vws0001188
Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport 15 augustus 2000 Tijdens het algemeen overleg over openbare gezondheidszorg dat ik met u voerde op 29 maart jl. (TK 1999–2000, 26 598, nr. 3) heb ik toegezegd u een brief te sturen met daarin: I. Een plan van aanpak voor de openbare gezondheidszorg. II. Reactie op het slotdocument van het platform openbare gezondheidszorg (zie bijlage). III. Een stand van zaken van de beleidsvoornemens uit de notitie openbare gezondheidszorg (TK 1998–1999, 26 598 nr. 1). IV. Beantwoording van enkele vragen rond deelonderwerpen van de openbare gezondheidszorg. Hieronder treft u deze zaken achtereenvolgens aan. Deze brief sluit aan op de brief die ik u op 17 maart stuurde over openbare gezondheidszorg (TK 26 598, nr. 2). I. PLAN VAN AANPAK VERSTERKING OPENBARE GEZONDHEIDSZORG Voor de openbare gezondheidszorg stel ik twee streefdoelen centraal: het terugdringen van het aantal ongezonde levensjaren en het terugbrengen van vermijdbare gezondheidsverschillen. Om deze doelen te bereiken stelde het Platform Openbare Gezondheidszorg in zijn visiedocument «Spelen op de winst» drie belangrijke en samenhangende instrumenten voor: – een landelijk beleidskader; – een nationaal contract voor de openbare gezondheidszorg; – gemeentelijke gezondheidsplannen. In de brief van 17 maart en ook tijdens het overleg op 29 maart heb ik aangegeven de visie van het Platform te onderschrijven en de drie genoemde instrumenten te zullen uitwerken. Het plan van aanpak dat hieronder volgt, bevat een negental punten. De eerste vijf zijn gericht op versterking van de openbare gezondheidszorg in den brede. Ze bevatten de drie voornoemde aanbevelingen en twee aanvullingen (relatie grote-stedenbeleid en evaluatie GGD’en). De laatste vier geven aan op welke wijze ik het gemeentelijk gezondheidsbeleid- en specifiek de nota gezondheidsbeleid- zal ondersteunen. De negen punten worden afgesloten met een financieel kader. Ik ben me ervan bewust dat de stap van de actiepunten in dit plan van aanpak naar de streefdoelen hierboven groot is. Gezondheidsverschillen laten zich niet zo snel verkleinen en ook het terugdringen van «ongezonde» levensjaren ten gunste van gezonde jaren is niet zo eenvoudig. Met de hieronder genoemde actiepunten zet ik een proces in gang dat de focus richt op de genoemde streefdoelen. Van belang is daarbij enerzijds «evidence based» te werken – op basis van wetenschappelijk onderzoek over de gezondheidstoestand en de determinanten die effectief aangepakt kunnen worden – en anderzijds ook samenwerking tot stand te brengen tussen overheden, burgers, zorginstellingen en zorgverzekeraars. Instrumenten als een nationaal contract, gemeentelijke gezondheidsplannen en een landelijke beleidsnota structureren dit proces.
