IASP 8 Veranderingen in het beleid betreffende de financiële verantwoording onder de internationale richtlijnen voor financiële verslaglegging (IFRS)
Deze vertaling is niet opgesteld door een beëdigd vertaler en kan onjuistheden bevatten. De vertaling dient uitsluitend ter gemak en als aanvulling op de originele Engelse tekst. De Engelse tekst zal derhalve altijd doorslaggevend zijn. Het Actuarieel Genootschap is niet aansprakelijk voor enige schade die voortvloeit uit het gebruik van de Nederlandse vertaling
Hoofdindeling: Categorie: Opgesteld door: Vastgesteld door: Datum:
Aanwijzingen Praktijkhandreiking AG Werkgroep IASP Algemene Ledenvergadering 18 november 2009
1 1 2 3 4
Inhoudsopgave Inhoudsopgave............................................................................................... 1 Reikwijdte en achtergrond ............................................................................... 2 Achtergrond ................................................................................................... 2 De praktijkrichtlijn .......................................................................................... 3 4.1 Introductie .............................................................................................. 3 4.2 Principes voor stelselwijzigingen ................................................................ 4 4.3 Niet-afgeschreven -activa en verzekeringspassiva ........................................ 4 4.4 Actuele marktrentes ................................................................................. 5 4.5 Niet uniform beleid ten aanzien van de financiële verantwoording .................. 7 4.6 Prudentie ................................................................................................ 7 4.7 Schaduwadministratie............................................................................... 8 4.8 Toekomstige investeringsmarges ..............................................................10 4.8.1 Achtergrond.....................................................................................10 4.8.2 Uitsluiting van overeenkomsten welke gelinkt zijn aan het resultaat .......10 4.8.3 De introductie van toekomstige investeringsmarges..............................10 4.8.4 Invoering van de waardering van toekomstige beleggingsmarges ...........11 4.9 Overeenkomsten met winstdeling..............................................................13 4.10 Aanwijzing van financiële activa.............................................................13
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
1
2
Reikwijdte en achtergrond
Het doel van deze richtlijn is een leidraad te geven aan actuarissen dan wel andere actuariële uitvoerders indien deze vanuit hun werk in aanraking komen met het bepalen of een wijziging van het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording in het bijzonder en meer in het algemeen de wijziging ten aanzien van een zekere overeenkomst in overeenstemming is met de bepalingen van IFRS-4.21–30 dan wel IFRS-4.45. Deze actuariële richtlijn is enkel uitgegaan van de bepalingen over dienstverlening (‘professional services’) in het kader van de IFRS-richtlijnen en dan met name tot de IFRS-4 richtlijn. Het volgen van de in deze richtlijn beschreven informatie impliceert niet dat automatisch aan de IFRS-regels wordt voldaan en is derhalve niet bedoeld als vervanging van deze IFRS-regels. Om aan deze regels te voldoen zij verwezen naar de relevante IFRS-regels. De IFRS-richtlijnen waarnaar zij verwezen zijn die richtlijnen zoals deze effectief waren op 16 juni 2005. Als de IFRS regels zijn aangepast na deze datum, dan wordt verwezen naar deze aangepaste regels.
3
Achtergrond
Het ‘framework’ van de IFRS-regels duidt in paragraaf 11 het volgende over de verantwoordelijkheid ten aanzien van het opstellen van de jaarrekening: “het management is onverminderd verantwoordelijk voor zowel het opstellen van de jaarrekening als de presentatie hiervan”. Deze verantwoordelijkheid omvat de vaststelling van het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording evenals de wijzigingen hiervan. Hierbij zij opgemerkt dat teneinde het bovenstaande te doen voor verzekeringsovereenkomsten actuariële kunde benodigd is. Ook is het nodig dat zowel de principes –de IFRS-regels vormen immers een ‘principle-based’ stelsel voorschriften– van de IFRS-regels toegespitst kunnen worden op zekere specifieke aspecten voor een product waardoor dus een gedegen kennis benodigd is van zowel de boekhoudregels, i.e. de principes waarop deze berusten, alsook de diverse productkenmerken. IAS-8 maakt bij het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording onderscheid tussen beleid ten aanzien van financiële gegevens en financiële schattingen, welke laatste bij uitstek gezien kunnen worden als het werkveld van de actuaris. Het wijzigen van het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording gebeurt geregeld, zeker indien de entiteit een internationaal opereert, en ondersteuning van actuarissen speelt hierbij veelvuldig een rol. Deze actuariële richtlijn probeert op zijn beurt de actuaris bij te staan en te voorzien in advies welke de actuaris van dienst kan zijn in het adequaat omgaan met reeds vernoemde beleidswijzigingen zonder hierbij enige afbreuk te willen doen aan de eveneens vernoemde eind verantwoordelijkheid van het bestuur. Eventueel kunnen de adviezen als weergegeven in het vervolg van dit document ook andere beroepsgroepen dan actuarissen van dienst zijn.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
