijze druk stijgen; dat is een van de redenen waarom de pensioengerechtigde leeftijd is verhoogd, de zorg- en ziektekostenverzekeringen zijn aangepast en de participatiewet Wmo is ingevoerd.
Fasen in de levensloop: van de wieg tot het graf
1.3
In het Rijksmuseum in Amsterdam hangt ‘Trap der leeftijden’ (1550), een houtsnede van Cornelis Anthonisz. De trap begint links met een jonge baby en eindigt rechts met een oude man die met zijn benen boven zijn graf bungelt. In totaal telt deze trap tien treden. Elke tree staat voor tien levensjaren. In de dicht- en schilderkunst is het is eeuwenlang gebruik geweest om de levensloop in fasen te verdelen. Onderscheid maken in levensfasen doen we nog steeds. 10 dat zijn je kinderjaren 20 ga je aan het sparen 30 moet je zijn getrouwd 40 ben je daarvoor te oud 50 krijg je ongemakken 60 ga je aan het zakken 70 daalt je leven af 80 ga je naar je graf 90 kun je ook nog leven 100 zij door God gegeven! Bron: Beeldvorming over ouder worden[16]
1.3.1
Jeugd, volwassenheid en ouderdom
De grofste fasering van de levensloop is die van jeugd, volwassenheid en ouderdom. Hierbij geldt het achttiende levensjaar als de overgang van jeugd naar volwassenheid en vijfenzestig jaar als de overgang naar de ouderdom. Deze fasering heeft een juridische basis. Afhankelijk van politieke en maatschappelijke inzichten hebben verschuivingen plaatsgevonden in deze leeftijden. Zo schoof in de vorige eeuw de leeftijd van volwassenheid van drieëntwintig naar
1
10
1
Hoofdstuk 1 • Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn
. Tabel 1.2
De levensloop in fasen
Grove fasen
Verfijndere fasen
Leeftijd
Jeugd
Baby
0 – 1 jaar
Peuter
1 – 4 jaar
Kleuter
4 – 6 jaar
Schoolkind
6 – 12 jaar
Puber (lichamelijk)
12 – 18 jaar
Adolescent (mentaal) Volwassenheid
Ouderdom
Vroeg-volwassene
18 – 30 jaar
Volwassen
30 – 50 jaar
Middelbaar
50 – 65 jaar
Oudere
65 – 80 jaar
Hoogbejaard
80-plus
eenentwintig jaar en vervolgens naar achttien jaar. De leeftijdsgrens van vijfenzestig jaar was bepaald in de Algemene Ouderdomswet (AOW), die in 1957 intrad, maar inmiddels is die grens verhoogd naar zevenenzestig jaar. Soms spreekt men eufemistisch van de eerste, tweede en derde leeftijd. Vanuit sociologisch oogpunt gaat het bij de eerste leeftijd vooral om het kind dat schoolgaat en onderdeel uitmaakt van een gezin; bij de tweede leeftijd om de volwassene die werkt en een eigen gezin of eigen huishouden heeft gesticht. Bij de derde leeftijd gaat het om de periode na gedane arbeid. De generatiesocioloog Becker[3] onderscheidt vier levenstijdperken. Het eerste leven loopt tot en met de adolescentie. Het tweede leven noemt hij soms werkleven, maar meestal ‘midleven’, omdat niet iedereen in dit tijdperk – dat de periode tussen het vijfentwintigste en het vijfenvijftigste jaar beslaat – werkt. Het derde leven loopt van het vijfenvijftigste tot het vijfenzeventigste levensjaar en heet bij hem: activiteitenleven. Het vierde leven noemt hij het rustleven.
1.3.2
Verfijning van de levensfasen
Een verfijndere indeling van de levensloop vormen de kortere fasen die biologische, mentale en sociale elementen met elkaar verenigen (. tabel 1.2). Het gaat dan vooral om aspecten die met persoonlijke ontwikkeling te maken hebben en de mate van afhankelijkheid of autonomie van het individu. Een baby is grotendeels afhankelijk van de zorg van zijn verzorgers en dat kan ook gelden – overigens niet altijd –voor mensen op een heel hoge leeftijd.
1.3.3
Beperktheid van de indeling in levensfasen
De hierboven genoemde faseringen kennen hun beperkingen. De grootste beperking is dat ze geen ruimte laten voor individuele ontwikkelingen en mogelijke afwijkingen daarop. In de eerste plaats werkt een indeling in fasen als een norm waaraan elk mens zou moeten voldoen. In de tweede plaats lijken de eerste fasen tot en met het schoolkind nog het correctst, maar daarna
11
1.4 • Generaties en cohorten
houden de persoonlijke, biologische en maatschappelijke ontwikkeling en de fasen geen gelijke tred meer met elkaar. Sommige jongeren kennen bijvoorbeeld een zeer korte pubertijd en bij andere jongeren duurt deze juist langer. Ook de mate waarin jongeren tussen de twaalf en achttien jaar hun weg naar zelfstandigheid vinden, kent een enorme diversiteit. De maatschappij gaat dan een rol spelen en elke jongere moet daar op zijn eigen wijze en naar eigen vermogen een plaats in zien te verwerven. In de derde plaats suggereren de fasen dat er een plotselinge overgang plaatsvindt op de dag van de verjaardag. Geboortejaren zijn theoretische constructies ten behoeve van demografisch onderzoek:
» In werkelijkheid worden er voortdurend kinderen geboren, zodat het onmogelijk is op enig moment te zeggen dat een nieuw cohort aantreedt, een nieuwe generatie ontstaat. « [8]
Dit maakt ook duidelijk dat het begrip leeftijd niet eenduidig is. Voor artsen en biologen heeft leeftijd een andere betekenis dan voor statistici en sociologen. We hebben een kalenderleeftijd, een biologische leeftijd en een sociale leeftijd. Het jaar waarin we geboren zijn, bepaalt onze kalenderleeftijd. Op bepaalde leeftijden krijgen we maatschappelijke rechten zoals het recht om politieke keuzes te maken, om een auto te besturen, om alcohol te drinken of een AOWuitkering te ontvangen; in zulke gevallen spreken we van de sociale leeftijd. Het gaat bij de sociale leeftijd niet alleen om verkregen rechten, maar ook om ontzegging van rechten zoals leeftijdsdiscriminatie bij solliciteren en de positie van ouderen in de samenleving. Daarnaast bestaat er een biologische leeftijd; dat begrip slaat op de veroudering van ons lichaam. Sommige mensen zijn in hun levensloop lichamelijk vroeger oud dan anderen.[19]
1.3.4
Standaardisering van de levensloop
De indeling van levensfasen is gebaseerd op instrumenteel gemeten tijd:
» Op dat moment gaan allerlei demografische statistieken een belangrijke rol spelen en worden mensen in statistisch vastgestelde levensfasen ondergebracht. « [1]
Steeds minder mensen hebben echter een standaardbiografie, een standaardlevensloop. Zo strekt het moment waarop mensen de arbeidsmarkt betreden zich uit van zestien (maar dan moet je nog wel twee jaar werken aan een startkwalificatie) tot zesendertig jaar (medischspecialisten bijvoorbeeld). Een dergelijke verscheidenheid geldt ook voor het moment waarop mensen gaan samenwonen of een partnerschap of huwelijk aangaan. Ook kinderen krijgen mensen op heel verschillende leeftijd, die kan variëren van twintig tot veertig, met als gevolg dat sommige mensen voor de eerste keer grootouder worden op hun vijfenveertigste en anderen op hun drieënzeventigste.