1
1. Wijziging Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid en AMvB bij de WCPV De Ministerraad heeft op 14 juli een wijzigingsvoorstel aangenomen van de WCPV. De wijziging omvat de herformulering van enkele bestaande gemeentelijke taken op het gebied van de collectieve preventie en de opdracht aan gemeenten om over het te voeren gezondheidsbeleid elke vier jaren een nota vast te stellen. Tevens is de verplichting van het Rijk opgenomen om, bij nota landelijke prioriteiten vast te stellen op het gebied van de collectieve preventie. Met de ministeries van BZK, Justitie, Financiën en OC&W, alsmede de VNG en GGD Nederland heeft overleg plaatsgevonden over het wetsvoorstel. Bij het wetsvoorstel is een eerste proeve gevoegd van een wijziging van de AMvB bij de WCPV. De uiteindelijk vast te stellen AMvB bij de WCPV bevat het basispakket voor de collectieve preventie op de terreinen bevorderingstaken, infectieziekten, medische milieukunde, jeugdgezondheidszorg, openbare geestelijke gezondheidszorg en technische hygiënezorg. Planning: Het voorstel van wet tot wijziging van de WCPV is in de Ministerraad goedgekeurd. De Raad van State zal zich hierover nu gaan buigen. Na verwerking van het advies van de Raad, zal het wetsvoorstel naar verwachting einde dit jaar aan de Kamer kunnen worden aangeboden. Zodra de Tweede Kamer de wetswijziging heeft goedgekeurd, zal de formele behandeling van de aansluitend te wijzigen AMvB bij de – herziene – WCPV gestart kunnen worden. Financieel kader: de voorgestelde wijziging van de WCPV heeft geen financiële consequenties voor de gemeenten. Met de VNG wordt, zoals in mijn brief van 17 maart jl. aangegeven, het overleg voortgezet over de eventuele consequenties van de te wijzigen AMvB bij de WCPV. 2. Nationaal contract voor de openbare gezondheidszorg Het nationale contract is het startpunt voor een nieuwe fase in het versterken van de openbare gezondheidszorg. Ik vind het van belang dat partijen met elkaar constateren dat er verbeteringen noodzakelijk zijn in de openbare gezondheidszorg en dat zij zich committeren om daaraan concreet te gaan werken. Behalve als startpunt, zie ik het nationaal contract ook als een plaats waarin een aantal afspraken wordt gemaakt, enerzijds over hoe partijen afzonderlijk zullen werken aan verbeteringen, anderzijds over samenwerking tussen partijen. Ik vind het van belang dat in het nationaal contract afspraken komen over enkele concrete thema’s die rechtstreeks bijdragen aan verbetering van de volksgezondheid. In mijn brief van 17 maart heb ik enkele voorbeelden genoemd: tabak, infectieziekten en gezond gedrag van de jeugd. Ik heb toen ook mijn voorgenomen aanpak gemeld: een stuurgroep van VWS, BZK, VNG en GGD Nederland bereidt het traject voor en betrekt daarbij zo spoedig mogelijk andere partners als andere departementen, patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Momenteel vindt met genoemde partijen de voorbereiding van de stuurgroep plaats. Planning: tekenen contract in het najaar 2000. Financieel kader: financiële inzet van alle partijen is afhankelijk van de te maken afspraken; voor het Rijk gelden de bestaande financiële kaders.
2
3. Landelijke beleidsnota openbare gezondheidszorg Zoals in punt 1 is beschreven, wordt in de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid, zo is mijn voornemen, de verplichting opgenomen voor het Rijk om vierjaarlijks een beleidsnota over de openbare gezondheidszorg uit te brengen. Deze beleidsnota zal de visie op en de strategie voor de openbare gezondheidszorg moeten weergeven. De landelijke nota zal – gebaseerd op de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) – een beeld moeten geven van de gezondheidstoestand van (groepen uit) de bevolking, de belangrijkste trends en knelpunten, een analyse van oorzaken en een beeld van mogelijke oplossingen van knelpunten. Ook zal de nota ingaan op de gemeentelijke nota’s gezondheidsbeleid. De nota zal moeten aangeven op welke punten gemeenten – en eventueel provincies – kunnen aanknopen met hun beleid; zij vormt daarmee een beleidskader voor het werk van de gemeenten. Ik stel mij overigens voor dat de nota wordt opgesteld met grote betrokkenheid van andere departementen, de gemeenten en andere bij de openbare gezondheidszorg betrokken partijen zoals aanbieders van zorg, patiënten en zorgverzekeraars. Dit najaar zal gestart worden met het proces dat tot de opstelling van de eerste nota zal leiden. Planning: de landelijke nota komt voor het eerst uit in 2002 (na verschijnen van VTV 2002), daarna vierjaarlijks. Financieel kader: afhankelijk van de uit de nota voortvloeiende maatregelen. 4. Relatie grote-stedenbeleid Op basis van verschillende studies over de effecten op de gezondheid van het leven in de grote stad, verken ik samen met de minister voor Grote Steden en Integratiebeleid de mogelijkheden voor versterking van de gezondheidscomponent in het grote-stedenbeleid. Een belangrijke rol speelt hierbij een studie naar de gezondheid in de grote steden, die het RIVM uit zal brengen in 2001 als onderdeel van de nieuwe Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV). Periode: 2000–2002. Financieel kader: binnen bestaande kaders. 5. Evaluatie GGDen Sinds 1999 voert de Inspectie voor de Gezondheidszorg het toezicht op de GGD’en uit volgens een gestandaardiseerde werkwijze: het algemeen toezicht vindt plaats volgens een vastgesteld protocol, zodat elke GGD langs dezelfde meetlat wordt gelegd en de gegevens van de GGD’en onderling vergelijkbaar worden. Elke GGD wordt op deze wijze tenminste eenmaal per vier jaar «gezien» door de regionale inspectie. Daarnaast vinden thematische inspecties plaats om een beeld te geven van de stand van zaken op een deelterrein (zoals het onlangs verschenen rapport over gezondheidsvoorlichting- en opvoeding). Nog in de loop van dit jaar zal de Inspectie rapporteren over de bevindingen in 1999. Tegelijkertijd wordt in overleg met GGD Nederland een benchmark systeem ontwikkeld. Zoals eerder gemeld is de IGZ voornemens om begin 2001 een evaluatierapport uit te brengen over het functioneren van de GGD’en, een zogenaamd «benchmarkrapport». Ik beschouw dit als een belangrijk meetmoment na het rapport uit 1995 over gemeentelijke betrokkenheid bij GGD’en, dat het startpunt was voor het traject ter versterking van het openbare gezondheidszorg/gemeentelijk gezondheidsbeleid.