2
4 4.1
De praktijkrichtlijn Introductie
Deze paragraaf schetst – aan de hand van de IFRS-richtlijnen – wat bij kan dragen aan het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording dan wel wijzigingen hierop. IAS-8.5 definieert het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording als: “beleid ten aanzien van de financiële verantwoording zijn het geheel aan principes, uitgangspunten, afspraken, regels en plannen van aanpak welke door een entiteit toegepast worden bij het vaststellen van een jaarrekening en de presentatie hiervan”. Het ‘framework’ van de IFRS-regels duidt in paragraaf 11 het volgende over de verantwoordelijkheid ten aanzien van het opstellen van de jaarrekening: “het management is onverminderd verantwoordelijk voor zowel het opstellen van de jaarrekening als de presentatie hiervan”. Deze verantwoordelijkheid omvat de vaststelling van het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording evenals de wijzigingen hiervan. Vergelijkbaarheid van de jaarrekening is een kwalitatief aspect van het IASB-‘framework’ en paragraaf 39 van dit ‘framework’ meldt hierover: “gebruikers van de jaarrekening dienen in staat gesteld te worden de jaarrekeningen van een entiteit met elkaar te kunnen vergelijken teneinde trends te ontwaren over de financiële positie en de winstgevendheid van deze entiteit. Tevens dient de jaarrekening voldoende basis te bieden teneinde als vergelijkingsmateriaal te dienen van andere jaarrekeningen om door middel van deze vergelijking een beeld te krijgen van de relatieve waarde van de diverse in de vergelijking betrokken entiteiten. Derhalve dient de bepaling van de financiële status alsook de winstgevendheid op consistente wijze te geschieden; zowel tussen entiteiten onderling als voor een en dezelfde entiteit met het verstrijken van tijd (eis van volgtijdige en gelijktijdige consistentie)”. IAS-8.15 verdiept dit framework met de eis dat het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording onveranderd blijft met het verstrijken van de tijd tenzij een wijziging van dit beleid in overeenstemming is met paragraaf 14. Hierbij dient opgemerkt te worden dat eerste toepassing van de IFRS-regels uitgelegd wordt als een stelselwijziging, namelijk de wijziging van geen stelsel naar het stelsel als gebruikt tijdens de eerste toepassing, en derhalve dient te voldoen aan deze zelfde paragraaf 8.14. Een van de vrijstellingen welke deze paragraaf verleent voor een stelselwijziging is dat deze wijziging voorgeschreven wordt door wijziging van een zekere IFRS-richtlijn dan wel de interpretatie hiervan. Het wijzigen van parameters en methodieken is, zolang dit binnen de grenzen gebeurt welke de richtlijnen hieromtrent voorschrijven, dient niet gezien te worden als stelselwijziging doch als toepassing van het beleid welke voortvloeit uit deze richtlijnen. Hierbij zij wel opgemerkt dat indien de IFRS-regels op zekere wijze geïnterpreteerd worden deze interpretatie, voor zover deze van invloed is op de inhoud van de jaarrekening, tot de verantwoordelijkheid behoord van het bestuur welke zorg draagt voor de vaststelling van de jaarrekening. Tot een stelselwijziging behoort wel een wijziging in de behandeling van een richtlijn ook al zij deze min of meer voorgeschreven door de omstandigheden. Indien een entiteit voor haar activiteiten in een liquide markten altijd de marktrentes toepaste kan dit voor minder ontwikkelde markten simpelweg, namelijk door het ontbreken van een dergelijke markt, onmogelijk gemaakt worden en dient bv. de swaprente als uitgangspunt genomen te worden.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
3
4.2
Principes voor stelselwijzigingen
Zoals gezegd is een van de vrijstellingen welke IAS8.14 verleent voor een stelselwijziging dat deze wijziging voorgeschreven wordt door wijziging van een zekere IFRS-richtlijn dan wel de interpretatie hiervan. De andere reden is dat de voornomen stelselwijziging een getrouwer dan wel relevanter beeld geeft betreffende de financiële situatie op een zeker tijdstip, de winstgevendheid dan wel de kasstromen gedurende een zekere periode. Indien de IFRS-richtlijnen niet voorzien in enig standaard ten aanzien een zeker te verantwoorden gebeurtenis dan wordt in paragraaf IFRS-8.12 het management vrij gelaten het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording in te richten in overeenstemming met richtlijnen als uitgegeven door vergelijkbare instanties, zoals de FASB –als ontwerper van de FAS-richtlijnen, i.e. US-GAAP– of de RJ –als ontwerper van Dutch_GAAP. IFRS-4.22 beperkt een entiteit, dan wel het bestuur daarvan, het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording van verzekeringsovereenkomsten dan en slechts dan aan te passen dan wel als de wijziging een relevanter beeld geeft ten aanzien van de economische beslisvariabelen welke de gebruikers mogen hebben zonder dat hiermee de betrouwbaarheid onder te leiden heeft dan wel als de wijziging een getrouwer beeld geeft zonder dat de relevantie hier onder te leiden heeft. Deze beide begrippen worden