1.4
Generaties en cohorten
De verzameling van mensen die tussen twee data zijn geboren heet een cohort, bijvoorbeeld iedereen die tussen 1990 en 1995 ter wereld is gekomen. Geboortecohorten zijn statistische eenheden om vergelijkingen te kunnen maken in onderzoek naar bijvoorbeeld opvattingen die onder de bevolking leven, seksueel gedrag, woonomstandigheden, inkomen of het bezit van een e-fiets. E-fietsen zijn fietsen met een elektrisch hulpmotortje, die oorspronkelijk zijn
1
12
1
Hoofdstuk 1 • Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn
. Tabel 1.3
Overzicht van opeenvolgende generaties vanaf 1910
Generatie
Geboorteperiode
Vooroorlogse generatie
1910–1930
Stille generatie
1931–1940
Protestgeneratie
1941–1955
Verloren generatie
1956–1970
Pragmatische generatie
1971–1985
Millenniumgeneratie / YouTube-generatie
Vanaf 1986
ontwikkeld voor ouderen om krachtverlies te compenseren zodat ze ook bij winderig weer en in een omgeving met hoogteverschillen kunnen blijven fietsen. Uit onderzoek naar de aanschaf en het gebruik van e-fietsen blijkt inmiddels dat steeds meer jongeren de e-fiets gebruiken als alternatief voor de auto: ‘Ik blijf in beweging, maar kom niet drijfnat van het zweet op mijn werk aan.’ Cohorten zijn kleiner dan generaties. Een generatie is een verzameling cohorten. Becker[3] omschrijft een generatie als ‘een clustering van cohorten, die gekenmerkt worden door een specifieke historische ligging en door gemeenschappelijke kenmerken op individueel niveau (levenslopen, waardenoriëntaties en gedragspatronen) en op systeemniveau (omvang en samenstelling, generationele cultuur en generationele organisaties)’. Een generatie bestaat dus uit meerdere cohorten: een kerncohort dat midden in het hart van de generatie ligt en twee grenscohorten die de generatie afbakenen van de voorgaande en volgende generatie. Becker onderscheidt vier generaties die we hier verder zullen bespreken, maar sinds de tijd dat zijn theorie is verschenen, zijn er twee nieuwe generaties ontstaan en aan zijn rijtje toegevoegd: de pragmatische generatie en de millenniumgeneratie (of YouTube-generatie). Zie ook . tabel 1.3.
1.4.1
De vooroorlogse generatie
De formatieve periode in het leven van de leden van de vooroorlogse generatie viel vanaf de crisisjaren tot vlak na de Tweede Wereldoorlog. Werkloosheid, chaos in het maatschappelijk leven en bestaansonzekerheid kenmerken deze periode. Het was een tijd waarin veel gezinnen opeengepakt woonden en weinig kinderen een eigen slaapkamer hadden. In een interview uit 1973 vertelde een bewoner van het Willem Dreeshuis – indertijd een verzorgingshuis voor ouderen die actief geweest waren in de sociaaldemocratische arbeidersbeweging – dat hij een demonstratie bijwoonde met dr. P.J. Troelstra als spreker:
» Hij riep dat elk kind recht had op een eigen slaapkamer. Ik was daar met een paar maten en we sloegen elkaar van plezier op de schouders en zeiden: “Die vent is gek geworden”. Maar achteraf kreeg hij wel gelijk.[18]
«
Een radio was er meestal wel, maar slechts weinig gezinnen beschikten destijds over een wasmachine en de televisie was nog niet uitgevonden. Ook een telefoon, een stofzuiger of een auto ontbrak doorgaans, maar bezoek aan danszalen en de bioscoop was al wel ingeburgerd. Om zich te vervoeren liepen mensen veel of ze gebruikten de fiets. Voor de jongeren uit deze
1.4 • Generaties en cohorten
13
generatie was de fiets een symbool van bevrijding. Daarmee konden ze zich ontworstelen aan het spiedende oog van de buurt, de familie en de klerikale stand. Een filosoof duidde destijds de fiets aan ‘als trillend en schokkend verderver vooral van den vrouwelijke onderbuik, om niet te spreken van de fiets als middel tot heimelijk verkeer en factor van gezag vernietigende of democratische verijdeling eener zedelijke opvoeding’.[20] Een fiets vormde de aanzet tot een moderner levensstijl. De samenleving was politiek en cultureel nog sterk onderverdeeld in een katholieke, protestante, liberale en socialistische zuil, maar door de grotere bewegingsvrijheid die deze generatie verkreeg, ontstonden ook zogeheten gemengde huwelijken. Dit tot afkeer van meer traditioneel ingestelde mensen, die zeiden: ‘Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.’