3
Planning: voorjaar 2001. Financieel kader: binnen budget IGZ. 6. Van intenties naar inhoud; procesmanagement VNG en GGD Nederland De VNG heeft subsidie ontvangen voor een project met GGD Nederland, «Van intenties naar inhoud». Het is een voortzetting van het project «regionale gedachtewisselingen» dat de VNG in 1998 en 1999 heeft uitgevoerd en waarbij onder meer 34 conferenties zijn geëntameerd in gemeenten. Hierbij is tevens een handreiking ontwikkeld voor de gemeentelijke nota gezondheidsbeleid. Doelstelling van het vervolgproject is om gemeenten te ondersteunen bij het vormgeven van de inhoud van het gemeentelijk gezondheidsbeleid, een continue bestuurlijke betrokkenheid bij het onderwerp te bewerkstelligen en om de GGD’en te stimuleren een effectieve rol te vervullen bij de vormgeving van het gemeentelijk gezondheidsbeleid. Zeer concreet streeft het project ernaar om eind 2002 in 75% van de gemeenten een nota gezondheidsbeleid te hebben. In dit project komen ook de in het Algemeen Overleg op 29 maart genoemde «procesmanagers» in beeld. De (inmiddels 50) GGDen zouden hier een uitstekende rol bij kunnen spelen. Bij de GGD’en is immers de epidemiologische kennis aanwezig. Bovendien berust bij hen de verantwoordelijkheid van een groot deel van de uitvoering. Het voorstel van de VNG en GGD Nederland bevat elementen om deze functie vorm te gaan geven. Naast subsidie voor dit project wordt maximaal f 300 000,-per jaar op projectbasis beschikbaar gesteld aan GGD Nederland voor ondersteunende activiteiten ter versterking van de openbare gezondheidszorg en het gemeentelijk gezondheidsbeleid. Planning: 1 juni 2000-31 dec. 2002. Financieel kader: er is totaal f 1 108 531,– beschikbaar gesteld voor dit project. Daarnaast f 300 000,– per jaar in de periode 2000–2003 voor GGD Nederland. 7. Website vogz De bestaande website over versterking openbare gezondheidszorg (www.vogz. nl) waarin alle actuele informatie over versterking openbare gezondheidszorg te vinden is, zal worden geactualiseerd en een meer interactief karakter krijgen. Periode: 2000–2003. Financieel kader: f 20 000,– per jaar in de periode 2000–2003 (dit bedrag is aanvullend op het bedrag genoemd onder 6). 8. Conferenties openbare gezondheidszorg Aan het einde van 2000 zal een conferentie georganiseerd worden rond de openbare gezondheidszorg/gemeentelijk gezondheidsbeleid in samenwerking met de VNG en GGD Nederland. Doelstelling is de betrokkenheid van gemeenten en GGD’en bij het onderwerp nog verder te vergroten, de door de VNG ontworpen handreiking voor het ontwerpen van de gemeentelijke nota gezondheidsbeleid te introduceren en gemeenten op de hoogte te brengen van de stand van zaken in het landelijk beleid. Voorts zal er aandacht zijn voor onderlinge uitwisseling en het tonen van «good practice».