in IAS8 geconcretiseerd. Vanwege de strikte eis, i.e. de frase “dan en slechts dan, is het aan de gebruiker aan te tonen dat ook aan de voorwaardes is voldaan. In IFRS-4 staan specifieke zaken vermeld welke een rol spelen bij voornoemde bewijsvoering. Tevens zij in paragraaf 25 tot en met 29 zaken opgesomd welke niet voor stelselwijziging in aanmerking komen maar indien deze reeds toegepast worden niet noodzakelijkerwijs veranderd dienen te worden. In IFRS-4.24 en IFRS-4.30 betreft een overzicht van zeker beleid welke weliswaar in tegenspraak lijkt met andere IFRSbepalingen maar welke gezien het bijzondere karakter van verzekeringsovereenkomsten toch in aanmerking komen als onderdeel van het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording. IAS-8.19 beschrijft de gevolgen van een stelselwijziging ten aanzien van de retrospectiviteit; deze is voorgeschreven indien de voorschriften dan wel de interpretatie geen rekening hielden met overgangsbepalingen welke wel van toepassing zijn op de entiteit. De gewenstheid van dergelijke retrospectieve wijzigingen zijn vrijwel automatisch als de stelselwijzigingen voortkomen uit IFRS-4.23 tot en met IFRS-4.30. Verder zij opgemerkt dat de gevolgen betreffende stelselwijzigingen in IFRS-4 zowel betrokken worden op individuele gevallen als het totaalplaatje na de stelselwijziging. Voor een nadere analyse zij verwezen naar IFRS-4.28 en het ‘framework’ van de IASB. In laatstgenoemde is tevens meer informatie voorhanden over de voornoemde getrouwheid en relevantie. 4.3
Niet-afgeschreven -activa en verzekeringspassiva
IFRS-4 verwijst in diverse paragrafen naar wijzingen in het bestaande beleid ten aanzien van de financiële verantwoording. -
in IFRS-4.24 is gesteld dat: “het een verzekeraar is toegestaan, zonder dat deze hiertoe verplicht is, zijn beleid ten aanzien van de financiële verantwoording te wijzigen zodanig dat de wijziging een herijking geeft van bestaande verzekeringen naar actuele marktomstandigheden en de gevolgen van deze wijziging te doen verlopen via de winst- en verliesrekening. Gelijktijdig kunnen ook het kasstroommodel aangepast worden.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
4
-
-
in IFRS-4.25 zij gesteld dat: “een verzekeraar de verplichtingen voortkomend uit verzekeringsovereenkomsten niet hoeft te disconteren mits dit reeds onderdeel uitmaakt van het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording en dat een dergelijke aanpak niet is overeenstemming is met paragraaf 4.22” in IFRS-4.27 zij gesteld dat: “een verzekeraar het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording niet hoeft aan te passen teneinde toekomstige TER-kosten te elimineren, hoewel er verondersteld kan worden (zij het niet eenduidig aanvaard) dat de jaarrekening een minder getrouw en relevant beeld geeft, als dit niet gebeurt tenzij vernoemde kosten uit premie-inkomsten gefinancierd worden.”
Als een bedrag zij aangemerkt als “ongedisconteerd” dan wordt hiermee bedoeld dat het bedrag nominaal is en de tijdswaarde hiermee niet verrekend is. Het algemene oordeel is dat een beleid ten aanzien van de financiële verantwoording waarbij de kasstromen verdisconteerd zijn de voorkeur geniet boven een beleid welke dit nalaat. In sommige gevallen wordt de discontering buiten beschouwing gelaten teneinde een hogere prudentie te verkrijgen. Waar genoemde discontering inderdaad achterwege is gebleven ten behoeve van voornoemde prudentie kan het zijn dat het disconteren van de kasstromen leidt tot een lagere prudentie en daardoor niet aan de eisen van een stelselwijziging in aanmerking komt als opgesomd in IFRS-4.22. Eventueel kan in dergelijke gevallen ook het kansstelsel onder handen genomen worden om, volgens IFRS-4.22, toch te kwalificeren als valide stelselwijziging. IFRS-4 staat het niet toe om een niet-nader gespecificeerd nominaal bedrag op te nemen teneinde de prudentie op peil te houden. Aan de andere kant kan de stelselwijziging juist een toename van de prudentie geven waardoor deze getoetst dient te worden aan de eisen van ifrs-4.26 welke beperkingen oplegt aan de te gebruiken prudentie; mocht de additioneel verkregen prudentie overmatig zijn in de zin van ifrs-4.26 dan dient deze prudentie op adequate wijze verminderd te worden. 4.4
Actuele marktrentes
IFRS-4 staat toe dat een entiteit ten behoeve van de financiële verantwoording overstapt op marktrentes. De letterlijke tekst van IFRS-4.24 luidt: ”Het zij een verzekeraar toegestaan, zonder dat het een verplichting betreft, om het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording te wijzigen zodanig dat verzekeringsverplichtingen in het vervolg, i.e. na de wijziging, gedisconteerd worden op basis van de op het rapportagemoment geldende marktrente(s) en de waarderingsverschillen via de winst- en verliesrekening te doen laten verlopen. Gelijktijdig met bovenstaande wijziging zijn ook andere wijzigingen toegestaan ten aanzien van de verplichtingen door het wijzigen van het stelsel van aannames welke dienen tot bepaling van de hoogte van deze verplichtingen dan wel leiden tot andere schattingen van de toekomstige kasstromen. Deze paragraaf overstemt IAS-8 en geeft expliciet toestemming voor de stelselwijziging ten aanzien van zekere verzekeringsverplichtingen zonder dat dit voor de overige verplichtingen voortkomend uit verzekeringsovereenkomsten gevolgen heeft waar de eis in IAS-8.13 luidt dat een stelselwijziging algeheel geldend dient te zijn. Wel dienen de stelselwijziging waarbij marktrentes gebruikt worden voor de bepaling van de verzekeringsverplichtingen volgtijdig te geschieden.” Meer over het gebruik van actuele marktrentes in de actuariële richtlijn: “toekomstige kasstromen onder de internationale richtlijnen voor financiële verslaglegging” hoewel deze richtlijn verzuimd te melden wat een exacte definitie is van ‘actuele marktrente’.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