1.4.2
De stille generatie
De mensen die tussen 1930 en 1940 zijn geboren, behoren tot de stille generatie. Hun formatieve periode loopt van 1945 tot 1960, de jaren van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Becker noemt deze generatie stil in vergelijking met de generatie die daarop volgt. Veel mensen uit deze generatie hadden door de oorlogsjaren een onderwijsachterstand opgelopen en combineerden vaak werk met een vakopleiding aan een avondschool. Ze hadden in die periode misschien ook wel geen tijd om zich maatschappelijk en politiek te uiten. Er heerste grote woningnood. Om daar verandering in te brengen, ontwikkelden veel gemeenten nieuwbouwwijken. Waar deze naoorlogse wijken ook gebouwd werden, ze hadden enkele kenmerken met elkaar gemeen. Allereerst de open bebouwing: het bouwen in hoven werd verleden tijd. Maar echt nieuw was de woningdifferentiatie, met voor elke leeftijdsklasse en gezinssamenstelling eigen woningen. Men ging rekening houden met allerlei bevolkingsgroepen, zoals alleenstaanden, grote en kleine gezinnen, en ouderen. Om een extra impuls te geven aan de doorstroming bouwde men op grote schaal – wat toen nog zo heette – bejaardenhuizen. Deze maatregelen moest voor de leden van de stille generatie ruimte opleveren op de woningmarkt, en de profetische woorden van Troelstra werden werkelijkheid: bijna elk kind uit een gezin van de stille generatie kreeg een eigen slaapkamer. Voor het eerst in de geschiedenis. Het gezinsleven was doorgaans traditioneel: de man werkte buitenshuis en de vrouw deed het huishouden. Het standaardgezin werd kleiner en bestond doorgaans uit vier personen. Geboortebeperking drong namelijk door tot in de slaapkamer: het gebruik van voorbehoedsmiddelen zoals het condoom en de pil (1964) nam toe. Het gebruik van voorbehoedsmiddelen had nog een ander gevolg: seksualiteit en voortplanting raakten meer ontkoppeld, want het risico op zwangerschap bij het vrijen was tot bijna nul gereduceerd. Pas in 1956 werd de ‘Wet handelingsonbekwaamheid’ afgeschaft. Deze wet stelde dat getrouwde vrouwen hun man om geld en toestemming moesten vragen als ze bijvoorbeeld kleding of huishoudelijke apparatuur zoals een stofzuiger wilden kopen. Ook mochten ze geen verzekering afsluiten of geld van de bank halen. Verder werden vrouwen in overheidsfuncties ontslagen op de dag van hun huwelijk; deze wettelijke maatregel werd eveneens in 1956 ongedaan gemaakt. Maar nog tot 1971 stond in het wetboek dat ‘de man het hoofd van de echtvereniging’ was en de vrouw aan hem ‘gehoorzaamheid’ was ‘verschuldigd’. Veel ouderen van nu hebben deze maatregelen nog aan den lijve ondervonden. Toch was een voorbode van een culturele lente merkbaar: populaire muziek zoals rock-’n-roll en jazz kreeg een veel groter verspreidingsgebied via radio, langspeelplaten en (!) de opkomst van de televisie.
1
14
1
Hoofdstuk 1 • Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn
1.4.3
De protestgeneratie
Sit-ins, demonstraties, buitenparlementaire acties, op de barricades; dat waren enkele opvallende kenmerken van de generatie die daarna kwam. De formatieve periode van deze protestgeneratie viel ongeveer tussen de jaren 1963 en 1970: een periode van groeiende welvaart en maatschappelijke veranderingen. Het lijkt misschien niet zo belangrijk, maar dit was de eerste generatie die er nieuwe kledingnormen op na hield. Meisjes en vrouwen begonnen broeken met een rits van voren te dragen. Voordien droegen ze wel broeken, maar die hadden veelal een rits opzij. De minirok werd geboren en de bh verbannen. Massaal begonnen jongeren spijkerbroeken en T-shirts te dragen en nog steeds behoren beide kledingstukken tot het modebeeld. De mannelijke haardracht werd vele malen langer, en op straat en in het café mopperde men op het ‘langharig werkschuw tuig’. Deze uitdrukking kan ingegeven zijn door enige jaloezie, omdat dit ook de eerste generatie was die kon doorleren en dus veel later van school kwam dan enige generatie ervoor en pas op een hogere leeftijd in het arbeidsproces hoefde te stappen. Was voordien het gezin van herkomst nog bepalend voor de onderwijscarrière, nu kon iedereen die dat wilde doorleren, dankzij studiebeurzen en betaalbaar en toegankelijk onderwijs. Scholen en universiteiten begonnen een massaal karakter te krijgen. Deze naoorlogse generatie heet ook wel de babyboomgeneratie, omdat na een periode van zogenaamde onvruchtbaarheid (er werden voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog veel minder kinderen geboren) in relatief korte tijd veel kinderen werden geboren. En met deze kinderen ging ook een nieuwe wind waaien in de samenleving. Jongeren verzetten zich tegen een autoritaire en disciplinaire cultuur. Dit verzet startte overigens in de Verenigde Staten, waar zwarte bevolkingsgroepen de straat opgingen om te protesteren tegen grootscheepse discriminatie op de meeste terreinen van hun leven. Deze wind sloeg enkele jaren later over naar Europa waar bezettingen van scholen, universiteiten, overheidsgebouwen en fabrieken aan de orde van de dag waren. Net zoals heden ten dage demonstranten van de YouTube-generatie in oostelijke landen films en sociale media inzetten om hun protestbewegingen effectief te organiseren, werkte in de jaren zestig van de vorige eeuw de muziek als katalysator. Een lied als ‘Dancing in the Street’ door Martha & The Vandellas werd tijdens de rellen in de binnensteden van de Verenigde Staten een strijdlied voor de burgerrechtenbeweging. Vandaar: protestgeneratie. Toch is deze term enigszins misleidend. Niet alleen vanwege het feit dat echt niet alle jongeren een protesthouding aannamen, maar vooral vanwege de miskenning van de politieke en maatschappelijke strijd die hun ouders en voorouders hadden geleverd om te komen tot algemeen kiesrecht, een achturige werkdag, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, en een staatspensioen, waarvan juist deze generatie de vruchten kon plukken. De protestgeneratie beleefde volop de culturele revolutie die zich voltrok in de jaren zestig, met een grotere seksuele vrijheid en een toenemend gebruik van roesmiddelen zoals marihuana (wiet) en lsd. Er ontstond een diversiteit aan jeugdculturen die sterk gekoppeld was aan muziekstromingen. Trouwen was niet altijd meer vanzelfsprekend en veel jonge stellen gingen eerst samenwonen (het ‘proefhuwelijk’). Huishoudelijke apparatuur zoals telefoon, wasmachine en koelkast lagen binnen ieders bereik. Steeds meer vrouwen gingen buitenshuis werken, en de eerste discussies over het delen van de opvoeding van de kinderen en de zorg in het huishouden namen een aanvang. Economisch ging het Nederland voor de wind, en de werkgelegenheid was zo ruim dat in deze periode buitenlanders (‘gastarbeiders’) voor tijdelijk aangetrokken werden om de vacatu-
1.5 • Generaties, generaties en nog eens generaties
15
res in de industrie te vervullen. Eerst werden mannen uit het toenmalige Joegoslavië, Spanje en Griekenland aangetrokken, later mannen uit Marokko en Turkije. Met de economische groei ontstond onrust over de toenemende vervuiling van de aarde, het water en de lucht en bijgevolg over het eten, het drinken en de inademing.