4
Periode: november/december 2000. Financieel kader: f 100 000,–. 9. Opleidingen en ondersteuning door de NSPH In het kader van het actieprogramma Versterking Gemeentelijk Gezondheidsbeleid heeft de Netherlands School of Public Health (NSPH) de afgelopen vier jaar een zesdaagse cursus ontwikkeld en meerdere malen uitgevoerd om gemeenten te ondersteunen bij het inhoudelijk en meer technisch voorbereiden van een gemeentelijke nota gezondheidsbeleid. Ter ondersteuning van de gemeentelijke beleidspraktijk zal de NSPH dit cursusaanbod de komende jaren sterk uitbreiden en verdiepen. Daartoe zal de NSPH dit jaar onder gemeenten en hun GGD’en verder peilen wat hun scholingsbehoefte is en in welke vorm daaraan tegemoet kan worden gekomen. Nieuwe cursussen zijn in ontwikkeling voor beleidsmedewerkers van gemeenten en GGD’en, maar ook voor andere actoren in het lokale gezondheidsbeleid. Expliciet wordt scholing gericht op versterking van de inbreng van cliëntengroeperingen. Lokaal beleid voor chronisch zieken is een eerste speerpunt. Eveneens zal er cursusaanbod komen dat expliciet is gericht op bestuurders. Bovendien is het streven om de scholing (op locatie) in de regio’s zelf op maat aan te bieden. In deze regio’s kan de scholing dan ook plaatsvinden in de vorm van individuele begeleiding van ontwikkeling, implementatie en evaluatie van lokaal gezondheidsbeleid. Planning: 2000–2003. Financieel kader: In 2000 t/m 2002: f 150 000,– per jaar. Financieel overzicht Onderstaand schema omvat een overzicht van de hierboven genoemde voornemens en de financiële vertaling daarvan. Activiteit
2000
2001
2002
Totaal
p.m. 110 000
p.m. 95 000 90 000 p.m. 418 749 300 000 20 000 – 150 000
p.m. 300 000 170 000 p.m. Budget IGZ 1 108 531 900 000 60 000 100 000 450 000
1 073 749
3 088 531
1. Wijziging WCPV en AMvB 2. Nationaal contract (stuurgroep) 3. Beleidsnota ogz 4. Relatie grote-stedenbeleid 5. Evaluatie GGD’en 6a. Project VNG 6b. Projectsubsidie GGD Nederland 7. Website vogz 8. Conferentie openbare gezondheidszorg 9. Opleiding en ondersteuning NSPH
288 315 300 000 20 000 100 000 150 000
p.m. 95 000 80 000 p.m. budget IGZ 401 467 300 000 20 000 – 150 000
Totaal
968 315
1 046 467
p.m.
II. SLOTDOCUMENT PLATFORM OPENBARE GEZONDHEIDSZORG Het Platform Openbare Gezondheidszorg (POGZ) heeft zijn werkzaamheden afgesloten met een slotdocument, dat hierbij gevoegd is. De werkzaamheden van het POGZ – dat ruim twee jaar heeft bestaan – zijn hiermee formeel beëindigd. Het zeer waardevolle werk van het platform heeft geresulteerd in een viertal documenten: – een plan van aanpak (toegezonden op 18 dec. 1998, standpunt op 17 maart 1999); – een reflectie op 10 rapporten (toegezonden op 2 april 1999, standpunt op 9 juni 1999); – het visiedocument «spelen op de winst» (toegezonden op 2 februari 2000, standpunt op 17 maart 2000);
5
–
het slotdocument (bij deze brief).