5
Bovenstaande gelijktijdigheid van eventuele overige wijzigingen ten aanzien van de bepaling van verzekeringsverplichtingen dan wel het anders schatten van de toekomstige kasstromen is uiteraard enkel toegestaan voor die verzekeringsverplichtingen welke ook daadwerkelijk gedisconteerd worden. Het kan dus niet zo zijn dat de nieuwe methode voor bv. het waarderen van verzekeringsverplichtingen voortkomend uit de discontering op marktrentes toegepast wordt op verzekeringsverplichtingen welke deze discontering nog niet kennen. In sommige gevallen wordt IFRS-4.24 tevens toegepast op de activa, op overgedragen herverzekeringsrisico dan wel op financiële instrumenten met enige vorm van winstdeling; IFRS-4.24 geeft hier echter geen expliciete toestemming toe. Alhoewel gebruik van marktrentes impliceert dat de gehele rentetermijnstructuur wordt gebruikt maakt IFRS-4 hier geen melding van; echter zij verbied evenmin het gebruik van een enkelvoudige rente welke op basis van duration argumenten het best in aanmerking komt om de gezamenlijke kasstromen te disconteren. Zoals gezegd dient ifrs-4.24 met de nodige voorzichtigheid toegepast te worden omdat het geheel van aannames en de onderlinge afhankelijkheid hiervan een weloverwogen aanpak vergen waarvan de subtiliteit zich niet goed gerepresenteerd weet als enkel de marktrente zij aangepast. Het wijzigen van enkel de marktrente kan juist leiden tot een afname van de door de jaarrekening beoogde relevantie en betrouwbaarheid bijvoorbeeld via de eerder prudentie; derhalve dient het overstappen naar marktrente ook nooit te geschieden zonder een deugdelijke analyse van de overige parameters welke bij de waardering van verzekeringsverplichtingen een rol spelen. Hierbij dient eveneens aandacht besteed te worden aan het systeem van acquisitiekosten, een voorbeeld hiervan is de afschrijving van dergelijke kosten. Een lastig te implementeren groep van verzekeringsverplichtingen zijn IBNRverplichtingen; interpretatie van ifrs-4.24 lijkt erop te wijzen dat deze verplichtingen verdisconteerd mogen worden zonder dat een dergelijke stelselwijziging uniform, op de overige verzekeringsverplichtingen, toegepast hoeft te worden; immers ifrs4.24 geeft expliciet toestemming de in ias-8.13 vereiste uniformiteit in dergelijke gevallen achterwege te laten. In het licht van een dergelijke aanpak zij vermeld dat in de definitie van verzekeringsverplichtingen in appendix A van IFRS-4 het netto bedrag is van de baten en de lasten, waardoor genoemde aanpak met de nodige voorzichtigheid toegepast dient te worden; uiteraard geldt deze waarschuwing niet voor premievrije overeenkomsten. Tot slot zij vermeld dat grondige herziening van het gehele stelsel aanbeveling geniet; zo komt het regelmatig voor dat de voorziening in het geval van INBR-verplichtingen geen rekening houden met toekomstige inflatie. Verder dient, in de vorm van IFRS-4.27 tot en met IFRS-4.27, het incorporeren van marktrentes vergezeld te gaan van een herwaardering van toekomstige marges op investeringen door middel van eenzelfde discontering dan wel door aanname van een ik weet niet wat ze met interest earned assumption bedoelen)’ Als een entiteit niet accurate rentes gebruikt en deze in het vervolg op meer accurate vaststelt dan betekent dit niet dat het bovenstaande ook geïncorporeerd dient te worden; immer s het stelsel is niet gewijzigd (er werd reeds gebruik gemaakt van marktrentes, zij het dat deze onzuiver werden vastgesteld). Voor een nadere discussie over toekomstige marges op investeringen zij verwezen naar paragraaf 3.8.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
6
Behalve de exclusie van IAS-8.13 als vernoemd in IFRS-4.22 geeft IFRS-4 ook de ruimte om de een deel van de portfolio uit te zonderen van een gewijzigd beleid ten aanzien van de financiële verantwoording; bijvoorbeeld als deze in een ander systeem dan wel stelsel van systemen geadministreerd worden dan wel als niet-uitzondering van dit deel van de portfolio leidt tot excessieve kosten. De opsteller, lees: de accountant, kan eisen stellen met betrekking tot de objectiviteit dergelijke delen uit te sluiten wat tevens als doel heeft te voorkomen dat het management zekere zaken uitsluit om de resultaten te beïnvloeden. 4.5
Niet uniform beleid ten aanzien van de financiële verantwoording