1.4.4
De verloren generatie
Deze generatie ontleent haar naam aan de periode waarin zij de arbeidsmarkt betrad. Toen de leden van deze generatie school of hoger onderwijs verlieten, zorgde een economische crisis voor grote (jeugd)werkeloosheid, waardoor het perspectief op een gunstige loopbaan ontbrak. Dit betrof vooral de kerncohort (de groep geboren tussen 1960 en 1965) en de jongste grenscohort van deze generatie (geboren tussen 1966 en 1970). De verloren generatie bleef bij de ouders wonen, niet alleen omdat dat goedkoper was, maar ook omdat de onderlinge omgang tussen ouders en kinderen minder autoritair was geworden. Hierdoor was de gevoelde noodzaak om vroeg het ouderlijk huis te verlaten minder dan bij de leden van de protestgeneratie. De jeugdcultuur werd zeer divers, met enkele sombere ondertonen. Zo ontleende de Britse popgroep UB40 zijn naam aan het nummer van het aanvraagformulier voor de bijstand. In dit tijdperk kwam ook de punk tot leven – een leefstijl waarmee jongeren onaangepastheid tot uitdrukking wilden brengen met opvallende haardracht, kleding en muziek. De punk op zichzelf was tamelijk extreem, maar het was tevens een uitdrukking van een breder verlangen naar een alternatief leven. Dit verlangen hield duidelijk verband met vraagstukken rondom het milieu en voeding: de zoektocht naar alternatieve vormen van energieopwekking, een schoon milieu en gezonde voeding kwam op gang, en het verzet tegen kernenergie en fossiele energie begon vorm aan te nemen. Organisaties zoals Greenpeace en Amnesty International kwamen tot grote bloei. Maar ook de tegenpool van de punker – de young urban professional (yup) – ziet het daglicht. Een yup hopt van job naar job. Dat heeft alles te maken met de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Steeds vaker krijgen jongeren uit deze generatie te maken met een tijdelijk dienstverband. Voor veel buitenlandse werknemers werd het geen tijdelijk verblijf, maar zij vestigden zich definitief in Nederland. Door gezinshereniging of een bruid uit het land van herkomst ontstond een tweede generatie allochtonen, die in deze periode nog sterker te kampen kreeg met de jeugdwerkeloosheid dan autochtone jongeren.
1.5
Generaties, generaties en nog eens generaties
Het begrip generatie heeft meerdere betekenissen in het alledaagse spraakgebruik. Die betekenissen wijken af van de definitie van Becker uit de voorgaande paragraaf (7 par. 1.4). Zo spreken we vaak over de jongere of de oudere generatie, waarmee we dan de levensloopfasen zoals jeugd, volwassenheid en ouderdom aanduiden. Maar kleine kinderen worden groot en opgevolgd door een nieuwe jongere generatie. In beide gevallen betreft het een sociologisch begrip, dat wil zeggen dat het gaat om grote sociale groepen in de samenleving. Maar generatie is ook een genealogisch begrip en slaat dan op de afstamming binnen de familie. In een familiestamboom (genogram) zijn die generaties in kaart gebracht. Uitdrukkingen als een ‘aardje naar zijn vaartje’ (hij lijkt op zijn vader), ‘de appel valt niet ver van de boom’ en ‘van moeder op dochter’ verwijzen hiernaar.
1
16
1
Hoofdstuk 1 • Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn
1.5.1
Identiteit, generatie en levensloop
Het eerste wetenschappelijke vertoog over identiteit en levensloop werd in 1928 gepubliceerd door Karl Mannheim, een Duitse cultuursocioloog. Hij beschrijft hoe generatiegenoten in eenzelfde periode opgroeien. Ze doen daarmee gelijksoortige ervaringen op, waardoor een generatiesamenhang ontstaat. Deze samenhang stimuleert vervolgens groepsvorming en levert een bijdrage aan de vorming van een gemeenschappelijke identiteit. Deze identiteit noemen we ook wel de tijdgeest, een kenmerkende manier van denken, voelen en handelen van het merendeel van de bevolking in een bepaalde tijd. Het is een groepsidentiteit, die afstraalt op de persoonlijke identiteit, maar daarmee niet samenvalt. We bezitten dus verschillende identiteiten. Tijdgeest De beurskrach van 1929, het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, de watersnoodramp van 1953, de Cuba-crisis, de moord op Kennedy, de Elfstedentocht van 1963, de treinkapingen bij Wijster en De Punt in Drenthe, de Bijlmerramp, het uitbreken van de Irakoorlogen, 9/11, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, de keren dat Nederland tweede werd tijdens de wereldkampioenschappen voetbal (Duitsland, Argentinië, Zuid-Afrika en Brazilië). Allemaal afzonderlijke historische gebeurtenissen, die één ding met elkaar gemeen hebben: ze zijn niet uit ons geheugen te wissen en maken onderdeel uit van het collectief bewustzijn. Wie de gebeurtenis heeft meegemaakt vraagt aan leeftijdgenoten: ‘Waar was je toen dat gebeurde?’ Dergelijke gebeurtenissen maken ons deelgenoot van een tijdperk, ze vormen zelfs een onuitwisbaar onderdeel van onze identiteit als deelnemer aan een tijdsgewricht zoals de roaring twenties, de mods en de rockers, de hippietijd, punk, gothic of hiphop, die de levensstijl en cultuur beïnvloedden zoals kleding, haardracht, kunst en architectuur.