Het slotdocument geeft een terugblik op vier jaar versterking openbare gezondheidszorg vanaf de commissie versterking collectieve preventie («Lemstra-1»). Het geeft daarna de uitkomsten weer van de in het kader van het Platform uitgevoerde experimenten. Vervolgens worden enkele specifieke thema’s onder de loep genomen, waarna het Platform een voorzet geeft voor de verdere uitwerking van het nationaal contract voor de volksgezondheid. Op elk van deze onderdelen zal ik hieronder ingaan. Hoofdstuk A «De tussenstand» benoemt de vele acties die ik heb geïnitieërd naar aanleiding van het rapport van de commissie-Lemstra («Gemeentelijk Gezondheidsbeleid beter op zijn plaats») van november 1996. Deze waren enerzijds gericht op het stimuleren van gemeenten om gezondheidsbeleid te voeren, anderzijds op het versterken van de kwaliteit van de GGD. Belangrijk hierbij waren de «regionale gedachtewisselingen» die de VNG met gemeenten organiseerde, een handreiking voor de gemeentelijke gezondheidsnota, de cursus voor gemeenteambtenaren van de Netherlands School of Public Health (NSPH), het formuleren van het basispakket collectieve preventie (ter voorbereiding op wetgeving) en de systematisering van het toezicht van de inspectie gezondheidszorg. Het POGZ geeft aan dat – mede op grond van deze activiteiten – de aandacht voor de openbare gezondheidszorg bij gemeenten is toegenomen; gemeenten investeren meer in samenwerking met de GGD en ontwerpen in toenemende mate gezondheidsnota’s. Vanzelfsprekend verheug ik me zeer in deze toenemende aandacht. Het betekent dat gemeenten – ruim 10 jaar na invoering van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid – zich het gezondheidsbeleid in toenemende mate eigen maken. Het is nu van belang om het aantal gemeenten waarin het gezondheidsbeleid actief op de agenda staat, verder uit te breiden. In dit onderdeel gaat het POGZ ook in op de reacties op het visiedocument. Het concludeert dat er met het visiedocument een basis ligt voor het verdere debat over de openbare gezondheidszorg, waarop nog veel moet volgen. In die conclusie kan ik mij vinden. Deel B benoemt de uitkomsten van de door het Platform gehonoreerde experimenten. Van deze experimenten lijkt die van de regio Zuid-Hollandse eilanden het meest interessant. In een werkgebied met 16 overwegend kleine gemeenten is – systematisch, interactief en pragmatisch – gewerkt aan het ontwikkelen van gemeentelijke gezondheidsnota’s. Het lijkt erop dat in alle gemeenten ook een dergelijke nota door de gemeenteraad zal worden goedgekeurd. In deze regio heeft men geworsteld met de schaal waarop een nota tot stand dient te komen; belangrijk is dat in elke gemeente eigen prioriteiten voor gezondheidsbeleid zijn geformuleerd. In Zwolle en omgeving is men een vergelijkbaar proces gestart. In de Achterhoek heeft men geëxperimenteerd met samenwerking rondom jeugdzorg. De regio Nieuwe Waterweg Noord heeft de mogelijkheid gekregen om een bestuurlijk model te verkennen waarin de GGD verzelfstandigd zou kunnen optreden. Dit experiment is uiteindelijk niet van de grond gekomen. Deel C benoemt een drietal thema’s: het besturen van een GGD, de opleidingen en de informatievoorziening. Voor de plannen op het terrein van de informatievoorziening en de opleiding community medicine verwijs ik naar onderdeel IV van deze brief. Over academische
6
werkplaatsen wordt u separaat bericht in reactie op een RGO-advies over dit onderwerp. Wat betreft het besturen van een GGD het volgende. Het POGZ concludeert dat de GGD een noodzakelijke voorziening is voor de lokale openbare gezondheidszorg (« als hij zou worden afgeschaft, zou hij vrij snel weer worden uitgevonden»). Ik ben het met die constatering eens. Ook ben ik het eens met de opmerking dat voor de GGD geen in alle opzichten ideale schaal bestaat; per regio moet wel gezocht worden naar de meest adequate schaal. Door fusies neemt overigens momenteel het aantal GGD’en af endaarmee- de gemiddelde schaalgrootte van de GGD toe. Voor het beheer van een GGD zijn in het land verschillende zeer bruikbare modellen ontwikkeld (zie ook het rapport «De GGD Nader beschouwd»). Op onderdeel D (voortzetting) ben ik impliciet ingegaan in mijn plan van aanpak. Tot slot Op verschillende plaatsen in het document geeft het Platform aan dat financiële ondersteuning vanuit het rijk nodig zou zijn. De collectieve preventie is een gedecentraliseerd terrein; middelen hiervoor zijn in het verleden in het gemeentefonds gestort. Ik constateer dat gemeenten gestaag meer zijn gaan uitgeven aan de collectieve preventie; in 1993 was het nog 387,5 mln., in 1998 bedroeg de bijdrage van gemeenten aan de GGD 455,5 mln. (bron: CBS). Tijdens het overleg op 29 maart heb ik aangegeven dat waar de gemeenten tekorten ervaren op dit terrein zij met een onderbouwd plan moeten komen. Een dergelijk onderbouwd plan heb ik tot op heden niet ontvangen. Vooralsnog zal ik het gemeentelijk gezondheidsbeleid stimuleren op de wijze en met de middelen zoals genoemd onder I. III. STAND VAN ZAKEN VERSTERKING OPENBARE GEZONDHEIDSZORG Tijdens het overleg op 29 maart over openbare gezondheidszorg heb ik toegezegd in deze brief een overzicht van de stand van zaken te geven van de beleidsvoornemens uit de notitie openbare gezondheidszorg van 9 juni 1999 (TK 1998–1999, 26 598, nr. 1). Hieronder volgt puntsgewijs opsomming van deze stand van zaken, in de volgorde zoals gepresenteerd in genoemde notitie. 1. Basistaken collectieve preventie: «wettelijk verankeren van de basistaken collectieve preventie en gemeenten verplichten om vierjaarlijks een gemeentelijke nota gezondheidsbeleid uit te brengen». Zie onder I.1 2. Informatievoorziening: «enquête met bedrijfsgegevens van GGD’ en uitbreiden, bestaande monitors met benchmarkgegevens verspreiden en invulling geven aan lokale monitoren volksgezondheids- en welzijnsbeleid.» Ik heb in het kader van het «Lemstra-traject» een werkgroep opdracht gegeven zich te buigen over informatievoorziening voor de openbare gezondheidszorg. Uit het rapport dat de werkgroep heeft vervaardigd komen drie sporen, die momenteel worden uitgewerkt. Het initiatief daarvoor ligt bij het veld. 1. Het versterken van de landelijke gegevens over de bedrijfsvoering van
7
GGD’en. Dit moet leiden tot een beter inzicht in wat de GGD’en aan taken uitvoeren, wat eraan besteed wordt en wat de output is. De GGD’en hebben zich bereid verklaard om daartoe op uniforme wijze meer gedetailleerde gegevens dan tot nu toe aan te leveren aan het CBS. 2. Het ontwikkelen van een systeem om door middel van productvergelijking tot prestatieverbetering te komen. GGD Nederland organiseerde in het tweede kwartaal een bijeenkomst over productvergelijking die voorbereid wordt door een werkgroep van GGD-directeuren en controllers. Bij GGD Nederland is een GGD-Kennisnet applicatie in ontwikkeling die GGD’en en GGD Nederland in staat gaat stellen elkaar te informeren over «best practices». Voor mogelijkheden tot afstemming met andere bestaande databanken (zoals NIGZ) en verkennen van mogelijkheden van monitoren van interventies is overleg gestart met NIGZ, Trimbos, NIZW, RIVM en de VNG. 3. Monitoring van gemeentelijk gezondheidsbeleid, mede in relatie tot het lokale sociale beleid en lokaal zorgbeleid. Voor de verdere ontwikkeling van lokaal/regionaal zorgbeleid, de aansluiting met landelijk zorgbeleid en ontwikkeling van regionale kaders in de zorg is het essentieel de regionale zorgvraag in beeld te brengen. VNG, IPO en NPCF zien inzicht in de zorgvraag op mesoniveau als belangrijke stap om tot vraaggerichte zorg te komen. Zij verkennen de stappen die ondernomen moeten worden om tot deze zorganalyse te kunnen komen. Een interessant initiatief is het GGD-net (GGD’en ontwikkelen gezamenlijk model voor internetsites die gezondheidsinformatie voor publiek verzorgen). Voorts zijn van belang de gezondheidsmonitor en de zorgatlas die het RIVM ontwikkelt voor het internet. 3. Inspectie: «Gestandaardiseerd uitvoeren van het toezicht, aspect mondzorg meenemen bij inspecties, meenemen reikwijdte GGD bij evaluatie kwaliteitswet zorginstellingen». Het eerste punt is uitgewerkt onder I.5. De tandzorg wordt regulier meegenomen in de algemene inspecties van IGZ (zie ook onder IV.2). De reikwijdte van de kwaliteitswet zorginstellingen met betrekking tot de GGD’en neem ik mee in de evaluatie van de Kwaliteitswet Zorginstellingen die ik in 2001 zal uitvoeren. 4. Rijksverantwoordelijkheden: «Rijkstaken opnemen in de WCPV en in overweging nemen in de wet op te nemen dat het rijk vierjaarlijks een document uitbrengt dat aansluit bij VTV en de gemeentelijke gezondheidsnota’s». Bij de voorgenomen wijziging van de WCPV zoals genoemd onder I.1 is opgenomen dat de minister kwaliteit en doelmatigheid van de collectieve preventie bevordert. Ook is opgenomen de verplichting van het rijk om vierjaarlijks een beleidsnota op het terrein van de openbare gezondheidszorg uit te brengen (zie I.3). 5. Samenwerking openbare gezondheidszorg/curatieve zorg: «Onderzoeken van nut, noodzaak en draagvlak voor een fonds voor de openbare gezondheidszorg en verkennen van de mogelijkheid voor meerjarenafspraken in de openbare gezondheidszorg». Verkennend onderzoek heeft uitgewezen dat de instelling van een dergelijk fonds niet zodanig gedragen wordt dat ontwikkeling hiervan daadwerkelijk mogelijk wordt.