IFRS-4.25 stelt dat: “een verzekeraar mag voortgaan met het niet-uniform zijn van zijn beleid ten aanzien van de financiële verantwoording voor zijn diverse verzekeringsovereenkomsten (en de hieraan gekoppelde uitgestelde acquisitiekosten e.d.) maar deze niet diversiteit niet mag uitbreiden, tenzij dit expliciet goedgekeurd zij door IFRS-4.24. In het geval diverse stelsels gebruikt worden is de verzekeraar vrij deze te wijzigen zolang dit de diversiteit niet vergroot en deze ook voldoen aan de overige eisen die hiervoor gelden binnen de IFRS-richtlijnen. Van belang in bovenstaande is het onderscheid tussen een stelselwijziging en de introductie van een ander beleid ten aanzien van de financiële verantwoording; laatstgenoemde kan toegestaan zijn indien een dochteronderneming reeds dit beleid voert omdat het in dit geval niet gezien wordt als een uitbreiding van het aantal stelsels. 4.6
Prudentie
IFRS 4.26 stelt dat een verzekeraar niet de verplichting heeft om het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording te wijzigen teneinde excessieve prudentie te elimineren. Echter indien er reeds afdoende prudentie is, is het invoeren van additionele prudentie niet toegestaan. IFRS-4 laat in het midden welk prudentieniveau afdoende is; het framework van de Iasb gaat hier wel op in: “diegenen die de jaarrekening opstellen dienen rekening te houden met onzekerheden welke onlosmakelijk verbonden zij met zoveel zaken waaronder: ‘de oninbaarheid van premies’, ‘de (verwachte) levensduur van activa’ of ‘aantallen claims van een verzekeraar’. Dergelijke onzekerheden komen tot uiting door incorporatie van prudentie bij het opstellen van de jaarrekening; hieronder zij verstaan de inclusie van een zekere mate van voorzichtigheid bij het vaststellen van de waarschijnlijkheid dan wel de inschatting hiervan zodanig dat activa niet ondergewaardeerd worden en passiva niet ondergewaardeerd worden. Echter onder de noemer prudentie wordt niet gerekend het opzettelijke te laag waarderen van activa dan wel het inbouwen van verborgen reserves of overmatige voorzieningen omdat dit de getrouwheid van de jaarrekening onrecht aandoet. Derhalve is de vaststelling wat een afdoende mate van prudentie lastig objectief vast te stellen.” Alhoewel de exacte maat niet objectief vast te stellen is, wordt deze eis wel gesteld aan de principes waarop de prudente waardering is gebaseerd. Dit kunnen bijvoorbeeld zijn: “een zekere kansverdeling”, “aansluiting bij datgene dat in de markt gebruikelijk is” ofwel “een intern toetsingssysteem dat de gebruikte prudentie afmeet aan ervaringscijfers”.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
7
Als er een evident aanwijsbaar verschil is met de prudentie welke aangehouden wordt door een zekere entiteit met de prudentie die vergelijkbare entiteiten gebruiken kan het gepast zijn voor genoemde entiteit haar beleid ten aanzien van prudentie aan te passen (zie hiertoe ook de actuariële richtlijn: “waardering van service- en investeringsovereenkomsten onder de internationale richtlijnen voor financiële verslaglegging” welke weliswaar niet specifiek handelt over verzekeringsovereenkomsten maar de daar behandelde principes wel toegepast kunnen worden op verzekeringsovereenkomsten). De actuariële uitvoerder zou kunnen verwachten dat de opstellers van een jaarrekening vereist dat er objectieve, relevante en betrouwbare ervaringscijfers dan wel marktdata welke erop wijzen dat de winstgevendheid zij toegenomen en aldus winsten creëert welke voorheen niet bestonden. IAS 8.13 zegt hierover: “een entiteit dient zijn beleid ten aanzien van de financiële verantwoording consistent toe te passen voor als diens overeenkomsten en gebeurtenissen tenzij een zekere IFRSrichtlijn dan wel interpretatie hiervan dit specifiek uitsluit dan wel een zekere categorisatie toestaat waarvoor verschillende waarderingsstelsels voor mogen worden aangehouden”. Deze eis van uniformiteit geldt eveneens ten aanzien van de te gebruiken prudentie. Mocht de wens bestaan de gebruikte prudentie inderdaad te verlagen dan zij de actuariële uitvoerder gewezen op de belangen van de ‘liability adequacy test’ waarvan de resultaten niet in gevaar gebracht mogen worden. 4.7
Schaduwadministratie
IFRS 4.30 omschrijft schaduwadministratie als: “in sommige boekhoudkundige verwerkingen zijn gerealiseerde winsten (verliezen) op de activa van een verzekeraar direct gerelateerd aan ofwel de waardering van (een deel van) de verzekeringsverplichtingen ofwel gerelateerde uitgestelde acquisitiekosten ofwel gerelateerde intangible activa zoals nader omschreven in de paragrafen 31 en 32. Het is een verzekeraar toegestaan, zonder dat dit een verplichting betreft, het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording aan te passen zodanig dat winsten, ongeacht of deze daadwerkelijk gerealiseerd zijn geworden, dergelijke posten op identieke, i.e. uniforme, wijze benaderen. De gerelateerde aanpassing aan de verzekeringsverplichting ofwel de gerelateerde uitgestelde acquisitiekosten ofwel gerelateerde intangible activa dienen direct ten gunste dan wel ten laste van het eigen vermogen geboekt te worden dan en slechts dan als de ongerealiseerde winsten (verliezen) ook direct ten gunste resp. ten laste geboekt worden van het eigen vermogen. Dit proces staat bekend als het voeren van een schaduwadministratie. IFRS-4 BC.183(b) beschrijft bovengenoemde eens te meer. In sommige gevallen kunnen accountants vereisen dat de activa van een verzekeraar analoog worden behandeld. IFRS-4.35 stelt dat: “de voorschriften van paragraaf 34 ook gelden voor instrumenten welke enige vorm van winstdeling kennen.” Laatstgenoemde paragraaf maakt tevens melding van overeenkomsten welke naast winstdeling ook een garantieelement bevatten en schrijft voor dat een verzekeraar het huidige beleid ten aanzien van de financiële verantwoording ongewijzigd dienen te continueren ten aanzien van die aspecten welke niet vernoemd zijn in één der paragrafen 14-21 dan wel 34 (a t/m d) tenzij een wijziging in dit genoemde beleid volledig in lijn is met de paragrafen 21 t/m 30.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