1.5.2
Zelf-identiteit
Onze persoonlijke identiteit of zelf-identiteit is onvervreemdbaar en verwijst naar onszelf als een uniek persoon. Het is de eenheid van lichaam en geest, die andere mensen waarnemen en herkennen. Elke persoon heeft een naam, lichamelijke kenmerken en een ‘uitstraling’, die onverwisselbaar zijn met een ander persoon; dat geldt zelfs voor eeneiige tweelingen. Er is een duidelijk onderscheid te maken en te hanteren tussen de zelf-identiteit van een persoon en de identiteit die hem of haar van boven- of buitenaf wordt toegeschreven. Deze kunnen samenvallen, maar als dat niet zo is, kan dat tot problemen leiden.
1.5.3
Deelidentiteiten
Naast onze kernidentiteit bezitten we verschillende soorten deelidentiteiten zoals een sociale, culturele en nationale identiteit. Een deelidentiteit is een soort jasje dat we aan of uit kunnen trekken. Elke persoon beweegt zich in heel verschillende groepen en op verschillende plaatsen: op school, op het werk, in de kantine van de sportvereniging, in de sjoel, kerk of moskee, in de trein of in de auto. Dat maakt mensen tot treinreiziger, automobilist, religieus persoon,
1.5 • Generaties, generaties en nog eens generaties
17
volleyballer, scholier, werknemer of grotestadsmens. Uit deze ingrediënten componeren we een sociale identiteit. We zijn ons ervan bewust dat we tot een bepaalde groep behoren en weten dat anderen ons zo zien. Onze sociale identiteit is een mengsel van nationale, culturele, geslachts-, politieke of stedelijke identiteiten, zoals Gooise vrouwen, grachtengordelelite, sociaaldemocraten of moslimmeiden. Daarnaast hebben we een culturele identiteit die verbonden is met de geschiedenis van het land of de groep waartoe we onszelf rekenen – het culturele erfgoed. Voor Nederlanders vormen het koningshuis, de Nederlandse taal, de Gouden Eeuw, het rechtsstelsel, de scheepvaart en de internationale handel enkele iconen die hun culturele identiteit bepalen. Uitdrukkingen als Hollandse koopmansgeest en calvinistische domineestraditie zijn hiervan afgeleid. Met een nationale identiteit verbinden we ons met het land waaruit we afkomstig zijn – soms tot in generaties die er niet geboren zijn – of met het land waar we later zijn gaan wonen. De nationale identiteit is overigens onderdeel van de sociale identiteit. Sommige mensen voelen zich een wereldburger en hebben hun hele leven op dezelfde plek gewoond, terwijl een ander die voor zijn werk de hele wereld overtrekt zichzelf toch allereerst als een Fries ervaart. Voor mensen met een dubbele (nationale) identiteit kan dat bij voetbalwedstrijden weleens lastig zijn: ben ik voor Spanje of voor Nederland als beide nationale ploegen tegen elkaar spelen? Maar het voordeel is weer dat ze altijd kunnen zeggen: ‘Wé hebben gewonnen!’, behalve bij een gelijkspel dan.
1.5.4
Persoonlijke identiteit en generationele identiteit
Iedereen heeft naast zijn persoonlijke identiteit meerdere sociale en culturele identiteiten. Dat houdt onze wereld enigszins overzichtelijk bij de vraag ‘waar hoor ik bij’. Een sociale en culturele identiteit is een manier waarop mensen naar een groep kijken. De opbouw van zowel de persoonlijke identiteit als deelidentiteiten begint binnen het gezinsverband. Ouders zien zich in de opvoeding voor twee belangrijke opgaven gesteld: dat hun kinderen werk vinden en dat ze een partner vinden.[5] Maatschappelijke invloeden vanuit het sociale verband en de klasse waarin de opvoeders zich bevinden, zoals werkomgeving, buurt, familiecultuur en religieuze omgeving, zijn daar niet bij weg te denken. Een keerzijde hiervan kan zijn dat we die sociale en culturele identiteit laten samenvallen met de persoonlijke identiteit. Groepskenmerken worden dan volledig toegeschreven aan een afzonderlijke persoon. Dat reduceert een mens letterlijk en figuurlijk tot een vaststaand beeld, waarmee de persoonlijke identiteit verdampt. Dit proces waarmee alle mensen uit een sociale groepering over één kam worden geschoren heet stereotypering. Aan de diverse sociale en culturele identiteiten ontlenen we onze normen en waarden, die zich kunnen uiten in morele oordelen en opvattingen. Het gevaar van dergelijke opvattingen is dat ze kunnen werken als een stempel en kunnen leiden tot sterke vooroordelen over bevolkingsgroepen die in de minderheid zijn, zoals buitenlanders, homoseksuelen en ouderen. Vooroordelen hebben twee sterke effecten. In de eerste plaats verdwijnt de persoonlijke identiteit in het groepsoordeel; mensen van deze bevolkingsgroep verliezen hiermee hun persoonlijke identiteit. Daarnaast werken vooroordelen discriminatie in de hand. Discriminatie is het ongelijk behandelen en achterstellen van mensen op basis van bepaalde kenmerken zoals afkomst, sekse, huidskleur, seksuele voorkeur, leeftijd, religie, handicap of chronische ziekte. Hoewel het in Nederland bij de wet verboden is, zijn seksisme, racisme en leeftijdsdiscriminatie (ageism) drie veelvoorkomende vormen van discriminatie.