8
In het najaar van 1998 zijn afspraken gemaakt met de diverse zorgsectoren (curatieve somatische zorg, verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg) over de besteding van intensiveringsmiddelen. Er was echter geen aparte meerjarenafspraak over preventie. Daarom is geprobeerd preventie als horizontaal onderwerp opgenomen te krijgen in alle meerjarenafspraken. Dit heeft in de meerjarenafspraken curatieve somatische zorg geleid tot de afspraak om de programmatische preventie te versterken. In de meerjarenafspraken curatieve somatische zorg 2000 worden gefinancierd: – griepvaccinatie (13 miljoen); – terugdringen van ziekenhuisinfecties (0,5 miljoen); – preventie van antibiotica-resistentie (0,4 miljoen); – registratie van decubitus in het kader van preventiemaatregelen (f 250 000,–). Voor twee preventieve onderwerpen is door VWS buiten de meerjarenkaders financiering gevonden, namelijk «zorg voor borstvoeding», ingediend door de KNOV en verlenging in 2000 van de pilot «preventie van hart- en vaatziekten in de huisartsenpraktijk». Inmiddels zijn de voorbereidingen voor de meerjarenafspraken voor 2001 gestart. In november 1999 zijn de betrokken partijen op gebied van de meerjarenafspraken cure aangeschreven om voorstellen tot het versterken van de (programmatische) preventie in te dienen. Ook VWS zelf kan met voorstellen komen. Deze voorstellen zullen worden getoetst aan criteria als effectiviteit, rijpheid voor landelijke implementatie en kosten. Aansluitend worden de voorstellen met de betrokken partijen besproken. 6. Ondersteuningsstructuur GGD’en: «een werkgroep instellen die de aanbevelingen vormgeeft uit het onderzoek naar de ondersteuningsstructuur». Aan dit beleidsvoornemen is geen vervolg gegeven aangezien de prioriteit lag bij de uitwerking van de overige beleidsvoornemens. 7. Bestuurlijke verhoudingen. «Platform ogz vragen om vraagstukken rond bestuurlijke verhoudingen expliciet op te nemen in het visiedocument». In het slotdocument van het POGZ is een passage expliciet aan dit onderwerp gewijd (zie onder II). IV. BEANTWOORDING VAN SPECIFIEKE VRAGEN 1. Opleiding community medicine U heeft op 29 maart gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de opleiding community medicine. Ik heb een voorstel ontvangen van de NSPH, GGD Nederland en de Landelijke Vereniging voor Sociaal Geneeskundigen voor invulling van deze opleiding. Het voorstel is om de opleiding uit te breiden naar vier jaar, te voorzien van een algemeen en een specifiek deel, te werken met een «assistenten-opleider»- model en een intensivering van praktijkscholing en theoretisch onderwijs. Dit voorstel is met de initiatiefnemers besproken en is inhoudelijk akkoord. Wat de financiële invulling betreft beraad ik mij nog. Op dit moment wordt de opleiding -zoals te doen gebruikelijk- betaald door de instellingen zelf. De NSPH krijgt daarnaast per jaar subsidie voor verschillende activiteiten.
9
2. Collectieve preventieve tandheelkunde U vroeg mij voorts om aan te geven wat de stand van zaken is met betrekking tot de collectieve preventieve tandheelkunde in Rotterdam. De GGD Rotterdam heeft geen tandheelkundig preventief medewerkers meer in dienst. Wat men niet meer doet zijn zaken als het verzorgen van poetslessen in peuterspeelzalen, het bevorderen van fluoridespoelen, het doen van onderzoek en extra inspanningen om bepaalde doelgroepen te bereiken. De schoolartsen van de sector Jeugd van de GGD checken ten tijde van het periodiek geneeskundig onderzoek bij kleuters of het kind de (school)tandarts bezoekt en zijn tanden poetst. Verder inspecteren zij het gebit en de gebitsstand voorzover hier aanleiding toe is op grond van het voorbereidend onderzoek door de doktersassistente. Indien noodzakelijk wordt verwezen naar de (school)tandarts. Ook worden folders over de jeugdtandzorg verstrekt en leskisten over dit onderwerp uitgeleend. In Rotterdam bestaat voorts de Stichting Jeugdtandzorg die zowel de curatieve als de preventieve behandeling van kinderen verricht. De Inspectie voor de Gezondheidszorg zal na de zomervakantie een rapport uitbrengen over uitvoering van de jeugdgezondheidszorg in Nederland. In dit onderzoek komt naar voren dat de collectieve preventieve tandheelkunde voor de jeugd een verbetering heeft doorgemaakt ten opzichte van een IGZ-onderzoek hiernaar in 1995. Zo heeft nu driekwart van de GGD’en een tandheelkundig preventief medewerker in dienst (toen 58%). De meeste GGD’en zijn betrokken bij of coördinator van een platform mondzorg. Klassikale voorlichting is heel gebruikelijk in de jeugdgezondheidszorg voor 4–19 jarigen, bij de 0–4-jarigen vindt voorlichting en screening vooral op individuele basis plaats. 3. Seksueel Overdraagbare Aandoeningen Tijdens het Algemeen Overleg op 29 maart heb ik u toegezegd aanvullende informatie te geven over preventie van chlamydia en de activiteiten die zijn ondernomen naar aanleiding van de berichtgeving over een toename van syfilis en gonorroe in Amsterdam. De Stichting SOA-bestrijding verzorgt in opdracht van VWS de Vrij Veilig-campagne en voorlichtingsmateriaal gericht op verschillende doelgroepen in verschillende talen. De voorlichtingsactiviteiten worden jaarlijks bijgesteld op basis van ervaringen van het voorgaande jaar en nieuwe epidemiologische ontwikkelingen. In het materiaal wordt altijd gewezen op het nut van veilig vrijen ter preventie van SOA. Ook is er materiaal gericht op kennisvermeerdering over specifieke SOA, waaronder Chlamydia. Uit een recent onderzoek naar de effecten van de massamediale campagne blijkt dat 30% van de onderzochte jongeren chlamydia spontaan noemt als een SOA. Overigens is er wel een verschil in kennis tussen lager en hoger opgeleiden. Omdat chlamydia-infecties vaak asymptomatisch verlopen, is actieve opsporing van belang om verder verspreiding te voorkomen. Ik heb daarom vorig jaar al de Gezondheidsraad gevraagd mij te adviseren over de wenselijkheid risicogroepen te screenen op infecties met chlamydia. Wat betreft de berichtgeving over toegenomen gonorroe en syfilis, kan ik u melden dat inmiddels overleg heeft plaatsgevonden tussen de GG&GD Amsterdam, de Stichting SOA-bestrijding en het AIDS-fonds over de mogelijke oorzaken en gevolgen van de bevindingen. De GG&GD Amsterdam onderzoekt momenteel of de oorzaak gelegen is in veranderingen in veilig vrijgedrag (’condoommoeheid’).
10
Resultaten van dit onderzoek zullen zeker meegenomen worden in het aanscherpen van het huidige (voorlichtings)beleid, voor zover dit mogelijk is. Het zal de komende jaren echter een enorme uitdaging worden om de doelgroep blijvend te stimuleren om veilig te vrijen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers
11