8
Aan de hand van bovengenoemde kan geconcludeerd worden dat het voeren van een schaduwadministratie tevens van toepassing is op winstdelende overeenkomsten, al dan niet met enig garantiekenmerk. Consistentie ten aanzien van de waarderingen van enerzijds activa en anderzijds passiva is hierbij de norm. Als een gevolg hiervan is het voeren van een schaduwadministratie relevant als het de inconsistenties in genoemde waarderingen, i.e. uit hoofde van IFRS-4, betreft. Bij de introductie van een beleid ten aanzien van de financiële verantwoording op basis van IFRS-richtlijnen zou kunnen leiden tot een zekere inconsistentie van de waardering van enerzijds activa en anderzijds passiva en dit is juist waar het voeren van een schaduwadministratie uitkomst voor bied. Echter genoemde inconsistentie bij de introductie van het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording op basis van IFRS-richtlijnen is geen noodzakelijke voorwaarde voor het optuigen van een schaduwadministratie; het voeren van een schaduwadministratie impliceert slechts dat nog-niet gerealiseerde, maar wel recognised, winsten de waardering van een actiefpost op dezelfde wijze beïnvloed als wanneer de winst reeds wel gerealiseerd was geworden (IFRS 4.30) [MH: omissie rest van paragraaf; immers herhaling alinea 1]. Zo bezien verschaft IFRS 4.30 dus een uitzondering op de hoofdregel IAS-1.78, te weten: “alle winsten (verliezen) van een zekere periode dienen verantwoord te worden in de winst- en verliesrekening tenzij enige standaard dan wel interpretatie anders voorschrijft”. Indien amortisatie van nog niet in aanmerking genomen acquisitiekosten gebaseerd is op verwachte bruto winsten, i.e. de in aanmerking te nemen baten (lasten) van een zekere periode, waaronder inbegrepen de gerealiseerde winsten en verliezen dan breidt het voeren van een schaduwadministratie bovengenoemde handelswijze zodanig dat de amortisatie van niet-gerealiseerde winsten (verliezen) over diezelfde periode in acht wordt genomen alsook het relevante deel van de nog niet in aanmerking genomen acquisitiekosten van die periode. Wanneer het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording in het pré-IFRS tijdperk de kosten van een actiefpost werden geamortisateerd dan was genoemde amortisatie tevens het uitgangspunt voor de niet-gerealiseerde winsten (verliezen). De waarde van het niet-geamortiseerde deel kon negatieve invloeden ten aanzien van de juistheid van de waardering van de verplichtingen. Juist voor dergelijke gevallen, i.e. als disconteringsrentes enkel gebaseerd worden op de rendementen op investeringen welke ook in de winst- en verliesrekening opgenomen worden maar niet-gerealiseerde winsten (verliezen) hierbij buiten beschouwing blijven, bied het voeren van een schaduwadministratie uitkomst; deze leidt dan tot een juister beeld van de hoogte van de verplichtingen. Niet-gerealiseerde winsten (verliezen) vormen de basis voor verwachte toekomstige rendementen welke wellicht in genoemde toekomst benodigd zin teneinde de verplichtingen te dekken. Als deze reeds in de winsten verliesrekening genomen worden dan bestaat er een risico van onderwaardering van de verplichtingen. Tevens kan het voeren van een schaduwadministratie van groot belang zijn bij verplichtingen waarvan de kasstromen verweven zijn met de ‘performance’ van het actiefgoed. Voor nadere details hieromtrent zij verwezen naar de acturiële richtlijn 7, te weten: ‘Waardering en in aanmerking nemen van winsten dan wel verliezen van overeenkomsten met enige vorm van winstdeling onder de internationale richtlijnen voor financiële verslaglegging (IFRS)’.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
9
4.8
Toekomstige investeringsmarges
4.8.1 Achtergrond Als een wijziging van het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording gericht is op een verandering in de behandeling van toekomstige investeringsmarges welke aangehouden worden op beleggingsrekeningen dan stelt IFRS-4 hieraan bijzondere eisen. Als dergelijke inkomsten reeds deel uitmaken van het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording dan bestaat er geen noodzaak dit te wijzigen; als deze inkomsten als wijziging gewenst zijn dan dient hier zeer kritisch mee omgegaan te worden omdat er een sterk –maar daarmee niet onweerlegbaar– vermoeden bestaat dat de relevantie en betrouwbaarheid van de jaarrekening hier niet mee gebaat zijn tenzij dergelijke marges de betalingen beïnvloeden. Twee voorbeelden welke getuigen dat dergelijke marges reeds onderdeel zijn van het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording zijn volgens IFRS-4.27: -
het gebruik van een disconteringsrente welke gelijk is aan het te verwachten rendement op beleggingen, dan wel het berekenen van toekomstige inkomsten op basis van een te verwachten rendement waarna deze inkomsten met een andere rente contant gemaakt wordt.