1
18
1
Hoofdstuk 1 • Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn
1.6
Maatschappelijke beelden en leeftijdsdiscriminatie
Leeftijdsdiscriminatie is de systematische stereotypering en discriminatie van mensen omdat ze oud zijn.[7] Het maakt dat jongere generaties ouderen zien als anders dan zijzelf, waarmee ze niet in staat zijn om ouderen te zien als menselijke wezens. Bij leeftijdsdiscriminatie gaat het om negatieve en positieve stereotypes en vooroordelen over en discriminatie van ouderen op basis van hun chronologische leeftijd of op basis van een perceptie waarin zij als oud of oudere worden gezien.[13] Daarin kunnen we onderscheid maken tussen impliciete en expliciete discriminatie. Impliciete discriminatie komt voort uit (geheel of gedeeltelijk onbewuste) denkbeelden over ouderen als zwak, vergeetachtig, vies, babbelziek, eenzaam of onaantrekkelijk. Mensen vinden het steeds moeilijker om zich te binden en stellen steeds hogere eisen aan het persoonlijk contact.[2] De negatieve denkbeelden en vooroordelen weerhouden jongere generaties ervan om persoonlijke bindingen met ouderen aan te gaan. Dat is bijvoorbeeld waarneembaar in de rij bij de kassa in de supermarkt en in het openbaar vervoer. Expliciete leeftijdsdiscriminatie bestaat uit maatregelen en voorwaarden die maatschappelijke deelname van ouderen bemoeilijken of onmogelijk maken, zoals leeftijdsgrenzen bij organisaties of bij vacatures. Weliswaar is in 2004 in de Wet gelijke behandeling vastgelegd dat leeftijdsonderscheid verboden is bij het werven van nieuwe werknemers, maar toch worden sollicitanten vanaf 45 jaar veel minder vaak uitgenodigd voor een gesprek dan mensen met een lagere leeftijd. Het idee is dat oudere werknemers minder flexibel zijn, vaker ziek zijn, minder herstelvermogen hebben en minder productief zijn. Ook verzekeringsmaatschappijen hanteren allerlei leeftijdsgrenzen bij het accepteren van verzekerden. In spannende films gebeurt het regelmatig dat iemand zich voor een ander uitgeeft, bijvoorbeeld als een detective undercoverwerkzaamheden gaat verrichten in een drugsbende. Die persoon eigent zich een andere naam toe, voegt onjuiste persoonsgegevens toe, leert soms anders te praten en te bewegen. Dit om de mogelijkheid op herkenning te verkleinen. Vaak ook krijgt deze persoon een andere levensgeschiedenis en bouwt daarmee een andere identiteit op. Een identiteit vertelt andere mensen iets over wie je bent, met niet alleen de lichamelijke en psychische kenmerken die daarbij horen, maar ook de situatiegebonden rollen. Zoals gezegd is het nadeel hiervan dat het kan leiden tot categoriseren van leeftijdsgroepen. Dat ondervond Pat Moore, een studente gerontologie uit New York die zichzelf met hulp van een professionele make-upartiest transformeerde tot een oude vrouw. Stigmatisering, stereotypering en negatieve reacties op straat bleken een dagelijkse ervaring.[9] Dit soort sociale mechanismen verkleinen de mogelijkheid om de werkelijke identiteit van een oudere te zien.
1.7
Generationele identiteit en het individuele proces van ouder worden
Het blijft de vraag of een generatie eenduidig is, als een soort mal die het bewustzijn en het normatief en moreel besef van de leden van die generatie bepaalt. Om twee redenen is een dergelijke determinerende benadering discutabel. Ten eerste zijn daarvoor de onderlinge verschillen binnen een generatie te groot. Elke persoon komt uit een specifiek nest dat rijk of arm, religieus of niet-religieus, warm of afstandelijk, autoritair of meegaand is. Ook de verschillen in regio’s en de mate van urbanisatie zijn daarvoor te groot. En in de tweede plaats beïnvloeden maatschappelijke ontwikkelingen niet slechts één generatie. Historische veranderingen en trendbreuken raken namelijk iedereen: van jong tot oud. Feitelijk verschillen generaties weinig van elkaar. Vaak zijn er geen verschillen tussen mensen uit verschillende geboortejaren:
19
1.8 • Overgangsfasen en rituelen
»
de mate waarin mannen zorgtaken op zich nemen, de mate waarin men in gecanoniseerde cultuur geïnteresseerd is, de positie die op de arbeids- en woningmarkt is bereikt. Waar dergelijke verschillen er wel zijn, betreft het geleidelijk verlopende verschillen waar geen generatiepatroon uit spreekt: het stijgende opleidingsniveau, de grotere onkerkelijkheid, de grotere sportdeelname, de groeiende belangstelling voor populaire cultuur, voor commerciële tv en voor internet.[6]
«
We stellen vast dat de volgende ingrediënten de persoonlijke identiteit beïnvloeden: 5 gezin en familie van oorsprong; 5 maatschappelijke gebeurtenissen; 5 generationele identiteit; 5 levensloop: individuele gebeurtenissen en persoonlijke verbindingen. Dit roept de vraag op wat nu de basis is voor de persoonlijk identiteit. Volgens Giddens is dat het autobiografisch bewustzijn, dat heldere besef van heden en verleden in relatie tot onszelf en de wereld om ons heen.[12] Dit bewustzijn komt tot uitdrukking in het verhaal dat iemand vertelt, het levensverhaal. Een ander woord voor het levensverhaal is een ‘narratief ’. In een narratief geven we betekenis aan ons bestaan, zowel persoonlijk en sociaal als cultureel. In levensverhalen brengen we episodes, activiteiten en de verantwoording van die activiteiten in onderling verband.[14] Giddens noemt dat een reflexief proces, een existentiële zoektocht naar en continue bijstelling van onze identiteit.[4] Levensverhalen bieden een manier om de samenhang van ons leven te verbeelden door selectie, organisatie en het naar buiten brengen van al datgene wat deel uitmaakt van het leven. Onze identiteit komt pas tot leven als we het basisvertrouwen hebben om onze levensverhalen te vertellen.[4] In deze persoonlijke levensverhalen brengen we verschillende delen van onszelf samen in een zinvol en samenhangend geheel1. Op deze wijze laten we zien wie we zijn, wie we waren en wie we in de toekomst willen zijn. We brengen hiermee lijn aan in ons leven. Dat is noodzakelijk, omdat er in het huidige tijdperk geen plaats meer is voor vaste rituelen en tradities bij de overgang naar een nieuwe levensfase:
» Maatschappelijke posities en tradities (die de vorm kregen en overgedragen werden binnen lokale, intieme gemeenschappen) schrijven niet meer voor welke keuzes we moeten maken en hoe we ons moeten gedragen.[4]
«
We kunnen hieruit afleiden dat we voortdurend schaven aan onze identiteit. We hebben daarvoor toch enige rituelen en tradities nodig. Hoewel die niet altijd even zichtbaar meer zijn, zijn ze niet helemaal uit ons leven verdreven.