In IFRS-4.27 en IFRS-4.29 wordt nader ingegaan op dergelijke situaties en de tekst is voorzien van behandeling van dit onderwerp. 4.8.2 Uitsluiting van overeenkomsten welke gelinkt zijn aan het resultaat Het voornoemde –te weerleggen– vermoeden geldt slechts dan als de toekomstige marges geen invloed hebben op de contractuele betalingen waarmee dit vermoeden ook niet van kracht is op toekomstige marges welke de contractuele betalingen wel beïnvloeden. Toen IFRS-4 van kracht werd had de IASB nog geen standpunt ingenomen over laatstgenoemde contracten; ondertussen is in IFRS-4.BC134 te lezen dat: “naar mening van de IASB de kasstromen van een actiefgoed niet relevant zijn voor de waardebepaling van een verplichting tenzij deze kasstromen ook de dan wel de kasstromen dan wel de kredietbeoordeling van die verplichting beïnvloeden”. Hieruit kan geconcludeerd worden dat IFRS-4 geen afbreuk doet aan het incorporeren van toekomstige investeringsmarges indien een van de zojuist genoemde afhankelijkheden tussen de kasstromen van enerzijds het actiefgoed en anderzijds de verplichting aanwezig is. Voor dergelijke overeenkomsten geldt dan ook veeleer IFRS-4.22 dan de eerder vernoemde paragrafen: IFRS-4.25 en IFRS-4.29. 4.8.3 De introductie van toekomstige investeringsmarges Het sterke vermoeden, hoewel weerlegbaar, dat de relevantie en betrouwbaarheid van de jaarrekening niet gebaat zijn met het invoeren van een wijziging in het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording welke in de toekomst rekening houdt met toekomstige investeringsmarges geeft een duidelijk signaal dat IFRS-4 een restrictief beleid voert ten aanzien van dergelijke wijzigingen ondanks dat dergelijke restricties niet bestaan voor de voortzetting van beleid waar dergelijke marges reeds onderdeel van uitmaken. Derhalve is het van belang onderscheid te maken of een beleidswijziging welke toekomstige marges waardeert slechts een continuering betreft dan van enige waardering van dergelijke marges voordat genoemde beleidswijziging van kracht werd dan wel een introductie hiervan.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
10
De rol van de disconteringsrente speelt hierbij een belangrijke rol en in het algemeen kan gezegd worden dat indien de rente waartegen kasstromen een lagere waarde betreft dan de te verwachten rendementen op de activa welke de entiteit in bezit heeft en waar genoemde rente bepaald wordt op basis van bijvoorbeeld actuele marktstanden, hiertoe kunnen ook bijvoorbeeld voortschrijdende gemiddeldes gerekend worden, het beleid gezien kan worden als een introductie als daarvoor een dergelijk onderscheid tussen enerzijds de rente en anderzijds het –te verwachten– rendement niet aanwezig was. 4.8.4 Invoering van de waardering van toekomstige beleggingsmarges IFRS-4.27 gaat nader in op het sterke –zij het te weerleggen– vermoeden. “de verzekeraar is geoorloofd het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording te wijzigen zodanig dat toekomstige marges onderdeel uitmaken van genoemd beleid dan en slechts dan als de overige wijzigingen welke gemoeid zijn met de wijzing van het beleid de betrouwbaarheid en relevantie de nadelen van het in het vervolg opnemen van toekomstige marges ruimschoots overtreffen”. Derhalve is een grondige beoordeling van zowel het beleid voor de wijziging als het beleid dat ontstaat na de wijziging een noodzaak teneinde bovenstaande afweging te kunnen maken. Dat een beleid ten aanzien van de financiële verantwoording welke reeds toekomstige marges in acht neemt niet gewijzigd hoeft te worden is wordt toegelicht in IFRS-4.BC77: “omdat niet verwacht kan worden dat een verzekeraar, welke de IFRS-regels reeds in 2005 heeft geïmplementeerd, bij gebrek aan regelgeving omtrent de wenselijkheid dan wel toelaatbaarheid, tegen mogelijk hoge kosten genoemde wenselijkheid dan wel toelaatbaarheid op eigen initiatief gaat onderzoeken. Dergelijke kosten zijn onwenselijk gezien de reeds hoge kosten welke bij invoering –naar alle waarschijnlijkheid reeds gemaakt zijn en te verwachten zijn voor de aanpassingen als vereist voor IFRS-faseII”. paragraaf IFRS-4.BC78 voegt hier aan toe: “derhalve ontslaat de IASB de verzekeraar van enige verplichting welke het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording wijzigt zodanig dat toekomstige marges hier geen onderdeel meer van uitmaken” IFRS-4.23 stelt verder: “voor een rechtvaardiging van enige beleidswijziging ten aanzien van de financiële verantwoording is het afdoende dat aangetoond kan worden dat het nieuwe beleid de jaarrekening meer in overeenstemming brengt met IAS-8, zonder dat deze jaarrekening hiermee genoodzaakt is aan elke bepaling van deze richtlijn, i.e. IAS-8, te voldoen.” In IFRS-4.28 is een voorbeeld te lezen waarbij een (fictieve) verzekeraar het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording veranderd; het voorbeeld is echter dermate gestileerd dat het weinig praktisch nut heeft: noch het initiële beleid ten aanzien van de financiële verantwoording zal zo ‘slecht’ zijn als in het voorbeeld en het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording na de wijziging is dermate ideaal dat ook hier weinig tot geen vergelijkingsmateriaal voor zal bestaan. Desalniettemin kan het genoemde voorbeeld wel als leidraad dienen hoe het ideale beleid ten aanzien van de financiële verantwoording er uit moet zien.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
11
Algemeen kan gezegd worden dat een dergelijk ideaal beleid de volgende kenmerken heeft: − − − − − −