1.8
Overgangsfasen en rituelen
Bij de meeste belangrijke gebeurtenissen tijdens de levensloop horen aankondigingen: bij huwelijk, geboorte of overlijden. Dergelijke aankondigingen vormen vaak tevens een uitnodiging om de gebeurtenis bij te wonen, om in gezamenlijkheid te vieren of te treuren. Het komt steeds vaker voor dat familieleden en vrienden aan een begrafenis of crematie persoonlijke rituelen toevoegen aan de gebruikelijke standaardrituelen zoals toespraken waarin de spreker 1
In 7 H. 12 worden narratieve werkwijzen nader toegelicht en uitgebreid behandeld.
1
20
1
Hoofdstuk 1 • Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn
de overledene herdenkt en de rondgang langs de kist. Eenzelfde ontwikkeling zien we bij huwelijksplechtigheden, waarbij bruid en bruidegom de avond tevoren een vrijgezellenavond organiseren samen met vrienden en soms broers en zusters. Dit zijn verschijnselen die een ritualistisch karakter dragen en de overgang van de ene fase naar de andere markeren en in een collectief plaatsvinden. Er zijn talloze rituelen verbonden met overgangsfasen in de levensloop; de ene keer is het ritueel herkenbaar en de andere keer minder duidelijk. Herkenbaar zijn de speciale rituelen die betekenis geven aan een gemeenschappelijke en beproefde ceremonie. Het zijn vieringen die onderlinge verbondenheid oproepen en een kader scheppen dat de aanwezigen de gelegenheid biedt om hun gevoelens en gedachten te delen en hieruit troost te putten of vreugde te ervaren. Maar daarnaast verrichten mensen in hun levensloop allerlei zogenaamde geritualiseerde gewoonten die veranderingen in hun leven markeren. Dit doen mensen om vertrouwd te raken met een nieuwe fase in hun bestaan.
1.8.1
Standaardrituelen in de levensloop
Een jaarlijks terugkerend standaardritueel is de viering van de verjaardag. Afhankelijk van de cultuur van afkomst vindt deze viering plaats op de geboortedatum of op de naamdag. De naamdag is een verwijzing naar een belangrijk moment in het leven van een heilige. Bij bijna elke naam is wel een koppeling te maken met een heiligendag. De wijze waarop mensen deze dagen vieren, hangt ook af van de regionale cultuur of van de familietraditie. Soms uitbundig, soms sober, soms groots, soms in kleine kring, maar met welke vorm of grootte ook is deze viering doorgaans een ontmoetingsmoment voor familieleden, vrienden, collega’s en buurtgenoten. Dat laatste geldt ook voor koperen, zilveren, gouden en diamanten huwelijksdagen, of soms zelfs een platina bruiloft (70 jaar getrouwd). Een ander standaardritueel is de viering van een diploma. Bleef deze viering tot ver in de twintigste eeuw verbonden aan de adolescentie, sinds de intrede van de flexibilisering van arbeid en het principe van een leven lang leren heeft het diplomaritueel ook zijn intrede gedaan in de latere levensfasen. Ook de nationale dodenherdenking op 4 mei is een standaardritueel. Was deze herdenking aanvankelijk bedoeld om de slachtoffers en overleden soldaten uit de Tweede Wereldoorlog te herdenken, nu is zij bedoeld ter nagedachtenis aan alle burgers en militairen die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in oorlogssituaties en bij vredesoperaties.