begrijpelijk gericht op de aandeelhouder gebruikmakend van algemeen geaccepteerde principes welke onder meer gebruik maakt van het schatten van toekomstige kasstromen. op redelijke wijze rekening houdend met risico’s en onzekerheden zonder de effecten hiervan te overdrijven optiewaarderingen welke zowel rekening houden met de intrinsieke waarde als de tijdswaarde van deze opties gebruikmakend van actuele marktrentes (zelfs als dit tot een verkapte manier leidt tot waardering van toekomstige marges)
Er wordt op vele plaatsen gerefereerd aan bovengenoemde “begrijpelijkheid” waaruit opgemaakt kan worden dat zij een hoge status heeft; onder andere wordt zij geacht een rol te spelen bij het voorkomen van ‘cherry picking’ omdat de begrijpelijkheid ermee gebaat is als het gehele beleid een logische samenhang en consistentie kent. Het ligt daarmee voor de hand dat dit het best bereikt wordt indien het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording in zijn totaliteit tot stand komt waarmee dergelijk selectiegedrag voorkomen wordt. Ten aanzien van de waardering van ingebedde derivaten en dan met name opties wordt in IFRS-4.29 nogmaals het vermoeden aangehaald ten aanzien van disconteringsrentes: “In sommige gevallen wordt de disconteringsrente gebruikt teneinde de contante waarde van de toekomstige winstmarges te bepalen welke dan, middels ene formule, verdeeld wordt over de periode waarover de optie werkzaam is. In deze gevallen heeft de disconteringsrente slechts indirect invloed op de waardering van de verplichting. In het bijzonder heeft de keuze voor een minder relevante disconteringsrente weinig tot geen invloed op de waarde van de verplichting bij aanvang van de overeenkomst. Tevens zijn er waarderingsmethoden waarbij de waarde van de verplichting direct gemeten wordt in welk geval, niet in de laatste plaats door het significantere effect welke de rente in dit geval heeft, het al sterke vermoeden een haast stellige zekerheid wordt”. Het bovenstaande wordt nader toegelicht in paragraaf BC.144 van IFRS-4; door bovengenoemd verschijnsel dat sommige waarderingsmethoden geen invloed hebben op de initiële waardering van de verplichting is het geboden dat er speciale aandacht besteed wordt aan de manier waarop een wijziging in het beleid ten aanzien van de financiële verantwoording de waardering van opties beïnvloed. In sommige gevallen kan de accountant verlangen dat de wijze van presenteren ongewijzigd blijft hoewel dit eerder een divergerende dan een convergerende methodiek lijkt van IAS-8. Met betrekking tot het derde punt, i.e. gebruikmakend van algemeen geaccepteerde principes welke onder meer gebruik maakt van het schatten van toekomstige kasstromen, zij met algemeen geaccepteerde principes gedoeld op die principes welke globaal gehanteerd worden als dit ook de werkingssfeer is van de genoemde entiteit. Als de principes enkel van invloed zijn op lokaal niveau, bijvoorbeeld enkel voor de belastingssfeer waar de entiteit onderhevig aan is, dan zij echter voornamelijk gedoeld op de principes van deze lokale omgeving. Het één na laatste punt, i.e. optiewaarderingen welke zowel rekening houden met de intrinsieke waarde als de tijdswaarde van deze opties. In zekere gevallen kunnen toezichthouders eisen stellen ten aanzien van de marges welke vergelijkbaar zijn aan de zekerheden welke investeerders verlangen.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
12
4.9
Overeenkomsten met winstdeling
Het in aanmerking nemen van alle winstdelingskenmerken als verplichting op een wijze welke realistischer is dan de methode welke voorheen gebruikt werd kan gezien worden als een verbetering van de betrouwbaar en de relevantie van de jaarrekening. Echter, een dergelijk oordeel kan niet los gezien worden van de beoordeling van relatieve betrouwbaarheid van de beider waarderingssystemen. Een stelselwijziging waarbij de waardering van de winstdelingscomponent uitmondt in een verplichting welke lager is dan het geheel aan wettelijke en niet in rechte afdwingbare, i.e. ‘constructive’, verplichtingen kan zodoende bestempeld worden als minder relevant voor de jaarrekening. Ook indien de waardering uitmondt in een hogere waarde dan het geheel aan verplichtingen kan beoordeeld worden als niet te prefereren maatstaf. 4.10 Aanwijzing van financiële activa IFRS-4.45 stelt: “indien een verzekeraar zijn beleid ten aanzien van de financiële verantwoording wijzigt is het haar toegestaan een nieuwe klasse-indeling te maken welke de activa waardeert op ‘fair value’ en waar de waarderingsverschillen verlopen via de winst- en verliesrekening. Een dergelijke hernieuwde classificatie geldt als stelselwijziging en derhalve zijn de bepalingen van IAS-8 hierop van toepassing.” Onderwerp van een dergelijke classificatie zijn financiële assets welke voortkomen uit verzekeringsovereenkomsten en de wijziging hiervan zij toegestaan teneinde een betere aansluiting te vinden tussen de waardering van enerzijds de activa en anderzijds de verplichtingen. Derhalve wordt het aan de actuarieel uitvoerder overgelaten zekere activa uit te sluiten van genoemde reclassificatie zodanig dat enkel die activa in het vervolg op ‘fair value’ gewaardeerd gaan worden ook direct te koppelen zijn aan die verplichtingen waarvoor de stelselwijziging van kracht wordt. Merk op dat paragraaf 45 niets vermeld over later te verkrijgen activa; er wordt enkel een reclassificatie gemaakt voor de reeds aanwezige activa.
IASP 8 Nederlands 18 november 2009
13