Theo Meder, senior onderzoeker van het Meertens Instituut: ‘Wat de geschiedenis betreft zijn we altijd goed geïnformeerd over wat vorsten en politici hebben gedaan, maar over het dagelijkse bestaan van gewone mensen weten we vaak maar weinig. Voor onderzoek naar het gewone leven in de twintigste eeuw zijn we vaak aangewezen op getuigenissen van mensen – een vorm van oral history dus. We willen graag weten hoe de wereld eruit zag toen de vertellers nog kind waren, toen ze opgroeiden, een vak leerden en gingen werken. Wat waren de levensomstandigheden toen ze een eigen gezin gingen stichten? Hoe was de schooltijd, welke spelletjes werden er gespeeld, wat werd er gegeten, hoe werd de verjaardag gevierd, naar welke radioprogramma’s werd er geluisterd? Maar ook: welke lokale feesten werden er gevierd?’ Bron: Meertens Instituut, 8 mei 2013
21
1.9 • Studievragen en opdrachten
Geritualiseerde gewoonten
1.8.2
Zonder dat we er erg in hebben, ritualiseren we veel gewoonten van ons dagelijks bestaan. Van het moment waarop we opstaan tot we naar bed gaan, zit het leven vol rituele momenten die we gezamenlijk met anderen uitvoeren en beleven. Deze gebruiken beginnen bij onze geboorte en duren tot aan de dood. Op de eerste dag van de geboorte maken de ouders al een start met de ritualisering van het dagelijks leven, de herhaling van handelingen die bij het kind voorspelbare reacties oproept en het daarmee vertrouwd laat raken met het ritme van de dag.[9] Daarmee bouwen ouder en kind een veilige en vertrouwde relatie op en leert het kind dat er plaats voor hem is in het sociale verkeer van het gezin. Enkele voorbeelden hiervan zijn: het badderen in het babybadje, het zingen van slaapliedjes, het wiegen van het kindje. In elke daaropvolgende levensfase passen we de geritualiseerde gewoonten aan als de omstandigheden veranderen of als de personen om wie het gaat andere gewoonten ontwikkelen. Deze veranderingen maken het mogelijk om de overgang naar nieuwe omstandigheden te vergemakkelijken. Zo zal een ouder op een gegeven ogenblik geen slaapliedjes meer zingen, maar voor het slapen gaan voorlezen uit een boek of een zelfverzonnen verhaaltje vertellen. Zo passen rituele gewoonten zich aan aan de veranderende omstandigheden, ze volgen de veranderingen. Een voorbeeld is wanneer ouders voor het eerst weer samen op vakantie gaan, terwijl hun kinderen voor een andere vakantiebestemming hebben gekozen. Voor veel ouders is dat wennen, niet alleen omdat ze sinds tijden samen van hun vakantie genieten, maar juist ook om te ervaren hoe dat in de toekomst zal gaan. Op vakantie gaan is voor de meeste gezinnen op zich al een rituele gewoonte, maar zal voor het ouderpaar een aanpassing vergen als de kinderen oud genoeg zijn om zelfstandig uit te vliegen. Vaak ontstaat dan de wens om ‘iets’ van de wereld te zien en gaan ze excursies maken, een pelgrimage lopen, wandelroutes volgen of bijzondere steden bezoeken.
» M’n opa, m’n opa, m’n opa In heel Europa was er niemand zo als hij. M’n opa, m’n opa, m’n opa, En niemand was zo aardig voor mij. Liedje van Annie M.G. Schmidt
«
Studievragen en opdrachten
1.9 ?
1. 2.
3. 4.
Noem een aantal kenmerken van de bevolkingsontwikkeling van de afgelopen eeuw en van de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen. Vorm een kleine groep en inventariseer met elkaar de voordelen en beperkingen van de indeling van de levensloop in welomschreven fasen. Bespreek met elkaar de gevolgen die dergelijke indelingen op sociaal en individueel niveau voor mensen kunnen hebben. Tot welke generatie behoor jij? Beschrijf een aantal kenmerken die jij en je generatiegenoten gemeenschappelijk zouden kunnen hebben. Zoek een medestudent en vertel elkaar hoe je naar je eigen toekomst kijkt. Wie zal je zijn als je zeventig bent? Wat heb je tot dan toe meegemaakt? Wat denk je daarvan geleerd te hebben? Hoe zullen jongeren dan tegen jou aankijken?
1
22
Hoofdstuk 1 • Identiteit en levensloop: generationeel bewustzijn
1
Op de website bij het boek staan nog extra vragen, casuïstiek en links naar relevante filmpjes en documenten.
Literatuur 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
18. 19. 20.
Baars, J. (1988). De sociale constitutie van de ouderdom. In: C.P.M. Knipscheer e.a. (red.), Uitzicht op ouder worden. Een verkenning van nieuwe rollen. Assen/Maastricht: Van Gorcum. Bauman, Z. (2003). Liquid Love. Cambridge: Polity Press. Becker, H. (1992). Generaties en hun kansen. Amsterdam: Meulenhoff. Bohlmeijer, E. (2007). De verhalen die we leven. Narratieve psychologie als methode. Amsterdam: Boom Brinkgreve, Ch. & Stolk, B. van (1997). Van huis uit. Wat ouders aan hun kinderen willen meegeven. Amsterdam: Meulenhoff. Broek, A. van der (2010). Talkin’ about my generation. In: Andries van de Broek, Ria Bronneman-Helmers & Vic Veldheer, Wisseling van de wacht: generaties in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Butler, R.N. (1987). Ageism. In: G.L. Maddox & R.C. Atchley (eds.), The encyclopedia of aging. New York: Springer. Doorn, J.A.A., van (2002). Gevangen in de tijd. Over generaties en hun geschiedenis. Amsterdam: Boom. Erikson, E. (1979). Spel en visie. Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum. Featherstone, M. & Hepworth, M. (2001). The mask of ageing and the postmodern life course. In: M. Featherstone e.a. (red.), The body. Social process and cultural theory. London: Sage Garssen J. (2011). Demografie van de vergrijzing. Den Haag/Heerlen: CBS. Giddens, A. (1994). Modernity and self-identity, self, and society in the late modern age. Cambridge: Polity Press. Iversen, T.N., Larsen, L. & Solem, P.E. (2009). A conceptual analysis of ageism. Nordic Psychology, 61(3), 4–22. Loog, A. & Royers, T. (2007). Maak de videoclip van je leven! Gebruik van beeld en muziek voor een (her)vertelling over je leven. Utrecht: Vilans. Nationaal Kompas Volksgezondheid (2014), versie 4. 15, 20 maart. Bilthoven: RIVM. Penninx, K. (1995). Beeldvorming over ouder worden. Utrecht: NIZW. Rijsselt, R. van (1991). Ouderen en maatschappelijke verandering. Een cohortstudie naar veranderingen in de inkomenspositie, waardenoriëntaties en participatieniveaus van ouderen. Beusichem: Centraal Service Bureau De Betuwe. Royers, T. (2013). Zo zijn onze manieren. Voordracht op 13 juni 2013. Westendorp, R. (2014). Oud worden zonder het te zijn. Over vitaliteit en veroudering. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact. Wouters, C. (2012). De jeugd van tegenwoordig. Emancipatie van liefde en lust sinds 1880. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep.