I.
Inleiding
1. Probleemstelling De centrale vraag van mijn scriptie is: Wat is de houding van ‘De Standaard’, ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘De Vooruit’ ten opzichte van Congo, in de naoorlogse periode? Deze drie kranten vertegenwoordigen elk een ideologie in het verzuilde Vlaanderen van die tijd, respectievelijk de katholieke, de liberale en de socialistische zuil. De kranten zijn spreekbuizen voor de respectievelijke politieke partijen. Mijn bedoeling is de berichtgeving van de drie kranten en dus ook van de drie ideologieën, te bespreken en met elkaar te vergelijken. Bovendien kan ik aan de hand van de berichtgeving van de kranten ook uitmaken welke onderwerpen aangaande Congo, de publieke opinie het meest beroerden. Hoe groot is de aandacht voor de kolonie? Is die bij alle drie de kranten even groot? Welke onderwerpen komen aan bod? Wat is hun houding tegenover de verschillende vraagstukken in de kolonie? Welk effect heeft het begin van het dekolonisatieproces (vooral in Azië) op de berichtgeving? Merken we al enige vrees voor opstandigheid in Congo? Enzovoort. Om al deze vragen te kunnen beantwoorden zal ik een specifieke methode moeten uitwerken om de kranten te analyseren. Er zijn twee grenzen aan mijn onderzoek. Ten eerste een geografische: ik zal enkel Vlaamse kranten onderzoeken. Ten eerste omwille van de omvang van mijn onderzoek. Het onderzoeken van de berichtgeving van zes kranten over tien jaar zou te veel tijd in beslag nemen. En ten tweede omwille van het probleem van de taal. Een grondige discoursanalyse van krantenartikels is heel wat moeilijker als je de taal niet volledig machtig bent. De tweede grens is een afbakening in tijdsperiode. Ik begin mijn onderzoek op 5 oktober 1944 en ik eindig op 15 mei 1955. 5 oktober 1944 is de datum waarop het eerste nummer van ‘De Standaard’ weer verschijnt na de bevrijding. ‘De Standaard’ is de laatste krant van de drie die na de bevrijding opnieuw van de persen rolt. Ik eindig mijn onderzoek op 15 mei 1955, het begin van het bezoek van koning Boudewijn aan Congo. Dit bezoek wordt traditioneel aanzien als het begin van het dipenda-proces. Bovendien is dit het beginpunt van de licentiaatsverhandeling van Isabelle Ferrand, die handelt over de beeldvorming in de drie kranten in de laatste vijf jaar van de kolonisatie. Mijn onderzoek behelst dus grosso modo de eerste tien jaar van de naoorlogse periode. Het einde van de Tweede Wereldoorlog is het begin van heel wat veranderingen, zowel op nationaal als op internationaal vlak. We zullen kijken in hoeverre deze veranderingen een weerslag hebben op de berichtgeving omtrent Congo. Mijn onderzoek is ook een deel van een groter geheel. Er zijn al verscheidene licentiaatsverhandelingen geschreven die als onderwerp een persanalyse in verband met Congo hadden. Dit maakt het mij mogelijk ook een vergelijking te maken met de periodes voor en na mijn onderzoeksperiode. Wordt er meer of minder aandacht besteedt aan de kolonie? Is er een verandering merkbaar in de houdingen van de ideologieën? Of zijn er op lange termijn amper veranderingen vast te stellen? Ik hoop na mijn onderzoek deze vragen beantwoord te hebben.
1
2. Methode Ik heb niet elke krant uit die periode doorgenomen, opnieuw omwille van het tijdsgebrek. Ik heb steeds om de dag een krant doorgenomen. Mijn onderzoek is dus een steekproef, die helft van de kranten uit die periode behelst. Mijn onderzoek bestaat uit twee delen, een kwantitatieve analyse en een kwalitatieve analyse, waarbij de nadruk ligt op de kwalitatieve analyse. De kwantitatieve analyse behelst alle artikels die ik in die periode gevonden heb, dus ongeveer de helft van de artikels die in die periode verschenen zijn in die drie kranten. Dit zijn er in totaal 1739. Ik heb echter niet al deze artikels kwalitatief geanalyseerd. Opnieuw omwille van het tijdsgebrek en ook omdat vele van die artikels niets wezenlijks aan mijn onderzoek zouden bijdragen. Ik heb daarom een aantal onderwerpen uitgekozen die het meest in de kranten aan bod kwamen en die ik het meest relevant achtte voor mijn onderzoek. Enkel de artikels die handelden over deze onderwerpen heb ik kwalitatief onderzocht. Dit zijn er in totaal 760. Diegenen die niet relevant waren, heb ik echter niet in mijn bespreking opgenomen. Voor de kwalitatieve analyse van deze artikels heb ik een analysemodel ontwikkeld, gebaseerd op de discoursanalyse en de linguïstische pragmatiek. (zie verder)
2
II.
De pers
1. Algemeen Persvrijheid en democratie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, omdat de kiezer in de democratie een belangrijke rol speelt. In de liberale ideologie is de persvrijheid een zeer centraal beginsel. De pers moet immers in staat zijn haar taak uit te oefenen in een parlementair regeringssysteem. Deze taak is dubbel. Enerzijds is de pers een onmisbaar element binnen het discussieregime en anderzijds heeft ze een belangrijke controlefunctie. Wat de eerste taak betreft, moet de pers ervoor zorgen dat de publieke opinie, de kiezer dus, bij de discussie en de besluitvorming betrokken wordt. Alleen wanneer deze pers vrij is, kan ze een discussieforum zijn waarin de belangen van de verschillende sociale groepen geformuleerd en verdedigd worden. De pers moet echter ook de machtsuitoefening van de uitvoerende macht controleren, zodat er geen staatsmacht kan worden uitgevoerd die tegen de belangenconvergentie ingaat. 1 De persvrijheid is met andere woorden een centraal gegeven in de liberale democratie. Dit is de theorie. Ondertussen is echter al vaak aangetoond dat de pers in de praktijk niet altijd zo vrij is en dat niet alle sociale groepen en opinies even goed vertegenwoordigd zijn. Hans Verstraeten noemt de pers “een belangrijk ideologisch instrument.” “ De pers is ondanks haar kritische instelling, een efficiënt middel om de maatschappelijke machtsstructuren te handhaven, te versterken en zelfs te verantwoorden.” 2 Hieronder zullen kort de factoren besproken worden die invloed hebben op de berichtgeving van de pers. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat het in dit onderzoek gaat om kranten uit de jaren ’40 en ’50. 1.1. Pers en kapitaal In de loop van de tijd heeft de pers zich steeds meer tot een ware industrie ontwikkeld. Dit kan ook moeilijk anders aangezien het kapitalistisch systeem waarin wij leven zichzelf steeds moet uitbreiden en zich dan ook over steeds meer sectoren uitstrekt. Alles wordt koopwaar, ook informatie. Van deze communicatiebusiness vormt de pers een niet te onderschatten onderdeel. Een symptoom hiervan is de persconcentratie. 3 Er zijn heel wat linken tussen de perswereld enerzijds en financiële en industriële middens anderzijds. De interesse van banken en de industrie heeft verschillende redenen. Ten eerste de logica van het kapitalisme, waarover we het al hadden. De maatschappelijke communicatie is uitgegroeid tot een industrie die dezelfde marktwetten moet volgen als andere industrieën. Een tweede, zeer belangrijke, reden is het reclamepotentieel van de pers. De pers is een zeer belangrijk reclamemiddel. Het plaatsten van reclameboodschappen van het bedrijfsleven is de belangrijkste economische taak van de pers. De pers is dus commercieel gezien van groot belang voor het bedrijfsleven, vandaar dat men tracht er een financiële controle op te houden. De pers heeft het geld voor reclameboodschappen immers hard nodig. Informatie verzamelen en verwerken is duur, onder andere door technische 1
Els Witte, Media en politiek. Een inleiding tot de literatuur, Brussel, VUB press, 2002, p. 71-72 Hans Verstraeten, Pers en macht. Een dossier over de geschreven pers in Begië, Kritak, Leuven, 1980, p.7 3 Ibidem, p.11-12 2
3
vernieuwingen. Met het geld van de verkoop komt men niet toe. Dit is het gevolg van het onderwerpen van de informatiesector aan de marktwetten. Men kan niet anders dan het geld van de industrie aannemen, in ruil voor het verspreiden van reclame. Anders kan men niet overleven. Een derde reden voor de interesse van de industrie is louter commercieel. Er valt ook gewoon geld te verdienen met het uitgeven van populaire weekbladen. 4 Dat deze afhankelijkheid van kapitaal negatieve gevolgen heeft voor de persvrijheid hoeft geen betoog. Het is immers uit den boze om iets te schrijven dat negatief kan uitvallen voor de broodheren, want dan zouden zij hun kapitaal wel eens naar elders kunnen verhuizen. 1.2. Pers en politiek Ook vanuit de politieke wereld wordt er druk uitgeoefend op de pers. Het is een fenomeen waar journalisten bijna dagelijks mee geconfronteerd worden. Belangrijk voor dit onderzoek is de verzuiling van de pers in België. Tot ver in de twintigste eeuw uitte de verzuiling en daarmee gepaard gaande politisering zich duidelijk in de geschreven pers. De meeste kranten situeerden zich in het verlengde van een zuilorganisatie, een partij of een vakbond, of hebben er in elk geval nauwe banden mee. Wat de katholieke en de liberale rechterzijde betrof, werd de taak door de privé-sector waargenomen. Eigenaars of hoofdredacteurs schakelden hun krant in om de partijpolitieke belangen te verdedigen. Zij waren niet te onderschatten machtsfactoren en drukken vaak hun stempel op de partijpolitiek van de partij. Voorbeelden hiervan zijn het Vlaams-katholieke ‘De Standaard’, de liberale ‘Het Laatste Nieuws’ en de Franstalige katholieke krant ‘La Libre Belgique’. 5 De arbeiderspartijen kenden van bij hun ontstaan het fenomeen van de partij- of vakbondspers. Dit betekende dat er een organisatorische band bestond met de partij. De krant behartigde de partijbelangen en droeg de partijpolitieke ideologie uit. De communistische partij gaf zijn krant uit in eigen beheer. De socialisten en christendemocraten lieten hun kranten uitgeven door coöperatieven of vennootschappen waarin de partij, samen met andere zuilorganisaties, participaties nam en er beheerders in aanduidde. De band tussen partij, zuil en redactie was dan ook bijzonder sterk. Voorbeelden hiervan zijn de socialistische kranten ‘De Vooruit’ en ‘Le Peuple’ en de christen-democratische krant ‘Het Volk’. 6 Politieke druk kan echter nog vele andere vormen aannemen. De uitvoerende macht wil de pers natuurlijk zo gezagsgetrouw mogelijk houden. Het regeringsbeleid steun verlenen, regeringsvijandige informatie tot een minimum beperken, moeilijke beleidsbeslissingen helpen aannemelijk maken voor het publiek,… dit zijn allemaal zaken die de politici wensen van de pers. 7 De politici bevinden zich ook in de positie om, door middel van druk, deze zaken te bekomen. De aard van deze druk kan nogal verschillen, ze kan zeer grof zijn, maar ook zacht en sluw. Deze politieke druk is in de eerste plaats mogelijk omwille van het feit dat politici en politieke partijen heel belangrijk zijn als bron van politieke informatie. Zij kunnen kiezen aan welke 4
Ibidem, p. 43-46 Els Witte, “Media en politiek” in: De geschiedenis van België na 1945’, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2006, p.491-492 6 Ibidem, p.492 7 Els Witte, op cit. , p.114 5
4
journalisten of kranten zij bepaalde informatie verstrekken en aan welke niet. Een politicus tegen de haren strijken kan dus negatieve gevolgen hebben. 8 1.3. De interne druk op de journalisten Het gebeurt ook dat er intern, vanuit de directie of de hoofdredacteur, druk op de journalisten uitgeoefend wordt. De politicus of bedrijfsleider kan zich immers rechtstreeks tot hen richten om zo, boven de hoofden van de journalisten, hun vrijheid van schrijven te beperken. De directie of redacteurs kunnen echter ook vanuit eigen initiatief handelen. De directie heeft immers als enig doel dat zijn blad verkocht wordt. Journalisten hebben als belangrijkste doel dat ze gelezen en gehoord worden. De verkoop van het blad komt voor hen maar op de tweede plaats. 9 Het een en ander wordt bepaald door de persoonlijkheid van de directie en redacteurs. Dé bepalende factor is hier echter de structuur van het krantenbedrijf waarin de journalist slechts een gewone werknemer is, afhankelijk van zijn loon, net als alle andere. Zijn baas heeft dan ook zeggenschap over zijn ‘arbeidsproduct’. 10 1.4. Pers en ideologie Volgens Verstraeten is de pers niet pluralistisch, maar geeft ze de opinies van de heersende klassen weer. Het een en ander is al aangetoond hierboven. Dit ideologisch conformisme wordt natuurlijk in belangrijke mate bepaald door de druk van het bedrijfsleven en de politiek waarover we het al hadden. Dit zijn echter extra-journalistieke invloeden, ze gaan uit van sectoren die als dusdanig niets met de pers en de journalistiek te maken hebben. De journalistieke praktijk zelf is echter ook onderhevig aan een aantal wetmatigheden die de reproductie van de bestaande ideologie in de berichtgeving bewerkstelligen. 11 Het ideologisch systeem van de pers bestaat uit twee elementen. Ten eerste de ideologische inhoud van de pers. De berichtgeving beantwoordt aan de ideologie van de heersende klasse, die de economische en politieke macht in handen heeft. Ten tweede: de ideologische aspecten van het nieuwsproductiesysteem, die de dienstbaarheid van de persinhoud aan de heersende belangen helpen verklaren. 12 De pers is dus systeembevestigend en geeft via de bewustzijnscontrole die ze heeft op haar lezers, de waarden van de heersende klasse door. Dit gebeurt onbewust. De lezers zijn er zich niet van bewust dat in wat ze lezen de heersende ideologie wordt weergegeven en ook de redacteur is er zich vaak niet van bewust dat hij ze weergeeft in de berichtgeving. Het systeembevestigende karakter van de pers is geen doelbewust strategie, maar het resultaat van een bepaalde productiewijze en van een bepaalde sociale structuur. Zoals reeds gezegd zijn deze geboren uit het kapitalistisch systeem waarin alles koopwaar is/wordt. Dit bepaalt ook de persstructuren. Het bepaald het nieuwsproductieproces en dit productieproces is in belangrijke mate verantwoordelijk voor de overeenstemming van de berichtgeving van de pers met de heersende ideologie. Doelbewust manipulatie vanwege invloedrijke individuen
8
Hans Verstraeten, op cit., p. 73 en 79 Ibidem, p. 92 10 Ibidem, p. 107 11 Ibidem, p. 109-110 12 Ibidem, p. 135 9
5
en pressiegroepen kan hiermee gepaard gaan, maar het vormt zeker niet het hoofdkenmerk van het ideologisch systeem van de persindustrie. 13 De journalistiek bezit ook een eigen professionele ideologie. Deze journalistieke ideologie vervangt de objectieve sociale realiteit van de nieuwsproductie door een mythe, een vervalste en vervormde realiteit, zoals die door het bestaande systeem met haar ongelijke machtsstructuur gewenst is. De journalistieke ideologie stelt de pers voor als de vierde macht, als de waakhond van de democratie. Deze functie is volgens Verstraeten echter een mythe die de andere functies van de pers: de reclame functie en de ideologische reproductiefunctie verdoezelen. 14 Het systeembevestigende karakter van de pers heeft een enorm effect op de lezers. Het is de pers die bepaalt wat nieuws is en dus wat onder de aandacht van de bevolking wordt gebracht en waarover gesproken wordt. Zij bepalen ook wat belangrijk is door de plaats die ze een nieuwsfeit in een (dag)blad geven: de voorpagina of pagina twaalf. Het publiek krijgt dus niet alle informatie en de informatie die ze krijgt, ontvangt ze in een bepaalde volgorde. Door het publiceren van sensationele maar ‘ongevaarlijke’ nieuwsberichten leidt de pers de aandacht af van andere zaken. Door ervoor te zorgen dat het publiek vooral over deze onderwerpen zal nadenken en discussiëren, wordt uiteraard de aandacht afgeleid van die thema’s, die een inzicht in de maatschappelijke conflicten kunnen bieden. 15
2. Persagentschappen Kranten beschikken niet overal ter wereld over verslaggevers. Enkel kapitaalkrachtige kranten hebben correspondenten in bepaalde hoofdsteden. Voor de rest van het wereldnieuws zijn de media afhankelijk van de internationale persbureaus. Vier wereldagentschappen bezitten een monopoliepositie op de internationale nieuwsmarkt: het Noord-Amerikaanse United Press International (UPI, 1958) en Associated Press (AP, 1848), het Franse Agence France Presse (AFP, 1944) en het Britse Reuter (1851). 16 Deze (westerse) agentschappen bepalen dus voor een groot deel welke informatie we te lezen krijgen in de pers over buitenlandse gebeurtenissen. Vooral over de Derde Wereld zijn zowat alle nieuwsberichten afkomstig van deze agentschappen. Het Westen heeft dus het monopolie op het wereldnieuws. De gevolgen daarvan op de berichtgeving over de Derde Wereld zijn dan ook legio. Hetzelfde gold voor Congo in onze onderzoeksperiode. Voor 1955 bezat geen enkel Belgische krant een eigen stafredacteur met een vaste standplaats in de kolonie. Ze konden hem niet betalen en zij meenden hem ook niet echt nodig te hebben. 17 Informatie uit de kolonie was zeer vaak afkomstig van het Belgisch persagentschap Belga. Belga had de opdracht de geabonneerde pers in Congo en vooral in België objectieve berichtgeving te bezorgen en deze via contacten met buitenlandse persagentschappen ook naar het buitenland over te brengen. Volgens Jef Van Bilsen, die in 1946 naar Congo trok om er 13
Ibidem, p. 136-137 Ibidem, p. 137-138 15 Ibidem, p.138-139 16 Braeckman C., Chorus B., De Haes I., De medialeugen, Berchem, EPO, 1994, p.33-36. 17 Gaston Durnez, De Standaard. Het levensverhaal van een Vlaamse krant 1914-1948, Tielt, Lannoo, 1985, p.127 14
6
een bureau van Belga op te richten, was het natrekken van inkomende berichten vaak moeilijk en delicaat door de grote afstanden en de gebrekkige communicatiemiddelen. Nieuws verzamelen over wat omging bij de Afrikaanse bevolking, bij de massa ongeletterden in de dorpen van het oerwoud, waar verplichte arbeid in de plantages en in de verschillende teelten gold, bij de arbeidskrachten in de koper-, tin- of goudmijnen of zelfs in de middens van de évolués was zo goed als onmogelijk, aldus Van Bilsen. Hij getuigt ook over de druk die er werd uitgeoefend op het agentschap vanuit koloniale administratie en de Belgische overheid: “Een vriendelijke provinciegouverneur vertelde mij na een wekenlange inspectietocht in het gebied van het Leopold II-meer over wat hij in het binnenland gehoord had. Hoewel deze informatie voor mij erg belangrijk was, werd ik in een telefonisch contact diezelfde dag vriendelijk maar dringend verzocht over dit vertrouwelijk gesprek niets door te geven. Er zou na goedkeuring door de gouverneur-generaal immers een overheidsmededeling komen.” 18 Al deze elementen hebben dus zeker hun weerslag op de berichtgeving over de kolonie.
3. De geselecteerde kranten 3.1. De Standaard * Strekking Wim Van Der Biesen beschrijft in de Persgids uit 1971 ‘De Standaard’ als “een gematigd Vlaams-vooruitstrevende katholiek dagblad”. Het blad verdedigt de Vlaamse belangen in zover dat die niet afwijken van de gemiddelde opinie en standpunten van de CVP. De krant publiceert uitvoerige commentaren op de nationale en internationale politiek. Op binnenlands vlak kan men de krant eerder rechts noemen en neemt men de standpunten van de CVP over. Op buitenlands gebied is men kritischer. 19 * Voorgeschiedenis In 1911 richtten een aantal mensen de coöperatieve vennootschap Volksontwikkeling op. Zij wilden een ‘Vlaamse illustratie’ lanceren, zoals er op dat moment nog geen bestond in Vlaanderen. De bedoeling was een aantrekkelijk gezinsblad op te richten dat zou bijdragen tot de heropleving van de Vlaamse taal, cultuur en verleden. Het eerste nummer van ‘Ons Volk Ontwaakt’ verscheen op 7 september 1911. Het blad kent onmiddellijk succes, wat de oprichters doet dromen van een dagblad. 20 In 1914 had men genoeg geld bij elkaar gespaard om NV De Standaard op te richten, een maatschappij met als doel ‘het uitgeven van een katholiek, Vlaams dagblad te Brussel.’ Door het uitbreken van de oorlog kwam het eerste nummer pas uit op 4 december 1918. De Standaard kende succes zodat men aan uitbreiding kon denken. Tussen 1921 en 1925 kwam De Standaard in financiële problemen. Gustaaf Sap snelde te hulp en verwierf zo grote invloed in de krant. In 1929 bezat hij de meerderheid van de 18
Jef Van Bilsen, Kongo 1945-1965. Het einde van een kolonie, Leuven, Davidsfonds, 1993, p.43-44 Wim Van Der Biesen, “De Standaard”, in: Persgids, Brussel, Uitgaven Interdiocesaan Centrum, 1971 20 Els De Bens, De pers in België. Het verhaal van de Belgische dagbladpers, gisteren, vandaag en morgen, Tielt, Lannoo, 2001, p.241 19
7
aandelen. Al snel kwam Sap in conflict met Frans Van Cauwelaert, een van de oprichters en vroegere hoofdredacteur. Aan de basis van dit conflict lag een fundamenteel politiek meningsverschil. Sap was het niet eens met het minimalistische Vlaamse standpunt van Van Cauwelaert, hijzelf leunde immers meer aan bij het Vlaams-nationalisme. Met Sap sloot de krant dus meer bij het ‘rechtse’ kamp aan. Sap stierf echter in 1940 vlak voor het binnenvallen van de Duitsers. 21 Bij de inval van de Duitse troepen staakte de Standaardgroep zijn activiteiten. Echter niet voor lang. Zoals vele andere katholieke dagbladen opteerde de familie van Sap ervoor om een aanwezigheidspolitiek te voeren. Men begon opnieuw een dagblad uit te geven onder de naam ‘Het Algemeen Nieuws’, in mei 1940 verscheen het eerste nummer. Bijna de gehele redactie ging opnieuw aan het werk. Het blad werd over heel België verspreid en kende succes, maar in juli 1944 stelden de Duitsers een Verwalter aan, om meer greep op de krant te krijgen. Na de oorlog zag het er een tijd lang naar uit dat ‘De Standaard’ zou verdwijnen. Tijdens de oorlogsjaren was de groei geremd en de onderneming werd veroordeeld tot een verschijningsverbod voor hun activiteiten tijdens de oorlog en werd onder sekwester geplaatst. Op initiatief van de Vlaamse industriëlen Léon Bekaert en Tony Herbert, de vroegere stichters van ‘De Courant’ en dus tegenstanders van de toenmalige Standaard, werd een nieuwe krant opgericht: ‘De Nieuwe Standaard’, met als uitgeverij NV De Gids. De lancering ervan gebeurde in overleg met de familie Sap waarvan men de gebouwen en de titels huurde. Er werd afgesproken dat deze in 1947 opnieuw aan de familie Sap zouden worden overgedragen. Herbert wou dat de krant een voortzetting zou zijn van de oorspronkelijke ‘De Standaard’, en niet ‘De Standaard’ uit de jaren ’30, nadat ze door de familie Sap was overgenomen. 22 Dit is belangrijke informatie voor dit onderzoek, want dit betekent dus dat vanaf 1 november 1944 tot 1 mei 1947 ‘De Standaard’ niet meer in zijn oorspronkelijke vorm bestond, en dus de ‘De Nieuwe Standaard’ gebruikt werd voor het onderzoek. ‘De Nieuwe Standaard’ had een nauwe binding met een belangrijke groep binnen de CVP en was dan ook CVP-conformistisch. Jan De Spot, die de functies van hoofdredacteur, directeur en uitgever in zich verenigde, stelde zelfs dat op enkele nuances na, ‘De Nieuwe Standaard’ eigenlijk een partijblad was. 23 In oktober 1946 koopt de familie Sap het sekwester af. In september hadden vertegenwoordigers van NV De Gids reeds contact gezocht met mevrouw Sap over een eventuele verlenging van de overeenkomst. Zij wilden immers hun macht behouden. Mevrouw Sap weigerde echter, ondanks dat ze besefte dat de andere groep politiek zeer sterk stond. 24 Er was immers ongenoegen gegroeid bij de familie Sap. Bekaert en Herbert hadden de krant inderdaad een minder Vlaams-nationalistische invalshoek gegeven en dit was niet naar de zin van de familie Sap. Het conflict werd steeds uitgesprokener. Uiteindelijk komt het tot een 21
Ibidem, p.241-244 Ibidem, p.244-245 23 Durnez, op cit., p.506 24 Ibidem, p.526-528 22
8
proces. De uitkomst valt slecht uit voor NV De Gids, die een ander onderkomen moet zoeken. De familie Sap richtte op 22 maart 1947 samen met een groep katholiek-Vlaamsgezinden de vzw De Schakel op en richtte een bijna geheel nieuwe redactie op. Vanaf 1 mei 1947 verscheen ‘De Standaard’ weer in zijn oorspronkelijke vorm. Met de ‘De Nieuwe Gids’ ging het daarna bergafwaarts en de krant werd overgenomen. Met ‘De Standaard’ ging het wel goed. De krant werd opnieuw de gezaghebbende stem die ze voor de oorlog was. 25 In Vlaamse katholieke kringen zag men de terugkeer van de krant als een teken van de herleving van de Vlaamse beweging en de strijd tegen een al te harde repressie. Vlaamse nationalisten hoopten dat de krant hun blad zou worden, maar de leiding van de krant zag de opdracht breder. Men wou de band met België niet doorbreken. De krant werd daarom een vurig pleitbezorger voor een versterking van het Vlaamse element binnen de ene christelijke volkspartij, de CVP. 26 3.2. Het Laatste Nieuws * Strekking In artikel twee van de standregels van bij haar oprichting, staat dat de krant de opdracht heeft de Vlaamse humanistische, liberale opvattingen te steunen, te verdedigen en te verspreiden. Wim Van Der Biesen beschrijft ‘Het Laatste Nieuws’ als een krant met een overwegend uniform karakter waarin het faits-divers, het sensationele en de sport op de voorgrond treden. Een typische volkskrant. De krant was in oorsprong radicaal antiklerikaal, maar is volgens Van Der Biesen in de loop der tijd meegaander geworden op alle gebied. 27 * Voorgeschiedenis In 1857 verhuisde Julius Hoste naar Brussel en raakt er in de ban van het Vlaamsliberale gedachtegoed. In 1888 richtte hij samen met de Brusselse burgemeester Buls en senator Goblet d’Alviella een dagblad op. De krant moest dicht bij het volk staan en bovenal Vlaams, liberaal en vrijzinnig zijn. ‘Het Laatste Nieuws’ verschijnt voor het eerst op 7 juni 1888. Na de parlementverkiezingen trokken Buls en d’Alviella zich terug en nam Hoste het roer over. De krant kende succes. 28 Onder de invloed van zijn zoon, Julius Hoste II, evolueerde de krant in de richting van een algemene informatiekrant met veel sport. De nieuwe aanpak sloeg aan en het oplagecijfer steeg spectaculair. Tijdens WO II verscheen ‘Het Laatste Nieuws’ als gestolen krant. Het begrip ‘gestolen’ moet hier misschien wel gerelativeerd worden. Hoste was met Marcel Stijns, de hoofredacteur, naar Londen gevlucht, waar hij onderstaatssecretaris werd van de Belgische regering in ballingschap. Frans Vink, schoonzoon van de eigenaar, liet uitschijnen dat Hoste de 25
De Bens, op cit., p.245-247 Gaston Durnez, De Standaard. Het levensverhaal van een Vlaamse krant van 1948 tot de VUM, Tielt, Lannoo, 1985, p.25-26 27 Wim Van Der Biesen, “Het Laatste Nieuws”, in: Persgids, Brussel, Uitgaven Interdiocesaan Centrum, 1971 28 De Bens, op cit., p.309 26
9
beslissing tot heruitgave steunde. Toen Hoste in 1942 vanuit Londen openlijk stelling innam tegen het verschijnen van het dagblad, realiseerde het personeel in België dat hun vroegere werkgever niet langer achter hen stond. De krant begon zich meer belgicistisch op te stellen. Hierdoor grepen de Duitsers in. Er werd een Verwalter aangesteld, de toenmalige hoofdredacteur vloog de straat op en een aantal journalisten nam vrijwillig ontslag. De krant nam toen noodgedwongen een meer uitgesproken pro-Duits standpunt in. Na de oorlog kon de krant gemakkelijk weer opstarten. Op 9 september 1944 was de krant opnieuw verkrijgbaar. De persen waren immers steeds blijven draaien en als gestolen blad ontsnapte ‘Het Laatste Nieuws’ ook als een van de enigen aan de naoorlogse repressie. Er werden wel verscheidene journalisten vervolgd omdat ze medewerking hadden verleend aan de Duitsers. 29 3.3. Vooruit * Strekking ‘Vooruit’ was een officieel orgaan van de Belgische Socialistische Partij (BSP). Door deze sterke partijgebondenheid, was de binnenlandse politieke informatie en commentaar volledig gelijklopend met de partijstandpunten. Over het algemeen werd er weinig aandacht besteed aan de politieke berichtgeving. Het was een echte volkskrant met een uitgesproken regionaal en antiklerikaal karakter. 30 * Voorgeschiedenis Gent was door haar bloeiende textielindustrie en grote arbeidsbevolking een belangrijk centrum voor de ontwikkeling van de socialistische beweging. In 1880 werd hier onder impuls van Edward Anseele de coöperatie Vooruit opgericht, een bakkerij. De coöperatie groeide snel en had weldra genoeg geld bijeen om een dagblad te lanceren. ‘Vooruit’ verscheen voor het eerst in 1884 als propaganda-instrument voor de socialistische kandidaten voor de verkiezingen van de Werkrechtersraad. In 1885 werd de Belgische Werklieden Partij (BWP) opgericht. ‘Vooruit’ wierp zich op als officiële woordvoerder van de Vlaamse vleugel. Edward Anseele bleef de spilfiguur. Hij was zowel directeur, hoofdredacteur, typograaf als verkoper van het blad. Hij kon rekenen op de steun van heel wat socialistische militanten om het blad op de markt te houden. Door de scherpe schrijfstijl raakte ‘Vooruit’ al vlug betrokken in allerlei gerechtelijke processen. Anseele vloog zelfs even de gevangenis in. Wanneer de politieke loopbaan van Anseele te veel tijd in beslag begon te nemen, werd Hardijns hoofdredacteur. In 1897 wordt een eigen coöperatie opgericht voor de uitgave van het blad. 31 Tijdens WO II verscheen de ‘Vooruit’ als gestolen krant. De gestolen ‘Vooruit’ kende weinig succes. Op 3 januari 1944 stelde de Duitse overheid een Verwalter aan en onder de leiding van G. De Vos zou de krant meer richting collaboratie evolueren.
29
De Bens, op cit., p.310 Wim Van Der Biesen, “Vooruit”, in: Persgids, Brussel, Uitgaven Interdiocesaan Centrum, 1971 31 De Bens, op cit., p.322 30
10
Na de Tweede Wereldoorlog ondervond de krant steeds meer concurrentie van de Antwerpse socialistische krant ‘Volkgazet’. Dit was vooral een gevolg van het verbreken van de directe band tussen lidmaatschap van de BWP en een abonnement op de ‘Vooruit’. Tot dan impliceerde lidmaatschap van de BWP automatisch een abonnement op ‘Vooruit’. Het grote verlies aan lezers zette zich door in de jaren ’60. In 1974 brak er een ernstige crisis uit. In 1978 versmolten ‘Vooruit’ en ‘Volksgazet’ tot de nationale krant ‘De Morgen’. In 1989 werd ‘De Morgen’ ingelijfd bij de Persgroep. 32
32
De Bens, op cit., p.323
11
III. De beeldvorming van Afrika Hier zal kort worden geschetst hoe de beeldvorming over Afrika er in het algemeen uit zag in de periode van het kolonialisme. Dit zal gebeuren op basis van het boek van Jan Nederveen Pieterse: ‘Wit over zwart’. De beeldvorming van ‘de Ander’ kan niet los gezien worden van het beeld dat men over ‘het Zelf’ heeft. De representatie van de Ander berust op het principe van stereotypering, dit wil zeggen: een overdreven simplificatie van de realiteit. Deze stereotypering is plaats- en tijdgebonden. De representatie van het Zelf en de Ander is historisch en cultureel bepaald. Een stereotype verandert immers doorheen de tijd en de heersende cultuur. Stereotypering legt symbolische grenzen vast en zorgt zo voor het behoud van de sociale en symbolische orde. Stereotypen refereren zowel naar wat wordt ingebeeld als naar wat als echt wordt ervaren. 33 De Zelf-groep gebruikt stereotypering vooral om sociale afstand en status te creëren. De ideologie over de Anderen gaat gepaard met de ideologie van de Zelf-groep. De beeldvorming over Anderen is indirect een representatie van zichzelf. Dit betekent dat de westerse beeldvorming over Afrika veel meer zegt over hoe het Westen zichzelf ziet, dan over hoe Afrika er in werkelijkheid uitziet. De verbeelding van Afrika is een afspiegeling van de eigen angsten en zorgen. Het beeld van de ‘wilde’ was een noodzakelijke legitimatie van de beschaving. We zullen dan ook zien dat de veranderingen in de beeldvorming rond Afrika vaak gelinkt zijn aan veranderingen in de westerse maatschappij. 34 Aangezien het Westen Afrika domineert, is het logisch dat de beeldvorming over Afrika vaak negatief zal uitvallen voor de Afrikanen. Dit was echter niet altijd het geval. Het is dan ook nodig om kort een paar woorden te wijden aan de beeldvorming over Afrika in de middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. De beeldvorming in de kolonisatieperiode moet immers gezien worden in het licht van deze voorgeschiedenis. Van de 12de tot de 15de eeuw is de beeldvorming over Afrika overwegend positief. De grote vijand op dat moment is de Islam en Afrika wordt als een nuttige bondgenoot aanzien in deze strijd. In de 15de eeuw beginnen de exploraties van Afrika en oefende het continent grote aantrekkingskracht uit op vele Europeanen. De 16de een 17de eeuw vormen een overgangsperiode van deze grosso modo positieve beeldvorming naar de 18de en 19de eeuw waarin de beeldvorming over Afrika uiterst negatief wordt. We vinden in deze periode dan ook zowel positieve, neutrale als negatieve beelden over Afrika terug. In de 16de eeuw verplaatste de aandacht zich meer naar Amerika. Dit wordt het nieuwe exotische continent. Hoewel de rassenwetenschap zich pas ontwikkelt op het einde van de 18de en in de 19de eeuw, waren niet-westers volkeren reeds het onderwerp van discussie in de 16de eeuw. Het debat over ‘wilden’ ontstaat naar aanleiding van de indianen, de inwoners van het net ontdekte continent Amerika. Dit debat zal echter later ook betekenis krijgen voor de Afrikanen. 35 Of men nu van mening was of de wilde een bon sauvage was of een heidense duivel, in alle discussies werd hij beschouwd als een ‘menselijk nulpunt’. Het was de mens in zijn 33
Elke Blay, Zwart-Afrika. Anders bekeken, Gent, Ugent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2002, p.29 Ibidem, p.30 35 Jan Nederveen Pieterse, Wit over zwart. Beelden over Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur, Amsterdam, Koninklijk instituut voor de tropen, 1990, p.29 34
12
oorspronkelijk toestand, in zijn natuurstaat. De wilde was dus een mens zonder cultuur. Zo was de wilde eigelijk de inzet van een politieke confrontatie tussen Europese mensbeelden. Een optimistisch mensbeeld was kenmerkend voor de voorstanders van revolutionaire ideeën. De voorstanders van een status quo en een sterk staatsgezag hadden meestal een negatief mensbeeld. In al deze perspectieven op wilden staan dus in werkelijkheid Europese posities en programma’s op het spel. 36 In de 18de en 19de eeuw worden de meningen over ‘wilden’ en over Afrika eenduidig negatief. Na 1800 worden de Europese attitudes meer zelfverzekerd en minder ambivalent ten opzichte van andere culturen. Zo kreeg wildheid uiteindelijk zijn uiterst negatieve betekenis. In de 19de en 20ste eeuw is het deze betekenis die op Afrika wordt toegepast. Europa voelde zich duidelijk superieur aan Afrika. Afrika werd aanzien als een continent zonder geschiedenis, een continent zonder ontwikkeling. De volkeren die er leven zouden niets hebben bijgedragen aan de wereldgeschiedenis. Het grondprincipe van deze ideeën was dat van de negatieve vergelijking: In Afrika was er géén schrift, geen kleding, geen kunsten, geen wapens enz. Het icoon van de wilde is vooral bepaald door afwezigheid. Dit principe ontwikkelde zich al in de 16de eeuw. In de 19de eeuw werd de lijst nog uitgebreid met nieuwe aanwinsten zoals ‘geen geschiedenis’. Als vanzelf zou zich de gedachte opdringen: was Afrika niet een ideaal continent voor Europeanen om geschiedenis te maken? 37 Waar het Afrika dan weer niet aan ontbrak volgens de Europeanen was natuur. De natuur in Afrika werd aanzien als overweldigend en de jungles als ondoordringbaar. Het was het ‘donkere continent’. Beelden van Afrika waren dan ook steeds gelokaliseerd in de natuur. Afrikanen werden in de iconografie steeds afgebeeld in de wilde bush. In de 16de en 17de eeuw werd er regelmatig verslag uitgebracht van rijke hoven en goed georganiseerde steden in Afrika. Deze stedelijke elementen verdwijnen volledig uit de beeldvorming. Het rurale karakter werd dominant. Een ander terugkerend element in de beeldvorming is de associatie van Afrikanen met (wilde) dieren, voornamelijk apen. Afrikanen worden als dieren en met dieren afgebeeld. Deze laatste beelden vormen een onderdeel van de bovengenoemde beeldvorming van Afrikanen in de woeste natuur. In de beelden van de eerste soort worden Afrikanen vooral vergeleken met hun medebewoners van het continent, de mensapen. Afrikanen werden vaak aanzien als de schakel tussen dier en mens. Zo deden er bijvoorbeeld verhalen de ronde over mensapen die Afrikaanse meisjes ontvoerden. Hun nakomelingen zouden dan de ‘missing link’ tussen de mensapen en de mens zijn. 38 In de psychoanalytische literatuur van die tijd, van bijvoorbeeld Freud en Jung, worden ‘primitieven’ gelijkgesteld aan kinderen en geestelijk gestoorden. Het zou hier gaan om de vroege bewustzijnsfasen van de mensheid. De vergelijking van Afrikanen met kinderen zal later nog veel gebruikt worden tijdens het kolonialisme. De Europeanen zullen voorwenden dat het hun morele plicht is om deze kinderen ‘op te voeden’, om deze achtergebleven volkeren evolutionaire bijstand te geven. Een zeer belangrijke factor voor de beeldvorming van Afrika in de 19de en 20ste eeuw is de ontwikkeling van de rassentheorie in de 18de en 19de eeuw. Hoewel discriminatie van 36
Ibidem, p.33 Ibidem, p.34-35 38 Ibidem, p.35-38 37
13
alle tijden is, is het begrip ‘ras’ dus nog niet zo oud. Pas in de laatste tweehonderd jaar is een ideologie van ras die wetenschappelijke geldigheid claimt, toegevoegd aan de retoriek van nationaal, economisch en sociaal conflict. Raciaal denken is het toeschrijven van inferioriteit of superioriteit aan mensen op grond van raciale kenmerken, dat wil zeggen op grond van biologische kenmerken. Het is een modern begrip omdat dit denken in biologische termen pas gestalte kreeg in de 18de eeuw. 39 Het mag duidelijk zijn dat het kolonialisme een grote hoeveelheid bronnenmateriaal heeft geproduceerd in deze materie. Twee westerlingen gingen echter de kolonisator nog voor: de ontdekkingsreiziger en de missionaris. Exploratietochten zoals die van Livingstone en Stanley konden rekenen op een grote aandacht en hebben heel wat literatuur voortgebracht. De tochten spraken zeer tot de verbeelding. Het beeld van de “heroïsche Europeanen die zich in het mysterieuze binnenste van Afrika waagden, gebieden zwanger van gevaar en belofte”, sprak de mensen wel aan. Ook in de recente literatuur worden de exploratiereizen nog vaak geboekstaafd als “het terugdringen van de grenzen van onwetendheid en het vergroten van de kennis van de wereld”. 40 Dit is een zeer eurocentrische visie. De exploratiereizen waren omgeven met mythes. Het was een onderdeel van de Europese tunnelvisie die zou uitmonden in het kolonialisme. Zo was Afrikaanse hulp vaak onontbeerlijk voor het welslagen van de tochten. Afrikanen werden niet enkel ingeschakeld als dragers, ze waren ook een zeer belangrijke informatiebron als gidsen, tolken enz. Ten tweede was de kennisuitbreiding wat betreft Afrika zeer beperkt. Het Europese superioriteitsgevoel zorgde ervoor dat de interesse voor de Afrikanen zelf zeer matig was. “Er is niets van belang in een heidens dorp”, aldus Livingstone in 1867. Afrika was niet veel meer dan een decor voor de heldendaden van deze Europese avonturiers. Het werd vooral afgebeeld als een gebied dat alles miste wat Europa dacht te vertegenwoordigen. De literatuur was volledig gefocust op de Europeanen zoals Stanley en Livingstone. Wanneer de Afrikanen ter sprake kwamen, was dit meestal om te klagen over hoe zij de reis bemoeilijkten door plaatselijke schermutselingen, te hoge toleisen van de ‘chefs’ en dergelijke meer. Het accent in deze literatuur lag volledig op de natuur, met uitgebreide en begeesterende beschrijvingen: de loop van de rivieren, de uitgestrektheid van de meren, de woeste hoogten van de bergen,… Afrikanen waren slechts randpersonages. 41 Meer nog dan de ontdekkingsreiziger was de missionaris de voorloper van de kolonisator. Er was vaak een nauwe band tussen de kerk en koloniale staat. Kerken waren ook een belangrijke kanaal voor koloniale propaganda in het moederland. Daarbij mag echter niet uit het oog verloren worden dat missies vaak ook een eigen agenda hadden zodat er zich ook soms conflicten met de koloniale staat voordeden. De twee grote domeinen waarin de missionarissen actief waren, zijn de ziekenzorg en het onderwijs. De beeldvorming over Afrika door achtereenvolgens de ontdekkingsreiziger, de missionaris en de kolonisator vertoont een dalende lijn. De missies waren in belangrijke mate verantwoordelijk voor de overgang van het beeld van de nobele wilde/neger, dat 39
Ibidem, p.45 Ibidem, p.64 41 Ibidem, p.64-65 en p.68 40
14
toonaangevend was in de tijd van het abolitionisme en de laatste decennia van de 18de eeuw, naar het stereotype van de onedele wilde. Er werden verschrikkelijke verhalen verteld over de Afrikanen als bloeddorstige heidenen die afgoden vereerden en mensen offerden. Het summum van deze verschrikking was de “boze tovenaar”. De zwarte ‘priester’ die de vreselijke rituelen leidde. De drie belangrijkste elementen van dit vijandbeeld waren dan ook: de boze tovenaar, de fetisj en het mensenoffer. Hiertegenover schiep de missionaris een geromantiseerd beeld van zichzelf als held. Zo vormde de missionaire beeldvorming een tweeluik met aan de ene kant het geromantiseerde zelfbeeld van de missionaris als redder en aan de andere kant het gedemoniseerde beeld van de duivelse heidenen. Deze beeldvorming was nodig om de activiteiten van de missies te verantwoorden. De missionarissen moesten deze duistere wezens het licht brengen. Eenzelfde motief zullen we later terugvinden in de koloniale propaganda. 42 De ontdekkingsreizigers creëerden het beeld van het donkere continent, de kerken schiepen het beeld van de gevallen heiden en de onedele wilde. Op deze stereotypen zal het kolonialisme inhaken en verder borduren. In de periode 1878-1914 is er een enorme uitbreiding van het ‘Europees’ grondgebied. Deze uitbreiding gebeurt voornamelijk in Afrika. Afrika wordt in een razendsnel tempo in stukken gedeeld en verdeeld onder de Europese landen, de zogenaamde ‘scramble for Africa’. Voor die periode was de publieke opinie over het algemeen antikoloniaal ingesteld. Maar met het stijgen van de nationale rivaliteit in die periode (die uiteindelijk zal uitmonden in WO I), stijgt ook het belang van de verslaggeving van koloniale conflicten. Het nationale prestige stond nu op het spel. De tijd van het volksimperialisme brak aan. Imperialisme was niet meer louter een zaak van de staat, elites en koloniale belangengroepen, ook het volk raakte erbij betrokken. Dit alles onder invloed van grootse patriottische propagandacampagnes. Deze periode zal dan ook de culminatie van alle vooroordelen van de voorbije eeuw vertonen. De eerste fase van het kolonialisme was er een van bloedige strijd. De Afrikaanse bevolking kwam in opstand en deze opstanden moesten onderdrukt worden voordat men de koloniale staat kon uitbreiden. Er werd dan ook een vijandbeeld gecreëerd van de autochtone bevolking om deze bloedige veldslagen te verantwoorden. Hier komt opnieuw het beeld van de ‘onedele wilde’ naar voor, dat geplaatste wordt tegenover het nobele zelfbeeld van de imperialist. Het voornaamste alibi voor het Europese geweld was de Afrikaanse ‘savagery’, waarvan mensenoffers als het belangrijkste bewijs werden aanzien. Regelmatig verschenen er in tijdschriften en dagbladen dan ook verhalen over mensenoffers. 43 Hoewel de eigen koloniale strijd onder deze voorwendselen werd goedgepraat, was er wel kritiek op de koloniale avonturen van andere landen. Dit hoeft geen verbazing te wekken aangezien ‘The scramble for Africa’ deels het gevolg was van Europese nationale wedijver. Zo nam het enthousiasme voor het koloniale project gevoelig af als gevolg van de Boerenoorlog. En ook op de wreedheden van Leopold II in Congo Vrijstaat kwam er internationale kritiek. Een veelgehoorde klacht was, dat deze excessen het Europese imperialisme een ‘slechte naam bezorgden’. Toen de strijd uitgewoed was en de koloniale situatie zich stabiliseerde, veranderde ook het beeld van de autochtone bevolking. Een vijandbeeld was niet meer nodig. In de plaats kwam een koloniale psychologie van meer- en minderwaardigheid. In alle facetten van de 42 43
Ibidem, p. 69 en 71 Ibidem, p.77-80
15
samenleving werd het de zwarte bevolking duidelijk gemaakt dat ze minderwaardig waren aan de blanken. Deze strategie was nodig aangezien de blanke minderheid in staat moest zijn de grote zwarte meerderheid te overheersen. Prestige, intimidatie en machtsvertoon waren sleutelbegrippen in deze imperiale psychologie. Er kwam een nieuwe mythe- en beeldvorming over Afrika tot stand, die de koloniale ideologie moest steunen. Het paternalisme en het idee van de ‘white man’s burden’ stak de kop op. Afrikanen waren niet langer meer woest en primitief, maar kinderlijk en impulsief. Er werden hun goede eigenschappen aangemeten, maar niet diegene die de Europeanen op zichzelf van toepassing zagen; geen harde mannelijke deugden, maar ‘zachte’ deugden. Afrikanen waren bijgelovig en hun karakter was “zo buigzaam en ontvankelijk als van een kind. Een leeg vel waarop we kunnen schrijven wat we willen, maar zonder de noodzaak om eerst oude indrukken te verwijderen” (Uit Porter, 2de editie, p.72) 44 Veel van het iconografisch materiaal uit de koloniale periode bestond dan ook uit taferelen van onderwerping, zoals bijvoorbeeld afbeeldingen van blanken in draagstoelen getorst door zwarten. In de beeldvorming moest de strakke sociale hiërarchie en de ‘colour bar’ goed tot uiting komen. Dit was psychologisch geruststellend voor de Europeanen. Toch vond ook de stereotype van de ‘luie inlander’ zijn ingang. Het proces van industrialisering en de ontwikkeling van de protestantse arbeidsethiek die daarmee gepaard ging, ontbrak immers in Afrika. Deze afwezigheid van Europese deugden kon maar op één manier verklaard worden: de Afrikaan was lui. Dit stereotype was dan ook een alibi voor arbeidsdwang en uitbuiting en vormde zo een profijtelijk bestanddeel van de beschavingsmissie. Het belangrijkste element van de koloniale propaganda in het moederland was immers economisch gewin. De kolonie werd steeds voorgesteld als een ongelofelijke bron van welvaart voor het moederland. De ‘luie inlanders’ hadden echter niets met deze rijkdom gedaan. Het was de taak van de Europeanen om de bronnen te ontginnen door Europese discipline en vindingrijkheid. In de koloniale iconografie vindt men dan ook veel afbeeldingen terug van arbeid door ‘typische autochtonen’ en ‘nuttige producten’ zoals cacao en olie. Het beeld van de koloniën als bron van welvaart leefde dan ook sterk in Europa. 45 Een andere bron van iconografisch materiaal was de koloniale etnografie. De kolonisators probeerden de volkeren in hun kolonies in te delen en te benoemen. Het kennen van de gekoloniseerde volkeren is immers een fundamentele vorm van beheersing. De etnologie van de eerste helft van de 19de eeuw was grosso modo raciaal. Er werd naar gestreefd om rassen in kaart te brengen maar de kennis was nog niet gedetailleerd genoeg om volkeren van elkaar te kunnen onderscheiden. De koloniale etnografie van het einde van de eeuw was dit stadium in bepaalde opzichten voorbij. Vanuit bestuurlijk en economisch oogpunt bestond immers de behoefte aan meer specifieke kennis. De betrokkenen werden niet geïndividualiseerd, individualiteit was immers een westers privilege. Toch was enkel de fysionomie niet meer voldoende om volkeren te onderscheiden. De afbeeldingen werden immers ook een onderdeel van de populaire cultuur. De autochtone bevolking werd dan ook afgebeeld terwijl ze bezig was met een ‘typische’ activiteit zoals de jacht of voedselbereiding, en met ‘typische’ attributen zoals een haartooi of tatoeage. Op verschillende manieren werden de afgebeelde mensen tot object gemaakt. 46 44
Ibidem, p.89 Ibidem, p.90-93 46 Ibidem, p.93-94 45
16
Een andere vorm van koloniale beeldvorming waren de koloniale tentoonstellingen. Op deze tentoonstellingen werd de autochtone bevolking van de kolonies tot spektakel gemaakt. Men zette een paar inlanders in een exotisch decor en stelde zo het ‘dagelijkse leven’ in de kolonie ten toon. Zoals dieren in een zoo. Mettertijd werden trouwens veel van die voorstellingen georganiseerd door dierentuins. Men vond blijkbaar dat bij de exotische dieren ook een paar exotische mensen hoorden. Dit exotisme is een luxe van de overheerser. Het is een manifestatie van raciale suprematie. Na een tijdje vond het publiek het tentoonstellen van de natuurlijke omgeving niet meer bevredigend genoeg. Men wilde spektakel zien: krijgsdansen en strijdtaferelen. Deze spektakelstukken stond bol van de clichés over Afrikanen. Ook in België werden er op de wereldtentoonstellingen Congolese dorpen nagebouwd met ‘echte inlanders’ die voor de gelegenheid naar België overgevlogen waren. De tentoonstellingen werden later verdrongen door de film. Dit medium zou echter nog effectiever blijken in het omzetten van stereotypen in spektakels en in de bestendiging ervan. 47 Een andere groep afbeeldingen zijn diegenen die blijk geven van verwesteringshumor. Verwesteringshumor was de reactie van Europa op een tegenstrijdigheid in de beschavingsmissie. Volgens de beschavingsideologie waren de Europeanen immers in Afrika om de Afrikanen te helpen. Het was de plicht van de Europeanen om de Afrikanen te beschaven en te bevrijden van de achterlijke tradities zodat ze gelukkig en verlicht zouden kunnen leven zoals in Europa. Tussen deze ideologie en de realiteit gaapte echter een gigantische kloof. Het eigenlijke doel van Europa was immers het profiteren van de rijkdommen van de kolonie en deze voor eigen economisch gewin gebruiken. Dit was niet verenigbaar met de beschavingsmissie. Men kon de inlanders niet tegelijk uitbuiten en in een minderwaardigheidspositie houden en ze beschaven. Aan de ene kant moest de inlandse bevolking dus minderwaardig blijven aan de Europese, en dus onbeschaafd, want dit was de basis van het koloniale systeem. Maar aan de andere kant moest men de inlanders beschaven of men had geen (moreel aanvaardbare) verantwoording om de Afrikaanse landen te koloniseren. Deze onoplosbare tegenstrijdigheid gaf aanleiding tot de verwesteringshumor. Dit was een vorm van humor waarin Europeanen de spot drijven met hoe de Afrikanen reageren op de westerse gebruiken en technologieën en met de manier waarop zij die proberen te kopiëren (wat uiteindelijk wel de bedoeling was van de beschavingsmissie). De pointe van deze grappen is meestal dat de westerse aankleding maar een laagje vernis is. Onder dit dunne laagje blijven de Afrikanen wat ze altijd als zijn geweest: wilden. De voornaamste karakteristiek van deze humor is meewarigheid. Humor functioneert hier als onderdeel van de cultuur van dominantie. Deze vorm van humor suggereert dus de onoplosbare tegenstrijdigheid. Men kan Afrikanen eigelijk niet beschaven omdat de kloof tussen natuur en civilisatie onoverbrugbaar is. Deze kloof is volgend de rassentheorie immers ook biologisch gegrondvest. De spanning die voorvloeit uit dat door de Europeanen zelf gecreëerde dilemma wordt opgelost in de verwesteringshumor. Deze reproduceert het beeld van twee onoverkomelijk gescheiden werelden met een bevrijdende lach, ten koste van de Afrikanen. 48 Ook in Belgisch Congo werd op deze manier gespot met de évolués (zie verder). 47 48
Ibidem, p.94 en 98 Ibidem, p.98-100
17
Ten slotte wil ik nog een woordje zeggen over één van de meeste prominente thema’s in de beeldvorming over Afrika in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw: het kannibalisme. Dit is een zo prominent thema dat het hier even onze bijzondere aandacht verdient. Dat Afrikaanse stammen kannibalen zouden zijn is een van de meest afgezaagde clichés die gebruikt werden in de beeldvorming rond Afrika. De blanke ontdekkingsreiziger in de kookpot is een constant thema in de periode 1870-1970. Deze verhalen vormden een onderdeel van het vijandbeeld van de Afrikaanse bevolking, ter rechtvaardiging van de verovering van Afrika. In de verhalen werd de Europese moraal en ethiek steevast verheerlijkt door ze te plaatsen tegenover de menseneterij van Afrikaanse stammen. Op het einde van de 19de eeuw maken de angstwekkende verhalen over kannibalen plaats voor de kannibalenhumor. Deze overgang van angst naar humor en ironie valt samen met de stabilisering van de koloniale situatie. Met de domesticatie van Afrika, werd ook het beeld van de Afrikanen gedomesticeerd. De kannibalenhumor lag in dezelfde lijn als de verwesteringshumor, de humor is gebaseerd op de tegenstrijdigheid van de wilde gourmand. In de grappen maken de kannibalen gebruik van westerse attributen en geciviliseerde eetgewoonten om hun medemens te verorberen. Deze humor verspreidde dus dezelfde boodschap als de verwesteringshumor: ondanks de jaren van kolonisatie is er in se niets veranderd: de Afrikanen blijven wilden. Op die manier rechtvaardigt de kannibalenhumor de westerse suprematie. Verscheidene van de hierboven besproken cliché-beelden over Afrika en de Afrikanen, ben ik ook tijdens mijn onderzoek vaak tegengekomen in de krantenartikels.
18
IV. Methode De methoden voor een kritische analyse van mediaboodschappen kunnen in twee soorten verdeeld worden. De eerste soort is de kwantitatieve en descriptieve analyse van expliciete betekenis of de klassieke inhoudsanalyse. De tweede soort is een meer kwalitatief en interpretatief (hermeneutisch) onderzoek van onderliggende betekenislagen. We kunnen deze laatste soort nog verder opdelen in de discoursanalyse en de linguïstische pragmatiek. 49
1. De inhoudsanalyse Deze methode is ontwikkeld door Berelson, die een wetenschappelijke onderzoekstechniek op punt stelde voor de systematische en kwantitatieve beschrijving van de manifeste betekenis van communicatie. Het uitgangspunt van deze methode is de idee dat de oppervlakte-betekenis van een tekst vrij ondubbelzinnig is en door de onderzoeker kan gelezen en uitgedrukt worden in kwantitatieve termen. Zo kan men bijvoorbeeld het belang dat een redactie hecht aan een bepaald onderwerp meten door te bestuderen hoeveel plaats men voor een bepaald onderwerp inruimt. Er zijn verschillende soorten inhoudsanalyse. Je hebt de frequentie-analyse, de valentie- en intensiteitanalyse en de computertoepassingen. 50
2. Discoursanalyse Deze methode werd ontwikkeld uit de kritiek op de inhoudsanalyse. Volgens deze methode is de latente betekenis van een boodschap het meest betekenisvol en kan deze niet zomaar afgelezen worden uit numerieke of statistische gegevens. Discoursanalyse is een subdiscipline van de linguïstiek met een uitgesproken interdisciplinair karakter. Het werd sterk beïnvloed door het structuralisme, de linguïstische antropologie en de semiotiek. Het is een kwalitatieve en interpretatieve methode voor de analyse van ‘text and talk’. Bij discoursanalyse wordt er ook meer gewicht toegekend aan de ‘mentale mappen’ van mensen. Het publiek wordt niet aanzien als homogeen of monolithisch, maar wordt opgedeeld in verschillende interpretatiekaders of verschillende referentiekaders voor betekenisverlening. 51 Er zijn zeer veel verschillende interpretaties en vormen van discoursanalyse. Ik zal mij voor mijn onderzoek baseren op vier prominente auteurs: Norman Fairclough, Teun Van Dijk, Jan Blommaert en Jef Verschueren. 2.1. Norman Fairclough’s ‘critical discourse analysis’ (CDA) Volgens Fairclough is de representatie van discours in de nieuwsmedia een ideologisch proces met een groot sociaal belang. 52
49
Gita Deneckere, Historische kritiek van woord en beeld in de massamedia, Gent, Academia Press, 2006, p.23 Ibidem, p.23-24 51 Ibidem, p.27-28 52 Norman Fairclough, Critical discourse analysis: the critical study of language, London, Longman, 1999, p.65 50
19
Norman Fairclough aanziet discoursanalyse als een analyse van hoe teksten werken in de socioculturele praktijk. Hij vestigt daarom de aandacht op de tekstvorm, structuur en organisatie op alle niveaus: fonologisch, lexicaal, grammaticaal en hogere niveaus van tekstuele organisatie in termen van uitwisselingssystemen, argumentatiestructuur en generische structuren. Door ideologie te verbinden met sociale machtsrelaties zinspeelt Fairclough op asymmetrische machtsrelaties. 53 In zijn boek ‘Language and Power’ wil Fairclough verhelpen aan de wijdverspreide onderschatting van het belang van taal in de productie, het behoud en de verandering van sociale machtsrelaties. Hij wil ook de mensen bewuster maken van hoe taal bijdraagt tot de dominantie van de ene groep mensen over de andere. Volgens Fairclough hebben sociolinguïstische conventies een duale relatie met macht: aan de ene kant incorporeren zijn machtsverschillen, aan de andere kant komen zij voort uit bepaalde machtsrelaties en veroorzaken zij hen. Fairclough focust zich in het boek vooral op het tweede: hij probeert de bestaande conventies te verklaren als het resultaat van machtsrelaties en –strijd. Om dit te doen, besteedt hij vooral aandacht aan “common-sense assumptions”. Dit zijn veronderstellingen die door de meeste mensen in een samenleving als normaal, vaststaand en logisch aanzien worden. Deze veronderstellingen zitten volgens Fairclough impliciet vervat in de conventies die mensen gebruiken om linguïstisch met elkaar in contact te treden. Zij zijn zich van deze veronderstellingen meestal niet bewust omdat ze logisch en universeel lijken. Toch blijkt vaak dat ze ontstaan zijn vanuit de dominante groep. Deze veronderstellingen noemt Fairclough ideologieën. Ideologieën houden sterk verband met macht. Ten eerste omdat de natuur van de ideologische veronderstellingen die vervat zitten in bepaalde conventies, dit wil zeggen de natuur van die conventies zelf, afhangt van de machtsrelaties die de grondslag vormen voor deze conventies. En ten tweede omdat de ideologieën gebruikt worden om bestaande sociale relaties en verschillen in macht te legitimeren, door het herhaald voorkomen van bekende en ‘gewone’ gedragingen, waarin deze relaties en machtsverschillen als vanzelfsprekend beschouwen. Ideologieën houden ook sterk verband met taal omdat het gebruik van taal de meest voorkomende vorm is van sociaal gedrag, en ook de vorm is van sociaal gedrag waarbij we het meest gebruik maken van ‘common sence’- veronderstellingen. 54 De methode die Fairclough in zijn boek gebruikt om taal te benaderen is dus de ‘critical discourse analysis’ (CDA). Hij geeft in zijn boek volgende definitie: “CDA analyses social interactions in a way which focuses upon their linguistic elements, and which sets out to show up their generally hidden determinants in the system of social relationships, als well as hidden effects they may have upon that system.” 55 Volgens Fairclough is het verschil tussen CDA en de andere taalwetenschappen, dat deze laatsten steeds een structuur opleggen aan de linguïstiek. Daarin vormt de eigen benadering de hoofddiscipline en zijn de andere benaderingen maar subdisciplines. Hierdoor worden
53
Ibidem, p.1-10 Norman Fairclough, Language and power, Londen, Longman, 1990, p.1-2 55 Ibidem, p.5 54
20
volgens Fairlcough bepaalde takken van de taalstudie die samen horen, van elkaar gescheiden gehouden en wordt de sociale natuur van taal gedegradeerd tot een subdiscipline. CDA daarentegen plaatst een brede benadering van de sociale studie van taal in het centrum van de taalstudie. 56 Taal wordt bij CDA aanzien als een vorm van een sociale praktijk. Dit houdt drie zaken in. Ten eerste dat taal een deel is van de maatschappij en er niet buiten staat. Ten tweede dat taal een sociaal proces is. En ten derde dat taal een proces is dat aan sociale voorwaarden voldoet. Taal en maatschappij kunnen volgens Fairclough niet los van elkaar gezien worden. Er bestaat volgens hem geen externe, maar een interne en dialectische relatie tussen de twee. Linguïstische fenomenen zijn immers sociaal in die zin dat als mensen spreken, schrijven, lezen,… ze dit doen op een manier die sociaal gedetermineerd is en die sociale gevolgen heeft. Het gebruik van taal is immers onderworpen aan sociale conventies. En omgekeerd zijn sociale fenomenen (gedeeltelijk) linguïstisch. Taalactiviteit die in een sociale context gebeurt (en alle taalactiviteit gebeurt in een sociale context) is niet zomaar een reflectie of een uitdrukking van sociale processen en praktijken, het is een deel van die processen en praktijken. 57 Discourse heeft betrekking op sociale voorwaarden, deze sociale voorwaarden staan in verband met 3 verschillende ‘niveaus’ van sociale organisatie: het niveau van de sociale situatie, of de directe sociale omgeving in dewelke het discours gebeurt; het niveau van de sociale institutie, die een bredere voedingsbodem vormt voor het discours; en het niveau van de maatschappij in zijn geheel. Corresponderend met deze drie dimensies van discours, kan men drie dimensies, of niveaus, van CDA onderscheiden: 1. Het niveau van de beschrijving: op dit niveau houdt men zich bezig met de formele kenmerken van een tekst. Op dit niveau moeten systematisch volgende zaken geanalyseerd worden: woordenschatkeuzes en –patronen, het gebruik van metaforen, de grammatica, de cohesie en de structuur van de tekst. 2. Het niveau van de interpretatie: op dit niveau wordt de relatie onderzocht tussen tekst en interactie, waarbij de tekst zowel wordt aanzien als een product van een productieproces als van een interpretatieproces. Fairclough ziet dit proces voornamelijk in termen van de circulatie van specifieke linguïstische objecten (specifieke teksten of teksttypes). 3. Het niveau van de verklaring: dit niveau behandelt de relatie tussen de interactie en de sociale context, met de sociale determinatie van productie- en interpretatieprocessen en hun sociale gevolgen. Dit niveau bevat de ideologische effecten en de hegemonische processen waarin discours voorkomt en werkt. 58
56
Ibidem, p.13 Ibidem, p.22-23 58 Ibidem, p.25-26 en Jan Blommaert, Discourse: a critical introduction, Cambridge, Cambridge university press, 2005, p.29-30 57
21
2.2. De discoursanalyse van Teun Van Dijk In zijn boek ‘Racism and the press’ beschrijft Van Dijk (hedendaags) racisme als een complex maatschappelijk systeem waarin mensen van Europese origine de mensen met een andere origine domineren. Deze dominantie kan vele vormen aannemen van economisch, sociaal, cultureel en/of politieke hegemonie, die gelegitimeerd wordt door, meestal negatieve, kenmerken toe te schrijven aan de gedomineerde volkeren. 59 De reproductie van racisme door de pers is een specifieke vorm van wat Van Dijk ‘elite racism’ noemt. Dit betekent dat de elites in een positie verkeren waarin ze in staat zijn om hun eigen racistische ideologieën en praktijken voor te stellen als die van de gehele bevolking. Aldus produceren en reproduceren ze een blanke etnische consensus. Want hoewel racisme de gehele blanke groep ten goede komt, zijn de elites degene die er het meest van profiteren. En omdat de dominante blanke media en hun ideologieën onlosmakelijk verbonden zijn met deze politieke, sociale en economische elite en deze blanke elitemacht steunen, is het ook in hun eigen belang om hun zeer belangrijke rol bij het reproduceren van etnische consensus op te nemen en zelf deel te nemen in de formulering ervan. 60 Voor Van Dijk is discoursanalyse een multidisciplinaire benadering van de studie van taalgebruik en communicatie in hun socio-culturele context. De vele richtingen die we vandaag vinden in de discoursanalyse hebben volgens hem gemeen dat ze alle een gedetailleerde studie voorstaan van verschillende niveaus van natuurlijk discours, zoals alledaagse conversaties, institutionele dialogen, verhalen, debatten en dus ook mediadiscours en nog vele andere vormen van ‘text and talk’. De specifieke taak van discoursanalyse is de systematische studie van tekst- of conversatiestructuren. De interdisciplinaire relevantie en de verklarende kaders haalt de discipline echter uit de analyse van de relaties tussen tekst en context. Discoursanalyse heeft als doel aan te tonen hoe de cognitieve, sociale, historische, culturele of politieke contexten van taalgebruik en communicatie, de inhoud, betekenissen, structuren of strategieën van tekst of dialoog beïnvloeden, en vice versa. Men tracht aan te tonen hoe het discours zelf integraal deel uitmaakt van de structuur van deze contexten en er ook toe bijdraagt. 61 Bij een structurele beschrijving van teksten wordt er volgens Van Dijk meestal een onderscheid gemaakt tussen de diverse analyseniveaus. De beschrijving van de ‘oppervlakte-niveaus’ houdt de bespreking in van de syntaxis en de stijl van een tekst, de vormelijkheid van de woorden, de geluidsstructuren (bijvoorbeeld de intonatie) en de grafische vormgeving (bijvoorbeeld de lay-out). Deze oppervlaktestructuren worden door Van Dijk de ‘expressions’, de uitdrukkingen, genoemd van de onderliggende niveaus van de betekenis, referentie en functies van woorden, zinnen, paragrafen en hele teksten Deze worden geanalyseerd aan de hand van een semantische component van een linguïstische grammatica of door een discourstheorie.
59
Teun Van Dijk, Racism and the press, Londen, Routledge, 1991, p.24 Ibidem, p.43 61 Ibidem, p.44-45 60
22
Wanneer deze oppervlaktevormen en hun onderliggende betekenissen gebruikt worden in een communicatieve situatie, vormen zij samen wat Van Dijk ‘speech acts’ noemt. Dit kunnen beweringen, vragen, beloftes, bedreigingen of beschuldigingen zijn. Krantenartikels bestaan meestal uit beweringen: ze beschrijven datgene waarvan verwacht wordt dat het onbekend is voor de lezer. Editorialen kunnen echter ook de functie hebben van een beschuldiging of een aanbeveling. 62 Net zoals in dit onderzoek, combineert Van Dijk in zijn boek ‘Racism and the press’ een kwantitatieve en een kwalitatieve analyse om zijn krantenartikels te bestuderen. Hij wil door middel van zijn onderzoek het racisme in de (voornamelijk Britse, maar ook Nederlandse) pers aantonen. Hij gaat hiervoor een aantal elementen systematisch onderzoeken. Op kwantitatief vlak zijn dit de krantenkoppen, de onderwerpen en thema’s (“subjects and topics”) die in de kranten voorkomen, de argumentatie en editorialen, de personen die in de artikels geciteerd worden en de bronnen die in de artikels gebruikt worden. Zelf hou ik met al deze zaken wel rekening bij mijn analyse, maar is een systematische analyse van al deze zaken niet mogelijk in mijn tijdsbestek. Het onderzoek van Van Dijk strekt zich ook uit over een veel kortere tijdsperiode. Wat ik wel systematisch zal onderzoeken is het onderwerp van de artikels over Congo, de bronnen die gebruikt worden voor de artikels en het type artikel (informatief, opiniestuk,…). Bij het onderzoek naar de onderwerpen van artikels zijn de vragen die we ons volgens Van Dijk moeten stellen: Waarover schrijft de pers? Waarover niet? En waarom? Onderwerpen zijn volgens Van Dijk een belangrijk aspect van nieuwsverslaggeving en cruciaal bij de analyse van de verslaggeving over etnische kwesties. Hier zijn verscheidene redenen voor. Volgens Van Dijk werpen de gekozen onderwerpen een belangrijk licht op verscheidene dimensies van de psychologie en de sociologie van nieuws. Zij tonen immers aan wat de nieuwsmakers als de meeste belangrijke informatie aanzien. Ze reflecteren sommige criteria die men hanteert bij de journalistieke beslissingen over de nieuwswaarde van gebeurtenissen. Hierdoor manifesteren de complexe netwerken van professionele, sociale en culturele ideologieën zich in de onderwerpen. Wanneer de onderwerpen handelen over etnische minderheidsgroepen, drukken zij ook de agenda uit van de leidende etnische consensus van de blanke meerderheid, en reproduceren ze deze agenda. 63 De zaken die Van Dijk onderzoekt bij zijn kwalitatieve analyse zijn betekenissen en ideologieën (“meanings and ideologies”), stijl en retoriek en de reproductie van het nieuws. Bij dit laatste onderzoekt hij het effect van de berichtgeving op de denkbeelden van de lezers. Dit is voor mijn onderzoek uiteraard onmogelijk. De andere zaken zullen ook in dit onderzoek bestudeerd worden, maar opnieuw veel minder systematisch als het geval is bij Van Dijk, aangezien zijn onderzoek een veel kleiner aantal artikels behelst. Om de betekenissen en ideologieën van artikels te achterhalen, onderzoekt Van Dijk verscheidene elementen. Ten eerste, het perspectief. De vragen die we ons hier moeten stellen zijn: Vanuit welk gezichtspunt zijn de feiten beschreven? en Sympathiseert de schrijver of spreker met een van de partijen? 62 63
Ibidem, p.45-46 Ibidem, p.71
23
Ten tweede: de impliciete betekenissen. We zullen verder zien dat ook Blommaert en Verschueren hier veel aandacht aan besteden. Een implicatie is informatie die indirect vermeld wordt. Bij communicatie blijft er sowieso een groot deel van de informatie impliciet. Dit is normaal, er is immers altijd wel een of andere vorm van basiskennis aanwezig bij degene(n) voor wie de tekst bedoeld is. Journalisten kunnen echter ook meer controversiële informatie impliciet voor waar aannemen. De analyse van impliciete informatie in een krantenartikel is daarom zeer handig bij de bestudering van de ideologie van de journalist die het geschreven heeft. Een speciale vorm van een implicatie is de presuppositie. Presupposities bevatten informatie waarvan aangenomen wordt dat die al door de lezer gekend is. Ook vaagheid kan een vorm van implicietheid en indirectheid zijn. Vaagheid wordt vaak gebruikt om de verantwoordelijkheid van sommige personen/instellingen/landen… bij negatieve gebeurtenissen, te verbergen. Een derde element dat volgens Van Dijk moet onderzocht worden, zijn de semantische strategieën. Een semantische strategie is een vorm van discours die men gebruikt om een bepaald doel te bereiken. Deze strategieën kunnen van velerlei aard zijn. 64 Ook wat stijl en retoriek betreft, zijn er een aantal zaken die Van Dijk systematisch onderzoekt. Stijl gaat over de keuze en variatie van de woorden die door de journalist gebruikt worden, en met de zinspatronen die deze woorden organiseren. Uit de stijl kan zowel de persoonlijke mening van de journalist als de sociale context van het taalgebruik afgeleid worden. Het meest voor de hand liggende aspect bij de bestudering van stijl is de woordkeuze, de lexicale stijl. De keuze voor een lexicale stijl kan variëren zowel naargelang het teksttype, als de mening, de sociale situatie, de cultuur en het ‘lidmaatschap’ van een bepaalde groep, van de schrijver. Door een bepaalde woordkeuze kan de auteur van een tekst ook zijn positieve of negatieve gevoelens over bepaalde personen of groepen laten merken. Ook de syntactische stijl kan van bepaalde betekenissen met zich meedragen. Het kan betekenisvol zijn op welke manier bepaalde zinnen opgebouwd zijn en op welke plaats in de zin zich bepaalde informatie bevindt. Onder retoriek verstaat Van Dijk het gebruik van speciale verbale slimmigheidjes, zoals alliteraties en metaforen, die de aandacht van de lezer trekken en daarom vooral gebruikt worden met het doel te overtuigen. De auteur van een tekst kan daarbij gebruik maken van een uitgebreid pallet aan stijlfiguren: de alliteratie, de herhaling, de hyperbool, het understatement, de metafoor, de vergelijking, de metonymie, enzovoort 65 2.3. De linguïstische pragmatiek: Jan Blommaert en Jef Verschueren De linguïstische pragmatiek is een dochter van de discoursanalyse. Deze methode werd ontwikkeld door Jan Blommaert en Jef Verschueren. Ook deze methode is gericht op de kwalitatieve en interpretatieve analyse van de latente betekenis van teksten. Blommaert en Verschueren zullen deze methode vooral aanwenden om het discours rond de ‘ander’ te analyseren. Zo zullen zij bijvoorbeeld het Belgisch migrantendebat doorlichten.
64 65
Ibidem, p.179-187 Ibidem, p.209-215
24
De perceptie van de ‘ander’ kan volgens Blommaert en Verschueren nooit volledig losgemaakt worden van de collectieve of individuele perspectieven, die beïnvloed worden of zelfs bepaald worden door een referentiekader, machtsrelaties, persoonlijke belangen en motivaties. 66 De ‘ander’ is volgens Blomaert en Verschueren steeds veroordeeld om de ‘ander’ te blijven: de eeuwige ‘ander’. Immers, cultuur wordt volgens hen zeer vaak voorgesteld als onveranderlijk. De flexibiliteit en dynamiek van cultuur wordt onderschat of zelfs afgedaan als onbestaande. Men wordt verondersteld eeuwige, identificeerbare culturele roots te hebben. Intercultureel contact, hoe intens ook, zoals bijvoorbeeld de kolonisatie, lijkt hier geen invloed op te hebben. Integendeel, vaak lijkt de ‘ander’ nog anders en vreemder te worden. In de Oudheid en de Middeleeuwen kende men een aantal Plinische rassen. Dit waren vreemde wezens met één been, één oog, enorme oren, twee hoofden,… Deze wezens werden altijd gelokaliseerd in een gebied dat tot dan toe onbekend was. En wat onbekend is, boezemt angst in. Door de ontdekkingsreizen en de kolonisering verloren de Plinische rassen echter hun betekenis. Ze werden vervangen door de beter bekende maar even schrikwekkende ‘barbaren’, ‘wilden’ en ‘heidenen’. Bij deze nieuwe ‘anderen’ werd het ‘abnormaal zijn’ niet meer zozeer in het uiterlijke rariteiten gezocht - want die bleken niet echt te bestaan - maar in waarden en gedrag. Ook legitimeerden de vreselijke verhalen die over hen de ronde deden de drastische maatregelen die tegen hen genomen werden. De kenmerken die hen werden toegekend druisten in tegen de gevestigde orde, of de nog te vestigen orde. Door ze te demoniseren en ze te bestraffen werd deze orde bestendigd. Zo is de westerse visie op de Afrikaan met zijn sensualiteit en ritme net het tegenovergestelde van de Weberiaanse, kapitalistisch-protestantse ethiek. In al deze gevallen gaat het dus niet zozeer om de echte karakteristieken van bepaalde groepen mensen aan te tonen, als wel om wat die groepen voorstaan in onze Europese sociopsychologische en morele denkkaders. Het ‘abnormaal zijn’ wordt als een essentieel kenmerk van de ‘ander’ beschouwd. De beeldvorming rond de ‘ander’ zegt dus veel meer over hoe we onszelf zien dan over hoe die ‘ander’ werkelijk is. Als wij bijvoorbeeld zeggen dat Afrikanen lui zijn, betekent dat, dat wij onszelf als harde werkers aanzien. 67 Groepsidentiteiten bepalen volgens Blommaert en Verschueren niet enkel onze mening en discours over anderen, maar ook ons gedrag tegenover hen. Het is echter moeilijk te zeggen of onze mening onafhankelijk ontstaat of dat ze enkel ontstaat in functie van het legitimeren van onze gedragingen. De identificatie van een groep is bijvoorbeeld van strategisch belang voor het vormen van bondgenootschappen of voor het uitsluiten van groepen. Macht speelt dus steeds een belangrijke rol bij het bepalen van ‘de kenmerken’ van een groep. 68 Volgens Blommaert en Verschueren is de meest tastbare manifestatie van zulk een verzameling van ideeën en opvattingen, van een ideologie, het discours. Men zou volgens 66
J. Blommaert en J. Verschueren, Debating diversity. Analysing the discourse of tolerance, Londen, Routledge, 1998, p.16 67 Ibidem, p. 17-19 68 Ibidem, p.24
25
hen zelfs zo ver kunnen gaan om te spreken over een ontologische relatie tussen ideologie en discours. Ideeën vinden immers enkel ingang in het sociale leven wanneer ze uitdrukkingsvormen krijgen. Daarom moet er volgens hen steeds enige vorm van discoursanalyse deel uitmaken van elk empirisch onderzoek naar ideologie. Om tot een volledig overzicht te komen van de ideologische processen die zich manifesteren in een discours, heeft men een overzicht nodig van de expliciete en impliciete aspecten van dit discours en van de manieren waarop beide op elkaar inwerken. Blommaert en Verschueren hechten veel belang aan het niveau van de impliciete betekenis. Immers een ideologie is een verzameling ideeën en gedragingen die als vanzelfsprekend beschouwd worden. Het wordt gebruikt als maatstaf voor andere meningen, gedragingen en gebeurtenissen. Uit impliciete informatie kan men daarom afleiden wat als vanzelfsprekend wordt aangenomen en wat dus deel uitmaakt van de ideologie. 69 Volgens Blommaert en Verschueren zijn er slechts enkele analyseniveaus waarop de zoektocht naar impliciete betekenissen zeer vruchtbaar is. Door de methode van de pragmatische linguïstiek kan men volgens hen systematisch ideologieën ontdekken in algemene referentiekaders. Een algemeen referentiekader is een verzameling veronderstellingen over acceptabel of goedgekeurd sociaal gedrag. Het geeft dus weer wat als ‘normaal’, natuurlijk en onproblematisch wordt aangevoeld in een groep. Daarom zijn deze referentiekaders moeilijk zichtbaar voor leden van de groep en worden ze normaal niet in vraag gesteld. Uitspraken die afwijken van dit algemeen referentiekader worden wel opgemerkt. Ze worden aangevoeld als vreemd, schokkend of gewoonweg onverstaanbaar. Daarom moet men net de ‘normale’ uitingsvormen analyseren om de ideeën van een groep over hun eigen identiteit, die van anderen en de relaties met die anderen, te ontdekken. Immers, men verwacht geen expliciete definitie van concepten die als ‘normaal’ worden aanzien. Daardoor zijn ze net gemakkelijker te manipuleren. Het vermijden van definities bezit dus een enorm strategisch potentieel. Hierdoor kunnen termen een contextuele betekenis krijgen die afwijkt van de gangbare betekenis zonder dat deze afwijking wordt opgemerkt. 70 Blommaert en Verschueren gebruiken dus taal, het centrale medium van discours, als een manier om de ideologie te ontleden. De theoretische achtergrond die zij hiervoor gebruiken, is de linguïstische pragmatiek. Zij definiëren linguïstische pragmatiek als een algemeen functioneel perspectief op (elk aspect) van taal, waarbij er ten volle rekening wordt gehouden met de complexiteit van de cognitieve, sociale en culturele functies van taal, in het leven van de mensen. In zoverre dat discours of taal het medium is van ideologische processen, zijn dit fundamenteel processen met een betekenisconstructie. De linguïstische pragmatiek gaat ervan uit dat cognitieve beelden en conceptuele gewoontes gereflecteerd worden in het gedrag van taalgebruikers, in hun retoriek en communicatievormen. Alle communicatievormen worden vergezeld door min of meer verborgen betekenissystemen die de interpretatie bepalen van wat gezegd is. Eén van de basisbeginselen van de linguïstische pragmatiek is dat elke uitspraak verwijst naar een wereld van impliciete en gedeelde achtergrondveronderstellingen, die verbonden wordt
69 70
Ibidem, p.26 Ibidem, p.35
26
met wat expliciet gezegd wordt in de betekenisconstructie. Met andere woorden, het is onmogelijk om uitspraken te vinden die hun volledige betekenis expliciet uitdrukken. 71 In de praktijk zijn er een aantal fenomenen die volgens Blommaert en Verschueren systematisch moeten onderzocht worden: 1. Woordpatronen en –strategieën: Woorden en structuren hebben geen betekenis op zichzelf. Zij halen hun betekenis uit de grammaticale en lexicale keuzes die taalgebruikers maken, in relatie tot het onderwerp en de context. Zo maakt het bijvoorbeeld groot verschil of men spreekt over een ‘protestactie’ of over een ‘rel’. Het laatste heeft een meer pejoratieve betekenis, hoewel men beide woorden voor een zelfde gebeurtenis zou kunnen gebruiken. 2. Lokale dragers van impliciete informatie: Het gaat hierbij om implicaties en presupposities die duiden op een veronderstelde algemene kennis die even essentieel deel uitmaakt van de boodschap als de expliciete uitspraken en mededelingen. Impliciete informatie wordt gedragen door linguïstische structuren en is dus vatbaar voor niet-speculatief onderzoek. 3. Globale betekenisconstructies: De manier waarop (expliciete en impliciete) betekenissen gecombineerd worden, in argumentatiepatronen bijvoorbeeld, is even belangrijk als de betekenis van individuele uitspraken of het totaal van deze uitspraken. Coherentie en recursiviteit creëren betekenisnetwerken waarin sociale betekenispatronen ingesloten liggen. Zo ontdekten Blommaert en Verschueren bij de analyse van het discours over migranten in België, dat de aanwezigheid van migranten systematisch geproblematiseerd wordt. Zo zullen vele teksten beginnen met zinnen in de trant van: “Niemand kan ontkennen dat de aanwezigheid van buitenlanders in ons land voor problemen zorgt.” Het feit dat buitenlanders problemen veroorzaken wordt dus al bij voorbaat als waar aangenomen. 4. Interactiepatronen 72
2.4. Eigen analyse Op basis van de methodes van de hierboven vernoemde auteurs heb ik mijn eigen analyseschema opgesteld. * Kwantitatieve analyse De nadruk van deze analyse ligt veel meer op het kwalitatieve gedeelte, dus zal de kwantitatieve analyse niet tot in detail doorgevoerd worden. Een aantal algemene zaken zullen wel onderzocht worden. Ten eerste de pagina. De artikels die op de eerste pagina verschijnen, zijn immers de hoofdartikels, en dus de nieuwsitems waar de krant het meeste belang aan hecht. Per onderwerp zal dan ook onderzocht worden hoeveel artikels er de voorpagina haalden. 71
Ibidem, p.32 Ibidem, p.33-34 en J. Blommaert en J. Verschueren, Het Belgische migrantendebat: de pragmatiek van de abnormalisering, Antwerpen, IPRA research center, 1992, p.25 72
27
Ten tweede de bron of auteur. Werd het artikel geschreven door een journalist, een verslaggever ter plaatse, is het afkomstig van een persagentschap,…? Ten derde het type artikel. Gaat het een om informatief of een commentatorisch stuk? Ten vierde de illustraties bij de artikels. Het gaat hier voornamelijk om foto’s, maar ook enkele cartoons komen aan bod. Wie of wat staat er op de foto’s? En ten slotte het onderwerp van het artikel. Er zal nagegaan worden aan welke onderwerpen de meest en de minste aandacht wordt geschonken. Het gebeurt natuurlijk af en toe dat er verschillende onderwerpen in één artikel voorkomen. Ik heb deze artikels ingedeeld volgens wat ik het hoofdonderwerp van het artikel achtte. * Kwalitatieve analyse Ik heb systematisch verscheidene elementen onderzocht. Er moet wel rekening mee gehouden worden dat in dit onderzoek heel wat meer artikels onderzocht werden dan bij de studies van bovengenoemde auteurs. Dit heeft als weerslag dat deze analyse minder gedetailleerd zal zijn. Volgende zaken ben ik nagegaan: - Wat is de algemene associatie van het artikel. Wordt het onderwerp positief, neutraal of negatief ervaren? - Welke associatie heeft de woordkeuze? Is het woordgebruik positief, neutraal of negatief? - Wat is de boodschap dat het artikel wil meegeven? - Vanuit welk standpunt worden de gebeurtenissen bekeken? - Wie zijn de actoren die in het artikel voorkomen? Wie wordt er niet vermeld? Wie wordt er geciteerd? - Welke eigenschappen/handelingen worden er aan de verschillende partijen toegeschreven? - Wat wordt er niet verteld? - Welke verbanden worden er tussen de zinnen gelegd? Worden er oorzakelijke of redengevende verbanden gesuggereerd? - Maakt men gebruik van stijlfiguren zoals metaforen, overdrijvingen, ironie, contrast,… - Wat neemt men al bij voorbaat voor waar aan (presupposititie)? Wat bedoelt men indirect te zeggen (implicatie)?
28
V.
Voorgeschiedenis en situatieschets
1. Het naoorlogse België 1.1. De Tweede Wereldoorlog Op 10 mei 1940 werden Frankrijk, Nederland en België door de Duitsers aangevallen. Het Belgische leger capituleerde na achttien dagen. Zeer tegen de zin van de regering-Pierlot, meldde koning Leopold III zich als krijgsgevangene. De regering zelf week na de capitulatie van Frankrijk uit naar Londen. Van daaruit zette ze de strijd tegen Duitsland voort met de middelen die hen nog restten. Vooral Congo’s oorlogsinspanningen waren daarbij van cruciaal belang. 73 Een aantal magistraten en burgerlijke politici stuurden aan op een vorming van een soort van koninklijk ‘directorium’ om de Belgische zelfstandigheid zoveel mogelijk te vrijwaren. Dit initiatief werd gesteund door leden uit de entourage van Leopold III, hoewel de koning liet weten dat hij als krijgsgevangene geen politieke daden mocht stellen. Toch was het duidelijk dat hij rekening hield met een Duitse overwinning en dat hij de onafhankelijkheid van België onder Duitse hegemonie wenste veilig te stellen. In november 1940 had hij een onderhoud met Hitler, maar dit leidde tot niets. Hij bleef de regering in Londen negeren en moedigde de verzetsbeweging niet aan. In zijn politiek testament van januari 1944 bevestigde hij zijn vijandige houding tegenover de regering in ballingschap en hield hij vast aan zijn vroegere autoritaire opvattingen. Dit alles zou na de oorlog tot de koningskwestie leiden. Na de Tweede Wereldoorlog en ten gevolge ervan, had in België een democratisering plaats. Voorts werd het Belgisch patriottisme versterkt en kreeg de Vlaamse beweging een opdoffer. De oorlog zorgde bovendien voor een korte opflakkering van de levensbeschouwelijke en ideologische tegenstellingen. Een van de belangrijkste gevolgen was dat België zich ging inwerken in internationale structuren. (zie verder) 74 1.2. Het politieke landschap na WO II Tijdens de verkiezingen vlak na de oorlog behaalden de communisten meer zetels dan de liberalen. Dit succes hadden ze te danken aan de rol van de Sovjet-Unie tijdens de oorlog en hun grote aandeel in de verzetsbeweging. Onder druk van de communisten zag de Belgische Socialistische Partij, de BSP, af van het reformisme. Het succes van de communisten was echter van zeer korte duur. De Koude Oorlog maakte al snel een einde aan het mooie liedje en de communisten werden geleidelijk geneutraliseerd. De gematigde vleugel van de BSP haalde weer de overhand. Tot augustus 1949 maakte de socialistische partij permanent deel uit van de opeenvolgende coalitieregeringen. Voor het grootste deel van die periode regeerden zij samen met de CVP. De partijen gaven vorm aan de overlegeconomie en aan de verzorgingsstaat. 75 Bij de verkiezingen van 1950 behaalde de CVP een absolute meerderheid (zie verder). In 1954 verliest ze die echter en vormen de linkse partijen samen een regering. 73
J.C.H Blom en E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HB-uitgevers, 2001, p.297 Ibidem, p. 297-299 75 Ibidem, p. 301-302 74
29
1.3. De levensbeschouwelijke conflicten Door de ideologische inslag van de Tweede Wereldoorlog werden de binnenlandse ideologische tegenstellingen geruime tijd aangescherpt. Dit kwam tot uiting in drie naoorlogse conflicten: de repressie, de koningskwestie en de schoolstrijd. Onmiddellijk na de oorlog werd er aangevangen met een zuiverings- en repressiepolitiek tegen de collaborateurs. Bij de regering in Londen vierde het patriottisme hoogtij en men had reeds aldaar voorbereidingen getroffen voor de repressie en zuivering. Eens terug in België wilde men deze plannen zo snel mogelijk uitvoeren. Diezelfde mening waren ook de verzetslieden toegedaan. Zij hadden immers zware verliezen geleden onder de Duitse repressie. Hoewel deze verzetslieden maar een klein deel van de bevolking uitmaakten, konden ze relatief veel druk uitoefenen door zich te organiseren in pressiegroepen. Het verzet bestond vooral uit leden van de communistische en ook wel de socialistische partij. In de linkse partijen vond men dus de meeste voorstanders van een harde repressie. De aanhangers van een milde vorm, vond men vooral in de katholieke partij. De kerk had zich tijdens de oorlog voorzichtig gedragen ten opzichte van de bezetter en er waren zelfs bepaalde vormen van samenwerking geweest. Bovendien waren er in de rechterzijde van de partij sterke autoritair-corporatistische en anticommunistische stromingen aanwezig. De Vlaamse rechterzijde voelde een zekere ideologische verbondenheid met diegenen die om Vlaamsgezinde redenen met de Duitsers hadden gecollaboreerd. In de katholieke en Vlaamse ondernemerskringen was men dan weer van mening dat de repressie het proces van economische wederopbouw niet in gevaar mocht brengen. Dezelfde mening vinden we ook terug bij de liberale bedrijfsleiders. De liberale ministers zorgden er dan ook voor dat de industriëlen van grote holdings met rust werden gelaten. De communisten en radicale socialisten waren het daar echter niet mee eens. Dit alles leidde tot conflicten en zelfs tot de val van de regering- Van Acker III. 76 De katholieke Vlaamsgezinden voelden zich door de repressie geviseerd. Zij kregen de indruk dat de linkse groeperingen de repressie gebruikten om meer macht verwerven. Hoe het ook zij, de Vlaamse beweging kreeg een flinke opdoffer. Daartegenover stond het ontwaken van de Waalse beweging. Er ontstonden verschillende Waalse pressiegroepen uit de verzetsbewegingen. Het wallingantisme kreeg een meer volkse en socialistische inslag. 77 De koningskwestie bracht alle breuklijnen van de Belgische politiek samen en stortte het land in een diepe crisis. Na de oorlog bestond er geen eensgezindheid over de vraag of koning Leopold III kon terugkeren (zie boven). De linkse regeringspartijen maakten de terugkeer van de koning afhankelijk van een parlementsbeslissing, wat een snelle afwikkeling van het probleem verhinderde. 78 Voor de linkerzijde was Leopold III het symbool van het attentisme en zelfs van de collaboratie. Bovendien had de koning een voorkeur voor een sterke uitvoerende macht wat niet strookte met het naoorlogse democratische klimaat. Om het allemaal nog erger te maken, 76
Els Witte en Alain Meynen, “Het naoorlogs herstelbeleid” in: De geschiedenis van België na 1945, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2006, p.31-32 77 Blom en Lamberts, op cit., p.303 78 Ibidem, p.303
30
had Leopold III ook met zijn persoonlijk leven voor controverse gezorgd door zijn huwelijk met Liliane Baels. De anti-Leopold groep bestond dan ook uit het Londens milieu, de verzetskringen, de communisten, de socialisten en een kleine groep katholieke ‘travaillisten’. Bij de liberalen heerste er verdeeldheid. Aan Franstalige kant was men voornamelijk anti-Leopold, maar ‘Het Laatste Nieuws’ schaarde zich achter de koning. De pro-Leopold groep bestond uit iedereen die tijdens de oorlog had gesympathiseerd of samengewerkt met de Duitsers of een attentistische houding had aangenomen. Vooral aan Vlaamse zijde was er veel bijval voor de koning. Ook de kerk schaarde zich radicaal achter Leopold III. Voorts waren ook de voorstanders van de monarchie en de autoritaire staat, de conservatieven en de reactionairen, pro-Leopold. 79 De CVP schaarde zich achter de koning en dit leverde hun electorale winst op. De partij zorgde ervoor dat er een volksraadpleging werd gehouden. Daaruit bleek dat achtenvijftig procent van de bevolking de terugkeer van de koning wenste. De stemmen waren echter ongelijk verdeeld over het land. In Vlaanderen had tweeënzeventig procent ‘ja’ gestemd op de vraag of men de koning terug wou. In Brussel was dit maar achtenveertig procent en in Wallonië tweeënveertig. Het verzet tegen de koning was bovendien het grootst in de industriële centra. Ook de socialisten en de communisten vonden dat de koning niet kon terugkeren. Bij de volgende verkiezingen behaalde de CVP een absolute meerderheid en een CVPregering werd gevormd. In het parlement werd een motie aangenomen, waarin werd gesteld dat de onmogelijkheid van regeren van de koning voorbij was. Op 22 juli 1950 keerde de koning terug in een zeer geladen atmosfeer. De socialisten en de communisten organiseerden stakingen en onlusten. Deze namen in Wallonië enorme proporties aan. Er heerste een prerevolutionair klimaat. De regering bezweek onder de druk en dwong Leopold III ertoe zijn koninklijke prerogatieven over te dragen op zijn zoon Boudewijn. De koningskwestie vergiftigde de relaties tussen de CVP en de andere partijen en verscherpte de Vlaams-Waalse tegenstellingen. Er ontstond ook onenigheid binnen de CVP zelf, de eenheid van de partij zou echter hersteld worden tijdens de schoolstrijd. 80 De schoolstrijd was een gevolg van de tegengestelde houding van katholieken en vrijzinnigen ten opzichte van de rol die godsdienst en kerk in de maatschappij moesten innemen (een constante in de Belgische geschiedenis). Waarom de onderwijskwestie zo belangrijk was, ligt voor de hand: onderwijs is voor de verspreiding van maatschappijvisies van cruciaal belang. In de schoolstrijd, die zich afspeelde tussen 1948 en 1958, waren het middelbaar en het technisch onderwijs de inzet. Binnen de katholieke beweging waren er twee visies. Ten eerste de progressieve visie. Deze erkende het bestaansrecht van de twee onderwijsnetten. Men eiste wel dat de christelijke grondslag van het rijksonderwijs werd versterkt door een grotere opname van katholieke gediplomeerden. En het vrij onderwijs moest uiteraard gefinancierd worden door de staat. De kerkelijke leiding en de conservatieve katholieken daarentegen ontkenden zelfs het bestaan van het neutraal onderwijs.
79 80
Witte en Meynen, op cit. , 2006, p.41-42 Blom en Lamberts, op cit., p.303
31
De verdedigers van het rijksonderwijs wilden hun expansiemogelijkheden in het middelbaar en technisch onderwijs uitbreiden. Men erkende de subsidiëring van het vrij onderwijs, maar koppelde deze aan rationaliserings- en diplomavereisten. 81 Ontgoocheld door hun nederlaag in de koningskwestie, trachtte de CVP toch de rest van zijn programma door te zetten, tegen het verzet van de linkerzijde in. De partij voerde de subsidies voor het vrij onderwijs scherp op, onder luid protest van de linkse partijen. Bij de verkiezingen van 1954 verloor de CVP haar absolute meerderheid en de linkse partijen vormden samen een regering. De onderwijspolitiek werd helemaal omgegooid. De subsidies voor het vrije onderwijs werden behoorlijk teruggeschroefd en er werden heel wat rijksscholen opgericht. Dit veroorzaakte massaal katholiek protest. We zullen zien dat deze schoolstrijd tot in Congo reikte. In 1958 verloren de anticlerikale partijen de verkiezingen, maar de CVP haalde enkel in de Senaat de absolute meerderheid. De kiezer was blijkbaar meer een voorstander van een consensuspolitiek. Beide zijden waren nu bereid tot toegevingen, wat in 1958 leidde tot het Schoolpact. 82 1.4. De economische situatie België herstelde zich economisch zeer snel na de oorlog. Als gevolg van de ‘politiek van het minste kwaad’ was de infrastructuur veel minder beschadigd dan na de Eerste Wereldoorlog. De haven van Antwerpen was vrijwel ongeschonden uit het conflict gekomen. Dit snelle herstel was echter bedrieglijk. België deed het enkel economisch goed omdat de infrastructuur van de buurlanden in puin lag. De Belgische infrastructuur was echter verouderd en op het moment dat de Europese buren met een nieuwe, moderne infrastructuur op de proppen kwamen, kwam België in economische moeilijkheden. Het economisch groeiritme lag in de jaren vijftig heel wat lager dan in de omringende landen en de werkloosheid was relatief hoog. Pas in het begin van de jaren zestig zou het tij opnieuw keren. 83 1.5. Het buitenlands beleid Een van de belangrijkste gevolgen van de oorlog was dat men de neutraliteitspolitiek van Leopold III verving door een alliantiepolitiek. België zal zich overtuigend inwerken in internationale structuren. Eind 1944 werd reeds de basis gelegd voor de Benelux. België trad ook toe tot de VN. Bij het begin van de Koude Oorlog komt België automatisch in de invloedssfeer van de VS terecht. België werd ook lid van de NAVO en schaarde zich achter het Schumanplan voor de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. België zou consequent zijn steun blijven betuigen aan de Europese eenmaking. 84
81
Ibidem, p. 73-74 Blom en Lamberts, op cit., p.303-304 83 Ibidem, p. 304-305 84 Ibidem, p. 298-299 82
32
2. Congo 2.1. Voorgeschiedeis 2.1.1. Een kolonie voor België Congo was België’s eerste kolonie. Ons land had geen lange traditie van kolonialisme zoals bijvoorbeeld Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland. Dit kan ook moeilijk anders aangezien het land zelf nog niet zo lang daarvoor ontstaan was. En net als de geboorte van België zelf was het verkrijgen van Congo het gevolg geweest van een consensus tussen de Europese grootmachten. 85 België werd eigenlijk min of meer een koloniale mogendheid tegen wil en dank. Het was niet België zelf, maar de koning, Leopold II, die de grote bezieler was van het koloniale project. Al voor hij koning werd, reisde Leopold II de wereld rond. Hij was gefascineerd door het idee ooit zelf een kolonie te verwerven. In 1867, nadat hij amper twee jaar koning was, trachtte hij reeds zich Mozambique toe te eigenen. Hij was een groot bewonderaar van het koloniaal oeuvre van Nederland. Hij was vooral onder de indruk van de grote inkomsten die zulke overzeese gebieden konden betekenen voor het moederland. Na een lange zoektocht naar een geschikt gebied dat nog niet was ingenomen door andere landen, viel zijn oog uiteindelijk op Congo. 86 Om zijn doel te bereiken richtte de vorst in 1876 de ‘Association internationale pour la civilisation de l’Afrique’ (A.I.A) op. Deze associatie, waarvan Leopold II uiteraard de voorzitter van was, bestond uit afgevaardigden van allerlei landen die interesse hadden voor de exploratie van Midden-Afrika. Dit waren landen als Engeland, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk en Rusland. Leopold II gebruikte deze internationale organisatie als dekmantel om zijn eigen koloniale ambities waar te maken. Leopold II wist voor zijn project dé ontdekkingsreiziger van het moment te strikken, namelijk Henry Morton Stanley. Stanley had er al een lange tocht door het gebied opzitten, waarbij hij was uitgekomen bij de monding van de Congorivier. Zijn eigen vaderland, Engeland, toonde echter weinig interesse in zijn ontdekkingen, zodat Stanley akkoord ging om in dienst van Leopold II te treden en voor de Belgische vorst ter plaatse het pad te effenen. 87 Ondertussen zitten we echter midden in de ‘Scramble for Africa’. Steeds meer Europese landen strekten hun begerige vingers uit naar het continent. Om een escalatie van de situatie te voorkomen, organiseerde Bismarck de Conferentie van Berlijn (november 1884-februari 1885) met als doel een overeenkomst te bereiken tussen de verschillende landen over de verdeling van Afrika. Leopold II en zijn medewerkers maakten van deze gelegenheid gebruik om, achter de coulissen, de erkenning van de soevereiniteit van het A.I.A, en dus van Leopold II, over Congo te verkrijgen. Zij slaagden in hun opzet. Op 23 november 1885, erkenden alle landen die aanwezig waren op de Conferentie van Berlijn (behalve Turkije) het gezag van de voorzitter van het A.I.A. De onafhankelijke Congostaat was geboren. Op 19 juli 1885 werd Leopold II erkend als soeverein van zijn Congo Vrijstaat. Congo Vrijstaat was dus geen 85
Rudy Doom, “Belgisch Congo” in: Structuur en conflict in de Derde Wereld, 2006, Ugent, p.1 Ndaywel Nziem, Histoire générale du Congo: de l’héritage ancien à la République Démocratique, Paris, Duculot, 1998, p.272-273 87 Ibidem, p.273-274 86
33
Belgische kolonie, maar het persoonlijke bezit van de koning, waarvan hij absoluut heerser was. 88 In België waren er echter amper maatschappelijke krachten aanwezig die enthousiasme konden opbrengen voor de koloniale avonturen van de koning. Zowel de politieke klasse als de grote zakenmilieus waren niet geïnteresseerd. Men vreesde dat de hele onderneming geldverslindend zou zijn en men vond het gevaarlijk voor de internationale positie van België, dat een verplicht neutraal statuut had. Langzaam ontstond er echter toch een koloniale belangengroep in Congo, die trouwens voor een groot deel door de koning zelf in het leven was geroepen. In 1892 ontstond er onenigheid in deze prokoloniale groep over het beleid van Leopold II. Alle winsten uit Congo Vrijstaat vloeiden immers naar de koning zelf, de Congolese ‘overheid’ (dus eigenlijk opnieuw de koning) en enkele concessiemaatschappijen. Daarom begon een gedeelte van de prokoloniale lobby te pleiten voor annexatie door België. Leopold II slaagde er echter in, door verscheidene politieke manoevers, om de boot af te houden. 89 Hij moest uiteindelijk toch inbinden, maar ditmaal onder internationale druk. Er was immers groot internationaal protest ontstaan over Leopolds onmenselijke politiek in Congo die volledig was afgestemd op maximale winstverwerving, vooral door de winning van rubber. Hierdoor werd een waar terreurbeleid over de autochtone bevolking gevoerd, van zware dwangarbeid en gruwelijke lijfstraffen. Deze wreedheden waren geen uitspattingen, maar maakten deel uit van een waar exploitatiesysteem, met als gevolg dat de autochtone bevolking op enkele jaren tijd flink was uitgedund. Er ontstonden humanitaire protestacties in Groot-Brittannië om deze wanpraktijken aan te klagen. Dit protest kreeg ook weerklank in andere landen. Dit leidde uiteindelijk tot het openlijk ter discussie stellen van het beleid van Leopold II in Congo door de Britse regering. Leopold II moest onder deze zware internationale druk wel toegeven en in 1908 werd Congo een Belgische kolonie. Er bleef in België echter tegenstand bestaan tegen het bezit van een kolonie. Enkele katholieken, een deel van de liberalen en bijna alle socialisten waren ertegen gekant. Toch nam de Belgische betrokkenheid in Congo de volgende jaren toe. Vooral op economisch gebied, wanneer de grote financiële instellingen, de Société Générale op kop, na lange aarzeling besloten in de kolonie te investeren. 90 2.1.2. Het koloniale beleid van België op politiek vlak Deze specifieke ontstaansgeschiedenis van de Belgische kolonie zou een blijvende invloed hebben. De buitenlandse klachten bleven België immers achtervolgen. Het feit dat men in België de wanpraktijken van Leopold II bleef vergoelijken, minimaliseren of zelfs ontkennen, deed hieraan geen goed. In het buitenland bleef men zich afvragen of België het wel aankon om een kolonie te bezitten. Zowel op financieel als op moreel vlak. De uitwassen van onder Leopold II verdwenen immers, maar dwangarbeid bleef bestaan. Voor en na de Eerste Wereldoorlog werd het koloniale beleid van België openlijk ter discussie gesteld. Dit alles leidde ertoe dat men in België een sterke drang kreeg om zichzelf te 88
Ibidem, p.276-279 Guy Vantemsche, “België en Congo” in: ‘De geschiedenis van België na 1945’, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2006, p.513 90 Ibidem, p. 513-514 89
34
bewijzen op koloniaal vlak en dat men een aversie kreeg voor ‘buitenlandse inmenging’. Er heerste een constante vrees dan men de gebieden, die men België nooit van harte gegund had, zou afpakken. 91 Deze vrees was ook niet volkomen onterecht. Halverwege de jaren dertig suggereerde Londen, in het kader van de appeasement-politiek tegenover Hitler, dat het zich niet zou verzetten tegen een heroverdracht van Ruanda-Burundi aan Duitsland. Tijdens WO II had de VS de Belgische regering in ballingschap de arm omgewrongen om uranium te verkrijgen uit de mijnen van Shinkolobwe (zie verder). En De Gaulle, maar ook zijn opvolgers, vonden dat België in Afrika boven zijn stand leefde. 92 Volgens Vantemsche heeft deze houding sporen nagelaten tot na de Tweede Wereldoorlog en zelfs tot in het dekolonisatieproces. Congo was dus een belangrijke factor voor de internationale positie van België en voor de Belgische buitenlandse politiek. Dit stond echter in schril contrast met de impact die de kolonie had op binnenlands vlak. Zowel voor de Belgische politiek (parlement en partijen) als voor de publieke opinie was Congo een non-issue. Wel verdween de oppositie tegen de kolonie, ook bij de socialisten. Enkel de communisten, die volledig gemarginaliseerd waren, bleven tegenstanders van de Belgische kolonie. Congo bleek immers niet het financiële bodemloze vat te zijn dat men had gevreesd. Integendeel. De kolonie kostte de Belgische staat bitter weinig geld, terwijl het aanzienlijke winsten opleverde. Nieuwe bedrijven ontstonden en bepaalde activiteiten werden geboren of werden aangewakkerd. Vooral de haven van Antwerpen, de transportsector, de Antwerpse diamantsector en de non-ferroindustrie profiteerden van de koloniale bedrijvigheid. 93 Toch werd er dus weinig aandacht aan Congo besteed. Het beleid in Congo, berustte op een permanente consensus van drie machten: de koloniale administratie, de grote zakenwereld en de katholieke missies. Iedereen verdedigde het systeem en dat werkte natuurlijk de stabiliteit ervan in de hand. Kritiek was daarom alleen aanvaard als het ging over onbelangrijke kwesties. Er heerste een tekort aan vrijheid, debat, open discussie, oppositie, doorzichtigheid en informatie. Congo werd autoritair en bureaucratisch bestuurd en bleef buiten het bereik van ministers, parlementsleden en media. Zelfs na de Tweede Wereldoorlog werd de zwijgplicht nog op archaïsch strenge wijze nageleefd. 94 In theorie had het parlement initiatiefrecht, maar in de praktijk werd de kolonie bestuurd door decreten via een soort permanente volmacht. De minister van koloniën nam bijna alle beslissingen zelf. Er was voor gezorgd dat Congo beschikte over eigen ambtenaren, ordehandhaving en financiën. De kolonie was ook zelfbedruipend. Er werden dan ook zelden hoogoplopende discussies gevoerd in het parlement aangaande koloniale kwesties. Wanneer er toch sprake was van meningsverschillen tussen de verschillende partijen, waren deze meestal verwant met interne tegenstellingen. Men probeerde wel de binnenlandse breuklijnen intern te houden en niet te exporteren naar de kolonie. Als men met een kleine blanke minderheid een enorme meerderheid aan zwarten wil onderdrukken, moet men zich immers eendrachtig tonen om samen sterk te staan. Toch lukte dit niet altijd. Men deed er alles aan om de taalstrijd niet in de kolonie uit te vechten, maar aangezien de bestuurstaal het Frans 91
Ibidem, p. 514 Doom, op cit., p.5 93 Vantemsche, op cit., p.515 94 Jef Van Bilsen, Kongo 1945-1965. Het einde van een kolonie, Leuven, Davidsfonds, 1993, p.41-43 92
35
was, kwam het toch tot spanningen. En de liberale minister van koloniën, Auguste Buisseret, werd er in het midden van de jaren vijftig van beschuldigd een tweede schoolstrijd aan te vangen in Congo. De publieke opinie werd zelfs nog minder betrokken in of beroerd door de koloniale kwesties. Men kreeg enige informatie op school, maar deze was gering. Indien er al aandacht was dan was deze onvermijdelijk eenzijdig en gekleurd en voornamelijk het initiatief van de missies. 95
Er was ook geen sprake van grote migratiestromingen tussen België en de kolonie. Het Belgisch establishment was geen voorstander van een bevolkingskolonisering. Zeker voor de Tweede Wereldoorlog was er een sterke controle op de kwantiteit en de kwaliteit van de Belgische migranten. Na de Tweede Wereldoorlog werd men iets losser. In 1939 waren er 17 000 Belgen in Congo en in 1960 waren dit er 86 000. Van een massale bevolkingsmigratie was er echter geen sprake. Slechts een klein deel van de Belgen in Congo beoefende een zelfstandige economische activiteit. Er werd wel druk uitgeoefend vanuit bepaalde koloniale kringen om migratie meer te stimuleren en om meer autonomie te krijgen, maar de overheid hield de boot af (zie verder). Van een migratie in de omgekeerde richting was er al helemaal geen sprake. In 1953 verbleven er naar schatting vierhonderd Congolezen in België. De overheid wilde de zwarte bevolking van zijn kolonie zoveel mogelijk van de buitenwereld afschermen, om ‘gevaarlijke invloeden’ te voorkomen. 96 De doorsnee Vlaming stroomde ook niet over van sympathie voor de kolonialen. Niet omwille van de koloniale misstoestanden maar uit jaloezie. Men vond dat de kolonialen veel te gemakkelijk veel geld verdiende overzee. Zo werd Congo actief en passief afgesloten. Op het persagentschap Belga bijvoorbeeld, werd vaak zware druk uitgeoefend. Censuur was echter meestal niet nodig, men was gewoon niet zo zeer geïnteresseerd. 97 2.1.3. Het koloniale beleid van België op economisch vlak Op economisch vlak groeide en bloeide de kolonie. De massale investeringen door Belgische kapitaalgroepen in de jaren twintig en vijftig (zie verder) leidde tot een bloeiende agrarische en vooral mijneconomie. Congo was de belangrijkste producent van essentiële primaire goederen als palmolie, katoen, koffie, kopal, koper, goud, kobalt, industriële diamant en uranium. Dit verklaart trouwens de Britse belangstelling voor Congo in het begin van de Tweede Wereldoorlog. Men wou immers tot elke prijs vermijden dat de asmogendheden toegang kregen tot de economische rijkdommen van de kolonie. 98 Op economisch vlak kan men drie fasen onderscheiden: De eerste fase loopt van 1908 tot 1920. In deze periode werd het monopolie van het Leopoldiaans systeem vervangen door vrijhandel. Dit ging gepaard met investeringen door banken, van een omvang die tot dan toe ongekend was in Afrika.
95
Doom, op cit., p.7 Vantemsche, op cit., p.516 97 Doom, op cit., p.8 98 Vantemsche, op cit., p.515 96
36
De tweede fase strekte zich uit over de periode 1920-1940. Ondanks de wereldwijde crisis van de jaren ’30, was dit een voorspoedige periode. Deze economische welvaart van de kolonie was enkel mogelijk door een volledige controle op het dagelijks leven van de autochtone bevolking. Deze zochten hun vlucht in sektes, die het einde van de blanke overheersing voorspellen. Na WO II kon de kolonie zijn handelspartners uitbreiden. Congo voerde handel met de VSA en Groot-Brittannië. Deze economische welvaart veroorzaakte een gigantische urbanisatiegolf. 99 Toch kampte men ook met moeilijkheden in het economisch gebied. Tijdens het interbellum en de crisisjaren deed er zich in Congo een voortschrijdende vorming voor van een koloniale economie die aan enkele fundamentele keuzen beantwoordde. De kolonie was verdeeld in grote zones die elk gekenmerkt werden door een overheersende economische structuur (bijvoorbeeld mijnbouw). Dit systeem had de opbouw van de voornaamste economische sectoren mogelijk gemaakt. De grote maatschappijen hadden quasi volledige autoriteit over een sector in een gebied. Op het einde van de jaren dertig werden de grenzen en problemen van dit stelsel duidelijk. Ten eerste begon men te kampen met een arbeidstekort. Er werd te ‘kwistig’ omgegaan met arbeiders. Dit vormde een rem op de groeimogelijkheden. Het werd duidelijk dat men spaarzamer met arbeid moest beginnen omspringen en dat de productiviteit naar omhoog moest. Ten tweede maakte men te intensief gebruik van de bodem en had men aan heel wat onverstandige ontbossingen gedaan. Er was een herstel en bescherming van de bodem nodig. En ten slotte waren investeringen zeldzaam geworden sinds de grote economische crisis van de jaren dertig. 100 2.1.4. De kolonie op sociaal gebied Het koloniale beleid in Congo ging gepaard met alle wanpraktijken die voortvloeiden uit het kolonialisme. Blank en zwart werden van elkaar gescheiden door een colour bar. De bevolking van Congo werd, vaak niet al te zachtaardig, ingeschakeld in de economische ‘mise en valeur’ van het gebied. Dit ging onder andere gepaard met verplichte teelten, verplichte volksverhuizingen om arbeiders te bekomen, belastingen, lijfstraffen, enzovoort. De zwarte bevolking liet zich dit echter niet allemaal welgevallen. Het fenomeen stakingen stak al de kop op aan het begin van de twintigste eeuw in de twee stedelijke gebieden waar al vroeg een proletariaat ontstond: Bas-Congo en Haut-Katanga. De blanke werknemers begonnen, maar hun zwarte collega’s volgden al snel hun voorbeeld. De problemen begonnen echter pas goed in de jaren ’40. De zware oorlogsinspanningen die de Congolezen moesten leveren, gaven in 1945 aanleiding tot een resem sociale onlusten in Bas-Congo. 101 Een andere vorm van verzet waren de anti-koloniale messianistische bewegingen, in het bijzonder het Kimbanguisme en het kitawala. Het Kimbanguisme ontstond in Bas-Congo door het optreden van de ‘profeet’ Simon Kimbangu. De beweging gaf al snel aanleiding tot publieke ongehoorzaamheid van de zwarte bevolking. Kimbangu beweerde dat Jezus zou terugkeren naar de aarde om de Afrikaanse bevolking te bevrijden van het juk van de blanken. 99
Nziem, op cit., p.367-368 J.L. Vellut, “De dekolonisatie van Kongo” in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, p. 402 101 Nziem, op cit., p.412 100
37
Dit soort toestanden kon het koloniaal bestuur uiteraard missen als kiespijn. De jacht werd dan ook ingezet op Kimbangu en zijn volgelingen. In 1921 werd Kimbangu veroordeeld tot de doodstraf, maar dit werd uiteindelijk omgezet tot een levenslange gevangenisstraf. Hij stierf in gevangenschap in 1951. Het kitawala kende een soortgelijke evolutie. Deze beweging ontstond in Katanga. In tegenstelling tot het Kimbanguisme, dat een originele beweging was, was het kitawala een tak van de Watch-Tower beweging, afkomstig uit de Verenigde Staten. 102 2.1.5. De missies De katholieke Kerk vormde naast de koloniale administratie en de grote maatschappijen, de derde pijler waarop het koloniale systeem rustte. De pauselijke legaat had wel moreel gezag over de katholieke missionarissen, maar weinig of geen beslissingsbevoegdheid. Er was immers een sterke band tussen de koloniale overheid en de katholieke missies, die voor negentig procent uit Belgen bestonden. Zij lieten zich het koloniale beleid welgevallen. Ze deelden de opvattingen van de koloniale overheid over de koloniale politiek en de verhoudingen tussen blank en zwart. De missies waren er zich van bewust dat ze een belangrijke bijdrage leverden aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de koloniale overheid. In ruil daarvoor genoten ze voordelen en priviléges. 103 De missies speelden vooral een belangrijke rol in de zogenaamde beschavingsmissie. Zij zorgden voor de twee belangrijkste pijlers voor de ‘beschaving’ van een volk, namelijk de evangelisatie en het onderwijs. In 1922 had er een grote uitbreiding van het onderwijs in Congo plaats onder de auspiciën van een commissie opgericht door de toenmalige minister van Koloniën Louis Franck. Er werd door deze commissie onder andere gesteld dat het (basis)onderwijs zo veel mogelijk moest aanleunen bij de ‘inlandse’ leefwereld. Dit hield in dat het onderwijs gegeven werd in de plaatselijke taal. De nadruk lag sterk op het lager onderwijs. Dit werd sterk uitgebouwd zodat de grote massa basisonderwijs kon genieten. Er werden door de commissie echter ook enkele ‘normaalscholen’ opgericht. 104 Het onderwijs werd volledig aan de katholieke missies toevertrouwd. Men was er van overtuigd dat godsdienstig onderwijs het meest geschikt was in de koloniale context. Men had immers vastgesteld dat het leven van de Congolezen doordrongen was van religiositeit. Men was van mening dat enkel andere religieuze gevoelens in staat waren deze invloeden van de traditionele maatschappij te counteren. De (katholieke) missies werden dan ook door de staat gesubsidieerd om het onderwijs in de kolonie in te richten. Hierdoor hadden de missies een monopoliepositie in het onderwijs tot 1946. In dat jaar werden de eerste staatsscholen opgericht. Deze waren echter enkel nog maar voor blanken bestemd. Vanaf dat jaar werden er ook subsidies toegekend aan protestantse missies. De grote rol die Groot-Brittannië en de VS hadden gespeeld bij de bevrijding van België tijdens de Tweede Wereldoorlog, was daar zeker niet vreemd aan. 105
102
Ibidem, p.416-421 Bilsen, op cit., p.49 104 Nziem, op cit., p.402 105 Ibidem, p.403 103
38
2.2. De Tweede Wereldoorlog Tijdens WO II was Congo van cruciaal belang voor België. Volgens Guy Vantemsche is het zelfs aan Congo te danken dat de institutionele continuïteit gevrijwaard bleef. Immers, na de breuk met de koning en de capitulatie van de Franse troepen in mei en juni 1940, wisten de Belgische ministers niet meer van welk hout pijlen te maken. Velen onder hen wilden de strijd staken en naar België terugkeren. Door Congo werd dit plan niet (volledig) uitgevoerd. Op 18 juni 1940 benoemde men de minister van koloniën, Albert De Vleeschauwer, tot ‘administrateur-generaal’ van Congo. Dit hield in dat hij zeer ruime uitvoerende en wetgevende bevoegdheden kreeg, met de bedoeling Congo verder te kunnen besturen wanneer het normale regeringsgezag zou wegvallen. Aanvankelijk wilden de ministers de kolonie neutraal houden in het conflict, maar De Vleeschauwer trok naar Londen en besloot Congo in te schakelen in de Britse oorlogsvoering. Hij haalde enkele andere ministers over om ook naar Londen te komen. Zo ontstond de regering in ballingschap, de regering-Pierlot. Vantemsche: “Zonder de factor Congo zou het wettelijke Belgische regeringsgezag wellicht verdwenen zijn, samen met de soevereiniteit van België in Centraal-Afrika.” 106 En Jef Van Bilsen stelt dat de ministers in Londen zonder Congo niet meer dan een comité van ballingen zouden zijn geweest. 107 In Congo zelf zijn er twee fasen te onderscheiden tijdens de oorlog. De eerste fase begon met de capitulatie van België op 27 mei 1940. De kolonie mobiliseerde manschappen om België bij te staan in zijn pogingen tot bevrijding. Gouverneur-generaal Rijckmans was daar een groot voorstander van. Deze eerste fase was dan ook vooral militair. Op 6 februari 1941 verlieten de eerste troepen Congo richting Abyssinië om de Engelsen bij te staan in hun strijd tegen Italië. De tweede fase was voornamelijk economisch. Na de aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941, raakte Japan in oorlog met de VS en Groot-Brittanië. Al gauw hadden de Japanners Maleisië, Indonesië en Birma ingenomen. Hierdoor raakten de geallieerden afgesloten van enkele essentiële producten. Belgisch Congo zou een hoofdrol spelen bij de bevoorrading van deze producten. Rijckmans zette hier opnieuw de toon. Naast een militaire mobilisatie kwam er ook een mobilisatie van burgers op gang om de landbouw- en mijnbouwproductie te optimaliseren. Dit zorgde natuurlijk voor nog extra werk voor de autochtone bevolking, die amper wist waarover het conflict ging. 108 Dit leidde in 1944 en 1945 tot enkele conflicten. In februari 1944 ontstond er muiterij in Luluaburg, veroorzaakt door ontevreden Congolese militairen. Een maand later waren er schermutselingen in het Masisigebied als gevolg van een zekere oorlogsmoeheid. In 1945 opende de Force Publique het vuur op een groep zwarte betogers die een elektriciteitscentrale bedreigden. Er vielen zeven dodelijke slachtoffers en een aantal gewonden. 109
106
Vantemsche, op cit., p.512 Van Bilsen, op cit., p.35 108 Nziem, op cit., p.445-447 109 Van Bilsen, op cit., p.33 107
39
Aanvankelijk was niet iedereen in de kolonie het eens met de visie van Rijckmans om zich volledig in te zetten voor de geallieerde zaak. De Brit Bagot Gray, oorlogswaarnemer en persattaché, die van 1940 tot 1946 in Congo verbleef, maakte in zijn rapporten gewag van een ‘ attentistische houding’ gesteund door hooggeplaatste personen uit de mijnondernemingen van Katanga. Toen gouverneur-generaal Rijckmans in 1940 besloot om de productie van Congo ter beschikking te stellen van de geallieerden, waren de grote zakenbelangen van de kolonie niet bijster enthousiast. Volgens de Britse consul-generaal in Leopoldstad, F.M. Shepherd, leidde de hachelijke toestand van Groot-Brittannië in 1942 tot een aanzienlijke dosis neutralisme in Congo, hoewel die in grote mate beperkt bleef tot de industriële middens. Ryckmans’ mening stond echter vast: Congo moest aan de zijde van Groot-Brittannië blijven. Hij was ervan overtuigd dat dit de beste manier was om de Belgische belangen in Congo veilig te stellen. De Belgische regering in Londen was politiek verantwoordelijk en bevoegd voor Congo. Doordat Congo zo belangrijk was als grondstoffenbron, beschikte de regering Pierlot over ruime financiële middelen en moest men niet naar de pijpen van de Engelsen dansen. 110 Door de oorlog hadden de Belgen ook een deel van hun superioriteit verloren in de ogen van de Congolezen. Men had ontdekt dat er nog andere Europese landen waren die sterker en rijker waren dan België en dat blanken ook met elkaar vochten. En vooral dat een niet-Europees land, namelijk Japan, het de Europese landen knap lastig kon maken. 111 2.3. De naoorlogse periode 2.3.1. Het koloniale beleid * Economisch Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden er zich grote veranderingen voorgedaan op economisch gebied. De productie was sterk opgedreven om aan de vraag van de geallieerden te kunnen voldoen. Door de grote nood aan ertsen en mineralen in de geallieerde oorlogsindustrie, kende vooral de grondstofnijverheid een enorme expansie. Ook de verwerkingsindustrie kende echter een voorzichtige groei doordat de aanvoer vanuit Europa, waar zich de traditionele leveranciers van de kolonie bevonden, onmogelijk geworden was. 112 Na WO II ontstond er in België en bij bepaalde koloniale bestuurders (onder andere Pierre Rijckmans), de politieke wil om aan de staat de middelen te geven voor een actieve economische politiek. Voordien waren de wezenlijke economische beslissingen immers overgelaten aan de grote maatschappijen. Deze wil om veranderingen door te voeren, wordt geïllustreerd door twee documenten van op het einde van de jaren veertig. Ten eerste, het rapport van de senaatscommissie die in 1947
110
Ibidem, p.31-32 Nziem, op cit., p.449 112 Bram Cleys, Andries Dequae. De zelfgenoegzaamheid van een koloniaal bestuur, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2002 (Ik heb geen paginavermeldingen voor deze licentiaatsverhandeling aangezien ik ze heb geraadpleegd op e-thesis op het internet, waar geen pagina’s vermeld worden) 111
40
een bezoek bracht aan Congo. Dit rapport was zeer kritisch tegenover de nauwe band tussen de staat en sommige particuliere belangen. En ten tweede, het Tienjarenplan, dat in 1949 geïntroduceerd werd, door de toenmalige minister van koloniën, Pierre Wigny. Met dit plan wou men Congo met behulp van openbare fondsen ‘moderniseren’. Onder moderniseren verstond men voornamelijk de voortgaande integratie van de kapitalistische sectoren. Vellut: “Het plan ademde een materiaal optimisme dat deed geloven dat men dankzij de investeringen in het transportwezen, de energieproductie, de stedelijke voorzieningen en de sociale diensten, de voorwaarden schiep voor een ontwikkeling die het geheel van de economie zou aantrekken.” 113 Het Tienjarenplan trachtte antwoord te bieden op een aantal vraagstukken die zich stelden, als gevolg van de groei van de economische productie. Door de stijgende export waren de bestaande vervoerswegen volledig ontoereikend. Broodnodige investeringen voor uitbreiding en herstel van deze wegen waren de jaren voordien steeds uitgesteld. De economische expansie had ook een aantal sociale gevolgen. Er was een grote stijging van het proletariaat. Dit ging gepaard met een leegloop van de traditionele inlandse centra en een proces van verstedelijking, dat reeds op gang was gekomen in de jaren dertig, maar werd versterkt na de oorlog. De extra druk op de Congolese boeren (verplichte teelten) tijdens de Tweede Wereldoorlog, had deze plattelandsvlucht nog versterkt. Door de leegloop werd de druk op diegenen die overbleven nog groter. De sociale situatie op het platteland was dan ook vaak rampzalig. Deze sociale malaise verscherpte nog in de naoorlogse periode. Verscheidene waarnemers luidden de alarmbel. Het werd voor de regering duidelijk dat ze moest ingrijpen, als men de economische groei ten goede wou laten komen aan de Congolese bevolking. 114 Het Tienjarenplan moest aan deze problemen verhelpen, door een reeks van gecoördineerde investeringen, waardoor de modernisering van Congo definitief een aanvang zou nemen. Er werd vooral geïnvesteerd in de uitbouw van de basisinfrastructuur. Zowel de uitbouw van het wegennet als het oprichten van hydro-elektrische centrales waren noodzakelijke voorwaarden om andere sectoren tot bloei te laten komen. Vooral in de uitbreiding van de verkeersinfrastructuur werd zwaar geïnvesteerd. Ruim de helft van de middelen werd hieraan besteed. In de landbouw werd daarentegen maar weinig geïnvesteerd. Enkel in de ‘inlandse’ landbouw werden beperkte inspanningen gedaan, die voornamelijk bestonden uit de verdere uitbouw van de ‘inlandse’ coöperaties. Het sociale programma slorpte een kwart van de totale uitgaven op. Deze investeringen hadden tot doel voorzieningen op te richten die ten goede kwamen aan de inlandse bevolking. Het ging om de aanbouw en verbetering van woningen, het installeren van hospitalen en dispensaria, het organiseren van watervoorziening en het uitbouwen van het onderwijs voor inlanders. 115 Het Tienjarenplan was gelijkaardig aan soortgelijke plannen in Frankrijk en Groot-Brittannië. Maar in Belgisch Congo had men wel al in de jaren twintig heel wat openbare en particuliere investeringen gedaan. De groei ervan in de jaren vijftig begon dus al op een relatief hoog niveau. Het belangrijkste verschil echter met de buitenlandse tienjarenplannen was de afwezigheid van een politiek perspectief. De wil om te veranderen was enkel het resultaat van een poging om het materieel functioneren van het koloniale stelsel te verbeteren. De 113
Vellut, op cit., p.402-405 Cleys, op cit. 115 Idem 114
41
problemen over de uitvoerende macht in Congo werden dood gezwegen. Wat het politiek statuut betrof, stelde men zich meestal tevreden met vage beginselverklaringen. 116 De veranderingen die werden doorgevoerd, leidden wel tot talrijke economische successen in de jaren vijftig. Het hoogtepunt van dit nieuwe Belgische koloniale project situeerde zich in de jaren 1955-1958. Dit verklaart voor een deel de optimistische en triomfalistische toon in de koloniale literatuur vlak voor de dekolonisatie. De investeringen schoten de hoogte in. Dit had grote gevolgen voor de voorzieningen. Vooral in de energiesector was er een boom merkbaar. Maar ook het transportwezen en de stedelijke voorzieningen gingen er zienderogen op vooruit. De investeringen zorgden ook voor een productiestijging. De modernisering in de mijnbouw had een productiviteitsstijging als gevolg. Ook in de landbouwsector steeg de productie, zowel kwantitatief als op vlak van diversiteit. Er ontwikkelden zich ook industriële sectoren die zich bezighielden met de vervaardiging van levensmiddelen, schoenen, textiel, enzovoort. Dit alles had als gevolg dat ook de consumptie de hoogte inging. Desondanks bleef Congo een onderontwikkeld land. Deze groei beperkte zich immers tot de kapitalistische sectoren. De Afrikaanse landbouw daarentegen, stagneerde, en deze landbouw was voor de plattelandsbevolking de basis voor hun overleven. Op het einde van de koloniale periode, stond men aan de rand van een landbouwcrisis. Dit alles zorgde voor een breder wordende kloof tussen de stad en het dorp. 117 * Politiek De koloniale vraagstukken kregen tijdens de jaren 1950-1954, meer aandacht in de Belgische openbare opinie, voornamelijk in de ontwikkelde kringen. Deze belangstelling kwam vooral tot uiting toen Congo bij de discussies over een grondwetsherziening werd betrokken en in het kader van de plannen tot de Europese samenwerking en integratie. De vraag rees immers of in een verenigd Europa de kolonies monopoliegebieden zouden blijven van de respectievelijke moederlanden of dat ze samen in de Europese Gemeenschap opgenomen zouden worden. De grondwetsherziening van 1953 werd zeker niet uitgevoerd omwille van Congo, maar de kolonie was er wel bij betrokken. Er heerste immers al langer het idee dat men het gezag van België over Congo duidelijker moest stellen, om buitenlandse bemoeienissen te voorkomen. Men dacht daarbij aan een systeem zoals dat van de Franse Départements d’Outre-Mer. In sommige kringen ontstond het idee om van Congo een tiende Belgische provincie te maken. Op die manier zouden alle koloniale kwesties, binnenlandse kwesties worden en konden vreemde mogendheden zich er niet mee bemoeien. De grondwetgevende regering van 1953, besloot uiteindelijk van dit idee af te zien. De opvattingen over de verhouding tussen het moederland en de kolonie waren toen overigens in volle evolutie. 118 Ideeën over een politieke ontvoogding van Congo, die zich steeds in de zeer verre toekomst afspeelde, kwamen echter maar zelden ter sprake. Doelstelling nummer een was en bleef een langdurig verbond tussen België en Congo te bewerkstelligen en in stand houden. 116
Vellut, op cit., p. 406 Ibidem, p. 406-409 118 Van Bilsen, op cit., p.98-99 117
42
De beste manier om dit te bekomen, was volgens de koloniale overheid het verhogen van de materiële welvaart. Men wou de grote economische ongelijkheden tussen blank en zwart in de kolonie wegwerken. Dat de grote verschillen tussen de twee bevolkingsgroepen ook sociaal en politiek van aard waren, leek men daarbij te vergeten. De onmiddellijke naoorlogse periode typeerde zich dan ook door een grote stilzwijgendheid op het vlak van politieke emancipatie en het wegwerken van discriminatie. Op het vlak van de politieke emancipatie nam men een afwachtende en zelfs afwijzende houding aan. Het moment werd nog te vroeg geacht om hervormingen door te voeren. Men was in België van mening dat politieke emancipatie pas mogelijk was als de sociaaleconomische basis en de opvoeding van een voldoende groot deel van de bevolking stevig genoeg was en men oordeelde dat dit bijlange na nog niet het geval was. De ontwikkeling van deze beide aspecten kreeg dan ook de voorrang op politieke participatie. Het is opmerkelijk dat België bleef geloven dat Congo als een eiland in de internationale politiek buiten een internationale stroming kon blijven die met steeds meer nadruk de klemtoon ging leggen op politieke emancipatie. 119 Een idee dat in de jaren vijftig wel steeds meer ingang vond was dat van de ‘BelgischCongolese’ gemeenschap. Het plan was blank en zwart geleidelijk naar elkaar toe te doen groeien, op vlak van gelijkheid, zodat de zwarte bevolking een hechte band met België zou willen behouden. Zo zouden België en Congo op de zeer lange termijn ook op een andere manier met elkaar kunnen samenleven en zou er langzaam aan een of andere vorm van zelfbestuur kunnen ontstaan. 120 In de naoorlogse periode zag men ook de opkomst van verscheidene vormen van nationalisme in Congo. De aanvankelijke reactie van België hierop was veel meer sociaal dan politiek van aard. De eerste nationale eisen werden dan ook niet gesteld via politieke kanalen, maar via culturele, sociale of etnische organisaties. Er waren immers nog geen politieke partijen in die periode. Wel zag men de opkomst van associaties met een atypische politieke structuur en organisaties, zoals bijvoorbeeld het Kimbanguisme. Er ontstonden ook verscheidene organisaties die de Congolezen groepeerden langs etnische, regionale en professionele lijnen. Deze organisaties werden meestal geleid door ‘verwesterde’ individuen die het noodzakelijk achtten dat het volk zijn banden met de traditionele cultuur versterkte. Ze werden vooral opgericht in de periode 1940-1950 als gevolg van de massale naoorlogse immigratie van het platteland naar de steden. De belangrijkste van deze verenigingen was ABAKO, dat in 1950 werd opgericht. Nog een andere vorm van apolitieke organisatie die de évolués liet kennis maken met contemporaine politieke problemen, was de association d’anciens élèves. Deze organisaties zorgden bij de oprichting van de politieke partijen voor kritische adviseurs en medewerkers. Onder andere Kasavubu en Lumumba waren lid van een van de associations. Nationalistische ideeën vonden pas laat ingang in het Congolese politieke leven en ze waren vaak gekoppeld aan etnische gevoelens en belangen. Dit was onder meer het gevolg van het feit dat de koloniale overheid Congo zo veel mogelijk trachtte af te schermen van buitenlandse invloeden. De onbeweeglijkheid van de Belgische kolonisatie heeft, tot het
119 120
Cleys, op cit. Vantemsche, op cit., p. 520-521
43
allerlaatste moment, ervoor gezorgd dat het onmogelijk was om een Congolese intellectuele en politieke elite te creëren. 121 * Sociaal Tijdens de oorlogsjaren ontstonden de eerste vakbondsbewegingen in Congo. Omdat de oorlog de aanwerving van nieuwe blanke, gekwalificeerde arbeidskrachten onmogelijk maakte, verwierven deze een grote machtspositie. Vanaf 1940 ontstonden er bedrijfsvakbonden die zich al snel verenigden in federaties. In de zomer van 1943 ontstond de Confédération Générale des Syndicats, de CGS. Aanvankelijk kwamen de bonden op voor de klassieke sociale rechten: een ziekteverzekering, pensioenen, betaald verlof,…Vanaf het ontstaan van de CGS kwam men ook op voor de vrije meningsuiting, persvrijheid, de vrijheid van vergadering en spraken ze over stemrecht en nationalisaties. In 1942 erkende de koloniale overheid de vakbondsbeweging, maar enkel voor blanke werknemers. Een staking bij de Union Minière in Jadotstad datzelfde jaar zorgde voor grote deining. De stakerscomités riepen immers de blanke mijnwerkers uit het naburige Noord-Rhodesië (nu Zambia) op tot solidariteit. Er ontstonden bittere discussies omtrent de vakbondsbeweging. De overheid zette daarom spoed achter de erkenning van de sociale rechten. De leiders van het CGS zagen echter in dat ze de verzuchtingen van de zwarte werknemers niet konden negeren. In 1946 namen ze een voorzichtig en fragmentair initiatief. Ze zetten de évolués aan tot de stichting van het Syndicat des Travailleurs Congolais Spécialisés ofwel het STICS. Dit was een vakbond bedoeld voor de évolués. De évolués van Léopoldville lieten op hun beurt weten dat ze zich wilden verenigen in een Confédération Générale des Syndicats Indigènes (CGSI). De statuten hiervan bereikten in maart 1946 de gouverneur-generaal. Het koloniaal bestuur besluit dan maar het zwart syndicalisme toe te laten zodat ze er zelf de voorwaarden voor kunnen stellen. Het reglement dat werd opgesteld was echter zeer streng. De optie van een gemengde vakbond werd aan de kant geschoven en het stakingsrecht werd niet erkend behalve onder een aantal bijna onvervulbare voorwaarden. 122 Ook in België kreeg men aandacht voor de Congolese syndicale beweging. Dit zal leiden tot de ondermijning van de politieke neutraliteit van het CGS. De Belgische christelijke vakbeweging ACV was van mening dat de CGS niet neutraal was en besloot vanuit de eigen organisatie en middelen in Congo, zowel voor zwarte als voor blanke werknemers, christelijke vakbonden op te richten. 123 Toch had de syndicale activiteit maar een gelimiteerd succes. Ze was beperkt tot Léopoldstad en Katanga. In 1956 kwam de helft van de Congolezen, die lid waren van een vakvereniging uit Léopoldstad. Meer effectief en meer dynamisch was de autochtone vertegenwoordiging in de verschillende bedrijfsraden. 124 Een belangrijke ontwikkeling in de naoorlogse jaren is de ontwikkeling van de groep van de évolués. De évolués waren de zwarte elite van Congo. Dit was een statuut die de 121
Nicolas Pollet, Beeld van de zwarte in memoires van blanke kolonialen: Congo 1945-1960, Gent, Ugent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), p.52-53 122 Nziem, op cit., p.458 123 Jef Van Bilsen, op cit. , p.35 124 Ndaywel Nziem, op cit., p.459
44
koloniale administratie uitreikte aan Congolezen die konden bewijzen dat ze al een hoge graad van ‘beschaving’ hadden bereikt. De groep évolués kreeg al vorm in de jaren ’20 maar werd pas echt belangrijk tijdens de laatste jaren van de oorlog. Doordat de kolonie op dat moment afgesloten was van het moederland, ontstond er een tekort aan blanke werkkrachten. Om hen te vervangen kwamen er heel wat nieuwe ‘benoemingen’ tot évolué. Hoewel de évolués een zuiver product waren van de kolonisatie, waren de kolonisatoren geen grote fan van hen. Men sprak vaak smalend en misprijzend over “deze halve wilden die de blanken willen nadoen.” Vanaf 1945 begon de groep stilaan zijn plaats op te eisen in het centrum van de kolonie. Deze trend ontwikkelde zich in de jaren 1945-1950 en zal het decennium daarna steeds duidelijker worden. De évolués eisten onder andere de erkenning van hun ‘anders zijn’ ten opzichte van de zwarte massa. Dit was belangrijk aangezien blank en zwart strikt gescheiden was in Congo door de colour bar. De évolués wilden deze grens overschrijden en als gelijkwaardig aan de blanken behandeld worden. 125 De évolués hadden immers weinig op met de ongeletterde, zwarte massa, het zwarte proletariaat. Integendeel, zij probeerden zich zo veel mogelijk van deze massa te distantiëren en de gelijke van de blanke te worden, ook op het vlak van lonen en andere voordelen en rechten. Dit ging de blanken wel net iets te ver. De koloniale overheid sleutelde aan wettelijke regels, die van de évolués een soort tussenklasse moesten maken. Zo ontstonden onder andere de cartes du mérite civique en de strekking om officieel erkende évolués in bars, restaurants en hotels van de blanke stad toe te laten en om de afschaffing van de woonsegregatie te bewerkstellingen. Van dit alles kwam echter maar weinig in huis en de halfslachtigheid van het pseudo-statuut van de évolués bracht meer verbittering en frustratie dan tevredenheid met zich mee. 126 2.3.2. Het internationale toneel Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een nieuwe internationale orde. De twee grote overwinnaars en nieuwe supermachten, de Verenigde Staten en de Sovjetunie waren antikolonialistisch. Wanneer in de eerste jaren na de oorlog de kolonies in Azië een voor een onafhankelijk worden, vervoegden zij het antikolonialistische front in de VN. Het kleiner wordende groepje koloniale mogendheden, raakte zo in het defensief. Het kolonialisme werd een internationaal probleem. Desondanks bleef België trouw aan het koloniale credo. De Belgische soevereiniteit in Congo moest koste wat het kost gevrijwaard worden. 127 Op binnenlands vlak dacht men niets te vrezen hebben. Enkele uitzonderingen daar gelaten leek de Congolees immers nog steeds braaf en gewillig. Het grootste gevaar kwam volgens België wederom uit het buitenland. Ditmaal waren het echter niet de buurlanden zoals GrootBrittannië en Duitsland die men met argwaan in de gaten hield, maar het gestook van de VS en de Sovjetunie. Men had een heilige schrik dat het communisme zich zou verspreiden in de kolonie, hoewel de communistische infiltratie in Congo minimaal was. En ook bondgenoot Amerika vertrouwde men voor geen haar. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de Belgische autoriteiten enkele zaken gehoord die hen niet 125
Ibidem, p.451-454 Van Bilsen, op cit., p.36-37 127 Vantemsche, op cit., p.516 126
45
geruststelden. Bepaalde Amerikaanse verantwoordelijken hadden immers iets laten vallen over een mogelijke wijziging van het politieke patroon in Afrika. Uiteindelijk is daar niets van in huis gekomen en hebben de VS het gezag van België in Congo niet aangevallen. Toch had men kritiek op de Belgische politiek in Congo die volgens hen, onvoldoende aandacht besteedde aan politieke hervormingen. De interesse van de VS in Congo betrof vooral het uranium in de mijnen van Shinkolobwe. Congo was in die periode immers de belangrijkste wereldproducent van deze grondstof die, om voor de hand liggende militaire redenen (de Koude Oorlog), van groot belang was geworden. De VS sloten eerst een akkoord met de Union Minière du Haut-Katanga, het privé-bedrijf dat deze grondstof produceerde, en in 1944 met de Belgische overheid, om een continue en veilige stroom van dit kostbare erts te garanderen. Ook Groot-Brittannië was deelachtig aan dit akkoord. De Amerikaanse atoombommen die in 1945 Hiroshima en Nagasaki verwoestten, waren gemaakt met Congolees uranium. De Belgen gingen ermee akkoord die grondstof niet aan anderen te verkopen. In ruil daarvoor zouden ze van de Amerikanen een geprivilegieerde toegang tot de nucleaire kennis en technologie krijgen. Veel is daarvan echter niet in huis gekomen en dit zorgde voor enige frustratie bij de Belgische verantwoordelijken. In 1955 werd uiteindelijk een tweede tripartiete akkoord gesloten, waardoor de Belgen een betere prijs voor hun uranium kregen. Zo speelde België met zijn kolonie een belangrijke rol in de eerste fase van de Koude Oorlog. 128 In de jaren veertig en vijftig wierp Congo zich op als een onverzoenlijke verdediger van het kolonialisme. De Belgische regering zag zijn gezag in Congo vooral bedreigd door de pas opgerichte Verenigde Naties. In het Handvest van de VN van 26 juni 1946 werd opgenomen dat de koloniale machten moesten zorgen dat de autochtone bevolking politiek, sociaal en economisch ontwikkeld werd en dat ze een goede opleiding kregen. Voorts moest men de bevolking ook beschermen tegen allerhande misbruik en moest men hen langzaam brengen tot zelfbestuur. België tekende het Handvest maar in praktijk kwam er weinig van in huis. De dominante mening was dat de antikoloniale strekking van de VN enkel gevoed werd door de jaloezie van landen die zelf geen kolonies hadden. In al hun naïviteit was men van mening dat het niet nodig was om in de nabije toekomst onafhankelijkheid te beogen voor Congo aangezien onafhankelijkheid geen eis was van de autochtone bevolking. 129 Het Charter van de VN stipuleerde immers dat de VN controle mocht uitoefenen op het beleid in de voogdijgebieden (voor België was dat Ruanda-Urundi), maar ook dat ze informatie moesten krijgen over de situatie in de ‘echte’ kolonies. Voor dit doel werden adhoccommissies opgericht, die later de Inlichtencommissies werden genoemd, die deze informatie moesten onderzoeken. België was hierover zeer verontwaardigd. Men zag dit als een aanslag op de soevereiniteit van de koloniale mogendheden in hun kolonies. België probeerde Frankrijk en Groot-Brittannië te overtuigen om samen een blok te vormen en de werking van de Inlichtingencommissies te saboteren. Deze wilden echter zo ver niet gaan en in 1953 stapte België alleen uit de Inlichtingencommissies. 130 De Belgische diplomatie ontwikkelde ook een argumentatie om hun stelling te verdedigen, de zogenaamde ‘thèse belge’. Men argumenteerde dat ook in vele onafhankelijke staten er 128
Ibidem, p.517-518 Nziem, op cit., p.447-449 130 Vantemsche, op cit., p. 518 129
46
autochtone volkeren waren die onder het gezag van een ‘andersoortige’ centrale overheid stonden. Bijvoorbeeld in Brazilië en India. Men vond het dan ook niet eerlijk dat enkel de koloniale mogendheden informatie moesten verstrekken over de toestand van hun koloniale bevolking. Men stelde dat, aangezien alle landen in de VN gelijk zijn, ofwel ook die andere landen informatie over hun beleid aangaande hun autochtone volkeren moesten verschaffen, ofwel geen enkel land. Deze stelling werd met kracht verdedigd in New York. Maar zelfs de andere koloniale mogendheden wilden deze these niet openlijk verdedigen en opnieuw stond België alleen op de internationale scène. Vantemsche besluit dan ook: “Als het om de kolonie gaat, was België dus veel minder ‘internationaal ingesteld’ dan vaak wordt gedacht.” 131 Ook op het gebied van de Europese eenmaking, trachtte België Congo zo veel mogelijk buiten de internationale akkoorden te houden. In de jaren vijftig had men het plan opgevat een ‘Europese Politieke Gemeenschap’ op te richten. Men wou een democratische controle creëren die zou staan boven de al opgerichte technocratische organisaties, de ‘Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal’ (EGKS, 1951) en de ‘Europese Defensiegemeenschap’ (EDG). Op verzoek van de ministers van Buitenlandse Zaken werd hiervover een verdrag uitgewerkt door de Assemblee van de EGKS. Op deze manier werd een echte supranationale organisatie ingesteld, waaraan de nationale regeringen heel wat bevoegdheden zouden moeten afstaan. Het verdrag was in principe ook van toepassing op de overzeese gebieden van de lidstaten. Enkel na uitdrukkelijke verklaring van de betrokken regering konden deze gebieden buiten de Europese gemeenschap gehouden worden. De hele discussie over dit verdrag zou draaien rond de vraag of België al dan niet gebruik moest maken van deze mogelijkheid. Al snel werd echter duidelijk dat het idee van een incorporatie van Afrika in een eengemaakt Europa geen weerklank vond in België. Men vreesde voor een verlies van soevereiniteit in Congo. Door de aanvallen die België te verwerken kreeg in de VN, was men extra beducht geworden voor een verlies aan controle en autonomie in de kolonie. Men vreesde dat de integratie in de Europese Gemeenschap als gevolg zou hebben, dat het Belgische bestuur over Congo zou worden overgedragen aan een internationale gemeenschap, die de kolonie zeker niet beter gezind zou zijn dan België. 132 2.3.3. Over de kolonialen Vlak na de oorlog waren er een aantal zaken waar de kolonialen sterk mee bezig waren. Ten eerste de schaarste. De invoer van voedingsmiddelen en verbruiksgoederen was nog steeds problematisch. Zeker voor een afgelegen gebied als Congo. Ten tweede, de aflossing van de oorlogskolonialen, de rélève. Door de oorlog hadden alle kolonialen in Congo vastgezeten. Van velen was de loopbaan of termijn al enige tijd voorbij. Voor zij naar huis konden terugkeren, moest men echter eerst zorgen voor vervanging. De nieuwe kolonialen waren weliswaar theoretisch onderlegd, maar beschikten niet over terreinervaring. Hun oorlogservaringen in Europa hadden wel hun opvattingen over mens en maatschappij beïnvloed. Er was dan ook sprake van een mentaliteitskloof tussen de oude generatie kolonialen, de oorlogskolonialen, en de nieuwe, jongere kolonialen. Deze nieuwe generatie was veel gevoeliger geworden voor het begrip ras. Ze waren zich meer bewust van 131 132
Ibidem, p. 519 Cleys, op cit.
47
de menselijke waardigheid en de mensenrechten, ook in Afrika. Ze waren sterk gekant tegen onderdrukking en waren zich meer bewust van de veranderende werkelijkheid. Eenmaal in Congo echter, lieten ook zij zich snel beïnvloeden door de traditionele opvattingen en vooroordelen van de ouderen. Desalniettemin bleef de kloof bestaan. In het begin hadden deze nieuwe kolonialen nog maar weinig in de pap te brokken, maar daar kwam snel verandering in naarmate de aflossing van de kolonialen vorderde. 133 Een andere zaak die de kolonialen aandachtig volgden, was de uitbreiding van ‘het kolonaat’. Dit was een thema dat ook in het jaarlijkse koloniale begrotingsdebat in het parlement ter sprake kwam. De kolonisten waren de blanke inwijkelingen die voor eigen rekening en permanent in Congo verbleven. Congo was een ‘uitbatingskolonie’, en de vraag rees of het ook een ‘bevolkingskolonie’ kon worden. Deze vraag bestond al langer en kwam na WO II opnieuw ter sprake. Er waren ook politieke connotaties aan verbonden. Als men een grote groep zelfstandige kolonisten in Congo zou toelaten, zou deze groep een grote macht worden in Congo en in België. Daarenboven wenste de kolonisten ook politieke rechten voor de blanken op, en eventueel in mondjesmaat voor een aantal geprivilegieerde autochtonen. De kolonisten konden genoeg druk uitoefenen om het kolonistenvraagstuk te laten opnemen in de programma’s van de opeenvolgende regeringen. Het bleef echter voornamelijk bij woorden. Men paaide de kolonisten met valse beloftes en schijnacties. Er kwam enkel een fonds om de vestiging van een klein aantal kolonisten voor te bereiden en te begeleiden. Van de vestiging van een grote groep kolonisten kwam niets in huis. 134 Tijdens de oorlogsjaren was er onder de kolonialen een sterk blank-Congolees zelfbewustzijn gegroeid. Congo was tijdens de oorlog afgesneden van het bezette moederland maar had zich op eigen houtje goed staande weten te houden en daar was men heel trots over. Ondanks de twisten over neutraliteit en anglofilie stond het vast dat Congo in staat was een eigen politieke koers te varen, ook op het vlak van buitenlandse relaties. Deze nationale gevoelens namen niet weg dat men trouw bleef aan het moederland. Men wou vechten voor de bevrijding van België. De vooroorlogse onverschilligheid van de publieke opinie en de politieke wereld in België voor de koloniale kwesties, hadden echter voor een kloof gezorgd. In Congo was men de betutteling van het ministerie van koloniën grondig beu. De kolonialen hadden ook kritiek op de Belgische regering in ballingschap. Na de oorlog wilde men een soort van ‘dominion’-status met een grote zelfstandigheid. Hiervan kwam echter weinig terecht. 135 2.3.4. Het onderwijs Na de Tweede Wereldoorlog veranderde er heel wat in Congo op het vlak van het onderwijs. In de jaren twintig en dertig was het onderwijs vooral gericht geweest op opvoeding en algemene vorming. Na de oorlog werd het duidelijk dat het niveau van het onderwijs moest opgekrikt worden. De évolués begonnen algemeen voortgezet onderwijs te eisen, de groeiende industrie had behoefte aan beter opgeleide werkkrachten en de onderwijsmogelijkheden moesten ook worden afgestemd op de zich ontwikkelende middenklasse. 133
Van Bilsen, op cit., p.31-34 Ibidem, p.33 135 Ibidem, p.34 134
48
Minister van koloniën Godding werkte een conventie uit, die in 1948 van kracht werd, die voorzag in een volledig vernieuwde schoolstructuur. Door deze nieuwe onderwijsconventie werd vooral het secundair onderwijs uitgebreid. Ook bevatte de conventie bepalingen over het onderwijs voor meisjes. De organisatie van het hoger onderwijs werd echter niet in de conventie vastgelegd. Deze onderwijshervorming bracht een duidelijke niveauverhoging in het onderwijs met zich mee. 136 Na de Tweede Wereldoorlog kwam ook het onderwijsmonopolie van de katholieke missies onder de druk te staan. We zagen reeds dat in 1946 ook de protestantse missies subsidies verkregen. In dat jaar werden ook de eerste athenea opgericht in Congo. Sinds de jaren dertig had de liberale politicus Robert Godding in het parlement geijverd voor staatsscholen in Congo, voor de Europese kinderen. Hij vond dat, net als in België, elke ouder moest kunnen kiezen voor de school van zijn voorkeur, iets wat in Congo op dat moment onmogelijk was. Door de toename van de Europese bevolking na de oorlog, klonk de roep om niet-confessioneel onderwijs steeds luider. In 1945 werd Godding minister van koloniën. Onder zijn impuls openden in 1946 de eerste drie staatsscholen hun deuren, in Leopoldstad, Elisabethstad en Costermansstad. Dit was de eerste stap in een grootschalig programma van Godding om het algemeen onderwijs uit te bouwen in de kolonie. Vanaf 1947 tot 1954, bezetten echter opnieuw twee CVP’ers de positie van minister van koloniën, namelijk Pierre Wigny en Andries Dequae. Zij probeerden het monopolie van de katholieke missies zoveel mogelijk te vrijwaren en werden vaak beschuldigd van opzettelijke vertragingen van het programma. Toen van 1954 tot 1958 de Franstalige liberaal Auguste Buisseret de post van minister van koloniën bekleedde, keerde deze situatie helemaal om, ten voordele van het officieel onderwijs. Hoewel Buisseret hier en daar sleutelde aan de subsidiëring van vrije scholen, werd het onder katholieke ministers uitgewerkte subsidiestelsel voor missiescholen als zodanig niet ter discussie gesteld. Toch kwam er een erg felle reactie van de missies en het episcopaat. Hoewel het tot een bitsige confrontatie kwam, werd reeds in 1956 een verzoening bereikt. Het Buisseret-MoermanThompson-akkoord bevatte voor de missies erg gunstige bepalingen met betrekking tot werkings- en bouwsubsidies. In ruil moesten de missies voortaan echter rekening houden met de concurrentie van de officiële scholen en aanvaarden dat hun onderwijsmonopolie verleden tijd was. 137 Deze periode van schoolstrijd in Congo, werd volledig bepaald door de gelijktijdige schoolstrijd in België. Hoewel de grote confrontaties zich pas onder de socialistisch-liberale regering-van Acker II voordeden, groeide de polarisatie tussen katholieken en vrijzinnigen reeds in de zeven jaar die hieraan vooraf gingen. Na het debacle van de koningskwestie was het onderwijsthema immers erg belangrijk geworden voor de CVP. 138 Een andere onderwijskwestie die er in deze periode op het programma stond, was de oprichting van het Lovanium. De eerste Congolese universiteit begon op 12 oktober 1954 officieel aan haar eerste academiejaar. Het initiatief voor de oprichting kwam van de professoren van de Katholieke Universiteit van Leuven. Na de oorlog was men steeds meer de nood gaan inzien van universitair onderwijs, 136
Cleys, op cit. Idem 138 Idem 137
49
zowel voor de Europese als voor de Congolese bevolking. De koloniale administratie was echter niet zeer enthousiast over het idee. Men vreesde dat het universitair onderwijs voor de zwarte bevolking een broeihaard van revoltes en verzet zou worden. Bovendien ging deze evolutie in tegen de traditionele politiek van ‘educational gradualism’. Men was bij de Belgische overheid en de koloniale administratie steeds van mening geweest dat eerst een voldoende groot deel van de bevolking een elementaire opvoeding en opleiding moest krijgen, voor men werk kon maken van het uitbouwen van voortgezet onderwijs. En we zagen reeds dat men nog maar pas was begonnen met de uitbouw van het secundair onderwijs. Ook in het parlement kwam er kritiek. Daar reageerde men vooral tegen het quasi-monopolie dat de katholieke universiteit werd toegekend. De verantwoordelijken van Lovanium waren echter vastbesloten en zij kregen steun van de ministers Wigny en Dequae. Uiteindelijk opende het Lovanium dus in 1954 zijn deuren. 139
139
Idem
50
51
VI. Kwantitatieve analyse van de artikels De grafieken waar een rode asterisk (*) bij staat, zijn grafieken op basis van alle artikels (1739) die ik gevonden heb. Alle andere grafieken zijn opgesteld op basis van de artikels waar ik mijn kwalitatieve analyse heb op uitgevoerd. Dit zijn dus de artikels over de door mij uitgekozen onderwerpen (760). 1. Algemeen * Uit de volgende grafiek kunnen we aflezen hoeveel artikels er per jaar verschenen, in elke krant.
Per jaar, per krant * 120
Aantal artikels
100 80 De Standaard Het Laatste Nieuws Vooruit
60 40 20
1955
1954
1953
1952
1951
1950
1949
1948
1947
1946
1945
1944
0
Het valt op dat de drie lijnen, de drie kranten, vrij gelijklopend zijn. Vlak na de oorlog werd er duidelijk heel weinig aandacht besteed aan de kolonie. De afwikkeling van de oorlog kreeg toen bijna alle aandacht. We zien bij alle drie de kranten een piek in 1947. Deze piek werd veroorzaakt door het bezoek van de prins-regent aan Congo, dat aanleiding gaf tot heel wat extra artikels. In het begin van de jaren vijftig zien we bij alle drie de kranten een stelselmatige stijging van het aantal artikels. Bij ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘De Standaard’ is deze stijging wel opvallender dan bij ‘Vooruit’, maar ze is ook zeker bij deze laatste krant aanwezig. Rond 1953 stopte deze groei, en bleef het aantal artikels ongeveer gelijk. De daling die we op het einde zien, wordt enkel veroorzaakt omdat we in 1955 slechts de artikels tot en met de maand mei hebben meegeteld. In werkelijkheid zette dezelfde trend zich door.
52
Uit deze grafiek blijkt ook meteen welke krant het meeste en welke het minste aandacht schonk aan Congo in deze periode. Dit wordt door volgende grafiek nog eens extra duidelijk gemaakt:
Aantal artikels
Aantal artikels per krant * 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 De Standaard
Het Laatste Nieuws
Vooruit
Er is duidelijk een zeer groot verschil merkbaar in het aantal artikels per krant. In ‘De Standaard’ verschenen het meeste artikels over Congo. Er verschenen in ‘De Standaard’ bijna drie keer zoveel artikels als in de krant met het minste aantal artikels, namelijk ‘Vooruit’. ‘Het Laatste Nieuws’ zit bijna precies tussen deze twee in.
53
2. De Standaard 2.1. De onderwerpen
De Standaard. Verdeling per onderwerp Nieuws 1% Economie
1% 2%
Varia
3% Sociaal
5% 5%
30%
Politiek
6% Reis prins-regent Onderwijs
10%
11%
Bezoeken vooraanstaanden Rampen/ongelukken/mi sdrijven Missies
13% 13%
WO II Verleden van Congo
* De categorie die ik ‘nieuws’ genoemd heb, komt duidelijk, met een grote voorsprong, het meeste aan bod. Het gaat hier om een steeds terugkerend rubriekje uit ‘De Standaard’, namelijk ‘Uit de kolonie’. In ‘Uit de kolonie’ kreeg de lezer steeds een aantal zeer korte nieuwsberichten uit en over Congo voorgeschoteld. In sommige periodes, stond dit rubriekje bijna dagelijks in de krant, vandaar dus het grote aantal artikels. Aan de onderwerpen ‘economie’, ‘varia’ 140, ‘sociaal’ en ‘politiek’, werd ongeveer even veel aandacht besteed in ‘De Standaard’. Aan de economische onderwerpen werd echter toch nog wat meer aandacht besteed dan aan de sociale en de politieke. Minder, maar toch ook nog enige aandacht, kregen de Congo-reis van de prins-regent, de onderwijsproblematiek en de bezoeken aan Congo door vooraanstaande personen.
140
Onder ‘varia’ heb ik alle artikels gegroepeerd, die niet behoorden tot een van de andere onderwerpen. De thema’s die in deze artikels aan bod kwamen, zijn zeer gevarieerd. Voorbeelden: Congolese muziek, festivals, benoemingen,…
54
Weinig aandacht kregen de rampen, ongelukken en misdrijven in Congo, en de missies. De weinige aandacht voor de missies moet echter wel genuanceerd worden. De missies kwamen immers ook sterk aan bod in de artikels over de onderwijsproblematiek en ook hier en daar bij nog enkele andere onderwerpen. Het aantal artikels over de Tweede Wereldoorlog en het verleden van Congo, is bijna verwaarloosbaar. Het belang van Congo voor de geallieerde oorlogsvoering en de grote economische veranderingen die de kolonie onderging tijdens de oorlog, werden echter ook nog regelmatig vermeld in de artikels over de internationale politiek (aangaande Congo) en in de artikels over economische onderwerpen. De artikels met de situatie in Congo tijdens de Tweede Wereldoorlog als hoofdonderwerp, zijn echter zeer gering in aantal aangezien er amper enige aandacht was voor de kolonie vlak na de bevrijding. * Ik heb een aantal onderwerpen gegroepeerd in de categorieën ‘economie’, ‘politiek’ en ‘sociaal’ om bovenstaande grafiek overzichtelijk te houden. Aangezien deze categorieën echter een aantal uiteenlopende onderwerpen bevatten, wordt in de volgende grafieken de verdeling van de onderwerpen in elk van deze categorieën getoond. Economie 22% Mijnbouw In- en uitvoer 49%
Het tienjarenplan 15%
Varia
14%
*Bij de economische artikels kwamen heel wat uiteenlopende onderwerpen aan bod. Om alles overzichtelijk te houden, heb ik deze onder ‘varia’ geplaatst. De helft van het aantal artikels over de economie in Congo werd echter ingenomen door drie grote onderwerpen: de mijnbouw, de in- en uitvoer en het Tienjarenplan. De meeste aandacht ging daarbij uit naar de mijnbouw. Politiek 21% 38%
Het koloniale beleid De internationale politiek Koloniale begroting
41%
55
*Ongeveer één vijfde van de politieke artikels handelde over de debatten in Kamer en Senaat over de koloniale begroting. Als we deze artikels optellen bij deze over het koloniale beleid, blijkt dat er in ‘De Standaard’ toch meer aandacht besteed werd aan ‘nationale’ politieke problemen. Toch ging er ook heel veel aandacht naar de rol van Congo in de internationale politiek. Een groot deel van deze artikels handelde over het antikolonialisme in de Verenigde Naties (zie kwalitatieve analyse).
Sociaal 3% Over de blanken in Congo
27% 43%
Over de Vlamingen in Congo Over de zwarte bevolking Vakbondsbeweging
27%
* Als we de artikels over de blanken en de Vlamingen in Congo bij elkaar tellen, blijkt toch dat er heel wat meer artikels verschenen over de (kleine minderheid) blanken in Congo dan over de zwarte bevolking. Aan de opkomende vakbondsbeweging wordt in ‘De Standaard’ weinig aandacht besteed. 2.2. Type artikel Type artikel 3% 15%
Informatief Opiniestuk Interview
82%
We merken dat het overgrote deel van de artikels louter informatief was. Iets minder dan één zesde van de artikels was echter commentatorisch van aard. Een zeer klein deel van de artikels bestond uit interviews.
56
2.3. Auteur/bron van het artikel
1%
Auteur/bron
3%
Onbekend
3% Belga
7%
Journalist/redacteur 14% Correspondent ter plaatse Gastschrijver
72%
Buitenlands persagentschap
Bij de overgrote meerderheid van de artikels is de auteur van het artikel niet bekend. Eén zesde van de artikels zou door Belga geleverd zijn, maar ik ben er zeker van dat dit aantal in werkelijkheid hoger ligt. Het viel mij bijvoorbeeld op dat wanneer een bepaald artikel in de drie kranten bijna identiek was, er vaak bij de andere twee kranten stond dat dit artikel van Belga afkomstig was, terwijl dit bij ‘De Standaard’ niet het geval was. Bovendien had ‘De Standaard’ (evenals de twee andere kranten) geen vaste correspondent in Congo, zodat men dus vrijwel afhankelijk was van Belga voor artikels uit Congo zelf. Vandaar mijn vermoedens dat het werkelijke aandeel van Belga-artikels, hoger moet liggen dan blijkt uit deze cijfers. Bij weinig artikels staat de naam van de journalist of redacteur, die het artikel geschreven heeft. Zeer vaak moeten we ons dan ook nog tevredenstellen met initialen. Het valt op dat vooral bij de opiniestukken de naam van de auteur vermeld werd. Namen die een aantal keer voorkomen zijn J. Rombouts en een zekere A.C. Een belangrijke stem in ‘De Standaard’ was pater Van Wing. Hij schreef een aantal keer een stukje voor de krant als ‘gastschrijver’ en hij werd ook een aantal maal geïnterviewd. Voorts merken we nog op dat ‘De Standaard’ slechts zelden een artikel publiceerde van een correspondent die in Congo ter plaatse aanwezig is, en dat er bijna geen beroep werd gedaan op buitenlandse persagentschappen.
57
2.4. Aantal artikels op de voorpagina 141
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Overige Voorpagina
Ec on om R ei Po ie s pr in litie sD r k e D bla O ege e Vl nk nde nt am en r i w D inge n C ijs e zw n i ong ar n C o te o M be ng o is si vol es ki en ng Ve rle Ke d rk Va en W kb va O on n C II ds o be ng w o eg in g
Aantal artikels
De Standaard
De meeste artikels op de voorpagina vinden we bij de reis van de prins-regent. In verhouding met het aantal artikels over het onderwerp, verschenen er het meeste artikels over de Vlamingen in Congo op de voorpagina. Over de missies, de Tweede Wereldoorlog en de vakbondsbeweging verschenen de minste artikels op de eerste pagina
141
Aangezien ik de onderwerpen, die ik onder de categorie ‘sociaal’ had ondergebracht, toch heel gedifferentieerd vind (meer dan bij de categorieën ‘economie’ en ‘politiek’), plaats ik ze in deze grafiek als aparte categorieën.
58
3. Het Laatste Nieuws 3.1. De onderwerpen
Het Laatste Nieuws. Verdeling per onderwerp
Varia 1%
Economie
1% Rampen,ongelukken en misdrijven
2% 4%
Sociaal
20%
7%
Politiek 8% Reis prins-regent Bezoeken vooraanstaanden
9% 17%
Nieuws 10% Onderwijs 11%
11% Verleden van Congo WO II Missies
*De ‘varia’-artikels behelzen ongeveer één vijfde van het totale aantal artikels, en zijn daarmee het best vertegenwoordigd in de krant. Op de tweede plaats staat ‘economie’. Het aantal artikels over de Congolese economie, is opvallend groter dan het aantal artikels dat handelt over de politieke en sociale kwesties in de kolonie. Aan deze twee categorieën werd ongeveer evenveel aandacht geschonken, elk ongeveer één tiende van het totale aantal artikels. Evenveel aandacht werd er besteed aan de categorie ‘rampen, ongelukken en misdrijven’, de meer sensatiegerichte artikels dus. Iets minder, maar toch nog steeds behoorlijk veel aandacht, werd gewijd aan de reis van de prins-regent, de bezoeken van vooraanstaande personen en de categorie ‘nieuws’. Net als bij ‘De Standaard’ ging het hier om een vaste rubriek, die in ‘Het Laatste Nieuws’ ‘Nieuws uit Congo’ genoemd werd. In tegenstelling tot ‘De Standaard’ kwam dit rubriekje slechts frequent voor in het jaar 1947. Heel wat minder aandacht werd er gewijd aan het onderwijs. Het aantal artikels over het verleden van Congo, de Tweede Wereldoorlog en de missies was zeer gering. Voor de
59
Tweede Wereldoorlog telt wel dezelfde opmerking, die reeds gemaakt werd bij ‘De Standaard’. Economie 17%
Varia
43%
Tienjarenplan Mijnbouw
20%
In- en uitvoer
20%
* Ook hier behoort een groot deel van de artikels over economie tot de varia-categorie. Aan de andere drie onderwerpen, het Tienjarenplan, de mijnbouw en de in- en uitvoer, werden ongeveer evenveel artikels besteed, namelijk ongeveer één vijfde van het totale aantal.
Politiek
21%
De internationale politiek 51%
Het koloniaal beleid De begroting
28%
* De artikels over de internationale politiek en over de ‘nationale’ politiek aangaande Congo, namen ongeveer evenveel plaats in, in de politieke berichtgeving van ‘Het Laatste Nieuws’. Een groot deel van de artikels van deze laatste categorie, handelden over de koloniale begroting.
60
Sociaal 8% Over de blanken in Congo
13% 39%
Over de zw arte bevolking Over de Vlamingen in Congo De vakbondsbew eging
40%
* Er werden ongeveer even veel artikels gewijd aan de zwarte bevolking als aan de blanke bevolking van Congo. Als we echter de artikels over de Vlamingen erbij tellen, zijn de blanken toch nog in de meerderheid. Aan de opkomende vakbondsbeweging in Congo werd niet al te veel aandacht besteed. 3.2. Type artikel Type artikel 2% 4%
Informatief Reportage Opiniestuk
94%
Bijna alle artikels over Congo in ‘Het Laatste Nieuws’ waren informatief. Slechts een zeer klein deel was commentatorisch. Twee journalisten schreven een aantal artikels over hun belevenissen in Congo, deze artikels heb ik onder ‘reportage’ ingedeeld. 3.3. Auteur/bron Het Laatste Nieuws. Bron/auteur 1% 4% Onbekend
5%
Belga
12%
Journalist/redactie Correspondent ter plaatse 52%
Buitenlands persagentschap Gastschrijver
26%
61
Van ongeveer de helft van de artikels is de auteur onbekend. Een vierde van de artikels werd geleverd door Belga. In iets meer dan tien procent van de gevallen kennen we de naam of initialen van de auteur van een artikel. Vaak zijn dit opiniestukken. De naam die het meest onder de artikels voorkwam, is die van L. Schalckens. De reportage-artikels (zie hierboven) werden geschreven door Mondele Moke en A. Burssen. Ook de hoofdredacteur, M. Stijns, schreef enkele artikels over Congo. F. Grootjans schreef er enkele over de economische situatie. De enige gastsschrijver die aan bod kwam, was de liberale volksvertegenwoordiger H. Lahaye. Slechts een zeer gering deel van de artikels was afkomstig van een buitenlands persagentschap. 3.4. Aantal artikels op de voorpagina 142
Het Laatste Nieuws 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Overige
Ec on om Re is P o ie O pr ve in litie s- k rd re ge O eb O ve la n r d n k nd e t en rw e zw in ijs O ve Ve ar Co t r d rle e ng b d e Vl en evo o am va lk n in in ge C o g n n De in g o Co va ng kb o on W ds O be we II g M in g iss ie s
Voorpagina
Aantal artikels
Over de economie van Congo en over de zwarte bevolking verschenen de meeste artikels op de voorpagina. In verhouding met het aantal artikels, verschenen echter de meeste voorpagina-artikels over de zwarte bevolking. Ook over de koloniale politiek en de reis van de prins-regent verschenen er, ten opzichte van de andere onderwerpen, vrij veel artikels op de eerste pagina. De onderwerpen die het minst of niet op de voorpagina belandden, waren het onderwijs, de vakbondsbeweging en de missies.
142
Idem
62
4. Vooruit 4.1. De onderwerpen
Vooruit. Verdeling per onderwerp
Varia Economie 5% 1% 20%
6% 7%
Sociaal Politiek Rampen/ongelukken/m isdrijven
10%
15% De reis van de prinsregent Het verleden van Congo 11% 13% 12%
Het onderwijs Bezoeken vooraanstaanden Missies
* De categorie waartoe de meeste artikels behoren, is opnieuw de varia-categorie. Op de tweede plaats staat de economie, op de voet gevolgd door de politieke en de sociale kwesties. Ook aan de categorie ‘rampen, ongelukken en misdrijven’ en aan de reis van de prins-regent werden ongeveer tien procent van de artikels gewijd. Minder aandacht was er voor het verleden van Congo, het onderwijs en de bezoeken van vooraanstaande personen. Het aantal artikels over de missies was verwaarloosbaar klein.
63
Economie
13%
43%
18%
Varia Mijnbouw Tienjarenplan In- en uitvoer
26%
* Iets minder dan de helft van de artikels handelde over varia-onderwerpen. Ongeveer een vierde handelde over de mijnbouw, ongeveer een vijfde over het Tienjarenplan en ongeveer een zesde over de in- en uitvoer van Congo. Politiek
19%
40%
Internationale politiek De begroting Het koloniaal beleid
41%
* Aan de begroting en aan de internationale politiek werden ongeveer even veel artikels gewijd, namelijk veertig procent. Behalve aan de begroting, werd er weinig aandacht besteed aan het politieke, koloniale beleid. Sociaal
De zwarte bevolking
29% 35%
Over de blanken in Congo Over de Vlamingen in Congo
4%
De vakbondsbeweging
32%
64
* Aan de blanke en de zwarte bevolking in Congo werd ongeveer even veel aandacht besteed. Aan de Vlamingen in Congo werd slechts een gering aantal artikels gewijd. Bijna een derde van de artikels handelde over de opkomende vakbondsbeweging. 4.2. Type artikel Type artikel
2% 4% 13%
Informatief Opiniestuk Reportage Interview
81%
Het overgrote deel van de artikels is informatief van aard. Iets minder dan een zesde van de artikels zijn opiniestukken. Slechts een miniem aandeel van de artikels bestaat uit reportages en interviews. 4.3. Auteur/bron
1%
Bron/Auteur
2%
Onbekend
3% Belga
14%
Journalist/redactie Gastschrijver 20%
60% Correspondent Buitenlands persagentschap
Van meer dan de helft van de artikels kennen we de auteur niet. Ongeveer een vijfde van de artikels is afkomstig van Belga. Van ongeveer een zesde van de artikels kennen we de naam of de initialen van de diegene die het geschreven heeft. Vaak gaat het hier om opiniestukken. S. Van Schamelland schreef verscheidene artikels over de rol van Congo in de
65
internationale politiek en over de toekomst van de kolonie. Een zekere V. schreef een hele reeks artikels over het verleden van Congo. De gastschrijvers die aan bod komen zijn bijna altijd socialistische politici. Bijna geen artikels waren afkomstig van een journalist ter plaatse of van een buitenlands persagentschap. 4.4. Aantal artikels op de voorpagina 143
Vooruit 35 30 25 20
Overige
15 10
Voorpagina
D e
Ec re is on va om n H ie et d ve e p Pol rle rin itie de s-r k e n va ge n n C t on O De ve O g r d zwa nd o e r e bl te b rwi an D ev js e va ken ol k in kb i O on n C g ve ds on rd be go e w Vl eg am in g in ge Mis n s in ies C on go
5 0
Aantal artikels
Zowel in aantal, als in verhouding met het totale aantal artikels, verschenen de meeste voorpagina-artikels over de Congoreis van de prins-regent. Ook over het onderwijs verschenen heel wat artikels op de eerste pagina, namelijk de helft van het totale aantal artikels over dit onderwerp. Het minste of geen voorpagina-artikels verschenen er over het verleden van Congo en over de opkomende vakbondsbeweging.
143
Idem
66
5. Vergelijking en besluit 5.1. De onderwerpen 144
Aantal artikels per onderwerp * 250
Aantal artikels
200
150
De Standaard Het Laatste Nieuws Vooruit
100
50
N ie Ec uws on om ie Va ri R ei Po a s l pr in itiek sr eg Be e zo O nd nt ek Ov er en er vo de wijs bl or a O aan nk ve e s R t rd aa n am D e n pe e de Vl z n/ on wa am n ge rte ing e lu kk bev n ol en /m kin g is dr ijv e M n is Ve si rle es de W n Va O kb van II on C ds on be go w eg in g
0
Er kunnen verscheidene zaken afgeleid worden uit deze grafiek. Wat we reeds wisten, was dat ‘De Standaard’ met grote voorsprong de meeste artikels publiceerde over Congo, dat ‘Vooruit’ met grote achterstand de minste artikels publiceerde en dat ‘Het Laatste Nieuws’ daar ergens tussenin zat. Uit deze grafiek kan wel opgemaakt worden dat de grote voorsprong van ‘De Standaard’ op het ‘Het Laatste Nieuws’ vooral te wijten is aan de categorie ‘nieuws’. Zonder de rubriek ‘Uit de kolonie’ zouden er in ‘De Standaard’ niet zo extreem veel meer artikels verschenen zijn dan in ‘Het Laatste Nieuws’. Er zou echter wel nog steeds een verschil merkbaar zijn. Meer bepaald in vijf categorieën steekt ‘De Standaard’ er met kop en schouders bovenuit, namelijk ‘politiek’, ‘onderwijs’, ‘over de blanken’, ‘over de Vlamingen’ en ‘de missies’. ‘De Standaard’ besteedde dus opmerkelijk meer aandacht aan de kolonialen en kolonisten, het onderwijs, de taalproblematiek in de kolonie, de missies en het politieke koloniale beleid, dan de andere twee kranten. De enige categorie waar ‘Het Laatste Nieuws’ echt in uitblonk, was de meer sensatiegerichte categorie van ‘rampen, ongelukken en misdrijven’. Ook ‘Vooruit’ liet zich in deze categorie niet onbetuigd, want ze ruimde er een grotere plaats voor in haar berichtgeving dan ‘De Standaard’. Slechts in twee categorieën publiceerde ‘Vooruit’ de meeste artikels, tevens twee categorieën waar weinig aandacht werd aan besteed, namelijk het verleden van Congo en de 144
Idem
67
vakbondsbeweging. Het laatste valt uiteraard te verklaren vanuit de socialistische strekking van ‘Vooruit’, het eerste is een gevolg van een artikelenreeks over het verleden van Congo, die de krant publiceerde. Als we de categorieën ‘nieuws’ en ‘varia’, die een heleboel uiteenlopende onderwerpen vertegenwoordigen, even buiten beschouwing laten, kan er als besluit gesteld worden, dat over het algemeen de meeste aandacht ging naar de economische situatie van Congo, het koloniale beleid en de plaats van Congo in de internationale politiek. De minste aandacht ging er naar de missies, de Tweede Wereldoorlog (in Congo), het verleden van Congo en de opkomende vakbondsbeweging. Als we de verhouding blank-zwart bekijken, kunnen we vaststellen dat de blanke bevolking van Congo, die een kleine minderheid vormde, vaker onderwerp was van artikels dan de zwarte bevolking. 5.2. Het type artikel Uit de grafieken hierboven blijkt dat het overgrote deel van de artikels over Congo informatief van aard waren. Zowel bij ‘De Standaard’ als ‘Vooruit’ was ongeveer 80% van de artikels informatief, en ongeveer 15% commentatorisch. ‘Het Laatste Nieuws’ publiceerde veel minder opiniestukken dan de andere twee kranten. In deze krant was bijna 95% van de artikels informatief. Slechts sporadisch kwam er in de kranten een interview of een reportage voor. 5.3. Auteur/bron De grafieken hierboven vertellen ons dat, van de meerderheid van de artikels, de auteur onbekend is. Bij ‘De Standaard’ is dat het meest uitgesproken. Bij deze krant weten we van drie vierde van de artikels over Congo niet waar ze vandaan komen, bij ‘Vooruit’ is dit zestig procent en bij ‘Het Laatste Nieuws’ ongeveer de helft. ‘Het Laatste Nieuws’ vermeldt dus het vaakst zijn bronnen. Als we op de cijfers zouden moeten afgaan, zou ‘De Standaard’ opmerkelijk minder gebruik maken van artikels geleverd door Belga. We hebben echter hierboven al uitgelegd dat het werkelijke aantal Belga-artikels in ‘De Standaard’ wellicht hoger ligt. Voorts constateren we dat ook de namen of initialen van journalisten of redacteurs, vaker vermeld worden bij ‘Vooruit’ en ‘Het Laatste Nieuws’ dan bij ‘De Standaard’. Ten slotte kan nog opgemerkt worden dat ‘Het Laatste Nieuws’ iets minder gebruik maakt van gastschrijvers, en iets meer gebruik maakt van buitenlandse persagentschappen dan de andere twee kranten.
68
5.4. Aantal artikels op de voorpagina
450
Aantal artikels
400 350 300 250
Overige
200
Voorpagina
150 100 50 0 De Standaard
Het Laatste Nieuws
Vooruit
Uit deze grafiek blijkt dat, zoals te verwachten was, ‘De Standaard’ het meeste artikels over Congo op de voorpagina publiceerde, gevolgd door ‘Het Laatste Nieuws’ en ten slotte ‘Vooruit’. In verhouding met het aantal artikels is het verschil echter niet zo heel groot. Procentueel bekeken verschenen er in ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘Vooruit’ zelfs meer artikels op de voorpagina dan in ‘De Standaard’. De reis van de prins-regent was het vaakst voorpaginanieuws, gevolgd door de politieke en de economische situatie van de kolonie. 5.5. Illustraties
Aantal illustraties
Illustraties 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 De Standaard
Het Laatste Nieuws
Vooruit
Krant
Uit de grafiek blijkt dat er geen grote verschillen zijn in het aantal illustraties (voornamelijk foto’s) per krant. Nochtans is er wel een groot verschil in het aantal artikels per krant. De verklaring hiervoor is het veelvuldig voorkomen van ‘zelfstandige’ foto’s; foto’s die niet bij een artikel horen, maar afzonderlijk gepubliceerd werden met hoogstens een paar zinnen uitleg onder. Het is dus niet zo dat ‘Vooruit’ veel meer foto’s bij zijn artikels
69
publiceerde dan ‘De Standaard’. Over het algemeen verschenen er trouwens weinig foto’s bij de artikels. Enkel bij de reis van de prins-regent werden er regelmatig foto’s bij de artikels geplaatst. Op deze foto’s is meestal prins Karel zelf te zien. Hoewel ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘Vooruit’ dus minder artikels publiceerden dan ‘De Standaard’, publiceerden alle kranten wel ongeveer evenveel foto’s, voornamelijk ‘zelfstandige foto’s’. Op deze foto’s is vooral de zwarte bevolking van Congo te zien (zie kwalitatieve analyse).
70
VII. Kwalitatieve analyse van de artikels Zoals reeds gezegd heb ik voor deze kwalitatieve analyse de onderwerpen geselecteerd die het meeste voorkwamen of die ik het meest relevant achtte voor mijn onderzoek. 1. Congo en de Tweede Wereldoorlog We hebben gezien dat Congo een grote rol speelde voor België tijdens de Tweede Wereldoorlog, hoewel moederland en kolonie van elkaar afgesloten waren. Hoewel niet iedereen in de kolonie het hierover eens was, schakelde gouverneur-generaal Ryckmans Congo in, in de geallieerde oorlogsvoering. Hierdoor verkreeg de Belgische overheid in ballingschap in Londen een vrij grote autoriteit. Deze oorlogsinspanningen legden echter een zware druk op de schouders van de zwarte bevolking. De economie van de kolonie werd door deze periode ook onherroepelijk gewijzigd. Hoe keken de drie kranten nu aan tegen deze periode? 1.1. De Standaard Bij ‘De Standaard’ is men het erover eens dat Congo het voortreffelijk heeft gedaan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Men legt vooral de klemtoon op de economische inspanningen die de kolonie heeft geleverd. Men vertelt hoe Congo een enorme hulp was voor de geallieerden, vooral voor Groot-Brittannië en de VS, doordat de kolonie zijn waardevolle grondstoffen tegen een vriendenprijsje ter beschikking stelde. Congo wordt beschreven als vrijgevig en zelfopofferend. Men had enorme inspanningen geleverd voor de ontginningen van de grondstoffen en hoewel ze de vruchten van deze arbeid veel duurder hadden kunnen verkopen, stelde de kolonie ze ten dienste van de geallieerde overwinning. De krant benadrukt dat de kolonie niet geprofiteerd heeft van de miserie in Europa, maar zich solidair had getoond met het moederland en de geallieerden. Volgens ‘De Standaard’ hebben Congo en België hierdoor grote dankbaarheid verkregen van grootmachten Engeland en Amerika. De krant laat er ook geen twijfel over bestaan dat deze dankbaarheid volledig terecht is. Er spreekt uit de artikels een gevoel van trots, dat die machtige landen de hulp van ons klein landje en onze kolonie bitter hard nodig hadden. Men wil duidelijk stellen dat ook ons land een niet te verwaarlozen bijdrage heeft geleverd aan de eindoverwinning. 145 Ondanks de lyrische beschrijvingen van Congo’s verwezenlijkingen, vermeldt de krant toch ook de sociale spanningen die in de oorlogsjaren waren ontstaan. Ze doet kort het verhaal van enkele stakingen en betogingen door blanke arbeiders en de groei van de syndicale beweging. De eisen van de arbeiders waren echter zeer terecht volgens ‘De Standaard’. Er moest dringend werk gemaakt worden van sociale hervormingen voor de Europese arbeiders. De eisen werden dan ook ingewilligd. Over de sociale situatie van de zwarte arbeiders wordt met geen woord gerept. 146 Desondanks ziet de economische situatie van de kolonie er na de oorlog volgens de krant rooskleurig uit, en men verzekert de ondernemers dat men goede zaken kan doen in Congo. De prestaties van Congo tijdens de oorlog zijn volgens ‘De Standaard’ nog lovenswaardiger omdat de kolonie van het moederland was afgesneden. Congo was verplicht om op eigen 145 146
“De economische toestand van Belgisch-Congo en den oorlog”, De Standaard, 6/10/1944, p.1 Idem
71
benen te staan en heeft de test volgens de krant met glans doorstaan. De kolonie was tijdens de oorlogsjaren onmiskenbaar geïndustrialiseerd en de productiestijging was enorm. ‘De Standaard’ ziet als gevolg hiervan echter ook enkele problemen opduiken in de toekomst, namelijk arbeidsproblemen. De krant juicht het initiatief van de Vereniging van Industriëlen in Congo alvast toe. Deze vereniging vergaderde reeds over “de behandeling, benuttiging en vorming van inlandse werkkrachten” en uitte zijn wens voor meer algemeen onderwijs in de kolonie. Volgens ‘De Standaard’ zullen de werkzaamheden van de vereniging in ruime mate de oplossing vergemakkelijken van de sociale vraagstukken “welke de kolonie onvermijdelijk in haar opmarsch naar den vooruitgang onder oogen zal moeten zien”. 147 Volgens de krant staat het dus al vast dat de economische vooruitgang van Congo tot sociale problemen zal leiden. Er wordt ook nog een ander probleem aangekaart dat het gevolg is van de oorlog. De kolonialen die normaal slechts drie jaar aan een stuk in Congo verblijven, zaten door de oorlog al veel langer vast in de kolonie. Volgens de krant is hun gezondheid in gevaar door de oorlogsinspanningen die ze hebben moeten leveren, hun lange verblijf onder de evenaar en de grote zorgen. Ze moeten dan ook dringend afgelost worden. Hiervoor is echter de hulp nodig van de geallieerden, die vliegtuigen en schepen moesten ter beschikking stellen. Men zegt het niet met zoveel woorden, maar dat deze hulp nog niet gekomen was, geeft volgens de krant toch blijk van enige ondankbaarheid van de zijde van de geallieerden. 148 Ook aan de toenmalige gouverneur-generaal van de kolonie, Pierre Ryckmans wordt een artikel gewijd, naar aanleiding van een lezing die hij gaf over de oorlog in Congo. Ryckmans wordt in het artikel bejubeld. Hij heeft volgens de krant de kolonie in deze moeilijke tijd excellent bestuurd. Hij heeft alle juiste beslissingen genomen en de VS en Groot-Britannië zijn hem zeer terecht dankbaar, aldus de krant. Het lijkt alsof superlatieven te kort schieten om deze man te beschrijven. Hij wordt voorgesteld als strijdlustig en vaderlandslievend en gezegend met een voortreffelijk inzicht, ook op moeilijke momenten. Bovendien is hij volgens de krant ook nog eens zeer bescheiden en blaast hij zeker niet zijn eigen loftrompet, integendeel: “In zijn nederigheid en rechtvaardigheidszin begon de gouverneur-generaal met de lofbetuigingen die men hem had toegestuurd, over te dragen op degenen die ze hadden mogelijk gemaakt, nl. de Blanken en de Zwarten [sic].” 149 Ook Ryckmans’ oproep via Radio-Leopoldstad voor donaties ten voordele van de “geteisterde ardennen” wordt dankbaar onthaald. De krant bedankt dan ook de blanke en zwarte bevolking van Congo voor hun “onvergelijkelijke en onvermoeibare edelmoedigheid”. De krant vindt dat de inspanningen van de kolonie moeten beloond worden. Ze is van mening dat men vanaf nu meer verplichtingen heeft tegenover de kolonie. En de drang naar meer onafhankelijkheid van de kolonie, die is ontstaan tijdens de oorlogsjaren, moet volgens de krant met sympathie en vertrouwen begroet worden. Aan de ene kant omdat men het de kolonie verplicht is, maar aan de andere kant ook omdat het volgens ‘De Standaard’ een heilzame evolutie is. Men is ervan overtuigd dat dit enkel de banden met het moederland zal versterken: “Men wint de aanhankelijkheid van menschen meer door een hartelijk vertrouwen
147
“De oorlogsinspanningen van Belgisch-Congo”, ‘De Nieuwe Standaard’, 14/12/1944, p.2 “Kolonie: Onze geallieerden moeten redelijk zijn”, ‘De Nieuwe Standaard’, 11/3/1945, p.3 149 “Belgische Kongo tijdens den oorlog”, ‘De Nieuwe Standaard’, 30/4/1945, p.3 148
72
dan door strengheid.” Men is snel met eraan toe te voegen:”Trouwens deze laatste qualificatie kan op het regime van Belgisch-Kongo niet toegepast worden.” 150 Dit is nogal een dubbele boodschap aangezien men net oproept om de teugels wat te laten vieren. Behalve economische inspanningen, had de kolonie ook militaire acties ondernomen. De Congolese troepen hadden een aandeel in de overwinning op de Italianen in Abessinnië. Dit heeft volgens ‘De Standaard’ veel bijgedragen tot het aanzien van België en Congo in de buitenwereld. De krant verhaalt hoe na de overwinning in Abessinnië nog een “indrukwekkende” troepenbeweging door de Afrikaanse woestijn volgde, echter tevergeefs want men bleek de Congolese troepen nergens meer nodig te hebben Toch was deze troepenbeweging alleen al een knap militair optreden volgens de krant. En men laat voelen dat men het niet terecht vond dat de troepen nergens meer aan de slag konden. De soldaten zelf zouden zeer ontgoocheld geweest zijn. Ondanks de inactiviteit van de troepen luidt het besluit van de krant: “Het staat niettemin vast dat door deze manifestatie onze Belgische koloniale troepen zich in ruime mate bij de Geallieerde legerleiding hebben verdienstelijk gemaakt en daardoor ook in het buitenland het prestige van ons land hebben opgevoerd.” 151 Men wijt in ‘De Standaard’ ook een artikel aan de feestelijkheden in de kolonie naar aanleiding van V-day, de overwinning van de geallieerden. Het hele artikel is een beschrijving van uitbundige festiviteiten en grote vreugde. Men laat er geen twijfel over bestaan dat iedereen even blij is dat de oorlog voorbij en gewonnen is: Belg, koloniaal, blanke of zwarte, er is geen verschil. Men wil duidelijk de solidariteit onder de bevolking van moederland en kolonie benadrukken. Besluit ‘De Standaard’ is zeer enthousiast over de verwezenlijkingen van de kolonie tijdens de oorlogsjaren, vooral op economisch gebied. Men had de geallieerden goed van dienst kunnen zijn. Dit alles zonder hulp van het moederland, wat volgens de krant bewijst dat men de kolonie enige mate van autonomie kan toestaan. Men waarschuwt wel voor toekomstige sociale problemen ten gevolge van de economische boost. Men benadrukt in alle artikels dat deze oorlogsinspanningen het prestige van de kolonie én het moederland aanzienlijk hebben doen stijgen in het buitenland, in het bijzonder bij grootmachten Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Men bekijkt de hele zaak vooral vanuit Belgisch standpunt. Men vertelt hoe Congo een grote hulp is geweest voor België. Over de toestand en het dagelijkse leven van de kolonie tijdens de oorlogsjaren wordt weinig verteld. Vooral over het lot van de zwarten is het zeer stil in de krant. Dat de grote verwezenlijkingen van de kolonie vooral het resultaat waren van zwarte arbeid wordt verzwegen. Het is natuurlijk wel geïmpliceerd, want het is duidelijk dat niet al het werk door het handje vol Europeanen kon verricht zijn, en hier en daar worden de Congolezen vermeld, maar hun rol wordt zeker niet benadrukt. Ze krijgen niet de eer die ze verdienen voor hun inspanningen in een oorlog die de hunne niet was.
150
“Ten gunste van de geteisterde ardennen”, ‘De Nieuwe Standaard’, 18/2/1945, p. 3 “Het aandeel van Belgisch Congo in den strijd der Vereenigde Volkeren”, De Nieuwe Standaard, 21/3/1946, p.4 151
73
Ook over de onenigheden in de kolonie over hoe men moest handelen tijdens de oorlogsjaren, wordt met geen woord gerept. Men laat uitschijnen dat Ryckmans’ visie, de visie van heel de kolonie was. Men beklemtoont hoe de kolonie, België en de rest van de geallieerden onbaatzuchtig te hulp snelde. Hierdoor impliceert men een grote gehechtheid van de kolonie aan haar moederland. 1.2. Het Laatste Nieuws Het gros van de informatie over de oorlog en de kolonie bestaat in ‘Het Laatste Nieuws’ uit verklaringen van de minister van koloniën, De Vleeschauwer. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de minister in al die artikels goed voor de dag komt. De krant verhaalt natuurlijk de woorden van De Vleeschauwer, maar aangezien men er geen verdere kritiek of opmerkingen bij levert, kan men wel besluiten dat de krant het met de minister eens is. Men beschrijft hoe de minister bij het uitbreken van de oorlog meteen vastberaden was Congo voor België te redden en de kolonie in te schakelen in de strijd tegen Duitsland. Heldhaftig trok hij naar Londen om daar zijn zaak te bepleiten, aldus de krant. Zijn gesprek met Churchill zou als volgt verlopen zijn: “’Ik breng u alles aan waartoe België en onze Kongokolonie bekwaam zijn’, zegde de h. De Vleeschauwer tot de Engelschen Eerste-Minister, waarop de h. Churchill antwoordde: ‘Wij zijn het eens met u. Wat Belgisch Kongo betreft, kunt u volkomen gerust zijn. NOOIT ZAL GROOT-BRITTANNIË ER EEN HAND NAAR UITSTEKEN’”. 152 Het moge duidelijk zijn dat ‘Het Laatste Nieuws’ de Belgische bevolking wil overtuigen van de goede bedoelingen van zijn bondgenoten. Er heeft in België immers steeds argwaan geleefd tegenover de grootmachten, inzake onze kolonie. Men heeft altijd gevreesd dat men Congo zou afpakken en een oorlogstijd is daar natuurlijk ideaal voor. Zulke geruchten wil ‘Het Laatste Nieuws’ de kop indrukken. Het akkoord dat gesloten werd met Groot-Brittannië, en later ook met de VS, over de levering van grondstoffen door Congo tegen voordelige prijzen, wordt uitgebreid uitgelegd. Voorts legt men opnieuw de klemtoon op de grote verdienste van Congo voor België en voor het buitenland. De krant vertelt hoe De Vleeschauwer benadrukt dat Congo België altijd is trouw gebleven en dat het moederland door de kolonie gered is. Met deze expliciete vermelding van de trouw van de kolonie, ontkent men de onenigheid die in de kolonie heerste (zie boven). Er wordt ook kort melding gemaakt van de militaire acties van de kolonie. Dat de troepen, behalve in Abessinië, inactief zijn gebleven, wordt echter niet vermeld. De motieven voor een oorlogsverklaring aan Italië worden wel grondig uit de doeken gedaan. Men wil deze beslissing duidelijk rechtvaardigen. 153 De minister had het in een van zijn verklaringen ook over het dagelijkse leven in de kolonie zelf, maar hier wordt door de krant enkel melding van gemaakt, de inhoud van deze uiteenzetting vond men blijkbaar niet belangrijk genoeg om in het artikel te zetten. De enige uitleg die men verschaft, is de volgende: “Hij [De Vleeschauwer] gaf eveneens een overzicht van de binnenlandschen politieken toestand, die van Europeesch standpunt uit, wellicht ietwat raadselachtig schijnt, maar nochtans licht te begrijpen is, wanneer men nagaat dat na een
152 153
“Belgische-Kongo en het moederland”, Het Laatste Nieuws, 14/10/1944, p.1 Idem
74
langdurig verblijf in de tropen een zekere zenuwachtigheid zich van de blanke meester maakt.” 154 Wat de binnenlandse politieke toestand is, is voor de krant van secundair belang. Het enige dat de lezer moet weten is dat ze nogal bizar is, maar dat dit enkel te wijten is aan het Congolees klimaat. In datzelfde artikel wordt opnieuw de klemtoon gelegd op het feit dat de kolonie veilig is en niet geannexeerd zal worden door een ander land. Ditmaal bekijkt men het echter vanuit een ander standpunt. Er wordt niet gesproken over dat de grootmachten de kolonie zouden willen stelen, maar over het feit of De Vleeschauwer of een andere minister de kolonie zou hebben “verschaecherd”. Dit wordt natuurlijk fel ontkend en afgedaan als leugens uit Nazi-bladen. Men concludeert dan ook dat er geen buitenlands gevaar is voor Congo en dat het enige mogelijke gevaar voor de kolonie in het binnenland ligt. Namelijk het gebrek aan trots en eendracht bij de Belgen. Men verwijt de Belgen dat ze zich niet genoeg rekenschap geven van de grote koloniale verwezenlijkingen van hun land, die nochtans wel in het buitenland bewonderd worden. Men wil het volk duidelijk wat vaderlands- en kolonieliefde bijbrengen. Men blikt voorts ook al wat vooruit naar de toekomst van de kolonie. De minister pleit voor een verdere ontwikkeling van de inheemse bevolking zodat ze op termijn zichzelf zouden kunnen besturen. Er wordt dus wel al over zelfbestuur gesproken, maar slechts op lange termijn want de “negers” zijn daar nog lang niet klaar voor en moeten eerst verder beschaafd worden door de Belgen. 155 ‘Het Laatste Nieuws’ wijdt ook een artikel aan een toespraak van gouverneur-generaal Ryckmans over de kolonie en de oorlog. Hier heeft men het opnieuw vooral over de rol van Congo als bevoorrader van grondstoffen aan het buitenland en België. Er wordt echter ook een stukje gewijd aan de sociale toestand in de kolonie zelf. Men vermeldt de syndicale beweging die onder de blanken tot stand is gekomen. Over de zwarte bevolking vertelt men enkel dat de oorlogsjaren hard voor hen waren. Doch “België heeft zijn taak als beschaver schitterend waargenomen.” Impliciet stelt ‘Het Laatste Nieuws’ hier dat de Congolezen niet moeten klagen aangezien ze heel wat in ruil krijgen voor hun inspanningen. De krant schrijft dat volgens Ryckmans het nog niet mogelijk is om de volkeren in MiddenAfrika zelfbestuur te geven, zoals de Verenigde Staten graag zouden willen. In elk geval niet op korte termijn. Het enige wat volgens hem mogelijk is, is een vertegenwoordiging van de inlandse bevolking in een raadgevende vergadering. 156 Behalve deze toespraken en verklaringen van de minister en de gouverneur-generaal, zijn er in ‘Het Laatste Nieuws’ enkel nog wat zeer korte artikels te vinden, die als onderwerp Congo en de oorlog hebben. Deze snijden geen nieuwe onderwerpen aan, maar zijn enkel herhaling of een korte uitbreiding van al het vorige. Besluit De berichtgeving in ‘Het Laatste Nieuws’ over Congo en de oorlog, bestaat bijna volledig uit samenvattingen van verklaringen en toespraken van de minister van koloniën De Vleeschauwer en in veel mindere mate van gouverneur-generaal Ryckmans. Aangezien dit gebeurt zonder commentaar, schaart men zich dus volledig achter de minister. Zijn rol in het 154
“Kongo tijdens den oorlog”, Het Laatste Nieuws, 19/1/1945, p.1 Idem 156 “Kongo en de oorlog”, Het Laatste Nieuws, 6/4/1945, p.1 155
75
hele gebeuren wordt dan ook flink in de verf gezet. De krant focust zich vooral de akkoorden die gesloten zijn met Groot-Brittannië en later de VS. Zo belicht men dus vooral Congo’s economische rol in de geallieerde strijd en de relaties met het buitenland. Deze relaties zouden uitstekend zijn. Men benadrukt dat Congo veilig is en zeker niet het gevaar loopt geannexeerd de worden door een buitenlandse mogendheid. Ook wordt de trouw van Congo aan het moederland beklemtoond. Congo heeft België tijdens de oorlog gered. De onenigheid in de kolonie over de te volgen weg tijdens de oorlog, komt niet aan bod. De militaire acties van de koloniale troepen worden slechts kort vermeld. Men blikt ook al eventjes vooruit in de toekomst, maar men ziet op korte termijn geen zelfbestuur voor de zwarte bevolking. Men moet de Congolezen eerst nog verder ontwikkelen. De artikels worden bijna uitsluitend vanuit Belgisch oogpunt geschreven, de zwarte bevolking van Congo wordt amper vermeld. 1.3. Vooruit In de ‘Vooruit’' - voor zover mijn onderzoek toelaat dit te besluiten – zijn er geen artikels over Congo en de oorlog te vinden. We zullen zien dat over het algemeen in ‘Vooruit’ veel minder aandacht besteed wordt aan Congo dan in de andere twee kranten. 1.4. Vergelijking ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ snijden grotendeels dezelfde onderwerpen aan in hun artikels over de oorlogsjaren in Congo, maar ze leggen toch andere klemtonen. Beide zijn enthousiast over de verwezenlijkingen van de kolonie tijdens de oorlog en over de (economische) rol die ze heeft gespeeld (en op dat moment nog steeds speelt) in de geallieerde strijd. De reactie van ‘De Standaard’ is echter nog veel uitbundiger dan bij ‘Het Laatste Nieuws’. De kolonie wordt bejubeld en bewierookt dat het een lieve lust is. Als men ‘De Standaard’ moet geloven, staat men overal in het buitenland stijf van bewondering voor onze koloniale verwezenlijkingen. Het hoofdonderwerp is bij beide kranten de economische hulp van Congo aan de grootmachten. Bij ‘De Standaard’ ligt de focus echter op de economische toestand in de kolonie, die hiervan het gevolg is, terwijl ‘Het Laatste Nieuws’ vooral uitwijdt over de bijzonderheden van de akkoorden met Groot-Brittannië en Amerika. Terwijl de internationale positie van Congo in ‘Het Laatste Nieuws’ verscheidene malen aan bod komt, vinden we dit onderwerp niet terug bij ‘De Standaard’. ‘Het Laatste Nieuws’ verzekert verscheidene keren dat de kolonie niet het gevaar loopt door een buitenlandse mogendheid van België gestolen te worden. Aan de toestand in de kolonie, het dagelijkse leven daar en de gevolgen van de oorlog hierop, wordt door beide kranten amper aandacht besteed. Kort vermelden ze beide de sociale toestand, meer bepaald de grote syndicale beweging die bij de blanke arbeiders is ontstaan. Volgens ‘Het Laatste Nieuws’ heeft deze echter absoluut geen opstandig karakter, terwijl ‘De Standaard’ toch gewag maakt van stakingen en betogingen. Aan de toestand van de zwarte bevolking en de gevolgen van de oorlog voor hen, worden amper woorden vuil gemaakt. Beide kranten verzwijgen ook de onenigheid die er in Congo heerste over het te volgen pad
76
tijdens de oorlogsjaren. De visie van gouverneur-generaal Ryckmans wordt tot de algemene visie van heel de kolonie uitgeroepen. Er kan geen twijfel over bestaan dat de kolonie trouw was aan het moederland en er alles aan heeft gedaan het te helpen in haar strijd tegen Duitsland. In tegenstelling tot bij ‘De Standaard’ waar men gouverneur-generaal Ryckmans adoreert, is bij ‘Het Laatste Nieuws’ minister De Vleeschauwer de held van de dag. Hoewel er hier en daar ook wel een goed woordje is weggelegd voor Ryckmans. In ‘Vooruit’ wordt geen aandacht besteed aan het onderwerp.
77
2. De reis van de prins-regent 2.1. Situatieschets Het bezoek van prins Karel in 1947, op dat moment regent van ons land, was een hele gebeurtenis in Congo. De regent landde op 1 juli 1947 in Leopoldstad en verbleef zes weken in de kolonie. De kersverse minister van koloniën, Pierre Wigny, die nog nooit in Congo was geweest, kwam een aantal dagen voor de prins-regent en zijn gevolg aan. Kort na zijn aankomst hield de regent een toespraak die ook op de radio werd uitgezonden. Hierin kondigde hij een hele reeks hervormingen en nieuwe instellingen aan. Deze moesten aantonen dat er een nieuwe periode van de kolonisatie aanbrak. Om dit en de wil tot decentralisering te illustreren, ondertekende prins Karel nog diezelfde dag de besluiten en decreten die dit alles bekrachtigden, niet te Brussel maar in Leopoldstad. De decreten, betroffen de administratieve decentralisatie, het nieuwe ambtenarenstatuut, de oprichting van het Fonds voor Inlands Welzijn en de oprichting van een kredietfonds voor kolonisten en van een instituut voor wetenschappelijk onderzoek. Hij kondigde ook een aantal belangrijke infrastructuurwerken aan, een voorproefje van het Tienjarenplan. 157 Na een reis heen en terug naar Matadi, begon de grote rondreis door Congo en RuandaUrundi. Op drie augustus landde de Zuid-Afrikaanse premier, Jan Smuts, in Elisabethstad om samen met de regent de installaties van de Union Minière te Lumumbashi te bezoeken. Jef Van Bilsen, die de hele reis meemaakte voor Belga, besluit over dit bezoek van de regent: “In hoeverre het bezoek van de prins-regent de banden tussen Kongo en België werkelijk verstevigd heeft, is moeilijk te zeggen. Zeker betekende het een welkome afwisseling en was het een echte gebeurtenis voor de kolonialen, vooral voor hen die op afgelegen, geïsoleerde plaatsen leefden en werkten. […] In hoeverre de tocht de Kongolese bevolking dichter bij België gebracht had, was moeilijker in te schatten. De onderneming was het imago van de prins echter ongetwijfeld ten goede gekomen.” 158 Het bezoek van de prins-regent was in Congo de gebeurtenis van het jaar. We zagen bij de kwantitatieve analyse al dat er veel aandacht was in de drie kranten voor deze Congoreis. Laten we nu de berichtgeving erover wat nader bekijken. 2.2. Berichtgeving Geen van de drie kranten stuurde een medewerker mee naar Congo, waardoor hun berichtgeving volledig gebaseerd is op de informatie die ze van Belga kregen. Geen van de drie kranten schreef ook commentaren over de reis. Dit heeft als gevolg dat hun berichtgeving volledig gelijklopend is. Vele passages zijn zelfs woord voor woord hetzelfde. Het zou dan ook zinloos zijn de kranten apart te bespreken. Daarom geef ik hier een algemene beschrijving van de berichtgeving van de kranten. Nog voor de regent een voet in Congo heeft gezet, verschijnen er al een aantal artikels die het programma van de reis uit de doeken doen. Ook aan zijn vertrek worden zeer
157 158
Jef Van Bilsen, ‘Kongo 1945-1965. Het einde van een kolonie’, Leuven, Davidsfonds, 1993 , p.78-79 Ibidem, p.85
78
uitgebreide, gedetailleerde artikels gewijd. De hele bemanning van het vliegtuig wordt bijvoorbeeld voorgesteld. Het verslag van de reis van de regent bestaat voornamelijk uit lange artikels waarin een opsomming wordt gegeven van de bezoeken van de prins aan scholen, missies, ziekenhuizen, fabrieken, inlandse dorpen, enzovoort. Deze artikels zijn zeer gedetailleerd. Men beschrijft bijvoorbeeld vaak uitgebreid de kleding van de regent en andere hoogwaardigheidsbekleders. In elk artikel wordt ook verscheidene malen vermeld hoe enthousiast en geestdriftig de regent ontvangen wordt door de blanke en zwarte bevolking in Congo. Er mag duidelijk geen twijfel over bestaan dat de regent, en bij uitbreiding het moederland, zeer geliefd is in de kolonie. Er wordt vrij veel aandacht besteed aan de nieuwe decreten die werden uitgevaardigd en die de goodwill van België moeten aantonen. (zie boven) Het beeld dat in de artikels wordt opgehangen van Congo is dat van een modelkolonie. Men beschrijft hoeveel men in de kolonie houdt van het moederland en hoe ver het beschavingswerk wel al niet gevorderd is. Voorts spreekt men ook over de “goed verzorgde huisjes” en het “nette dorp”. Men geeft echter heel weinig informatie over de kolonie en het leven daar. De meeste artikels bestaan louter uit een opsomming van de bezoeken van de regent. De enige informatie die we krijgen over de Congolezen, zijn beschrijvingen van de ontvangst van prins Karel in hun dorpen. Men beschrijft hun dansen, hun kledij en de geschenken aan de regent. Puur exotisme dus. Deze beschrijvingen kunnen wel zeer gedetailleerd zijn, getuige volgende passage over een Congolese dans: “Op hun hoofd dragen zij lange gele hennepvezels, die met een diadeem zijn samengebonden, verder een parelsnoer. Zij dragen witte gewaden, versierd met gekleurd kantwerk en franjes. Rond hun enkels rinkelen ontelbare belletjes. Zang- en spreekkoren wisselen af met de dansers. Al hun bewegingen en gebaren hebben een zinnebeeldige betekenis.” 159 Voor verdere informatie over de Congolezen moeten we het doen met een aantal beschrijvingen zoals: “In die streek zijn de inboorlingen nog zeer primitief en hebben zij slechts een paan als enige kledingstuk.” 160 “Blijkbaar behoren de inlanders hier tot een ander ras. Ze zijn niet zo uitbundig.” 161 “Neder-Congo, met zijn nijverheid, zijn havens, zijn missieposten en zijn gezonde en tamelijk ontwikkelde bevolking” 162 Behalve deze informatie krijgen we enkel beschrijvingen van de natuur en de woningen in Congo. De prins-regent komt in de artikels goed naar voor. Hij wordt als vaderlijk, vriendelijk en verdraagzaam voorgesteld, zelfs tegenover de meer ‘primitieve inlanders’. Een voorbeeld hiervan is de anekdote van de regenjas. Men vertelt hoe de regent na een bezoek aan een school, kletsnat naar buiten kwam. Het was immers hard aan het regenen, maar hij had geweigerd een regenjas aan te doen omdat de leerlingen in de regen op hem gewacht hadden. En ook volgend stukje is in dat opzicht sprekend: “Onmiddellijk liepen de inlanders die in de streek ternauwernood een schortje om de lenden dragen, toe om de Prins op een eerbiedige
159
“De reis van de prins-regent”, Het Laatste Nieuws, 28/7/1947, p.2 “De prins-regent in Kongo”, De Standaard, 20/7/1947, p.2 161 “De prins-regent in Kongo”, De Standaard, 22/7/1947, p.2 162 “Prins Karel in Congo”, Het Laatste Nieuws, 26/71947, p.2 160
79
afstand gade te slaan. De Prins wenkte ze echter terstond naderbij en deelde hun rijkelijk sigaretten en chocolade uit.” 163 Er zijn bij deze artikels ook heel wat foto’s verschenen. Maar ook hier zien we weinig van Congo. De meeste foto’s zijn van de prins-regent, vaak handjes schuddend met belangrijke personen uit de kolonie. Besluit De vele artikels die over het bezoek van de prins-regent verschijnen, bestaan voornamelijk uit een opsomming van alle bezoeken die hij aflegt. Er wordt zeer weinig informatie gegeven over Congo en het leven aldaar. De informatie die we krijgen is stereotiep, oppervlakkig en exotisch. Men grijpt de reis van de regent dus niet aan om aan een meer diepgaandere berichtgeving rond Congo te doen. Voortduren wordt er vermeld hoe geestdriftig de prins wel niet ontvangen wordt. Het beeld dat van Congo wordt opgehangen, is dat van een modelkolonie. De regent wordt voorgesteld als een vaderlijk en vriendelijk persoon. Dit alles weerspiegelt zich ook in de foto’s die bij de artikels staan.
163
“De prins-regent in Kongo”, De Standaard, 19/7/1947, p.2
80
3. Het verleden van Congo Aangezien Congo na de oorlog toch al een tijdje een kolonie van België is, zien we hier en daar in de kranten een aantal artikels opduiken over het verleden van de kolonie. Hoe aanschouwen de kranten dit verleden? En vooral, hoe zien zij de rol van de Belgen daarin? 3.1. De Standaard De enkele artikels die ik over dit onderwerp heb gevonden, gaan bijna allemaal over een ander aspect van het verleden van de kolonie. Het eerste artikel is een kort artikel ter herdenking van de wapenfeiten van Redjaf, Lindi en Boko tijdens de “pionierstijd”. Degenen die deelnamen aan de gevechten worden in het artikel beschreven als helden. Volgens het artikel moet deze herdenking ons laten herinneren “aan de strijd tegen den slavenhandel en de kolonisatie van Belgisch Kongo”. 164 Door deze twee zaken in één adem te noemen, wordt de strijd tegen de slavenhandel verbonden met de kolonisatie van Congo door België. Zo wordt er gesuggereerd dat België Congo heeft gered van de slavenhandelaars. We zullen verder zien dat men zich ook in andere artikels ostentatief afkeert van de slavenhandel waarin andere Europese, koloniale mogendheden wel actief waren. Uiteraard komt ook Leopold II aan bod in de artikels. In een lang artikel, geschreven door Raoul Crabbe, wordt verhaald hoe Leopold II, “de grote koning”, van België een grote maritieme en koloniale natie wou maken. De koning wordt in het artikel beschreven als een held die, ondanks alle tegenslagen, bleef doorzetten tot hij zijn doel had bereikte (zoals alle goede helden). Op zeevaartgebied was de koning echter niet helemaal succesvol, maar op koloniaal gebied was zijn beleid een volmaakt succes, aldus Crabbe. Dit ondanks “het onbegrip en zelfs vijandigheid van zijn medeburgers”. De Belgen van toen wordt dus verweten dat ze niet achter de koloniale plannen van hun vorst stonden. Maar Leopold II gaf niet op en bleef “onvermoeibaar” doorwerken aan zijn plannen. Het beeld dat in dit artikel geschetst wordt, is dat van de Belgen als kinderen die niet weten wat goed voor hen is en Leopold II die als goede huisvader ‘voor hun eigen bestwil’ blijft doorzetten, wetende dat ze hem later dankbaar zullen zijn. Men heeft het wat verder in het artikel ook over “de kinderachtige vooroordelen” van de Belgen. Men vertelt in het artikel verder hoe de Association Internationale Africaine geboren werd. Men looft Leopold II als een bekwaam diplomaat omdat hij de besprekingen een internationaal karakter gaf. Daarmee wilde hij verdenkingen en jaloezie vermijden, aldus Crabbe. Men geeft hier uiting aan het wantrouwen van België tegenover het buitenland inzake Congo. Uiteindelijk werd Leopold II dan ‘eigenaar’ van Congo Vrijstaat. “Wij weten welke moeilijkheden de Koning van dat ogenblik af moest overwinnen om de Belgen te wennen aan de gedachte, dat zij eenmaal de erfgenamen zouden zijn van deze prachtige kolonie. Meerdere politici bestreden hem […]Het Belgische volk weigerde het koninklijke ‘geschenk’, terwijl andere staten geen ogenblik voor een oorlog zouden teruggedeinsd zijn als ze daardoor Kongo in hun bezit hadden kunnen krijgen! Pas in 1908 164
“De pionierstijd in Kongo”, De Nieuwe Standaard, 16/2/1947, p.1
81
[…] begreep België eindelijk zijn waar belang en maakte van de ‘Onafhankelijke Staat Kongo’: ‘Belgisch Kongo’! ”. 165 Men verwijt hier dus nogmaals de Belgen dat ze niet inzagen wat voor een fantastische aanwinst Congo was voor België. Ook de politieke opponenten krijgen een veeg uit de pan (“meerdere politici…”). Het waren immers de liberalen en vooral de socialisten die tegen een annexatie van Congo door België gekant waren. Opnieuw komt ook het buitenland weer ter sprake (“terwijl andere staten…”). In het artikel wordt het voorgesteld alsof Leopold II niet kon wachten tot hij de kolonie aan zijn land kon schenken. We hebben gezien dat hij in werkelijkheid heel wat minder happig was om Congo door België te laten annexeren. Over de zware internationale druk rond de humanitaire wantoestanden in Congo, die de koning er uiteindelijk toe dwong de kolonie af te staan, wordt in het artikel met geen woord gerept. Neen, de Belgen zagen gewoon plots “hun ware belang” in en waren eindelijk bereid de kolonie te accepteren… Dat ze hier goed aan hebben gedaan wordt op het einde nog eens in de verf gezet door Congo op te hemelen als “een prachtig gebied” dat “zeer belangrijk voor de binnenlandse economie” is en een “krachtige hulp” was bij WO II. 166 Een derde artikel handelt over een archeologische vondst van een kerk en begraafplaats in Congo. Het gaat om een kerk uit de zeventiende eeuw. De titel van het artikel is “Belangrijke ontdekking uit de eerste beschaving.” Men neemt hier dus al bij voorbaat aan dat er geen beschaving was in Congo voor de komst van de Europeanen en het christendom. De ontdekking van de kerk is volgens de auteur van het artikels zeer belangrijk om drie redenen. Ten eerste is het een bewijs dat er in die tijd reeds een “bloeiende christenheid” te vinden was in Congo. Ten tweede is het een herinnering aan de “eerste Vlaamse zendling en martelaar van Kongo, Joris Van Geel”. Men vertelt hoe deze Joris Van Geel dodelijk geslagen werd door een “toveraar uit haat voor het geloof” en hoe hij toch nog voor hij stierf vergiffenis vroeg voor zijn beulen aan de koning van Congo. En ten derde, en dit wordt aanzien als de belangrijkste reden, betekent de vondst een aanwakkering van het bekeringswerk. Immers, door het zien van de vondst zouden de ‘inlanders’ begrijpen dat hun voorvaderen al christenen waren en zich veel gemakkelijker bekeren. Om dit aan te tonen ‘citeert’ men een hoofdman die bij het zien van de christelijke begraafplaats zich meteen zou willen hebben laten dopen: “Ik ook wil niet sterven zonder doopsel want die stenen, die kruisen, die sabels, die medailles spreken te luid tot mijn heidens geweten. Ik krijg wroeging en wil terug naar mijn voorvaderen.” Impliciet wordt in dit artikel dus gesteld dat de geschiedenis van Congo pas begon toen het christendom er werd geïntroduceerd (“de eerste beschaving”) en dat men de heidense ‘inlanders’ moet overtuigen om terug te keren naar hun ‘roots’, naar het geloof dat zogezegd dat van hun grootvaderen was en dus het enige ware geloof van Congo. Vooral in het ‘citaat’ van de hoofdman wordt de situatie volledig verdraaid en wordt het voorgesteld alsof het christendom er al was voor het heidendom (“Ik wil terug naar mijn voorvaderen”). Bij het artikel staan ook twee foto’s van archeologische vondsten (een kruis en een medaillon). 167 165 166
“Het grote werk van Leopold II”, De Standaard, 14/6/1947, p.1 Idem
82
Twee artikels zijn specifiek gewijd aan de geschiedenis van Katanga. Men vertelt over de Portugezen die als eerste in het gebied voet aan de grond kregen en over het Loendarijk waartoe Katanga behoorde. Men spreekt in zeer lovende woorden over dit Loenda-rijk. Men heeft het over het “grootse rijk” en het “beeldenbouwende Loenda-volk”. In de artikels wordt ook verteld over de slavenhandel. Hierbij is de woordkeuze dan weer zeer negatief: “jacht op negers, “onmeedogenloos”, “onmenselijke omstandigheden”. Zoals ik dus al zei, wilt men zich duidelijk distantiëren van de slavenhandel. Men wil er de nadruk op leggen dat België hier nooit in heeft geparticipeerd, in tegenstelling tot andere landen zoals de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Portugal. Men vertelt ook over hoe men zich al vroeg bewust was van het feit dat het hier om een gebied ging dat zeer belangrijk was voor koperontginning. De Portugees Dr. Lacerda, zou er bij de Portugese koning op aangedrongen hebben om deze kopermijnen veilig te stellen voor Portugal. Deze kon hier echter niet op ingaan omwille van de oppositie van de Angelsaksische en Portugese slavenhandelaars, aldus de krant. “Het was in die oude tijden al zoals nu,” klaagt men in het artikel, “de grote geldmachten die de wereld beheerden in dienst van het gouden kalf. Hun belangen en niet die van land en volk telden toen en nu.” 168 ‘De Standaard’ klaagt hier dus aan dat men bij de kolonisatie te vaak het eigen belang en de eigen opbrengsten laat primeren op de belangen van de plaatselijke bevolking. Ten slotte geven ook nog twee herdenkingen aanleiding tot retrospectieve gedachten. Een eerste gebeurtenis die herdacht wordt, is het ontstaan van de Compagnie des Chemins de Fer du Congo superieure aux Grands Lacs Africains (C.F.L) vijftig jaar voordien. Men spreekt in dit artikel vol lof over het werk van de C.F.L Er wordt verteld hoe men het mijnbekken van Maniema ontsloot, dat van groot nut was tijdens de Tweede Wereldoorlog en hoe de Compagnie aan 10 000 arbeiders werk heeft verschaft en zodoende hun levensomstandigheden en die van hun gezin aanzienlijk konden verbeteren: “Van afstammelingen van menseneters en slaven heeft zij machinisten van locomotieven en werktuigkundigen van schepen, bootslieden, draaiers, lassers, ijzergieters en stationchefs van gemaakt.” 169 Met andere woorden: de C.F.L heeft beschaving gebracht. Over de vaak onmenselijke arbeidsomstandigheden wordt met geen woord gerept. Ten slotte vermeldt men dat de Compagnie ook sociale taken op zich neemt. De geneeskundige dienst zou uitstekend werk leveren en behalve het vakonderwijs ondersteunt de maatschappij ook de missiescholen. Het tweede jubileum dat gevierd wordt is de vijftigste verjaardag van het sterven van Henry M. Stanley. In een lang artikel waarin het hele leven van de man uit de doeken wordt gedaan, wordt deze journalist/ontdekkingsreiziger volledig de hemel in geprezen. Hij wordt “de grootste ontdekkingsreiziger van de moderne tijden” genoemd. Men vertelt over zijn ellendige jeugd “waardoor hij bestand werd tegen alle tegenspoed”, zijn avonturen in Afrika en hoe hij uiteindelijk door Leopold II belast werd met de exploitatie van het Kongo-bekken. Bij deze taak werd hij met veel moeilijkheden geconfronteerd, “waarvan zeker niet de minste waren die welke door de Europese mogendheden, die in 167
C. Schellings, “Belangrijke ontdekking uit de eerste beschaving”, De Standaard, 25/7/1949, p.1 “Katanga in ’t verleden”, De Standaard, 18/4/1954, p.6 169 “50 jaar spoorweg in Kongo”, De Standaard, 3/10/1952, p.6 168
83
Midden-Afrika eerzuchtige territoriale bedoelingen hadden, in het leven werden geroepen.” 170 Hier komt opnieuw het wantrouwen en de vijandigheid van België ten opzichte van het buitenland, wat betreft Congo, goed tot uiting. Men stelt dat, in tegenstelling tot de andere Europese mogendheden, België geen eerzuchtige en imperiale bedoelingen had en heeft met Congo en dat het dus maar goed is dat zij de kolonie hebben verworven. Besluit De artikels handelen over verschillende aspecten van het verleden van Congo, maar men heeft het nooit over de periode voor de komst van de Europeanen. De komst van de Europeanen en het christendom is voor de krant het begin van de beschaving en dus ook van de geschiedenis in Congo. Het verleden wordt verheerlijkt. De koloniale pioniers, vooral Stanley, worden bejubeld. En ook Leopold II wordt natuurlijk in de bloemetjes gezet. Over de wantoestanden in de periode van zijn Congo Vrijstaat wordt met geen woord gerept. Alle Belgen zijn Leopold II volgens de krant grote dankbaarheid verschuldigd voor het bekomen van zulk een prachtige kolonie. Eerder vijandig en wantrouwend komt men wel uit de hoek als het gaat over de andere koloniale mogendheden. Dit gebeurt zowel expliciet, als impliciet door zeer negatief te spreken over de slavenhandel en terloops te vermelden welke landen daarin participeerden. 3.2. Het Laatste Nieuws Twee artikels zijn gewijd aan de herdenking van de oprichting van het ‘Bijzonder Comité van Katanga’. Veel wordt hierin wel niet gezegd over de geschiedenis van Katanga. De krant vermeldt enkel hoe men in speeches hulde brengt aan Leopold II, de pioniers, de eerste kolonialen en natuurlijke de “omvangrijke taak” van het Comité zelf en de ontwikkeling in Katanga. 171 Een ander artikel handelde over de Gentse koloniale pioniers. Al deze pioniers worden afgebeeld als onzelfzuchtige en dappere mannen die de grootste ontberingen hebben moeten doorstaan. De boodschap van het artikel is dat men voor deze mannen respect en bewondering moet hebben. Van een pionier vertelt men hoe hij “onmenselijke ontberingen” moest verdragen en vaak “op het punt stond van honger te sterven”. Van een ander vertelt men dan weer hoe hij “zich onderscheidde in de gevechten tegen de opstandige negerstammen” en hoe hij “onschatbare diensten” leverde. Het beeld dat men hier schept van het Congolese binnenland is dat van een gevaarlijk en wild gebied. Ten slotte heeft men het nog over de gebroeders Van de Velde, die beide in de kolonie het leven lieten. Een van hen leefde echter lang genoeg om “vele negers van de dood te redden door hen te verplegen zonder zichzelf te ontzien.” Hij nam ook een jonge Congolees mee naar Gent, zodat deze hier enkele jaren school kon lopen. Dit belette de jonge knaap echter niet om, eens terug in Congo, een opstand te leiden. Men zegt het niet expliciet, maar dit
170 171
“Vijftig jaar geleden stierf de Reus van Kongo”, De Standaard, 30/4/1954, p.6 “De ontwikkeling van Katanga”, Het Laatste Nieuws, 21/6/1950, p.4
84
verhaal moet duidelijk aantonen wat een ondankbare job het ‘beschaven’ van de zwarte bevolking in die eerste jaren was. 172 Bij het vijftigjarig overlijden van Henry M. Stanley wordt een volledig artikel gewijd aan zijn werk en leven. Er wordt verteld over zijn slechte jeugd, zijn avonturen in Afrika en zijn laatste jaren. Stanley komt zeer goed naar voren in dit artikel. Hij wordt afgebeeld als een onverschrokken, maar ook verstandig avonturier. De laatste zin van het artikel vat dit mooi samen: “De talrijke moeilijkheden die Stanley ondervond, hebben zijn karakter gevormd en hem een uitzonderlijke wilskracht gegeven, getemperd echter door een zelfbeheersing en een zin voor rechtvaardigheid.” 173 En ten slotte is er ook nog een artikel gewijd aan de geschiedenis van de erkenning van Congo Vrijstaat, naar aanleiding van de zeventigste verjaardag daarvan. Er wordt verteld over de oprichting van de Association Internationale Africaine die volgens de krant tot doel had “de slavenhandel te bestrijden en de gebieden te verkennen en open te stellen voor de wereldhandel.” Met andere woorden: allemaal goede bedoelingen, zeker geen eerzuchtige of imperiale bedoelingen. Dat dit niet volledig overeenkomt met de waarheid hoeft geen betoog. Voorts verhaalt men hoe de aanspraken van de Association op Congo, bedreigd werden door aanspraken van Frankrijk en Portugal. En ook Engeland was niet onschuldig want dit land steunde Portugal. Maar het artikel vertelt hoe men uiteindelijk de rechtvaardigheid van de aanspraken van de Association kon bewijzen en Leopold II zijn kolonie verkreeg. Zo benadrukt men impliciet dat Leopold II Congo wel degelijk op een rechtvaardige manier heeft verworven. 174 Besluit Veel wordt er in ‘Het Laatste Nieuws’ niet verteld over het verleden van Congo, maar wat men zegt is steeds positief. Men brengt hulde aan de pioniers, Stanley en Leopold II. De pioniers en Stanley worden afgebeeld als dappere, onzelfzuchtige en avontuurlijke mannen, het Congolese binnenland als gevaarlijk en wild. Over de manier waarop Leopold II Congo verwierf, is men ook uitsluitend positief. Men vermeldt ook nog terloops hoe Portugal en Frankrijk even een gevaar vormden voor de aanspraken van de koning op Congo. Hierin wordt het wantrouwen van België ten opzichte van de andere Europese mogendheden gereflecteerd. 3.3. Vooruit Voor een keer zijn er in de ‘Vooruit’ het meeste artikels verschenen over een bepaald onderwerp. De oorzaak van de ‘vele’ artikels over het verleden van Congo in de krant, is de artikelenreeks ‘De Belgen en de koloniale expansie’. In deze artikelenreeks wordt zeer gedetailleerd de geschiedenis verteld van Congo, vanaf het moment dat de eerste blanke er een voet zette tot de annexatie door België, meer bepaald van 1483 tot 1908. Het gros van de artikels handelen over de verovering van Congo door Leopold II. 172
P.V.L, “Pioniers in Congo”, Het Laatste Nieuws, 10/9/1952, p.2 Em. Toebosch, “Henry Morton Stanley”, Het Laatste Nieuws, 10/5/1954, p.1 174 Em. Toebosch, “De erkenning van Congo-Vrijstaat”, Het Laatste Nieuws, 26/2/1955, p.1 173
85
Het eerste artikel handelt over de ‘voorgeschiedenis’, namelijk van 1483 tot de tweede helft van de negentiende eeuw. “En daarvoor?”, vraagt de krant zelf, “Daarvoor is het de complete duisternis.” De inwoners van Congo kenden immers het gebruik van het schrift niet, dus weten we niets over de periode voor de komst van de blanken, aldus de krant. Met andere woorden, volgens ‘Vooruit’ begint de geschiedenis van Congo pas bij de komst van de blanken en telden alle jaren daarvoor niet echt mee. In deze ‘voorgeschiedenis’ speelden vooral de Portugezen een grote rol. De eerste blanke in Congo was een Portugees. Er waren volgens het artikel twee soorten Portugezen in Congo: de handelaars en de missionarissen. De handelaars handelden vooral in ivoor en slaven. Deze slavenhandel wordt in het artikel sterk afgekeurd en de beschrijving ervan gaat dan ook gepaard met een negatieve woordkeuze. Men heeft het over “een mensonterende praktijk” en over de vele “ontberingen” die de zwarten moesten ondergaan. En ook uit het volgende stuk blijkt dat men niet mals is voor de Portugese handelaars: “Vanzelfsprekend mengden die Portugese handelaars zich eveneens in alle Congogeschillen, oorlogen, opstanden, troontwisten. Kwestie van hun hulp zo duur mogelijk te laten betalen…” De krant stelt hier dus dat de Portugese handelaars profiteerden van de twisten en oorlogen tussen de verschillende groepen Congolezen. En dit feit is ‘vanzelfsprekend’, men verwachtte dus niets anders. De boodschap is duidelijk: een beschavende invloed moest men van de Portugezen niet verwachten, integendeel. Impliciet tracht men hier volgens mij aan te tonen dat, hoewel Portugal als eerste voet aan de grond kreeg in Congo, het land geen aanspraken kan maken op de kolonie, omdat men het niet goed voorheeft met de bevolking. Met de missionarissen was het volgens de krant al niet veel beter gesteld. Op het einde van de 15de eeuw kwam er wel een actieve evangelisatie op gang en bloeide het christendom, maar toen er op het einde van de 17de veel missionarissen verdwenen, verviel de zwarte bevolking al snel weer tot het ‘heidendom’. Hoe kwam dat? Voor ‘Vooruit’ zijn de oorzaken duidelijk. Een eerste oorzaak is volgens de krant dat de Portugese en ‘inlandse’ geestelijken “ook maar mensen waren”. Er waren twisten tussen de verschillende orden, de geestelijken gaven blijk van zedelijk wangedrag en vele missionarissen participeerden in de slavenhandel, waardoor ze hun de afkeer en haat van de plaatselijke bevolking op de nek haalden. De krant noemt de missionarissen spottend “een stichtend voorbeeld”. De voornaamste reden voor de mislukking ligt volgens de krant echter in de mechanische opvatting van de missionarissen over de prediking van het christendom. Men spreekt hierover in het artikel op een spottende en laatdunkende toon: “[…]de priesters en missionarissen, die hun taak dachten water te gieten over de hoofden hunner bekeerlingen, enkele Latijnse formulen te prevelen, tegen het heidendom te donderen en fetisch-hutten neer te halen; doch aan de opvoeding tot het christen geloof en zedenleer weinig of geen aandacht schonken.” 175 De algemene opvattingen van de krant over de ‘voorgeschiedenis’ van Congo die we uit dit artikel kunnen halen zijn dus de volgende: ten eerste, de geschiedenis van Congo begon pas op het moment dat de eerste blanke er een voet zette. Ten tweede, in die eerste eeuwen bekommerde men zich weinig om het lot van de zwarte bevolking. Integendeel zelfs, men verhandelde hen als slaven. Zelfs van de missionarissen was weinig heil te verwachten, want die gaven zich over aan zedelijk wangedrag en handelden vaak zelf ook in slaven.
175
“Het Rijk van Congo voor de XIXe eeuw”, Vooruit, 11/8/1947, p.3
86
Het tweede artikel in de reeks handelt over de eerste ontdekkingstochten in het Congobekken. Men vertelt hoe aan het begin van de negentiende eeuw nog maar weinig meer dan de kusten van Afrika bekend was en hoe men langzaam aan ook het binnenland begon te verkennen. Deze ontdekkingstochten waren volgens de krant verschillend van diegenen die voordien hadden plaatsgevonden en wel omwille van de geestesgesteldheid die er in de achttiende eeuw was ontstaan. Terwijl de vroegere ontdekkingstochten eigelijk gewoon handelsexpedities waren, gaat men nu tochten op touw zetten “enkel en alleen uit begeerte om te ontdekken, stoutmoedige tochten te ondernemen, en bv. in Afrika vanaf de kuststreek de onbekende, geheimzinnige binnenlanden binnen te trekken.” Volgens de kranten werden deze ontdekkingstochten dus puur voor de wetenschap en het avontuur georganiseerd. Men bespreekt kort twee andere ontdekkingsreizigers voor men bij de twee bekendste komt, namelijk Livingstone en Stanley. Het beeld dat in het hele artikel wordt geschetst, is dat van de ontdekkingreizigers als dappere, passionele, soms wat roekeloze, avonturiers en het binnenland van Congo als duister, geheimzinnig en vol gevaren. Deze gevaren kwamen zowel van de woeste natuur en het klimaat als van de vijandige autochtone bevolking. Deze tochten waren dus vreselijk zwaar, bijna onmenselijk. Zo vertelt men bijvoorbeeld hoe men de ontdekkingreiziger Tuekey en zijn voornaamste medewerkers had moeten achterlaten “in hun graf naast de rivier die ze hadden durven trotseren.” En hoe Stanley moest “zwoegen” en “ontelbare moeilijkheden” moest doorstaan zoals “pijnlijke hongermarschen” en “regelmatig weerkerende pijlenbuien en pirogenaanvallen van oevernegers.” 176 We merken dus dat de woordkeuze en lyrische beschrijvingen in het artikel afgestemd zijn op het uitdrukken van de verschrikkingen van deze tochten en dus ook de heldenmoed van diegenen die zich eraan waagden. Vervolgens handelen er twee artikels over hoe Leopold II Congo Vrijstaat in handen kreeg. Over de koloniale ambities van de koning wordt geen oordeel uitgesproken, hij wordt niet opgehemeld en niet veroordeeld. Het beeld dat men van Leopold II zelf ophangt, is dat van een sluwe vos die via tal van achterpoortjes en slimmigheden zijn kolonie verkreeg. Als men het heeft over zijn handelswijze gebruikt men woorden als: “intriges”, “achter de coulissen”, “in de margine”, enzovoort. Let wel, deze sluwheid krijgt niet echt een negatieve connotatie in de artikels. De koning heeft immers zijn sluwheid hard nodig wanneer hij moet opboksen tegen de andere koloniale mogendheden. Er wordt verteld hoe Leopolds aandacht getrokken werd door de ontdekkingsreizen in Midden-Afrika. Hij riep een conferentie van ontdekkingsreizigers bijeen. Er werd op deze conferentie gesproken over de verkenning van Midden-Afrika en over het uitroeien van “de gesel die deze streken teisterde”: de Arabische slavenhandelaars. Uit deze eerste vernoeming van de Arabische slavenhandelaars mag meteen blijken dat de mening en dus ook de beeldvorming over hen ronduit negatief is. We zullen dit nog heel vaak merken in de volgende artikels. Deze conferentie werd omgedoopt tot de Association Internationale Africaine pour l’exploration et la civilisation de l’Afrique Centrale, onder voorzitterschap van Leopold II. 176
“De eerste verkenning van het Congo-bekken”, Vooruit, 18/8/1947, p.3
87
Deze Association was volgens het artikel “een reusachtige camouflage om de eigen ambities onder een humanitaire en ‘internationaal’ mom te dekken.” Men maakt zich dus zeker geen illusies over de bedoelingen van de koning. Er volgden verscheidene expedities die met heel wat moeilijkheden geconfronteerd werden. Maar dan laat Leopold II zijn oog vallen op de Congo-monding en op Stanley. De krant vertelt hoe de koning vastbesloten was “beslag te leggen” op Stanley. De man was nog maar net uit Afrika terug of hij werd “aangeklampt” door “lastposten”, de gezanten van de koning. Uit de woordkeuze blijkt dat de krant de opdringerigheid van de koning afkeurt. Maar hij haalt wel zijn slag thuis, want wanneer de VS en Groot-Brittannië niet geïnteresseerd blijken, stapt Stanley naar de Belgische koning. Deze desinteresse zal Groot-Brittannië zich later nog “bitter beklagen” volgens de krant. En dus trok Stanley opnieuw naar Afrika, ditmaal om er de belangen van Leopold II te verdedigen. Een expeditie die “zweet, bloed , honger, koortsen… en doden gevraagd heeft.” Maar niets leek Stanley te kunnen deren. Hij wordt geportretteerd als een onverwoestbaar en gepassioneerd avonturier. Men spreekt bijvoorbeeld over zijn “woeste energie”. Onderweg kreeg hij ook nog af te rekenen met een “kaper”, namelijk een Franse ontdekkingsreiziger die de Franse vlag reeds had geplant op de noordelijke oever van de Congostroom. In de internationale verhoudingen was er immers iets veranderd, aldus de krant. Ook de andere Europese mogendheden waren interesse beginnen te tonen voor Midden-Afrika en Leopold II zag zich genoodzaakt “een epische diplomatiek duel te leveren.” De strijdende Europese mogendheden krijgen ‘dierlijke’ kenmerken aangemeten in het relaas van de krant. Men schrijft hoe de Fransen “briesten van woede” en hoe ook Portugal en Engeland weldra “mee huilden in het koor”. 177 Vooral deze laatste zinsnede zorgt ervoor dat de lezer ervan zich het beeld van een huilende troep wolven voor de geest haalt. De boodschap die de krant hiermee wil meegeven, is dat er niets beschaafds is aan een stel bekvechtende Europese landen. Het woord was nu niet langer aan de ontdekkingsreizigers maar aan de diplomaten. En een gewiekst diplomaat was Leopold II zeker volgens de krant. Vooral in dit stuk beklemtoont de krant sterk de bovenvermelde sluwheid van de koning. Men vertelt hoe Leopold II er op verscheidene manieren in slaagt om de buitenlandse waarnemers zand in de ogen te strooien. Toch bleef de toestand netelig voor de koning. Maar hij had geluk want ook de andere mogendheden hadden tegenstrijdige belangen. “In deze troebele, verwarde atmosfeer, draaide en keerde Leopold II als een vis in het water.”, aldus de krant. Uiteindelijk, na onder andere de belangrijke erkenning door de VS, weet de koning zo zijn Congo Vrijstaat te bemachtigen. 178 Het rijk van Leopold II beperkte zich echter nog tot een smalle strook langsheen beide oevers van de Beneden- en Midden-Congo. De volgende zes artikels in de reeks handelen over de uitbreiding van de Congo Vrijstaat. Men onderscheidt drie bewegingen in deze uitbreiding. Ten eerste de uitdeining naar het zuidwesten (Kasai) en het zuidoosten (Katanga). Ten tweede de verovering van Oost-Congo, wat gepaard ging met de zogenaamde
177
“De geboorte van de Congo-Vrijstaat”, Vooruit, 1/9/1947, p.3 “De Afrikaanse droom van Leopold II en het begin van zijn verwezenlijking”, Vooruit, 25/8/1947, p.3 en “De geboorte van de Congo-Vrijstaat”, Vooruit, 1/9/1947, p.3 178
88
‘Arabische veldtocht’. En tenslotte de verovering van Noord-Congo en de strijd om de Bahrel-Ghazal. Deze artikels zijn een opsomming van grote heldendaden door dappere pioniers, bloederige gevechten, ontberingen in de ‘brousse’, tegenslagen en overwinningen. Bij de uitbreiding in Kasai en Katanga had men volgens de krant vooral af te rekenen met de autochtone zwarte bevolking. Om de algemene teneur van het artikel weer te geven, volgt hier een bloemlezing over de lotgevallen van de pioniers zoals ze door de krant beschreven worden: “groot was het percentage blanken die langs de broussewegels of op eenzame posten aan ziekten en ontberingen zijn bezweken.”, “overvallen door mensetende Bakutu’s”, “regen van vergiftigde pijlen”. We zien dat hier het cliché van de Afrikaan als kannibaal aan bod komt. Het zwaarst had men het volgens de krant echter te verduren van Msiri, die op dat ogenblik heerste over Katanga en in het artikel beschreven wordt als “een machtig despoot” en een “zwarte editie van Hitler.” Qua negatieve woordkeuze kan dit wel tellen, vooral in een artikel amper twee jaar na de Tweede Wereldoorlog. Door Msiri’s bewind werd het rijke land tot een woestenij herschapen, aldus de krant. Het is duidelijk dat de krant de boodschap wil uitdragen dat de ‘Belgische’ verovering van het gebied volledig legitiem was, aangezien de bevolking sterk te leiden had onder het beleid van zijn machthebber. Daarbij komt nog eens dat ook de “grootste Britse imperialist van de 19de eeuw”, Cecil Rhodes, “begerige blikken wierp” op Katanga. Rhodes begon te onderhandelen met Msiri. Aangezien Msiri een zwarte Hitler wordt genoemd, zegt dit impliciet ook iets over de mening van de krant over de scrupules van Rhodes, namelijk dat hij er weinig bezat. De krant verhaalt dan nog alle verdere lotgevallen die uiteindelijk toch leiden tot de ‘pacificatie’ van Katanga. Als voorbeeld van een van de vele heldendaden van pioniers die in de artikels beschreven worden, wil ik hier even het verhaal laten horen van luitenant Bodson, zoals het in een artikel wordt verteld. De situatie is de volgende: Msiri zit met zijn laatste medestanders verschanst in zijn versterkte residentie. “Bodson zou trachten op vreedzame wijze het geschil bij te leggen. Dapper maar roekeloos begaf hij zich gans alleen in het hol van de leeuw. Omringd door zijn krijgers wachtte Msiri hem op. Bodson herinnerde hem aan zijn belofte [om de soevereiniteit van de Vrijstaat te herkennen]. Zonder zelfs te antwoorden greep de neger naar zijn sabel maar de Belg was sneller en vier schoten stelden een einde aan het leven van de zwarte Hitler. De soldaten van Bodson snelden hun chef ter hulp […], maar voor hun luitenant was het reeds te laat: een krijger van Msiri had hem reeds met een kogel in de buik geveld.” 179 Dit verhaal is een mooi voorbeeld van de teneur van alle heldenverhalen in de artikels. De verovering van Oost-Congo gebeurde sneller maar ook bloediger, aldus de krant, want deze verovering ging gepaard met de Arabische veldtocht. In deze streek zwaaiden immers de Arabische slavenhandelaars de plak. En zoals ‘Vooruit’ ironisch opmerkt: “Dat deze brave handelaars zomaar goedsmoeds voor mooie discours en wat hoogdravende verklaringen zouden afdruipen, en aan hun winstgevende negotie verzaken, was moeilijk te verwachten.” 179
“Het uitdeinen van de Congo-Vrijstaat naar het Z.W.(Kasai) en het Z.O.(Katanga)”, Vooruit, 8/9/1947, p.3
89
Opnieuw vinden we hier een legitimering voor de ‘Belgische’ verovering van het gebied. De plaatselijke bevolking leed volgens de krant immers onder het juk van de slavenhandelaars, onder andere van de legendarische Tippo-Tip. De impliciete redenering van de krant is, dat men hier dan ook eerder over een bevrijding moet spreken in plaats van een verovering. Bovendien kwam er ook vanuit Europa steeds meer druk op Leopold II om de slavenhandelaars te verjagen, aldus de krant, zonder dat de andere Europese landen echter zelf veel hulp boden. Twee artikels lang krijgen we een verslag van de strijd. Dit gaat vaak gepaard met enige dramatiek en lyrische beschrijvingen. Een bloemlezing: “Maar te Batunge werden zijn benden zo deerlijk weggemaaid door Dhanis’ tirailleurs dat Gongo’s strijdlust verzwond”, “een der meest dramatische scènes uit het Congo-epos”, “De strijd ontbrandde nu met volle furie”, “En dan maar schieten van alle helse duivels.” 180 Hoewel de Arabieren duchtig weerwerk boden, worden ze ook soms als lafaards afgeschilderd, aangezien ze af en toe heimelijk verdwenen van achter hun stellingen. Hier wordt door de krant nogal spottend over geschreven. In een van de twee artikels over de Arabische veldtocht vinden we ook opnieuw een verwijzing naar het vermeende kannibalisme van de zwarte bevolking. Men vertelt hoe gevluchte Arabieren soms door de Congolezen werden afgemaakt en naderhand opgepeuzeld. De verovering van Noord-Congo vindt ‘Vooruit’ het meest spectaculaire en deze bewaart men dan ook voor het laatst en men wijdt er drie artikels aan. In het noorden heeft men immers te kampen met een zeer geduchte tegenstander: de Mahdisten, ook wel de derwisjen genoemd. Dit was een beweging van Soedanese opstandelingen die van onder het juk van de Egyptenaren en de Britten trachtten te komen. De onderdrukking van de Soedanezen maakte hen volgens de krant rijp voor “het optreden van een führer”. Opnieuw vergelijkt men dus een inlands hoofd met Hitler. Dit is opnieuw een legitimering voor de ‘Belgische’ verovering. Want uiteraard is elke lezer ervan overtuigd dat iemand die op Hitler lijkt, moet bestreden worden. Dat zou zelfs vandaag de dag nog zo zijn, laat staan in 1947. Deze Soedanese ‘führer’ heette Mohamed Ahmed en ging dus de opstandelingen leiden. De Mahdisten slaagden in hun opzet en versloegen het Anglo-Egyptische leger. Toch waren zij geen ware bevrijders van hun volk, aldus de krant, want de Soedanezen stelden al gauw vast dat het nieuwe regime “nog oneindig slechter was dan het oude.” Opnieuw een legitimering. Immers, na een aantal jaar raakten de staatstroepen van Leopold II slaags met de Mahdisten, aangezien Leopold II zijn zinnen had gezet op de Bahr-el-Ghazal, dat gelegen was in het zuidelijke deel van het gebied van de opstandelingen. 181 Aan deze strijd om de Bahr-el-Ghazal zijn in de krant twee artikels gewijd. Men vertelt hoe Leopold II met Groot-Brittannië aan tafel ging zitten om het gebied in concessie te verkrijgen, hoewel op dat moment zijn troepen er al binnenrukten. “Tegen hun gewoonte in hadden de Britten een edelmoedige bui en schonken de Belgische vorst grif het gevraagde… een ongewone milde geste.” Hier wordt wat spottend over de Britten gesproken omdat in werkelijkheid het gebied niet hun eigendom was maar dat van Egypte en omdat geheel Soedan in handen was van de Mahdisten, aldus de krant. De grootmoedigheid van Groot-Brittannië was dus helemaal niet 180
“De verovering van Oost-Congo: de Arabische veldtocht”, Vooruit, 15/9/1947, p.3 en “De verovering van Oost-Congo: de Arabische veldtocht”, Vooruit, 22/9/1947, p.3 181 “De verovering van Noord-Congo en de eerste gevechten met de Mahdisten”, Vooruit, 29/9/1947, p.3
90
zo groot. Grootmoedigheid is trouwens niet iets wat men van de Britten moet verwachten, als men ‘Vooruit’ mag geloven. Zo rond de tijd dat de concessie werd toegekend werden de staatstroepen echter buiten gesmeten door de Mahdisten, dus was Leopold II enkel in theorie eigenaar. En zelfs dit duurde niet lang, want op dat moment kwam ook Frankrijk op de proppen en eiste het gebied voor zich op. Zo ontstond er in Europa een strijd om het gebied, die minder bloederig was dan die in Afrika maar “veel giftiger en venijniger”, aldus de krant. Opnieuw laat ‘Vooruit’ hier uitschijnen dat Europese landen zich verre van beschaafd gedragen wanneer er macht en rijkdom op het spel staan. Uiteindelijk moest Leopold II inbinden en zich tevreden stellen met de Lado-enclave, een stuk dat de Fransen “heel edelmoedig” aan de Belgische vorst afstonden, te meer omdat “daar Leopolds agenten zich reeds solied [sic] hadden genesteld en de Fransen best begrepen dat ze geen enkele kans meer hadden langs daar verder op te rukken.” Net als bij de Britten wordt er door de krant dus spotten en ironisch gesproken over de zogezegde edelmoedigheid van de Fransen. Beide landen zijn volgens de krant slechts edelmoedig als het hen goed uitkomt. In het artikel wordt geschreven hoe Leopold II toch vastbesloten was om het stukje dat hem nog gegund was, de Lado-enclave, te veroveren. Eerst moest wel nog met de Azandé in Congo afgerekend worden. Opnieuw vinden we in de krant een legitimering voor het aanvallen van de autochtone bevolking: “Men moest de Azandé-sultans M’Bili en N’Doruma leren dat het een ongezonde sport was blanke officieren door sluipmoord uit de weg te ruimen.” Door het woord ‘sluipmoord’ te gebruiken, maakt men er geen gewone moorden van, maar laffe moorden, zonder dat de ander zich kon verdedigen. En zo rechtvaardigt men het feit dat de Azandé een zwaar pak slaag kregen van de staatstroepen. Toen deze klus geklaard was, konden de troepen hun aandacht vestigen op de Lado-enclave en de Mahdisten aldaar. Er wordt in het artikel met enig respect gesproken over de uiterlijke verschijning van de derwisjen. Ze zagen volgens de krant mooi, fier en zeer krijgshaftig uit. Wat verder wordt er dan echter op een licht spottende toon over hen gesproken omdat ze wel moderne kanonnen en granaten hadden weten te veroveren van de Egyptenaren, maar er niet mee overweg konden. Impliciet zegt men hier dat, hoe krijgshaftig de Mahdisten er ook uitzagen, ze totaal verloren waren eens er moderne techniek bij kwam kijken, ze bleven dus ‘onbeschaafd’. Uiteindelijk konden de staatstroepen dan ook de Lado-enclave voor Leoold II veroveren. 182 Toch bleef Leopold II azen op het ganse gebied en was het hem zelfs bijna gelukt het alsnog te verwerven, aldus de krant. Immers, “na een vijftiental jaren de Mahdisten rustig te hebben laten betijen, vond Engeland eensklaps dat ze ‘een bedreiging vormden voor de vrede’… toevallig onmiddellijk nadat het prestige der blanken in Oost-Afrika een nieuwe zware klap had gekregen”. Opnieuw wordt hier op een spottende manier over de Britten gesproken. Terwijl de staatstroepen van Leopold II al die jaren tegen de Mahdisten vochten, staken zij geen vinger uit maar als het hen goed uitkwam, bestreden ze hen wel in naam van de vrede. De krant veroordeelt hier de hypocrisie van Groot-Brittannië, dat mooie woorden en idealen gebruikt maar uiteindelijk enkel uit is op eigenbelang. 182
“De strijd om de Bahr-el-Ghazal: de verovering van de Lado-enclave”, Vooruit, 7/10/1947, p.3
91
In elk geval, Groot-Brittannië versloeg de Mahdisten in de Bahr-el-Ghazal, maar net op dat moment was ook een Franse ontdekkingsreiziger het gebied binnengedrongen en eiste het op voor Frankrijk. Opnieuw gekrakeel tussen de twee Europese mogendheden. Frankrijk moest uiteindelijk inbinden en de Bahr-el-Ghazal aan de Britten laten, maar “nu kwam daar als de ‘deus ex machina’ uit de Griekse toneelspelen, Leopold II”. Hij eiste de Bahr-el-Ghazal op van Engeland op basis van het verdrag waarin de Britten het gebied aan hem in concessie hadden afgestaan. Opnieuw wordt de sluwheid en de diplomatieke kwaliteiten van Leopold II in de verf gezet. Volgens de krant was op dat moment het gebied binnen handbereik. Echter, de Belgische vorst kon zijn eisen geen kracht bijzetten door troepen naar het gebied te sturen aangezien op dat moment in Congo zelf de opstand van de Batetela-soldaten was uitgebroken en men plots alle middelen moest aanwenden om de Congo Vrijstaat niet volledig te verliezen. Hier wordt opnieuw een held opgevoerd, commandant Henry (zie verder), dankzij wie de kolonie toch behouden bleef. Maar toen de opstand bezworen was, was het momentum voor Leopold II voorbij, aldus de krant, en moest hij de Bahr-el-Ghazal aan Groot-Brittannië laten. 183 Het laatste artikel in de reeks is gewijd aan de anti-Congo campagne en de uiteindelijke annexatie van de kolonie door België. De anti-Congo campagne, was volgens het artikel door de Britten gestart omwille van de ‘zaak Stokes’. Stokes was een Brits handelaar en lid van een protestantse missie, en volgens de krant ook slavenhandelaar en wapenleverancier voor zijn Arabische collega’s. Daarom vindt men het ook volledig legitiem dat Stokes door de staatstroepen van Leopold II werd gevangen genomen en opgehangen. De Britse publieke opinie ontstak echter in furie omwille van dit incident en startte een lastercampagne tegen Leopold II en zijn ambtenaren, aldus de krant. En hoewel werd aangetoond dat Stokes met recht en rede aan de galg was beland, trokken de Britten zich daar volgens de krant niets van aan en bleef men de Leopoldiaanse administratie als bandieten afschilderen. “Nu het toch mode was geworden op Leopold II af te geven en over hem en de Congolese administratie de grootste gekheden uit te kramen, kon men er misschien nog ‘business’ mede maken vonden de praktische Engelsen.” Groot-Brittannië begon volgens de krant zelf geïnteresseerd te geraken in Congo en startte dus de anti-Congo campagne om de kolonie in handen te krijgen en dus absoluut niet omwille van humanitaire redenen. In het artikel wordt verteld hoe de Britten foto’s verspreidden van wreedheden die door de Congolese ambtenaren zouden zijn begaan, waarvan werd bewezen dat het vervalsingen waren. Doch Groot-Brittannië trok zich daar volgens de krant niets van aan. Toch geeft ‘Vooruit’ toe: “Evenwel…geen rook zonder vuur.” De krant erkent dat de ambtenaren de Congolezen soms te hard hebben aangepakt en dat sommige handelswijzen niet goed te praten zijn en ook Leopold II daarin niet vrijuit gaat. Maar, zegt men, dit is niets in vergelijking met de gruwelijkheden die de Britten de Congolese administratie aanwreven. Verhalen zoals die van de afgehakte handen zijn ronduit ridicuul, volgens de krant. Bovendien:“herinnert de hele geschiedenis toch sterk aan et spreekwoord over de balk en de splinter”. De situatie in andere kolonies en zeker in die van de Engelsen was volgens de krant minstens even slecht en vaak zelfs veel slechter dan in de Congo Vrijstaat.
183
“Hoe de Bahr-el-Ghazal voor Leopold II verloren ging: de opstand der Batetela’s”, Vooruit, 14/10/1947, p.3
92
In het artikel wordt verteld hoe deze situatie ook zijn invloed had in België zelf. De annexatie van Congo door België was immers al langer een issue in de Belgische politiek. Maar Leopold II was hier niet echt happig op, aldus de krant. Omwille van de anti-Congo campagne drong de Belgische regering er toch bij zijn vorst op aan om de kolonie door België te laten annexeren en zo de Britten de mond te snoeren. De koning was volgens de krant niet blij met dit voorstel en de hele situatie zorgde voor schermutselingen tussen Leopold II en zijn ministers. Maar uiteindelijk moest de vorst toch inbinden en kwam het tot onderhandelingen. Men vertelt hoe zelfs toen de koning nog een deel voor zichzelf wou behouden in de vorm van een kroondomein. Maar toen dit plan faalde, “legde de verbitterde koning zich neer bij de wil zijner ‘ondankbare’ onderdanen…” 184 De krant benadrukt hier dus sterk dat de koning zijn kolonie absoluut niet wou afstaan. Men vermeldt in het artikel ook nog dat de problemen toen nog niet van de baan waren omdat er in het parlement nog steeds fervente tegenstanders van de annexatie zaten. Dat deze tegenstanders vooral de socialisten, en dus hun politieke medestanders waren, vermeldt ‘Vooruit’ niet. Dit feit verzwijgt men blijkbaar liever. Behalve deze artikelenreeks verscheen er in ‘Vooruit’ ook nog een artikel over een Congolese pionier, namelijk generaal Henry (zie boven) en vier artikels over de herdenking van de dood van Stanley. Deze artikels bezorgen weinig nieuwe informatie ten opzichte van de bovenstaande artikelenreeks dus ik ga daar niet meer dieper op ingaan. Bijna alle informatie over Stanley die we vinden in de artikels over de herdenking, vonden we ook al in de vorige artikels. En net als alle andere pioniers, wordt generaal Henry door de krant als een echte held afgebeeld, dapper en edelmoedig. Er bestaat bijvoorbeeld, volgens de krant, geen twijfel over dat generaal Henry niet uit was op verovering maar werkelijk de handel in de zwarte slaven wou uitroeien. 185 Besluit De opvattingen van ‘Vooruit’ over de ‘voorgeschiedenis’ van Congo, zijn dat de geschiedenis van Congo pas begon met de komst van de blanken en dat de eerste blanken daar, de Portugezen, weinig inzaten met het lot van de autochtone bevolking. Integendeel men verhandelde hen als slaven, een praktijk die door de krant sterk wordt afgekeurd. Als de krant het heeft over de ontdekkingstochten, worden de ontdekkingsreizigers steevast beschreven als dappere, passionele avonturiers. Vooral Stanley wordt een ware heldenstatus aangemeten. Daarmee gepaard gaande, wordt het Congolese binnenland beschreven als wild en gevaarlijk. In de krant wordt geen oordeel geveld over de koloniale plannen van Leopold II hoewel in die tijd de socialisten er grote tegenstanders van waren (wat trouwens nergens wordt vermeld). De vorst zelf wordt afgebeeld als een sluwe vos. Dit is echter niet negatief bedoeld want de vorst moest als zijn slimmigheden bovenhalen om op te boksen tegen de andere (grote) koloniale mogendheden, voornamelijk Frankrijk en Groot-Brittannië, maar ook Portugal. Over de aanvaringen tussen de verschillende Europese landen, die vaak uitmondden in bitse schermutselingen, spreekt de krant vaak op een ietwat meewarige en spottende toon. De boodschap die ‘Vooruit’ duidelijk wil uitdragen is dat er niets beschaafds is aan een stel 184 185
“De anti-Congo campagne en de annexatie van de Congo-Vrijstaat door België”, Vooruit, 21/10/1947, p.3 R.H., “Uit de heldentijd van Kongo”, Vooruit, 10/7/1948, p.2
93
Europese landen die bekvechten om land en rijkdom. De mening van de krant is dat geen enkele Europese mogendheid handelt uit edelmoedigheid in deze zaken, wat ze ook mogen beweren, maar enkel uit eigenbelang. Hoewel men niet beweert dat Leopolds strevingen veel edelmoediger waren, gaat men toch enkel expliciet de spot drijven met Frankrijk en GrootBrittannië. De krant wijdt heel wat artikels aan de eigenlijke gebiedsuitbreiding van de Congo Vrijstaat. Deze artikels zijn een aaneenschakeling van heftige strijdtaferelen en heldendaden. We vinden in de artikels ook steeds een impliciete legitimering terug voor het geweld van de staatstroepen van Leopold II tegen de autochtone bevolking of de plaatselijke machthebbers. Slavenhandel is daarin een belangrijk argument. Over de zwarte autochtone bevolking spreekt men eerder op een neutrale manier. Men vertelt wel af en toe over een aanval van een vijandige stam en men maakt ook melding van kannibalismepraktijken, maar men heeft het ook vaak over de ‘trouwe’ Congolezen die meevochten met de staatstroepen. Over de Arabieren daarentegen is men ronduit negatief. In het artikel over de anti-Congo campagne van Groot-Brittannië, laat de krant zich zeer verontwaardigd uit over deze ‘lastercampagne’. Men trekt hard van leer tegen de Britten en men beweert dat deze campagne enkel opgezet was omdat de Britten Congo zelf in handen wilden krijgen. Doch, men geeft wel toe dat er wanpraktijken waren in de Congo Vrijstaat en zelfs dat Leopold II daarin niet vrijuit ging. Maar deze mistoestanden worden sterk gerelativeerd en de gruwelverhalen van de Britten worden afgedaan als leugens. Voorts benadrukt de krant ook dat Leopold II absoluut niet gelukkig was dat hij gedwongen werd zijn Congo Vrijstaat aan België af te staan. 3.4. Vergelijking De informatie die we in ‘Vooruit’ vonden was veel uitgebreider en gedetailleerder dan in de andere twee kranten. Met name over de uitbreiding van de Congo Vrijstaat wordt in de andere kranten niet gesproken. In tegenstelling tot ‘Het Laatste Nieuws’ besteden ‘Vooruit’ en ‘De Standaard’ enige aandacht aan de ‘voorgeschiedenis’ van Congo. Beide kranten zijn van mening dat de geschiedenis van Congo pas begon met de komst van de eerste blanke. Bij ‘De Standaard’ is dit bij uitbreiding de komst van de eerste blanke én het christendom. Ook wordt door beide kranten de slavenhandel (en de Portugezen die erin participeerden) in deze periode streng veroordeeld. In alle drie de kranten wordt er in meer of mindere mate melding gemaakt van tegenwerkingen van Leopold II door andere Europese, koloniale mogendheden bij de verwerving van zijn Congo Vrijstaat. En uiteraard staat men hier negatief tegenover. In alle drie de kranten komt het wantrouwen en zelfs de vijandigheid van België inzake Congo, ten opzichte van de andere Europese landen, goed naar voor. In alle drie de kranten is men ook vol lof over de pioniers en vooral over Stanley. In elke krant wordt vrij veel aandacht aan deze laatste besteed aangezien de vijftigste ‘verjaardag’ van zijn dood in deze periode valt. De informatie die we over hem vinden is in alle drie de kranten vrij gelijklopend. Hij wordt bejubeld als een echte held. Elke pionier wordt trouwens voorgesteld als een dappere, gepassioneerde avonturier. En daarmee gepaard gaande, wordt in alle drie de kranten de Congolese ‘brousse’ als wild en gevaarlijk voorgesteld. In elke
94
krant vinden we wel een beschrijving van de vele ontberingen die de pioniers en ontdekkingsreizigers moesten doorstaan. Wat de annexatie van Congo door België betreft, daarover loopt de berichtgeving uit elkaar. Enkel ‘Vooruit’ maakt melding van de anti-Congo campagne. In beide andere kranten wordt er met geen woord over gerept. ‘Vooruit’ schrijft zeer verontwaardigd over deze campagne. De krant erkent wel dat er wanpraktijken gebeurden in de Congo Vrijstaat, maar ze worden sterk gerelativeerd. Wat de wil van Leopold II betreft om zijn Vrijstaat aan België af te staan, daarin staan ‘Vooruit’ en ‘De Standaard’ lijnrecht tegenover elkaar. Volgens ‘De Standaard’ stond de koning te springen om Congo aan zijn land af te staan en was het België dat weigerachtig stond tegenover een kolonie. ‘Vooruit’ schrijft ook wel dat er tegenstanders waren van een kolonie in het parlement, maar volgens hen waren het de ministers die erbij de koning moesten op aandringen om Congo aan België af te staan. Dit leidde volgens de krant tot schermutselingen tussen de koning en zijn ministers aangezien de koning zijn Vrijstaat niet wilde afstaan. ‘Het Laatste Nieuws’ spreekt zich over deze kwestie niet uit. Geen van de drie kranten schrijft iets over de geschiedenis van Congo als Belgische kolonie.
95
4. De koloniale politiek Hoe percipieerden de kranten het koloniale beleid van het moederland? Hoe zagen ze de toekomst van Congo, hoe zagen ze de kolonisatie verder evolueren? Hoe ziet men de relatie met het moederland? Hoe reageren ze op de internationale situatie, het begin van de dekolonisatie en het antikolonialisme in de Verenigde Naties? Om deze en andere vragen te beantwoorden, zal ik hier de berichtgeving van de drie kranten over de koloniale, politieke kwesties analyseren. 4.1. De koloniale begroting Het overgrote deel van de artikels over de begroting brengen verslag uit van de debatten in Kamer en Senaat over deze begroting. Aangezien de drie kranten dezelfde debatten bespreken, zal ik, om niet te veel in herhaling te vallen, hun berichtgeving hierover samen bespreken. 4.1.1. Berichtgeving De meeste artikels over de begroting bestaan uit verslagen van debatten in de Kamer of de Senaat. Men geeft daarbij een korte inhoud van wat de verschillende parlementsleden en de minister van koloniën te vertellen hadden. De enkele andere artikels bestaan uit opsommingen van een hele hoop bedragen. De onderwerpen die bij deze debatten het meest aan bod komen, zijn het onderwijs in de kolonie, hervormingen in de administratie, de toestand van de Congolezen, het kolonaat, de economie en het taalevenwicht. Bij de verslagen van de debatten laat ‘De Standaard’ af en toe duidelijk haar eigen politieke voorkeur merken. Dit gebeurt bijvoorbeeld door CVP’ers uitgebreid te citeren terwijl politieke tegenstanders maar kort aan bod komen in het artikel, door het gebruik van duidelijk vijandige bewoordingen of gewoon door het geven van de eigen mening. Voorbeelden: - Over een Franstalige CVP’er: “Zijn wallingantisme kan hij echter moeilijk verbergen. Zijn enige argument is het algemeen belang, waarvan altijd en alleen de Vlamingen het slachtoffer zijn.”186 - “Minister Buisseret werd door de rechterzijde op de rooster gelegd.” 187 - “De h. Flamme, soc. (Fr.), die nochtans het uitzicht heeft van een intellectueel, vertelt wat primaire onzin over de machtswellust van het katholicisme.” 188 Ook ‘Vooruit’ geeft een aantal keer duidelijk haar eigen mening weer. Dit gebeurt op dezelfde manier als bij ‘De Standaard’. Voorbeelden: - “Onze vriend Anseele wijst op onduldbare practijken [sic] in Congo.” 189
186
“Debat over de begroting van Belgisch Kongo en van Roeanda-Oeroendi”, De Standaard, 28/10/1948, p.2 “Bespreking der begroting van Koloniën”, De Standaard, 21/1/1955, p.2 188 Idem 189 “De Kamer zet de besprekingen van de begroting van koloniën voort”, Vooruit, 27/10/1948, p.3 187
96
- “De Kamer hoort daarop een lange lezing, van bijna twee uur, van oud-minister De Vleeschauwer (C.V.P), deze breng natuurlijk kritiek uit op de wijze waarop de begrotingen zijn voorgesteld. […] Natuurlijk moet de koningskwestie erbij te pas komen. De Vleeschauwer, die effect zoekt, protesteert met pathos tegen…” 190 4.1.2. Vergelijking De artikels over de koloniale begroting zijn in de kranten volledig gelijklopend met die uitzondering dat ‘De Standaard’ en ‘Vooruit’ vaak duidelijk hun, tegengestelde, politieke voorkeur laten merken. ‘Het Laatste Nieuws’ doet dit niet. 4.2. Het Belgische koloniale beleid: de toekomst van Congo, de relatie met het moederland en Congo op het internationaal toneel 4.2.1. De Standaard * De ‘nationale’ kwesties Een groot deel van de artikels bestaat uit toespraken en verklaringen van gouverneursgeneraal en ministers van Koloniën, namelijk Edouard De Bruyne, Pierre Ryckmans, Eugène Jungers, Pierre Wigny, Léon Petillon, Auguste Buisseret en Andries Dequae. In de eerste jaren na de oorlog heb ik een aantal artikels gevonden, waarin men het heeft over het vraagstuk of Congo meer zelfstandigheid moet krijgen, los van Brussel, of niet. Zo doet de krant verslag van een voordracht van senator Van Remoortel over deze materie. De senator geeft hierin volgens de krant “enkele zeer oordeelkundige opmerkingen.” De senator erkent, en de krant is het daar dus mee eens, dat Congo uitstekend zijn plan heeft getrokken tijdens de oorlog, toen de kolonie van het moederland afgesneden was. De uitingen van verlangen naar medezeggenschap en meer onafhankelijkheid van Brussel, die daaruit voortvloeiden, vindt hij echter gevaarlijk. In de kolonie wensen velen dat elke blanke die meer dan tien jaar in Congo verblijft, stemrecht zou verwerven en zich verkiesbaar kan stellen. “Opgelet!”, waarschuwt Van Remoortel. De kolonialen het recht toekennen om een parlement te kunnen kiezen dat de kolonie zou beheren, vindt de senator veel te gevaarlijk en wel omwille van de buitenlandse dreiging. Volgens de senator is sinds de oorlog immers iedereen uit op Congo’s rijkdommen. Hij vreest dat er zich massaal vreemdelingen in Congo zouden kunnen vestigen die dan na tien jaar een meerderheid zouden kunnen vormen en in het parlement de aanhechting van Congo aan hun geboorteland zouden kunnen goedkeuren, zodat België Congo kwijt zou zijn. Mij lijkt deze theorie nogal onwaarschijnlijk, maar ‘De Standaard’ is het dus wel met de senator eens. De krant zegt zelfs te weten tegen wie Van Remoortels wantrouwen gericht is, namelijk tegen maarschalk Smuts, toenmalig eerste minister van de Zuid-Afrikaanse Unie. Volgens de krant ziet Smuts zijn Zuid-Afrikaanse Unie iets te ruim. Hoewel hijzelf al verzekerde dat Belgisch Congo van hem niets te vrezen heeft, blijft de krant wantrouwig. 191
190 191
“De Kamer bespreekt de begrooting van koloniën”, Vooruit, 5/12/1946, p.3 J.R., “De kolonie wenscht medezeggenschap – Let op!”, De Nieuwe Standaard, 7/3/1945, p.3
97
In een ander artikel wordt gewag gemaakt van enige ongerustheid na een rede van toenmalig gouverneur-generaal Ryckmans. Sommigen hadden immers uit zijn toespraak opgemaakt dat men afstevende op een nieuwe onafhankelijke Congostaat. Volgens ‘De Standaard’ staat het buiten kijf dat Ryckmans zoiets nooit heeft willen beweren en is er verwarring ontstaan omdat men dacht dat de gouverneur-generaal het had over een gezagskwestie en niet over politiek. Over deze gezagskwestie is de krant zeer duidelijk: “Welnu het staatsgezag over Congo mag niet aangetast worden. Het moet te Brussel blijven berusten.” 192 Ook de visie van de volgende gouverneur-generaal, Eugène Jungers, over de relatie tussen Congo en het moederland, wordt in de krant uit de doeken gedaan. Volgens Jungers is het uitgesloten dat Congo een tiende provincie van België wordt. Dit was immers een idee dat in die jaren in sommige kringen leefde. Volgens Jungers is dit een heel slecht idee omdat dan het gevaar bestaat dat verkozen Congolezen in het parlement zouden kunnen beslissen over de toestand van België. Volgens de gouverneur-generaal toont het voorbeeld van Frankrijk dit gevaar goed aan. Verhalen over separatistische gevoelens in Congo, die in België de ronde zouden doen, zijn volgens Jungers volledig uit de lucht gegrepen. “Behalve enkele journalisten, die gebrek hebben aan sensationele berichten, heeft in Kongo nooit iemand aan dergelijke buitensporigheden gedacht.”, aldus de gouverneur-generaal. Hij erkent dat de kolonie tijdens de oorlog een grote ontwikkeling heeft doorgemaakt, en dat men vraagt om daarmee rekening te houden. Dit is echter geen separatisme, volgens Jungers, maar het verlangen naar “een gezonde autonomie onder de blijvende hegemonie van het moederland.” 193 Vooral uit de eerste twee artikels blijkt dat de krant geen voorstander is van medezeggenschap in de kolonie. Het gezag over de kolonie moet volgens ‘De Standaard’ in Brussel blijven berusten. Wat alle redevoeringen over de toekomst van de kolonie, die in de krant aan bod komen, gemeen hebben, is de sterke klemtoon op het feit dat men grondig werk gaat maken van het verbeteren van de toestand van de Congolese bevolking, op alle gebieden. Eigenlijk moet ik zeggen: nog grondiger, want stuk voor stuk beweren de sprekers dat dit altijd al de belangrijkste doelstelling was van het Belgisch koloniaal beleid en dat men op dat gebied al goed werk heeft geleverd. Zo stelt toenmalig gouverneur-generaal Jungers in een redevoering dat er reeds veel gedaan is voor de ‘inlanders’, maar dat er nog meer zal gedaan worden. Om dit aan te tonen citeert hij mevrouw Robeson, een Afro-Amerikaanse, echtgenote van een beroemd zanger, die tijdens haar reis in Congo zei dat er nergens anders zoveel voor haar rasgenoten werd gedaan. 194 Deze uitspraak van Robeson wordt nog in twee andere artikels aangehaald. Het feit dat ze zwart en Amerikaanse is, maakt van haar blijkbaar een dankbare getuige. Ook in de verslaggeving van een radiorede van Joseph Pholien bij zijn bezoek aan Leopoldstad, blijkt dat de toenmalige eerste minister van mening is, dat België meer dan zijn plicht heeft gedaan en doet ten opzichte van de Congolese bevolking. Hij vindt dat de Belgen
192
“Bij een toespraak van gouverneur-generaal Rijckmans”, De Nieuwe Standaard, 7/7/1946, p.2 “De h. Jungers over Kongo”, De Standaard, 1/5/1947, p.5 194 “Gouverneur generaal Jungers aan de eer”, De Standaard, 3/5/1947, p.2 193
98
zich uitstekend hebben gekweten van hun plichten, “welke een moederland uit naam van de mensheid aanvaardt tegenover de bevolking, die aan zijn hoede is toevertrouwd.” 195 Om dit aan te tonen, plaatst hij de toestand van vroeger, “een barre streek, bedekt met wouden en savannes, een armtierige bevolking, ten prooi aan een ellendig bestaan”, tegenover de talloze verwezenlijkingen van de Belgen in de voorbije halve eeuw. “Van een geheel primitieve bevolking hebben wij geleidelijk mensen gemaakt.” Pholien is niet de enige die deze vergelijking met het verleden maakt om de verwezenlijkingen van de Belgen in de verf te zetten. Verscheidene sprekers die in de artikels aan bod komen doen dit. Maurice Masoin bijvoorbeeld, de Belgische afgevaardigde voor de economische en sociale raad in Genève, herinnert de raad eraan dat vijftig jaar voordien de Belgen in Congo volkeren hadden aangetroffen, “die nog in slavernij verkeerden, die heidenen en zelfs menseneters waren.” 196 Op het einde van zijn rede eert Pholien nog de pioniers en dankt hen “voor al wat wij, door hun toedoen, aan de wereld kunnen schenken.” 197 Pholien spreekt hier over de kolonisatie van Congo alsof het een plicht is van de Belgen die ze te vervullen hebben ten opzichte van de Congolezen. De Belgische kolonisatie is volgens hem een ‘geschenk aan de wereld’. Dat men behoorlijk trots is op de koloniale verwezenlijkingen komt ook tot uiting in een artikel van een Brits correspondent over de toestand in Kenia. De krant zet dit artikel integraal in de krant, maar men voegt er wel aan toe dat het hier niet om een Belgisch standpunt gaat. Volgens deze correspondent vragen vele Engelsen zich af waarom het zo rustig is in “die ideale kolonie” Congo, terwijl zij in Kenia af te rekenen krijgen met de opstand van de Mau Mau 198. Volgens de correspondent ligt de oorzaak vooral in het verschil in koloniaal beleid. Volgens hem hebben de Engelsen te weinig gedaan om de welvaart van de zwarte bevolking te verbeteren. Zo vertelt hij bijvoorbeeld dat in Kenia het land van de Kikuyu’s wordt afgenomen terwijl in Congo de zwarte boeren met alle mogelijke middelen worden bijgestaan. 199 Net zoals de uitspraken van mevrouw Robeson (zie boven) is dit dus een lovende getuigenis over het koloniale beleid in Congo, die men graag in de verf zet. Dat het niet louter bij woorden blijft, moeten de artikels over het Fonds voor het Inlands Welzijn aantonen. “Meer dan een milliard [sic] voor het inlands welzijn in Kongo”, kopt de krant trots. In dit artikel wordt uitgewijd over hoeveel geld aan wat en waar, gespendeerd wordt. Zo tracht men aan te tonen dat men wel degelijk heel wat doet voor de Congolezen. 200 We merken uit uitspraken in de artikels dat deze klemtoon op de Congolese belangen onder andere het resultaat is van de groeiende internationale, antikoloniale gevoelens. Het is
195
“Radio rede van eerste minister Pholien te Leopoldstad”, De Standaard, 24/8/1951, p.2 “Onze koloniale politiek”, De Standaard, 10/8/1951, p.6 197 “Radio rede van eerste minister Pholien te Leopoldstad”, De Standaard, 24/8/1951, p.2 198 De Mau Mau in Kenia was een verzetsbeweging die (onder andere) in opstand kwam tegen de Britse kolonisator. Er werden daarbij enkele blanken gedood, wat leidde tot een bloedige repressie. 199 “Belgisch-Kongo en Kenia”, De Standaard, 22/11/1952, p.3 200 “Meer dan een milliard voor het inlands welzijn in Kongo”, De Standaard, 17/10/1952, p.2 196
99
een verdediging tegen de kritiek die men te slikken krijgt bij de VN. Maar hierover wijden we straks uit. Jungers noemt echter in een andere rede, de materiële, morele en intellectuele opleving van de ‘inlanders’ ook de beste waarborg tegen “subversieve drijverijen”. Hij bedoelt hier vooral het communisme mee. Voorts verzekert hij echter dat er in Congo een volstrekte kalmte heerste, zowel bij blank als zwart. Maar het is duidelijk dat in het discours het bewaren van die kalmte, ook als een reden wordt aangehaald om de autochtone bevolking goed te behandelen. 201 Ook de heer Lecoq, toenmalig secretaris-generaal van de christelijke vakbond in Congo, uit in de krant zijn mening dat het oude kolonialisme enkel leidt tot opstand en dat men moet voorkomen om mee te maken wat Nederland in Indonesië meemaakte. Wat dat oude kolonialisme dan precies inhoudt, wordt wel niet uitgelegd. Men zegt enkel dat dit het kolonialisme is zoals het in het begin van de eeuw werd opgevat. Waarschijnlijk wil men niet te veel uitweiden over fouten die ook België begaan heeft. Volgens Lecoq moet er universitair onderwijs komen voor de Congolezen, zodat er een zwarte elite kan gecreëerd worden, en moeten de minimumlonen, de gezinsbijdragen en de medische zorgen voor de Congolezen verhoogd worden. 202 Ook het Nationaal Koloniaal Congres is van mening dat er maar één politiek mogelijk is: “de inlanders alle voordelen van de beschaving brengen.” ‘De Standaard’ verklaart zich daarmee eens. Volgens de krant is het de christelijke plicht van het moederland om die politiek te voeren, is het bovendien de enige politiek die duurzaam is. “Wij zullen ons in Afrika slechts handhaven, wanneer de economische ontwikkeling van de kolonie gelijke tred houdt met de zedelijke emancipatie met de inlanders.” 203 We merken dus dat het goed behandelen van de zwarte bevolking als een voorwaarde aanzien wordt voor de rust in de kolonie. Men zegt het nergens expliciet maar het is duidelijk dat men vreest dat er anders wel eens een opstand zou kunnen uitbreken en dat de Belgen zouden kunnen buiten gesmeten worden door de Congolezen. Het motief om de zwarte bevolking tevreden te houden, is dus eigenbelang. Zo zien de sprekers in de krant, en ‘De Standaard’ zelf het echter niet. Volgens hun discours is het ook in het belang van Congo dat België daar zolang mogelijk blijft. Men is er immers rotsvast van overtuigd dat de Congolezen zichzelf niet kunnen besturen en dat men terug in de ‘primitieve’ toestand van voor de kolonisatie zou vervallen, moesten de Belgen vertrekken. Ook aan de politieke emancipatie van de zwarte bevolking wordt hier en daar een voorzichtige beschouwing gewijd. Al in 1945 verklaart de toenmalige minister van koloniën De Bruyne dat het doel van het Belgische koloniale beleid “de geleidelijke ontwikkeling van het zelfbestuur” moet zijn. Hij waarschuwt wel al meteen dat men moet oppassen dat men geen verdrukking en uitbuiting van de massa krijgt, door een oligarchie of minderheid. Hij heeft dus duidelijk niet veel vertrouwen in de democratische gevoelens van de Congolezen. 204 Impliciet zegt hij hier ook dat het een zeer risicovolle onderneming is en dat men dus zeker niet te hard van stapel mag lopen.
201
“Het beheer van onze kolonie”, De Standaard, 11/8/1948, p.2 “Kolonialisme leidt tot opstand”, De Standaard, 31/12/1950, p.6 203 “Onze taak in Kongo”, De Standaard, 19/6/1951, p.1 204 “Kolonie”, De Nieuwe Standaard, 27/3/1945, p.3 202
100
In 1952 stelt gouverneur-generaal Petillon in een interview dat er reeds évolués zouden kunnen participeren in de gewestraden. Hij relativeert wel meteen zijn eigen uitspraak door er aan toe te voegen dat deze raden enkel een adviserende functie hebben en dat hun bevoegdheden streng zouden afgebakend zijn. Maar in elk geval is een politieke scholing van de ‘inlandse massa’ volgens de gouverneur-generaal noodzakelijk als men tot een BelgischCongolese gemeenschap wil komen. 205 We merken in elk geval dat de dekolonisatiegolf in Azië en de stijgende antikoloniale gevoelens de krant aan het denken zetten. “Hoe lang zal het duren alvorens ook de Afrikaanse bevolking haar eisen zal stellen en zich aan de Europese voogdij zal willen onttrekken?”, vraagt de krant zich luidop af. Het artikel waaruit deze vraag komt, heeft als titel “Storm over Afrika”. In een ander artikel heeft men het over “een onweer” dat in Afrika “gromt”. Men gebruikt dus de metafoor van een storm, van noodweer om te spreken over de groeiende opstandige gevoelens bij de Afrikaanse bevolking. In het artikel wordt opgemerkt dat de eerste opstanden zich ook al in Afrika voordoen, maar dan wel in Noord-Afrika. “Meer in het zuiden, in het echte negerland, is de toestand nog heel anders. Of zou het slechts een graadverschil, een ander stadium van eenzelfde evolutie zijn?” De krant twijfelt blijkbaar of het hier over een fundamenteel verschil gaat, omdat de volkeren fundamenteel verschillend zijn, of slechts om een graadverschil, wat zou betekenen dat men zich op termijn ook in Congo aan problemen mag verwachten. Aan de ene kant is ‘De Standaard’ “zeer zeker” dat de Congolezen “nog lang niet zo ontwikkeld” zijn als de volkeren die in de Noord-Afrikaanse landen wonen. Maar aan de andere kant begint men ook al ten zuiden van de Sahara de eerste acties waar te nemen, bijvoorbeeld in Nigeria en Madagascar. De oorsprong van deze evolutie ligt volgens de krant in de Tweede Wereldoorlog. Die heeft het tempo van de ontwikkeling ten zeerste versneld en de geforceerde industrialisatie heeft tot sociale problemen geleid, aldus de krant. Het artikel onderzoekt voorts wat de rol van de évolués is/kan zijn in deze evolutie, zowel in Congo als in andere landen. ‘De Standaard’ is het niet eens met een voorstel van in ‘Cahiers socialistes’ om de évolués een soort van medezeggenschap te geven. Het is duidelijk dat men in 1947, wanneer dit artikel geschreven werd, nog niet veel op heeft met de évolués. We zullen verder merken dat die zienswijze snel verandert. In dit artikel stelt de krant echter nog dat ook de évolués nog maar weinig geëvolueerd zijn. Men spreekt over hen op een spottende toon. Men noemt hen “kleine baasjes”, “kleine Europeanen” en “Toekan Pottelots”, ‘werkman met potlood’, een spotnaam van de Javanen voor hun évolués. “Die onderbaasjes hebben nl. altijd een mooi blinkend potlood in de zak steken, liefst zelfs twee of drie, verzilverd of verguld.” De spot is hier duidelijk te horen. Men schildert hen af als wannabe’s die zich uiterlijk voordoen als gelijken van de Europeanen, maar dit absoluut niet zijn. Hun optreden is volgens de krant ook lang niet altijd bevorderlijk voor de goede verstandhoudingen. Volgens ‘De Standaard’ zijn het niet de évolués, maar de missionarissen die een grote rol moeten spelen in de verdere politieke ontwikkeling van de kolonie. Volgens de krant moet 205
“Gouverneur generaal Petillon over de politieke organisatie van de kolonie”, De Standaard, 3/11/1952, p.2
101
men “tot het geestelijke leven van de stammen doordringen” en “tot een vruchtbare beschavingssymbiose komen”. In die richting en niet in de richting van de “Europese revolutionaire geest” zal volgens de krant de oplossing moeten gezocht worden. 206 Volgens de krant moet men dus meer aandacht hebben voor de eigenheid in Congo, en Afrika in het algemeen, in plaats van Europese revolutionaire modellen naar daar te willen overplanten. Dat de vrees voor een revolutie in Congo er toch enigszins in zit, blijkt ook uit de titel van een ander artikel: ‘Hoe kunnen wij onze kolonie bewaren?’. Zal Congo ooit een onafhankelijke staat worden, vraagt men zich in dit artikel af. Dit is volgens de krant een vraag die moet gesteld worden, maar die niet actueel is. Zowel de gouverneur-generaal als iemand anders zijn niet in de mogelijkheid daarop te antwoorden. Toch moet men er nu reeds mee rekening houden bij het beleid, aldus de krant. Immers, de culturele en politieke evolutie van de Congolezen is onvermijdelijk. “Het spreekt vanzelf dat wij ze niet dom en onmondig kunnen houden, zelfs indien we het zouden willen.” Men moet volgens de krant echter ten alle prijzen vermijden dat deze evolutie negatief voor België zou uitvallen; men moet een brutale breuk verhinderen. Daarom moet de politiek van nu al afgestemd zijn op een vruchtbare samenwerking. De krant denkt hier in de richting van een soort unie of commonwealth. Om dit te bereiken is het noodzakelijk dat elke discriminatie tussen de rassen wordt afgeschaft, aldus de krant. Dit is immers nodig voor de integratie van de Congolese elite. Volgens de krant moet de Congolese elite samen met de Europeanen die in Congo wonen, de band vormen tussen het moederland en Congo. We merken hier dat de krant, amper vijf jaar na het bovenstaande artikel, een andere zienswijze heeft aangenomen ten opzichte van de évolués. Men dicht hun nu wel een belangrijke plaats toe in het proces van de politieke emancipatie van de Congolezen. Men geeft toe dat men de politieke opvoeding van de Congolezen verwaarloosd heeft. “Wij besturen Kongo een beetje gelijk de verlichte vorsten van de 18de eeuw: voor het volk zonder het volk!” Men voegt hier wel meteen aan toe dat dit systeem ook zijn goede kanten heeft. In tegenstelling tot in de Franse kolonies heeft men in Congo nog geen last gehad van politieke agitatie, aldus de krant. Maar toch kan dit niet blijven duren en moet er werk gemaakt worden van een geleidelijke invoering van een politieke democratie, waarin vooral de évolués een belangrijke rol zullen spelen. Het kan immers niet dat men hen van alles leert zonder dat zij dit in de praktijk kunnen omzetten. “Zo kweekt men misnoegden.” En dit moet dus volgens de krant ten alle tijden vermeden worden. Opnieuw merken we hier dus dat men toegevingen wil doen aan de Congolezen en hen tevreden wil stellen uit angst voor eventuele opstanden. 207 In een klein artikeltje dat ik heb gevonden, is men vrij pessimistisch over de toekomst van Congo. Ik betwijfel wel of het representatief is voor de algemene opinie van de krant. In dit artikeltje wordt spottende gesproken over de hoge omes op het festival in Kivoe, dat op dat moment aan de gang is, die de ene lofzang na de andere afsteken over de bloei van de kolonie. Men noemt dit in het artikel een “gevaarlijke oogverblinding”. De werkelijkheid is
206 207
Idem “Hoe bewaren wij onze kolonie?”, De Standaard, 6/8/1952, p.1
102
heel anders, “overal in Afrika gromt het onweer”. “Zal Kongo onberoerd blijven?”, vraagt men zich af. Vervolgens somt men aantal feiten op die daar aan doen twijfelen. Men bespeurt agitatie onder de zwarte arbeiders in Katanga. Vanuit Ethiopië “stralen communistische cellen hun nefaste invloed uit.” En in Praag zou er een soort van ‘terroristenuniversiteit ‘ zijn, waarvan verscheidene afgestudeerden hun talenten zouden gaan ontwikkelen in Midden-Afrika. “Dit is de werkelijkheid,” besluit het artikel, “die schril afsteekt tegen het beate optimisme van de officiële kringen.” 208 Ook de titel van een ander artikel geeft blijk van toch enig pessimisme: ‘Naar het einde van het koloniale tijdperk’. In dit artikel stelt men dat de geschiedenis van Europa steeds nauw verbonden was met de kolonisatie. Men geeft zelfs toe dat Europa voor een groot deel zijn welvaart en zijn machtspositie verschuldigd is aan zijn kolonies. Anderzijds voegt men er ook aan toe dat de mensen soms vergeten welke geestelijke voordelen de kolonisatie heeft opgeleverd aan de kolonies. Deze verbondenheid vormt echter ook de zwakke plek van de Europese macht, aldus de krant. Onvermijdelijk hebben alle Europese landen immers ook de kiemen geplant van een zelfstandigheidsgevoel en vrijheidsdrang, in hun kolonies. Deze evolutie moest zich wel tegen Europa keren, en volgens ‘De Standaard’ is men thans aanbeland in het beslissende stadium van deze evolutie. Twee elementen die dit versterken zijn volgens de krant de antikoloniale strekking van de Verenigde Staten en de VN en de wereldwijde “agitatie” van het communisme. Vooral dit laatste zorgt voor problemen, immers wanneer men de volledige autonomie van de kolonies gaat bevorderen, laat men die landen “ten prooi” van de communistische macht. Wanneer men echter een “beschermingspolitiek” voert tegen “het gevaar van een communistische greep naar het bewind”, loopt men het risico dat de communistische “propaganda” tegen kolonialisme veld wint bij de bevolking. De krant is er echter van overtuigd dat er tussen deze twee “extremen” nog genoeg marge is voor het voeren van een “gezonde, Europese politiek”. 209 We merken hier dus dat men het motief van het ‘communistische gevaar’ gebruikt ter verantwoording van het kolonialisme. * Internationale kwesties Het grootste deel van de artikels over Congo op het internationale toneel, handelen over de antikoloniale stroming in de Verenigde Naties en bij de nieuwe grootmachten, in het bijzonder de Verenigde Staten. Enkele artikels handelen ook over het vraagstuk van de integratie van de kolonies in de Europese Gemeenschap. Een stem die in deze artikels vaak aan bod komt is die van ere-gouverneur-generaal Pierre Ryckmans, Belgisch afgevaardigde in de Voogdijschapsraad van de VN. Heel wat van zijn redevoeringen in deze raad komen in de krant aan bod. In 1945 verschijnen er verscheidene artikels met beschouwingen over de Conferentie van San Francisco 210, met betrekking tot Congo. 208
“Ook Kongo is bedreigd”, De Standaard, 7/1/1953, p.2 “Naar het einde van het koloniale tijdperk”, De Standaard, 20/7/1950, p.1 210 Op deze conferentie, die doorging van 25 april tot 26 juni, werd in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van vijftig landen, het definitieve concept van de Verenigde Naties vastgelegd 209
103
In de artikels die verschijnen voor de conferentie, zet de krant de regering aan tot meer actie om de soevereiniteit van België in Congo te vrijwaren. Doordat men zich volledig focust op de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, besteedt de regering, volgens de krant te weinig aandacht aan de conferentie in San Francisco en het lot van de koloniale naties dat daar besproken wordt. Men wil er de regering attent op maken dat het volk het hen nooit zou vergeven moest er afstand gedaan worden van de rechten op de Afrikaanse gebieden. De krant wenst van de Belgische regering expliciete beloftes dat er niets zal veranderen aan het statuut van de kolonie. Zulke verklaringen werden reeds gedaan in Frankrijk en GrootBrittannië en men wil daar in België navolging van zien. Voorts wenst de krant ook dat België samen met Frankrijk, Groot-Brittannië, Nederland en Portugal een alliantie zou vormen en samen rond de tafel zou gaan zitten om tot een gemeenschappelijke standpunt te komen, zodat men samen sterk naar de conferentie zou kunnen trekken. 211 We merken dat ‘De Standaard’ vanaf het eerste moment vrij heftig reageert op de eerste internationale besprekingen over de koloniale gebieden. Men is er duidelijk niet gerust op. De krant maant de overheid aan tot meer actie. We merken dat de krant als de dood is dat België een deel van zijn soevereiniteit in Congo zou moeten opgeven. Alle andere artikels over de Conferentie van San Francisco handelen over het systeem van ‘trusteeship’, wat inhoudt dat er internationale controle zou worden uitgevoerd op de kolonies. ‘De Standaard’ laat duidelijk weten wat men hiervan vindt. “Wij willen van die controle niets weten. Niet dat wij er bang voor zijn, maar omdat wij baas in ons huis willen blijven. Wij hebben trouwens van niemand lessen te trekken.” 212 Dit is een samenvatting van het discours dat voortdurend in alle artikels terugkomt als men het over deze kwestie heeft. Men aanziet deze controles als een aanslag op de soevereiniteit van België in Congo en men is ervan overtuigd dat België het best weet wat goed is voor Congo en niemand anders de kolonie beter zou besturen. Een andere passage als voorbeeld van dit discours is de volgende: “Wij buigen diep voor de edele beginselen van het Handvest van de UNO, doch wij wensen niet de dupe te worden van ons idealisme. Indien wij Kongo verlaten, nemen anderen onze plaats in. Zij zullen het niet beter doen dan wij.” 213 Dezelfde boodschap komen we in verscheidene variaties tegen in andere artikels. Het is volgens de krant vooral de Verenigde Staten die erop aandrongen dat het systeem van ‘trusteeship’ op alle kolonies zou worden toegepast. Onder druk van de tegenstand van de koloniale naties heeft men volgens de krant echter voorlopig ingebonden. Enkel de mandaatgebieden en de voormalige Duitse, Italiaanse en Japanse overzeese gebieden zouden onder het systeem geplaatst worden. De krant legt er de nadruk op dat België dus niet alleen staat in zijn strijd tegen het regime van het ‘trusteeship’. 214 Later ontstaan er echter geruchten dat toch alle ‘afhankelijke gebieden’ onder het systeem zouden komen. Dit leidde volgens ‘De Standaard’, volledig begrijpelijk, tot “diepe ontroering en verontwaardiging”. De minister van koloniën, De Bruyne, verklaart echter dat deze geruchten uit de lucht gegrepen zijn. Volgens hem zou enkel Ruanda-Urundi onder het systeem van ‘trusteeschip komen, wat weinig aan het statuut van het gebied zou veranderen. Congo zou buiten het systeem blijven. ‘De Standaard’ trekt dit na in de oorkonde van de 211
J.R., “Onze kolonie en San Francisco”, De Nieuwe Standaard, 15/3/1945 “De conferentie van San Francisco”, De Nieuwe Standaard, 2/5/1945, p.3 213 “Onze taak in Kongo”, De Standaard, 28/12/1949, p.1 214 “De conferentie van San Francisco”, De Nieuwe Standaard, 2/5/1945, p.3 212
104
conferentie en stelt, tot haar grote opluchting, vast dat de minister gelijk heeft. De krant stelt ook vast dat in een tweede paragraaf vermeld wordt dat de gebieden die onder het regime van ‘trusteeship’ zullen vallen, nog nader bepaald zullen worden door een akkoord. Volgens ‘De Standaard’ is deze paragraaf erbij gezet om aan maarschalk Smuts de kans te geven het oude Duitse Zuid-West-Afrika te annexeren. Daarom roept de krant de Belgische regering op om ook van de gelegenheid gebruik te maken en Ruanda-Urundi te annexeren. De krant wenst dat de regering gesprekken zou aanknopen met Smuts hierover. 215 Ook in een ander artikel herhaalt de krant deze wens. Men noemt het regime over RuandaUrundi “onverdraaglijk”. Ook na de Conferentie van San Francisco verschijnen er nog heel wat artikels over de VN. We hebben immers in de inleiding gezien dat België verplicht werd informatie te verstrekken over Congo in de zogenaamde Inlichtingencommissies van de VN. België was het daar absoluut niet mee eens. ‘De Standaard’ ook niet. De krant publiceerde heel wat verslagen van redevoeringen tegen deze plicht, van Belgisch afgevaardigde Pierre Ryckmans in de Voogdijschapsraad. Door opmerkingen als: “Pierre Ryckmans spelt de betweters de les.”, maakt de krant duidelijk het volledig met Ryckmans eens te zijn. Men staat als één man achter Ryckmans en reageert vijandig op de VN. Het discours in deze redevoeringen is zeer gelijklopend. Ryckmans stelt keer op keer dat België zich achter de principes van de VN schaart en zeker niet van slechte wil is. Men zegt zelfs dat die principes al in de Koloniale Grondwet van 1908 aanwezig waren en dat sindsdien de koloniale politiek er steeds op geïnspireerd was. Men vindt het echter onterecht dat men informatie moet verstrekken over Congo. Ryckmans verwijt de commissie dat de goodwill slechts van een kant komt. Er moeten van beide kanten toegevingen komen, vindt hij. 216 “Onze kolonie staat niet onder beheer van de UNO. Wij weigeren ons zonder meer aan willekeurige maatregelen te onderwerpen.” 217 In dit discours komt ook de zogenaamde ‘thèse belge’ naar voor (zie boven). Men argumenteert dat ook in bepaalde onafhankelijke staten er autochtone volkeren zijn die onder het gezag van een ‘andersoortige’ centrale overheid staan. Men vindt het dan ook niet eerlijk dat enkel de koloniale mogendheden informatie moeten verstrekken over de toestand in hun kolonies, en niet die landen. Men stelt dat ook deze landen informatie over hun beleid aangaande hun autochtone volkeren moeten verschaffen, ofwel geen enkel land. We merken in de artikels dat het hier om een zorgvuldig uitgekiende theorie en logica gaat. “Bij alle leden van de UNO treft men achterlijke volksstammen aan”, schrijft men. Men geeft een uitgebreide opsomming om dit aan te tonen. Australië, Bolivia, Brazilië, Indië,… zelfs de Verenigde Staten komen aan bod omdat er voormalige slaven wonen. 218 In deze logica draait men de rollen volledig om. Waar België het verwijt krijgt, de beginselen van de VN niet na te leven, stelt men dat het net omgekeerd is. België zou een groot voorstander zijn van de politieke, economisch, culturele en sociale vooruitgang van de nietzelfstandige volkeren. Men is zelfs zo’n groot voorstander dat men deze beginselen niet wil beperken, maar wil uitstrekken over alle “achterlijke etnische groepen”. Volgens Ryckmans 215
“San Francisco en onze Kongo”, De Nieuwe Standaard, 7/7/1945, p.3 “De koloniën en de Voodijschapraad”, De Standaard, 13/10/1948, p.1 217 “Onze Afrikaanse politiek staat boven elke verdenking”, De Standaard, 20/11/1951, p.5 218 Idem 216
105
genieten deze groepen niet de internationale waarborgen waar ze volgens het handvest recht op zouden moeten hebben. En waarom niet? “Zou zij worden ingegeven door de gevoeligheden van de nationale soevereiniteit en door de bezorgdheid om elke inmenging in de binnenlandse aangelegenheden te voorkomen?”, vraagt men zich retorisch af. En zo ja, waarom wil men de kleine groep koloniale naties dan wel verplichten deze inmenging te tolereren? 219 Vol verontwaardiging vraagt men zich af waarom men denkt dat de koloniale mogendheden minder goed hun plichten tegenover de volkeren in hun kolonies zouden beseffen, dan die andere landen. “Meent men dat het ontstaan van de UNO werd afgewacht om voor de inlandersbevolkingen een straaltje hoop te laten doorpriemen?” 220 Het is duidelijk dat men van mening is dat België steeds zijn plicht heeft gedaan en dat men dat goed heeft gedaan. Uiteindelijk stapt België in 1953 uit de Inlichtingencommissie. ‘De Standaard’ noemt deze beslissing “niet onverwacht”. Opnieuw herhaalt men de redenering waarom België het verstrekken van deze inlichtingen onrechtvaardig vindt. “Het is meer een kwestie van gevoel dan van redenering. Zij zien de splinter in andermans, doch niet de balk in hun eigen oog.”, schrijft de krant. Men erkent dat er nog heel wat kan verbeterd worden in Congo, maar men vindt het niet rechtvaardig dat het reeds gebeurde beschavingswerk gekleineerd wordt. En opnieuw haalt men heel wat voorbeelden aan van wantoestanden in andere landen om aan te tonen dat het in die landen ook nog beter kan. Bijvoorbeeld de toestand van de paria’s in Indië en de rassendiscriminatie in de Verenigde Staten. De krant verwacht dat het voorbeeld van België zal gevolgd worden, dat er nog meer landen uit de Inlichtingencommissie zullen stappen en dat de commissie uiteindelijk uit elkaar zal vallen. We hebben echter in de inleiding gezien dat België hier alleen blijft staan. In dit artikel wordt ook nog geopperd om te onderzoeken of het niet mogelijk is een constructie te maken zoals de Franse Unie. Dan zou de VN immers niets meer kunnen zeggen over Congo, aangezien het dan om een binnenlandse aangelegenheid zou gaan. Dan zou de VN “ontwapend” zijn.221 Ook nadat België uit de inlichtingencommissie is gestapt, blijft er in ‘De Standaard’ kritiek komen op de antikoloniale strekking van de VN. Het discours blijft echter hetzelfde, dus we gaan daar niet verder op in. Heel wat artikels handelen over de antikoloniale stemming die er heerst op internationaal vlak. Men heeft het daarbij vooral opnieuw over de VN en ook over de Verenigde Staten. De tijden zijn sinds de oorlog drastisch veranderd, schrijft de krant. West-Europa is niet langer meer de macht van vroeger. De kolonisatie was “ de roeping van West-Europa”, toen dit nog “geestelijk en materieel heerschte over de wereld”. Die tijden zijn voorbij, en het kolonialisme in zijn oude vorm loopt volgens de krant dan ook onweerstaanbaar naar haar einde. De nieuwe grootmachten zijn immers tegen de kolonisatie. Men overloopt bij de verschillende staten welke hun motieven daarvoor zijn. De VS zijn volgens de krant traditioneel tegen de kolonisatie gekant omdat ze zelf ooit een kolonie waren. Bovendien 219
“Pleidooi van ere-gouverneur Rijckmans”, De Standaard, 27/10/1952, p.5 “Onze Afrikaanse politiek staat boven elke verdenking”, De Standaard, 20/11/1951, p.5 221 “De controle over ons koloniaal beleid”, De Standaard, 25/8/1951, p.1 220
106
hebben zij tijdens de oorlog enkele mistoestanden geconstateerd in de kolonies en is hun mening over de kolonies daardoor te eenzijdig negatief, aldus de krant. 222 Men kan wel nog enigszins begrip opbrengen voor de houding van de Verenigde Staten, maar dit wil absoluut niet zeggen dat men vindt dat ze gelijk hebben. Men noemt hun motieven “ethisch en sentimenteel”. Volgens ‘De Standaard’ hebben de VS herhaaldelijk blijk gegeven van een gebrek aan inzicht in de koloniale verhoudingen. Bovendien zijn zij volgens de krant, in tegenstelling tot de koloniale mogendheden, volledig onbekend met de Afrikaanse werkelijkheid. Met andere woorden: hun bezwaren komen vooral voort uit sentimentalisme en onwetendheid. Enig eigenbelang is de Verenigde Staten volgens de krant echter ook niet vreemd. 223 “Rusland is, uiteraard, tegen elke kolonisatie gekant, omdat het daarin rechtstreeks een vorm van kapitalistische uitbuiting wil zien.” 224 Uit deze zin merken we meteen al dat er heel wat minder begrip is voor de Russische motieven om zich tegen het kolonialisme te kanten. Hier gaat het volgens de krant immers gewoon om slechte wil. Men wíl in de kolonisatie een vorm van kapitalistische uitbuiting zien. Hun motieven hebben volgens de krant niets te maken met het welzijn van de autochtone bevolking, maar enkel met het ondermijnen van de machtspositie van het Westen. Bovendien verwijt de krant de Sovjet-Unie dat men opstandelingen steunt om de gevestigde orde te ondermijnen. 225 Volgens de krant moet voor de communisten de koloniale revolutie, de eerste stap worden naar de inrichting van een dictatuur van het proletariaat en dit is in strijd met het Handvest van de VN. 226 China, dat volgens de krant “fictief op den rang der Vier Grooten werd geplaatst”, neemt het “extremistische standpunt” van Rusland over. Men vindt dit niet echt abnormaal aangezien China steeds de speelbal is geweest in de diplomatie van vreemde staten. Ook bij de ‘Arabische staten’ ten slotte, vindt de krant het anti-kolonialisme vanzelfsprekend, wat niet betekent dat men het goedkeurt. Deze staten zijn immers allemaal zelf kolonies geweest. Bovendien heeft de islam in verscheidene kolonies belangen en zou het wegvallen van de christelijke koloniale machten in dat opzicht mooie perspectieven openen, aldus ‘De Standaard’. 227 De krant publiceerde ook een aantal artikels die specifiek handelden over de houding van bondgenoot de Verenigde Staten. Men onderzoekt in deze artikels meestal de redenen waarom de Verenigde Staten zich zo fel kanten tegen het kolonialisme. Zoals we hierboven al hebben gezien, is er wel begrip voor de Amerikanen. De krant is echter van mening dat alles in het werk moet worden gesteld om de VS op andere gedachten te brengen. Op positieve reacties uit de VS wordt ook sterk de klemtoon gelegd (bijvoorbeeld mevrouw Robeson, zie boven). Zo relativeert men het antikolonialisme van de grootmacht. Zo doet de krant verslag van een lezing door Max Horn, lid van de Koloniale Raad, waarin deze stelt dat er een positieve evolutie aan de gang is in Amerika. Volgens hem erkennen de Amerikanen ten eerste, dat de Congolezen nog niet het stadium van ontwikkeling bereikt 222
“Kolonisatie, een aangelegenheid van het Westen”, De Nieuwe Standaard, 22/11/1945, p.1 “Het antikoloniale klimaat”, De Standaard, 4/7/1947, p.1 224 “Kolonisatie, een aangelegenheid van het Westen”, De Nieuwe Standaard, 22/11/1945, p.1 225 “Het antikoloniale klimaat”, De Standaard, 4/7/1947, p.1 226 “Pleidooi van ere-gouverneur Rijckmans”, De Standaard, 27/10/1952, p.5 227 Het antikoloniale klimaat”, De Standaard, 4/7/1947, p.1 223
107
hebben om zichzelf te besturen en ten tweede, dat België uitstekend werk heeft geleverd in Congo. Volgens Horn zijn deze positieve geluiden voornamelijk de verdienste van de heren De Schrijver en De Bruyne, die het Belgische standpunt in de Verenigde Staten hadden verdedigd. 228 Een belangrijke reden voor de antikoloniale houding van de VS is volgens de krant de aanwezigheid van de grote groep Afro-Americans. Volgens Horn doet het Congres alles om hun sympathie en hun stemmen te winnen. Een ander artikel handelt over het pan-Afrikanisme, door de krant “pan-negerisme” genoemd, waarvan een aantal Afro-Americans de gangmakers waren. De krant omschrijft de beweging als een “anti-Europeesch neger-racisme” dat oproept tot solidariteit met de zwarte bevolking in Afrika. Volgens de krant is dit pan-Afrikanisme het gevolg van het racisme in Amerika zelf. De krant vraagt zich af wat nu eigelijk het doel is van deze beweging. “Afrika onder de leiding der negers. Wil dat niet zeggen Afrika onder de leiding der Amerikaansche, reeds voor drie kwart beschaafde, negerelite?” 229 Door deze zin en de titel van het artikel: ‘Heimwee der bevrijde slaven’, suggereert de krant dat de Afro-Americans wensen terug te keren naar Afrika om daar de leiding van de Europeanen over te nemen. Ik vind het ook zeer opmerkelijk dat de krant zelfs de zwarte bevolking die al generaties lang in Amerika woont, slechts als driekwart beschaafd aanziet. Volgens ‘De Standaard’ is het nodig dat de regering een tegenoffensief lanceert tegen deze “negerpropaganda”. Men moet volgens de krant meer aandacht besteden aan voorlichting in Amerika zodat de publieke opinie niet te eenzijdig zou worden “misleid”. Daarom juicht de krant ook de voordrachtenreeks toe van oud-minister Wigny in de Verenigde Staten. Volgens Wigny stelden zijn toehoorders het beleid van België op prijs, maar hebben de Amerikanen nu eenmaal vooroordelen tegen iedere koloniale politiek. Wigny gaat er hier al op voorhand van uit dat de Amerikaanse ideeën over het kolonialisme vooroordelen zijn en geen realiteit. En men heeft deze vooroordelen volgens Wigny tegen íedere koloniale politiek, dus wat de Belgen ook zouden doen, het zou nooit goed zijn. Impliciet zegt Wigny hier dus dat men niet te veel rekening moet houden met de kritiek van de Amerikanen. 230 In een ander artikel wordt verslag gedaan van hoe Ryckmans punt voor punt alle kritieken van de Verenigde Staten weerlegt. Zo weerlegt Ryckmans bijvoorbeeld de kritiek dat er discriminatie is in Congo, door te stellen dat deze discriminatie sociaal en niet radicaal is zoals in het naburige Zuid-Rhodesië. Volgens Ryckmans heeft er in Congo ook geen usurpatie van de politieke macht plaatsgevonden. Volgens hem hebben de traditionele hoofden nog steeds even veel macht als voor de kolonisatie. En zo worden ook nog een aantal andere kritieken weerlegd. 231 Zoals gezegd, verschenen er in deze periode ook enkele artikels over de kwestie van het al dan niet integreren van de kolonies in de Europese gemeenschap. ‘De Standaard’ neemt hier een gematigd standpunt in. De regering is gekant tegen de integratie en volgens de krant heeft ze daar geldige redenen voor. De krant vindt de reactie van de regering dan ook begrijpelijk, maar vraagt zich af in hoeverre deze overeenstemt met de Europese ideologie. 228
J.R., “De Verenigde Staten en Congo”, De Nieuwe Standaard, 8/4/1946, p.2 “Congo 1946. Heimwee der bevrijde slaven”, De Nieuwe Standaard, 23/6/1946, p.3 230 “Onze koloniale politiek”, De Standaard, 30/4/1952, p.4 231 “Rijckmans verantwoordt onze Kongolese politiek”, De Standaard, 19/6/1954, p.2 229
108
Er moet volgens ‘De Standaard’ bij de behandeling van dit probleem zowel rekening gehouden worden met de belangen van België als met die van de Europese Gemeenschap. De krant uit kritiek op haar Franstalige tegenhanger ‘La Libre Belgique’ die volgens hen te overdreven negatief op de hele kwestie reageert. Volgens ‘La Libre Belgique’ zijn de Europeanen verraders en willen zij België liquideren en zijn kolonie prijsgeven. Volgens ‘De Standaard’ is “het offer” helemaal niet zo eenzijdig aangezien alle landen gevraagd wordt om een deel van hun soevereiniteit op te geven. De krant geeft wel toe dat inderdaad niet alle landen kolonies bezitten. Men zou zich dan ook moeten richten naar de reactie van Frankrijk, vindt de krant. Het handelen van Frankrijk wordt echter vooral ingegeven door angst voor Duitsland. Voor de Duitsers zou de integratie van de Afrikaanse gebieden een goede zaak zijn, aangezien hun nijverheid behoefte heeft aan expansie. Dit is echter geen reden om tegen de integratie te zijn, vindt de krant. Indien de Afrikaanse gebieden zouden geïntegreerd worden in de Europese gemeenschap, zal men inderdaad Duitsland moeten betrekken bij de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen. De krant begrijpt dat dit sommige mensen in hun nationale gevoelens kwetst en men erkent ook dat België met de grootst mogelijk omzichtigheid moet te werk gaan. “Men moet echter niet overdrijven.” Een belangrijk argument voor de oprichting van de Europese Gemeenschap en de integratie van de kolonies in het bijzonder, ziet ‘De Standaard’ in het ‘samen staan we sterk’-principe. Volgens de krant is een Europese samenwerking de beste methode om zowel voor de kolonie als het moederland een minimum aan zelfstandigheid te vrijwaren ten opzichte van de grootmachten. “Het argument heeft echter slechts waarde, indien men bereid is zich te stellen boven het eng nationaal tot een Europees standpunt te verheffen. Die geestesgesteldheid ontbreekt nog bij vele medeburgers. Aanzienlijke belangen, ook koloniale, staan ze blijkbaar in de weg.” 232 Men laat in de krant ook een aantal vooraanstaanden aan het woord omtrent deze kwestie. Ten eerste oud-minister Wigny. Hij houdt er min of meer de mening van ‘De Standaard’ zelf op na. Afzondering is volgens hem gevaarlijk, aangezien men dan riskeert overrompeld te worden door de antikoloniale krachten, waartegen men misschien wel zou opgewassen zijn indien men deel zou uitmaken van een Eurafrikaans geheel. Zulk een integratie mag volgens Wigny echter niet het gevolg hebben dat Congo niet meer Belgisch zou zijn. Dit moet ten alle prijzen vermeden worden. Het is een moeilijke kwestie en men mag zeker niet over één nacht ijs gaan, aldus Wigny. 233 De tweede persoon die aan het woord komt is oud-minister De Vleeschauwer. Hij is een tegenstander van de Europese integratie. Volgens hem zal de Belgisch-Congolese bevolking het slachtoffer worden van dit “waaghalsavontuur”. “Wat moeten de negers het slachtoffer worden van een Europese politiek waar zij in de grond toch niets mee te maken hebben? […] Wij zijn in Congo voor de inlanders en Congo is van hen!”, besluit De Vleeschauwer. 234 ‘De Standaard’ voegt hier geen eigen commentaar aan toe. Ook de Vereniging ter bevordering van de Belgische koloniale belangen, die in de krant aan het woord komt, is een tegenstander van de integratie. Volgens de vereniging is de integratie niet economisch voordelig, en dus ook niet voordelig voor de autochtone bevolking, omdat een aantal belangrijke handelspartners van Congo geen lid zullen zijn van de Europese
232
“Kongo en Europa”, De Standaard, 3/12/1953, p.1 “Integratie van Kongo in de Europese Gemeenschap”, De Standaard, 12/4/1953, p.5 234 “Kongo en de Europese integratie”, De Standaard, 24/1/1954, p.6 233
109
Gemeenschap. De vereniging is van mening dat men geen verplichtingen en verantwoordelijkheden mag overdragen aan bovennationale gezagsorganen. 235 We merken dus, dat hoewel ‘De Standaard’ zelf geen tegenstander is van de integratie, men toch wel tegenstanders aan het woord laat in de krant. Besluit Een aanzienlijk deel van de artikels over het koloniale beleid en de internationale situatie, bestaan uit redevoeringen en verklaringen van vooraanstaande sprekers, meestal (oud-) ministers van koloniën of gouverneurs-generaal. Als het over de internationale situatie gaat, komt vooral Pierre Ryckmans veel aan bod. Regelmatig geeft ‘De Standaard’ echter ook haar eigen mening weer en we merken dat die volledig in de lijn ligt met die van de meeste sprekers die men aan bod laat komen. Wat het koloniale beleid betreft, benadrukt men sterk dat er werk zal (moeten) gemaakt worden van het verbeteren van de levensomstandigheden van de Congolezen, op alle gebieden. Men voegt daar wel steeds bij dat hier wel altijd al veel aandacht voor was. Om dit aan te tonen maakt men gebruik van positieve getuigenissen over de kolonie, maakt men vergelijkingen met het verleden waarbij het verleden wordt omschreven als een tijd vol miserie, maakt men vergelijkingen met andere kolonies waar Congo steeds het beste uitkomt en geeft men uitgebreide opsommingen van wat er allemaal al verwezenlijkt is om de Congolezen het leven makkelijker te maken. Men laat in de artikels echter ook duidelijk doorschemeren dat men de situatie van de Congolezen niet enkel moet verbeteren uit edelmoedigheid, hoewel dit natuurlijk een belangrijke factor is, maar ook uit eigenbelang. Ten eerste is het een wapen tegen de internationale kritiek die steeds luider klinkt en ten tweede moet deze politiek ook dienen om de Congolezen tevreden te houden. Men is er immers als de dood voor dat er in Congo opstand zou groeien tegen het koloniaal gezag, zoals reeds het geval was in Azië en NoordAfrika. Wat de politieke emancipatie van de Congolezen betreft, waagt men zich aan een aantal voorzichtige beschouwingen. Men stelt zich luidop de vraag of de Afrikaanse bevolking ook zijn eisen zou beginnen stellen en of Congo ooit een onafhankelijke natie zou worden. We merken dat ‘De Standaard’ denkt dat dit, op lange termijn, wel degelijk het geval is. Men onderzoekt ook wat de rol van de évolués kan zijn bij deze politieke emancipatie. Hier zien we een verschuiving in de mening van de krant. Eerst spreekt men vrij spottend over de évolués en is men van mening dat zij meer kwaad dan goed zouden doen. Enkele jaren later dicht men hen echter een belangrijke rol toe bij de geleidelijke invoering van de politieke democratie in de kolonie. Waar men het meest mee moet rekening houden volgens de krant, moest het ooit tot een onafhankelijkheid van Congo komen, is dat België zeer goede banden blijft behouden met de kolonie. ‘De Standaard’ is van mening dat de koloniale politiek daar nu al op moet zijn afgestemd. Vandaar dus ook de pleidooien voor het goed behandelen van de Congolezen.
235
“Kongo en de Europese politieke gemeenschap, De Standaard, 11/2/1954, p.2
110
Wat het koloniale beleid betreft, is ‘De Standaard’ ten slotte ook nog van mening dat het gezag in Brussel moet blijven berusten. Na de oorlog gaan er immers in Congo stemmen op voor meer onafhankelijkheid van Brussel. De krant gaat daar niet mee akkoord. Wat de internationale situatie betreft, handelen de artikels voornamelijk over de stijgende antikoloniale gevoelens. Vooral de VN krijgen heel wat negatieve reacties te verduren. België voelt zich door de ‘bemoeienissen’ van de VN, aangetast in hun soevereiniteit in Congo. ‘De Standaard’ is het daar helemaal mee eens. De krant schaart zich volledig achter Pierre Ryckmans die in de Voogdijschapsraad het Belgische standpunt verdedigt. Het discours is zeer gelijklopend in alle artikels: België heeft altijd al gehandeld naar de principes van het handvest van de VN, België wordt in zijn soevereiniteit bedreigd, niemand zou de taak in Congo beter voltrekken dan België,… Ook de zogenaamde ‘thèse belge’ komt veelvuldig aan bod. Daarbij maakt men vaak vergelijkingen met andere (antikoloniale) landen om aan te tonen dat de toestand daar niet veel beter, of zelfs slechter, is dan in Congo. Men vindt dat de koloniale naties onterecht geviseerd worden. We merken hier dus dat enige fierheid en zelfs arrogantie omtrent het koloniale werk van België ‘De Standaard’ niet vreemd is. Men vindt dat België al fantastisch werk geleverd heeft. In een aantal artikels worden ook de antikoloniale kritieken punt voor punt gerelativeerd of weerlegd. Behalve aan de VN, besteedt de krant ook heel wat aandacht aan de Verenigde Staten. Men legt begrip aan de dag voor hun antikolonialisme, maar gaat er uiteraard niet mee akkoord. ‘De Standaard’ is van mening dat men werk moet maken van een goede voorlichting in Amerika om de Amerikanen op andere gedachten te brengen. Voor het antikolonialisme van de andere grootmacht, de Sovjetunie, is er geen begrip. De communisten handelen volgens ‘De Standaard’ uit slechte wil en met kwade bedoelingen. Wat het vraagstuk van de Europese integratie betreft, neemt ‘De Standaard’ een gematigd standpunt in. De krant is geen uitgesproken voor- of tegenstander, maar kan naar mijn mening toch meer in het kamp van de voorstanders geplaatst worden. De krant erkent dat België met veel omzichtigheid te werk moet gaan, maar ziet ook voordelen in een Europese integratie. Samen is men immers sterker dan alleen. Dat de krant gematigd is, wordt aangetoond door het feit dat men ook tegenstanders van de Europese integratie aan het woord laat in de krant.
4.2.2. Het Laatste Nieuws * De ‘nationale’ kwesties De meeste van deze artikels bestaan uit verslagen van redevoeringen van ministers van koloniën of gouverneurs-generaal. Ik heb verscheidene artikels gevonden met als titel of ondertitel ‘De toekomst van Congo’. In deze artikels wordt echter minstens evenveel geschreven over het verleden. Voor men zich aan toekomstbeschouwingen waagt, benadrukt men steeds eerst alle verwezenlijkingen die de
111
Belgen reeds op hun palmares konden schrijven. De opsomming van al deze verwezenlijkingen gebeurt steeds met zeer veel fierheid. De toekomstbeschouwingen zijn meestal niet zeer uitgebreid. Men schrijft dat toenmalig minister van koloniën Godding in een van zijn redevoeringen benadrukt, dat men niet al te voortvarend mag handelen wat de ontwikkeling van Congo betreft. De samenstelling van een autonome regering in Congo, kan volgens hem op dat moment nog niet eens onder ogen gezien worden. 236 De volgende minister, Wigny, bespreekt in een redevoering een aantal decreten die de levensomstandigheden van de Congolese bevolking moeten verbeteren. Hij laat ook weten dat er heel wat geld is vrijgemaakt om deze verbeteringen te realiseren. Dit geld is gestort in het Fonds voor Inlands Welzijn.237 Ook een ander artikel handelt over decreten die het leven van de Congolezen aangenamer moeten maken. Door een aantal nieuwe decreten zouden ingeschreven Congolezen dezelfde rechten verkrijgen als de blanken. Ze zouden dus niet langer meer vallen onder het gewoonterecht. Dit geldt echter zeker niet voor alle Congolezen, men moet ingeschreven zijn en om ingeschreven te worden moet de Congolees “de zedelijke, verstandelijke en stoffelijke hoedanigheden bezitten, die hem in staat stellen zijn nieuwe rechtskundige situatie te beheersen en ook te eerbiedigen.” Deze decreten zouden volgens het artikel op termijn moeten leiden tot de gelijkschakeling van évolués met de blanke bevolking van Congo. 238 M. Stijns, toenmalig hoofdredacteur van ‘Het Laatste Nieuws’, schrijft dat Congo een schitterende toekomst te wachten staat, het is immers een rijk gebied, open voor industriële ontginning. Voor het zover is moeten er volgens hem echter wel nog heel wat moeilijkheden overwonnen worden. De aflossing van de kolonialen, die op dat moment in volle gang was, en de grote veranderingen op industrieel gebied, moeten volgens hem nog in goede banen geleid worden. 239 Volgens L. Schalckens van ‘Het Laatste Nieuws’, is de toekomst van Congo “een groot vraagteken”. Vele toestanden in de kolonie zijn volgens hem zeer ingewikkeld. Bovendien is Congo “een land van tegenstellingen”. De verschillen tussen de verscheidene gebieden in Congo zijn volgens de auteur zo groot, dat het zeer moeilijk is tot een analyse te komen over Congo. Wel is hij ervan overtuigd dat de kolonisatie zich sinds de Tweede Wereldoorlog op een keerpunt bevindt. Door het tekenen van het handvest van de VN heeft België immers nieuwe verplichtingen op zich genomen. De regering dient er mee rekening te houden dat de belangen van de Congolezen steeds geplaatst moeten worden voor die van de Europeanen, aldus Schalckens. 240 Op het einde van de periode doet ook de nieuwe minister, Buisseret, zijn politiek beleid uit de doeken in de krant. Hij zegt te zullen streven naar een maatschappij waar blank en zwart vredig kunnen samenleven. De snelle economische opgang van een aantal Congolezen, maakt dit volgens de minister mogelijk. Buisseret is ook van mening dat Centraal-Afrika op 236
“De toekomst van Kongo”, Het Laatste Nieuws, 3/7/1946 “Nationaal koloniaal Congres te Brussel”, Het Laatste Nieuws, 5/10/1947, p.5 238 “De inlandse bevolking van Congo”, Het Laatste Nieuws, 11/7/1952, p.2 239 M. Stijns, “Nieuwe behoeften in Congo”, Het Laatste Nieuws, 9/1/1947, p.1 240 L. Schalckens, “Belgisch-Congo in vogelvlucht”, Het Laatste Nieuws, 24/7/1948, p.1 237
112
economisch gebied de plaats zal innemen van Zuid-Azië. Ten slotte is Buisseret ook nog voorstander van deconcentratie, meer onafhankelijkheid voor Congo van Brussel en een versteviging van de gewestelijke besturen. 241 Ook wat de relaties tussen het moederland en de kolonie betreft, heb ik een aantal beschouwingen gevonden. In een artikel komt de wens van gouverneur-generaal Jungers aan bod dat de banden tussen moederland en kolonie aangehaald zouden worden. Hij stelt voor twee koninklijke residenties te bouwen in Congo en hij dringt er op aan dat meer Belgische autoriteiten de kolonie zouden bezoeken. 242 In een artikel een aantal jaar later, wordt vermeld dat ook minister Dequae een nauwere samenwerking beoogt. Hij vindt dat de gouverneur-generaal en de minister van koloniën vaker, respectievelijk België en Congo, zouden moeten bezoeken. 243 In een ander artikel wijst oud-minister Wigny erop dat er in Congo een Belgisch-Congolese gemeenschap moet tot stand gebracht worden, maar dat dit een moeilijke kwestie is omwille van het rasverschil. Of dat die politieke maatschappij uiteindelijk de vorm van een unie, gemenebest of statenbond zal krijgen, is volgens hem een vraagstuk voor de zeer verre toekomst, “zodanig zelfs, dat het voor het ogenblik geen rechtstreeks belang biedt.” 244 Een laatste artikel over de relatie tussen moederland en kolonie, dat ik heb gevonden, is het verslag van een lezing van professor A. Mazaroti. Deze onderzoekt wat de beste manier is om de economische rechten van België in Congo veilig te stellen. Volgens hem is dat een nauwe economische en culturele samenwerking van België en Congo, die de grondslag zou leggen van een “werkelijke Belgische unie”, waarin de politieke en economische belangen van beide gebieden, nauw met elkaar verbonden zouden zijn. Om dit te bereiken mag er volgens hem in Congo geen politiek van “gevaarlijke uitersten” gevoerd worden. Daarmee bedoelt hij aan de ene kant, het meteen toekennen van zelfbestuur aan Congo, en aan de andere kant, aan de Congolezen de bekwaamheid ontkennen om op politiek vlak tot ontwikkeling te komen. 245 * De internationale kwesties De artikels over Congo op het internationale toneel, behelzen grosso modo drie onderwerpen: ten eerste de relaties met de Verenigde Naties, ten tweede de mening van Amerika(nen) over Congo, en ten slotte het vraagstuk van de Europese integratie. Heel wat artikels over de VN handelen over de Inlichtingencommissies. Volgens ‘Het Laatste Nieuws’ is deze “grotendeels samengesteld uit minderontwikkelde [sic] landen met antikolonialistische tradities”. 246 Het gebruik van de term ‘minderontwikkelde’ impliceert dat deze landen met minder kennis van zaken zouden spreken dan België en dat er aan hun opinie dus ook niet te veel waarde 241
“België en zijn kolonie”, Het Laatste Nieuws, 14/5/1954, p.4 “Congo en het moederland”, Het Laatste Nieuws, 30/5/1947, p.1 243 “De ontwikkeling van Congo”, Het Laatste Nieuws, 6/11/1952, p.5 244 “De toekomst van Congo”, Het Laatste Nieuws, 20/1/1952, p.3 245 “De politieke ontwikkeling van Congo”, Het Laatste Nieuws, 12/9/1953, p.2 246 “Belgische politiek ten opzichte van Congo zal met kracht verdedigd worden”, Het Laatste Nieuws, 17/10/1952, p.5 242
113
moet gehecht worden. Bovendien hebben deze landen volgens de krant ‘antikolonialistische tradities’, wat impliceert dat hun antikolonialisme gebaseerd is op tradities en niet op kennis. Vooral Pierre Ryckmans komt vaak aan het woord in deze artikels. Ryckmans stelt dat België het handvest van de VN wel wil toepassen, maar dat het land niet akkoord gaat met de internationale controle. Hij zegt dat België bereid wel is tot samenwerking om het lot van de Congolese bevolking te verbeteren, maar enkel indien de Belgische rechten in Congo geëerbiedigd worden. 247 Volgens hem overschrijdt de commissie haar bevoegdheden zoals die in het handvest van de VN opgenomen zijn. Hij stelt dat België bereidt is de verplichtingen na te komen waartoe het handvest het land verbindt, maar niet meer dan dat. Informatie geven over het bestuur in Congo, behoort volgens Ryckmans niet tot die verplichtingen. ‘Het Laatste Nieuws’ treedt hem hier expliciet in bij. Dat er politieke inlichtingen moeten verstrekt worden, staat volgens de krant niet in het handvest. Toch trachten de “afgevaardigden van de minderontwikkelde [sic] landen” deze inlichtingen te bekomen. “Waarschijnlijk hopen zij deze inlichtingen tegen de besturende mogendheden te kunnen uitspelen, door op te werpen dat de politieke vooruitgang van de achterlijke gebieden, geen voldoening schenkt.” 248 Deze zin impliceert dat men er al op voorhand van uit gaat dat de inlichtingen die verstrekt worden, tegen de koloniale mogendheden gaan gebruikt worden. Het impliceert ook dat men er zich bewust van is dat de politieke ontwikkeling van de zwarte bevolking een zwak punt is in het koloniale beleid. Ryckmans komt ter verantwoording van het Belgische standpunt met de zogenaamde ‘thèse belge’ (zie boven) op de proppen. Hij geeft een hele resem voorbeelden van landen die volgens hem ook verplicht zouden moeten zijn om inlichtingen te verschaffen over hun “achterlijke volkeren”, zoals Bolivia en India. Hij is van mening dat er in Latijns-Amerika nog steeds kolonialisme heerst, aangezien de onafhankelijkheid daar bewerkstelligd is door niet-autochtone volkeren. Sarcastisch vraagt hij zich af of de commissie van mening is dat problemen zoals de bestrijding van de gele koorts of het oprichten van arbeiderswoningen, die enkel voor de nietzelfstandige gebieden bestudeerd worden, “als bij toverslag” verdwijnen wanneer men zich van de kolonie Kenia naar het zelfstandige Ethiopië begeeft. Ook in andere redevoeringen van Ryckmans die in de krant verschijnen, komt deze theorie nog aan bod. Ryckmans erkent dat Congo een onderontwikkeld gebied is, maar dit is volgens hem niet de schuld van België. Integendeel. Toen de Belgen voor het eerst in het gebied aankwamen, was de toestand nog vele malen rampzaliger. Voor die toestand in het verleden is België niet verantwoordelijk, het moederland kan volgens hem enkele afgerekend worden op wat het al gedaan heeft en nog van plan is te doen. 249 Hij weerlegt dan ook de kritieken over de bestaanvoorwaarden van de Congolezen, die hij in de commissie naar het hoofd geslingerd krijgt. Zo ontkent hij de beschuldiging dat de sociale factor steeds ondergeschikt zou zijn aan de economische, die vooral het moederland ten goede
247
“Het Belgisch beheer in Congo”, Het Laatste Nieuws, 26/9/1948, p.5 “Belgische politiek ten opzichte van Congo zal met kracht verdedigd worden”, Het Laatste Nieuws, 17/10/1952, p.5 249 “In de UNO”, Het Laatste Nieuws, 11/10/1951, p.6 248
114
komt. Volgens Ryckmans is de economische ontwikkeling van Congo de beste waarborg voor de verbetering van de levensomstandigheden van de Congolezen. Voorts ontkent hij ook dat er sprake zou zijn van rassendiscriminatie in Congo. Het loonsverschil tussen blanken en zwarten is volgens hem niet het gevolg van discriminatie, maar van het feit dat de blanken voorlopig nog een grotere expertise en kunde hebben. 250 Bij de terugtrekking van België uit de Inlichtingencommissie, laat men opnieuw Ryckmans aan het woord. Deze verklaart dat België de commissie verlaten heeft omdat die haar bevoegdheden te buiten ging. Hij is ook van mening dat “nog nooit een gouverneur-generaal iets van die commissie geleerd heeft”. Volgens hem kaart de commissie problemen aan waar België zelf al jaren mee geconfronteerd wordt, en waar vaak zelfs al een oplossing voor bestaat. Met andere woorden, België zelf weet het beter, dus in de commissie zitten is enkel tijdverlies. 251 Een gelijklopend discours vinden we ook terug bij andere artikels over de VN, die niet handelen over de Inlichtingencommissies. Men vindt dat de VN zich te veel bemoeien met de koloniale zaken en dat hierdoor de soevereiniteit van België in Congo aangetast wordt. De ’bijzondere medewerker uit Bukavu’ van ‘Het Laatste Nieuws’ schrijft dat de opvattingen bij de VN getuigen van “onkunde en vooringenomenheid”. En hij is dan ook van mening dat Ryckmans, “wiens menslievende opvattingen bekend zijn”, er terecht tegen in gegaan is. Volgens hem worden er bij de VN te veel “lichtvaardige voorstellen” gedaan en wordt er al te veel “met woorden gegoocheld”. Het beschavingswerk in Afrika is volgens de auteur een loodzware taak waar vele jaren werk in kruipen, en het is volgens hem dan ook niet verstandig om voortdurend van stelsel te veranderen. De zwarte bevolking is volgens de auteur, zelf bang voor een te snelle ontwikkeling. “Men mag de zaken niet bovenmatig versnellen want de inlanders zouden niet kunnen volgen.” De auteur besluit dan ook dat de resultaten, die België tot nu geboekt heeft, genoeg vertrouwen zouden moeten geven dat de belangen van de zwarte bevolking voldoende behartigd worden. 252 Het discours in dit artikel stemt overeen met de uitspraken van Ryckmans, die we hierboven al bespraken. Men vindt dat de VN met te weinig kennis van zaken spreken en dat België dan ook geen lessen hoeft te krijgen. Een andere kritiek op de VN die een aantal keer voorkomt in de artikels, is dat de hulp die de VN levert aan de ‘minder ontwikkelde’ gebieden veel minder is dan die van het moederland. Om dit aan te tonen geeft men een vergelijking, waaruit moet blijken dat de middelen die België aan Congo geeft veel groter zijn dan de mogelijke hulp die de VN zou kunnen bieden. Volgens volksvertegenwoordiger Fayat, die aan het woord komt in de krant, zou de bijstand van de VN meer kunnen bedragen. Hij wijst erop dat in dat jaar wereldwijd 5000 miljard Belgische frank was uitgegeven aan bewapening en 16 250 miljoen aan ontwikkelingshulp. De volksvertegenwoordiger gaat ook akkoord met alle vorige kritieken op de VN, die hier al vermeld zijn. 253
250
“De h. Rijckmans weerlegt beschuldigingen”, Het Laatste Nieuws, 25/9/1952, p.8 “Congo en de inlichtingencommissie”, Het Laatste Nieuws, 10/9/1953, p.2 252 K.G., “De buitenwereld en Congo”, Het Laatste Nieuws, 7/1/1953, p.1 253 “Een internationaal vraagstuk”, Het Laatste Nieuws, 23/12//1953, p.5 251
115
De krant besteedt ook aandacht aan de mening van Amerika over Congo. Volgens de krant wordt er sinds de oorlog in de Verenigde Staten zeer veel belangstelling gesteld in Congo en daar is men hoorbaar trots over. Vooral lofbetuigingen van Amerikanen aan het adres van het koloniaal beleid van de Belgen, worden in de verf gezet. Aangezien de VS antikolonialistisch ingesteld zijn, zijn deze positieve getuigenissen immers nog waardevoller. De redenering die hierachter zit, is dat, als zelfs antikolonialisten zeggen dat België goed bezig is, men toch wel echt heel goed bezig moet zijn. Zo vermeldt de krant dat verscheidene hoge ambtenaren van de Amerikaanse afvaardiging bij de VN verklaard hebben dat België “uitstekend” werk heeft geleverd in Congo. 254 Ryckmans verklaart, in een ander artikel dat Amerikaanse antikolonialisten, die gereisd hebben (impliciet: die met kennis van zaken spreken), moeten toegeven dat Congo al verder staat dan het onafhankelijke Liberia. 255 Dit zijn twee voorbeelden van de velen want nog verscheidene andere artikels handelen over lovende getuigenissen van Amerikaanse weekbladen, journalisten en reizigers. Men publiceert ook integraal de getuigenis van een Amerikaan die Congo bezocht heeft, Allan R. Dodd Jr. ‘Een Amerikaan ziet Congo’, is de titel en de triomfantelijke ondertitels luiden “Inlanders genieten grootst mogelijke vrijheid” en “Beroeringen zijn zeldzaam”. De Amerikaanse auteur doet deze uitspraken inderdaad en hij is over het algemeen positief over het beleid in Congo. Toch zijn er in zijn verslag ook enige punten van kritiek te horen, die de krant gewoon negeert. Zo is het sarcasme onmiskenbaar in volgende uitspraak: “Hier in Congo, zegt mij een Belgische ambtenaar, bestaat geen rassenonderscheid. Mijn zegsman woont in een mooi stenen gebouw aan de rand van een bos, waar enige leemhutten van inlanders staan.” Ook maakt hij in zijn uitspraken vaak gebruik van relativerende partikels. Bijvoorbeeld: “Ogenschijnlijk [eigen benadrukking] bestaat in Congo geen terroristische beweging zoals deze van de Mau Mau’s in Brits Kenya.” 256 Hoewel de krant in zijn ondertitels dus laat uitschijnen dat de Amerikaan een en al lof en bewondering is, is de werkelijkheid iets genuanceerder. Het laatste onderwerp dat in de artikels aan bod komt, is het vraagstuk of Congo al dan niet moet geïntegreerd worden in de Europese Gemeenschap. ‘Het Laatste Nieuws’ neemt hierbij het regeringsstandpunt over en kant zicht tegen de integratie. In de krant komen enkel tegenstanders aan het woord en aan de hand van enkele zijdelingse opmerkingen kunnen we afleiden dat de krant het met hen eens is. Zo schrijft een zekere heer Vertommen in het Vlaamse, Congolese tijdschrijft ‘Band’ dat het volkomen begrijpelijk is dat vooral kleine koloniale mogendheden zich wantrouwig opstellen ten opzichte van de Europese integratie, “omwille van de mogelijke politieke gevolgen”. Hij benadrukt ook dat België niet gewacht heeft op het plan van Straatsburg om te beginnen met de ontwikkeling van haar kolonie. 257 Ook een professor die over de zaak aan het woord komt, vreest voor de politieke gevolgen van de integratie. Volgens hem heerst er een ernstig gevaar voor de soevereiniteit van België
254
“De opvattingen van de Amerikaanse regering”, Het Laatste Nieuws, 29/7/1952, p.3 “Congo en de inlichtingencommissie”, Het Laatste Nieuws, 10/9/1953, p.2 256 Allan R. Dodd Jr., “Een Amerikaan ziet Congo”, Het Laatste Nieuws, 7/5/1955, p.5 257 “Congo en het plan van Straatsburg”, Het Laatste Nieuws, 14/7/1953, p.2 255
116
in Congo. De gevolgen zouden volgens hem “onberekenbaar en uiterst ernstig kunnen zijn”.258 Ook een lid van de Koloniale Raad die in de krant aan het woord komt en een onderzoek naar het vraagstuk heeft gevoerd, is van mening dat minister Dequae een wijs besluit neemt door Congo niet in de Europese Gemeenschap te willen integreren. Volgens hem moet de toekomst van de kolonies verzekerd worden door de landen die hun ontwikkeling hebben bevorderd en die al de nodige ondervinding hebben opgedaan. Bij een supranationale instelling zal men volgens hem deze ondervinding niet vinden. De krant is het met hem eens, want men schrijft: “Aan de hand van een onderzoek, […], maakt de h. Van der Linden dit voor Congo zeer duidelijk.” 259 Ten slotte publiceert men ook nog de resultaten van het Koloniale Congres dat aan dit vraagstuk gewijd was. Alle vier de afdelingen van het congres, de economisch, de sociaalculturele, de militaire en de politieke, spreken zich uit tegen de integratie. De economische afdeling vreest voor de relaties met de handelspartners die niet tot de Europese Gemeenschap zullen behoren. Volgens de sociaal-culturele afdeling zouden de gevolgen voor de Congolese bevolking zeer schadelijk zijn. De militaire afdeling is van mening dat de militaire voordelen enkel theoretisch zijn. En volgens de politieke afdeling mogen de verantwoordelijkheid en het gezag over Congo niet gedeeld worden. Deze moeten strikt in de handen van België blijven. Ook minister Buisseret, die op het congres een toespraak houdt, spreekt zich uit als tegenstander. 260 We merken dat in deze artikels vaak dezelfde argumenten terugkomen als bij de VN: men vreest voor de Belgische soevereiniteit in Congo, de EG mist de kennis die België wel al verworven heeft, België is al veel langer bezig met de ontwikkeling van haar kolonie, enzovoort. Besluit De artikels over het politieke koloniale beleid bestaan voor een groot deel uit verslagen van redevoeringen van vooraanstaanden, meestal ministers van koloniën. De artikels over toekomstbeschouwingen over Congo en de relatie tussen het moederland en de kolonie zijn niet zeer uitgebreid. Uit de artikels over de koloniale toekomst komt vooral naar voor dat men de levensomstandigheden van de zwarte bevolking zal trachten te verbeteren en dat Congo een mooie toekomst wacht, maar dat er eerst nog een aantal problemen moeten opgelost worden. De artikels over de relatie tussen moederland en kolonie waren weinig in aantal en er komt geen vast discours uit naar voor. Ik heb geen artikels gevonden met beschouwingen over een eventueel (op zeer lange termijn) zelfbestuur voor Congo of de politieke emancipatie van de Congolezen, wat dus betekent dat ‘Het Laatste Nieuws’ dit niet als een relevant onderwerpen beschouwd. Wat de artikels over de internationale situatie betreft, komen er drie onderwerpen in de krant aan bod: de relaties met de VN, de mening van Amerika(nen) over het koloniale beleid en het debat rond de integratie van Congo in de Europese Gemeenschap. 258
“Congo en de Europese samenwerking”, Het Laatste Nieuws, 31/12/1953, p.2 “Congo en de Europese Gemeenschap”, Het Laatste Nieuws, 2/10/1953, p.2 260 “Het Koloniaal Congres te Brussel”, Het Laatste Nieuws, 27/6/1954, p.5 259
117
In de artikels over de VN, neemt de Belgische afgevaardigde voor de Voogdijraad, Pierre Ryckmans, een prominente plaats in. Er wordt in de krant kritiek geuit op de VN en in het bijzonder op de Inlichtingencommissies. Een aantal kritieken komt voortdurend terug. Ten eerste de klacht dat de leden van de VN veel minder kennis bezitten over de koloniale, en in het bijzonder Congolese, aangelegenheden, dan België en dat het land dus van niemand lessen hoeft te krijgen. Ten tweede dat de Inlichtingencommissies hun boekje te buiten gaan. Ten derde dat de soevereiniteit van België in Congo wordt aangetast, door het optreden van de VN. En ten slotte de kritiek die we kunnen samenvatten met de term ‘thèse belge’ (zie boven). Wat het tweede onderwerp betreft, valt op dat positieve getuigenissen uit Amerikaanse hoek, over het Belgisch koloniaal beleid, sterk beklemtoond worden en dat er zeer veel waarde aan gehecht wordt. Het feit dat Amerika antikolonialistisch was, speelt daarin uiteraard een rol. Wat de Europese integratie betreft, moet ‘Het Laatste Nieuws’ ingedeeld worden in het kamp van de tegenstanders. Er komen enkel tegenstanders in de krant aan het woord en uit een aantal zijdelingse opmerkingen kan opgemaakt worden dat de krant hun mening deelt. Verscheidene argumenten tegen de integratie zijn gelijklopend met de kritieken op de VN. 4.2.3. Vooruit Over deze onderwerpen verschenen verscheidene opiniestukken in ‘Vooruit’, steeds van dezelfde persoon, namelijk S. Van Schamelland. Van Schamelland staat zeer positief ten opzichte van de VN en het is ook duidelijk dat hij aan de kant van de gekoloniseerde volkeren staat. Hij noemt de VN bijvoorbeeld “een positieve bijdrage voor de verbetering van de levenscondities van honderden miljoenen mensen in de zgn. niet ontwikkelde, gekoloniseerde of ‘achterlijke’ gebieden van de wereld.” De toevoeging van het woord ‘zogenaamde’ en het tussen aanhalingstekens plaatsen van het woord ‘achterlijke’, toont aan dat de auteur niet akkoord gaat met de gangbare termen waarmee deze gebieden aangeduid worden. Volgens Van Schamelland zullen de VN verhelpen aan de “legitieme” verzuchtingen van de onderdrukte volkeren “na decennia of eeuwen van miskenning”. Maar hij dicht de organisatie nog meer belang toe dan dat: “Wellicht zal later blijken dat de UNO hier niet alleen gewerkt heeft aan haar grote taak van humanisering van ons wereldbeeld, maar ons behoed heeft voor grote conflicten tussen continenten en rassen.” 261 België kan volgens Van Schamelland op heel wat bijzondere belangstelling rekenen van andere leden omwille van de rol die het land speelt in de Voogdijschapsraad van de VN. Hij vindt dat er in de Belgische pers geen passende weerklank wordt gegeven aan de “vedetterol” van België in die raad. Men krijgt de indruk, aldus van Schamelland, dat men zowel in officiële kringen als in de pers een stilzwijgende overeenkomst heeft gesloten om zo weinig mogelijk ruchtbaarheid te geven aan deze besprekingen. Deze zwijgzaamheid is volgens hem niet zo eigenaardig als men weet dat ze dient om Belgische officiële en privé-belangen te beschermen. Zowel het ministerie van koloniën, de grote financiële en industriële maatschappijen en de ‘colons’ in Congo zelf, wensen volgens Van Schamelland dat de Belgische publieke opinie zich zo weinig mogelijk interesseert in hun bezigheden. “Vele mensen zouden in ons land vreemde ogen opzetten, moesten ze gaan beseffen dat België door het merendeel der landen en staten terecht aanzien wordt als een der meest 261
S. Van Schamelland, “Kongo”, Vooruit, 10/11/1952, p.1
118
reactionnaire [sic] staten en – in de meest pejoratieve zin – een van de meest traditionele koloniale mogendheden ter wereld.” Deze reputatie is volgens Van Schamelland absoluut niet onterecht. België is volgens hem een bij uitstek koloniale mogendheid van de oude stempel gebleven, die zich halsstarrig verzet tegen elke bevrijdings- of emancipatiebeweging van de zwarte bevolking. Hij verwijt de Belgen schijnheiligheid omdat men bij alle niet-koloniale kwesties in de VN “de voorbeeldige democraten speelt”. Het gebruik van het woord ‘spelen’, impliceert dat de Belgen geen voorbeeldige democraten zijn. België staat in de Voogdijschapsraad dan ook vaak alleen, of samen met de “fascistische regering van Malan van Zuid-Afrika.”, aldus Van Schamelland. 262 De oprichting van de VN en de opkomst van het antikolonialisme valt volgens Van Schamelland samen met opkomst van de bevrijdingsbeweging in zwart Afrika. Hij aanziet de Tweede Wereldoorlog daarbij als een belangrijke katalysator. De oorlog heeft volgens hem bij de gekoloniseerde volkeren het besef gebracht, dat men bij machte is hun lot te veranderen en dat de motieven waarvoor de oorlog gevoerd is, ook op hun eigen situatie toe te passen zijn. Na Azië is het volgens Van Schamelland aan Afrika om in beweging te komen. Het hoeft volgens hem dan ook geen verbazing te wekken dat de Belgen, en zeker die in Congo, zenuwachtig beginnen te worden. Volgens hem zal het niet lang meer duren voor de onafhankelijkheidsstrijd in Congo een aanvang zal nemen. Hij relativeert zijn eigen uitspraken wel door er aan toe te voegen dat hij niet van mening is dat de Belgen Congo meteen moeten verlaten. Waarschijnlijk zouden ze dan toch enkel vervangen worden door een nieuwe overheerser. Maar het is volgens Van Schamelland wel hoogdringend tijd dat er iets verandert in de verhoudingen tussen België en Congo en tussen de zwarte bevolking en de Europeanen. Hij uit daarbij kritiek op de redevoeringen van Pierre Ryckmans in de Voogdijschapsraad. Van Schamelland noemt hem een goede advocaat die pleit voor een slechte zaak. “De waarheid is dat België souverein [sic] heerst over de kolonie Kongo en haar bevolking en vooral dat in Belgisch Kongo geen enkele macht uitgaat van de natie zelf maar alleen en uitsluitend van België.” De auteur plaatst deze uitspraak als waarheid ten opzichte van de beweringen van Ryckmans, die hij dus impliciet afdoet als leugens. Zulke situatie acht Van Schamelland onaanvaardbaar, “dan mag het nog waar zijn dat de Belgische kolonisatie ook heilzame gevolgen voor de inlandse bevolking heeft gehad.” Deze ‘heilzame gevolgen’ moeten volgens hem ook sterk gerelativeerd worden. Het staat voor hem buiten kijf dat de balans van het Belgisch koloniaal beleid niet louter negatief is, maar hij betwijfelt ten zeerste, een aantal alleenstaande gevallen daar gelaten, dat deze positieve zaken uit liefde voor de zwarte bevolking zijn geschied. De verbetering van de hygiënische of sociale levensomstandigheden van de zwarte bevolking is volgens Van Schamelland “zonder twijfel” vaak gebeurd uit eigenbelang van de kolonisatoren. Bijna alle Europeanen gaan immers enkel naar Congo om zich zo snel mogelijk te verrijken door de exploitatie van de Congolese mens, de Congolese bodem of beide. Een factor die dit allemaal nog eens erger maakt, is het feit dat de Congolezen daarbij geen middel hebben om zichzelf te beschermen, aldus Van Schamelland. Zij bezitten immers geen enkele politieke vertegenwoordiging. “Ze zijn dus totaal aan de genade van België overgeleverd.” 262
S. Van Schamelland, “België, Congo en de UNO”, Vooruit, 15/12/1953, p.1
119
Hoe schandalig deze toestand ook is, ze zou volgens de auteur nog erger zijn, moesten de Congolezen afhangen van de Belgen in Congo. Volgens hem zijn er immers heel wat Belgen in Congo die dromen van een evolutie zoals in Zuid-Afrika. Van Schamelland vindt dat dit regime behoort tot “de meest onterende hoogtepunten uit de geschiedenis der verslaving van de mens op basis van een fascistische rassentheorie.” Hij vindt het dan ook geen goede ontwikkeling dat er steeds meer Belgen in Congo toegelaten worden. Het opzet is voor hem duidelijk: zo veel mogelijk blanken in de kolonie vestigen, zodat wanneer de situatie verandert, “(en men weet hier zowel als ginder dat er iets zal veranderen)”, de groep blanken zo groot is, dat men hen niet meer zo gemakkelijk uit Congo kan verjagen. Van Schamelland vindt dat het hoogdringend tijd is, vooral als socialist, dat men zich gaat bekommeren om het lot van de Afrikaanse bevolking. Hij roept dan ook de socialistische parlementairen op om een revolutionaire stem te laten horen over Congo. Het “arsenaal aan drogredenen” om het kolonialisme in stand te houden, zoals bijvoorbeeld de stelling dat de autochtone bevolking nog niet geëvolueerd genoeg is om zichzelf te besturen, moet volgens hem overboord worden gegooid. “Zeker er zijn nog volken en stammen die niet in staat zijn zichzelf te regeren…volgens onze westerse concepties.” Maar men moet zich volgens de auteur afvragen of die volkeren dat wel willen. En als ze het zouden willen, is het volgens Van Schamelland de schuld van hun blanke overheersers dat ze daar nog niet toe in staat zijn. Hij vindt het vooral bedroevend dat zoveel van zijn partijgenoten “deze doodversleten argumenten” nog steeds gebruiken en verdedigen. Hij begrijpt niet waarom zij niet beseffen dat dit varianten zijn van “de reactionaire taal” die tegen hun eigen politieke en sociale vrijheidsstrijd gebruikt wordt om het proletariaat te onderdrukken. Volgens Van Schamelland moet men zich als socialist vrij maken van “dat valse in ons ingekankerde gedemodeerde geloof, dat onze cultuur en onze beschaving niet alleen superieur maar ook passend zijn om ze ieder volk als een heilsjuk over de nek te steken.” Van Schamelland gaat dus duidelijk niet akkoord met het ideeëngoed achter ‘the white man’s burden’. In de strijd tussen heersers en onderdrukten hebben de socialisten, volgens hem de plicht om zich aan de zijde te scharen van “de gekleurden”. 263 In een ander artikel noemt Van Schamelland het kolonialisme, “een struikelsteen voor de vrede”. Volgens hem is het kolonialisme een van de belangrijkste redenen waarom men niet tot een akkoord kan komen in de Koude Oorlog. De auteur is van mening dat Stalin de grote verantwoordelijke is voor het conflict, maar hij vindt dat het Westen en meer bepaald West-Europa het conflict in de hand werkt, doordat men slecht gereageerd heeft op Stalins uitdagingen en door de koloniale politiek die men voert. “Europa zou er vandaag veel beter aan toe zijn, moest men niet tegen de onbedwingbare evolutie van onze tijd in, willen vasthouden aan zijn totaal verouderde en ergerlijke koloniale politiek.” Door deze koloniale politiek zet men zichzelf buiten spel in Afrika en Azië, aldus Van Schamelland. Dat is volgens hem een van de grootste redenen dat Europa een minderwaardige positie bekleedt ten opzichte van Amerika, die een antikolonialistische traditie heeft. 263
S. Van Schamelland, “Kongo”, Vooruit, 10/11/1952, p.1 en “Solidair met de gekleurden”, 8/12/1952, p.1
120
Ten opzichte van de nieuwe politiek van de Sovjet-Unie na Stalin, vindt Europa volgens Van Schamelland geen passend antwoord, omdat vrede onmogelijk blijft zolang dat Europa blijft vasthouden aan haar “koloniale uitbuitingsregimes”. Men kan geen onafhankelijke stem laten horen ten opzichte van de Verenigde Staten, “omdat wij zelf volkeren onder de knoet houden op een nog veel schaamtelijker wijze dan de Sovjet-Unie de scepter zwaait in haar Oost-Europese satellietstaten.” De eerste stap om dit kolonialisme uit te roeien en dus het pad te effenen voor de wereldvrede, is volgens Van Schamelland “de huidige reactionaire regimes” omver te werpen. Uit dit laatste blijkt dat dit artikel een duidelijk politieke bedoeling heeft. 264 Behalve deze opiniestukken verschenen er nog een aantal artikels waarin men zich positief uitlaat over de VN. Zo verscheen er een artikel met een bijtende repliek op de uitlatingen van apostolisch vicaris Jean de Hemptinne, die zich tegen de VN uitsprak en zich vol lof uitte over Leopold II en het kapitalisme. Men geeft in dit artikel een opsomming van alle belangrijke personen die zich in het publiek van de Hemptinne bevonden en zijn redevoering toejuichten. Men wijst hen met een beschuldigende vinger aan. “Wij veronderstellen dat die heren zeer in hun schik moeten geweest zijn met de reactionnaire uitlatingen van Mgr. J. de Hempinne, die waarschijnlijk een dier geestelijken is die betaald worden om niet aan politiek te doen en daar natuurlijk op aristocratische wijze hun zolen aan vegen.” 265 Ook R. De Kinder, een volksvertegenwoordiger die omtrent dit onderwerp een stuk schrijft voor ‘Vooruit’, vindt de doelstellingen van de VN zeer lovenswaardig. Er zullen volgens hem echter heel wat inspanningen en offers gebracht moeten worden als men het vertrouwen van de “minder ontwikkelde gebieden” niet wil beschamen. Hij vreest echter dat sommige landen, leden van de VN, hiervoor terugschrikken, nu dat de volle omvang van het probleem duidelijk aan het worden is. Zij zijn volgens De Kinder niet altijd meer bereid om hun verbintenissen na te komen. Hij besluit echter wel dat deze moeilijkheden er nooit mogen toe leiden dat het “initiaal, diep humaan doel” uit het oog wordt verloren. 266 Ik heb echter ook twee artikels gevonden die zich negatief uitlaten over de VN en positief over de replieken van Pierre Ryckmans in de Voogdijschapsraad. Deze artikels komen wel van Belga en men kan dus stellen dat niet deze, maar bovenstaande artikels de mening van ‘Vooruit’ weergeven. Dit neemt echter niet weg dat de artikels wel degelijk door de krant gepubliceerd zijn. Men heeft het in deze artikels over de “vijandige atmosfeer” bij de VN en de “schitterende rede” van Ryckmans. Men stelt ook dat België en Groot-Brittannië moeten samenwerken om hun rechten te verdedigen. 267 Hoewel er dus enkele ongerijmdheden zijn, kunnen we over het algemeen toch stellen dat ‘Vooruit’ de antikolonialistische initiatieven van de VN verdedigt en zelfs toejuicht. Voorts verschenen er in de krant nog enkele artikels over redevoeringen van vooraanstaanden over het koloniale beleid van België. Zo stelt gouverneur-generaal Jungers in de krant dat hij een voorstander is, wat Congo betreft, van internationale samenwerking op 264
S. Van Schamelland, “Het kolonialisme, struikelsteen voor de vrede”, Vooruit, 25/5/1953, p.1 “Congo en de UNO”, Vooruit, 20/11/1952, p.3 266 R. De Kinder, “Het vraagstuk der minder ontwikkelde gebieden”, Vooruit, 30/7/1953, p.1 267 “Pierre Rijckmans over Belgisch Kongo”, Vooruit, 6/3/1947, p.2 en “Schitterende rede van de h. Rijckmans over koloniale aangelegenheden in de UNO-commissie”, 4/11/1954, p.3 265
121
wetenschappelijk gebied, maar dat er geen sprake van kan zijn dat andere landen zich mengen in de administratie van de kolonie. 268 Zowel Ryckmans, als toenmalig minister van koloniën Godding, stellen dat men grote inspanningen zal leveren om het levenspeil van de zwarte bevolking te verbeteren. 269 Er komen ook twee professoren aan het woord die beide verklaren dat de Europeanen en ‘inlanders’ in Congo nog voldoende politieke rijpheid moeten bekomen voor men aan zelfbestuur kan denken. Dit is dan ook iets voor de verre toekomst. Beide vinden ook dat men bij het toekennen van politieke vertegenwoordiging aan de zwarte bevolking, van op het laagste niveau moet beginnen, en langzaam naar boven toe moet werken. 270 Hoewel ook deze uitspraken niet overeen komen met de mening in de opiniestukken die we hierboven besproken hebben, blijkt ook uit niets of de krant al dan niet akkoord gaat met deze uitspraken. Op het einde van de periode, wanneer socialisten en liberalen samen een regering vormen, verschijnt in ‘Vooruit’ een artikel waarin men de mening van het Antwerpse blad ‘Le Matin’ over de koloniale politiek van de nieuwe regering weergeeft. Dit blad is zeer positief over de nieuwe politiek omdat men van plan is werk te maken van de emancipatie van de Congolezen en omdat men een poging zal doen een nauwere samenwerking tussen blank en zwart te bewerkstelligen. Dit is volgens ‘Le Matin’ een nieuw gegeven in het Belgisch koloniaal beleid. Het mag duidelijk zijn waarom ‘Vooruit’ deze mening graag laat horen. 271 Besluit Een stem die dominant aanwezig is aangaande de Belische koloniale politiek in ‘Vooruit’, is die van S. Van Schamelland. Hij schreef hierover verscheidene opiniestukken. Hij is een voorstander van het beleid van de VN aangaande het kolonialisme en stelt zich solidair op met de gekoloniseerde volkeren. Over de VN spreekt hij steeds met lovende woorden en de auteur dicht een zeer groot belang toe aan de organisatie. Volgens hem wordt België in de Voogdijschapsraad door de overige leden terecht aanzien als een van de meest reactionaire koloniale mogendheden. Hij schrijft dat België dan ook vaak alleen staat in de raad. Hij uit zich negatief over Pierre Ryckmans die met zijn redevoeringen de Belgische zaak blijft verdedigen. Van Schamelland is van mening dat in de nabije toekomst ook in Afrika de onafhankelijkheidsstrijd zal losbarsten. Ook in Congo. Verscheidene malen noemt hij de eisen en verzuchtingen van het Afrikaanse volk legitiem en terecht. Hoewel hij niet vindt dat België ogenblikkelijk de kolonie moet verlaten, is het volgens hem wel hoog dringend tijd dat er iets verandert in de verhoudingen tussen blank en zwart. Hij vindt het schandalig dat de zwarte bevolking geen enkele politieke vertegenwoordiging heeft, en dat er dus geen enkele macht vanuit de natie zelf voorkomt, maar enkel vanuit België. De positieve zaken die het Belgisch koloniale beleid met zich hebben meegebracht, zijn volgens hem, bijna allemaal verwezenlijkt uit eigenbelang en niet uit liefde voor de zwarte bevolking.
268
“Het beheer van Belgisch Congo”, Vooruit, 29/9/1951, p.2 “Pierre Rijckmans over Belgisch Kongo”, Vooruit, 6/3/1947, p.2 en “Een koloniale week te Antwerpen”, 21/4/1949, p.2 270 “De politieke evolutie in Belgisch Congo”, Vooruit, 15/1/1953, p.2 271 “Onze koloniale politiek”, Vooruit, 14/5/1954, p.2 269
122
Hij kant zich ook scherp tegen het superioriteitsgevoel van de Belgen, en de koloniale mogendheden in het algemeen. Hij uit zich ook zeer negatief over de kolonialen in Congo. Hij roept alle socialisten op tot solidariteit met de Afrikaanse bevolking, en de socialistische parlementairen tot politieke actie. Ten slotte ziet Van Schamelland in het Europees kolonialisme een belangrijke obstructie van de vrede tussen Oost en West. De overige opinies die aan bod komen in de artikels over de VN zijn een beetje gemengd, maar men kan toch stellen dat de mening van Van Schamelland de dominante mening is bij ‘Vooruit’. Overige artikels aangaande deze onderwerpen bestaan uit redevoeringen van een aantal vooraanstaanden over het Belgisch koloniaal beleid. Verscheidene malen komt daarin aan bod dat men werk wil maken van de verbetering van de levensomstandigheden van de zwarte bevolking. 4.2.4. Vergelijking In deze artikels komen in alle drie de kranten vaak redevoeringen van vooraanstaande personen aan bod. Dit is wel nog veel meer het geval in ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ dan in ‘Vooruit’. ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ leggen er beide de nadruk op dat er veel aandacht zal geschonken worden aan het verbeteren van de levensomstandigheden van de Congolezen. Bij ‘De Standaard’ gaat men daarin nog veel verder dan bij ‘Het Laatste Nieuws’. ‘De Standaard’ stelt ook voortdurend dat dit altijd al het geval was, maar dat er nu nog meer voor de zwarte bevolking gedaan zal worden. Dit gaat helemaal in tegen wat we in ‘Vooruit’ lezen. Volgens deze krant moeten de heilzame gevolgen van het Belgisch koloniaal beleid in Congo sterk gerelativeerd worden. En de positieve zaken die gebeurd zijn, zijn volgens ‘Vooruit’ vooral uit eigenbelang bewerkstelligd. De krant uit ook hevige kritiek op het westers superioriteitsgevoel ten opzichte van de bevolking. Van dit superioriteitsgevoel geven de andere twee kranten vaak blijk. In ‘De Standaard’ bemerken we een ontkiemende angst voor koloniale agitatie en opstanden. De krant stelt luidop de vraag of de Congolezen ooit hun eisen zullen beginnen stellen en of de kolonie ooit onafhankelijk zal worden. De krant is van mening dat dit waarschijnlijk wel het geval is, maar op zeer, zeer lange termijn. Men vermoedt echter dat ook na een eventuele onafhankelijkheid er waarschijnlijk nog steeds een sterke band met België zal zijn. De vraag of er in Congo opstanden tegen het Belgisch gezag zouden kunnen ontstaan en of Congo ooit onafhankelijk zal worden, houdt ‘Het Laatste Nieuws’ blijkbaar niet bezig, want ik heb hier geen enkel artikel over gevonden. Bij ‘Vooruit’ is men er dan weer zeker van dat de Congolezen hun eisen zullen beginnen stellen, en op een veel kortere termijn dan ‘De Standaard’ denkt. In tegenstelling tot ‘De Standaard’ staat ‘Vooruit’ hier ook veel minder negatief tegenover, hoewel men natuurlijk wel wenst dat België de beste relaties met Congo blijft onderhouden. ‘De Standaard’ bespreekt ook wat de rol van de évolués zou kunnen zijn in dit proces. Dit komt bij de andere twee kranten niet ter sprake.
123
Zowel ‘De Standaard’ als ‘Het Laatste Nieuws’ uiten zich zeer negatief over het antikolonialisme in de VN. ‘De Standaard’ gaat daar wel nog verder in dan ‘Het Laatste Nieuws’. Zij is de enige krant die al meteen na de Tweede Wereldoorlog, naar aanleiding van de Conferentie van San Francisco, deze problematiek aankaart. Bij de andere twee kranten vinden we pas later artikels hierover. ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ gebruiken ongeveer dezelfde argumenten en hetzelfde discours om hun zienswijze te verdedigen. Pierre Ryckmans komt in de artikels van beide kranten veelvuldig aan het woord. Bij ‘Vooruit’ vinden we net het tegenovergestelde. De krant staat positief ten opzichte van de VN en schaart zich aan de kant van het antikolonialisme. De krant uit zich ook negatief over Ryckmans. Voorts zijn er nog twee ‘internationale’ onderwerpen waar enkel ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ over berichten en waar ik in ‘Vooruit’ geen artikels over heb gevonden. Ten eerste, de mening van Amerika over het koloniale beleid. ‘De Standaard’ legt begrip aan de dag voor het antikolonialisme van de Verenigde Staten, maar is het er zeker niet mee eens. De krant roept op tot een betere voorlichting in de VS. Positieve getuigenissen van Amerikanen worden in de krant dik in de verf gezet. Ook ‘Het Laatste Nieuws’ past deze tactiek veelvuldig toe. En ten slotte zijn er dan nog de artikels over het debat of men Congo al dan niet moet integreren in de Europese Gemeenschap. ‘De Standaard’ stelt zich hier gematigd op. De krant heeft begrip voor de argumenten van de tegenstanders, maar vindt dat men soms overdreven reageert. Bovendien vindt de krant dat de voordelen van de integratie ook een groot gewicht hebben. Vooral het ‘samen staan we sterk’-principe is voor de krant belangrijk. ‘Het Laatste Nieuws’ echter stelt zich volledig op als tegenstander van de integratie.
124
5. De koloniale economie De economische situatie in de kolonie was uiteraard steeds van zeer groot belang voor het moederland. De economische mis-en-valeur van Congo was de topprioriteit voor het koloniale beleid. Vooral Katanga, met zijn vele grondstoffen, speelde daarbij een belangrijke rol. We zagen reeds dat tijdens de Tweede Wereldoorlog de industrialisatie van Congo in een stroomversnelling kwam. Dit leidde tot een economische boom na de oorlog. Dit verklaart voor een deel de optimistische en triomfantelijke toon in de koloniale literatuur, een aantal jaren voor de onafhankelijkheid. Om de economische ontwikkeling van Congo verder te stimuleren, startte België na de oorlog een groot investeringsprogramma voor Congo, het Tienjarenplan. Er werd vooral geïnvesteerd in infrastructuurwerken. In het volgende deel zullen we bekijken hoe de kranten over deze economische ontwikkelingen in Congo berichtten. 5.1. De mijneconomie 5.1.1. De Standaard Behalve een aantal kleine artikels, draait de berichtgeving in ‘De Standaard’ aangaande dit onderwerp bijna volledig rond twee thema’s, namelijk de diamanthandel en de levering van uranium aan de Verenigde Staten. We zullen beginnen met het eerste. De krant uit scherpe kritiek op de handel van Congolese diamant na de Tweede Wereldoorlog. Volgens de krant werden daarbij alle verdragen en afspraken van voor de oorlog overboord gesmeten. Een eerste kritische artikel handelt over het feit dat de leveringen van Congolese diamant aan Antwerpen tijdelijk zijn stopgezet omdat de hervatting van het werk in Antwerpen na de oorlog te traag verloopt. In plaats daarvan worden de diamanten naar Palestina vervoerd. Volgens de krant bevordert dit de opkomst van dit nieuwe diamantencentrum, ten koste van de Belgische belangen. De krant verwijt de regering een gebrek aan wijs en actief economisch beleid. 272 De daaropvolgende artikels worden echter nog vijandiger van toon. De titels tonen dit al aan: “Wie versjachtert de Kongolese diamant?” en “De malaise in de diamantwereld.” ‘De Standaard’ beklaagt zich over het feit dat de bescherming van de nationale nijverheid “blijkbaar uit de mode is”. De krant vindt het schandalig dat de verkoop van de Congolese diamant steeds meer geregeld wordt door contracten tussen de uitbatende maatschappijen in Congo enerzijds en Engelse maatschappijen, die aangesloten zijn bij de Diamond Corporation, anderzijds. Hierdoor wordt alle diamant rechtstreeks naar Londen gebracht, waar het gezuiverd, gesorteerd en geklasseerd wordt, zonder enige controle van de Congolese maatschappijen. Dit heeft al gevolg dat Belgische diamanthandelaars, diamant dat uit Congo komt, moeten kopen van Groot-Brittannië, dat daarbij natuurlijk winst opstrijkt. Bovendien was in de vooroorlogse contracten met Londen vastgelegd dat de Antwerpse diamantairs recht hadden op een ‘eerste zicht’ waardoor ze de beste stenen konden verkrijgen. Ook dit wordt niet meer nageleefd volgens de krant. Londen zou de beste stenen van “Antwerpse 272
“Diamantleveringen van Congo stopgezet”, De Nieuwe Standaard, 3/2/1945, p.3
125
kwaliteiten” aan buitenlandse centra hebben verkocht en de Antwerpse diamantairs zouden slecht en onvoldoende bevoorraad zijn. De vraag die de krant zich al stelt in de titel is, wie is de schuldige van dit alles? De krant zegt op deze vraag niet te willen en niet te kunnen antwoorden. Maar men stipt wel aan dat de nieuwe contracten afgesloten zijn met de goedkeuring van de regering. Dat de regering op dat moment bestond uit socialisten, liberalen en communisten, zal wel iets met de grote verontwaardiging van ‘De Standaard’ te maken hebben. Men besluit: “In laatste instantie is het de Belgische staat die heeft beslist over het lot en de bestemming van de Kongolese diamant.” 273 Het is dus niet zo dat ze helemaal geen schuldige willen aanduiden… Deze hele zaak wordt ook nog in twee volgende artikels uitgebreid uitgespit. Deze kwestie zit de krant dus blijkbaar hoog. De besluiten komen echter overeen met wat we hierboven al hebben gezegd dus we gaan hier niet verder over uitwijden. Het tweede onderwerp dat uitgebreid aan bod komt, is het uranium uit Shinkolobwe. De eerste jaren zijn de artikels overwegend positief. Men publiceert bijvoorbeeld twee verslagen van lezingen van professoren over de vraag waartoe dit uranium kan dienen. Beide professoren zijn zeer positief hierover en leggen vooral de nadruk op het vreedzame gebruik van het uranium, namelijk voor kernenergie. Deze verklaringen tonen volgens de krant aan hoe gelukkig België zich wel mag prijzen met de vondst van het uranium in haar kolonie. “Het is een plicht en een genoegen dit ter kennis van het publiek te brengen.”, besluit de krant. 274 Over de verdeling van de winsten van de verkoop van het uranium bericht de krant dat de bevoegde minister stelt dat er geen ‘uranium-miljonairs’ zijn in Congo. Het grootste deel van de winst gaat immers naar de koloniale overheid, aldus de minister, en deze gebruikt het meeste van het geld voor “de vooruitgang van Kongo. Een groot deel gaat naar de sociale dienst en wordt gebruikt voor het scheppen van betere levensomstandigheden voor de inlanders, wier levensomstandigheden beter zijn dan ooit tevoren.” 275 ‘De Standaard’ verspreidt dus de boodschap dat België door middel van zijn kolonie een belangrijke rol zal spelen in een nieuwe revolutionaire energievorm en dat een groot deel van de winst die hierdoor gemaakt wordt, gebruikt wordt voor het bevorderen van de levensomstandigheden van de autochtone bevolking. Toch heb ik in de die eerste jaren na de oorlog ook al een artikel gevonden waarin de krant scherpe kritiek levert over de uraniumpolitiek van “de linksche regeeringen, die het land sinds tal van maanden besturen.” 276 De motivatie voor het schrijven van dit negatieve artikel is dus duidelijk politiek van aard. De krant verwijt de regering ondemocratisch te zijn omdat men zeer geheimzinnig doet over de uraniumpolitiek die ze voert. Hoewel de krant het er mee eens is dat alle uranium uit Congo naar de Verenigde Staten gaat, vraagt ze zich af welke economische, politieke en militaire tegenprestaties België voor deze diensten ontvangt. De krant vindt het immers vanzelfsprekend dat België, aangezien het de belangrijkste leverancier is op dat moment, een
273
“Wie versjachtert de Kongolese diamant?”, De Standaard, 11/12/1947, p.1 “Waartoe kan het uranium van Katanga dienen?”, De Nieuwe Standaard, 20/8/1945, p.3 275 “Opzienbarend nieuws over de Kongolese uranium”, De Standaard, 27/2/1948, p.1 276 “België’s uranium-monopolie”, De Nieuwe Standaard, 6/2/1947, p.1 274
126
vooraanstaande plaats moet verkrijgen in de toekomstige techniek der toegepaste atoomenergie. De krant eist over al deze zaken opheldering van de regering. 277 Deze negatieve toon wordt overheersend in de latere artikels. In een artikel wordt bijvoorbeeld gemeld dat de Amerikanen en de Britten samen een akkoord trachten te bereiken voor de exploitatie van uranium in Zuid-Afrika, Canada en Australië. Hierdoor zou het belang van de Congolese uranium drastisch dalen. In datzelfde artikel wordt ook vermeld dat de Belgische kerngeleerden ontevreden zijn omdat ze niet de beloofde technische kennis krijgen van de Verenigde Staten. 278 In andere artikels laakt de krant opnieuw de geheimzinnigheid die rond de hele uraniumpolitiek hangt. Men bekritiseert vooral het feit dat men niet wil vertellen aan welke prijs het Congolese uranium aan Amerika wordt verkocht. Volgens berichten uit buitenlandse krachten is dit immers ver beneden de prijs, aldus ‘De Standaard’. De geheimhouding op dat vlak is dan ook verdacht. Vooral de ministers Spaak en Wigny krijgen een veeg uit de pan. De krant vertelt hoe Wigny verklaard heeft dat men de prijs van het uranium niet kan bekendmaken omdat de Russen op die manier zouden kunnen achterhalen om hoeveel uranium het gaat. De Verenigde Staten hebben echter toegevingen gedaan omtrent het delen van atoomgeheimen met de Belgische nijverheid, en dit is volgens de minister het belangrijkste. ‘De Standaard’ is het daar absoluut niet mee eens. Men noemt Wigny “heel lichtzinnig”. Men vindt de vrees voor Rusland een povere uitleg. De krant gaat er nog mee akkoord dat voor het uranium voor strategische doeleinden niet de volle pot moet betaald worden door de Verenigde Staten, maar het grootste deel van het uranium wordt volgens de krant gebruikt voor industriële doeleinden. Amerika tracht immers zijn suprematie in de atoomnijverheid te vestigen, aldus de krant. En ondertussen wordt België op dat gebied door alle andere Europese landen voorbij gestoken. Bovendien is men van mening dat niet alle uranium naar de VS moet gaan. Volgens de krant zou België een beetje speelruimte moeten kunnen behouden om contracten af te sluiten met andere Europese landen (uiteraard niet Rusland en konsoorten). 279 De krant is het ook absoluut niet eens met de verkoop in 1950, van aandelen van de Union Minière aan de Verenigde Staten, waardoor deze een deel van de uraniummijn in Shinkolobwe in handen kregen. “Sjimkolobwe [sic] is een Amerikaanse kolonie in de Kongostaat, uitsluitend ontgonnen door Amerikanen zonder enig Belgisch toezicht”, schrijft de krant. 280 Men ziet hierin een serieuze aanslag op de zelfstandigheid van Congo en van België. Want wie het uraniumerts controleert, is volgens de krant ook op weg naar verdere controles. Ten slotte bericht de krant ook nog over een ander erts waarbij de handelsrelaties met de Verenigde Staten van groot belang zijn, namelijk tin. De krant wijdt een uitgebreid artikel aan een maandenlang handelsgeschil tussen Amerika en België omtrent dit erts. 281
277
Idem “Kongolese uranium minder onontbeerlijk voor westerse wereld”, De Standaard, 18/3/1954, p.1 279 “Het geheimzinnig uranium”, De Standaard, 14/8/1954, p.1 280 “De zelfstandigheid van Kongo bedreigd?”, 19/7/1951, p.5 281 “De Kongolese tinproducenten en de Amerikaanse regering”, De Standaard, 18/1/1951, p.5 278
127
Besluit De artikels over de mijneconomie in ‘De Standaard’ handelen voor het overgrote deel over de diamanthandel en de uraniumleveringen aan de Verenigde Staten. Op de diamanthandel heeft de krant veel kritiek. Men vindt dat deze veel te veel in het nadeel van België verloopt. De krant vindt het schandalig dat de nationale nijverheid niet beter beschermd wordt. Men stelt vooral de regering verantwoordelijk voor dit alles. Bij de artikels over het uranium uit Shinkolobwe merken we een evolutie bij ‘De Standaard’. In de eerste jaren na de oorlog is de toon van de artikels zeer positief en zelfs trots. Men legt vooral de klemtoon op het vreedzaam gebruik van het erts, namelijk voor kernenergie. De krant is trots dat België een belangrijke rol zal spelen bij de ontwikkeling van deze revolutionaire energievorm. Bovendien stelt men dat de winsten uit deze handel voor een groot deel gebruikt worden voor het verbeteren van de levensomstandigheden van de zwarte bevolking. In de latere jaren uit de krant echter kritiek op de uraniumhandel met de Verenigde Staten. Men laakt de grote geheimzinnigheid die er rond deze handel hangt en men vreest dat België in ruil veel te weinig tegenprestaties krijgt. 5.1.2. Het Laatste Nieuws Er zijn vier ertsen die voorkomen in de berichtgeving van ‘Het Laatste Nieuws’ over de mijneconomie in Congo, namelijk goud, diamant, tin en uranium. Al deze artikels zijn vrij kort en algemeen. Er valt weinig over te vertellen. In een artikel uit 1946 benadrukt men het grote belang dat de Congolese diamantproductie gespeeld heeft tijdens WO II en nog steeds speelt. De diamantproductie is volgens het artikel op dat moment immers van het grootste belang voor de Belgische financiën. En het zorgt er ook voor dat België in het buitenland gemakkelijk krediet verkrijgt om in de eerste noodzakelijke behoeftes na de oorlog te kunnen voorzien. 282 De krant benadrukt hier dus de weldaden voor het moederland van dit erts uit de kolonie. Wat het tin betreft, bericht de krant over de onderhandelingen die men voert met de belangrijkste afnemer, de Verenigde Staten. Men vreest immers dat het tintekort dat ontstaan was tijdens de oorlog, zal omslaan in een overproductie. De krant schrijft hoe België zich bij de onderhandelingen beroept op de zware oorlogsinspanningen die Congo verricht heeft ten voordele van de geallieerden. 283 Wat de berichtgeving over het uranium uit Shinkolobwe betreft, valt het op dat de krant vaak ‘geruchten’ bespreekt. Het is duidelijk dat men niet veel informatie heeft over de hele zaak. Zo bespreekt de krant de geruchten dat de Britten een groter deel zouden eisen (wat ontkend wordt door een woordvoerder), dat de Britten hun aankopen zouden stopzetten en dat Rusland een royaal aanbod zou hebben gedaan om het uranium uit Shinkolobwe te verkrijgen, in de plaats van Amerika. Ik heb ook twee artikels gevonden waarbij men zich baseert op artikels uit Amerikaanse weekbladen. Men schrijft hoe in deze weekbladen beweerd wordt dat men in Amerika werk 282 283
J. Van Den Acker, “De diamantvoorbrengst in Kongo”, Het Laatste Nieuws, 6/8/1946, p.3 “Tinproductie in Congo”, Het Laatste Nieuws, 1/8/1949, p.2
128
aan het maken is van de aanpassing van een wet zodat het wettelijk mogelijk zou zijn inlichtingen aan België te geven, voor de oprichting van een eigen atoomnijverheid. De weekbladen zeggen dat België deze inlichtingen eist in ruil voor het uranium uit Congo. Ze stellen hun publiek echter ook gerust en zeggen dat België niet zo gauw zal stoppen met zijn uraniumleveringen. 284 Besluit De artikels in ‘Het Laatste Nieuws’ omtrent de mijneconomie zijn kort en algemeen. Men schrijft over de belangrijke rol die de diamanthandel heeft gehad tijdens de Tweede Wereldoorlog, over onderhandelingen met de Verenigde Staten omtrent de verkoop van tin en over het uranium uit Shinkolobwe. Men bespreekt bij dit laatste onderwerp vooral een aantal ophefmakende berichten. 5.1.3. Vooruit In de artikels van ‘Vooruit’ komen drie ertsen aan bod, namelijk goud, diamant en uranium. Over de eerste ertsen heb ik van elk maar twee artikels gevonden. De twee over goud handelen over de verkoop van een deel van het Congolese goud op de vrije markt en over de goudwinning in Kilo-Moto. In dit laatste artikel krijgen we een zeer technische uitleg over goudwinning. Vervolgens geeft het artikel ons ook nog informatie over de arbeidskracht, de instellingen en de totale productie. Men besteedt echter ook aandacht aan het medische en het sociale aspect van de mijnonderneming. Deze zijn onontbeerlijk omwille van het klimaat, aldus de krant. Men geeft een opsomming van alle diensten die ter beschikking staan van de, vooral zwarte, arbeiders. Bij het artikel staan ook twee foto’s gedrukt. De eerste toont een ‘geëvolueerd’ gezin bij hun thuis en de tweede een groep verpleegsters die een aantal kinderen verzorgen. 285 De boodschap dat dit artikel volgens mij wil uitdragen, is dat de goudwinning een grote bijdrage levert aan de ontwikkeling van Congo. Het komt zowel de economie als de bevolking ten goede. De foto’s versterken deze boodschap. Bij de artikels over diamant handelt het eerste over een nog verborgen diamantveld en het tweede over de diamantmijnen in Bakwanga, “land van de diamant”. In dit artikel geeft men een beschrijving van de woonomstandigheden bij de mijn, zowel die van de Europeanen als die van de Congolezen. Men probeert volgens mij de vrij grote verschillen die er moeten geweest zijn tussen beide, zoveel mogelijk te verdoezelen door enkel de positieve kanten van de woonsten van de zwarte arbeiders te bespreken. Men vermeldt ook dat de Afrikaanse vrouwen hun huis meestal goed verzorgen. “Zij wennen er zich aan hun woning netjes te onderhouden.” 286 Met deze zin impliceert men dat zij dit vroeger niet gewoon waren te doen. Opnieuw wordt de mijnbouw dus beschreven als positief voor de ontwikkeling van de Congolese bevolking.
284
“De Belgische uraniumleveringen aan Amerika”, Het Laatste Nieuws, 11/7/1954, p.3 “De mijnen van Kilo-Moto”, Vooruit, 7/9/1951, p.2 286 “Bakwanga, land van de diamant’, Vooruit, 15/7/1952, p.3 285
129
Voorts krijgen we nog een beschrijving van de, volgens het artikel, zeer imposante machines waarmee gewerkt wordt en een technische uitleg van hoe men uiteindelijk uit de tonnen aarde, diamant bekomt. 287 Aangezien er rond de hele handel in uranium heel wat geheimhouding is, moet de krant zich soms tevreden stellen met het bespreken van geruchten. Zo bespreekt men alle geruchten die de ronde doen naar aanleiding van de nieuwe besprekingen tussen België, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Men stelt zich vragen over de uitwisseling van atoomgeheimen en over het feit of Groot-Brittannië al in staat zou zijn een atoombom te maken en zijn hoeveelheid uranium misschien zou verhogen. 288 Men besteedt ook aandacht aan besprekingen in Amerika over de wijziging van de Mac Nahon wet, die het tot dan toe onmogelijk maakte om inlichtingen over kernenergie door te geven aan België. België eist deze inlichtingen echter als vergoeding voor het Congolese uranium dat men aan de Verenigde Staten verkoopt. “Deze wijziging zou trouwens maar logisch zijn”, vindt de krant, “want zonder de houding van België ter zake was Amerika er nooit in gelukt een dergelijke omvangrijke wetenschappelijke werking tot een goed einde te brengen.” 289 De krant vindt dus dat de eisen van België volledig legitiem zijn, aangezien de Verenigde Staten zich niet hadden weten te redden zonder Belgische hulp. Besluit ‘Vooruit’ beschrijft het leven in en rond de goud- en diamantmijnen in Congo. De boodschap die men hierbij impliciet wil meegeven, is dat de mijnontginning veel bijdraagt aan de ontwikkeling van de zwarte bevolking. De krant geeft ook een technische uitleg over de ontginning van beide ertsen. Aangaande het uranium uit Shinkolobwe, bespreekt de krant voornamelijk de geruchten die de ronde doen naar aanleiding van de besprekingen tussen België, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. De krant vindt het ook volledig legitiem dat België inlichtingen omtrent kernenergie eist van de Verenigde Staten, in ruil voor de exclusieve verkoop van het erts. 5.1.4. Vergelijking De twee ertsen die bij alle drie kranten het meest aan bod komen in de artikels zijn diamant en uranium. Vooral aan dit laatste wordt in de kranten veel aandacht besteed. In ‘De Standaard’ uit men veel kritiek op het dichte waas van geheimzinnigheid die er rond de uraniumhandel hangt en de, volgens de krant veel te povere, tegenprestaties die België van de Verenigde Staten ontvangt in ruil voor de exclusieve verkoop van het erts. Deze kritiek vinden we bij de andere twee kranten veel minder terug, hoewel men ook bij ‘Vooruit’ stelt dat de eis van de Belgen voor meer tegenprestaties volledig legitiem is. ‘Het Laatste Nieuws’ ventileert nergens in de artikels een eigen mening. ‘De Standaard’ heeft in de eerste jaren na de oorlog ook zeer veel kritiek op het verloop van de diamanthandel. Ook deze kritiek vinden we bij de andere twee kranten niet terug. 287
Idem “Wil Amerika onze Congolese uraanmijnen kopen?”, Vooruit, 24/7/1949, p.5 289 “De uraniumlevering van Congo aan de VS”, Vooruit, 31/7/1954, p.5 288
130
‘Vooruit’ is de enige van de drie kranten waarbij ik artikels heb gevonden die niet uitsluitend rond de handel in ertsen draaiden. De krant geeft een beschrijving van de ontginning in Congo zelf. Men geeft daarbij een technische uitleg en een beschrijving van het dagelijkse leven, de voorzieningen bij de mijnen en de invloed op de zwarte bevolking. Zulke onderwerpen vinden we niet terug bij de andere twee kranten, die hebben het uitsluitend over de handel en voornamelijk over de voor- en nadelen ervan voor België. 5.2. De in- en uitvoer 5.2.1. De Standaard De artikels over de in- en uitvoer in ‘De Standaard’ verspreiden over het algemeen een optimistische beeld. Verscheidene van de artikels bestaan puur uit een opsomming van cijfers waaruit moet blijken dat er steeds sprake is van een batig saldo op de handelsbalans. In de meeste sectoren is de export stijgend. Ik zal hier het artikel bespreken dat een overzicht geeft van de buitenlandse handel in 1953, en dat representatief kan geacht worden voor alle andere soortgelijke artikels. Volgens dit artikel is de ontwikkeling gunstig: de uitvoer stijgt en de invoer daalt. De plaatselijk productie stijgt ook, maar deze heeft wel nog af te rekenen met buitenlandse concurrentie. “Met zijn natuurlijke rijkdommen, zijn economische stabiliteit en zijn groeiend afzetgebied voor verbruiksgoederen”, biedt Congo volgens de krant goede vooruitzichten voor investeringen en industrialisatie. Voor 1954 verwacht men een geleidelijke expansie van handel en nijverheid. Sommige takken van de economie zijn wel nog voor verbetering vatbaar, aldus de krant. 290 Men is dus over het algemeen zeer positief, hoewel er natuurlijk nog altijd een paar zaken zijn die beter kunnen, maar daar gaat men niet al te diep op in. Alle artikels melden dat de uitvoer van Congo stijgt, daarnaast aanziet men Congo echter ook als een afzetgebied voor de eigen Belgische producten. Men noemt Congo zelfs “het belangrijkste afzetgebied van Afrika”. Dit is volgens de krant het gevolg van een stijging van de blanke bevolking, de sociale evolutie van de zwarte bevolking en de progressieve industrialisatie in Congo. De krant zegt dat men het verheugend vindt dat in Congo elk land gelijke kansen heeft om een plaats te veroveren op de Congolese markt. Blijkbaar acht de krant echter sommige landen toch meer gelijk dan anderen. De krant stelt immers wel dat “de rechtmatige belangen van het moederland” moeten geëerbiedigd worden en ook dat het de plicht is van België om de stand van de betalingsbalans met sommige landen positief te laten evolueren “door een bewuste oriëntatie van het gevestigd ruilverkeer.” Het is volgens ‘De Standaard’ tevens “in het belang van Congo” dat de kolonie evenwicht brengt in zijn invoer door die uit de dollarzone te verminderen, en die uit de EBU-landen te verhogen. In het bijzonder de invoer uit Duitsland, want die aankopen worden door België vervoerd. 291 De krant publiceerde ook twee interviews met baron Greindl, directeur van de dienst voor Buitenlandse Handel te Leopoldstad, aangaande dit onderwerp. Het doel van deze dienst is het behartigen van de handelsbelangen van Belgische bedrijven in Congo en het stimuleren van de Belgisch-Congolese handel. Aangezien ‘De Standaard’ deze man zo uitgebreid aan het woord laat, kan men ervan uitgaan dat zijn mening door de krant valabel geacht wordt.
290 291
“Kongo’s buitenlandse handel in 1954”, 27/3/1954, p.6 “Kongo als afzetgebied”, De Standaard, 21/9/1952, p.5
131
Hij waarschuwt voor de concurrentie voor België van de opkomende landen Duitsland en Japan omdat deze twee steeds meer invloed krijgen in sectoren waarbij daarvoor enkel België voor de invoer in aanmerking kwam. Volgens Greindl moet het in Congo voor iedereen normaal worden dat er eerst een beroep wordt gedaan op België, om het even om welke productiesector het gaat. Hij ziet de toekomst echter rooskleurig in: “De atmosfeer in Kongo evolueert in het voordeel van België”. Wat de Belgische leveranciers betreft zijn vele volgens Greindl zich al lang bewust van de waarde van Congo als afzetgebied en behandelt men de kolonie ook zo. “Anderen moeten, om zo te zeggen, nog opgevoed worden.” De aandacht voor de koloniale markt is volgens Greindl echter groeiende. De Belgische bedrijven zijn volgens hem trots dat men in Congo kan verkopen. “De toekomst ziet er dus, in het kader van een gezonde wedijver met de vreemde landen, zeer gunstig uit.” Volgens hem is Congo een moeilijke markt die men met “harde strijd” moet veroveren en daarna met alle middelen moet verdedigd worden. Greindl gebruikt hier dus de metafoor van Congo als een burcht die moet worden ingenomen door de Belgische bedrijven. 292 Besluit De krant is over het algemeen positief over de handelsbalans van Congo. In vele artikels wordt geschreven dat de export in bijna alle sectoren stijgt. Daarnaast ziet men Congo echter ook als een belangrijk afzetgebied voor Belgische producten. De krant stelt zich chauvinistisch op en is van mening dat de invoer in Congo zo veel mogelijk moet gebeuren door Belgische bedrijven. Deze bedrijven moeten daar volgens de krant ook toe aangezet worden. 5.2.2. Het Laatste Nieuws De meerderheid van de artikels handelen over de invoermogelijkheden van België naar Congo. Congo als afzetgebied voor Belgische producten dus. De krant vindt dat de Belgische nijveraars te weinig aandacht besteden aan Congo en daardoor de buitenlandse concurrenten in het voordeel brengen. “Over het algemeen staan de Belgische zakenlieden te onverschillig tegenover de Congolese markt.”, schrijft de krant. Men geeft toe dat Congo als afzetgebied nog niet zo veel betekenis heeft, maar men moet op de langere termijn denken volgens de krant. Want de koopkracht van de zwarte bevolking en dus ook de Belgische invoermogelijkheden zijn aan het stijgen. Men noemt het “tekenend” dat het de Amerikanen, Britten en Zuid-Afrikanen niet ontgaat dat de kolonie zijn economie is aan het uitbreiden. Verschillende buitenlandse uitvoerders hebben volgens de krant al een stevige plaats verworven op de Congolese markt. De “nadelige scheiding” tussen moederland en kolonie tijdens de Tweede Wereldoorlog, heeft hen volgens de krant bevoordeeld. Men stelt wel dat België weer snel terrein wint, maar dat het Belgische aandeel in de Congolese invoer nog steeds veel te gering is. De handel met Congo is volgens de krant nog voor grote uitbreiding vatbaar. 293
292
“Het belang van de Belgisch-Kongolese handel”, De Standaard, 5/6/1952, p.5 en “De Belgische nijverheid en de uitvoer naar Kongo”, 3/4/1955, p.6 293 F. Grootjans, “De handel met Congo”, Het Laatste Nieuws, 21/7/1949, p.1
132
H. Lahaye, volksvertegenwoordiger, schrijft in een opiniestuk in ‘Het Laatste Nieuws’ waarom de verovering van de Congolese markt door Belgische nijveraars volgens hem zo “teleurstellend” is. Want hoewel de statistieken aantonen dat België een steeds grotere plaats begint in te nemen op de Congolese markt, is dit volgens hem deels bedrieglijk. Het grootste deel van de Congolese invoer bestaat immers uit staal, cement en materieel voor spoor- en waterwegen. Dit zijn allemaal producten die in het moederland voor weinig arbeidsplaatsen zorgen. In de andere sectoren staat België volgens Lahaye nergens, en dit is zowel de schuld van de Belgische zakenlui als van de overheid. Hoewel alle handelaars in Congo volgens hem niets liever willen dan Belgische producten inslaan, verwaarlozen de Belgische nijveraars de Congolese markt en laten ze zo veel te veel ruimte voor de concurrentie. De Belgische zakenlieden nemen volgens Lahaye een “weigerachtige houding” aan. “Is het te geloven dat sommige Belgische fabrikanten, die nochtans onder de heersende crisis lijden, weigeren zaken met Congo te drijven?” In deze retorische vraag drukt de auteur zijn ongeloof uit over de, wat hij als koppigheid en domheid aanziet, van de Belgische zakenlui. Bovendien zijn er ook een aantal zaken die aan de Belgische producten moeten veranderd worden, aldus Lahaye. Het belangrijkste is dat de prijzen te duur zijn, daar moet volgens hem dringend onderzoek naar gevoerd worden. De tweede schuldige van dit alles is volgens hem de overheid. Zij doet te weinig om de Belgische producten in Congo te promoten. Als voorbeeld neemt Lahaye het Bureau voor Buitenlandse Handel te Leopoldstad. Volgens hem is dit bureau niet volledig nutteloos maar laat de werking toch nog zeer te wensen over. 294 ‘Het Laatste Nieuws’ benadrukt vooral de slechte resultaten in de textielsector, waar men met de grote concurrentie van Japan af te rekenen heeft. Men vindt het schandalig dat slechts een vijftiende van de Congolese textielinvoer van Belgische fabrieken afkomstig is. De krant vindt het dan ook verstandig dat men begint over te gaan tot het oprichten van Belgische textielfabrieken ter plaatse, in Congo zelf. Deze methode zal volgens hen meer succes hebben. 295 De krant bericht ook over een Belgische zending textielnijveraars die op prospectie gaat naar Congo. Men legt aan de lezer uit dat België geen voorkeurspolitiek kan voeren zoals Frankrijk, omdat Congo, door zijn statuut, verplicht is zijn markt ook open te stellen voor de buitenlandse concurrentie. De krant verwijt de Belgen dat men, in tegenstelling tot deze concurrenten, geen aanwezigheidspolitiek voert in Congo. 296 In veel mindere mate besteedt ‘Het Laatste Nieuws’ ook enige aandacht aan de uitvoer van Congo. Men geeft een hele opsomming van cijfers over hoeveel en wat er uitgevoerd wordt. 297 Vooral wat de grondstoffen betreft ziet men de toekomst van de uitvoer rooskleurig in. Volgens de krant is er immers wereldwijd een groot tekort aan grondstoffen en zijn er daarom
294
H. Lahaye, “De economische betrekkingen met België”, Het Laatste Nieuws, 3/9/1952, p.6 F. Grootjans, “De Congolese markt”, Het Laatste Nieuws, 1/8/1953, p.1 296 “De Belgische textieluitvoer naar Congo”, Het Laatste Nieuws, 23/11/1953, p.5 297 “De buitenlandse handel van Congo”, Het Laatste Nieuws, 8/2/1952, p.5 295
133
nieuwe productiecentra en uitbreidingen van de oude nodig. Deze evolutie kan Congo enkel ten goede komen, aldus de krant, aangezien het land rijk is aan grondstoffen. 298 Besluit ‘Het Laatste Nieuws’ schenkt veruit de meeste aandacht aan de invoermogelijkheden voor België in Congo. De krant verwijt de Belgische zakenlui dat ze te weinig aandacht aan Congo besteden en zo de buitenlandse concurrenten bevoordelen. Hier moet dringend verandering in komen nu de koopkracht van de zwarte bevolking aan het stijgen is, vindt de krant. Over de uitvoer van Congo wordt veel minder geschreven. Men besteedt dus vooral aandacht aan de belangen van België en hoe de kolonie het moederland ten goede kan komen. 5.2.3. Vooruit De zeer luttele artikels die ik heb gevonden, bestonden voornamelijk uit een opsomming van cijfers over de uitvoer van Congo. Voorts verscheen er ook nog een artikel waarin het grote belang van Congo als afzetgebied voor de Belgische metaalverwerkende nijverheid, wordt benadrukt. Hoewel de zaken goed gaan, waarschuwt men in het artikel toch voor de stijgende concurrentie sinds WO II, voornamelijk van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Duitsland. 299 5.2.4. Vergelijking In Vooruit wordt amper aandacht besteed aan het onderwerp. In alle drie de kranten komt naar voor dat de uitvoer in de meeste sectoren stijgt. In ‘De Standaard’ wordt dit wel veel meer beklemtoond dan in de andere twee kranten. Alle drie de kranten schrijven ook over de invoermogelijkheden van België in Congo. ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ vinden beide dat in Congo zo veel mogelijk Belgische producten moeten ingevoerd worden, en dat de Belgische zakenlui te weinig aandacht besteden aan Congo. In ‘Vooruit’ komt dit niet aan bod. In ‘Het Laatste Nieuws’ wordt hier wel nog veel meer de klemtoon op gelegd in vergelijking met ‘De Standaard’. In ‘Het Laatste Nieuws’ is dit bijna het enige onderwerp dat aan bod komt, terwijl in ‘De Standaard’ ook de uitvoer uit Congo uitgebreid besproken wordt. 5.3. Het Tienjarenplan 5.3.1. De Standaard Hoewel de krant van in het begin gewonnen is voor het idee van het Tienjarenplan, heeft men eerst toch wat kritische bedenkingen. Men noemt het plan bijvoorbeeld “in veel opzichten utopisch en op bepaalde punten verkeerd”. De krant waarschuwt voor het verlies van financiële zelfstandigheid. Men is niet helemaal gerust in de zinspelingen van minister van koloniën Wigny, dat men ook wel vreemd kapitaal 298 299
F. Grootjans, “Het tekort aan grondstoffen”, Het Laatste Nieuws, 8/8/1953, p.1 “De Congolese markt”, Vooruit, 4/8/1951, p.3
134
zou kunnen nodig hebben om het plan te verwezenlijken. Volgens de krant moet men daarbij heel goed opletten. Men hoopt ook dat de minister niet zijn toevlucht zal nemen tot “het ongezonde procédé” waarbij de intresten gewaarborgd worden door de Staat, wat volgens de krant enkel leidt tot slecht bestuur. Men vermeldt in datzelfde artikel ook nog dat de minister er nog niet in slaagde zijn plan te laten goedkeuren door de CVP. Hij stuit hier op ernstige tegenstand. Volgens ‘De Standaard’ zijn deze reserves van de CVP nodig “om de verantwoordelijkheden duidelijk af te bakenen”. 300 Twee andere algemene bezwaren die de krant vermeldt zijn, ten eerste het tekort aan arbeidskrachten om alle werken die in het plan voorzien zijn uit te voeren. En ten tweede opnieuw de financiering van het plan. Men vermeldt echter ook meteen minister Wigny’s antwoorden op deze vragen. Het arbeidsprobleem is hij van plan op te lossen met het doorvoeren van een grote mechanisatie in Congo. De financiering is volgens de minister ook geen probleem aangezien Congo volgens hem die kosten zonder problemen kan dragen door middel van zijn natuurlijke rijkdommen en het belastingssysteem. 301 De krant ziet echter van in het begin ook heel wat positieve kanten aan het plan. Men schaart zich wel degelijk achter de algemene doelstellingen ervan. Heel algemeen komen die er op neer dat men een industrie in Congo zelf wil uitbouwen, zodat men niet meer volledig afhankelijk is van de prijzen voor grondstoffen op de internationale markt. Men wil met het plan ook de levensstandaard van de Congolese bevolking bevorderen. Met deze doelstellingen is de krant het wel eens, en men vindt het dan ook sowieso een verdienste dat het plan bestaat. Ook ziet de krant in het plan een verdediging tegen de stijgende internationale druk en kritiek op het kolonialisme. Met het Tienjarenplan kan België volgens de krant bewijzen aan de buitenwereld dat men het goed meent met zijn kolonie en dat men in staat is de taak die men in Congo heeft, te volbrengen. 302 In de latere artikels is er van het aanvankelijk scepticisme en de kritische toon zelfs niets meer te merken. Zo noemt men in een artikel uit 1953 de wet die het ministerie van koloniën uiteindelijk machtigde om het plan ten uitvoer te brengen: “een mijlpaal van betekenis in de ontwikkeling van Kongo en zijn economische opbloei.” 303 Men geeft in datzelfde artikel een uitgebreide opsomming van alle realisaties die op dat moment al gebeurd zijn op de domeinen van het vervoer, de elektrificatie, het onderwijs voor de Congolezen, de hygiënische en medische instellingen en de landbouw. In het besluit van dit artikel schrijft de krant: “Een vaststelling ligt echter voor de hand: daar waar onbeschaafdheid, slavernij en vrees heer en meester waren, hebben een halve eeuw hardnekkige inspanningen volstaan om een tijdperk van vrede en voorspoed in het leven te roepen.” 304 Uit dit fragment merken we dat men het Tienjarenplan als een soort van culminatiepunt beschouwt van de hele koloniale periode tot dan toe. Hier is dus geen spoor meer te vinden
300
“Onze taak in Kongo. Het betwiste Tienjarenplan”, De Standaard, 28/12/1949, p.2 “Het koloniaal Tienjarenplan”, De Standaard, 20/1/1950, p.5 302 “Onze taak in Kongo. Het betwiste Tienjarenplan”, De Standaard, 28/12/1949, p.1 303 “Het Kongolese Tienjarenplan wordt werkelijkheid”, De Standaard, 3/8/1953, p.5 304 Idem 301
135
van enige kritiek. Nochtans verschijnt dit artikel maar enkele maanden nadat men heeft aangekondigd dat men het budget voor het Tienjarenplan flink zal moeten uitbreiden. De meerderheid van de artikels in ‘De Standaard’ aangaande het Tienjarenplan zijn echter algemeen en zakelijk. Het gaat hier over debatten in het parlement of verslagen over de buitengewone begroting voor het plan. Aangezien deze artikels weinig bijdragen, ga ik daar niet verder op in. Besluit Bij de artikels over het Tienjarenplan bemerken we een evolutie in ‘De Standaard’. De krant is wel meteen voor het idee gewonnen, maar uit zich aanvankelijk toch nog sceptisch en kritisch. Vooral de financiering van het plan baart de krant zorgen. Ook het tekort aan arbeidskrachten wordt als een probleem aanschouwd. De krant schaart zich echter wel achter de algemene doelstellingen van het plan, namelijk het verhogen van de onafhankelijkheid van de Congolese economie en het verhogen van de levensstandaard en koopkracht van de Congolezen. Men ziet in het plan ook een middel tegen de stijgende internationale kritiek. In de artikels van de laatste jaren is van het aanvankelijk scepticisme niets meer te merken. 5.3.2. Het Laatste Nieuws Het is duidelijk dat ‘Het Laatste Nieuws’ zich meteen volledig achter het Tienjarenplan schaart. De hele berichtgeving aangaande het onderwerp is immers positief. Het eerste artikel dat ik in verband met het onderwerp vond, heeft als enthousiaste ondertitel: “Katanga wordt een belangrijk knooppunt van de verbindingswegen met de Atlantische Oceaan en de Indische Oceaan.” 305 Men laat veelvuldig de ministers Wigny en later Dequae aan het woord. Deze zijn uiteraard enkel maar positief over het plan. Zij herhalen bijvoorbeeld de hele tijd dat de financiering van het hele plan geen probleem is. Zelfs wanneer de economische situatie wat minder rooskleurig is, blijven de ministers iedereen geruststellen dat de financiële situatie van Congo gezond is en blijft. We merken dat in artikels die door medewerkers van de krant zelf zijn geschreven dit discours wordt overgenomen: er zijn geen problemen wat de financiering van het plan betreft. Men schrijft bijvoorbeeld dat België zo veel mogelijk zelf zal trachten te zorgen voor de leningen. Zo stelt men dus meteen dat de lezers niet moeten ongerust zijn dat men te afhankelijk zou worden van het buitenland door al te grote leningen. Wanneer men het heeft over een lening die men aangaat in Zwitserland, benadrukt men dat deze lening in zeer voordelige omstandigheden gebeurde. Voortdurend worden in de artikels ook de algemene doelstellingen van het plan uit de doeken gedaan. Deze zijn, de oprichting van verwerkende industrieën in Congo zelf zodat de economie minder kwetsbaar zou zijn, en het verbeteren van de levensomstandigheden van de Congolese bevolking. Dit laatste wordt voortdurend in de artikels herhaald. Men redeneert steeds op zo een wijze dat men er op uitkomt dat alle realisaties van het plan in het belang van de zwarte bevolking zijn. Voorbeeld: “Wil men in Congo voor kolonialen en inlanders behoorlijke woningen bouwen in voldoende aantal, dan moet men in Congo zelf de aanwezige 305
V. De Ruyter, “De economische ontwikkeling van Congo”, Het Laatste Nieuws, 25/5/1949, p.1
136
grondstoffen tot bouwmaterialen kunnen verwerken. […] Het uitsluitend afstemmen van de economie van Congo op de uitvoer van grondstoffen, zou de snelle sociale vooruitgang van de inlandse bevolking belemmeren. Ook moet het binnenlands verbruik een bepaalde economische bedrijvigheid scheppen, om in tijden van economische wereldcrisis een zekere welvaart van de inlandse bevolking te kunnen handhaven.” 306 Voorst verschenen er in ‘Het Laatste Nieuws’ ook heel wat korte berichtjes omtrent dit onderwerp, die voor ons niet zo interessant zijn. Zoals bijvoorbeeld een verslag van een vergadering voor de aannemers, de aankondiging dat ambtenaren van het ministerie van koloniën een studiereis gaan maken naar Congo in kader van het Tienjarenplan of een overzicht van de buitengewone begroting. Besluit Het Laatste Nieuws’ schaart zich meteen volledig achter het Tienjarenplan. Men laat veelvuldig ministers van koloniën Wigny en Dequae aan het woord, die zich uiteraard enkel positief uitlaten over het plan. Men benadrukt in de krant ook voortdurend dat het plan geen financiële problemen zal opleveren. In elk artikel worden de algemene doelstellingen van het plan herhaald, namelijk het verhogen van de onafhankelijkheid van de Congolese economie en het verbeteren van de levensstandaard van de Congolezen. De krant stelt ook steeds dat het plan in het belang is van de zwarte bevolking van Congo. 5.3.3. Vooruit ‘Vooruit’ doet het socialistische standpunt, en dus ook het eigen standpunt, over het Tienjarenplan uit de doeken aan de hand van de uiteenzetting van het socialistisch parlementslid Housiaux in de Kamer. Deze zegt dat de socialisten akkoord gaan met de algemene principes van het plan, namelijk de ‘mis-en-valeur’ van de rijkdommen van Congo en het verhogen van de levensstandaard van de zwarte bevolking. Hij meent echter dat het apparaat voor dit plan te klein is. Hij vraagt zich af waarom er geen hoge raad voor het Tienjarenplan wordt opgericht. Voorts vindt hij het noodzakelijk dat de eerste invloed uitgaat van de Staat en niet van de kapitaalkrachtige maatschappijen. Hij vindt dat de minister van koloniën alle macht verloren heeft. De beslissingen omtrent het plan in Brussel moeten volgens hem genomen worden door het ministerie en het parlement in plaats van in Congo door enkele grote maatschappijen en enkele ambtenaars. Hij meent dan ook dat het moment gekomen is om een algemene reorganisatie door te voeren in de koloniale administratie. Housiaux besluit: “Verbeter u administratie, verbeter het lot van de inlander, dan alleen zullen wij uwe begroting stemmen.” 307 We kunnen er wel van uitgaan dat dit ook de mening van de krant is. ‘Vooruit’ besteedt echter weinig aandacht aan het Tienjarenplan. Minister Wigny en gouverneur-generaal Jungers komen beide aan het woord in de krant. Zij zijn beide zeer positief over het plan en benadrukken dat het plan in het belang is van de Congolese bevolking.
306 307
V. De Ruyter, “De ontwikkeling van Congo”, Het Laatste Nieuws, 19/1/1950, p.3 “Het Tienjarenplan voor Kongo”, Vooruit, 22/11/1950, p.3
137
Voorts verschenen nog enkele artikels die niet veel bijdragen aan de bespreking, zoals bijvoorbeeld een artikel over het verslag van de Senaatscommisie of over een nieuwe benoeming. Besluit Over het Tienjarenplan schrijft ‘Vooruit’ weinig. Men laat wel een volksvertegenwoordiger aan het woord die het socialistische standpunt uit de doeken doet. De socialisten scharen zich achter de algemene doelstellingen, namelijk de economische ‘misen-valeur’ van Congo en het verbeteren van de levensomstandigheden van de zwarte bevolking. Maar men heeft ook kritiek op het plan. Men vindt dat er te weinig mensen zijn aangesteld om zich met de uitwerking ervan bezig te houden en dat het ministerie van koloniën al zijn macht is kwijtgespeeld aan de grote maatschappijen. Dit vindt men ontoelaatbaar. 5.3.4. Vergelijking Wat het Tienjarenplan betreft, scharen de drie kranten zich achter de algemene doelstellingen. ‘De Standaard’ en ‘Vooruit’ hebben echter in het begin nog enkele bedenkingen en kritieken. Deze verschillen wel van elkaar. ‘De Standaard’ maakt zich vooral zorgen over het financiële aspect. ‘Vooruit’ is er niet over te spreken dat het ministerie van koloniën al zijn macht afstaat (volgens de krant) aan de grote koloniale maatschappijen. ‘Het Laatste Nieuws’ uit geen kritiek op het plan, de krant is een absoluut voorstander. In tegenstelling tot de berichtgeving in ‘De Standaard’ benadrukt ‘Het Laatste Nieuws’ ook voortdurend dat er geen financiële problemen zijn. 5.4. Varia De economische onderwerpen die in de kranten aan bod kwamen, zijn zeer verscheiden. Over al deze onderwerpen verschenen ook steeds maar weinig artikels. Daarom zullen die op deze plaats allemaal samen besproken worden. Onder ‘Varia’ catalogeer ik dus alle artikels over economie die niet tot de twee bovenstaande onderwerpen behoren. Al deze artikels bespreken zou mij veel te ver in detail leiden en zou weinig bijdragen tot mijn onderzoek. Vandaar dat ik een korte, algemene bespreking van deze artikels zal geven. 5.4.1. De Standaard In het algemeen is het beeld dat men krijgt bij het lezen van de artikels over de economie in Congo in die jaren zeer positief en optimistisch. Verscheidene artikels geven een algemeen overzicht van de algemene economische toestand. De woordkeuze die men daarbij gebruikt, is bijna altijd positief. Men noemt de economische toestand in Congo “zeer bevredigend”,”uiterst gunstig”, “gezond”, … Men overloopt in deze algemene artikels meestal verschillende sectoren van de economie en de conclusie is steeds dat het in bijna al deze sectoren goed gaat. De handel, mijnbouw en industrie gaan in stijgende lijn, de financiële situatie is gezond, de landbouw voldoet aan de voedselbehoeften, enzovoort Hier en daar is er natuurlijk altijd een sector waar het wat minder gaat en dan formuleert men in de
138
artikels oplossingen. Voorts bestaan deze artikels voor een groot deel uit een opsomming van cijfers. Men ziet in de groeiende economie van Congo ook heel wat voordelen voor België. Congo levert België grondstoffen voor de industrie, er ontstaan nieuwe industrieën in België dankzij de kolonie en de intense handel tussen beide komt zowel moederland als kolonie ten goede, volgens de krant. Maar ook de Congolezen zelf zouden bij dit alles voordeel hebben, want de hoogconjunctuur zorgt voor vele investeringen en deze zouden op korte termijn heel wat baten met zich meebrengen voor de zwarte bevolking. 308 Vooral uit de artikels over de energievoorziening is af te leiden welke grote toekomst men nog voor Congo in het verschiet ziet liggen. Voor de elektrificering van Congo heeft men grootse plannen voor het bouwen van hydro-elektrische centrales. Verscheidene artikels handelen hierover. De watervallen van Zongo, vlakbij Leopoldstad, aanziet men als een perfecte locatie. Men noemt de Congostroom “de machtigste hydraulische energieconcentratie ter wereld”. De oprichting van deze centrales zal volgens de krant zorgen voor een economische revolutie in Congo. Deze centrales zijn wel enkel nuttig als men ze gebruikt voor de energiebevoorrading van grote transformatie-industrieën. De oprichting van de centrales maken dus deel uit van de grootse plannen die men nog heeft voor Congo. 309 Voorts spreekt men ook over de mogelijkheid om synthetische petroleum in Congo te produceren. De krant is hiervan een voorstander, men ziet vele mogelijkheden in het bezitten van synthetische petroleum, onder andere uit strategisch belang. 310 Men schrijft echter ook over moeilijkheden in de economische sector. Een groot probleem is het vervoer. De verkeersinfrastructuur is vaak ontoereikend. De krant noemt het “een van de voornaamste problemen waarmede de economie te strijden heeft.” 311 Zo bericht men over een vervoerscrisis in Matadi, waar de haven de binnenkomende goederen een tijd lang niet meer kan verwerken. In de kolonie verwijt men het gouvernement-generaal een gebrek aan vooruitzicht. Men vindt het niet kunnen dat alle invoer via Matadi moet terwijl er ook nog andere mogelijkheden zijn. Vooral in Katanga en Kivu is de ontstemming zeer groot. De krant is het met de verwijten eens: “In koloniale kringen heeft het inderdaad [eigen benadrukking] niet aan waarschuwingen ontbroken.” 312 Een jaar later schrijft men echter dat Matadi het probleem niet meer is, maar wel Leopolstad. Men stelt dat er heel wat nieuwe wegen vereist zijn om hele streken in Congo productief te maken. 313 Ook de voorzitter van de Royal Automobile Club van België, die in de krant aan het woord komt, uit kritiek op de toestand van het wegennet in Congo. Hij stelt dat deze toestand nadelig is voor het toerisme in Congo Minister Buisseret dient hem echter van weerwoord en stelt dat het wegennet in Congo in volle ontwikkeling is. Om dit aan te tonen maakt hij een vergelijking met het aantal 308
“De voordelen van Congo voor België”, De Nieuwe Standaard, 7/6/1946, p.4 “Een revolutie in Kongo?”, De Standaard, 13/4/1955, p.6 310 “Kongo krijgt een fabriek van synthetische benzine”, De Standaard, 9/9/1952, p.7 311 “Stedenbouw in Belgisch Kongo”, De Standaard, 21/4/1950, p.6 312 “De vervoerscrisis te Matadi”, De Standaard, 16/1/1951, p.2 313 “De Kongolese indrukken van minister Dequae”, De Standaard, 5/10/1951, p.1 309
139
kilometers wegen in 1920 en in 1953. De minister is ervan overtuigd dat de verdere uitbreiding van het wegennet, die deel uitmaakt van het Tienjarenplan, de ontwikkeling van de kolonie op alle gebied in de hand zal werken. 314 Er is echter ook goed nieuws op te tekenen wat het vervoersvraagstuk betreft. Volgens ‘De Standaard’ heeft België als eerste het probleem van de elektrificatie van de spoorwegen in Afrika opgelost. Het probleem is immers zeer verschillend van dat in België, aangezien de afstanden veel langer zijn en het verkeer veel minder druk. De krant meldt echter trots dat de Belgische industriëlen reeds in 1949 de oplossing hebben gevonden voor dit moeilijk probleem, lang voor landen als Frankrijk en Duitsland. 315 Een andere economische sector waar het nog niet op rolletjes loopt, is de ontwikkeling van de zwarte middenstand. Volgens de krant bezitten de meeste ‘inlandse’ handelaren “ellendige winkeltjes”. Bovendien behoort slechts een zeer kleine minderheid van de Congolese bevolking tot de middenstand. Zij bezitten immers meestal niet de nodige kwaliteiten, bevoegdheden en middelen, aldus de krant. “Wij treffen haast geen inlanders aan die in staat zijn hun onderneming behoorlijk te leiden.” De krant loopt dus niet hoog op met de kwaliteiten van de Congolezen om succesvolle middenstanders te worden. Toch vindt men het belangrijk dat er een zwarte middenstand ontstaat, ook al is men er van bewust dat de blanken daar geen belang bij hebben. Men reikt dan ook een aantal oplossingen aan. Het eerste probleem is volgens de krant dat de Congolezen nog te veel “een stamgeest” bezitten en dat hun traditionele economie, een collectieve economie is. Het tweede probleem is dat de zwarte bevolking materieel een enorme achterstand heeft. ‘De Standaard’ vindt het dan ook gewenst dat men kredietkassen zou oprichten voor de Congolezen die wensen een eigen zaak te beginnen. Ten slotte zijn de Congolezen ook technisch gezien veel te weinig gevormd. De krant vraagt dan ook een uitbreiding van het technisch en beroepsonderwijs. 316 ‘De Standaard’ ziet echter ook een aantal positieve kanten aan de ontwikkeling van de kleinhandel in Congo. De “winkel-bazaars” hebben het grote economische voordeel dat ze heel flexibel zijn. Bovendien bewijzen zij aanzienlijke diensten aan de Congolese bevolking. Enkel al hun aanwezigheid, doet de zwarte bevolking immers verlangen naar de producten die ze verkopen, waardoor men meer gemotiveerd is om te werken om geld te verdienen en dus zo het pad der ontwikkeling in te slaan, aldus de krant. Hoewel deze bazaars nog dominant zijn in ‘de brousse’, ziet de krant in de centra ook de opkomst van gespecialiseerde handelshuizen. Men aanziet dit als een teken van hoogconjunctuur en vertrouwen in de toekomst. 317 Een zeldzame keer laat men zich in de krant ook zeer negatief uit over aspecten van het economische leven. Zo heeft men het over de uitbuiting van de zwarte planters in de katoenteelt. Volgens ‘De Standaard’ worden de planters benadeeld doordat de verkoop van het katoen wordt toevertrouwd aan exploiterende trusts. Zo zijn er al “miljarden ontstolen” aan deze “zwarte sukkelaars” door “heren die de kolonie als hun privé-bezit beschouwen”.
314
“De uitbreiding van het Kongolese wegennet”, De Standaard, 2/12/1954, p.6 “De electrificatie der spoorwegen in België en Belgisch Kongo”, De Standaard, 5/4/1955, p.6 316 “Ambachten en kleine handel in Kongo”, De Standaard, 15/9/1954, p.6 317 “De ontwikkeling van de kleinhandel in Kongo”, De Standaard, 15/9/1954, p.6 315
140
De krant noemt dit “het uitbuitingssysteem van onze koloniale kapitalistische ondernemingen in al zijn afschuwelijkheid.” Sarcastisch merkt de krant op: “Hij is een voortreffelijke voogd, de Belgische staat, die 30 jaar lang zó met het erfgoed van de hem toevertrouwde minderjarigen liet omspringen.” De zwarte bevolking wordt hier dus aanzien als minderjarig en de krant verwijt de Belgische regering, die men aanziet als hun voogd, dat deze hen niet beter beschermt. De regering heeft dit ondertussen echter begrepen en heeft een nieuw katoendecreet uitgevaardigd dat volgens de krant “goed en menselijk” is. Men eindigt dus toch met een positieve noot. 318 In een ander artikel laat men “een uiterst bevoegd persoon” aan het woord, die stelt dat de hoogconjunctuur in Centraal-Afrika op zijn einde is. Dit in tegenstelling met wat in België gedacht wordt. “In het moederland meent men nog steeds dat de ‘economische boom’ die de kolonie sedert de oorlog kent, geen einde kan nemen, te meer omdat op het ministerie van Koloniën een oppervlakkig optimisme schering en inslag is.” Men verwijt het ministerie dus dat men de mensen een rad voor ogen draait en de realiteit niet wil zien. Volgens deze bevoegde bron stelt zich voor het eerst in Congo het probleem van de werkloosheid. Dit probleem wordt volgens de auteur nog verergerd door de “gesteltenis van de inlander”. Deze snapt volgens hem niets van het economisch mechanisme en blijft van het platteland naar de centra stromen, met het valse vooruitzicht van werk en hoge lonen. De overheden nemen volgens de auteur wel maatregelen, maar de moeilijkheden zijn haast niet te overzien. Door de stijging van de werkloosheid, stijgt ook het misdaadcijfer, aldus de auteur. Hij ziet een grote bedreiging in deze uitbreiding van “een ontevreden proletariaat van half-beschaafde negers”. Hij gebruikt daarbij dreigende beeldspraak; hij spreekt over de steden waar “de blanke minderheid omgeven is door een massale negerbevolking”. De enige oplossing die hij ziet voor het probleem is het terugzenden van de overtollige werkkrachten naar het platteland. Wettelijk gezien zijn hier geen bezwaren tegen. De Congolezen zijn immers geen burgers. Praktisch gezien echter heeft men veel te weinig mankracht om dit te bewerkstelligen, aldus de bron. Hij besluit dan ook dat het om een uiterst ingewikkeld vraagstuk gaat, waar niet zo gemakkelijk een oplossing voor gevonden kan worden, maar hij vindt het al belangrijk dat de publieke opinie ook op de hoogte wordt gebracht van minder optimistische strekkingen over Congo. 319 Besluit In de overgrote meerderheid van de artikels wordt de economische toekomst van Congo als zeer rooskleurig aanzien. Bij het lezen van de algemene overzichten krijgt men het gevoel dat alles in stijgende lijn gaat. Men stelt ook dat deze economisch boom vele voordelen heeft voor België. Dat men de toekomst van Congo zeer groots ziet, blijkt vooral uit de artikels waarin men het heeft over de plannen om hydro-elektrische centrales te bouwen.
318 319
“Kongolees katoen en ’s lands belangen”, De Standaard, 5/9/1947, p.1 “Minder rooskleurige vooruitzichten in Centraal-Afrika”, De Standaard, 2/10/1953, p.2
141
Er komen echter ook een aantal problemen aan bod in de artikels. Het grootste daarvan is het vervoersprobleem. De infrastructuur van Congo is nog niet voldoende om de verhoogde economische activiteit te verwerken. Ook aan de ontwikkeling van een zwarte middenstand is er volgens de krant nog veel werk. De krant vindt het echter wel belangrijk dat dit gestimuleerd wordt. Sporadisch laat men zich ook zeer negatief uit over een aspect van het economische leven. Zo klaagt men de uitbuiting van de zwarte katoenplanters aan en laat men een bron aan het woord die stelt dat de hoogconjunctuur van Centraal-Afrika op zijn einde is en dat de werkloosheid stijgt, wat gevaarlijk kan zijn voor de blanke minderheden in de steden. Zulke artikels zijn echter zeer dissonant met de overige artikels die verschijnen. 5.4.2. Het Laatste Nieuws De onderwerpen waar de meeste aandacht aan besteed worden, zijn de vervoersproblemen en de visserij. De krant schrijft over de vervoerscrisissen in Matadi en Leopoldstad. De havens konden in een bepaalde periode in 1952 de invoer niet meer aan, wat voor grote problemen zorgde. De krant stelt echter dat de crisis ondertussen zo goed als bezworen is. Dit wil volgens de krant echter niet zeggen dat de vervoersproblemen opgelost zijn. Er is nog veel werk aan de winkel. De krant stelt de lezer echter gerust, dat men er met het Tienjarenplan volop mee bezig. 320 Voorts wijdt de krant ook nog een artikel specifiek aan het vervoer in de Oost-provincie. Het treinverkeer gebruikt daar nog locomotieven die rijden op hout, maar dit is volgens de krant omdat de zwarte arbeiders nog niet ontwikkeld genoeg zijn om dieselmotoren te bedienen. Men schuift de schuld voor de ‘onderontwikkeldheid’ van de verkeersinfrastructuur dus in de schoenen van de Congolezen en wijt het aan hun onkunde. Men bericht ook nog over de plannen voor een kanaal tussen Stanleystad en Ponthierstad en voor een brug tussen de twee stadsgedeelten van Stanleystad, die gescheiden worden door een rivier. 321 Ten slotte bericht men ook nog over de plannen om een kabelbaan aan te leggen tussen Kalundu en Costermanstad. Dit is volgens de krant veel goedkoper als het aanleggen van een spoorweg. 322 ‘Het Laatste Nieuws’ wijdt verscheidene artikels aan de wetenschappelijke expeditie die de mogelijkheden voor de visserij in Congo onderzoekt en de daaruit resulterende oprichting van het eerste visserijbedrijf in Congo. Het doel van dit bedrijf is om te zorgen voor een betere voeding voor de zwarte bevolking en het is dus ook niet de bedoeling dat men veel winst maakt, aldus de krant. 323 Wat de landbouw betreft, schrijft de krant dat men in Congo de oprichting van ‘inlandse’ bedrijven nastreeft om zo de levensomstandigheden van de zwarte bevolking te verbeteren. Men stuit daarbij echter op vele problemen en het project zal dan ook een lange tijd in beslag nemen, aldus de krant. De problemen die de krant aanhaalt zijn dat de Congolezen regelmatig hun velden verlaten en hun dorpen verplaatsen en dat men moet 320
“Vervoer in Congo”, Het Laatste Nieuws, 29/1/1952, p.2 en “Het vervoer in Congo”, 2/2/1952, p.4 Mondele Moke, “Het vervoer in de Oost-provincie”, Het Laatste Nieuws, 6/6/1948, p.1 322 “Het vervoer in Congo”, Het Laatste Nieuws, 10/5/1951, p.2 323 “Congo gaat aan het vissen”, Het Laatste Nieuws, 15/6/1950, p.1 321
142
rekening houden met de “stamgeest” van de zwarte bevolking. Dit houdt in dat men de landbouwbedrijven moet inpassen in de gewoonterechtelijke, familiale structuur die de Congolezen gewoon zijn. De krant stelt hier dus dat de Congolezen zelf de problemen veroorzaken (hoewel niet uit kwade wil) bij een project dat bedoeld is om hen te helpen. Zo impliceert men hier dus dat de Congolezen niet bijster snugger zijn en dat een eventuele mislukking van het project zeker niet aan de Belgen zal te wijten zijn. 324 Ook de energie-voortbrenging komt kort aan bod in de krant. Men schrijft over de plannen om hydro-elektrische centrales te bouwen aan de Congorivier. Deze zouden onder andere moeten dienen om de Congoleze bossen en valleien productief te maken. 325 In de (weinige) artikels over de algemene economische situatie in Congo, wordt er meestal een positief beeld naar voor geschoven. Zo meldt de krant dat senator Godding in een redevoering stelt dat Congo drukke handelsbetrekkingen ontplooit met de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Zuid-Afrika en dat Congo dan ook geroepen is om “een van de voornaamste nijverheidscentra van het Afrikaanse vasteland te worden”. 326 Men stelt ook dat de verschillende provincies van Congo langzaam naar elkaar aan het toe groeien zijn en elkaar steeds meer gaan aanvullen. 327 Voorts komt er in de krant nog een heleboel andere onderwerpen (eenmalig) aan bod, waar we nu niet verder op gaan ingaan, zoals de cacaovoortbrenging, het belastingstelsel, de bouwbedrijvigheid, de ledernijverheid, het spaarwezen, enzovoort. Besluit De onderwerpen waar de meeste aandacht aan besteed wordt, zijn de vervoersproblemen en de oprichting van het eerste visserijbedrijf in Congo. Men schrijft ook over het project om landbouwbedrijven voor de zwarte bevolking op te richten, maar men stelt dat men daarbij met grote moeilijkheden kampt door het gedrag van de Congolezen. In de artikels over de algemene economische toestand wordt steeds een positief beeld uitgedragen. 5.4.3. Vooruit Het onderwerp dat het meest aan bod komt, is het vervoersvraagstuk. ‘Vooruit’ noemt het een “zeer zwaar en omvangrijk probleem”. De “erbarmelijke toestand” van de verkeersinfrastructuur in Congo zorgt volgens de krant voor immense vertragingen. Men verwijt de ambtenaren daarbij dat ze hun verantwoordelijkheid niet nemen. Deze verklaren immers dat de crisis is te wijten aan de grote stijging van de uitvoer sinds het uitbreken van de oorlog in Korea. Dit is volgens de krant echter niet waar. De uitvoer zou helemaal niet zo veel zijn gestegen. De krant vindt dat dit antwoord blijk geeft van een “zeer vergaand 324
Johan Raeymaekers, “De landbouw in Congo”, Het Laatste Nieuws, 6/11/1954, p.1 L.S., “Congo en Ruanda-Urundi”, Het Laatste Nieuws, 26/3/1955, p.7 326 “De economische ontwikkeling van Congo”, Het Laatste Nieuws, 6/11/1947, p.3 327 “De economie in Congo”, Het Laatste Nieuws, 21/2/1954, p.9 325
143
cynisme”. De ware oorzaak van de crisis is volgens hen de “achterlijkheid” van de vervoersmiddelen in Congo. Bovendien ziet men ook een buitenlandse inmenging in het probleem: “Het is bekend dat sommige vreemde mogendheden en kapitaalkrachtige maatschappijen steeds getracht hebben het goederenvervoer van Belgisch Congo langs andere wegen dan die van de kolonie zelf af te leiden.” Ook de Belgische financiers zouden volgens de krant belangen nagestreefd hebben, die tegenstrijdig zijn met die van België en Congo. 328 Over die buitenlandse inmenging wordt nog meer geschreven in een ander artikel. De titel drukt meteen de vijandigheid uit: “De vervoerscrisis in Congo. Wie zijn de schuldigen en waar zitten de dienaars van de vreemde belangen?” Uit het artikel moet al snel blijken dat die dienaars zich bevinden in het kamp van de politieke tegenstanders van ‘Vooruit’. De krant toont dit aan, aan de hand van citaten uit de perspolemiek die naar aanleiding van het onderwerp plaatshad. In een aantal “reactionaire bladen” schuift men een “anti-nationale oplossing” voor het probleem naar voor. Zo schrijft men in ‘La Libre Belgique’ dat elke provincie in Congo economisch zou moeten worden aangesloten op een vreemde haven (bijvoorbeeld Katanga op Lobito). ‘Vooruit’ vindt dus dat men met deze oplossing de buitenlandse belangen bevoordeelt en dat men zich dus tegen de eigen natie keert. Bovendien merkt men sarcastisch op: “Heel eigenaardig dat noch ‘La Libre’ noch ‘La Flandre’ er op wijzen dat katholieke en liberale creaturen steeds een overwegende rol hebben gespeeld en nog spelen op het departement van Koloniën en dat de huidige vervoerscrisis in Congo wijst op hetzij ergerlijke onbekwaamheid, hetzij schuldige nalatigheid der hoge heren.” 329 Dit artikel is dus duidelijk politiek geïnspireerd. Men geeft de politieke tegenstanders de schuld van de crisis en verwijt hen dan ook nog dat ze met een zeer slechte oplossing op de proppen komen. Men dicht hun dus slecht bestuur toe. ‘Vooruit’ besteed ook enige aandacht aan de energievoorziening. Men bericht over de plannen om waterkrachtcentrales op te richten. Een artikel handelt zelfs over het plan van een Zwitsers ingenieur om een ondergrondse watercentrale onder het Kivoemeer aan te leggen. Volgens de krant moeten de centrales in elk geval opgericht worden met het oog op toekomstige noden en niet de onmiddellijke behoeftes. Dit impliceert dat men nog een grote economische uitbreiding verwacht in Congo. 330 De krant bespreekt in een artikel ook het verslag van de FAC, een nevenorganisatie van de VN, over de landbouw in Congo. Dit verslag uit scherpe kritiek op de landbouw. ‘Vooruit’ vindt deze kritiek begrijpelijk. In vergelijking met andere landen is het inderdaad slecht gesteld met de landbouw in Congo, volgens de krant. Men wijt dit aan de liberale economische politiek die er gevoerd wordt. Gouverneur-generaal Petillon en zijn mensen houden er volgens de krant enkele “zonderlinge opvattingen” op na die in andere landen al lang voorbijgestreefd zijn. Voor de problemen in de landbouw zijn volgens de krant geen oplossingen te vinden in het liberaal stelsel. Het grootste probleem zou zijn dat de ontwikkeling van de landbouw geen gelijke tred houdt met die van de nijverheid en dat de beleidsvoerders daar ook niet naar streven. 331 328
“Een zwaar probleem voor Belgisch Kongo: het vervoer”, Vooruit, 28/11/1951, p.3 “De vervoerscrisis in Congo”, Vooruit, 1/1/1952, p.1 330 “De industrialisatie van Congo”, Vooruit, 1/2/1950, p.2 en “Het Kivoemeer als krachtbron”, Vooruit, 28/11/1952, p.5 331 “De h. Petillon en het landbouwplan voor Congo”, Vooruit, 5/11/1953, p.2 329
144
Voorts komt er in de krant nog een heleboel andere onderwerpen (eenmalig) aan bod, waar we nu niet verder op gaan ingaan, zoals de visvangst, de emissiebank, enzovoort.
Besluit De vervoerscrisis in Congo komt het meest aan bod. De artikels hierover zijn duidelijk politiek geïnspireerd. ‘Vooruit’ verwijt zijn politieke tegenstanders dat ze de vervoerscrisis hebben veroorzaakt en nu met antinationale oplossingen op de proppen komen, namelijk het gebruik van buitenlandse handelswegen voor de in-en uitvoer van Congo. ‘Vooruit’ is het absoluut niet eens met deze oplossing. Voorts maakt men in de krant ook melding van de plannen om waterkrachtcentrales te bouwen in Congo. Ten slotte levert de krant ook kritiek op het landbouwbeleid in de kolonie. De problemen op dat gebied worden volgens ‘Vooruit’ veroorzaakt door de liberale economische politiek. 5.4.4. Vergelijking In alle drie de kranten komt een overwegend positief beeld naar voor over de economische situatie in Congo. Vooral in ‘De Standaard’ wordt sterk benadrukt dat het zeer goed gaat met de Congolese economie. Vreemd genoeg is het ook net in deze krant dat er een artikel wordt gepubliceerd, waarin gesteld wordt dat de hoogconjunctuur in Centraal-Afrika voorbij is. In de andere twee kranten heb ik zulke doemscenario’s niet teruggevonden. De vervoerscrisis is een onderwerp dat in alle drie de kranten aan bod komt. ‘De Standaard’ stelt zich daarbij akkoord met de verwijten van sommige koloniale kringen, dat de crisis had kunnen vermeden worden als men gebruik had gemaakt van andere, buitenlandse, vervoerswegen. Het is net tegen deze oplossing dat in ‘Vooruit’ hard van leer wordt getrokken. Men vindt dit een antinationale oplossing waarbij het buitenland bevoordeeld wordt. ‘Het Laatste Nieuws’ spreekt zich in deze kwestie niet uit. De grootse plannen om waterkrachtcentrales op te richten, zijn een ander onderwerp dat in alle kranten aan bod komt. In ‘De Standaard’ wordt hier wel nog meer aandacht aan besteed dan in de andere twee kranten. Deze artikels wijzen op een optimistische visie op de economische ontwikkeling van de kolonie. In ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘Vooruit’ komen kort de problemen in de landbouw aan bod. ‘Het Laatste Nieuws’ wijt deze problemen echter aan de zwarte bevolking, terwijl ‘Vooruit’ de schuld legt bij de economische politiek die in de kolonie gevoerd wordt. In ‘De Standaard’ heb ik aangaande dit onderwerp geen artikels gevonden. In ‘Het Laatste Nieuws’ wordt relatief veel aandacht besteed aan een onderwerp dat bij de andere twee kranten niet ter sprake komt, namelijk de oprichting van het eerste visserijbedrijf in Congo.
145
6. De kolonie op sociaal gebied 6.1. De blanken in Congo In wat volgt, zal ik spreken over kolonisten of het kolonaat, wanneer ik het heb over personen die zich op eigen houtje en voor eigen rekening permanent in de kolonie vestigden. Wanneer ik spreek over kolonialen, bedoel ik de personen die een tijdelijke koloniale loopbaan hadden. We hebben gezien dat er verscheidene kwesties waren, die de kolonialen en kolonisten in Congo bezig hielden, na de oorlog. Vooral de schaarste (vlak na de oorlog), de aflossing van de oorlogskolonialen, het kolonistenvraagstuk en hun vraag naar meer autonomie en politieke rechten, waren zaken die bij de blanken in Congo, en vooral de Belgen, hoog op de agenda stonden. Hieronder zal worden onderzocht in hoeverre ook de Vlaamse pers met deze kwesties begaan was en welk standpunten de kranten hierin innamen. Bovendien zal worden nagegaan welk beeld er over de blanken in Congo werd opgehangen in de kranten. 6.1.1. De Standaard Een onderwerp dat de gemoederen beroert in Congo na de oorlog is de relève, de aflossing van de oorlogskolonialen, die nogal moeizaam verloopt. Dit valt duidelijk te merken bij het lezen van twee ‘Brieven uit Congo’ die in ‘De Standaard’ verschenen. Wie de auteur van deze brieven is, wordt niet vermeld. Ik vermoed een koloniaal, die wel vaker stukjes schrijft voor ‘De Standaard’. Door het publiceren van zijn artikels, schaart de krant zich in elk geval achter zijn uitspraken. In de artikels doet hij zijn beklag over het feit dat de kolonialen wel bewierookt worden voor hun inspanningen tijdens de oorlog, maar dat men geen acties onderneemt om hen te helpen. ‘Geen woorden, maar daden’ en ‘Stank voor dank’, zijn duidelijk de boodschappen die de schrijver van de artikels wil overbrengen. Vooral de kolonialen in de ‘brousse’ hebben het hard te verduren volgens de auteur. Zowel bij de inlanders als bij de Europeanen bestaat immers de trend om het comfort van de steden te verkiezen boven het harde leven in de ‘brousse’. Dit is volgens hem perfect te begrijpen. De kolonialen in het binnenland moeten immers harder werken, zeker sinds de oorlog. Bovendien is het probleem van de bevoorrading het meest acuut in de moeilijker bereikbare broussegebieden en verloopt ook de briefwisseling met het thuisfront er veel onregelmatiger. Deze kolonialen snakken volgens de auteur terecht naar een lange vakantie in België. De weinige vervangingskolonialen die in Congo aankomen, staan echter niet te springen om in de ‘brousse’ aan het werk te gaan en blijven in de steden. “Intussen blijven hun moegesloofde kollega’s [sic] voorttobben en worden zij voorgoed verbitterd wanneer zij vaststellen dat, […], er voor hen geen ander vooruitzicht bestaat dan ziek naar Europa te worden gerepatrieerd.” 332 Uit deze zin blijkt goed hoe men de miserie en de wanhoop van de (brousse)kolonialen in de verf wil zetten door woorden als “moegesloofde” en “voorttobben”. Dit bleek ook al uit de titel van het artikel waarin men het heeft over de “noodkreet van de kolonialen”. 332
“De noodkreet der kolonialen: Aflossing”, De Nieuwe Standaard, 2/11/1945, p.5
146
De auteur eindigt een van de artikels met de retorisch vraag: “Geeft men zich in verantwoordelijke kringen wel rekenschap van wat er als gevolg van dit alles omgaat in de mentaliteit van de kolonialen, vooral van de koloniale ambtenaars?” 333 Het antwoord van de auteur is duidelijk “neen”. Maar ook de kolonialen die niet in het binnenland werken, hebben een lange lijst grieven, die de auteur uit de doeken doet. “De mentaliteit in Kongo is niet wat ze zou moeten worden.”, schrijft de auteur. Het woord ‘worden’ is opzettelijk gekozen en vet gedrukt door de auteur om er op te wijzen dat de (slechte) mentaliteit van de kolonialen op dat moment het noodzakelijke gevolg is van de toestand en dat men hun dat zeker niet mag kwalijk nemen. Die gemoedstoestand kan immers enkel veranderen als men vers bloed naar de kolonie stuurt. ‘Maar waar blijft dit vers bloed dan?’, vraagt de auteur zich luidop af. Men krijgt in Congo immers de indruk dat het de jeugd aan drijfkracht en bezieling ontbreekt om koloniaal te worden. Indien deze indruk verkeerd is, moet men volgens hem toch eens uitleggen “waarom de personeelswisseling zo ellendig traag geschiedt; waarom er te weinig kolonisten vertrekken uit België; waarom men toelaat dat de verhouding der vreemde bevolking tegenover de Belgische steeds ongunstiger wordt voor deze laatste.” De herhaling van het woord ‘waarom’ zorgt hier voor een hammerend effect; zoveel vragen en geen antwoorden. En men waarschuwt hier ook voor de ‘vreemdelingen’ die de plaatsen van de Belgen aan het innemen zijn in Congo. Men maakt hierbij de vergelijking met de Belgische koolmijnen waar men ook beroep moet doen op buitenlandse werkkrachten. “Tenware men er misschien aan dacht, zoals voor de koolmijnen hier Duitsche krijgsgevangen heen te sturen?…”, besluit de auteur sarcastisch. 334 Deze vergelijking moet de ernst van de situatie illustreren voor de lezers in het moederland. Om toekomstige kolonialen met al deze kommer en kwel ook niet af te schrikken, beschrijft de auteur ook nog even alle leuke en mooie kanten van een koloniale loopbaan. De grote meerderheid van de artikels in ‘De Standaard’ over de blanken in Congo handelt echter over het kolonistenvraagstuk. De mening van de krant over dit vraagstuk, die naar voor komt uit de artikels, is niet helemaal rechtlijnig. Maar over het algemeen kan men zeggen dat de krant voor een bevordering van de immigratie van Belgen in Congo is, maar tegen een massa-immigratie, want de kolonisten moeten tot een bepaalde elite behoren. Een van de artikels, heeft als titel: ‘Is Kongo een land voor blanke inwijking?’ Al in de eerste zin geeft men een antwoord op die vraag: neen, en dit zal zo ook nog een tijdje blijven. Volgens het artikel hebben de meeste Belgen verkeerde voorstellingen over de vruchtbaarheid van de Afrikaanse bodem. Op een licht ironische toon schrijft men: “In zijn verbeelding is die grond overal overdadig vruchtbaar: men behoeft maar te planten of zaaien en de vruchten vallen in den schoot van den verrukten toekijker.” Deze waanvoorstelling wil men het artikel de wereld uit helpen. Ten eerste zijn er wel zeer vruchtbare gronden, maar men vindt dat in de eerste plaatse de zwarte bevolking, die van die gronden moet leven, daar recht op heeft. En ten tweede zijn volgens het artikel de gronden over het algemeen slechter dan in België omdat de Congolezen hun gronden niet altijd zo goed verzorgd hebben. Vervolgens wordt Congo kort gebied per gebied besproken, en vermeldt men steeds waarom elk gebied niet geschikt is voor immigranten, in tegenstelling tot wat de voorstanders van een 333 334
Idem “Staan er genoeg Belgen klaar voor de personeelswisseling?”, De Nieuwe Standaard, 22/11/1945, p.6
147
massale immigratie soms beweren. Naast de kwaliteit van de bodem, zijn de argumenten van de schrijver vooral van medische en hygiënische aard. De nadelen van het tropische klimaat voor Europeanen is een thema dat in verscheidene artikels voorkomt. Een element dat daarbij steeds terugkomt, is de stelling dat het klimaat de zenuwen van blanken verzwakt. De auteur geeft ook een uitgebreide opsomming van allerlei ziektes die men kan oplopen, die duidelijk bedoeld is om af te schrikken. Er zijn volgens de auteur echter ook sociaal-economische voorwaarden voor het welslagen van een blanke inwijking, waaraan niet voldaan is in Congo. Want: “Stel dat zich duizenden blanken op een geschikte plateau gevestigd hebben en er in het zweet huns aanschijns den grond bewerken, hoe zullen zij de vruchten van hun arbeid te gelde maken?” Volgens de wetten van vraag en aanbod zullen de blanke kolonisten immers niet veel meer krijgen voor hun producten dan Congolese landbouwers. Dit zou als gevolg hebben dat de blanken op hetzelfde sociale peil terecht zouden komen als de zwarten. En dit is iets dat volgens de krant ten alle prijzen moet vermeden worden. Men verwijst daarbij naar de “arme blanken” van Zuid-Afrika;“zij lopen er blootsvoets en in lompen rond.” Zulke barsten in het prestige van de blanken kunnen niet. Dit is een argument dat ook in verscheidene andere artikels opduikt. De angst voor ‘minderwaardige’ blanken in Congo, is dus blijkbaar vrij groot. De Congolezen mogen enkel de ‘goede’ blanken zien. De auteur besluit dan ook: “Neen, Kongo is geen land voor blanke immigratie op groote [sic] schaal. Er is alleen plaats voor afzonderlijke kolonisten.” 335 Ik wil hier ook even opmerken dat de auteur van dit artikel onder kolonisten blijkbaar enkel landbouwers verstaat, dit is in de andere artikels minder het geval, men heeft het ook over handelaars, nijveraars, stielmannen enzovoort. Men is ook een voorstander van het plan van de minister van koloniën om een organisme op te richten dat zich zal bezighouden met het verlenen van krediet aan kandidaat-kolonisten. Maar men is er blijkbaar toch nog niet helemaal zeker van dat de minister zijn beloftes zal waarmaken, want men besluit: “Na deze mooie verklaringen wacht Congo nu op daden van den Minister van de Kolonie in België.” 336 ‘De Standaard’ vindt dat de hele discussie rond het kolonistenvraagstuk met te veel hartstocht gevoerd wordt, waardoor men vaak vervalt in overdrijvingen. Aangaande dit onderwerp is het motto van de krant dan ook: “In medio veritas”. Zo worden de socialisten, die steeds fel gekant waren tegen de kolonisatie, grof taalgebruik verweten: “Het enige nut dat ze de kolonisatie toewezen was…dat ze het moederland van zekere ongewenste elementen bevrijdde!” Er werd over het onderwerp in die tijd veel geschreven en gezegd en ‘De Standaard’ maant dan ook aan tot kalmte. Men geeft een uitgebreide geschiedenis van het kolonistenvraagstuk, om het conflict in zijn context te kunnen plaatsen. Daaruit moet blijken dat de kolonisten steeds al met heel wat problemen en tegenkantingen te maken hebben gehad. Deze tegenkantingen kwamen “hoe zonderling het ook moge schijnen”, vooral uit koloniale middens. De eerste groep die de kolonisten dwarsboomt, zijn volgens de krant de trusters. Zij worden afgeschilderd als echte booswichten die de kleine man verpletteren. Maar ook de oude kolonisten staan niet te springen om hun ruimte te delen met nieuwelingen, aldus de krant. “En last but not least, het koloniaal gouvernement zelf, van zijn plichten onbewust, 335 336
“Is Kongo een land voor blanke inwijking?”, De Nieuwe Standaard, 15/9/1945, p.5 “Weldra kredieten voor jonge kandidaat-kolonisten?”, De Nieuwe Standaard, 9/10/1945, p.5
148
moet ter verantwoording geroepen worden voor de ontmoediging van talrijke kolonisten die, ver van bij de regering hulp en raad te vinden, er alleen met tegenkanting en nutteloze ergernissen bejegend werden.” Hier krijgt dus ook het koloniale bestuur een veeg uit de pan. Volgens ‘De Standaard’ bekommerde pas in 1936 de toenmalige minister van koloniën zich om het lot van de kolonisten. Vanaf toen ging alles veel beter, maar de oorlog had opnieuw problemen veroorzaakt, waardoor het onderwerp terug op de agenda was gekomen. De krant sympathiseert dus wel met de kolonisten. Men pleit in een aantal artikels ook voor een betere huisvesting in de steden en voor meer politieke rechten (vooral stemrecht in België) voor hen. Toch blijft men er bij dat de kolonisten aan bepaalde eisen moeten voldoen. Daarom dat een massale immigratie volgens hen niet kan. Immers, handenarbeid is door het klimaat in Congo voor de blanken onmogelijk, aldus de krant. Dus heeft men enkel kolonisten nodig voor leidinggevende functies. En daar is nu eenmaal niet iedereen voor geschikt. De kolonisten moeten daarom volgens de krant, zorgvuldig uitgekozen en opgevolgd worden. Daarom pleit men voor een goede samenwerking tussen de Kongolese kolonisatiebureaus en het bureau in België. 337 Als tegenargument tegen een massale inwijking van Belgen in Congo, gebruikt men ook de inlandse belangen. Zolang het immers gaat om een kleine blanke elite, is de hoge levensstandaard van die elite niet schadelijk voor de Congolese bevolking. Het onderscheid tussen blank en zwart gebeurt dan nog op natuurlijke wijze, op basis van bekwaamheid, aldus de krant. Maar als men de groep blanken gaat uitbreiden en vele van die blanken zich niet meer kunnen onderscheiden van de zwarten door bekwaamheid dan moet men ofwel een extreem rassenonderscheid à la Zuid-Afrika gaan doorvoeren ofwel blank en zwart gelijk behandelen. De krant concludeert dat, als men het welzijn van de Congolese bevolking voorop stelt – en dat is het officiële Belgische standpunt – er in Congo enkel plaats is voor kolonialen die een dienst kunnen bewijzen aan de bevolking en kolonisten die het niet erg vinden op gelijke voet behandeld te worden met de zwarten. “Welke zijn nu de kolonisten die dat aanvaarden voor hun kinderen?”, vraagt de auteur van het artikel zich af. Deze retorische vraag moet aanduiden dat dit voor geen enkele kolonist aanvaardbaar is. Het is immers vooral bij de kolonisten dat men het fenomeen van “negrofobie” terugvindt, aldus de auteur. Het probleem is volgens hem al merkbaar bij de kinderen van de huidige kolonisten, die de bekwaamheid missen om een koloniale loopbaan te bekomen. Hij besluit dan ook dat slechts een kleine inwijking aanvaardbaar is als men met het welzijn van de Congolezen inzit. Bovendien vindt de auteur het ook verstandig om wat verder in de toekomst te denken en “mag men ook reeds denken aan het lot van de blanke kolonisten op de dag dat de inlanders zelfbeschikkingsrecht zullen verworven hebben. […] Die dag is misschien nog niet zo nabij, maar we weten toch dat er een internationale druk bestaat om die dag te verhaasten: het rapport van de UNO-commissie op bezoek in Ruanda-Urundi moet ons tot realisme aanmanen.” 338
337 338
“ De blanke kolonisatie in Belgisch-Kongo”, De Standaard, 23/5/1947, p.1 A.C., “Blanke inwijking in Belgisch Kongo”, De Standaard, 29/9/1949, p.1
149
De auteur van dit artikel ziet de onafhankelijkheid van Congo dus niet in de oneindig verre toekomst, in tegenstelling tot vele anderen in die tijd, en vindt dat men er al rekening mee moet houden in de debatten over het kolonistenvraagstuk. In een ander artikel komt men dan weer sterk op voor een uitbreiding van het kolonaat. Zoals men ook al wees op het ‘gevaar’ van buitenlanders bij het probleem van de aflossing van de oorlogskolonialen, doet men dat nu opnieuw. Men waarschuwt dat als er niet genoeg Belgen zijn in Congo, hun plaats zal ingenomen worden door vreemdelingen. “Want in onze Kongo heerst er een gebrek aan werkkrachten – we bedoelen geschoolde, ondernemende werkkrachten, geen gelukszoekers of avonturiers die afzakken uit Griekenland, Polen, Armenië, Portugal, Marokko of Soedan, maar eigen volk, mensen uit Vlaanderen en Wallonië.” Met andere woorden, de krant is van mening dat deze vreemdelingen vaak niet goed zijn voor de kolonie. Het idee van een elite-immigratie houdt dus volgens ‘De Standaard’ ook het zoveel mogelijk weren van buitenlandse kolonisten in. Iets wat ‘De Standaard’ ook zeer tegen de borst stuit, is dat men niet naar Congo mag vertrekken als men geen bewijs van burgertrouw kan voorleggen. Hier wordt het kolonistenvraagstuk verweven met de gevoeligheden van de repressie. We hebben immers gezien dat de Vlaamsgezinde katholieken zich door de repressie geviseerd voelden. Dit komt in dit artikel tot uiting. De administratie moet het dan ook ontgelden: “Moest niet die kankerende administratie remmen. Die administratie vraagt zich niet af of ge woekeraar zijt, een klaploper of een avonturier. Die administratie bekommert zich blijkbaar niet om het nut van de kolonie. Die administratie hecht maar alleen belang aan het bewijs van burgertrouw!!” De verontwaardiging is duidelijk te merken. En de herhaling van ‘die administratie’ werkt heel beschuldigend. Wat de krant hier wil duidelijk maken, is dat op die manier plaatsen van deze hardwerkende Vlamingen ingenomen worden door klaplopende vreemdelingen. Wat uiteraard de kolonie niet ten goede komt. ‘De Standaard’ schuwt daarbij niet om bijzonder lyrisch uit de hoek te komen over haar landgenoten: “het stoere geslacht dat eens zijn rijkdom aan Canada schonk, het geslacht der seizoensarbeiders waarvoor de Franse boeren hun goud boden en hun beste wijn.” 339 Ook het ministerie van koloniën krijgt hier een flinke veeg uit de pan omdat men hiertegen geen actie onderneemt. Er verschijnen ook heel wat artikels over de nieuwe regelgeving inzake kolonisatie, die in deze jaren tot stand komt. ‘De Standaard’ is een voorstander van deze nieuwe regelgeving omdat ze de kolonie beschermt tegen “weinig interessante elementen.” Deze mensen moeten trouwens ook tegen zichzelf beschermd worden volgens de krant. Immers, zonder bepaalde kwaliteiten haalt men het niet in de kolonie. Het is dus voor het eigen goed van de kandidaat-kolonisten dat er aan hen bepaalde eisen wordt gesteld. Het meeste kritiek kwam er op de verhoging van de borgprijs om zich in de kolonie te mogen vestigen. De krant verdedigt deze verhoging echter. Men beweert dat deze regel niet tot doel heeft kolonisten met onvoldoende kapitaal te weren. Ondertussen is er immers een 339
“Naar Kongo willen wij varen, maar…”, De Standaard, 6/3/1948, p.1
150
kredietmaatschappij voor kolonisten opgericht, die deze borg kan voorschieten. Volgens de krant heeft men deze borgsom enkel verhoogd zodat men meer waarborgen zou hebben voor de eerlijkheid en beroepsbekwaamheid van de nieuwe kolonisten. Of ze al dan niet kapitaalkrachtig zijn, doet er minder toe. Wanneer de kandidaat-kolonisten al de goede eigenschappen van een kolonist bezitten zal de Staat hen dan ook maar al te graag helpen op het financiële vlak, moest dit nodig zijn, aldus de krant. 340 De krant publiceert ook een analyse over het kolonisatiebeleid zoals het geformuleerd wordt in het Tienjarenplan. Het Tienjarenplan wil het kolonaat uitbreiden. De auteur van het artikel, A.C., is het daar niet mee eens. Hij gaat een voor een de argumenten van het Tienjarenplan af en legt uit waarom ze volgens hem niet juist zijn. Daarbij legt hij sterk de klemtoon op het feit dat het om een voorlopig plan gaat. Hij herhaalt dan ook voortdurend dit woord “voorlopig”. Het plan is volgens A.C. afgestemd op de huidige situatie en houdt geen rekening met de evoluties in de toekomst, en vooral dan met de verdere ontwikkeling van de zwarte bevolking. De auteur vraagt zich dan ook af of het geringe, want tijdelijke resultaat, van het Tienjarenplan, de grote investeringen rechtvaardigt. Volgens hem niet. Vooral als je het bedrag vergelijkt met het bedrag dat wordt uitgetrokken voor de landbouwkundige ontwikkeling van de zwarte bevolking, is het buiten alle proporties, aldus de schrijver. Ten slotte waarschuwt hij ervoor dat, wanneer de kolonisten hun eigen positie zouden willen veiligstellen, tegen de ontwikkeling van de zwarte bevolking in, door een versterkte colour bar, het waarschijnlijk is dat de zwarte bevolking naar geweld zal grijpen “tegen de blanke indringer.” Die laatste woorden impliceren dat de auteur de zwarte bevolking niet echt ongelijk zou geven. 341 Behalve het kolonistenvraagstuk worden ook nog enkele andere onderwerpen (in verband met de blanken in Congo) kort aangeraakt. Zo heeft men het ook over de blanke vrouw in Congo, en wat haar taak daar is. Deze artikels zijn bestemd voor vrouwen van kolonialen, die hen weldra naar de kolonie zullen vergezellen. Wat het meeste opvalt aan deze artikels is de belerende toon waarin ze geschreven zijn. Men waarschuwt de vrouwen dat ze er rekening mee moeten houden dat het leven in Congo danig anders is dan in België. Hun man zal hard moeten werken en niet veel thuis zijn. Als men in de stad verblijft, zal men wel een rijkelijk leven kunnen leiden. Maar men waarschuwt meteen dat de vrouw rede en gezond verstand zal moeten gebruiken om daar niet in te overdrijven. Als de vrouw in de brousse terechtkomt, zal ze alle comfort moeten missen en zullen er veel moeilijkheden moeten overwonnen worden, maar deze overwinningen zijn de beloning voor de vrouw. Bovendien zal de vrouw moeten wennen aan het klimaat, het landschap en de “apathie en traagheid van denken van de negers.” Een vrouw in Congo mag zeker niet op haar lauweren gaan rusten. Immers, haar man gaat werken en ze heeft meestal boys om het huishouden te doen. Ze moet dus een andere bezigheid zoeken, want “Een vrouw die niets doet, verveelt zich, een vrouw die zich verveelt,
340 341
“De immigratie in Belgisch-Kongo”, De Standaard, 27/12/1948, p.1 A.C., “Het Tienjarenplan en de blanke inwijking in Belgisch Kongo”, De Standaard, 30/9/1949, p.1
151
is een gevaar voor haar omgeving. Haar verbeelding krijgt vrij spel, en God alleen weet, hoeveel rampen daaruit voortvloeien…” 342 Men raadt ook vrijgezellen af om naar Congo te gaan: “Een blanke vrouw in Congo staat aan veel gevaren bloot. Maar een gehuwde vrouw uiteraard minder dan een jonge ongehuwde vrouw.” 343 Om de verleidingen en de verveling te weerstaan, is de blanke vrouw volgens de krant verplicht om een sociale taak op haar te nemen. Men hamert er sterk op dat de vrouw moet begrijpen dat ook zij een beschavingsopdracht heeft. Vooral naar de Congolese vrouwen toe. Dit is een zware taak, maar ze zal veel voldoening geven, aldus ‘De Standaard’. De blanke vrouw in Congo wordt dus volledig in de klassieke vrouwenrol geduwd. Men beschrijft haar als een vrij zwak en wispelturig wezen dat men streng moet aanspreken zodat zij haar plichten zou verstaan. De krant is van mening dat de blanke vrouw in Congo verplicht is om sociale taken op zich te nemen. Er worden ook enkele artikels gewijd aan de kolonialen. Er wordt duidelijk gemaakt wat er van hen verwacht wordt. Ze moeten rekening houden met de verhoudingen en gevoeligheden in de kolonie en ook met de internationale verplichtingen. Er worden strenge psychische en morele eisen aan hen gesteld. Voorts moeten ze er rekening mee houden dat het om een uitgebreide job gaat, die veel werk vergt. 344 Net als bij de vrouwen komt men ook hier soms belerend en streng uit de hoek. Zo zegt men dat het begin wel moeilijk zal zijn, maar opgeven is geen optie want: “wie niet slaagt, geeft blijk zelf aan beschaving te ontbreken.” 345 Vooral wat het ontspanningsleven betreft, is men streng. Vele kolonialen weten daarin immers niet altijd maat te houden, aldus de krant. Men mag zeker niet overdrijven in het ‘gezelschapsleven’. Men wijdt ook een artikel aan de discussies over het veranderen van de koloniale werk- en vakantietermijn. De minister van koloniën en de gouverneur-generaal spraken er immers over om die beide te verkorten. Dit zorgt voor heel wat opschudding onder de kolonialen. ‘De Standaard’ is een voorstander van de verkorting. Het zal de kosten drukken, het is beter voor de gezondheid van de koloniaal en het zal Sabena ten goede komen. Er zijn wel enkele tegenargumenten (bijvoorbeeld de schoolgaande jeugd), maar die wegen volgens de krant niet op tegen de voordelen. 346 Er staan geen foto’s of andere illustraties bij de artikels zelf, maar ik heb wel enkele aparte, op zichzelf staande, foto’s gevonden die verband houden met het onderwerp, blanken in Congo. Het beeld dat we van deze foto’s krijgen wijkt niet af van dat van de artikels. Ik heb vier foto’s gevonden. Er is een foto van een blanke vrouw die een zwarte baby verzorgt. Dit is dus een afbeelding van de sociale taak, die de blanke vrouwen volgens ‘De Standaard’ verplicht zijn te vervullen. Ten tweede heb ik een foto gevonden waarop een aantal missionarissen te zien zijn. Hier zijn de missionarissen niet aan bod gekomen, maar we zullen verder nog zien dat de 342
M., “De blanke vrouw in Congo”, De Standaard, 13/10/1945, p.5 “Onze meisjes naar Congo”, De Standaard, 22/11/1945, p.4 344 “De bestuurlijke loopbaan in Kongo”, De Standaard, 16/5/1951, p.2 345 “De blanke in Kongo na een halve eeuw beschavingswerk”, De Standaard, 11/8/1954, p.6 346 “Worden de termen der kolonisten teruggebracht tot 18 maanden?”, De Standaard, 7/2/1954, p.6 343
152
missionarissen door ‘De Standaard’ als zowat de belangrijkste en meest respectabele blanken in Congo aanzien worden. Voorts heb ik nog twee foto’s gevonden van riante villa’s van kolonialen. Dit illustreert de hoge levensstandaard van de meeste kolonialen, waarin sprake is in de artikels. Besluit De grote meerderheid van de artikels handelt over het kolonistenvraagstuk. ‘De Standaard’ is, naar mijn mening, niet altijd volledig rechtlijnig in zijn artikels over dit onderwerp. Veel hangt volgens mij af van wie het artikel heeft geschreven. Sommige journalisten hebben blijkbaar wat meer sympathie voor de kolonisten dan anderen. Toch is de algemene boodschap van de krant steeds dezelfde: een massa-immigratie in Congo moet ten alle tijden vermeden worden, enkel eliteblanken mogen zich in de kolonie vestigen. Men is immers van mening dat een massale inwijking het blanke prestige zal schaden (vaak vergelijking met ‘poor whites’ in Zuid-Afrika), dat het nefast is voor het welzijn van de Congolezen en de kolonisten zelf en dat men enkel blanken voor leidinggevende functies nodig heeft in Congo. Een journalist gewaagt zelf al over het lot van deze kolonisten op het moment dat de Congo onafhankelijk zou worden. Men wijst dan ook het beleid van het Tienjarenplan, die de kolonisatie wil opdrijven, af. Toch komt er ook vaak sympathie voor de kolonisten in de artikels naar voren. Zo ijvert men voor een betere huisvesting en meer politieke rechten voor de kolonisten, waarschuwt men dat buitenlanders de plaats van de Belgen zullen innemen en is men een groot voorstander van de kredietmaatschappij voor kolonisten, die in deze jaren wordt opgericht. Er komen ook nog enkele andere onderwerpen aan bod. De krant klaagt de trage relève van de oorlogskolonialen aan. Voorts wijst men ook de blanke vrouw en de kolonialen op hun plichten in Congo. Dit gebeurt vaak op een belerende en strenge toon, vooral in de artikels voor de vrouwen. 6.1.2. Het Laatste Nieuws Bij de onderwerpen aangaande de blanken in Congo in ‘Het Laatste Nieuws’, komt het kolonistenvraagstuk het meest aan bod. De krant geeft nergens expliciet zijn mening voor of tegen een massale blanke inwijking in Congo, maar de sympathie voor de kolonisten is duidelijk. Men publiceert verscheidene artikels waarin de eisen en wensen van de kolonisten in naar voren komen en in alle artikels krijgen we een positief beeld van hen. ‘Het Laatste Nieuws’ is dus zeker een voorstander van de uitbreiding van het kolonaat en geeft geen teken van tegenstand tegen een zelfs massale uitbreiding. Zo stelt men in een artikel dat de economie van Congo tijdens de oorlog sterk gegroeid is en dat de kolonie rijker blijkt te zijn dan gedacht. Dit scherpt in België de koloniale ondernemingszin aan, en gelukkig maar volgens de krant, want door de grote uitbreiding van de economie heeft men nood aan meer Belgen in de kolonie. 347 Ook landbouwers kunnen goede zaken doen in Congo, volgens H. Lahaye, een volksvertegenwoordiger die net is teruggekeerd uit Congo en over zijn reis enkele stukjes schrijft in ‘Het Laatste Nieuws’. Lahaye waarschuwt wel dat als men als planter onmiddellijke rijkdom verwacht, men bedrogen uit zal komen en bovendien niet gewenst is in 347
M. Stijns, “Het koloniaal vraagstuk”, Het Laatste Nieuws, 3/1/1947, p.1
153
Congo. Maar voor wie hard wil werken, is er een relatieve welstand weggelegd. Daarom lanceert Lahaye een oproep naar jonge, Vlaamse landbouwers om gebruik te maken van de “aanzienlijke en niet te versmaden mogelijkheden” in Congo. Daarbij prijst hij sterk de opleidingshoeve voor kandidaat-kolonisten aan, die hij heeft bezocht. En aan landbouwgronden is er ook geen gebrek aldus de volksvertegenwoordiger: “Tussen Stanleystad en Paulis alleen al zag ik onmetelijke ongebruikte oppervlakten waar de bodem slechts vraagt iets anders te mogen voortbrengen dan het duizendjarig woud.” 348 Bovendien, schrijft de krant in een ander artikel, zijn de landbouwerskolonisten belangrijk voor de vestiging van de blanke beschaving in Congo. Jammer genoeg wordt een nieuwe landbouwerkolonist geconfronteerd met grote financiële uitdagingen. Er worden door de regering lovenswaardige maar veel te kleine pogingen gedaan om dit te verhelpen, aldus de krant. Het belangrijkste initiatief vindt men de oprichting van bovenvermelde schoolhoeves, waarvan er echter maar twee bestaan in Congo. De krant benadrukt sterk de strakke discipline die er in zo een schoolhoeve heerst. De leerlingen moeten er hard werken. Ik vermoed dat men zo het beeld wil ontkrachten van de kolonist die een luilekker leventje leidt en zijn geld verdient op de rug van de zwarte bevolking, een beeld dat bij vele Vlamingen leefde. Volgende zin is daar een goed voorbeeld van: “Wanneer zij op de hoogte zijn, krijgen zij ieder de leiding over een groep inlanders, maar met het knipmes in de hand.” 349 ‘Het Laatste Nieuws’ publiceert ook verscheidene artikels die de wensen en protesten van de kolonisten uit de doeken doen. Deze artikels zijn meestal louter een formulering van de eisen van de kolonisten, zonder enige commentaar van de krant erbij, maar het feit dat de krant de artikels publiceert en er geen kritische bedenkingen bij formuleert, bevestigt volgens mij wel dat men achter de standpunten van de kolonisten staat. Dit is ook te merken uit kleine zaken zoals bijvoorbeeld het volgende: “In de eerste plaats verlangen de Belgen in de kolonie een uitdrukkelijke verklaring van de regering, dat de vestiging van Belgen in Congo en RuandaUrundi als definitief wordt beschouwd. […]Vanzelfsprekend [eigen benadrukking] is voor de ontwikkeling van Congo dan een uitgebreider kolonaat nodig.” 350 Aangezien er discussie was over de wenselijkheid van een uitbreiding van het kolonaat in die jaren, vermoed ik dat dit niet voor iedereen zo ‘vanzelfsprekend’ was. ‘Het Laatste Nieuws’ laat echter uitschijnen alsof het hier over een vaststaand, niet-discutabel feit gaat. Men publiceert ook de resultaten van een onderzoek naar het kolonistenvraagstuk, dat zeer goed uitvalt voor de kolonisten. Zo stelt men onder andere in dit rapport dat een massale blanke inwijking niet nadelig zou zijn voor de zwarte bevolking en dat de Belgische bevolking in Congo onder de voet zal gelopen worden als ze niet vertienvoudigd. 351 De krant tracht ook de goede wil van de kolonisten in de verft te zetten door er bijvoorbeeld op te wijzen dat de ‘Federatie van de Kolonistenverenigingen’, zijn naam heeft veranderd in de ‘Federatie van de Kolonistenverenigingen en van de Middenstand in Congo’. Hierdoor vertegenwoordigt de federatie de gehele middenstand van Congo “zonder onderscheid van huidskleur, opvatting, afkomst of godsdienst.” 352
348
H. Lahaye, “Bevindingen in Congo”, Het Laatste Nieuws, 3/9/1952, p.6 V.M., “Landbouw-kolonisten worden gevormd”, Het Laatste Nieuws, 6/2/1953, p.5 350 “De wensen van de kolonisten uit Congo en Ruanda-Urundi”, Het Laatste Nieuws, 9/5/1953, p.3 351 “De vestiging van blanken in Congo”, Het Laatste Nieuws, 28/6/1953, p.3 352 “Wederzijds begrip in de derde commissie van het kolonaat”, Het Laatste Nieuws, 23/5/1953, p.3 349
154
Volgens de krant is dit een belangrijke stap om de verstandhouding tussen blank en zwart te verbeteren. Een goed jaar later denkt men hier wel al iets anders over, aangezien die verbeterde verstandhouding slecht lijkt uit te pakken voor de Europeanen. De zwarte middenstand stijgt en men vreest dat ze de blanke zal verdrukken wat zou kunnen leiden tot de gevreesde “arme blanken”. De inlandse ondernemingen bevinden zich immers in een voordeliger toestand, aldus de krant. De kosten van lonen en sociale lasten zijn veel hoger bij de blanken en er zijn veel te weinig blanken ten opzichte van de miljoenen zwarten in Congo. Dat de blanke middenstand, en vooral dan de Belgische, zou verdrukt worden door de zwarte, vindt men bij ‘Het Laatste Nieuws’ niet eerlijk. Volgens hen hebben de blanken recht op een deel van de koek. Men moet er mee rekening houden, aldus de krant, dat voor de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen en voor de bedrijven waar men een bijzondere technische kennis vereist, men een groter beroep zou kunnen doen op Europese, gespecialiseerde arbeidskrachten dan het geval is. De Congolezen hebben immers nooit hun natuurlijke rijkdommen goed gebruikt en hun arbeidskwaliteit is “ver beneden het peil dat men zou mogen verwachten.” Het inzetten van meer Europese krachten zou volgens de krant niet alleen de Congolese economie ten goede komen, maar zou ook vorming van een echte Congolese gemeenschap bevorderen, “waarin de blanken ook in aantal sterk genoeg zouden staan om het aandeel te behouden waarop zij zedelijk recht hebben ingevolge de ontwikkeling, die zij er brachten en brengen op economisch, sociaal en cultureel gebied. In die gemeenschap zou een blanke middenstand goed leefbaar zijn.” 353 Met andere woorden, men wil de verstandhouding tussen blank en zwart wel bevorderen, maar enkel als dit niet ten nadele is van de kleine blanke minderheid. Deze blanken hebben volgens ‘Het Laatste Nieuws’ immers recht op een minstens even groot deel van de opbrengsten van de kolonie als de Congolezen omdat die opbrengsten enkel het resultaat zijn van de ontwikkeling die de blanken (en vooral de Belgen) in Congo hebben gebracht. Behalve over het kolonistenvraagstuk, bericht ‘Het Laatste Nieuws’ over allerhande aspecten van het dagelijkse leven van de blanken in Congo. Vooral de journalist L. Schalkens is hier bedrijvig in geweest. Zo wijdt hij uit over de ontspanningsmogelijkheden voor blanken in de kolonie. Hierbij legt hij de klemtoon op het grote verschil tussen de ‘brousse’ en de steden. In de ‘brousse’ is er niets behalve de vrije natuur. In de steden is er een heel rits aan mogelijkheden. Hij geeft een lange opsomming om dit te bewijzen. Er is echter volgens hem, wel gebrek aan intellectuele ontspanning. Ook het klimaat is een onderwerp dat aan bod komt. Ondanks de medische vooruitgang, blijft dit volgens Schalkens nefast voor de blanke gezondheid. En in dit klimaat moet hard gewerkt worden, “misschien zelfs meer dan in Europa”, schrijft hij. Hij vergelijkt de bedrijvigheid in Congo met een bijenkorf. Men is volgens Schalkens dan ook enkel voor een koloniale loopbaan geschikt als men in staat is grote vreugde uit zijn werk te halen. 354
353 354
V.M., “De middenstand in Congo”, Het Laatste Nieuws, 10/2/1955, p.1 L. Schalkens, “De blanken in Congo”, Het Laatste Nieuws, 3/8/1948, p.1
155
Vooral over het familieleven, in het bijzonder de situatie van de vrouwen en kinderen in Congo, heeft Schalkens heel wat te vertellen. Volgens hem wordt er te weinig aandacht besteed aan het gezinsleven in Congo. Er is immers een verhoogd aantal scheidingen op te merken. De oorzaken daarvan zijn volgens Schalkens niet ver te zoeken. De mannen moeten hard werken en weten daardoor niet altijd maat te houden in hun ontspanningsleven. De meeste vrouwen in Congo zijn jong, en er zijn veel meer mannen dan vrouwen in de kolonie. De vrouwen moeten geen huishouden onderhouden want ze hebben boys om dit voor hen te doen. Dit zorgt er samen met de relatief hoge levensstandaard van de meeste blanken in Congo, voor dat Congo voor de vrouwen gemakkelijke een luilekkerland kan worden, aldus Schalkens. Dit leidt in sommige gevallen tot spilzucht. We merken dat het beeld van de rijke en spilzieke kolonialen ook in ‘Het Laatste Nieuws’ aanwezig is. De kinderen in Congo zijn volgens Schalkens zelfstandiger dan in België. Maar hij bedoelt dit niet op een positieve manier. Deze zelfstandigheid is immers het gevolg van het feit dat de kinderen al van jongs af aan de boys kunnen commanderen. Dit leidt vaak tot gezagsproblemen op school. Om dit te illustreren citeert Schalkens een schoolopzichter: “Brave kinderen, tenzij zij ziekelijk zijn, bestaan er in Congo niet.” Bovendien moeten vele kinderen op internaat, aangezien er enkel middelbare scholen te vinden zijn in de steden. De situatie ligt volgens de auteur wel anders voor de kolonisten dan voor de kolonialen. Bij de kolonisten moeten immers vaak ook de vrouwen en de oudere kinderen meehelpen in de onderneming. Dit vindt Schalkens positief want hij voegt daar nog aan toe: “Daar het nietsdoen in de tropische gewesten aanleiding moet geven tot heimwee, vergelijkingen en naijver, kan vooral een sociale bezigheid de blanke vrouw voor verveling, zenuwziekte en dwaasheden behoeden.” 355 Schalkens gaat er dus vanuit, dat wanneer een blanke vrouw in Congo geen bezigheid heeft (en liefst een sociale bezigheid), dit vroeg of laat wel fout moet aflopen, wat dus aanleiding geeft tot kapot gelopen huwelijken. Ik heb ook enkele losstaande, ‘zelfstandige’ foto’ gevonden van blanken in de kolonie. Bijna al deze foto’s laten kinderen of jeugd zien. Er zijn foto’s van een spelende kleuterklas, een naailes, een tekenles en een groep leerling-piloten. Voorts heb ik nog een foto gevonden van een jonge verpleegster en van een gezin dat ‘Het Laatste Nieuws’ zit te lezen in Congo. Besluit De meerderheid van de artikels over blanken in Congo in ‘Het Laatste Nieuws’ handelen over het kolonistenvraagstuk. Daarin kiest de krant duidelijk de kant van de kolonisten. Zo argumenteert men bijvoorbeeld dat door de verhoogde economische activiteit in Congo er meer Belgen nodig zijn. Ook voor landbouwerkolonisten zijn er heel wat mogelijkheden volgens de krant. Men publiceert ook verscheidene artikels waarin de wensen en eisen van de kolonisten worden geformuleerd. ‘Het Laatste Nieuws’ is dus een voorstaander van de uitbreiding van het kolonaat in Congo. Of men ook voor een massale uitbreiding is, wordt nergens vermeld. Maar ik vermoed dat
355
L. Schalkens, “De vrouw en de kinderen in Congo”, Het Laatste Nieuws, 5/8/1948, p.1
156
men eerder voor- dan tegenstander is of dat het hun gewoon niet zoveel kan schelen hoeveel blanken er naar Congo trekken. De krant publiceert ook een aantal artikels over allerhande aspecten van het dagelijkse leven van de blanken. Vooral op het gezinsleven gaat men dieper in. Dit loopt volgens de krant immers niet altijd van een leien dakje. Men wijt dit vooral aan spilzucht en inactiviteit van de vrouwen en ‘stoute’ kinderen. 6.1.3. Vooruit Bijna alle artikels in ‘Vooruit’ aangaande over de blanken in Congo, handelen over het kolonistenvraagstuk of de kolonisten in het algemeen. Slechts twee artikels handelen over de kolonialen: een waarin men een herwaardering van de pensioenen voor kolonialen aankondigt en een waarin men de besluiten van een bijzondere commissie voor de belangen van de koloniale ambtenaren in formuleert. ‘Vooruit’ heeft een eerder gematigd standpunt over het kolonistenvraagstuk. Men heeft geen principiële bezwaren tegen het kolonaat zelf, er mag zelfs een uitbreiding komen. Maar men is wel een tegenstander van een blanke massa-immigratie in Congo en er mogen enkel kolonisten naar Congo die hun steentje kunnen bijdragen aan de economische ontwikkeling aldaar. In een artikel uit 1946 spreekt senator P. Vermeylen zich in de krant uit over twee vragen. Ten eerste: moet Congo een zekere mate van autonomie krijgen? Nee, zegt de senator, want er zijn te weinig blanken in Congo om de regering op zich te nemen. Een grotere rol voor de blanken in Congo in het bestuur van de kolonie is volgens hem wel wenselijk. De vraag of de vestiging van een groot aantal Belgen in Congo wenselijk is, is veel moeilijker te beantwoorden volgens Vermeylen. Enerzijds hoort men altijd zeggen dat er genoeg plaats is in Congo, “wat theoretisch wel het geval schijnt te zijn.”, voegt Vermeylen er uiterst voorzicht aan toe. Maar, zegt hij, zelfs als men enkel hiermee rekening zou houden, zou de immigratie nog trapsgewijs moeten gebeuren om de opname van de kolonisten in de economie te garanderen. En men moet ook nog met andere zaken rekening houden, het welzijn van de ‘inlanders’, is daar een van de belangrijkste van. Volgens de senator is de zwarte bevolking er immers sterk op achteruit gegaan tijdens de oorlog, zowel in aantal als in kracht. Het eerste wat er volgens hem dan ook moet gebeuren, is het bevorderen van een landbouw voor en door de Congolezen “op de grond waar ze geboren zijn.” Dit laatste voegt hij er aan toe omdat volgens hem ook de verhuizingen zeer nefast zijn voor de zwarte bevolking. Als het aan hem zou liggen, zouden er daarom enkel landbouwingenieurs, bedrijfs- en werkmannen toegelaten zijn in Congo en geen pachters. Elite-immigranten dus. Wie volgens de senator wel in grote getale naar de kolonie mogen trekken zijn dokters en verplegers. Hij is met andere woorden voorstander van een “sociale immigratie”, zoals hij het zelf noemt, een immigratie die ten goede komt aan de Congolezen. Dit zou er volgens hem voor moeten zorgen dat er opnieuw een rechtstreeks contact komt tussen de blanken en de zwarten. Dit contact, dat wel bij de pioniers aanwezig was, is volgens hem immers verdwenen. Hij voegt er wel nog tussen haakjes aan toe dat het contact bij de pioniers soms wel een ruw contact was…
157
De senator besluit dan ook dat het hoog tijd is voor een doortastende sociale politiek in Congo. 356 Ook in de artikelenreeks ‘Reisindrukken uit Belgisch Congo’, wordt er een artikel gewijd aan de kolonisten. Volgens de auteur kan men zich geen volledig beeld vormen over Congo als men geen bezoek heeft gebracht aan de “colons”. Onder “colons” verstaat hij de landbouwerkolonisten. Hij verzekert dat er onder deze kolonisten “prachtkerels” aanwezig zijn. De auteur is dus zeker wel positief over hen. Volgens hem kan men er van uitgaan dat in de landbouwuitbatingen de blanken leiden en de zwarten werken: “Het spreekt vanzelf dat dergelijke landbouwuitbatingen ‘geleid’ worden door de blanke boer, eventueel geholpen door zoons een dochters, en dat het eigenlijke werk door inlandse arbeidskrachten wordt verzekerd.” Toch schildert hij de kolonisten niet af als luiaards bij wie het geld gemakkelijk binnenstroomt. Hij geeft toe dat alle kolonisten die hij heeft bezocht er financieel zeer goed voorstaan. Maar ze hadden daar hard voor moeten werken en ook zij hadden zwarte sneeuw gezien tijdens de crisis van de jaren dertig. Voor de nieuwe kolonisten is de situatie echter financieel nog veel moeilijker, verklaarden alle kolonisten aan de auteur van het artikel. Hij waarschuwt dan ook dat wie gemakkelijk fortuin denkt te maken in Congo, bedrogen uit zal komen. ‘Mislukkelingen’ uit België moeten niet denken het in Congo beter te kunnen doen. Bovendien bestaat het gevaar dat zij “poor whites” worden, iets wat de auteur “een zeer pijnlijk probleem” noemt. Volgens de auteur zijn er ook heel wat Belgen naar Congo vertrokken uit angst voor een nieuwe oorlog in Europa. Hij vindt dit geen slechte zaak: “Als die vrees ten goede kan komen aan de ontwikkeling van Congo en tezelfdertijd kan worden vastgesteld dat die schrik ongegrond is, kunnen wij ons slechts verheugen in die (zeker nog geringe) immigratie en in investering van Belgisch kapitaal.” 357 We kunnen dus besluiten dat de auteur een uitbreiding van het kolonaat geen probleem vindt, toch zeker niet zolang de uitbreiding gering blijft. Volgens hem kan dit Congo enkel ten goede komen. In 1954 verschijnen er ook enkele artikels die inspanningen van de nieuwe linkse regering ten bate van de kolonialen (zie boven) en de kolonisten in de verf moeten zetten. Deze inspanningen moeten de goede wil van de regering tegenover de kolonisten bewijzen. Men benadrukt wel steeds dat het welzijn van de Congolezen niet in het gedrang mag komen. In een ander artikel laat de krant zich dan weer vrij negatief uit over de kolonisten. Dit artikel is wel een uitvloeisel van de schoolstrijd in Congo, wat volgens mij de vijandige toon verklaart. Het is een artikel dat ingaat op de uitspraken van een CVP’er die beweerde dat door staatsonderwijs in Congo te introduceren, men Mau Mau’s zou kweken (zie verder). ‘Vooruit’ wil bewijzen dat dit nonsens zijn door, aan de hand van een artikel van een professor van de VUB, de echte oorzaken van de Mau Mau-opstand uit de doeken te doen. En de grote oorzaak dat zijn de vele blanke kolonisten in Kenia, aldus het artikel. De kolonisten die alle beste gronden innemen, het christendom opleggen, een strenge rassenpolitiek voeren,… Met andere woorden, de kolonisten van Kenia worden in het artikel 356 357
P. Vermeylen, “Het koloniaal vraagstuk”, Vooruit, 13/7/1946, p.1 “Bij de colons”, Vooruit, 28/9/1950, p.1
158
afgeschilderd als inhalige, egoïstische racisten. Dit verklaart volgens ‘Vooruit’ de “rechtmatig vijandige houding” van de Mau Mau. ‘Vooruit’ geeft de Mau Mau dus gelijk van in opstand te komen tegen hun kolonisator! Men moet uit de situatie in Kenia lessen trekken, aldus de krant, zodat in Congo niet dezelfde fouten worden gemaakt. Daarom noemt men de manifesten die een blanke massa-immigratie in Congo verdedigen, een groot gevaar. Wie achter deze manifesten staat, vermeldt het artikel niet, maar de ondertitel van het artikel: “De CVP speelt met vuur in Congo”, insinueert duidelijk dat het om CVP’ers zou gaan. De auteur van het artikel concludeert dat een massa-immigratie in Congo tot rampzalige toestanden zou leiden voor de zwarte bevolking. Hij voegt er wel nog aan toe dat er nog een tijdje blanken kunnen bijkomen in Congo, maar enkel diegenen die hun steentje kunnen bijdragen aan de economische ontwikkeling van het land. 358 Besluit Bijna alle artikels in ‘Vooruit’ aangaande dit onderwerp, handelen over het kolonistenvraagstuk. De krant neemt hierover een gematigd standpunt in: een uitbreiding van het kolonaat kan, maar enkel als de nieuwe kolonisten een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van Congo. Men legt er ook de klemtoon op dat de belangen van de zwarte bevolking niet in het gedrang mogen komen. De belangen van de miljoenen Congolezen moeten primeren op die van enkele blanken. Men waarschuwt ook dat men hard moet werken als kolonist en dat het geld daar echt niet zomaar voor het rapen valt. In 1954 verschenen er ook een aantal artikels die moesten aantonen dat de nieuwe linkse regering werk maakte van enkele eisen van de kolonialen en kolonisten. 6.1.4. Vergelijking In alle drie de kranten maken de artikels over het kolonistenvraagstuk de hoofdmoot uit. ‘Vooruit’ en ‘De Standaard’ nemen daarbij een gelijkaardige houding aan. Beide zijn niet gekant tegen een uitbreiding van het kolonaat, maar het mag zeker geen massaimmigratie worden en het moet gaan om ‘nuttige’ immigranten, die hun steentje kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van Congo. Geen klaplopers dus. In alle drie de kranten wordt gewezen op het gevaar van de ‘poor whites’. In ‘Vooruit’ en ‘De Standaard’ wordt ook benadrukt dat de belangen van de zwarte bevolking zeker niet mogen geschaad worden door de blanke kolonistengemeenschap. ‘Het Laatste Nieuws’ is meer uitgesproken pro-immigratie. Of de krant ook echt een voorstander is van een massa-immigratie is moeilijk af te leiden uit de artikels, maar ik vermoed dat men er in elk geval minder graten in ziet dan bij de andere twee kranten. In alle drie de kranten worden de kandidaat-kolonisten in elk geval gewaarschuwd dat het fortuin in Congo niet zomaar uit de hemel komt vallen, maar dat er hard voor moet gewerkt worden. Zowel ‘Het Laatste Nieuws’ als ‘De Standaard’ hebben het ook over de plaats van de blanke vrouw in Congo. Dit is bij ‘Vooruit’ niet het geval. Beide kranten zijn in hun artikels vrij streng en belerend ten opzichte van deze vrouwen. Beide vinden dat vrouwen er het best aan 358
“De waarheid over de Mau-Mau-beweging in Kenia”, Vooruit, 31/1/1955, p.3
159
doen om een sociale taak op zich te nemen in de kolonie. Volgens ‘De Standaard’ is dit zelfs hun plicht. Men is het er immers over eens dat een vrouw die niets om handen heeft dwaasheden begaat. In beide kranten worden de vrouwen ook nogal op geld belust en spilzuchtig afgeschilderd. Men waarschuwt dan ook in het koopgedrag en ook in het sociale leven, maat te houden. Dit laatste geldt ook voor de mannen. We merken dus dat het beeld van de kolonialen die een luilekker leventje leiden en veel geld verdienen, dat bij vele Vlamingen aanwezig was (zie boven), gedeeltelijk door de kranten wordt bevestigd, vooral wat de vrouwen betreft. Maar anderzijds benadrukt men ook wel dat de kolonialen hard moeten werken en dat het leven in Congo niet altijd gemakkelijk is. ‘Het Laatste Nieuws’ wijdt ook een stukje aan de kinderen in de kolonie. Dit doet ‘De Standaard’ niet. Beide kranten leggen ook sterk de klemtoon op de invloed van het klimaat op een blanke. Het tropische klimaat was blijkbaar iets wat sterk tot de verbeelding sprak. Volgens de kranten werkt het in op de zenuwen van de blanken. Een onderwerp dat enkel in ‘De Standaard’ wordt aangeraakt, is de trage relève van de oorlogskolonialen. 6.2. De Vlamingen in Congo Hoewel de Belgen zoveel mogelijk trachtten de moederlandse breuklijnen, zoals de taalstrijd, uit de kolonie te weren, lukte dit niet altijd. Hoe werd erover de taalperikelen in Congo in de drie kranten bericht? 6.2.1. De Standaard ‘De Standaard’ is zeer verontwaardigd over de taaltoestand in Congo. Hoewel de Vlamingen de meerderheid van de kolonialen en kolonisten uitmaken, is de kolonie volledig verfranst en worden Vlamingen er aanzien als minderwaardige burgers, aldus de krant. De krant laat haar verontwaardiging duidelijk merken in tal van opiniestukken. Deze artikels staan bol van uitroeptekens, retorische vragen en expressief taalgebruik. De Vlamingen worden vaak beschreven aan de hand van positief, zelfs lyrisch taalgebruik. Over de taaltoestand in Congo drukt men zichzelf dan weer uit in uiterst negatieve bewoordingen. Vooral bij dit laatste geeft men blijk van veel creativiteit. Ik zal hier even enkele voorbeelden van geven: Over de Vlamingen: “schone, Vlaamse Volksjongens”, “Hun ziel heeft de eigen aard gaaf bewaard.” 359 Over de taaltoestand in Congo: “Kongo, een graf voor de Vlaamse waardigheid”, “het oude, treurige liedje”, “ziekelijke janboel”, “Beschamend!”, “voze en onjuridische argumenten.”, “een beledigende kaakslag”. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de velen. In de meeste artikels komen steeds dezelfde klachten en argumenten naar voor. In het bijzonder drie zaken wekken de grootste verontwaardiging. Allereerst het feit dat er nog geen decreten zijn, die de taaltoestand in Congo regelen. Nochtans stond in de Koloniale Keure van 1908 vermeld dat dit binnen de vijf jaar moest 359
Miles, “Taalregeling in Kongo”, De Standaard, 5/1/1951, p.1
160
gebeuren. In het merendeel van de artikels wordt moord en brand geschreeuwd over het feit dat men al veertig jaar tevergeefs op deze taaldecreten wacht. In 1951 worden deze decreten uiteindelijk wel uitgewerkt, maar het blijft wachten tot ze kracht van wet krijgen en ‘De Standaard’ blijft dus hameren op de grote noodzaak van een taalpolitiek in Congo. Een tweede doorn in het oog van de krant, is de toestand in het onderwijs. In bijna alle scholen is de voertaal het Frans, hoewel de meeste missionarissen en vele leerkrachten Nederlandstalig zijn. Hierdoor beginnen de Vlaamse ouders ook thuis met hun kinderen Frans te spreken, zodat deze geen achterstand zouden oplopen op school. Zelfs overtuigde flaminganten doen dit, aldus de krant. En net het onderwijs is volgens de krant zo belangrijk om tot een gezonde taaltoestand de komen; men beschrijft het onderwijs als een hefboom. 360 Een ander schrikbeeld dat de krant ophangt om de ernst van de situatie te illustreren is dat van de koloniale, Vlaamse kinderen die, wanneer ze op vakantie zijn in België, de taal van hun familie niet meer verstaan. Dit wordt in verscheidene artikels vermeld. Vanaf 1949 worden er toch op enkele plaatsen Vlaamse secties ingericht in de scholen. Maar dit zet volgens ‘De Standaard’ geen zoden aan de dijk. Ten eerste zijn er slechts secties in enkele grote steden, zodat vele Vlaamse kinderen die er les zouden willen volgen, verplicht op internaat moeten gaan. De officiële reden die wordt gegeven voor het klein aantal Vlaamse secties is, dat het financieel onverantwoord is, ten opzichte van het aantal leerlingen, om het gehele onderwijsnet te verdubbelen. ‘De Standaard’ erkent wel dit probleem, maar men vindt het schandalig dat er dan wel genoeg geld was om staatsscholen op te richten naast vrije scholen. De Vlaamse secties hebben echter ook niet zo veel succes. Dit is volgens de krant deels te verklaren door “de lamlendigheid van vele Vlaamse ouders die niet genoeg nationaal bewustzijn hebben.” Er wordt dus niet steeds positief gesproken over de Vlamingen in Congo. Als blijkt dat ze hun roots ‘verraden’, hebben ze het flink verkorven bij ‘De Standaard’. Dit is echter volgens de krant niet de belangrijkste reden voor het geringe succes. De belangrijkste reden zou zijn dat de Vlaamse ouders bang zijn hun kinderen tot tweederangsburgers te veroordelen in de volledig verfranste kolonie. Volgens de krant wensen de Vlaamse ouders wel Vlaams onderwijs, maar enkel als hun kind daar perfect Frans leert praten. De krant meldt dat de koloniale overheden stappen hebben gezet in die richting maar zonder resultaat. Men vraagt zich daarom luidop af of er geen vrijwillige sabotage in het spel is. 361 De derde grote grief van ‘De Standaard’, die bijna in elk artikel naar voren komt, is de taaltoestand bij de koloniale administratie. Volgens de krant zorgt de administratie er zelf voor dat de taaltoestand in de kolonie bestendigd wordt. Er zijn immers veel meer Franstalige dan Vlaamse ambtenaren. En hoe hoger in rang, hoe groter deze discrepantie. De Vlaamse ambtenaren bedienen zich bovendien ook van het Frans, want een ambtenaar die zijn rapporten in het Vlaams durft opstellen wordt volgens de krant naar de “moordende brousse” gestuurd. Wie zich zou gedragen als een “Vlaamse koppigaard” zou dus al zijn carrièrekansen vergooien. 362
360
J. v. B., “Onderwijs- en taalproblemen in Kongo”, De Nieuwe Standaard, 29/10/1946, p.3 A.C., “De Vlamingen in Belgisch-Kongo”, De Standaard, 28/7/1950, p.2 362 “De Vlamingen in Kongo”, De Standaard, 31/8/1948, p.2 361
161
Niet enkel het onderwijs en de administratie, maar elk aspect van het openbare leven in Congo, is volgens de krant verfranst. Het gerecht, het leger, het zakenleven, het culturele leven, de koloniale pers… Ze passeren in de artikels allemaal de revue. Elk artikel staat dan ook bol van de verontwaardiging en ook zelfmedelijden over hoe de arme Vlaming overal als minderwaardig behandeld wordt en telkens het deksel op de neus krijgt. Dit gaat vaak gepaard met veel uitroeptekens, alsof men zijn verontwaardiging wil uitroepen. Voorbeelden: “Helaas!”, “Steeds minderwaardigheid!” 363, “Het ware kortweg bedrog!”, “Wat is de Vlaamse waardigheid in Kongo? Niets!” 364 Het zelfmedelijden is goed te merken in volgend stukje: “En zij [de Vlamingen in Congo] vertellen! […]En dat begrijpen zij, omdat zij, beter dan wie ook aanvoelen hoeveel men te verduren kan krijgen wegens zijn katholieke overtuiging en Vlaamse ideaal, wanneer de ‘anderen’ alle macht bezitten. En zij vertellen! Al klagend over het verbeulemanst onderwijs in Kongo.” 365 Een andere klacht van de krant is dat de zwarte bevolking onwetend wordt gehouden over het Nederlands. Men waarschuwt dat dit op de lange termijn het behoud van het “rijksverband” in het gedrang kan brengen. Immers wanneer (binnen onbepaalde tijd) de Congolezen zelfbestuur zouden verwerven, moet bij hen de wil aanwezig zijn om “op basis van vrijheid en gelijkheid in het kader van het Rijk verder te blijven leven”. 366 Daarvoor is een onderling begrip essentieel. En aangezien de Belgische bevolking in stijgende mate Nederlandstalig wordt, is het dus onduldbaar dat er een Congolese elite wordt opgeleid dat geen Nederlands kent, aldus de krant. De boodschap is duidelijk: als de Belgen nog een goed contact willen met de Congolezen na de onafhankelijkheid van Congo, moet men de évolués Nederlands aanleren. In een aantal artikels wordt trouwens de manier waarop de Vlamingen behandeld worden, vergeleken met de manier waarop de Congolezen behandeld worden. Aangezien men hierover verontwaardigd is, kan men hieruit afleiden dat ‘De Standaard’ er van uitgaat dat Congolezen minderwaardig zijn aan Vlamingen. Het wordt immers als een belediging aan de Vlamingen aanzien dat ze op dezelfde manier behandeld worden als Afrikanen. Zo schrijft men dat de Vlamingen “gekoloniseerd” worden. En in een artikel met de titel: “Nederlands en Kongolees over één kam geschoren.”, spuit men zijn ongenoegen over het feit dat men in de kolonie eist om bij gerechtelijke stukken zowel getuigenissen die zijn afgelegd in het Nederlands als in een ‘inlandse’ taal, naar het Frans te vertalen. 367 ‘De Standaard’ werkt ook een oplossing uit voor het taalprobleem in de kolonie. Een volledige tweetaligheid van het openbare leven in de kolonie, is geen goede oplossing volgens de krant, omwille van de Congolezen. Dit zou immers vereisen dat ook zij zowel Frans als Nederlands zouden moeten kunnen spreken. En dit kan men van hen volgens de krant niet verlangen. Men vindt het wel nodig dat ze naast hun eigen taal een Europese taal kunnen spreken. En dat zou even goed het Nederlands kunnen zijn, aldus de krant. Op christelijk gebied was dit zelf te prefereren geweest, want het Frans geeft toegang tot de “decadente, 363
J. Rombouts, “Kongo, een graf voor de Vlaamse waardigheid”, De Standaard, 27/5/1947, p.1 J. Rombouts, “Kongo, het graf voor de Vlaamse waardigheid”, De Standaard, 11/2/1948, p.1 365 Miles, “Taalregeling in Kongo”, De Standaard, 5/1/1951, p.1 366 “Het Nederlands in Belgisch-Kongo”, De Standaard, 12/6/1947, p.1 367 “Nederlands en Kongolees over één kam geschoren”, De Standaard, 23/2/1951, p.1 364
162
gelaïciseerde Franse cultuur.” Door historische omstandigheden echter, spreken alle ‘inlanders’ nu eenmaal Frans en daar is niets meer aan te doen. De oplossing is volgens de krant dan ook niet te vinden in een volledige tweetaligheid, ook zeker niet in een verfransing van de Vlamingen, maar wel in een volmaakte kennis van de Franse taal door de Vlamingen. Zodat ze toch Nederlandstalig onderwijs zouden kunnen volgen en hun eigen Vlaamse aard bewaren en tegelijkertijd geen nadelen zouden ondervinden van het feit dat ze in een verfranst land wonen. Daarenboven moet van de hoger geplaatste ambtenaren geëist worden dat ze Nederlands kunnen spreken, zodat een Vlaamse ambtenaar niet meer benadeeld is in zijn job, enkel omdat hij Vlaams is, aldus de krant. Dit betekent wel dat de grootste offers nog steeds van de Vlamingen zullen geëist worden. Maar ‘De Standaard’ is ervan overtuigd dat de Vlamingen deze last moedig zullen torsen, als ook de anderen bereid zijn tot kleine offers. 368 Het beeld dat men hier dus van de Vlamingen ophangt, is er een van offervaardigheid. Bovendien wordt hier ook impliciet gezegd dat de Vlamingen al niet veel vragen, dus dat het heel oneerlijk zou zijn dat zelfs dat hen niet gegund wordt. Besluit ‘De Standaard’ is zeer verontwaardigd over de taaltoestand in Belgisch Congo en laat dit goed merken. Met veel vuur klaagt men de mistoestanden in de kolonie aan, waar het gehele openbare leven Franstalig is en Vlamingen volgens de krant steeds als inferieure burgers worden behandeld. Dit gaat gepaard met veel expressief taalgebruik. De verontwaardiging is het grootst omtrent drie thema’s. Ten eerste het feit dat er al veertig jaar taaldecreten moesten bestaan voor Congo, maar die er nog steeds niet zijn. Ten tweede dat in bijna alle scholen de voertaal het Frans is. En ten derde dat de administratie in de kolonie volledig Franstalig is zodat Vlamingen daar steeds benadeeld worden. In sommige artikels worden de Vlamingen bijna als martelaars afgeschilderd omwille van alle zaken die ze moeten verdragen. Men vindt ook dat de Congolezen, vooral de évolués, meer in contact zouden moeten komen met het Nederlands. Een volledige tweetaligheid van het openbare leven in Congo is echter geen oplossing volgens de krant, omdat dit tegen de belangen van de Congolezen zou ingaan. Maar men eist wel taaldecreten, Nederlandstalig onderwijs (waarin men perfect Frans leert) en tweetaligheid van de hogere ambtenaren. 6.2.2. Het Laatste Nieuws ‘Het Laatste Nieuws’ schrijft vooral over het Vlaamse tijdschrift ‘Band’ en over de Vlaamse vriendenkringen in Congo. Deze zijn volgens de krant symptomen van het feit dat er verandering komt in de taaltoestand in Congo. Hoewel men er zich bewust van is dat de gehele bestuursinrichting in Congo nog Franstalig is, is de krant dus toch voorzichtig positief. Volgens hen stijgt het aantal zelfbewuste Vlamingen elke dag en voelen deze zich zeker niet minderwaardig. Ook van hogerhand zou men van goede wil zijn. De krant schrijft dat men bij de aanwerving van ambtenaren rekening houdt met de moedertaal en dat er even veel 368
A.C., “De Vlamingen in Belgisch-Kongo”, De Standaard, 28/7/1950, p.2
163
betrekkingen zijn voor Vlamingen als Walen. Men wijst er ook op dat vele Vlaamse kolonisten een vooraanstaande plaats bekleden in de Congolese samenleving. Het succes van het tijdschrift ‘Band’ en de opkomst van de Vlaamse vriendenkringen, wijst er volgens ‘Het Laatste Nieuws’ op dat de Vlamingen in Congo zich groeperen en elkaar steunen, zonder aan “enggeestig ‘provincialisme’” te doen. 369 De mensen achter ‘Band’ zijn volgens de krant geen pessimisten of optimisten, zoals anderen die zich mengen in het debat, maar realisten. En dit draagt duidelijk hun voorkeur weg. Volgens hen komt ‘Band’ op voor de eigen Vlaamse taal en cultuur zonder dit te laten ontaarden in een Vlaamse beweging zoals in België. ‘Band’ zegt immers niets te eisen van de gouverneur-generaal behalve een gunstig klimaat en eerbied, de rest zien ze als hun eigen verantwoordelijkheid. Toch is het in ‘Het Laatste Nieuws’ niet al goed nieuws wat de klok slaat. Men wijst er immers op dat de woorden van ‘Band’ in contrast staan met die van een bekende Vlaamse hoogleraar enkele jaren voordien. Deze stelde dat het Vlaams in Congo verdrongen werd en dat de Vlamingen in Congo niet genoeg opkwamen voor hun eigen aard om daar iets aan te veranderen. “Is hierin reeds veel veranderd?”, vraagt de krant zich af, zonder er een antwoord op te geven. 370 Er verschijnt ook een artikel over een memorandum van de Vlaamse universitaire organisaties aan de minister van Koloniën, en een over een verzoekschrift van de Vlaamse vriendenkring uit Elisabethstad aan het parlement. In deze documenten wordt geklaagd over het uitblijven van taaldecreten ondanks de richtlijnen in de Koloniale Keure (zie boven) en over de (Franse) eentaligheid in sectoren als het onderwijs, de administratie en het gerecht. Volgens het verzoekschrift van de vriendenkring dreigen deze zaken extremistische gevoelens op te wekken bij de Vlamingen in de kolonie. 371 Hoewel ‘Het Laatste Nieuws’ deze zaken niet rechtstreeks zelf aanklaagt, schaart men zich met de publicatie van de artikels toch achter de Vlaamse grieven. De krant publiceert ook een artikel waarin de kolonistenvereniging Aprocolin een pluim krijgt omdat ze haar inlichtingenblad zowel in het Nederlands als het Frans uitbrengt. Hier kunnen de andere kolonistenverenigingen beter een voorbeeld aannemen, aldus de krant. Vooral de kolonistenvereniging Fedacol wordt op de korrel genomen. De houding van sommige bestuursleden kan volgens de krant niet door de beugel. Zij zeggen geen taalstrijd te willen ontketenen in de kolonie, en daar is ‘Het Laatste Nieuws’ het volmondig mee eens. Maar sommige bestuursleden willen deze taalstrijd vermijden door enkel het Frans als voertaal te gebruiken onder het voorwendsel dat iedereen toch Frans verstaat. Dit is een drogreden volgens de krant. Hierdoor wil men vasthouden aan een situatie die vanzelf al aan het veranderen is. Het Vlaams is immers bezig zijn rechten te verwerven, aldus de krant, niet van bovenaf, maar van onderaan. 372 Bij twee artikels staat er ook een foto. Een foto toont een groep hoge gasten op het feest voor het tienjarig bestaan van ‘Band’ en op de andere zijn de bestuursleden van een West-Vlaamse vriendenkring te zien. Besluit 369
L. Schalkens, “Bij de Vlamingen in Congo”, Het Laatste Nieuws, 28/7/1948, p.1 L. Schalkens, “De Vlamingen in Congo”, Het Laatste Nieuws, 7/10/1951, p.5 371 “Het talengebruik in Congo”, Het Laatste Nieuws, 26/3/1955, p.2 372 “Het Vlaams in Congo”, Het Laatste Nieuws, 24/10/1953, p.1 370
164
‘Het Laatste Nieuws’ is voorzichtig optimistisch over de taaltoestand in Congo. Men erkent de vele mistoestanden in de administratie, het gerecht en het onderwijs. Zo beklaagt de krant zich over het feit dat de belangrijkste kolonistenvereniging zich enkel van het Frans bedient. Maar er waait een positieve nieuwe wind, volgens de krant. Het succes van het Vlaamse tijdschrift ‘Band’ en de vele Vlaamse vriendenkringen zijn daar het bewijs van. Hoewel men dus niet altijd moet rekenen op hulp van bovenaf, komen de Vlamingen zelf, volgens de krant van onderaan, langzaam op voor hun rechten. 6.2.3. Vooruit Ik heb in de ‘Vooruit’ slechts één artikel aangaande dit onderwerp gevonden, namelijk een opiniestuk geschreven door de socialistische volksvertegenwoordiger Henri Fayat. Hij begint zijn artikel met het citeren van artikel 3 van de Koloniale Keure. Daarop beklaagt Fayat zich over het feit dat men al veertig jaar op de beloofde taaldecreten moet wachten (zie boven). Vervolgens wijst hij erop dat volgens de Keure de Belgen in Congo dezelfde taalwaarborgen moeten krijgen dan die in België. Hij geeft een opsomming van alle rechten die de Vlamingen in Congo dan ook zouden moeten hebben, wat niet het geval is. Er zijn volgens Fayat wel enkele inspanningen gedaan om dit te verhelpen, maar een bevredigende situatie is nog veraf. Vooral het feit dat het koloniale bestuur bijna uitsluitend eentalig Frans is, is de volksvertegenwoordiger een doorn in het oog. Hij vindt dat de tijd dan ook gekomen is om daar verandering in te scheppen. Fayat ijvert echter niet enkel voor de belangen van het Nederlands in Congo, maar ook voor die van de ‘inlandse’ talen. Volgens hem moet elke Congolees in staat zijn, lager onderwijs te volgen in zijn of haar moedertaal. En in de steden is dit vaak niet het geval. Dat betekent niet dat Fayat vindt, dat de zwarte bevolking geen Europese taal moet kennen. Integendeel. Hij is van mening dat de Congolezen zowel het Frans als het Nederlands moeten leren op school. 373 6.2.4. Vergelijking ‘De Standaard’ besteedt niet alleen veel meer aandacht aan het onderwerp, maar is ook veel extremer in haar standpunten dan de andere twee kranten. Alle drie de kranten wensen wel veranderingen ten voordele van de Vlamingen. Vooral het uitblijven van taaldecreten en de mistoestanden in de administratie stoten alle drie de kranten tegen de borst. ‘De Standaard’ uit zich echter in een veel meer verontwaardigde manier dan de anderen. Zowel ‘Vooruit’ als ‘Het Laatste Nieuws’ vermelden dat er wel enige inspanningen gedaan worden vanuit het koloniale bestuur om de positie van het Nederlands te bevorderen, hoewel nog lang niet voldoende. ‘De Standaard’ echter ziet enkel sabotage en tegenwerking. ‘Het Laatste Nieuws’ vindt vooral de opkomst van meer zelfbewustzijn bij de Vlamingen zelf, een positieve evolutie. ‘De Standaard’ zegt hier amper iets over. In tegenstelling tot de mening van volksvertegenwoordiger Fayat, die in ‘Vooruit’ aan het woord komt, vindt ‘De Standaard’ wel niet dat de zwarte bevolking zowel het Frans als het Nederlands moet aangeleerd krijgen.
373
Henri Fayat, “Het taalvraagstuk in Belgisch Congo en Ruanda Urundi”, Vooruit, 24/11/1954, p.1
165
6.3. Over de zwarte bevolking en de verhouding blank-zwart Aangezien er in heel wat artikels wel eens melding wordt gemaakt van de zwarte bevolking, wordt er hier en daar ook op andere plaatsen iets over deze onderwerpen verteld. Bijvoorbeeld bij de artikels over het onderwijs, de politiek en de economie. De verhouding blank-zwart is ook al even aan bod gekomen in de artikels over de kolonisten. Hier worden echter de artikels besproken die deze onderwerpen als hoofdonderwerp hebben. De hoofdvraag in volgend stuk, is hoe de zwarte bevolking in de Vlaamse pers werd afgebeeld en of er daarbij een verschil was tussen de drie verschillende kranten. Bovendien zal worden nagegaan hoe men de verhouding tussen blank en zwart zag in de kolonie. Daarbij wil ik vooral bekijken of men melding maakt van de discriminatie in Congo. 6.3.1. De Standaard De onderwerpen van de artikels over de zwarte bevolking in Congo zijn gevarieerd. Het meeste artikels vinden we echter over de sociaal en de economische toestand van de ‘inlanders’. Een artikel uit 1945 beschrijft de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog op de zwarte bevolking, namelijk de uitputting van de arbeidskrachten en de ontworteling. Volgens de krant is het “in Kongo nu eenmaal zoo gelegen dat de Blanken voornamelijk met hun hoofd en de inboorlingen met hun handen werken.” 374 De reden die de krant daarvoor opgeeft, is het klimaat, dat de Europeanen niet “toelaat” om zware arbeid te verrichten. Het gebruik van het woord ‘toelaten’, heeft de connotatie dat de blanken echt wel zouden willen handenarbeid verrichten maar niet mogen. Als we de krant moeten geloven heeft deze werkverdeling dus niets te maken met de relatie kolonisator-gekoloniseerde. Er is volgens het artikel echter een tekort aan arbeidskrachten ten opzichte van de economische mogelijkheden die de kolonie biedt. Deze kunnen door het tekort niet ten volle benut worden. Meer arbeiders uit de dorpen halen zou echter de ondergang van de bevolking betekenen en moet dus ten alle tijde vermeden worden, aldus de krant. Daarom zijn er ook regels over hoeveel arbeiders er uit de dorpen mogen gehaald worden. Dit zorgde volgens de krant voor een evenwicht tussen het deel van de bevolking dat in loonarbeid werk voor de Europeanen en het deel van de bevolking dat in stamverband leeft. Men moet er immers rekening mee houden dat “de zwarte geen vrijstaand individu is, doch een lid van een groep […] Buiten zijn dorp of stam houdt het normale leven voor hem op: hij wordt daar vaak bandeloos en loopt zijn ondergang tegemoet.” 375 We merken hier dat ‘De Standaard’ geen voorstander is van de trek van de zwarte bevolking naar de steden. Dit zou immers leiden tot zedelijk wangedrag. We zullen verder zien dat dit in andere artikels nog meer gedetailleerd aan bod komt. Door de oorlog is het evenwicht tussen de loonarbeiders en de in stamverband levende dorpelingen echter ernstig verstoord geraakt in het nadeel van deze laatste, aldus de krant. De zwarte bevolking heeft zware lasten moeten torsen in de oorlogsjaren en men is dan ook van
374 375
“Inlandsche bevolking deed ruim haar plicht”, De Nieuwe Standaard, 23/9/1945, p.5 Idem
166
mening dat Congo meer dan haar deel heeft gedaan in de oorlog. Het is volgens de krant de plicht van België als kolonisators om de bevolking te helpen weer op krachten te komen. In een ander artikel wordt de aandacht gevestigd op de ontwikkeling van een zwart proletariaat. Er is een stijging van het aantal ‘inlanders’ dat in de steden gaat wonen en dat in loonarbeid gaat werken voor de blanken. Men duidt in het artikel drie oorzaken aan voor deze evolutie. Ten eerste de economische politiek en de daarmee gepaarde welvaart van Belgisch Congo. Ten tweede de wantoestanden in het binnenland. En ten derde de algemene evolutie van de zwarten. Volgens het artikel trekken de jongeren naar de stad om hun bruidsschat bij elkaar te sprokkelen. Maar eens ze in contact komen met ‘onze’ beschaving, wekt dit in hun het verlangen op om ook zo te leven en op te klimmen in de maatschappij. “Wie vooruit wil in de beschaving, gaat naar de blanken!” En ook de vrouwen verkiezen “het zalig nietsdoen van het vrouwenleven in de centra” boven het harde leven op het platteland. Net als bij de artikels over de kolonialen zien we hier dat het leven van de vrouw in de steden van Congo als een luilekker leventje wordt beschouwd. Deze evolutie heeft echter ellendige gevolgen voor het godsdienstig leven van de zwarte bevolking, aldus de krant. En daar kan een katholieke krant als ‘De Standaard’ het natuurlijk niet eens mee zijn. De stad wordt in het artikel afgebeeld als een poel des verderfs. Wat de ‘heidenen’ betreft, hun bekering wordt praktisch gezien veel moeilijker in de stad. Bovendien is ook “de materialistische atmosfeer” en “het zedenbederf” in de stad nefast. Op het platteland gingen beschaving en het christendom hand in hand, maar in de stad kan men er uiterlijk beschaafd uitzien zonder christen te zijn, waarschuwt het artikel. Het is duidelijk dat men het beschaafd zijn en het niet christen zijn als een contradictie beschouwt. Het gaat dan ook om een “uiterlijke” en geen werkelijke beschaafdheid. Voor de kinderen van de ‘heidenen’ zou het misschien wel andersom kunnen zijn, schrijft de krant. In de steden heeft men immers veel betere toegang tot de katholieke scholen. De katholieke missionarissen kunnen echter de grote toevloed niet aan en daarom moeten vele kinderen ook naar de protestantse scholen, men heeft het in het artikel over “het protestants gevaar”. Maar zelfs dan is er nog een plaatsgebrek in de scholen en kunnen sommige kinderen er niet terecht “en men kan zich best indenken wat er van hun opvoeding moet geworden in de bedorven stad, terwijl het niet in de gewoonte van de inlander is zich veel om hun kinderen te bekommeren.” 376 De Congolezen worden dus ook niet echt afgebeeld als zorgzame ouders. Voor de zwarten die wel al katholiek zijn, is het zedelijk milieu van de stad dodend, aldus de krant. Er treedt onverschilligheid op of zelfs afvalligheid. Daarbij komt nog dat het aantal missionarissen in de stad ontoereikend is voor de praktische uitwerking van een ware evangelisatie in de stad, aldus ‘De Standaard’. In tegenstelling tot in de dorpen kunnen de missionarissen in de steden de zwarte bevolking niet in het oog houden. In de vreemde omgeving van de stad kent de ‘inlander’ niemand. Daardoor voelen de Congolezen zich er “waarlijk verlaten” en “totaal vrij”, volgens de krant. Het gevoel verlaten te zijn en volledig vrij zijn, worden hier met elkaar in verband gebracht. De krant is dus van mening dat het niet goed is voor een Congolees om volledig vrij te zijn. Er moet voor zijn eigen bestwil iemand zijn, liefst een missionaris, die een oogje in het zeil kan houden. 376
“Zwart proletariaat in Belgisch Kongo”, De Standaard, 22/7/1949, p.1
167
Bovendien, schrijft men, zijn het vaak “de heethoofden” die naar de stad trekken. Men besluit dan ook dat het “een kwestie is van leven en dood” dat de jonge Kerk in Congo zich aanpast aan de nieuwe uitdagingen. In andere artikels worden de sociaal-economische gevolgen van de urbanisatie uit de doeken gedaan. Volgens een artikel zijn de lonen van ongeschoolde arbeiders onvoldoende, heerst er een gebrek aan gespecialiseerde arbeiders, laat de huisvesting voor de zwarte bevolking veel te wensen over en zijn ook de verhoudingen tussen de blanken en de zwarten nog voor verbetering vatbaar. Men verwijt vele blanken er een “kapitalistische mentaliteit” op na te houden. Ik vermoed dat men hiermee bedoelt dat de blanken de zwarten te vaak louter aanzien als een middel om geld te vergaren. Bovendien zou vooral het gedrag van de blanke vrouwen ten opzichte van de zwarte bevolking vaak “ongepast” zijn. “Een ding is zeker”, schrijft men, “namelijk dat er uit de neger heel wat meer te halen is dan tot nu toe het geval is geweest.” De krant klaagt hier dus aan dat men zwarte bevolking steeds heeft ondergewaardeerd en roept op tot meer respect. De krant publiceert ook twee lange artikels van pater Van Wing aangaande dit onderwerp. 377 Hij doet hierin verslag van zijn indrukken tijdens zijn rondreis door Congo. Het eerste artikel handelt over de exodus van de plattelandsbevolking uit de dorpen, naar de steden. De oorzaak van deze plattelandsvlucht ligt volgens Van Wing bij de Tweede Wereldoorlog en de verhoogde economische activiteit die daarvan het gevolg was. Waar er tijdens de oorlog soms nog dwang aan te pas moest komen, trekken alle jongeren nu spontaan naar de steden om er werk te zoeken, aldus Van Wing. Hierdoor blijven er in de dorpen enkel nog vrouwen, ouderen en kinderen achter. De pater somt een aantal nefaste gevolgen op van deze evolutie, die op hun beurt de trek naar de steden nog bevordert. Ten eerste het verdwijnen van de ‘broussescholen’ bij gebrek aan leerlingen. Daarom trekken vele leerlingen naar de centrale scholen in de missieposten, maar deze kunnen vaak al hun leerlingen niet meer voeden omdat de voedselvoorziening een steeds groter probleem wordt. Dit is meteen het tweede gevolg. Er heerst een tekort aan arbeidskrachten in de dorpen om zich te wijden aan de verbouwing van de basisculturen, aldus Van Wing. Dit voedseltekort leidt volgens hem tot ontevredenheid en tot een verhoging van het aantal leden van ‘politico-religieuze sekten’. De leerlingen die geen plaats vinden bij de missieposten trekken verder naar de scholen in de stedelijke centra. Maar ook daar is geen plaats genoeg voor hen. Het lijkt wel alsof alles erop gericht is om de landbouwbevolking te ontmoedigen, vindt de auteur. Zelfs de gezondheidsdienst. Door een nieuwe regelgeving moeten heel wat dispensaria en kinderconsultaties van de missies noodgedwongen de deuren sluiten. Bovendien verslechtert ook de gezondheidstoestand van de vrouwen en kinderen die alleen achter blijven in de dorpen en harder moeten werken. Voor wie het menselijke en sociale aspect van “de ontvolking van de brousse en het uitsterven van een groot aantal natuurlijke gemeenschappen” niet veel interesseert, wijst Van Wing er op dat dit alles ook een economische weerslag heeft, aangezien de arbeidsreserves op geraken. Het is dus wel duidelijk dat Van Wing de ontvolking van het platteland als een zeer groot probleem beschouwt, dat zich uitstrekt over vele facetten van het koloniale leven. De boodschap die hij hier uitzendt, is eigelijk dat deze evolutie voor iedereen nefast is en dat er snel iets moet aan gedaan worden. 377
J. Van Wing, “Ontreddering in Kongo?”, De Standaard, 23/8/1951, p.1 en 24/12/1951, p.2
168
In een volgend artikel gaat de pater dan in op de leefomstandigheden van dit nieuwe, zwarte proletariaat in de steden, meer bepaald in Leopoldstad. Net als in het artikel dat we hierboven al hebben besproken ziet hij de stad als een poel des verderfs, maar hij legt veel meer de klemtoon op het sociale in plaats van het religeus-morele aspect. Hij ziet drie grote problemen: gebrek aan huisvesting, gebrek aan voedsel en gebrek aan arbeidskrachten. Volgens is de overgrote meerderheid van het proletariaat in Leopoldstad gehuisvest in omstandigheden “die beneden het moreel en hygiënische pijl [sic] staan”. Ook wat de voedselvoorziening betreft is de situatie van deze mensen “beklagenswaardig”. Spottend schrijft Van Wing: “Onze hoofdstad heeft zich de luxe niet veroorloofd om voor een dergelijke voedselvoorziening te zorgen.” Hij vindt het schandalig dat deze voorziening overgelaten wordt aan het privé-initiatief, in casu de zwarte handelaars. Het gebrek aan arbeiders zorgt er volgens de pater dan weer voor dat het zwarte proletariaat zijn wetten kan opleggen, aangezien ze weten dat ze meteen weer werk vinden ergens anders. Volgens Van Wing heeft dit “noodlottige gevolgen” voor de orde en het arbeidsrendement. Vooral de kinderen krijgen het zwaar te verduren in de steden. Door het arbeidstekort worden zij steeds vaker ingeschakeld in de industrie. Van Wing noemt dit een “betreurenswaardig misbruik”. De scholen in de steden zitten allemaal vol, dus krijgen vele kinderen hun opvoeding op straat en in de krotten, schrijft de pater. Een groot deel van hen komt dan nog eens terecht in de gevangenissen die ook al overbevolkt zijn en waar zij leven in omstandigheden die “iedere moraliteit missen”. Als aan deze mistoestanden niets gebeurt, kan dit volgens Van Wing niet anders dan slecht aflopen. En: “De crisis zal losbarsten op het minst opportune ogenblik!” 378 Deze laatste zin maakt nog eens extra duidelijk dat Van Wing het optimisme dat bij vele heerste omtrent de kolonie, niet deelt. Op economisch vlak wordt in een bepaald artikel de voortekens van een stijgende differentiëring van de economische activiteit bij de zwarte bevolking toegejuicht. Volgens het artikel heeft een “primitieve maatschappij”, in tegenstelling tot een “moderne maatschappij”, steeds een ongedifferentieerde economie. En hoewel de differentiëring nog pril is, is dit volgens de krant dus een zeer goed teken. De afwezigheid van die differentiëring belet de plattelandsmilieus immers “om zich te verheffen boven het peil van het eenvoudig voortbestaan.” De krant betreurt echter dat deze positieve evolutie nog niet te merken is in de sociale opvattingen van de zwarten. Zij blijven zich immers in de eerste plaatste identificeren met een etnische groepering in plaats van met een beroepsgroep. Het is pas wanneer ze dit zullen doen dat ze werkelijk het pad van de moderne sociale structuur opgaan, aldus de krant. In de steden gebeurt dit wel al. De auteur van het artikel verzekert echter dat dit op het platteland ook mogelijk is en dat zijn artikel dus zeker geen pleidooi is voor stadsconcentratie. Bovendien stelt men in het artikel dat de differentiëring van de economie ook een factor vormt voor een goede verstandhouding tussen de rassen. 379 Er wordt ook, in zeer beperkte mate, specifiek gesproken over de zwarte vrouw. In een artikel wordt gemeld dat er een groot verschil is in de evolutie van de ‘inlandse’ vrouw en 378 379
Idem “Kongolese gedaanteverwisselingen”, De Standaard, 27/10/1954, p.6
169
de ‘inlandse’ man. Men waarschuwt dat dit de basis van het gezin ondermijnt. Wat het verschil in evolutie inhoudt wordt echter niet vermeld. 380 Een ander artikel handelt over de zending van een aantal Belgische sociale werksters naar Congo om daar de zwarte vrouwen “de voornaamste begrippen bij te brengen inzake haar leven als echtgenote en huismoeder. […] De inlandse vrouwen leren daar wassen en strijken. Ook worden hen enkele begrippen over hygiëne en kinderverzorging bijgebracht.” 381 Ik kan mij best inbeelden dat wanneer je dit las als Belgische huisvrouw uit de jaren vijftig, dat je, je afvroeg wat die vrouwen in godsnaam deden voor de blanken daar aankwamen om hen alles te leren. Als je dit leest, lijkt het alsof de zwarte vrouwen niets konden voor de komst van de blanken. Vooral omdat men hun zelfs nog “de voornaamste begrippen” moet bijbrengen. In ‘De Standaard’ is ook een artikel verschenen waarin men opkomt voor de ‘mulatten’ 382. Ik wil allereerst opmerken dat men in de krant onder mulatten, de (buitenechtelijke) kinderen van een blanke man met een zwarte vrouw, verstaat. Over eventuele kinderen van een zwarte man met een blanke vrouw wordt niet eens gesproken. Men bedroeft er zich in het artikel over dat deze halfbloeden 383 geconfronteerd worden met “pijnlijke sociale incidenten” en vaak moeten leven in een “ongezonde morele atmosfeer”. Van staatswege worden er wel pogingen gedaan om hieraan te verhelpen maar die volstaan niet. Men beklaagt zich onder andere over de diepgaande verschillen in het sociaal statuut van de mulatten. Men buigt zich vooral over het vraagstuk of men hen naar school moet laten gaan in de scholen voor blanke of die voor zwarte kinderen. Volgens het artikel liepen de pogingen om ze in de zwarte scholen les te laten volgens, slecht af. De zwarte kinderen en de halfbloedkinderen waren “als kat en hond”. Daarom startte men in Boma een experiment om de mulatten school te laten lopen bij de blanke kinderen. Dit experiment slaagde “buiten alle verwachting”. De mulatten pasten zich “wonderwel” aan de Europese pedagogische methoden aan “en toonden zich hoegenaamd niet de mindere tijdens de examens.” Aan de uitdrukkingen “buiten alle verwachting” en “wonderwel”, kunnen we afleiden dat men niet verwachtte dat niet-blanke kinderen het zo goed zouden doen op een school voor blanken. Dit wordt als iets ongewoons beschouwd. Zelfs in artikels als het deze, waarin men opkomt voor de rechten van de mulatten, kampt men dus met vooroordelen. De krant is van mening dat men de mulatten “in de mate van het mogelijke” samen met de blanke kinderen moet opvoeden en hen moet leiden tot de inname van verantwoordelijke posities. Op zijn minst moet er volgens de krant een kleine naturalisatie toegestaan worden aan de mulatten die niet erkend zijn door hun blanke vader. Men verwijt de overheid dat men te traag werkt aan een oplossing voor dit “dringend probleem”. Immers, op een dag zal het zwarte proletariaat van zich laten horen, aldus de krant en dan heeft België nood aan een solide en trouwe, ‘inlandse’ bevolkingslaag. Dus:“hun belang is ook het onze”. 384 380
“De Congolese vrouw en haar gezin”, De Standaard, 21/10/1950, p.6 “Sociale werksters in Congo”, De Standaard, 22/10/1952, p.6 382 Ik besef dat deze term niet door iedereen als politiek correct beschouwd wordt. Ik heb echter geen alternatief gevonden, dus gebruik ik hier gewoon de term, zoals die ook in het artikel gebruikt wordt. 383 Idem 384 “Het statuut van de mulatten”, De Standaard, 27/8/1949, p.6 381
170
Er komt dus ook wel wat eigenbelang kijken bij dit pleidooi om het statuut van de mulatten te verbeteren… Ik heb ook twee artikels gevonden die eerder antropologisch van inslag zijn. Het eerste is een artikel dat handelt over de bruidsschat bij de zwarte bevolking in Congo. Dit gebruik van de “primitieve volkeren” is volgens de auteur, Gaston Van Impe, steeds verkeerd geïnterpreteerd door de “beschaafde landen”. 385 De blanken denken dat de bruidsschat een prijs is die men voor een echtgenote betaalt aan haar vader, met andere woorden, het huwelijk is een aankoop. Niets is minder waar, zegt Van Impe, de bruidsschat is een waarborg. Om dit beter te kunnen uitleggen, verduidelijkt hij eerst het verschil tussen het Belgische gezin en de ‘inlandse’ familie. Deze laatste is veel uitgebreider, het gaat eerder om een clan, aldus Van Impe. Door deze verschillen in sociale structuur heeft ook het huwelijk een volledig andere betekenis dan bij ons. De auteur legt uit hoe een vrouw die met een man trouwt niet tot zijn ‘stam’ gaat behoren maar de afgevaardigde blijft van haar eigen ‘stam’, waarvoor dus een waarborg, de bruidsschat, wordt betaald. Wanneer de vrouw haar man verlaat of vroegtijdig overlijdt, moet die worden terugbetaald. Deze vroegere gebruiken zijn echter aangetast, aldus de auteur, vooral in de steden. De mannen die in de steden, ver van hun familie wonen, voelen zich niet meer gebonden aan de regels die daar golden. Zij aarzelen niet hun dochter of nichtje tegen klinkende munt aan te bieden aan de meest biedende, aldus Van Impe. Het morele oordeel dat hij hierover velt, klinkt duidelijk door in zijn tekst. Dit alles leidt volgens de auteur tot meer ongelukkige huwelijken, een daling van het aanzien van de vrouw, een stijgend aantal echtscheidingen en zedelijk verval (vooral prostitutie). Niet veel goeds dus. En deze evolutie begint ook al op te komen in traditionele milieus. Van Impe spreekt hier over de “diepe wonde der ontworteling”. 386 Het tweede ‘antropologische’ artikel is het verslag van een voordracht door pater Van Wing over “de psychologie van de neger”. Het artikel vertelt hoe de pater eerst enkele eigenschappen bespreekt die volgens hem, omwille van vooroordelen, vaak ten onrechte aan de zwarte bevolking wordt toegeschreven. De krant vermeldt echter niet om welke eigenschappen het gaat. Men vindt het blijkbaar niet echt nodig de lezer te duiden op eventuele foute opvattingen die hij of zij zou hebben over de Congolezen. Men geeft voorts een korte samenvattingen van Van Wings lezing. Men vertelt dat de motiveringen van de Congolees liggen in zijn godsdienstzin, de bijzondere structuur van zijn maatschappelijk milieu en zijn individuele verlangen naar waardering. Op het gebied van de seksuele psychologie “vertoont de neger een gezonde erfelijkheid die vrij is van ontaarding en verdorvenheid.” In dit artikel wordt dus de hardnekkige mythe weerlegd, dat er iets abnormaals zou zijn aan de seksuele appetijt van de Afrikanen. Op esthetisch gebied ten slotte geeft de ‘Congolese mens’ blijk van een antropologische opvatting op de wereld, aldus Van Wing.
385 386
Gaston Van Impe, “De bruidsschat bij de inlanders, een waarborg”, De Standaard, 19/7/1951, p.5 Idem
171
Hij besluit dan ook: “Kortom er is niets dat zoveel op een mens gelijkt als een Kongolees, in het bijzonder omdat hij evenzeer net als elk ander menselijk type vatbaar is voor echte idealen.” 387 Dat men moet aantonen dat de Congolees een mens is zoals een ander, wijst erop dat dit niet overal en door iedereen als vanzelfsprekend werd beschouwd. In een artikel dat specifiek handelt over de betrekkingen tussen blanken en Congolezen, vestigt de krant er allereerst de aandacht op dat er een groot verschil is tussen een exploitatiekolonie en een vestigingskolonie. Deze laatste leidt immers volgens de krant tot rassendiscriminatie en dit is in strijd met de Belgische koloniale politiek. Op economisch gebied heet de Europese economie een ontbindende invloed op de ‘inlandse’ maatschappij en hierin berust een groot gevaar, aldus ‘De Standaard’. Op politiek vlak dan, schrijft men, dat de installatie van een parlementaire regering in Congo pas kan overwogen worden wanneer de bevolking “een volledige graad van politieke rijpheid” heeft bereikt. Wel kan er al werk gemaakt worden van een geleidelijke deelneming van de zwarte bevolking aan de bestuurszaken. In het artikel wordt ten slotte betreurd dat er in het moederland weinig belangstelling is voor Congo. 388 Ook pater Van Wing wijdt een artikel aan de verhoudingen tussen blank en zwart. Uit de bevindingen van zijn Congoreis kan hij besluiten dat het ‘Afrikaans racisme’ nog niet ingeburgerd is bij de Congolezen, in tegenstelling tot in enkele Franse en Britse kolonies. Van Wing waarschuwt echter meteen dat dit niet wil niet zeggen dat de Congolese évolués en andere Congolezen er niet door “aangetast” zijn. Men merkt dat de auteur hier spreekt alsof hij het over een ziekte heeft. We merken dat Van Wing dit ‘Afrikaans racisme’ vooral aanziet als een probleem van de évolués. In dit opzicht vindt Van Wing de invoering van de ‘Carte des Mérits civique” positief. Volgens hem zet dit de “de goede elementen” onder de évolués aan, om zich af te scheiden van de “minder goede en de slechte elementen”. De jongere generatie, diegenen die na WO II de middelbare school hebben verlaten, hebben volgens hem echter een “betere geest”. Dit verschil in opvattingen bij de évolués zorgt ervoor dat de “slechte elementen” slechts een beperkte bewegingsvrijheid hebben. 389 Onder deze slechte elementen verstaat Van Wing vooral de leden van sekten zoals het kimbanguisme en het Kitawala. Hoewel hun invloed binnen de perken blijft, waarschuwt hij ervoor dat men de antagonistische krachten in Congo niet moet onderschatten. De zwarte bevolking wordt zich volgens de pater steeds meer bewust van haar macht, waardoor hun vrees en eerbied voor de blanken gestaag afbrokkelen. Hij zegt dit zelf al te hebben ervaren tijdens zijn reis. Hoewel we dus merken dat Van Wing het ‘Afrikaans racisme’ als iets verwerpelijks beschouwd en er een vrij groot gevaar aan toedicht, legt hij wel de schuld ervan bij de Europeanen zelf. Het Afrikaans racisme is volgens hem immers het gevolg van het Europees racisme. Hij haalt scherp uit naar de colour bar, het misprijzen ten opzichte van de zwarte bevolking en de onrechtvaardigheid waarmee ze behandeld worden.
387
“De Kongolese mens”, De Standaard, 30/10/1953, p.6 “De betrekkingen tussen blanken en inlanders in Kongo”, De Standaard, 20/11/1951, p.6 389 J. Van Wing, “Ontreddering in Kongo?”, De Standaard, 26/8/1951, p.6 388
172
De Europeanen beseffen echter niet dat hun racisme ten opzichte van de Congolezen de oorzaak is van het Afrikaans racisme, aldus Van Wing. En al helemaal niet dat dit laatste, uiteindelijk het eerste zal verdringen. Het zal volgens hem ook nog enige tijd vergen voor dat besef er zal komen. De administratie is zich er volgens hem wel beter van bewust dan de particulieren. 390 We merken in dit artikel dat Van Wing reeds waarschuwt voor een stijgende ongehoorzaamheid en zelfs haat van de Congolezen ten opzichte van de blanken. Dit in tegenstelling tot het meer gangbare discours op dat moment, waarbij benadrukt werd dat de Congolezen zeer gelukkig en dankbaar waren. Van Wing ziet in dit ‘Afrikaans racisme’ een gevaar voor de Belgische koloniale macht. De schuld ligt volgens hem bij de blanken zelf en de manier waarop zij de zwarte bevolking behandelen. Dit artikel is dus duidelijk een oproep om hierin verandering te brengen. Al is het maar uit eigenbelang, want Van Wing probeert hier duidelijk te maken dat de blanken hun eigen gezag ondermijnen. Ik heb ook twee artikels gevonden die handelen over onlusten veroorzaakt door Congolezen. Het eerste artikel gaat over de oproer in Matadi in 1945. De krant beschrijft deze als “ernstige onlusten met een anti-blank karakter.” 391 De krant schrijft deze onlusten toe aan een anti-blanke religieuze beweging, de ‘Nzounga’, en hoewel men deze beweging niet kent, gaat men ervan uit dat het hier gaat om een lid uit de ‘Watch Tower’-familie. De oorzaak van het feit dat deze beweging vaste voet aan grond kreeg in de streek, ligt volgens de krant volledig bij het zwakke optreden van de overheid tegen het Kimbanguisme twintig jaar voordien. Men verwijt de koloniale overheid dat ze de ter dood veroordeelde Simon Kimbangu en zijn “trawanten” niet hebben terechtgesteld. Volgens de krant was dit een teken van zwakte en is het dan ook niet te verwonderen dat er nu in dezelfde streek “een wederopleven van het Kibangisme onder een anderen naam” plaatsvindt. Deze religieuze groeperingen worden hier dus allemaal over dezelfde kam geschoren. Bovendien heeft men ook tegen het Kitawala bijlange na niet hard genoeg opgetreden, volgens ‘De Standaard’. Het gouvernement handelde “erbarmelijk zwak” en “ging geheel ten onder in een aldoor betreurenswaardiger sentimentalisme.” Dit was een aanmoediging voor dit soort bewegingen, een onvrijwillige, doch een aanmoediging, aldus de krant. Zijn deze onlusten te verontschuldigen vraagt men zich luidop af. Volgens de krant zal het onderzoek dit moeten uitwijzen, maar in elk geval is men van mening dat het niet door onlusten is, dat men de voldoening van sommige grieven moet trachten te bekomen. Of deze grieven nu gegrond zijn of niet. En de krant is ook helemaal niet zeker of ze het wel zijn. Over de zware oorlogsinspanningen die de zwarte bevolking moest leveren, wat de belangrijkste oorzaak was voor deze onlusten, wordt met geen woord gerept. De schuld wordt volledig in de schoenen geschoven van de “anti-blanke, religieuze groeperingen”. De krant is er echter van overtuigd dat de werkelijke gevoelens van de Congolezen ten opzichte van hun kolonisatoren uitgedrukt worden in de woorden van Antoine Bolamba, de ‘évolué’ die de krant ‘La Voix du Congolais’ oprichtte: “In den vrede beijveren wij ons, blanken en zwarten, voor de rust en den vooruitgang van Congo; in den oorlog streven wij te zamen in eenzelfde communie van bloed, voor de vrijheid en de onafhankelijkheid van Congo. 390 391
Idem “De onlusten te Matadi”, De Standaard, 18/2/1945, p.1
173
Ons allen is het Vaderland heilig. Ten overstaan van het Vaderland zijn wij allen broeders en ten overstaan van God zijn wij allen menschen.” 392 De krant blijft dus zeer positief over de gevoelens van de zwarte bevolking ten opzichte van de blanken. Volgens hen is de meerderheid dankbaar voor wat de Belgen allemaal voor Congo hebben gedaan. Een tweede, veel korter artikel, met als titel “Terreur te Leopoldstad”, handelt over de aanvallen van “opgezweepte negers” op autochauffeurs die “per ongeluk” een zwarte aanrijden. In het begin van het artikel heeft men het enkel over blanken die aangevallen worden en “mishandeld door de woedende menigte”. Maar wat verder in het artikel verzekert men dat het geen daden van rassenhaat zijn aangezien er ook zwarten worden aangevallen. Blijkbaar werden de aanvallen op zwarten niet belangrijk genoeg geacht om meteen te vermelden. De krant besluit zijn artikel met de vraag: “Schuilt achter de snel opbruisende woede van sommige inlanders geen systematische wil tot politieke agitatie, waarbij gewone maatregelen van de verkeerspolitie onmachtig moeten blijven?” 393 Dit is een artikel uit april 1955, vlak voor de Congoreis van koning Boudewijn die traditioneel als het beginpunt van de ‘dipenda’-beweging wordt aanzien. We merken dat men zich hier al iets minder gerust voelt over de gevoelens van de Congolezen ten opzichte van hun kolonisators dan in het artikel over de onlusten in Matadi, tien jaar vroeger, hoewel men nog steeds verzekert dat het hier niet om rassenhaat gaat.
Besluit De onderwerpen van de artikels over de zwarte bevolking in Congo zijn gevarieerd. Het meeste artikels vinden we echter over de sociaal en de economische toestand van de Congolezen. We merken dat ‘De Standaard’ zich vooral zorgen maakt over de stijgende urbanisatie en de daarmee gepaard gaande ‘ontworteling’ van de zwarte bevolking en de ontwrichting van de traditionele maatschappij. Dit is een onderwerp dat in verscheidene artikels opduikt. De stad wordt omschreven als een oord des verderfs waar de Congolees gemakkelijk verleid wordt tot onzedelijk gedrag. Op godsdienstig en sociaal vlak zijn de gevolgen desastreus, volgens de krant en moeten er dringend maatregelen genomen worden. ‘De Standaard’ merkt ook op dat de verhoudingen tussen blank en zwart in de steden voor verbetering vatbaar zijn. Men roept de blanken op om met meer respect met de zwarten om te gaan. Over de zwarte vrouwen wordt weinig verteld, behalve dat ze in de steden een luilekker leventje kunnen leiden en dat ze nog zowat alles moeten leren wat er te leren valt om een goede huisvrouw en moeder te worden. De krant is zeer streng voor wat zij ‘anti-blanke religieuze groeperingen’ noemen. Het gaat hier dan vooral om het Kimbanguisme en het Kitawala. Men trekt hard van leer tegen de overheid die volgens hen veel te laks is in de bestraffing van deze groeperingen. Men blijft in 1946 echter wel nog overtuigd van de warme en de dankbare gevoelens van de Congolezen ten opzichte van de Belgen. In het artikel van pater Van Wing uit 1951 merken 392 393
Idem “Terreur te Leopoldstad”, De Standaard, 13/4/1955, p.2
174
we echter al dat deze overtuiging op haar retour is. Hij waarschuwt immers voor het ‘Afrikaans racisme’ en het afbrokkelen van de vrees en de eerbied voor de blanken, bij de zwarte bevolking. En in een artikel uit 1955 maakt men kort melding van de dreiging van een politieke agitatie in Leopoldstad. In alle artikels komt duidelijk tot uiting dat men de Congolees minderwaardig vindt aan de blanken. Er worden met grote vanzelfsprekendheid zaken verkondigd die we vandaag onaanvaardbaar zouden vinden, maar in die tijd duidelijk tot de gangbare ideologie behoorden. Regelmatig wordt de ‘primitieve’ maatschappij van de zwarte bevolking gesteld tegenover de ‘beschaafde’ wereld van de blanken. We merken dat in bijna geen enkel artikel vrijblijvend informatie wordt verstrekt over de zwarte bevolking. Er zit bijna altijd wel iets meer achter, er is vaak een link met meer ‘blanke aangelegenheden’. Zo merkten we bijvoorbeeld op het einde van het artikel over de mulatten dat dit artikel niet bepaald belangeloos was. En de artikels over de verstedelijking dragen duidelijk een zedelijke boodschap met zich mee. Ook in eigen land waren de katholieken geen voorstander van de trek van het platteland naar de steden. Ik wil ook nog even opmerken dat pater Van Wing 394 opvallend veel aanwezig is in deze artikels, zowel als bron als, als schrijver. 6.3.2. Het Laatste Nieuws Veel van de artikels over de zwarte bevolking in ‘Het Laatste Nieuws’ maken deel uit van twee reisverhalen. Mondele Moke en professor A. Burssen doen beide verslag van hun reis in Congo in een reeks artikels en daarin neemt de zwarte bevolking een prominente plaats in. We beginnen met de reisverhalen van Mondele Moke. Zijn artikels handelen vooral over de omgeving van Stanleystad. Zo wijdt hij een artikel aan de Wagenia’s, een stam die daar in de buurt leeft en die door de auteur een “bezienswaardigheid” genoemd wordt. De hele beschrijving van de stam is zeer exotisch. Zo vertelt Moke bijvoorbeeld een legende van de Wagenia’s en bij de beschrijving van een roeiwedstrijd, kan de auteur niet zwijgen over het geluid van de tamtams en de ongelofelijke sfeer die er hing. Hij wijdt ook uit, op een licht spottende toon, over het beroep van ‘staartdrager’ bij de Wagenia’s. Dit is een man die voortdurend de staart moet vasthouden van de luipaardhuid waarmee het stamhoofd bedekt is. Zulke beschrijvingen hebben volgens mij de bedoeling de lezer eens meewarig te doen glimlachten over de ‘rare’ gewoonten van de Congolezen. Bij het artikel is ook een foto afgedrukt van het stamhoofd in volle ornaat en zijn staartdrager. Hoewel de auteur duidelijk geamuseerd is door de Wagenia’s, vraagt hij zich ook af hoe het komt dat ze nog niet ‘beschaafder’ zijn:“Hun dansen, hun zangen en hun verkleefdheid aan oude levensgewoonten zijn des te eigenaardiger, daar zij sedert een halve eeuw in nauwe voeling leven met een beschaafd centrum als Stanleystad.” 395 Met andere woorden: de Wagenia’s zijn niet beschaafd. Moke gaat hier uit van de redenering dat wanneer men in aanraking komt met de ‘beschaving’ van de blanken, men automatisch het verlangen krijgt ook zo te gaan leven. Hij vindt het vreemd dat dit bij de Wagenia’s blijkbaar niet het geval is. 394 395
Joseph Van Wing was een belangrijk missiefiguur en was lid van de Koloniale Raad. Mondele Moke, “De stam der Wagenia’s”, Het Laatste Nieuws, 22/3/1948, p.1
175
Een volgend artikel van zijn hand, handelt over het gearabiseerde dorp in Stanleystad. Het stamhoofd van het dorp wordt omschreven als heel trouw aan de Belgen: “Hij ontving ons met een brede glimlach. Hij droeg een lang zwart kleed en zijn borst glinsterde van de eretekens, waarmede hij wegens zijn gehechtheid aan België onderscheiden werd.” 396 Bij het artikel staat ook een foto van het stamhoofd gedrukt. Opnieuw verwondert de auteur zich hier over de “zonderling geklede vrouwen” en de “eigenaardige dansen”. Hij benadrukt opnieuw het uiterlijke vertoon (kleding, dansen) en dus vooral het exotische van de ‘inlanders’ die hij ziet. Verder dan dit gaat zijn beschrijving niet. In een volgend artikel schrijft hij over het leger en vooral over de zwarte soldaten die erin dienen. Hoewel de districtshoofden vooral hun “lastige onderdanen” naar het leger sturen, wordt de orde er goed gehandhaafd, aldus Moke. Niet alle Congolezen die naar het leger gestuurd worden zijn echter “flinke kerels”, volgens de auteur. Velen van hen zijn “erfelijk belast” en het zal nog jaren duren voor Congo over een “sterk negerras” beschikt. Moke geeft een uiteenzetting over de betaling van de soldaten en de rantsoenen die ze krijgen om aan te tonen dat ze goed verzorgd worden in het leger. De soldaten krijgen ook les in schrijven, rekenen en lezen. De zwarte soldaten tonen volgens de auteur vooral belangstelling voor boeken die natuurverschijnselen verklaren, in het bijzonder donder en bliksem. Romans zouden echter minder aan hen besteed zijn omdat “hun verbeelding nog te begrensd is”. De zwarte soldaten worden hier beschreven als leergierig en zeer geïnteresseerd in de kennis van de blanken. Meer ‘culturele en intellectuele’ zaken als romans gaat hun petje echter nog te boven volgens Moke. Hij is er ook van overtuigd dat, wanneer de soldaten terugkeren naar hun dorpen, ze daar een ‘beschavende’ invloed zullen uitoefenen. 397 In een volgend artikel over zijn bootreis over de Kasaï-rivier, besteedt Moke niet veel aandacht aan de Congolezen, maar hij merkt wel op dat de zwarte bemanning over douches beschikken “waar zij, in weerwil van de bewering dat de negers onzindelijk zijn, veelvuldig gebruik van maken.” 398 In het laatste artikel dat ik van zijn hand heb gevonden, heeft Moke het over de landbouw en de “negerboeren”. Hierin huldigt hij de inspanningen van het ‘Instituut voor Landbouwkundige opzoekingen’ om de landbouw in de kolonie te stimuleren. Het instituut streeft er naar om een “inlandse boerenstand” in het leven te roepen, aldus de auteur. Aangezien voor de komst van de Europeanen zowat elke Congolees van eigen teelt leefde, en ook tijdens de kolonisatie de meerderheid dit blijft doen, vind ik dit een vreemde verwoording. Blijkbaar catalogeert Moke deze activiteit niet onder de term landbouw. Volgens hem moeten de blanken de Congolezen zelfs dat nog leren. Als een Congolees zich aan de richtlijnen van het instituut houdt (onder andere verplichte teelten), verdient hij volgens de auteur meer dan in de stad. Hij is ervan overtuigd dat er goede resultaten geboekt kunnen worden. Er zijn echter twee plagen die onder de zwarte bevolking grote verwoestingen veroorzaken, schrijft Moke in datzelfde artikel, namelijk drankzucht en geslachtsziekten. Hij geeft een lange opsomming van zaken zoals bananen, rijst en suikerriet, waaruit de Congolezen alcohol stoken om aan te tonen dat ze werkelijk alles gebruiken. Dat het feit dat ze alcohol halen uit 396
Mondele Moke, “Van Tippo-Tip en de watervallen van Tshopo”, Het Laatste Nieuws, 5/4/1948, p.1 Mondele Moke, “De inrichting van het leger”, Het Laatste Nieuws, 3/5/1948, p.1 398 Mondele Moke, “Per boot naar Yangambi”, Het Laatste Nieuws, 17/5/1948, p.1 397
176
zaken die voor blanken nogal vreemd zijn, waarschijnlijk meer een teken is van het feit dat ze niets anders voorhanden hebben dan van het feit dat ze wanhopig op zoek zijn naar alcohol, wordt door de auteur over het hoofd gezien. In elk geval schuilen in deze twee plagen volgens de auteur een groot gevaar en hij roept de overheid dan ook op om maatregelen te nemen. 399 Samenvattend kunnen we stellen dat Mondele Moke, buiten deze laatste opmerking, een relatief optimistisch beeld schetst van de zwarte bevolking: ze zijn leergierig, trouw aan de Belgen, wassen zich vaak… Dit betekent echter absoluut niet dat hij ze ook als ‘beschaafd’ afbeeld. In al zijn artikels komt immers ook naar voor dat de Congolezen nog veel moeten leren, zelfs hoe aan landbouw te doen. En bij beschrijvingen van ‘vreemde stammen’ zoals de Wagenia’s gaat Moke de exotische toer op en schrijft hij duidelijk geamuseerd over ‘hun rare gewoonten’. Ook professor A. Burssen doet verslag van zijn studiereis in Congo in een reeks artikels. Al deze artikels handelen over Kivoe en vooral over de Basji die daar wonen. Twee artikels gaan specifiek over de verhouding tussen man en vrouw bij de Basji. Het oordeel van Burssen over hoe de mannen met hun vrouw omgaan, is overduidelijk in zijn artikels:“Tal van grote en kleine feiten wijzen erop dat de mannen zich hoog verheven boven de vrouwen voelen, al hebben ze dan alles aan hen te danken.” 400 Hij vertelt hoe de vrouw bij de Basji veel slechter voedsel voorgeschoteld krijgt dan de man en steeds tien stappen achter haar echtgenoot moet lopen, gebogen onder zware lasten, zonder dat hij haar helpt. En als je blijk zou geven van je verontwaardiging hierover zou de man je niet eens verstaan, schrijft Burssen. In het wereldbeeld van de Basji-man is volgens de professor, de mensheid immers ingedeeld in twee categorieën: de vrouwen om te dienen en de man om gediend te worden. “Ik heb me laten vertelen dat die voor ons onbegrijpelijke hardvochtigheid en gemis aan ridderlijkheid kunnen verklaard worden door omstandigheden van vroeger,” vertelt de auteur. Dit is volgens hem echter geen excuus want: “Die tijd is evenwel lang voorbij en de vrouwen blijven sleuren.” Op het einde schrijft hij nog hoe hij ooit een zwangere vrouw zag bezwijken onder haar last, en dat geen enkele man die voorbij kwam haar hielp. Hij besluit zijn artikel dan ook sarcastisch: “Mannen vernederen zich in Kivoe niet, en zeker niet voor een vrouw. Wat denkt ge wel!” 401 De mening van Burssen over de mannen bij de Basji wordt dus glashelder duidelijk gemaakt. Het slecht behandelen van je vrouw wordt hier als een kenmerk van ‘primitiviteit’ voorgesteld. In een tweede artikel over de verhoudingen tussen man en vrouw bij de Basji, beschrijft Burssen de situatie wanneer twee echtlieden ruzie maken. Hij beschrijft de (hypothetische) ruzie als een klucht waarin duidelijk onbeschaafde personen de hoofdrol spelen: “Wanneer de man meent reden tot klagen te hebben […], is hij er gauw bij om zijn vrouw haar zaligheid te geven, en hij doet dit in termen die bij ons een ketje zouden doen blozen. Zijn woordenschat is op dat vlak onbeperkt en zo raak, dat ge u afvraagt hoe het mogelijk is over zoveel beelden
399
Mondele Moke, “Bevordering van de landbouw”, Het Laatste Nieuws, 8/6/1948, p.1 A. Burssen, “Bij de Basji in Congo”, Het Laatste Nieuws, 27/3/1950, p.1 401 Idem 400
177
en vergelijkingen te beschikken. De grofheid ligt er papdik op en zij heeft alle kleuren en geuren tot de allersmerigste toe.” 402 In zulke ruzies laat de vrouw zich echter ook niet onbetuigd volgens Burssen, immers: “De vrouwen in Kivoe zijn goed ter taal en daar zij niet ontwikkeld zijn, meer dan eens koppig, maar dan van een koppigheid die, een ezel haar niet nadoet.” Hoewel Burssen dus wel de manier veroordeelt waarop de man met zijn vrouw omgaat bij de Basji, is zijn beschrijving van de vrouwen ook niet echt lovend. Uiteindelijk escaleert de hele zaak en trekt de vrouw terug naar haar familie, aldus Burssen. De familie is volgens hem echter niet blij met de komst van de vrouw, want dit betekent dat ze de bruidsschat moet terugbetalen die ze bij het voltrekken van het huwelijk heeft gekregen. Negen keer op tien laat de vrouw zich volgens Burssen dan ook overhalen om terug te keren naar haar man, tot het hele spelletje opnieuw begint. Het huwelijk is bij de Basji dan ook geen kwestie van liefde, stelt de professor. De man houdt immers alleen van zichzelf en aanziet zijn vrouw als een “werk- en kweektuig”. De huwelijksbanden in Congo zijn dan ook lang niet zo vast als in België, besluit Burssen. 403 De enige vrouw in Kivoe die volgens Burssen wel eerbied krijgt, heel veel zelfs, is de koningin-moeder, de moeder van de ‘mwami’ van een bepaald gebied. Zij bezit zeer veel gezag. De professor focust specifiek op een al zeer oude koningin-moeder die ondanks haar leeftijd “wel” een voorstander is van vooruitgang. Het gebruik van het woordje ‘wel’ impliceert dat er ook tegenstanders van de vooruitgang zijn. In tegenstelling tot hen beseft deze oude vrouw echter dat er “nog veel achterstand” in te halen is en dat het “in het voordeel is van haar mensen”, aldus Burssen. Over de Mwami zelf schrijft hij ook een artikel in de vorm van een anekdote. Hij vertelt over hoe de Mwami dolgraag een geweer wou hebben. Het bezit van vuurwapens was echter verboden voor de zwarte bevolking, immers “de orde zou in primitieve maatschappijen gauw in het gedrang komen, moest men geen toezicht op moderne schiettuigen houden.” De Mwami krijgt echter toch de toestemming een geweer te bezitten. Hij was volgens Burssen zo blij “als een kind dat speelgoed gekregen heeft”. Wat verder heeft hij het ook over de Mwami’s “kinderlief gezicht”. We merken hier dus dat de auteur een Congolese hoofdman vergelijkt met een kind. De toon van het artikel blijft geamuseerd en licht spottend wanneer Burssen vertelt hoe de Mwami eigelijk niet weet hoe hij het geweer moet gebruiken en hij de uitzinnig enthousiaste reactie van de omstanders beschrijft, wanneer hijzelf voordoet hoe het moet. 404 In het laatste artikel dat ik heb gevonden van professor Burssen, heeft hij het over de verschillen tussen de jonge en de oude generatie mannen in Kivoe. Hij vertelt hoe de oude generatie zich niet kan of niet wil aanpassen aan de nieuwe tijden. De oude mannen willen volgens Burssen doen wat ze al eeuwenlang doen: zo weinig mogelijk werken en alles op de rug van de vrouw schuiven. Zij gaan ook nog vaak naar de plaatselijke tovenaar wiens middeltjes volgens de auteur vaak een “misdadig karakter” hebben. Dit is echter voor de Congolezen niet zo van belang, aldus Burssen. Hij geeft een overzicht van een dag uit het leven van zo een man, waarin niet veel gewerkt wordt en des te meer bevolen. Het hele relaas is op een ironische toon geschreven. Zo heeft
402
A. Burssen, “Bij de Basji in Congo”, Het Laatste Nieuws, 3/4/1950, p.1 Idem 404 A. Burssen, “In Kivoe”, Het Laatste Nieuws, 15/5/1950, p.1 403
178
Burssen het bijvoorbeeld over “deze gewichtige aangelegenheden”, wanneer hij verwijst naar de dobbelspelletjes van de man met zijn buren. We merken hier dat, naast het slecht behandelen van zijn vrouw, ook de luiheid van de man als een kenmerk van zijn primitiviteit wordt aanzien. De jongeren begrijpen volgens Burssen, echter wel dat er nieuwe tijden zijn aangebroken en doen hun best om daar in mee te draaien. De ontwikkelden onder hen kunnen immers een mooie som verdienen waar me ze dan “een der vele nieuwigheden kunnen kopen die uit de beschaafde wereld worden ingevoerd”, aldus Burssen. De besten onder hen gaan volgens hem, zeker de weg op naar de “echte beschaving”. Maar wie echter niet wil werken blijft “ naakt rondlopen als een aftandse oude drommel”. 405 Het mag dus wel duidelijk zijn welke generatie Burssens goedkeuring wegdraagt. Bovendien is zijn artikel ook een verheerlijking van de werklust: wie wil werken, verdient geld en komt vooruit in het leven, wie liever lui dan moe is, blijft hopeloos achter. Werklust wordt hier ook verbonden met ‘beschaving’ en het nietsdoen wordt gelinkt aan een ‘primitieve’ maatschappij. Behalve de artikels van A. Burssen verschenen er nog enkele andere artikels over de zwarte vrouwen in Congo in ‘Het Laatste Nieuws’. In een artikel heeft men het over “de achterlijke toestand” waarin de Congolese vrouw zich bevindt. Dit is volgens de krant voornamelijk het gevolg van de voorvaderlijke gewoonten en de allesoverheersende invloed van de stam op het huwelijk. Men geeft een hele uitleg over het systeem van de bruidsschat en concludeert daaruit dat de toestemming van de vrouw bij een huwelijk van ondergeschikt belang is. Men is er wel van overtuigd dat “naarmate de vrouw meer de invloed van de beschaving zal ondergaan”, haar eigen smaak belangrijker zal worden bij de keuze van een echtgenoot. Dat het echter zo ver nog niet is, moet blijken uit het vervolg van het artikel waarin men de praktijk van ‘ruilhuwelijken’ uit de doeken doet. Men zegt het niet expliciet maar het is wel duidelijk dat deze uitleg moet aantonen dat de vrouw als koopwaar behandeld wordt. 406 Uit dit artikel en die van Burssen blijkt dat men de onderdrukking van de vrouw als een kenmerk van ‘primitiviteit’ beschouwt, in tegenstelling tot de ‘beschaving’ in Europa. De andere twee artikels met als hoofdonderwerp de vrouw in Congo, gaan over meer ‘triviale’ zaken. Het eerste artikel geeft de mening weer van een zekere P. Davidster die in de ‘Courrier d’Afrique’ zich uitspreekt voor het dragen van de traditionele paan voor zwarte vrouwen. Hij vindt het geen goede evolutie dat men de vrouwen in Congo aanzet om Europese kledij te dragen. 407 Het tweede artikel meldt dat de tweede Congolese vrouw haar rijbewijs heeft gehaald. Wat de verhoudingen tussen blanken en zwarten betreft, moet er uit een aantal artikels blijken dat er nog wat werk aan de winkel is. Volksvertegenwoordiger H. Lahaye schrijft een artikel over de klachten van de kolonisten over de zwarte arbeidskrachten. Volgens de kolonisten is er met hen niets meer aan te vangen. Ofwel willen ze niet werken ofwel is hun rendement te laag, aldus de kolonisten. Lahaye gaat een heel stuk mee in deze klachten. Volgens hem is het rendement van een 405
A. Burssen, “In Kivoe”, Het Laatste Nieuws, 31/12/1950, p.4 Lydie Hubert, “Moeder en vrouw. Toestanden in Congo”, Het Laatste Nieuws, 19/2/1951, p.3 407 “De paan van de Congolese vrouw”, Het Laatste Nieuws, 4/10/1953, p.2 406
179
zwarte arbeider inderdaad laag te noemen. “Om er begrip van te hebben, is het voldoende een neger te zien arbeiden.”, aldus Lahaye. Loonsverhogingen helpen niet volgens de volksvertegenwoordiger. Dit is te wijten aan het feit dat de arbeider “zeer primitief” redeneert dat, wanneer hij loonsverhoging krijgt, dit betekent dat hij onmisbaar is en dus zeker niet harder moet werken. En ook kwalitatief gezien, trekken de arbeidsprestaties op niet veel, aldus Lahaye: “Een zeer middelmatige arbeider is een uitzondering. Goede zijn er niet te vinden.” 408 Hij wijt deze toestand aan het feit dat de zwarte bevolking zich niet aanpast en aan het gebrek aan toezicht op de arbeiders. ‘Afwezigheid, tuchteloosheid en desertie’ zijn volgens hem nog drie andere kwalen bij de zwarte arbeiders. Een grote schuldige daarvoor is het alcoholisme, aldus Lahaye. Want als men ’s avonds stevig doorzakt, komt men de volgende dag vaak niet werken. Volgens Lahaye bevorderen de loonsverhogingen en gezinsvergoedingen die de zwarte arbeiders krijgen nog eens dat alcoholgebruik. Impliciet zegt hij hier dus dat loonsverhogingen zeker niet bevorderlijk zijn voor de arbeidsprestaties, integendeel. 409 Uit dit artikel blijkt dus duidelijk dat de volksvertegenwoordiger geen voorstander is van loonsverhogingen en andere financiële voordelen voor de zwarte arbeiders. Hij zegt dit niet expliciet, maar laat duidelijk doorschemeren dat zulke zaken meer slecht dan goed doen. Dit artikel vertelt ons ook dat de verhoudingen tussen de Congolese bevolking en de kolonisten niet optimaal zijn. Lahaye kiest hierbij de kant van de kolonisten. De zwarte arbeiders worden door hem volledig afgekraakt. In een ander artikel, ditmaal van de hand van L. Schalckens, wordt echter wel opgemerkt dat de kolonisten soms vergeten dat de rijkdommen van de kolonie in de eerste plaatst bestemd zijn voor de autochtone bevolking en dat de overheid moet optreden als een “goede voogd”. Anderzijds vergeet de ‘inlander’ ook vaak dat hij “de verbetering van zijn lot, zowel stoffelijk als geestelijk” te danken heeft aan het kolonisatiewerk van de blanke, aldus Schalckens. Hij merkt bovendien op dat de grote meerderheid van de zwarte bevolking zelden in contact komt met de blanken. Van de 12 miljoen Congolezen werken er 700 000 in dienst van de Europeanen. En zij zijn de enigen die regelmatig met hen in contact komen. 410 Opnieuw merken we dus dat de toon, wat betreft de verhoudingen tussen blank en zwart, niet heel optimistisch is. Ook in een ander artikel komt het feit dat de zwarte bevolking te weinig in contact komt met de blanken, aan bod. Men klaagt dat de gewestbestuurders met te veel bestuurlijke taken overstelpt worden, zodat ze geen tijd hebben om voeling te krijgen met de bevolking. Dit in tegenstelling tot vijfentwintig jaar voordien. Volgens het artikel moet de zwarte bevolking beter in het oog gehouden worden door de Europeanen. Immers: “De inlander heeft inderdaad soms reacties die ons onbegrijpelijk lijken, en wanneer men hem die weken en maanden laat bekokstoven zonder dat de zaken worden rechtgezet, kan er een verstoring van de orde en de rust uit voortvloeien.” Als voorbeeld neemt men het optreden van de Roranga. ‘Het Laatste Nieuws’ benadrukt dat het hier niet gaat om een soort van Mau Mau’s zoals hier en daar beweerd werd, maar eerder om een bende veedieven. Het zou ook geen antiblanke beweging zijn want de enige slachtoffers die ze maken, zouden Afrikanen zijn. 408
H. Lahaye, “Bevindingen in Congo”, Het Laatste Nieuws, 3/9/1952, p.6 Idem 410 L. Schalckens, “Blanken en inlanders in Congo”, Het Laatste Nieuws, 26/7/1948, p.1 409
180
Toch bewijst het optreden van deze bende volgens de krant, de stelling dat de Afrikanen voortdurend in het oog moeten gehouden worden. 411 Het is niet de eerste keer dat men in een artikel de vergelijking met de Mau Mau’s maakt. Blijkbaar was deze verzetsbeweging een waar schrikbeeld in koloniale kringen. Maar men is haastig om te beklemtonen dat er van zulk een organisatie geen sprake is in Belgisch Congo. Ik heb ook twee artikels gevonden die betrekking hebben tot de évolués. Het eerste artikel handelt over de toegang van de évolués tot de Europese wijk van Leopoldstad. Op 27 november 1954 werd door de gouverneur-generaal het vrije verkeer van évolués in de Europese wijk en van blanken in de zwarte wijk toegestaan tot tien uur ’s avonds. De bedoeling hiervan was volgens de krant, om de rassen dichter bij elkaar te brengen. Na enkele dagen was er echter al ontevredenheid te merken bij sommige blanken over de aanwezigheid van de Congolezen. De krant beschrijft de kritiek van enkele plaatselijke dagbladen: Hoewel de beschikking in beginsel wel aanmoediging verdient, waarschuwt men voor een te grote toegevendheid ten opzichte van de zwarte bevolking, want dit zou tot misbruiken kunnen leiden. De kranten vrezen dat binnenkort niet enkel meer de ‘elite’ maar de hele zwarte bevolking van de beschikking zou kunnen gebruik maken, “wat gezien het lage ontwikkelingspeil van vele inlanders niet wenselijk is”. 412 Opnieuw geeft dit bericht dus niet veel blijk van een goede verstandhouding. In het tweede artikel heeft men het over het verlangen van de évolués om gelijkgesteld te worden aan de blanken. ‘Het Laatste Nieuws’ is van mening dat dit inderdaad de enige mogelijkheid is voor een duurzame gemeenschap van zwart en blank. Men geeft in het artikel de mening weer van een zeker Antoine Sohier hierover. Volgens hem is er zowel een rechtskundige als een sociale belemmering voor deze gelijkschakeling. Met de oplossing van de rechtskundige problemen is men reeds begonnen, aldus Sohier. Maar om deze gemeenschap van blank en zwart te doen slagen moeten de évolués ook het gevoel hebben dat ze werkelijk als gelijkwaardigen worden aanzien door de blanken. Vanuit de overheid zijn hieromtrent volgens Sohier al enkele initiatieven genomen. De erkenning door de blanke bevolking zal nog wat langer op zich laten wachten, maar ook hier ziet Sohier een positieve evolutie. Hij besluit dan ook dat deze gemeenschap van zwarte en blanke ‘Belgen’ in Afrika de politieke structuur van Congo en Ruanda-Urundi, in de toekomst zal bepalen. Besluit Een groot deel van de beschrijvingen van de zwarte bevolking in ‘Het Laatste Nieuws’ maken deel uit van twee reisverhalen. In de artikels van Mondele Moke wordt op een relatief optimistische toon over de autochtone bevolking gepraat. Dit wil echter niet zeggen dat hij hen ook als ‘beschaafd’ afbeeld. Integendeel. En bij beschrijvingen van ‘vreemde stammen’ gaat hij steevast de exotische toer op. Hij schrijft duidelijk geamuseerd over hun ‘rare gewoonten’. De beschrijvingen gaan niet verder dan het uiterlijk vertoon (kleding, dansen). De beschrijvingen van de Basji in Kivoe door professor A. Burssen, zijn veel negatiever van toon. Vooral de onderdrukking van de vrouw, wordt door Burssen scherp veroordeeld. 411 412
“De verstandhouding in Congo”, Het Laatste Nieuws, 6/6/1953, p.1 “De Congolezen in de Europese wijk van Leopoldstad”, Het Laatste Nieuws, 26/12/1954, p.2
181
De oudere Basji-mannen worden beschreven als conservatieve, luie ‘profiteurs’ die hun vrouw mishandelen. Dit wil echter niet zeggen dat Burssen heel lovend spreekt over de vrouwen, ook zij worden ‘onbeschaafd’ afgebeeld. Burssen verwijt de oudere generatie Basji dat zij zich niet willen aanpassen aan de vooruitgang en niet zelf willen werken, maar alles door hun vrouw laten doen. Deze onwil om te werken en de onderdrukking van de vrouw worden in de artikels voorgesteld als bewijzen van hun ‘primitiviteit’. Burssen is echter wel optimistischer over de jonge generatie, zij willen volgens hem wel vooruit in het leven. Impliciet wordt hier aangetoond dat de Belgische beschavingsmissie zijn vruchten afwerpt. De positie van de vrouw in Congo en het vermeende tekort aan werklust bij de Congolezen komen ook nog in twee andere artikels aan bod. In een artikel wordt de schuld voor de onderdrukking van de vrouw vooral gelegd bij de oude gewoontes en de invloed van de stam. De bruidsschat speelt daarbij een belangrijke rol. Volksvertegenwoordiger Lahaye kraakt in zijn artikel de zwarte arbeiders af. Ze zijn volgens hem lui, traag, dom en incompetent. Loonsverhogingen helpen volgens hem niet om het rendement te verhogen en dienen vooral om alcohol mee te kopen. Over de verhoudingen tussen blank en zwart in Congo geven de artikels in ‘Het Laatste Nieuws’ niet echt een positief beeld. De klachten van de kolonisten over de zwarte arbeiders worden uit de doeken gedaan, er wordt verteld hoe vele blanken niet tevreden zijn over het feit dat de évolués zich vrij in en uit de blanke wijk van Leopoldstad kunnen bewegen. Men vindt ook dat een groot deel van de zwarte bevolking te weinig in contact komt met de blanken. Uit de artikels blijkt dat we dit in ‘in contact komen’ vooral moeten interpreteren als het in het oog houden van de zwarte bevolking. In de artikels komt voortdurend de tegenstelling ‘primitief’- ‘beschaafd’ aan bod. De zwarte ‘primitiviteit’ wordt steeds tegenover de Europese ‘beschaving’ geplaatst. 6.3.3. Vooruit ‘Vooruit’ besteedt aandacht aan de Congolese cultuur. Ik heb drie artikels gevonden in ‘Vooruit’ met de titel ‘Negerwijsheid’. Deze artikels bestaan uit een opsomming van Congolese spreekwoorden, met hun betekenis erbij. Uit de titel van deze artikels kunnen we opmaken dat de krant er toch al vanuit gaat dat er zoiets bestaat als ‘negerwijsheid’. Voorts wordt er in twee artikels een warm pleidooi gehouden voor de opwaardering van de Afrikaanse cultuur. Het eerste artikel handelt over Afrikaanse dansen. Men vindt het positief dat ‘shows’ van Afrikaanse dansen steeds meer succes kennen, maar men betreurt dat deze dansen steeds afkomstig zijn van Afro-Americans, en dus niet van ‘echte’ Afrikanen uit Afrika zelf. Men vindt dat op die manier de “Afrikaanse beschaving” in de steek wordt gelaten. Men spreekt in het artikel van “ontaarde uitingen van de geëxporteerde negerkunst”. 413 Ik wil er even op wijzen dat men er in het artikel van uitgaat dat er dus wel degelijks zoiets bestaat als een Afrikaanse beschaving en Afrikaanse kunst. De auteur van het artikel, André Scohy, ziet hier echter een positieve evolutie. Er is volgens hem immers een beweging op gang gekomen om naar de traditionele Afrikaanse dansen terug 413
André Scohy, “Amerikaanse danseressen en Kongolese rhythmen”, Vooruit, 21/4/1949, p.4
182
te keren. Bewijs daarvan zijn de bezoeken van twee Afro-Amerikaanse danseressen aan Congo. Het “originele belang” van de dansen in Congo is immers zeer groot, aldus Scohy. Hij denkt dan ook dat Congo een vooraanstaande rol zal spelen in deze nieuwe artistieke beweging. Het andere artikel is een opiniestuk van C. Huysmans. Hij noemt het een van de “grootste dwalingen” dat er in vele milieus nog steeds gedacht wordt dat de Congolese bevolking niets anders is dan “een gemeenschap van wilden die niet vatbaar is voor politieke en sociale vooruitgang, en nog minder voor kunstontwikkeling.” 414 Hij maakt hierbij de vergelijking met wat de Spanjaarden vier eeuwen eerder deden bij de indianen in Amerika. Volgens Huysmans hebben de Spanjaarden “een licht” dat er was in de Amerika’s bijna uitgedoofd, doordat zij zich superieur voelden aan de indianen. “Ongeveer dezelfde dwaling hebben wij, in cultuur-opzicht, begaan in Congo.” De westerse cultuur heeft een “dodende invloed” op de kunst van Congo, aldus de auteur. De zwarte bevolking probeert immers de westerse kunst te imiteren in plaats van zich met de eigen kunst bezig te houden. Huysmans verwijt de koloniale kringen dat men “het menselijk intellectueel-artistieke” dat in de Congolese bevolking aanwezig was, afdeed als primitieve kunst en dat men al te vaak van de Congolezen “Europese apen van een lagere soort” wil maken. Volgens Huysmans is de situatie heel wat verbeterd in dat opzicht, maar “de dwaling nestelt zich nog in het primitieve brein van tal van slavendrijvers-naturen, die uit de kolonie zouden moeten gebannen worden.” We merken op dat hier adjectieven als ‘intellectueel’ en ‘artistiek’ worden gebruikt wanneer men het heeft over de zwarte bevolking en het woord ‘primitief’ wordt gebruikt om bepaalde blanken mee te beschrijven. Huysmans besluit dat men de Congolezen zelf de tijd moet geven om hun kunstvormen aan de nieuwe opvattingen aan te passen. Immers, enkel dan blijft het kunst in plaats van louter kopiëren. Hetzelfde geldt volgens hem voor de economie. Huysmans is van mening dat men, in plaats van de Congolezen te behandelen als “onze middeleeuwse laten en groepen van rechtlozen”, men hen de kans moet geven zich op te werken tot medewerkers van de Belgen. België moet zich al aanpassen aan de omstandigheden van morgen, aldus Huysmans. Hij roept de minister van Koloniën dan ook op om niet enkel theoretisch, maar ook in de praktijk de colour bar uit te roeien. Dit is volgens Huysmans de enige mogelijkheid voor de Belgen opdat ze in 2000 nog steeds veel invloed in Congo zouden hebben. 415 Een journalist van ‘Vooruit’ die een maand in Congo verbleef om voor de krant een reeks artikels te schrijven, wijdde twee artikels aan het onderwerp “De neger en de kolonisatie”. 416 De journalist benadrukt van in het begin dat het hier om een zeer complex vraagstuk gaat. Allereerst buigt hij zich over de veel gehoorde bewering dat ‘de neger’ dom is. Hij formuleert zijn bevindingen op dit vlak. Zijn besluit is: “Voor zover mijn indrukken juist zijn, geloof ik eerder dat de neger verre van dom is.”
414
C. Huysmans, “Over kunst en economie in onze kolonie”, Vooruit, 23/10/1951, p.1 Idem 416 “Reisindrukken uit Congo. De neger en de kolonisatie”, Vooruit, 30/9/1950, p.1 415
183
Hij vertelt hoe hij bij de grote ondernemingen de Congolezen werk zag verrichten dat toch enige kennis vereist. Maar als men dan thuis bij de blanken in Congo binnenkomt, merkt men dat de Congolezen daar enkel gebruikt worden als meid, aldus de journalist. Ze doen volgens hem nog steeds niet alles wat de blanken doen, maar toch al heel veel. Er mogen dan nog geen zwarte ingenieurs en dokters in Congo bestaan zoals in de VS, “maar dat is niet de schuld van de Congo-negers.” De auteur stelt hier dus dat het potentieel wel aanwezig is bij de Congolezen, maar dat het door de blanken niet of niet voldoende benut wordt. Ook de bewering dat de Afrikanen lui zijn, is volgens de journalist fel overdreven. Hij herinnert er de lezer aan dat de Congolezen soort werk dat ze doen, tot voor kort nog niet deden en dat men ook de invloed van het klimaat niet mag vergeten. De auteur buigt zich ook over het loonvraagtuk van de zwarte arbeiders. Hij relativeert de argumenten van zowel de voor- als tegenstanders van loonsverhogingen. Hij meent dat het vraagstuk te complex is om zomaar meteen te roepen dat de Congolezen uitgebuit worden en dat hun lonen moeten verdubbeld worden. Hij schrijft ook dat er volgens hem veel waarheid schuilt in het argument dat de Congolezen het extra geld besteden aan alcohol. Hij voegt hier wel aan toe dat er in de tropen ook heel wat blanken rondlopen met “een droge lever”. Anderzijds merkt hij op dat volgens hem, de Congolezen veel beter betaald worden bij de grote maatschappijen dan bij de kolonisten. En ten slotte beklemtoont hij ook dat een grotere koopkracht voor de Congolezen, de gehele economie van Congo zou ten goede komen. 417 Samenvattend kunnen we hier stellen dat de auteur zijn best doen enkele negatieve clichés over de Congolezen de wereld uit te helpen. Wel relativeert hij steeds zijn eigen uitspraken door er aan toe te voegen dat het hier gaat om een complexe materie en dat hij na amper een maand in Congo te hebben verbleven niet alle feiten kan kennen. De journalist durft dus de bestaande clichés niet zomaar bikkelhard aan te vallen. Zijn tweede artikel over de zwarte bevolking handelt over de invloed van de kolonisatie op de Congolezen. Volgens hem hebben de mensen die beweren dat de Congolezen voor de kolonisatie veel gelukkiger waren, nog steeds een verkeerd beeld van de koloniale politiek. Hij erkent wel dat er veel mistoestanden waren. Ik wil hier opmerken dat de uitleg over deze mistoestanden in de verleden tijd geschreven is. Hiermee impliceert de auteur dat deze in het heden niet meer voorkomen: “O, ik weet wel dat de blanke indringing in Congo niet een lachspel is geweest [eigen benadrukking]. Dat er gruwelijke dingen zijn gebeurd. Ik weet ook, dat zekere kolonialen geen engelen waren en dat de zucht naar rijkdom en macht met het zweet en het leven van de negers werd betaald.” 418 Hoe het ook zij, hij erkent wel degelijk de wantoestanden die gepaard gingen met de kolonisatie, maar hij meent dat de situatie ervoor niet veel beter was. Voor de kolonisatie werd de zwarte bevolking immers geplaagd door “vreselijke ziekten, de Arabische slavenhandelaars en de ontvolking van hele steden door venerische ziekten.” Vervolgens geeft de journalist een opsomming van alle zaken die volgens hem nu “oneindig veel beter” zijn in de kolonie: de gezondheidstoestand, de huisvesting in de steden, de sociale infrastructuur zoals moederhuizen, ziekenhuizen, huishoudscholen enzovoort, de sport- en cultuurvoorzieningen (stadion, cinema), het onderwijs … Na elke beschrijving van een koloniale verwezenlijking stelt hij een retorische vraag: “Is dat niet in het voordeel van de inlandse bevolking?, Is dat allemaal niet uitstekend?”. 417 418
Idem “Reisindrukken uit Congo. De neger en de kolonisatie”, Vooruit, 1/10/1950, p.1
184
Vragen waarop natuurlijk niemand negatief kan antwoorden. Dit alles wil echter niet zeggen dat het overal in Congo al goed gaat, aldus de journalist. Hij benadrukt dat er nog “oneindig veel” te doen valt. Het is volgens hem dan ook uitgesloten dat de zwarte bevolking zichzelf al kan besturen. Daar moet nog heel wat tijd over gaan. De journalist benadrukt voorts ook nog dat de kolonisatie steeds in het voordeel van de zwarte bevolking moet zijn. “De kolonisatie mag geen exploitatie zijn.” Hij betreurt ook dat er in België zo weinig belangstelling is voor de kolonie. Ten slotte zegt hij ook iets over de Congolese vrouwen. Hij gaat daarbij enkel in op hun uiterlijke verschijning. Hij heeft het over hun kledij (behoorlijk en vaak zeer mooi in de steden, nogal beperkt in de dorpen), hun houding (kaarsrecht) en hun fysieke schoonheid (“Ik ben tot het besluit gekomen dat het daar is als hier: mooie, minder mooie en lelijke vrouwen”) Verder dan deze uiterlijke beschrijvingen gaat zijn relaas over de zwarte vrouwen niet. Hij besluit zijn verhaal over de Congolezen als volgt: “Zonderling, eigenaardig, zeker nog in vele opzichten geheimzinnig volk! Wie durft zeggen dat hij de negers volledig kent en begrijpt?” 419 Hoewel het de bedoeling is van de journalist om in die twee artikels iets te zeggen over de zwarte bevolking, handelen zijn artikels nog steeds voor een groot deel over de blanken. In het eerste artikel onderzoekt hij het waarheidsgehalte van beweringen van blanken over de Congolezen en in het tweede artikel heeft hij het over de invloed van de kolonisatie door de blanken op de zwarte bevolking. Voorts heb ik nog twee andere artikels gevonden die handelen over de Congolezen. Het eerste gaat over de sociale toestand in Congo. Men beschrijft in dit artikel de scherpe kritiek van professor E. Dehoux op de uitlatingen van gouverneur-generaal Jungers. Deze laatste beweerde dat het communisme steeds meer uitbreiding nam in Congo. De professor zegt geen enkel teken van communistische sympathieën te hebben opgemerkt tijdens zijn reis in Congo. Wel wordt er volgens hem overal geklaagd over de lage lonen en de steeds scherpere rastegenstellingen. De schuld voor deze klachten worden volgens Dehoux op de “communistische boeman” geschoven. Hij besluit dan ook dat de koloniale overheid, in plaats van het zogezegde communisme in Congo te bestrijden, beter zijn aandacht zou vestigen op de echte reden van het communistisch gevaar: “het pauperisme van de massa”. 420 Dit is dus een echt ‘socialistisch artikel’ waarbij men opkomt voor hogere lonen voor de zwarte arbeiders. Het tweede artikel geeft een korte inhoud van een lezing over de zwarte bevolking door professor Fr. Verleyen. Deze verdeelt de Congolezen in twee groepen: de dwergen (pygmeeën) en de ‘gewone’ zwarten. Volgens de professor hebben de pygmeeën zowel met de blanken als met de andere Congolezen amper contact. Het zijn “zwervers” die zich bezighouden met “magische paktijken”. De ‘beschaving’ heeft dan ook nog geen vat gehad op hen, aldus de professor. De ‘gewone’ Congolezen zijn volgens Verleyen enerzijds “hovaardig, zinnelijk en onstandvastig”, maar anderzijds “opgewekt en aanhankelijk”.
419 420
Idem “De sociale toestand in Congo”, Vooruit, 19/11/1949, p.2
185
Op cultureel vlak hebben de Congolezen volgens de professor een rijke genuanceerde taal, in weerwil met wat vaak beweerd wordt en ook een “merkwaardig” kunstgevoel. 421 Over de verhoudingen tussen blank en zwart heb ik geen informatie gevonden in ‘Vooruit’. Besluit ‘Vooruit’ besteedt aandacht aan de Congolese cultuur. Men houdt een pleidooi voor meer waardering en een betere bewaring van de Afrikaanse kunst. In deze artikels worden woorden als ‘beschaving, kunst, wijsheid, intellectueel en artistiek’, gebruikt bij beschrijvingen van de zwarte bevolking. En wanneer men het heeft over de blanken die de waarde van de zwarte kunstuitingen niet inzien, heeft men het over ‘primitieve breinen’. Een journalist die een maand in Congo verbleef, wijdt twee artikels (van de zeven) aan de zwarte bevolking. In het eerste tracht hij een aantal negatieve clichés over de Congolezen te ontkrachten, maar hij doet dit niet altijd op een even overtuigende manier. Toch stelt hij dat de Congolezen volgens hem niet dom en lui zijn en dat het degelijke arbeiders zijn. Hij bespreekt ook het loonvraagstuk van de zwarte arbeiders. Hij benadrukt daarbij dat het om een zeer complexe zaak gaat, waarbij men een genuanceerd standpunt moet innemen. Toch kunnen we zijn tekst als een voorzichtig pleidooi voor loonsverhogingen beschouwen. In het tweede artikel bespreekt hij de invloed van de kolonisatie op de Congolezen. Die is volgens hem goed. Hij is van mening dat de nadelen van de kolonisatie niet opwegen tegen de voordelen, hoewel er nog veel werk aan de winkel is. De Congolezen zijn volgens hem wel nog lang niet klaar voor zelfbestuur. Hij wijdt ook een klein stukje aan de Congolese vrouwen, maar daarbij beschrijft hij enkel hun uiterlijke verschijning. Verder gaat zijn beschrijving niet. Hoewel het de bedoeling van de journalist is om over de zwarte bevolking te schrijven, behandelt hij wel enkel onderwerpen die gerelateerd zijn aan de blanken. Hij bespreekt de beweringen van blanken over de Congolezen en de invloed van de blanke kolonisatie op hen. In een ander artikel wordt de sociale situatie van de zwarte arbeiders aan de kaak gesteld. Hierbij wordt, veel minder genuanceerd dan in het andere artikel, een pleidooi gehouden voor loonsverhogingen.
6.3.4. ‘Zelfstandige’ foto’s Behalve foto’s bij artikels, publiceerden de drie kranten ook regelmatig ‘zelfstandige’ foto’s; foto’s die niet bij een artikel horen, maar afzonderlijk gepubliceerd worden met hoogstens een paar zinnen uitleg eronder. De meerderheid van deze foto’s had de zwarte bevolking tot onderwerp en ik zal deze foto’s hier dan ook bespreken. Aangezien het beeld dat uit de foto’s naar voren komt volledig gelijklopend is voor de drie kranten, worden ze hier gezamenlijk besproken. Voorbeelden van deze foto’s bevinden zich in de bijlagen. 421
“De zwarte bevolking in Congo”, Vooruit, 2/4/1950, p.2
186
Grosso modo kunnen deze foto’s in twee groepen onderverdeeld worden. Ten eerste de foto’s die de bedoeling hebben het dagelijkse leven in de kolonie, en het traditionele leven van de Congolezen te laten zien. We krijgen foto’s te zien van ‘traditionele activiteiten’. Voorbeelden zijn de foto’s van een kalebasgraveerder, een man die zijn hut beschilderd, vissers in prauwen, een Ngela-speler (Congolees instrument), een markt, feestelijke dansen, enzovoort. Dit zijn foto’s die heel wat exotisme uitstralen. Het is mij ook opgevallen dat het meestal mannen zijn die op deze foto’s staan. Tot deze groep behoren ook de foto’s van ‘eenvoudige’ arbeid die door Congolezen wordt verricht. Zo krijgen we taferelen te zien van het werken op een suikerrietveld, het wegen van katoen, het drogen van koffie, lessen in het manden vlechten, enzovoort. Ten slotte behoren tot deze groep ook de foto’s met een meer etnografische inslag. Deze bestaan meestal uit close-ups van bepaalde leden van een stam of streek. Hier vinden we wel veel foto’s van vrouwen, met titels als “Een inlandse schone”. Er werden ook verscheidene foto’s van pygmeeën gepubliceerd. Als de persoon in kwestie opvallende uiterlijke kenmerken heeft (bijvoorbeeld kledij of haartooi), wordt de betekenis daarvan uitgelegd onder de foto. De tweede groep foto’s staat in contrast met de vorige groep. Hier is het duidelijk de bedoeling de invloed van de beschaving op de Congolezen weer te geven. We krijgen hier bijvoorbeeld foto’s te zien van Congolezen in een ‘beschaafd’ beroep, zoals medisch assistent of bediende, van Congolezen in de weer met moderne apparatuur, van Congolese kinderen die les krijgen op school, van de opvoeding van Congolese vrouwen op de sociale diensten, van het bouwen van stenen huizen, enzovoort. De Congolezen op deze foto’s zijn meestal, in tegenstelling tot de Congolezen op de foto’s van de andere groep, westers gekleed en hebben een ernstige gezichtsuitdrukking. Enerzijds publiceerde de krant dus foto’s die het idyllische en exotische van het traditionele, dagelijkse leven in Congo moesten afbeelden. Anderzijds publiceerde men foto’s die de invloed van de blanke ‘beschaving’ op de zwarte bevolking moesten aantonen, om zo te bewijzen dat men goed bezig was wat de beschavingsmissie betrof. Terloops moet opgemerkt worden dat er ook ‘zelfstandige’ foto’s verschenen van andere zaken die de stijgende beschaving van de kolonie moesten weergeven. Meestal zijn dit foto’s van gebouwen zoals stations, ziekenhuizen, postkantoren, elektriciteitscentrales, fabrieken enzovoort. Maar ook andere zaken die geassocieerd worden met ‘beschaving’, komen aan bod, zoals havens, bruggen, boten, de irrigatie van landbouwgronden, enzovoort. Het beeld dat we krijgen door deze foto’s is dus enerzijds dat van het idyllische, exotische, traditionele leven van de zwarte bevolking en anderzijds dat van de stijgende invloed van de beschaving op de Congolezen.
6.3.5. Vergelijking Het thema dat het meest aan bod kwam in ‘De Standaard’, namelijk de ‘ontworteling’ van de Congolese bevolking en alle kwalijke gevolgen die de verstedelijking met zich meebrengt, vinden we niet terug bij een van beide andere kranten. De bekommernis om het zielenheil van de zwarte bevolking is blijkbaar een strikt katholiek onderwerp.
187
De klacht van ‘De Standaard’, dat de Congolezen veel minder goed in het oog kunnen gehouden worden (door de missionarissen) in de stad, vinden we wel gedeeltelijk terug bij ‘Het Laatste Nieuws’. Deze krant vindt dat er in het algemeen beter toezicht zou moeten zijn op de zwarte bevolking, vooral op de arbeiders dan. ‘De Standaard’ vindt echter dat de blanken de Congolezen minder ‘kapitalistisch’ moeten behandelen. Met andere woorden, dat men ze minder moet behandelen als louter een middel om geld mee te verdienen. Bij ‘Het Laatste Nieuws’ daarentegen lezen we in verscheidene artikels kritiek op de arbeidsprestaties van de Congolezen. De zwarte arbeiders worden beschreven als lui, traag en onkundig. ‘Het Laatste Nieuws’ laat ook duidelijk merken geen voorstander te zijn van loonsverhogingen voor Congolezen. Dit in tegenstelling tot ‘Vooruit’, die wel oproept tot loonsverhogingen en betere sociale toestanden voor de zwarte arbeiders. Ik heb geen artikel gevonden waarin ‘De Standaard’ zich over deze kwestie uitspreekt. Er wordt het meest aandacht besteed aan de Congolese vrouw in ‘Het Laatste Nieuws’. In ‘De Standaard’ en ‘Voouit’ komt zij veel minder aan bod. Bij ‘De Standaard’ komt zij enkel aan bod bij een uitleg over de bruidsschat in Congo en om het sociale werk van de missiezusters aan te tonen. In ‘Vooruit’ wordt enkel haar uiterlijke verschijning even beschreven. In ‘Het Laatste Nieuws’ wordt de weinig benijdenswaardige positie van de vrouw in Congo uit de doeken gedaan. Ook hier heeft men het onder andere over de praktijk van de bruidsschat. De onderdrukking van de vrouw wordt duidelijk, net als het gebrek aan werklust dat we al eerder aanhaalden, als een kenmerk van de ‘primitiviteit’ van de Congolees naar voren geschoven. ‘Het Laatste Nieuws’ is ook de enige krant waarbij ik artikels heb gevonden die specifiek over de évolués gaan. Er wordt dus weinig aandacht aan hen besteed. Wat de verhouding tussen blank en zwart betreft, is het beeld dat we krijgen uit de artikels in ‘Het Laatste Nieuws’ niet echt om over naar huis te schrijven. We worden geïnformeerd over klachten van kolonisten over de zwarte arbeiders en klachten van blanken over de aanwezigheid van Congolezen in de blanke wijk in Leopoldstad. Ook in ‘De Standaard’ wordt opgemerkt dat de relaties tussen blank en zwart in de steden nog niet optimaal zijn. De krant maakt ook melding van de rellen in Matadi en van aanvallen op blanke chauffeurs die Congolezen aanrijden. Men benadrukt hier echter dat de overheersende gevoelens van de Congolezen tegenover de Belgen, er zijn van liefde en dankbaarheid. In ‘Vooruit’ heb ik geen artikels specifiek over dit onderwerp gevonden. Wel wordt er in een artikel op aangedrongen om de colour bar niet enkel in theorie maar ook in de praktijk uit te roeien. Men denkt hierbij wel meer aan het eigen belang dan aan de zwarte bevolking, want men schrijft dat dit de enige mogelijkheid is voor België om op lange termijn zijn invloed in Congo te bewaren. ‘Vooruit’ is voorts de enige krant die aandacht besteedt aan de Congolese cultuur. De artikels in ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ behelzen immers bijna uitsluitend het sociaaleconomische veld. ‘Vooruit’ roept op meer waardering voor en een betere bewaring van de Afrikaanse kunst en cultuur. Men hanteert in deze artikels over kunst en cultuur een atypisch woordgebruik. Men gebruikt immers woorden als ‘beschaving, kunst, wijsheid, intellectueel en artistiek’ bij beschrijvingen
188
van de zwarte bevolking en een bepaalde groep blanken beschrijft men als ‘primitieve breinen’. Dit is atypisch omdat in vele andere artikels de tegenstelling beschaafd-primitief wordt gebruikt, waarbij steevast beschaafd staat voor blanke, Europese kenmerken en primitief voor Afrikaanse. Deze tegenstelling komt voortdurend terug in alle drie de kranten. Tenslotte wil ik nog opmerken dat men, in alle drie de kranten, vaak niet ‘belangeloos’, puur uit interesse, over de zwarte bevolking zal schrijven. Er zijn steeds wel verbanden met meer ‘blanke’ onderwerpen en belangen. Het beeld van de kolonie dat in de ‘zelfstandige’ foto’s naar voren komt, is in de drie kranten volledig gelijklopend. 6.4. De syndicale beweging in Congo We zagen dat na de oorlog de vakbondsbeweging begint op te komen in Congo, zowel voor blanke als voor zwarte arbeiders. Hoe berichten de kranten hierover? 6.4.1. De Standaard Ik heb ik in ‘De Standaard’ slechts één artikel gevonden over de opkomende vakbondsbeweging in Congo. Dit artikel meldt de wettelijke erkenning van vakbonden voor de zwarte arbeiders. Gouverneur-generaal Jungers komt ook aan het woord. Hij legt uit waarom deze wettelijke erkenning dringend en noodzakelijk was. Volgens hem hebben de stakingen naar aanleiding van de grote oorlogsinspanningen, aangetoond dat er een gebrek heerste aan contact tussen de zwarte arbeiders en hun werkgevers. Daarom is volgens hem een doeltreffende bemiddelingsprocedure nodig om zulke conflicten niet te laten escaleren. 422 Besluit In ‘De Standaard’ wordt bijna geen aandacht besteed aan de opkomende vakbeweging in Congo. Het is niet mogelijk om af te leiden hoe de krant hiertegenover staat.
6.4.2. Het Laatste Nieuws Ook in ‘Het Laatste Nieuws’ heb ik aangaande dit onderwerp niet veel artikels gevonden. In een van de artikels laat men een zwarte (!) afgevaardigde van de christelijke vakbonden in Congo aan het woord. Volgens deze afgevaardigde bevindt de vakbondsbeweging zich pas in een aanvangsfase en is slechts een minderheid al lid. Hij stelt
422
“Vakverenigingen van negers, wettelijk erkend in Congo”, De Standaard, 8/4/1946, p.4
189
ook dat de ‘inlandse’ vakbonden aan een grote noodzakelijkheid beantwoorden omwille van de slechte sociale omstandigheden waarin de zwarte arbeiders vaak leven. 423 De krant meldt in een ander artikel dat er een debat aan de gang is over de vraag of koloniale ambtenaren zich mogen aansluiten bij een vakbond in Congo. De krant spreekt zich over deze vraag echter niet uit. Ten slotte schrijft de krant ook over een onderhoud van een aantal afgevaardigden van de christelijke vakvereniging bij minister van koloniën Dequae. De krant geeft een opsomming van alle kwesties die aan bod zijn gekomen en stelt dat de minister deze met “de grootste aandacht” heeft bestudeerd en zich met de meeste van hen principieel akkoord heeft verklaard. 424 Besluit In ‘Het Laatste Nieuws’ wordt weinig aandacht besteed aan dit onderwerp. De artikels erover zijn neutraal, wel komt er een zwarte afgevaardigde van de christelijke vakbond aan het woord in de krant, dus ik denk dat men eerder positief staat ten opzichte van deze ontwikkeling. 6.4.3. Vooruit In alle artikels van ‘Vooruit’ over de syndicale beweging in Congo, op één na, komt Louis Major, algemeen secretaris van het ABVV, aan het woord. Verscheidene van deze artikels bestaan uit interviews van de krant met Major. Men spreekt ook over “onze vriend Major”. Het is duidelijk dat ‘Vooruit’ zich volledig achter de uitspraken van deze man schaart. Volgens Major heeft het ABVV in Congo “een groots programma” te verwezenlijken. Het ABVV moet volgens hem het ‘Algemeen Vakverbond van Kongo’ vervangen, dat teloor is gegaan door “de onwil van de grote maatschappijen”. Allereerst moet men volgens Major de verdediging van de blanke gesalarieerden op zich nemen. Ten tweede zal het ABVV in Congo strijden voor syndicale vrijheid, aangezien die in Congo zwaar met de voeten wordt getreden, aldus Major. Hij noemt de wetgeving over het onderwerp “hersenschimmig” en stelt dat men volledig is overgeleverd aan de willekeur van de gouverneur-generaal. En ten slotte zal men “met hand en tand” de opvoeding van de zwarte bevolking op zich nemen. Men zal hierbij geleidelijk te werk gaan en niets forceren, in tegenstelling tot de christelijke vakbeweging die “met veel bluf en veel tam-tam” de zwarte bevolking voor zich trachtte te winnen, aldus Major. Hij zegt dat het ABVV geen gebruik zal maken van zulke “demagogische methoden, welke door de christelijke vakvereniging werden toegepast toen zij zich in de kolonie inburgerde en beweerde een vakvereniging van de massa te organiseren.” Het gebruik van het woord ‘beweerde’ maakt duidelijk dat Major het daar niet mee eens is. “De inlander, die nog niet voldoende verantwoordelijkheidsgevoel bezit, kan zo niet worden geleid.” Het ABVV wil door middel van een sociale opvoeding verantwoordelijkheidszin aankweken bij de Congolese arbeiders en bekwame arbeiders van hen maken, aldus Major. 425 423
“De sociale toestand in Congo”, Het Laatste Nieuws, 30/10/1949, p.3 “De vakbonden in Congo”, Het Laatste Nieuws, 29/5/1953, p.4 425 “Onze vriend Major over de toestanden in Congo”, Vooruit, 26/8/1951, p.3 en “De vakbeweging in Kongo”, 14/11/1951, p.2 424
190
Hij is er voorts van overtuigd dat het noodzakelijk is de zwarte arbeiders te organiseren als men hen wil begrijpen. Hij beklemtoont ook dat de situatie van de zwarte arbeiders op dat moment niet zo veel verschilt van die van de Belgische arbeiders aan de vooravond van het ontluiken van de arbeidersbeweging. Men moet dan ook naar soortgelijke oplossingen zoeken, aldus Major. Hoewel hij waarschuwt dat men er ook op moet letten dat de beginselen van de sociale actie niet vreemd zijn aan de gewoonterechtelijke ‘inlandse’ organisatie. Hij beklemtoont dat het ABVV in deze kwesties met “de grootste omzichtigheid” zal te werk gaan. 426 In een interview met Major, vraagt ‘Vooruit’ ook zijn mening over de resultaten van de drie jaar die het ABVV al actie voerde in Congo. Major zegt dat de resultaten nog niet spectaculair zijn, maar dat men de sociale en economische structuur van een land nu eenmaal niet wijzigt in een handomdraai. Major stelt ook dat men in het verleden heeft moeten opboksen tegen “de homogene regering, het apriorisme van de missies en de Société Générale”. Vervolgens geeft hij een opsomming van alle zaken die wel al verwezenlijkt zijn. Deze volstaan blijkbaar voor ‘Vooruit’ want men spreekt verder in het artikel nog vol lof over Major en dankt hem voor zijn “nuttige inlichtingen” en “actieve toewijding.” 427 “Verenigingsverbod voor koloniale ambtenaren wordt weldra opgeheven”, luidt de triomfantelijke titel van een ander artikel. Volgens dit artikel werd dankzij het ABVV een akkoord bereikt over het syndicaal statuut van Congo. Het ABVV maakte deel uit van een commissie aangaande deze kwestie, en volgens de krant werd de vakbond op al zijn punten in het gelijk gesteld door de commissie. Door dit syndicaal statuut zullen koloniale ambtenaren niet langer meer het verbod krijgen zich aan te sluiten bij een vakbond. “Eenmaal zo ver zal er van een groot succes van ABVV Congo en Louis Major in het bijzonder, die er zich speciaal voor inspande, kunnen gesproken worden.” 428 Besluit In bijna alle artikels aangaande dit onderwerp komt Louis Major, algemeen directeur van het ABVV aan het woord. De actiepunten van het ABVV in Congo zijn dan ook prominent aanwezig. Een belangrijk strijdpunt van het ABVV is de syndicale vrijheid in Congo, en daarmee samenhangend: de afschaffing van het verenigingsverbod voor de koloniale ambtenaren. Men benadrukt ook dat men van de Congolezen verantwoordelijke arbeiders wil maken. Voorts krijgen de politieke tegenstanders ook nog een veegt uit de pan. Major stelt immers dat de christelijke vakbonden gebruik maken van demagogische methodes om leden te lokken. 6.4.4. Vergelijking In ‘Het Laatste Nieuws’ en vooral in ‘De Standaard’ wordt amper aandacht aan het onderwerp besteed. In ‘Het Laatste Nieuws’ komt enkel de christelijke vakbeweging ter sprake, in tegenstelling tot in ‘Vooruit’ waar het uiteraard al ABVV is dat de klok slaat. Louis Major, algemeen secretaris van het ABVV, is prominent aanwezig in deze artikels. 426
“De doelstellingen van het ABVV in Congo”, Vooruit, 22/4/1951, p.2 “Louis Major naar Belgisch Kongo”, Vooruit, 12/5/1954, p.5 428 “Verenigingsverbod voor koloniale ambtenaren wordt weldra opgeheven”, Vooruit, 16/1/1954, p.3 427
191
7. Het onderwijs Na de Tweede Wereldoorlog veranderde er heel wat in Congo op basis van onderwijs. In 1948 werd er een nieuwe onderwijsconventie van kracht, de schoolstrijd vond ook zijn weg naar de kolonie en de eerste Congolese universiteit opende zijn deuren. Hoe berichten de kranten over deze onderwijskwesties, die nauw verweven waren met moederlandse gevoeligheden? Wanneer in 1954 de liberaal Auguste Buisseret minister van koloniën wordt, brandt de schoolstrijd, die daarvoor al smeulde, ook in Congo los. We zullen de artikels voor en na deze schoolstrijd dan ook apart behandelen. 7.1. De Standaard A. VOOR 1954 In 1946 besteedt de krant enige aandacht aan de oprichting van de eerste athenea in Congo. Men wijst er op dat het besluit voor de oprichting van staatsscholen voor Europeanen al voor WO II was genomen, maar dat de oorlog dit project had geblokkeerd. Daarom hadden de katholieke missies deze leemte opgevuld. Hoewel ‘De Standaard’ een katholieke krant is en dus een groot medestander van de missies noemt men de oprichting van de staatsscholen voor blanken een goed initiatief. Wel waarschuwt men dat de scholen naast en niet tegen elkaar moeten bestaan. Men versterkt deze waarschuwing in de artikels door presupposities zoals: - “Er kan geen sprake zijn van oorlog tegen het onderwijs dat in Kongo thans bestaat, dat zijn degelijkheid heeft bewezen, dat de leerlingen tot dusver uit den slag heeft geholpen en dat talrijke ouders bevredigt.” 429 - “De degelijkheid dezer scholen wordt door geen ernstig man in Congo in twijfel getrokken.” 430 Men stelt al op voorhand dat er geen kritiek op het onderwijs van de missies kan en zal gegeven worden. Door dit zo uit te drukken lijkt het alsof het hele idee ondenkbaar is. En wie het toch zou wagen kritiek te uiten, is volgens de krant gewoonweg geen ernstig man. Om hun argumenten nog kracht bij te zetten, wordt men rond de oren geslagen met cijfermateriaal dat de formidabele verwezenlijkingen van de missies in het ‘inlands’ onderwijs moet aantonen. Toch zijn er een aantal vermetelen die het wagen hun gal te spuwen over het onderwijs van de missies in Congo. Zo publiceren ‘La Dernière Heure’, ‘Le Drapeau Rouge’ en ‘De Rode Vaan’ een reeks artikels over de “schandalige onderwijssituatie in Kongo”. Hierop zal door ‘De Standaard’ scherp gereageerd worden. 431 De krant weerlegt de kritiek dat er in Congo enkel confessioneel onderwijs voor de blanken bestaat, dus enkel scholen met verplicht godsdienstonderwijs. Daar is niets van volgens ‘De Standaard’, zowel in het onderwijs voor blanken als voor zwarten is er “vrijheid van geweten”, men mag kiezen of men al dan niet godsdienstonderwijs volgt.
429
“Het officieel onderwijs in Congo”, De Nieuwe Standaard, 15/6/1946, p.3 “Onderwijs- en taalproblemen in Congo”, De Nieuwe Standaard, 15/10/1946, p.3 431 “Het onderwijs in Congo”, De Nieuwe Standaard, 25/10/1946, p.3 430
192
Dat deze “vrijheid van geweten” in de praktijk heel wat te wensen overliet in een onderwijssysteem dat volledig gedomineerd werd door christelijke missies, hoeft geen betoog. De krant vindt het een schande dat het fantastische werk van de missies beklad wordt. Volgens hen zijn alle zwarten die op dat moment al ontwikkeld zijn immers enkel het resultaat van het onderwijs van die missies. Dit wordt onder andere verwoordt in dit knap staaltje beeldspraak: “Gedurende meer dan 50 jaar, werden de fakkels van het onderwijs, beschaving en vooruitgang in Congo hoog gehouden door een reeks pioniers waaronder een legioen Missionarissen: Paters, Broeders en Zusters. Nooit hebben deze fakkels opgehouden te glanzen en te stralen. Altijd verder en hoger. Maar vergeten wij niet: De ergste blinden zijn zij die geen licht willen zien.” 432 Men versterkt hun standpunten stilistisch door dit soort hoogdravend en uitsluitend positief woordgebruik wanneer men het heeft over de missies en hun werk. In contrast daarmee maakt men aangaande de uitlatingen van ‘La Dernière Heure’, ‘Le Drapeau Rouge’ en ‘De Rode Vaan’ gebruik van een negatief woordkeuze zoals “geniepige aanvallen”, “schijnheilige woorden” en “laster”. Een andere kritiek van deze twee kranten die weerlegd wordt, is de aantijging al zouden de missionarissen op geld belust zijn en veel te hoge subsidies krijgen van de staat. ‘De Standaard’ onthaalt deze bewering op hoongelach. Met een heleboel cijfermateriaal toont de krant aan dat net het omgekeerde waar is, en dat de som die de missies krijgen van de overheid zeker niet gelijk is aan het werk dat zij verrichten. Men maakt hierbij veelvuldig gebruik van ironie en sarcasme. Men heeft het bijvoorbeeld over “die formidabele som” en “Men begrijpt de woede van ‘La Dernière Heure’ en ‘Le Drapeau Rouge’ over de onverzadigbare geldhonger van de missionarissen”. Zo drijft men de spot met de andere twee kranten en maakt men hun beweringen belachelijk. Behalve cijfermateriaal, gebruikt men nog heel wat andere argumenten om aan te tonen dat het werk van de missies van onschatbare waarde was, is en zal zijn voor Congo. Zo haalt men aan dat de missionarissen met hun beschavingswerk begonnen voor ook maar iemand anders interesse toonde, in de tijd dat “de koloniale wereld nog als een dogma aanvaardde dat de zwarte niet voor geestelijke ontwikkeling vatbaar was”. 433 De krant vindt het wel zeer straf dat men de missies verwijt het monopolie te hebben op het onderwijs terwijl zij gewoonweg de enigen waren die het wilden doen. Stank voor dank, met andere woorden. Als er al sprake is van een monopolie, is dit volgens ‘De Standaard’, het monopolie van “de offervaardigheid en niets ontziend heroïsme.” De missionarissen worden afgeschilderd als echte helden en ware pioniers. Zij hebben immers de hel doorstaan, enkel en alleen om de minst bedeelden te helpen. “Niet uit avontuurszucht, niet om fortuin te maken, niet uit veroveringszucht en imperialisme” 434 Met deze zin impliceert men dat anderen niet zulke nobele bedoelingen hebben als de missies. De hel die de missionarissen moesten doorstaan, is de Congolese brousse. De beschrijving ervan laat weinig aan de verbeelding over wat men vindt van de natuurlijke omgeving van de leerlingen van de missionarissen. Men verkiest duidelijk een negatief woordgebruik: “onherbergzame streken”, “zwarte ellende”, “ de grootste gevaren”, “teneerdrukkende eenzaamheid”,…het is niet bepaald het aards paradijs. Deze gevoelens omtrent de omgeving van de leerlingen komen ook nog verder in het artikel aan bod, wanneer men het heeft over de 432
Idem “Scholen in Belgisch-Kongo”, De Standaard, 7/8/1947, p.1 434 “Het onderwijs in Belgisch-Kongo”, De Standaard, 22/1/1948, p.4 433
193
naschoolse activiteiten die de missionarissen organiseren. Deze activiteiten zijn volgens ‘De Standaard’ opnieuw een van de vele goede werken van de missionarissen. “Om de jeugd na schooltijd ook nog in handen te houden en te beletten dat ze nadien weer zouden onderduikelen in het heidendom van hun omgeving.” 435 En ook wanneer men het heeft over de opleiding van de vrouwen komt dit aan bod. Een van de allergrootste verwezenlijkingen van de missies is volgens de krant de bloei van het godsdienstig leven bij de ‘inlandse’ vrouwen. Hierbij staat het resultaat van de beschaving door de missies immers in scherp contrast met het leven van de vrouw in “de heidense maatschappij” waar ze een “slavinnenleven” leiden. Met andere woorden, de godsdienst heeft deze vrouwen gered uit hun helse leven. Bovendien vermeldt de krant ook verscheidene malen dat de missies al deze inspanningen vijfendertig jaar lang zonder enige (financiële) steun van de overheid heeft moeten volbrengen. Dit is een duidelijke kritiek op de regering en een waarschuwing dat ook zij beter geen commentaar leveren op het werk van de missies. De krant besluit dan ook:“Welk fatsoenlijk man zou geen eerbied hebben voor die schitterende resultaten van het beschavingswerk van onze missionarissen?” 436 Een duidelijke implicatie dat de journalisten van ‘La Dernière Heure’ en ‘De Rode Vaan’ geen fatsoenlijke mannen zijn. ‘La Dernière Heure’ pleitte in een van zijn artikels ook voor subsidies voor niet-Belgische protestantse missies om zo het monopolie van de katholieken te doorbreken. ‘De Standaard’ noemt dit een “flankaanval”. Volgens de krant durft men niet rechtstreeks te pleiten voor lekenonderwijs voor inlanders omdat men maar al te goed weet dat men voor dat voorstel weinig bijval zou krijgen in koloniale kringen. Immers: “De zwarte is een diep godsdienstig mens, het rationalisme is ondenkbaar voor hem. Buiten het verband met de Godheid kan de neger geen gezag erkennen: een ongodsdienstig onderwijs zou ons slechts ontwortelden geven en revolutionairen.” 437 Dit is een duidelijke waarschuwing. De kolonisten, die het best van de situatie op de hoogte zijn, erkennen het gevaar van lekenonderwijs voor zwarten, namelijk dat de blanke minderheid zijn greep zou verliezen op de zwarte meerderheid. We zullen verder zien dat men dit argument nog vaker gaat gebruiken. In elk geval is Congo volgens ‘De Standaard’ niet verplicht door internationale verdragen om alle missies op gelijke voet te behandelen. Ook het vaak gehoorde argument dat GrootBrittannië wel alle missies gelijk behandelt in zijn kolonies, gaat volgens de krant niet op. Om dit te bewijzen publiceert men twee documenten waaruit duidelijk blijkt dat GrootBrittannië voorrang verleent aan Engelstalige missies. De toenmalige minister van koloniën Godding, een liberaal, die zich ook van dit argument bediend had, zit dus fout volgens de krant. 438 Bovendien worden de Belgische protestantse missies, volgens de krant, op gelijke voet behandeld als de katholieke. Er wordt enkel een onderscheid gemaakt in binnenlandse en buitenlandse missies. Dat er in het katholieke België weinig protestantse missionarissen zijn, wordt gemakshalve verzwegen.
435
Idem “Scholen in Belgisch-Kongo”, De Standaard, 7/8/1947, p.1 437 “Het onderwijs in Belgisch Kongo”, De Standaard, 20/8/1947, p.1 438 Idem 436
194
Behalve voor het staatsonderwijs en de missies, heeft ‘De Standaard’ ook enige aandacht voor het Lovanium, de eerste universiteit in de kolonie. Men benadrukt, met enige trots, dat de praktische uitwerking volledig gelijklopend is met universiteiten in Europa. De staat krijgt dan ook pluim voor het werk dat men doet om het hoger onderwijs in Congo toegankelijker te maken door bijvoorbeeld studiebeurzen. Hoewel de eerste lessen in het Lovanium van start gingen in 1954, vindt de krant dat deze universiteit voor ‘inlanders’ er zo snel kwam als mogelijk was. De ontwikkeling van de zwarte bevolking was immers voordien nog niet genoeg gevorderd. De zwarte leerlingen moeten trouwens eerst nog een preuniversitaire opleiding volgen voor ze aan hun eigenlijke universitair opleiding mogen beginnen, omdat ze anders nog niet het nodige peil zouden hebben. 439 Hoewel men het hier heeft over de ‘meest geëvolueerde’ zwarten, degenen die als eerste een universitaire opleiding mogen aanvangen, blijft men dus op een neerbuigende en paternalistische manier over hen spreken. En men spreekt met veel trots over de onderneming hoewel België heel wat achterstand had op het gebied van hoger onderwijs voor de bevolking van zijn kolonie in vergelijking met andere koloniale mogendheden. Een andere nieuwigheid in die jaren waar in ‘De Standaard’ een artikel over verschijnt, zijn de eerste gemengde scholen, scholen waar blanken en zwarten samen in de klas zitten. Men stelt de lezer, die wel eens van deze revolutionaire gebeurtenis zou kunnen schrikken, meteen gerust. “Het spreekt vanzelf dat de Kongolese kinderen zo maar niet zonder slag of stoot konden toegelaten worden samen met de Europese kinderen in dezelfde scholen.” 440 De krant vindt het dus niet meer dan normaal dat de zwarte kinderen een strenge selectieprocedure moeten doorlopen voor ze bij blanke kinderen in de klas mogen zitten. De uiterst strenge selectiecriteria worden volledig in de krant beschreven, om erop te wijzen dat het echt niet om de eerste de beste ‘negers’ gaat. Het gaat dan ook maar over enkele leerlingen. Opnieuw krijgt de regering een pluim (de minister is op dat moment een CVP’er) voor dit “prachtig initiatief dat tot mooie resultaten kan leiden”. Die “kan” wijst erop dat men toch nog niet volledig overtuigd is van het succes van de hele onderneming. Er is echter ook enige kritiek op de blanke kolonialen te vinden in dit artikel. De bedoeling van het initiatief is immers blank en zwart met elkaar in contact te laten komen. Door samen school te lopen zullen er immers vriendschappen ontstaan tussen de leerlingen van een verschillend ras. En nu gaat het nog slechts om enkele uitverkorenen, maar dit aantal zal zich volgens de krant snel uitbreiden. “’t Is op dat moment dat de Europese bevolking van de kolonie ook haar opvatting en geest zal moeten veranderd hebben door eigen inspanning en door de invloed die op hen vanwege hun kinderen zal worden uitgeoefend.” 441 De ouders wordt dus een neerkijken op de zwarten verweten en men uit de hoop dat de nieuwe generatie niet meer dezelfde fout zal maken en hun ouders zullen beïnvloeden. ‘De Standaard’ heeft ook kritiek op het feit dat het gehele onderwijs Franstalig is, maar dit onderwerp zullen we bespreken in het volgende hoofdstuk over het Vlaams in Congo. 439
“Brief uit Kongo”, De Standaard, 7/12/1953, p.3 Idem 441 Idem 440
195
B. 1954-1955 Wanneer in 1954 de Franstalige liberaal Auguste Buisseret minister van Koloniën wordt, breidt de schoolstrijd zich ook uit naar Kongo. De missies voelen zich door het beleid van Buisseret bedreigd en er zal in ‘De Standaard’ dan ook luid protest ontstaan. Er wordt geprotesteerd tegen twee zaken. Ten eerste de uitspraken van Buisseret over het Lovanium. Volgens hem zou de tijd nog niet rijp zijn voor universitair onderwijs voor de ‘inlanders’. En ten tweede protesteert men tegen de invoering van het lekenonderwijs voor de zwarten. De krant verzekert de lezer dat ze niemand de vrijheid van schoolkeuze betwist. Maar staatsscholen voor Congolezen kunnen niet om verscheidene redenen die we hieronder zullen toelichten. In haar strijd tegen Buisseret laat de krant veelvuldig andere stemmen aan het woord, om aan te tonen dat het protest door een brede groep gedragen wordt. Het gaat hier dan vooral om koloniale kranten en de évolués. Dit is een van de belangrijkste argumenten van de krant, dat men in de kolonie zelf, zowel bij de kolonialen als de évolués, tegen de politiek van Buisseret gekeerd is. Dit argument zal in bijna alle artikels terug te vinden zijn. En daarmee samenhangend, het argument dat niet-godsdienstig onderwijs tegen de belangen is van de zwarten en dat men hen moet beschermen. Zo verklaart men vol trots dat er ook protest is bij de kolonialen vanuit linkse hoek. De reden dat hun mening verschilt van die van hun ideologische broeders in België, is volgens de krant omdat zij nu eenmaal met meer kennis van zaken spreken. En dan kan men dus niet anders dan tot die conclusie komen. Sarcastisch voegt men eraan toe: “Vermoedelijk kennen ze nog zoiets dat dankbaarheid heet”. 442 ‘De Standaard’ kan wel niet ontkennen dat er in de kolonie ook enkele stemmen opgaan vóór de liberale onderwijspolitiek, maar men heeft hier een uitleg voor. Wat de kolonialen betreft, maakt men er zich van af door te zeggen dat het hier enkel om “ziekelijke uitzonderingen” gaat. Wat de zwarte bevolking betreft, vraagt de krant zich af of zij het probleem wel kunnen vatten, zelfs de évolués. Men concludeert: “Zelfs minister Buisseret moet weten dat dit niet het geval is.” 443 De krant, die niet veel opheeft met Buisseret, vindt dat zelfs hij moet inzien dat de zwarte bevolking het probleem van het staatsonderwijs in de kolonie niet begrijpt. En toch handelt hij er niet naar. Impliciet zegt de krant hier dus dat Buisseret van slechte wil is. Volgens de krant interpreteren de meeste zwarte voorstanders van de onderwijspolitiek het hele probleem gewoon verkeerd. Hoewel ‘De Standaard’ minister Buisseret verwijt de verstandelijke vermogens van de Congolezen te onderschatten door te beweren dat het nog te vroeg is voor een universiteit, kunnen we niet zeggen dat zij het er hier zelf veel beter van af brengen. Men laat over dit onderwerp een ‘specialist’ aan het woord, namelijk kanunnik en professor V. Heylen, die net teruggekeerd was uit Congo. Hij beantwoordt de vraag waarom ook gelovige Congolezen om lekenonderwijs vragen. Volgens hem is voor hen een lekenschool totaal verschillend van de betekenis die er in België aan gegeven wordt. Dus “geenszins de school nagestreefd door de Franse Revolutie welke thans nog de droom is van achterlijke vrijmetselaarsloges, nl. de goddeloze school”. 444 442
A. Dequae, “De linksen zaaien onrust in Kongo”, De Standaard, 27/101954, p.1 Ulaya, “De plannen van minister Buisseret”, De Standaard, 25/7/1954, p.6 444 V. Heylen, “De lekenschool in Belgisch Congo”, De Standaard, 23/9/1954, p.1+6 443
196
Volgens de professor is de lekenschool voor een ‘inlander’ een confessionele school waarin niet enkel geestelijken maar ook leken onderwijs geven. Blijft de vraag waarom men dit wenst. Op een ietwat meewarige toon verklaart Heylen dat het voor een Europeaan moeilijk is uit te maken wat er omgaat in de hoofden van deze “emotieve bevolking”. Maar volgens hem is een van de redenen, dat sommige Congolezen zich afvragen of het tot dan gegeven onderwijs wel de volledige verstandelijke rijkdom van de blanken omvat. Ze begrijpen niet echt ten volle dat de programma’s door de overheid worden bepaald en dat Rome niet in een dag gebouwd is. Heylen doet dit af als “de natuurlijke groeicrisis van een jong volk”. Met andere woorden, het gaat hier nog niet om een volwassen volk en dit is gewoon een van de groeipijnen. Heylen besluit zijn artikel als volgt: “De huidige schoolpolitiek betekent de verkrachting [eigen onderstreping] van de nobelste gevoelens van de Afrikaan. Ze is de politiek van een bezetter”. 445 De negatieve woordkeuze mag duidelijk zijn. Zeker het woordje ‘bezetter’ zal zo kort na de oorlog nog heel wat gevoeliger hebben gelegen dan nu. Zoals gezegd is ‘De Standaard’ ook van mening dat het lekenonderwijs tegen de belangen van de Congolezen indruist. De ‘neger’ is immers een innig religieus wezen. Dit is een argument dat we ook al voor de ‘schoolstrijd’ tegenkwamen. Voor de kolonisatie was religie immers een essentieel deel van het leven van de Congolezen. En de krant is dan ook van mening dat men kan deze leemte enkel kan opvullen met een andere godsdienst. Men verwoordt dit onder andere in volgend hoogstaaltje van sarcasme: “Och, wat geven onze rode bewindvoerders tenslotte om moraliteit, om ware cultuur. Wat geven ze eigenlijk om de zwarten, indien hun slordige partijpolitieke doeleinden maar gediend worden.” 446 Voor wie niet echt geïnteresseerd is in het lot van de ‘inlanders’ koppelt men hier ook een waarschuwing aan vast. De krant beweert immers dat men enkel via de godsdienst kan gezag uitoefenen over de Congolezen en dat men door niet-confessioneel onderwijs dit gezag dan ook zal kwijtspelen. Dit is een argument dat we ook al hierboven zijn tegengekomen. De krant citeert hierbij oud-minister De Vleeschauwer, die beweert dat men “Mau Mau’s kweekt” 447. Er deden bloeddorstige verhalen de ronde over de Mau-Mau en men probeert dit schrikbeeld hier aan te wenden om de publieke opinie te overtuigen van het gevaar van het staatsonderwijs. Dit is volgens de krant ook een van de redenen dat de kolonialen zich tegen de schoolpolitiek verzetten. Deze vrezen dat “propaganda tegen de missies” het gezag van de missies zal ondermijnen. Het gezag van de kolonisator wordt volgens de krant ook bedreigd, doordat de schoolstrijd in Congo de onenigheid tussen de Belgen duidelijk maakt aan de Congolezen. Men roept dan ook op tot eenheid en om de binnenlandse, Belgische spanningen in België te houden. De onenigheid is natuurlijk niet de schuld van de katholieken maar van onrustwekkend politiek van Buisseret: “Zij die hun handelingen in Kongo laten richten door beschouwingen ontleend aan Belgische ongezonde spanningen, staan in de weg van het Kongolees belang. Tegen wie dat belang saboteert, verzetten wij ons. […] Op ieder terrein moet de Belgische
445
Idem “Alarm over Kongo”, De Standaard, 5/1/1955, p.8 447 “De Vleeschauwer veroordeelt de koloniale schoolpolitiek van Buisseret”, De Standaard, 8/12/1954, p.2 446
197
politiek in Afrika zich eendrachtig en vooruitstrevend vertonen, hetgeen van oudsher onze kracht in Kongo is geweest.” 448 ‘De Standaard’ uit ook kritiek op de aanwerving van Belgisch lesgevend personeel voor in Kongo. Omdat er haast bij is, moeten deze immers niet dezelfde examens moeten afleggen als andere kolonialen. De krant beweert dan ook dat de benoemingen overhaast gebeuren en dat de leerkrachten onvoldoende koloniale voorbereiding hebben. Omdat het objectieve criterium van de examens wegvalt, staat de deur volgens hen, wagenwijd open voor antikatholieke en partijdige benoemingen. 449 Dit illustreert nogmaals hoezeer de katholieken zich wel bedreigd voelen in de kolonie. Bovendien vraagt de krant zich af hoeveel de installatie van dit nieuwe onderwijsnet zal kosten en waar dit geld vandaan zal komen. Voor hen is er maar een conclusie: van het geld voor het katholiek onderwijs van de missies. De missiescholen zouden minder toelagen krijgen en zouden heel wat scholen moeten sluiten. Ook het katholiek onderwijs voor blanke kinderen komt hierdoor in gevaar. Volgens de krant kan er dan ook geen sprake van zijn dat het officieel onderwijs het probleem van het tekort aan scholen in Kongo zal oplossen, wat een van de belangrijkste doelstellingen is. Integendeel, het zal alleen maar meer geld opslorpen zodat uitbreiding onmogelijk zal worden. De staatsscholen zouden veel meer middelen krijgen dan de katholieke en men spreekt dan ook van oneerlijke concurrentie. Men verwijt de lekenscholen ook leerlingen te lokken met materiële zaken zoals gratis schooluniformen. Spottend stelt men vast dat men nog leerlingen moet lokken met materiële zaken ondanks het grote tekort aan scholen. 450 Hiermee dekt men zich ook meteen in tegen het argument dat de staatsscholen wel degelijk succes kennen. Dat kan niet anders aangezien er een tekort aan scholen is. Na verloop van tijd, bindt Buisseret blijkbaar in en komt er een gematigder discours. ‘De Standaard’ is hier echter maar matig enthousiast over en vertrouwt het hele zaakje niet. Men vreest echter dat het enkel een koerswijziging in woorden is en dat de daden niet zullen volgen. En zelfs als dit het geval is, vraagt men zich hardop af of het kwaad niet al geschied is, dat de processen die in werking zijn gezet nog wel kunnen teruggedraaid worden: “Er valt echter te vrezen dat zelfs indien men thans meer bezadigdheid en gematigdheid wenselijk acht, de voortvarendheid waarmede van stapel werd gelopen, geesten heeft opgeroepen die niet meer te bedwingen zijn.” 451 Met andere woorden, het ‘kwaad’ dat gezaaid is, is zo groot dat het misschien niet meer te herstellen valt. En ondanks dat de boosdoeners mogelijk tot inkeer zijn gekomen, hebben zij het misschien wel voor iedereen verknoeid. Er wordt ook heel honend gedaan over de vredespogingen van Buisseret. Men heeft het sarcastisch over “ zijn o! zo vredelievende bedoelingen” en “de paficieke excellentie”. Volgens hen neemt de regering te eenzijdige beslissingen, zonder samenspraak, en gedraagt ze zich als een “parvenu”.
448
Ulaya, “De plannen van minister Buisseret”, De Standaard, 25/7/1954, p.6 “De benoemingen in het officieel onderwijs in Kongo”, De Standaard, 30/8/1954, p.5 450 “Alarm over Kongo”, De Standaard, 5/1/1955, p.8 451 “De linksen zaaien onrust in Kongo”, De Standaard, 27/101954, p.2 449
198
Wat de kritiek op het Lovanium betreft, deze getuigt volgens ‘De Standaard’ van een neerkijken op de verstandelijke vermogens van de Congolezen. Volgens hen staat het buiten kijf dat er een ‘inlandse’ elite moet worden opgeleid. Men erkent wel dat dit ernstige problemen en gevaren met zich meebrengt, maar het Lovanium is daar volgens hen perfect op afgesteld. In 1955 publiceert de krant een interview met een Jezuïet waaruit moet blijken dat het Lovanium een groot succes is. De universiteit “groeit en bloeit”. De leiders van de instelling worden de hemel in geprezen. Vooral van de rector wordt een overdreven positieve beschrijving gegeven: “Als de ziel van dat bruisend leven staat aan het hoofd ‘Lovanium’ vooreerst de rector, kanunnik Gillon, wiens dynamisme en allesdragende stuwkracht alleen wordt geëvenaard door de voorkomendheid en liefde waarmede hij aan alles en iedereen denkt, en waarmede hij onverpoosd en schijnbaar onvermoeibaar, steeds met de glimlacht, de hoogste administratieve bedrijvigheid laat gepaard gaan met de zin voor toewijding en dienstvaardigheid.” 452 Voor de rector en andere voortreffelijke lieden is geen moeite te veel om het einddoel van de universiteit te bekomen: “van het zwarte ras een volwaardig volk te maken”. Wat het neerkijken op Congolezen betreft, wat men Buisseret en de zijnen verwijt, kan deze uitspraak toch ook wel tellen. Blijkbaar is dit zulk een vertrouwd idee dat het moeiteloos door de beugel kan. Besluit Voor het aantreden van Buisseret bestaat het gros van de artikels uit lofzangen op de missies en hun onderwijs. De missionarissen worden beschreven als helden en pioniers. Dit is vooral een reactie op kritiek van enkele socialistische kranten op het missieonderwijs. Men klaagt in deze kranten aan dat er enkel godsdienstig onderwijs is in Congo en dat de katholieke missies te hoge subsidies krijgen. Deze kritiek tracht men in ‘De Standaard’ te ontkrachten. Voorts spreekt men ook over twee nieuwigheden in het koloniaal onderwijs, namelijk het Lovanium en de eerste gemengde (blank en zwart) scholen. Wanneer de liberaal Buisseret aantreedt als minister van koloniën barst de bom. Er ontstaat luid protest in ‘De Standaard’ over zijn onderwijspolitiek. Men protesteert tegen de ministers kritiek op het Lovanium en vooral op het instellen van staatsscholen voor de Congolezen. ‘De Standaard’ argumenteert dat de meerderheid in de kolonie tegen dit staatsonderwijs is, dat het tegen de belangen van de Congolezen indruist en dat het de Congolezen zal omvormen tot revolutionairen. Men beweert ook dat de missiescholen stelselmatig worden gediscrimineerd en men verwijt de regering een antikatholieke politiek te voeren. De verontwaardiging is duidelijk groot en de artikels zijn dan ook vaak vlijmscherp. Ook wanneer Buisseret een meer gematigd discours aanvangt, blijft de toon van de artikels vijandig. Hoewel men steeds met de belangen van de Congolezen schermt, wordt over hen vaak zeer neerbuigend gesproken, zelfs over de évolués. Onderwijs is dan ook een onderwerp waarbij het paternalisme hoogtij kan vieren.
452
“Een schoolstrijd in Kongo zou een ramp zijn voor België”, De Standaard, 2/3/1955, p.8
199
7.2. Het Laatste Nieuws A. VOOR 1954 ‘Het Laatste Nieuws’ wijdt verscheidene korte artikels aan de oprichting van de eerste drie athenea voor blanke kinderen in Congo. Veel meer dan de naakte feiten wordt in deze artikels niet vermeld. In een artikel over de afscheidsceremonie van de Belgische leerkrachten die in die scholen tewerkgesteld zullen worden, citeert men wel de toenmalige, liberale, minister van koloniën Godding. Hij geeft als raad aan de vertrekkende leerkrachten om geen strijd te voeren tegen het bestaande onderwijs. De oprichting van de athenea mag geen aanleiding zijn tot een schoolstrijd. De scholen worden enkel opgericht omdat iedereen het recht heeft op officieel en onzijdig onderwijs, aldus de minister. Hij waarschuwt hen ook rekening te houden met de mentaliteit van sommige koloniale kringen. Hoewel men hen niet bij naam noemt, is het duidelijk dat het hier over de katholieken gaat. Deze woorden van de minister moeten meteen zijn vredelievende bedoelingen doen blijken. Zodoende boort men meteen elke beschuldiging de grond in dat men uit zou zijn op een schoolstrijd. Er verschijnt in de krant ook een foto van dit afscheidsfeestje en een van de aankomst van de leerkrachten in Congo. Later verschijnt er nog een artikel over de parlementaire vragen van, ondertussen, ex-minister Godding aan de nieuwe, katholieke, minister van koloniën Pierre Wigny en een artikel over een parlementaire afvaardiging die bij minister Wigny komt aankloppen met een aantal onderwijsvraagstukken. Impliciet geven deze artikels het wantrouwen weer dat de liberalen koesteren tegenover de katholieke minister aangaande het staatsonderwijs voor blanken. Men vraagt zich af of het wel de aandacht krijgt, die het verdient. De krant schrijft echter dat minister Wigny beloofde al het nodige te zullen doen. 453 Langs de neus weg vermeldt men ook dat de scholen een groot succes zijn en dat men zelfs al heel wat leerlingen moet weigeren uit plaatsgebrek. 454 Impliciet: er moeten nog meer staatsscholen volgen. B. 1954-1955 Tijdens de schoolstrijd verschijnt er een artikel waarin men stelt dat het lekenonderwijs voor Congolezen geen bedreiging vormt voor het godsdienstig onderwijs. Als bewijs citeert men de woordvoerders van de protestantse missies in Congo. Zij gaan akkoord met de invoering van het officiële onderwijs. (Dit in tegenstelling tot de katholieke missies.) Impliciet is het hier dus de bedoeling duidelijk te maken dat de katholieke moeilijk doen en dat enkel zij van de hele zaak een probleem maken. Men neemt in het artikel een verzoenende toon aan, door te erkennen dat christelijke missies vele jaren uitstekend werk hebben geleverd. Maar men blijft er bij: “Onderwijs verschaffen is een overheidsplicht.” Men stelt hier dat men zelfs geen keuze heeft, het invoeren van staatsscholen voor inlanders is de plicht van de staat. Voorts verwoordt men ook de reactie van minister Buisseret op een brief van het comité van de geestelijke leiders van de kolonie. De minister zegt de ongerustheid niet te begrijpen. Hij wijst op het feit dat vele Congolezen vragen om lekenonderwijs en dat er een tekort aan scholen is. Bovendien betreurt de minister de ‘krijgszuchtige’ toon van de brief. Hij wenst 453 454
“De onderwijsvraagstukken in Congo”, Het Laatste Nieuws, 12/3/1948, p.3 “Het officieel onderwijs in Congo”, Het Laatste Nieuws, 22/12/1947, p.2
200
zeker geen schooloorlog en volgens hem is het mogelijk om vredelievend naast elkaar te leven. 455 Impliciet stelt men hier dat als de katholieken spreken over een schoolstrijd, het er een is die ze zelf hebben doen ontstaan, want het was zeker niet de wens of de bedoeling van de minister. Hij wordt als een vredelievend en verzoenend persoon afgebeeld. Dit komt ook nog in een ander artikel aan bod, waarin de minister zijn respect en dankbaarheid betuigt aan de missies, maar stelt dat het nu eenmaal noodzakelijk is dat er staatsscholen worden opgericht. 456 Men publiceert ook de reactie van Buisseret op de interpellatie in het parlement van exminister De Vleeschauwer die beweert dat men door de liberale onderwijspolitiek Mau Mau kweekt (zie boven). Volgens hem worden er net Mau Mau gecreëerd door het sektarisme van de katholieken. Ook andere kritieken van De Vleeschauwer weerlegt hij. De minister zegt dat de missies niet worden tegengewerkt en dat ze genoeg subsidies krijgen. Hij toont dit aan met cijfers. Voorts zijn er volgens hem heel wat Congolezen en blanken die het lekenonderwijs goedkeuren. Als argument voor het oprichten van de staatsscholen, vermeldt hij ook het feit dat men in de missiescholen enkel les kan volgen indien men gedoopt is. Hij vindt het dus niet meer dan normaal dat er ook een andere optie bestaat, zodat men niet verplicht is zich te laten dopen. 457 Besluit De invoering van staatsscholen voor blanken in Congo is het enige onderwijsgerelateerde onderwerp in de jaren voor de ‘schoolstrijd’. De meeste van die artikels zijn heel neutraal. Maar er wordt toch meteen duidelijk gesteld dat de liberale minister van koloniën Godding niet uit is op een schoolstrijd. En er is ook enige vorm van kritiek en onrust merkbaar wanneer de fakkel wordt overgenomen door de katholieke minister Pierre Wigny. De artikels die tijdens de schoolstrijd verschijnen zijn niet heel vijandig. Integendeel, men zal vooral de verzoenende en vredelievende kant van minister Buisseret in het licht zetten. Voorts verwoordt men de tegenargumenten van de minister op de aanvallen van de katholieken. Men schaart zich dus wel duidelijk achter de minister, maar men doet niet vijandig of hatelijk tegen zijn tegenstanders. 7.3. Vooruit A. VOOR 1954 Net als de andere twee kranten heeft ‘Vooruit’ het over de oprichting van de drie athenea voor blanke kinderen in Congo. Het is een initiatief dat men uitbundig toejuicht, maar men voegt er kritisch aan toe dat het geen dag te vroeg komt. Volgens de krant hadden er al officiële scholen opgericht moeten worden op het moment dat Congo een Belgische kolonie werd. De regering is volgens ‘Vooruit’ dan ook jarenlang in gebreke gebleven. Men heeft het hier dan vooral over de katholieke ministers van koloniën. Tot de oprichting van deze athenea was het onderwijs immers het monopolie van de missies, in de eerste plaats de 455
“Het lekenonderwijs in Congo”, Het Laatste Nieuws, 20/8/1954, p.5 “Het onderwijs in Congo”, Het Laatste Nieuws, 19/1/1955, p.5 457 “Het onderwijs in Congo”, Het Laatste Nieuws, 8/12/1954, p.7 456
201
katholieke. En hoewel men benadrukt in het artikel dat men hun werk niet wil ‘ontsieren’, werd het hoogdringend tijd dat daar verandering in kwam, aldus de krant. De krant bespreekt ook de toespraak van minister Godding op het afscheidsfeestje van de leerkrachten die in de athenea zullen les geven (zie boven). Daarin roept de minister de leerkrachten op zich niet vijandig te gedragen tegenover het bestaand onderwijs. ‘Vooruit’ noemt de toespraak van Godding ‘zeer gematigd’. Men gaat wel met hem akkoord, maar enkel op voorwaarde dat de katholieke leerkrachten zich ook aan deze richtlijn houden. Iets waar de krant blijkbaar niet zo zeker van is. Men verwacht niet dat de katholieken zich openlijk tegen het initiatief van de regering zullen verzetten, maar men meldt dat ‘La Libre Belgique’ al via een omweg het officieel onderwijs in de kolonie trachtte te bestrijden. Sarcastisch voegt men er aan toe: “Het tegenovergestelde zou ons natuurlijk verwonderd hebben.” Zo schildert men ‘La Libre Belgique’, en bij uitbreiding de katholieken, af als een stelletje gluiperds waarvan zulke geniepige aanvallen te verwachten zijn. ‘La Libre Belgique’ vraagt zich onder andere af wat dit allemaal zal kosten. ‘Vooruit’ verwijt de katholieken schijnheiligheid, aangezien men altijd het financiële argument naar boven haalt wanneer het gaat over de bevordering van het officiële onderwijs en nooit wanneer het geld naar de missiescholen stroomt. “Dan is er nooit sprake van nieuwe uitgaven, geldverspilling of belastingsbetalers.” 458 ‘Vooruit’ wijdt ook een artikel aan de interpellatie in het parlement van ex-minister Godding in verband met het officieel onderwijs in de kolonie (zie boven). Men juicht deze interpellatie toe en noemt het “een striemende aanklacht tegen het departement van Koloniën en CVP-minister Wigny.” In het artikel vertelt men dat de staatsscholen in de kolonie een onverhoopt succes zijn en dat ze duidelijke voldoen aan een dringende behoefte. En toch willen de katholieken en het ministerie van koloniën dit tegenwerken om hun eigen ‘alleenheerschappij’ te behouden, aldus de krant. Het woord ‘alleenheerschappij’ heeft de connotatie dat de katholieken machtswellustelingen zouden zijn. De katholieken kunnen de officiële scholen niet zomaar sluiten. Maar: “Ze ondermijnen, ze saboteren, dat is een systeem dat beter geschikt is.” Hier wordt opnieuw het beeld opgehangen van de katholieken als achterbakse geniepigaards. Daarom besluit de krant: “Ook in Belgisch Congo moet het status-quo inzake onderwijs geëerbiedigd worden. Minister Wigny doet het niet. Hij moet er toe gedwongen worden!” 459 De vijandigheid en de actiebereidheid van de ‘Vooruit’ mogen hier wel duidelijk zijn. De krant publiceert ook twee opiniestukken van de socialistische senator Missiaen. In het eerste doet de senator zijn bevindingen uit de doeken van zijn rondreis door Congo. Volgens hem laat de inrichting van de scholen nog veel te wensen over, vooral de quasi afwezigheid van technisch onderwijs is hem een doorn in het oog. Een tweede belangrijke grief is het feit dat er zich enkel officiële lagere scholen bevinden in de grote steden. Volgens Missiaen klagen heel wat blanken die buiten die steden wonen hierover. Men kan immers vaak geen internaat betalen. Voor dit probleem moeten dringend oplossingen gezocht worden, aldus de senator. 458 459
“Het onderwijs in Belgisch Congo”, Vooruit, 8/9/1946, p.1 “Sabotage van het officieel onderwijs in Belgisch Congo”, Vooruit, 12/6/1948, p.1
202
Vervolgens gaat hij in op een redevoering van gouverneur-generaal Petillon. Missiaen gaat akkoord met de gouverneur-generaal wanneer hij oproept de schoolstrijd buiten Congo te houden, omdat men de onenigheden tussen de blanken niet aan de Congolezen mag laten zien. Maar volgens de auteur wakkerde de toespraak van Petillon deze schoolstrijd alleen maar aan. Missiaen is zeer verontwaardigd over de uitlatingen van Petillon dat geen enkele blanke reden tot klagen heeft. Volgens Petillon kan men immers onderwijs volgen in de missiescholen zonder godsdienstles te volgen. Missiaen uit zijn ongenoegen aan de hand van een aantal retorische vragen. “Weet de h. Pétillon dan niet dat men zich in de katholieke scholen niet vergenoegt met een paar uren godsdienstonderwijs, maar dat alles doordrongen is van een klerikale geest? […] Wat zouden de katholieken antwoorden, moest men voorstellen de toelagen van de missies af te schaffen en overal officiële scholen te stichten, met een paar uren méér godsdienstonderricht?” 460 En wat het onderwijs van de Congolezen betreft, daar is het volgens Missiaen al helemaal slecht mee gesteld. Er is voor hen geen officieel of technisch onderwijs en er zijn grote (kwaliteits)verschillen tussen de scholen in de steden en die in de “negerdorpen”. Hij besluit dan ook dat de openbare instanties dringend meer initiatief moeten nemen wat het onderwijs in de kolonie betreft. Het gaat hier volgens hem immers om de toekomst van de kolonie. 461 Het tweede stuk van Missiaen heeft een meer vijandige toon. In dit artikel beschuldigt de senator de katholieken ervan hun eigen principes in verband met de schoolstrijd in België, niet te volgen in Congo. Volgens deze principes mogen de openbare besturen aangaande het onderwijs enkel optreden wanneer het privé-initiatief in gebreke blijft. Missiaen wil in zijn artikel aantonen dat het privé-initiatief in Congo wel degelijk in gebreke blijft, en dat er dus zelfs volgens de katholieke principes, officiële scholen ingesteld moeten worden. Hij maakt daarbij opnieuw herhaaldelijk gebruik van retorische vragen om zo de spot te drijven met de katholieken. Hoewel er al staatsscholen voor blanke kinderen zijn in Congo, zijn dit er nog altijd niet genoeg volgens de senator. Hij gebruikt de metafoor ‘witte raven’ om de bestaande scholen aan te duiden. Vandaar dat heel wat ouders zich verplicht zien hun kinderen naar de missiescholen te sturen. Missiaen vraagt zich luidop af hoeveel staatsscholen er al zijn bijgekomen sinds Godding opgevolgd werd door Wigny als minister van koloniën. Hij vermoedt geen enkele. Hij laakt opnieuw de afwezigheid van voldoende officieel en technisch onderwijs, hoewel daar volgens hem veel behoefte aan is. “Waarom hebben de katholieken daar hun principes niet toegepast?”, vraagt hij zich af. Missiaen vertelt hoe er in koloniale kringen duchtig op gehamerd wordt dat er in Congo geen schoolstrijd mag ontstaan. Maar: “Is het niet de schoolstrijd in onze kolonie in het leven roepen door de ouders te verplichten hun kinderen naar een school te sturen in dewelke ze geen vertrouwen hebben? Hoe komt het dat men er in onze kolonie nooit aan gedacht heeft […] voor het, door de openbare besturen ingericht onderwijs, evenveel uit te geven als voor het missieonderwijs?” 462 Hij snijdt ook opnieuw het onderwerp van het onderwijs voor de Congolese kinderen aan. Ook voor hen moeten er staatsscholen komen. Men kan volgens hem moeilijk beweren (wat 460
Edgard Missiaen, “Het onderwijs in Belgisch Kongo”, Vooruit, 19/9/1952, p.1+3 Idem 462 Edgard Missiaen, “Hier en in Congo”, Vooruit, 12/6/1953, p.1 461
203
de katholieken wel doen) dat de Congolezen katholiek onderwijs eisen, aangezien zeer velen onder hen nog niet bekeerd zijn. Integendeel, de évolués vragen, volgens senator Missiaen, officieel onderwijs, maar zij worden afgescheept. Sarcastisch voegt hij daaraan toe: “Dit verwekt de indruk, dat het bij zekere heren niet zozeer gaat over de beschaving van de negers, maar om de opperheerschappij van het clericalisme in Congo.” 463 Opnieuw steekt hier het beeld de kop op van de katholieken als machtswellustelingen. Missiaen besluit dan ook dat de katholieken hun eigen principes niet volgen en dat, als er een schoolstrijd zou uitbreken in Congo, dit enkel te wijten is aan hun eigen houding. Er worden ook nog zeer kort twee andere onderwijsonderwerpen vermeldt. De krant vermeldt de toelating van enkele zwarte leerlingen in blanke scholen, onder zeer strenge voorwaarden. Het is een kort, informatief artikel, zonder enige commentaar. Het onderwerp laat de krant dus vrij onverschillig. 464 Ook de problematiek rond het hoger onderwijs voor Congolezen wordt kort aangehaald, aan de hand van een redevoering van de toenmalige rector van de VUB. ‘Vooruit’ deelt diens scepticisme over de oprichting van een universiteit in Congo. Volgens de rector moet men eerst het tekort aan lager onderwijs voor de Congolezen aanpakken voor men een universiteit voor hen inricht. Er moet volgens hem eerst een grotere basis ontstaan van Congolezen die al ‘ontwikkeld’ genoeg zijn om universitaire studies aan te vatten. En wat de blanken betreft, die zouden sowieso best hun universitaire studies in België volgens, aldus de rector. 465 B. 1954-1955 Volgens de ‘Vooruit’ komt het de CVP’ers heel goed uit om te spreken van een schoolstrijd. Zo kunnen ze immers de linkse regering verwijten naar het hoofd slingeren. Dat is volgens de krant de enige reden dat ze zulk kabaal maken rond het onderwijs in Congo: de CVP kan het niet verkroppen dat ze in de oppositie is beland en dat een liberaal minister van koloniën is geworden. De krant beweert dan ook dat de katholieken al spraken van een schoolstrijd voor het ministerie van koloniën nog maar een vin had verroerd, zelfs als men niets had gedaan zouden ze nog van een schoolstrijd spreken, aangezien ze een schoolstrijd wensen. “Het is voldoende aan één van hun voorrechten te raken, om te horen dat ze benadeeld of vervolgd worden.” 466 De katholieken zijn volgens ‘Vooruit’ dus gewoon een stelletje klagers, die niet te au serieux moeten genomen worden. Voorts drijft men de spot met uitlatingen van oud-minister De Vleesschauwer en ‘De Standaard’. Deze beweerden dat de officiële scholen van de Congolezen rebellen en zelfs communisten zouden maken en dat men zo Congo zou verliezen. “Heeft de CVP dan elke zin voor het belachelijke verloren?”, vraagt de krant zich retorisch af. Iemand anders wiens uitspraken belachelijk worden gemaakt, is pater Van Wing. Deze pater keerde net terug uit Congo en deed zijn visie over de hele onderwijskwestie uit de doeken. ‘Vooruit’ wijt een heel artikel aan een reactie hierop. Van Wing erkent dat sommige évolués wel officieel onderwijs wensen, maar dit komt volgens hem enkel omdat ze het probleem niet
463
Idem “De toelating van inlandse kinderen in de scholen voor blanken”, Vooruit, 9/10/1952, p.2 465 “Onderwijsproblemen in Kongo”, Vooruit, 15/10/1952, p.2 466 “Schoolstrijd in België…schoolstrijd in Congo.”, Vooruit, 17/9/1954, p.1 464
204
bevatten. Voorts vindt hij de schoolstrijd gevaarlijk voor de kolonie omdat de Congolezen de tegenstellingen tussen de blanken kunnen uitbuiten. Sarcastisch begint ‘Vooruit’ zijn tegenrepliek: “Het kan ons slechts verheugen dat een man met zulke uitgebreide kennissen over de Congolese toestanden, inlichtingen wil verschaffen.” 467 De krant vindt Van Wing vooringenomen en stelt dat hij de officiële scholen verwijt wat de missiescholen zelf doen. Volgens de krant is het juist de missieschool die de Congolezen opvoedt tot “enggeestige dogmatiekers” en maken zij de kloof tussen gelovigen en ongelovigen steeds groter. De pater had ook vermeld dat hij voor het eerst évolués in Congo een politieke richting had zien volgen en dat ze de politieke partijen van in België nabootsen. Iets wat hij als een onrustwekkende evolutie zag. De repliek van ‘Vooruit’ druipt van het sarcasme: “Hoe vreselijk die geëvolueerden die de politiek ontdekken en het partijenstelsel in België!” 468 En wat de tegenstellingen tussen de blanken betreft, die zijn er volgens de krant ook al zonder de schoolstrijd. Namelijk het conflict tussen rijk en arm, waarbij ‘Vooruit’ uiteraard de belangen van de armen verdedigt. Minister Buisseret wordt in ‘Vooruit’ afgebeeld als een verdraagzaam en vredelievend persoon die zeker zelf niet het conflict opzoekt. Men publiceert toespraken van hem waarin hij stelt dat hij geen strijd wil en dat de bestaande toestanden en de bestaande toelagen hetzelfde blijven. Bovendien uit hij zijn bewondering en dankbaarheid voor de missies, maar voegt er toch aan toe dat hun belangrijkste taak de evangelisatie van Congo is. Met andere woorden: als er sprake is van strijd, is dit de schuld van de katholieken. 469 Wat het Lovanium betreft, daar besteedt de krant weinig aandacht aan. Men vermeldt enkel dat men het betreurenswaardig vindt dat de universiteit van Leuven het voorstel van Buisseret niet aannam om van de universiteit in Congo een nationale kwestie te maken en een universiteit op te richten onder de auspiciën van de (toenmalige) vier universiteiten van het land. Volgens de krant wordt door de weigering van dit voorstel een nieuwe tegenstelling gecreëerd die vermeden had kunnen worden. Opnieuw is het dus allemaal de schuld van de katholieken. 470 Besluit Het prominente onderwijsonderwerp dat bij ‘Vooruit’ ter sprake komt voor de schoolstrijd, is de oprichting van de athenea voor blanken in Congo, waar men uiteraard een zeer groot voorstander van is. Aangaande dit onderwerp is de toon vrij vijandig. De katholieken worden afgebeeld als schijnheilige gluiperds en machtswellustelingen. Men heeft ook hevige kritiek op de politiek van de nieuwe CVP-minister Wigny. Wanneer de schoolstrijd dan uitbreekt, wordt de schuld volledig in de schoenen van de katholieken geschoven. Men verwijt hun de schoolstrijd opzettelijk te zijn begonnen (onder andere inzake het Lovanium), omdat ze zo de nieuwe linkse regering verwijten kunnen 467
“Het Congolese avontuur van Pater Wing”, Vooruit, 5/10/1954, p.1 Idem 469 “Het gesubsidieerd onderwijs in Congo”, Vooruit, 19/1/1955, p.5 470 “Minister Buisseret over de koloniale politiek”, Vooruit, 17/7/1954, p.1+2 468
205
maken. De schoolstrijd past dus volgens ‘Vooruit’ perfect in hun kraam. Dit staat in contrast met minister Buisseret die als verdraagzaam en vredelievend wordt afgebeeld. De argumenten van de tegenstander doen ze af als nonsens en schijnheiligheid. Dit alles gaat gepaard met veel spot en sarcasme. 7.4. Vergelijking Het onderwijs in Congo is een onderwerp dat de gemoederen hoog doet oplopen en waardoor de kranten lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. Dit heeft er alles mee te maken dat het onderwerp een uitvloeisel is van ideologische spanningen in België zelf. Hoewel men steeds heeft geprobeerd de eenheid tussen de Belgen in Congo te bewaren en geen spanningen te exporteren, mislukt dit in dit geval schromelijk. Er is al enige spanning merkbaar voor 1954, maar wanneer dat jaar de CVP in de oppositie terechtkomt en de liberaal Buisseret minister van koloniën wordt, barst de bom. Voor 1954 is het belangrijkste onderwerp de introductie van enkele athenea voor blanke kinderen in Congo. De onderwerpen in die periode zijn bij ‘De Standaard’ net iets gevarieerder dan bij de andere twee kranten, maar niet veel. De toon van de artikels in de ‘Vooruit’ is in deze periode al veel vijandiger dan in de andere twee kranten, hoewel ook bij ‘De Standaard’ hier en daar scherp uit de hoek wordt gekomen. Wat de artikels over de ‘schoolstrijd’ in Congo betreft, zijn die van ‘Het Laatste Nieuws’ veel minder vijandig dan bij de andere twee kranten. De visie van de krant is wel duidelijk, maar men scheldt hun politieke tegenstanders de huid niet vol, wat wel in de andere twee kranten gebeurt. In alle drie de kranten, geeft men in een aantal artikels ook de mening van de évolués aangaande dit onderwerp. Het gebeurt niet zo vaak dat men de Congolezen zelf aan het woord laat aangaande koloniale onderwerpen. Men gebruikt hun mening echter slechts om hun eigen standpunten kracht bij te zetten. ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘Vooruit’ laten enkel de meningen horen van de évolués die voor het staatsonderwijs zijn, en ‘De Standaard’ enkel van degenen die ertegen zijn.
206
8. De missies en de Kerk in Congo Bijna alle artikels over dit onderwerp heb ik gehaald uit ‘De Standaard’. Ik wil hier opmerken dat de missies ook al uitgebreid aan bod zijn gekomen bij de artikels over het onderwijs in Congo en ook nog op andere plaatsen vermeld worden. Hier bespreek ik de artikels die als hoofdonderwerp de missies of de Kerk in Congo hebben en niet handelen over het onderwijsvraagstuk. 8.1. De Standaard Bij beschrijvingen van de missies of van bepaalde persoonlijkheden, is het duidelijk dat er voor ‘De Standaard’ soms superlatieven tekort schieten. Het huldebetoon neemt soms zeer lyrische vormen aan. Ik geef hier even een bloemlezing: - Over een Congolese seminarist die voor de journalist de deur opent van de woning van de apostolische vicaris: “ (…), alsof hij de sympathieke engel Gabriël uit ‘Groene Weiden’ in eigen persoon was. Hij is de eerste inboorling voor wien we den hoed afnemen” 471 - Bij de dood van Victor Roelens, een Witte Pater die al vijftig jaar in Congo verbleef: “een van de grootste figuren van Afrika, wiens gezag met eerbied en dankbaarheid wordt erkend, wiens verdienste nooit volledig zal begrepen worden.” “ (…) te midden van de inlandse bevolking, die hij zo hartstochtelijk beminde en voor wie hij zonder enig voorbehoud de rijke gaven van zijn bijna bovenmenselijke werkkracht en zijn uitzonderlijk talent had geschonken.” 472 - Over de Paters Redemptoristen, waarbij vooral het heroïsche aspect van het missiewerk wordt belicht: “(…) het verslag over wat de Redemptoristen die halve eeuw onder het dodend klimaat van Benenden-Kongo hebben gepresteerd. Het is een heerlijke balans, waaraan 154 Redemptoristen hebben medegewerkt, waarvan velen in Kongo hun graf vonden.” 473 Even enthousiast is de krant ook wanneer vier Congolese meisje hun eeuwige geloften afleggen en Dominicanes worden. Iets wat volgens de krant “waarlijk een wonder van genade” genoemd mag worden en dit omwille van de positie van de (zwarte) vrouw in Congo, zij moet immers trouwen en kinderen krijgen. Maar: “voor Gods Voorzienigheid is niets onmogelijk!” 474 In het artikel wordt verder toch op een meer ‘aardse’ manier uitgelegd hoe deze meisjes uiteindelijk in het klooster terechtkwamen. Wanneer een Congolees meisje met haar ouders vanuit de ‘brousse’ op een missiepost komt wonen, ontstaat er al gauw bij haar het verlangen om naar school te gaan, aldus Feyens, auteur van het artikel. En wel omwille van het mooie kleed dat ze alle schoolgaande meisjes ziet dragen “terwijl zij nog naakt loopt”, en dat gratis verstrekt wordt door de missiezusters. Dus gaat het meisje aandringen bij haar ouders om naar school te mogen. Eerst zijn de ouders niet akkoord maar uiteindelijk geven ze toe,
471
“Onze missies”, De Nieuwe Standaard, 9/6/1946, p.3 M.C., “Rouw bij de Witte Paters”, De Standaard, 14/8/1947, p.1 473 M.B., “De Paters Redemptoristen vijftig jaar in Kongo”, De Standaard, 16/6/1949, p.2 474 W.E. Feyens, “Vier Kongolese meisjes worden Dominikanes”, De Standaard, 20/8/1952, p.6 472
207
“vooral omwille van het kleed, want ze zien hun kinderen wel graag gekleed, doch doen liefst geen uitgaven.” Volgens Feyens is dus de reden dat de zwarte meisjes ‘het pad der beschaving’ (mogen) betreden, een gratis kledingsstuk en niet een dorst naar kennis of iets dergelijks. Dit geeft blijk van de lage standaards die de auteur blijkbaar koestert wat betreft de zwarte bevolking. Op school ontstaat na een tijdje het verlangen om christen te worden, aldus Feyens. Impliciet zegt hij hier dus dat wanneer men in contact komt met het christendom, men automatisch ook christen wil worden. En bij de “edelmoedigsten onder hen” ontstaat uiteindelijk het verlangen om kloosterzuster te worden omdat ze zo vol bewondering zijn voor het werk van de zusters. Feyens geeft hierbij een lovende beschrijving van het werk van de missiezusters. Hij schrijft verder dat, hoewel er eerst scepsis bestond rond de vraag van de meisjes om zuster te worden, er ondertussen een prachtige, jonge congregatie ontstaan is, die perfect leeft volgens de regels. Hij schetst hierbij lovend het dagelijkse leven in de congregatie. 475 Volgens mij is de bedoeling van het artikel veeleer een hulde te brengen aan het werk van de missiezusters en het kloosterleven in het algemeen, dan aan de vier Congolese meisjes die hun gelofte aflegden. Ook aan de toetreding van Congolese mannen werd een artikel gewijd, meer bepaald aan de toetreding tot de Jezuïeten. Men benadrukt in dit artikel sterk de volstrekte gelijkheid die er zou heersen tussen de blanke en de zwarte Jezuïeten. Ten eerste in de studies: in het artikel wordt erop gehamerd dat de studies voor de Congolezen even zwaar zijn als die voor de blanken en dus gelijkwaardig. En ten tweede in het sociale leven in het klooster: de ingetredenen leven volgens het artikel in volmaakte gelijkheid en broederlijkheid met elkaar samen. De beschrijving die men geeft is haast utopisch. Dit werkt perfect, aldus de krant, dus roept men op om de Congolezen in alles “als volwaardige mensen” te behandelen en zo de deur open te zetten voor “de volledige integratie in ons gemeenschapsleven”. Hoewel de krant hier wil aantonen dat de missies goed werk leveren bij de ontwikkeling van de Congolezen en oproept om het goede voorbeeld van de missies te volgen en de Congolezen als gelijkwaardig te behandelen, vinden we in de woordkeuze van het artikel toch weer ‘kinderlijke’ kenmerken, om de Congolese Jezuïeten mee aan te duiden: “(…), en ontplooit zich in hun zielenleven een vertrouwvolle, kinderlijke overgave, doortrokken van nederigheid en liefde.” 476 Een belangrijk nieuwsitem aangaande de kolonie en de Kerk, was het ontstaan van een nieuwe conventie tussen de Belgische Staat en de Kerk aangaande Congo. Deze nieuwe conventie verving de oude, die dateerde van de oprichting van Congo Vrijstaat. Hoewel de oude conventie zeer goed aan de toenmalige behoeftes tegemoet kwam, beantwoordt de nieuwe overeenkomst aan de nieuwe behoeftes, aldus ‘De Standaard’. Men geeft uitgebreid de inhoud weer van deze nieuwe conventie. De belangrijkste bepaling is dat men de toestemming krijgt in Congo een kerkelijke hiërarchie uit te bouwen. De krant benadrukt dat behalve deze laatste, de bepalingen in de conventie enkel de maatregelen bevestigen die al geruime tijd in Congo in werking zijn. 477
475
Idem “De bloei van de jezuïetenmissies in Kongo”, De Standaard, 14/3/1955, p.2 477 “De nieuwe organisatie van de Kerk in Kongo”, De Standaard, 15/12/1953, p.2 476
208
Men tracht hier dus het belang van de conventie te nuanceren, waarschijnlijk opdat al die nieuwe bepalingen niet te overweldigend zouden overkomen en zo te voorkomen dat er reactie op zou komen. (Die komt er echter toch, zie verder). De toon van de artikels verandert vanaf 1954. Zoals we ondertussen weten, werd de CVP dat jaar naar de oppositie verbannen en werd de Franstalige liberaal Auguste Buisseret, minister van Koloniën. Uit de artikels blijkt duidelijk dat de katholieken zich in het defensief geduwd voelen en ze verdedigen dan ook met veel vuur het werk van de missies in Congo. De eerste zin van het eerste artikel dat ik heb gevonden, maakt dit al meteen duidelijk: “Voor ieder verstandig mens is het duidelijk, dat het Belgisch beschavingswerk in Kongo voor een groot deel op rekening van de missionarissen mag geschreven worden.” 478 Hier wordt gesteld dat iedereen die kritiek levert op het werk van de missies behoort tot de categorie ‘niet-verstandige mensen’. In de inleiding van dit artikel vermeldt men ook dat de missionarissen veel van hun verwezenlijkingen zelf bekostigd hebben. In het artikel spreekt men zijn verontwaardiging uit over de “dwaze obstructiepolitiek” die in het Parlement gevoerd wordt ten aanzien van de nieuwe conventie tussen België en de Kerk inzake Congo (zie boven). De boosdoeners zijn “de linkse partijen”, die volgens ‘De Standaard’, bij gebrek aan echte argumenten, “gemene laster” en “grove leugens” verspreiden. Als voorbeeld neemt men de krant ‘Le Peuple’, die beweerde dat de subsidies die aan de missies verstrekt worden meer kosten dan baten voortbrengen. Het doel van het artikel is deze uitspraak, met behulp van cijfers en statistieken, te weerleggen. Na een exhaustieve lijst van de verwezenlijkingen van de missies, stelt men zich de (retorische) vraag wie hier nu de vruchten van plukt. Men concludeert dat dit enkel de mensen zijn voor wie dit allemaal bedoeld is: de Congolese bevolking. De missionarissen verdienen geen cent aan hun activiteiten, aldus het artikel, integendeel. Als besluit erkent men wel dat veel van het werk van de missies onmogelijk was geweest zonder de “welwillende steun” van de overheid, maar dat die overheid dan ook ten volle beseft niet zonder de missies te kunnen in Congo. 479 Wat ook in het verkeerde keelgat schoot bij ‘De Standaard’, waren de uitspraken van minister Buisseret dat de evangelisatie in Congo weinig zoden aan de dijk zou brengen. De minister citeerde daarvoor uit een studie van pater Van Wing. ‘De Standaard’ verwijt de minister misbruik te hebben gemaakt van de studie. De minister wordt daarbij afgebeeld als een geniepig ventje: “Hij meende zeer handig te zijn, toen hij studies van katholieke deskundigen citeerde.” 480 Men interviewt daarom pater Van Wing om aan te tonen dat zijn studie net het omgekeerde bewijst: dat de evangelisatie in Congo een groot succes is. Op het einde van het interview heeft men het (opnieuw) over de grootte van de kans, dat een soortgelijke beweging als de Mau Mau in Kenia, voet aan de grond zou krijgen in Congo. Volgens de pater is de beste verdediging tegen zulke bewegingen de godsdienst. En dan natuurlijk vooral de katholieke. Volgens hem is het geen toeval dat het Kimbanguisme ontstond in het gewest Thysstad, waar op dat moment nog maar bijna uitsluitend protestantse
478
“Het beschavingswerk van de missies in Kongo”, De Standaard, 6/4/1954, p.6 Idem 480 G.D.,”Als minister Buisseret citeert…”, De Standaard, 22/12/1954, p.6 479
209
missies aan het werk waren, en is het de verdienste van het katholieke onderwijs dat de beweging verdween. Ook tegen andere ‘dreigingen’ zoals het Kitawala en de communisten, vormt de (katholieke) godsdienst volgens de pater de beste verdediging. 481 In dit artikel wordt dus een link gelegd tussen de rust in Congo en de verspreiding van het katholieke geloof. Besluit De artikels in ‘De Standaard’ aangaande de missies en de Kerk in Congo, bestaan voornamelijk uit lofredes over het werk van de missies en, vooral na 1954, uit felle pleidooien ter verdediging van dit werk. Volgens de krant zijn de missies veruit de belangrijkste actoren bij het beschavingswerk in Congo. Voorts verdedigt men ook fel de nieuwe conventie tussen de Belgische overheid en de Kerk inzake Congo. Men verwijt de linkse partijen in het parlement dat ze uit kwade wil deze conventie trachten te kelderen. 8.2. Het Laatste Nieuws Over dit onderwerp heb ik in ‘Het Laatste Nieuws’ slechts twee artikels gevonden, die beide handelen over het debat in de Kamer rond de nieuwe overeenkomst tussen België en de Kerk inzake Congo (zie boven). Men beperkt zich bij het beschrijven van het debat, dat blijkbaar nogal chaotisch en rumoerig verliep, strikt tot de feiten. Uit niets kan de eigen mening van de krant afgeleid worden. 482 8.3. Vooruit Ook in de ‘Vooruit’ beschrijft men het debat in de Kamer aangaan de nieuwe conventie. De krant maakt bij haar beschrijving goed duidelijk wat haar eigen mening is over de zaak. En die is, zoals te verwachten, ronduit negatief. Bij een korte uitleg over de conventie schrijft men bijvoorbeeld: “In werkelijkheid staat Congo aldus voor de eeuwigheid zijn souvereine [sic] rechten af.” En ook bij de beschrijving van het debat zelf, laat men goed merken aan welke kant men staat. Voorbeeld: “Maar de CVP wil op dit logisch voorstel niet ingaan. Zij wil het concordaat er op een drafje doorjagen, zonder dat de Kamer zou weten tot wat de regering België eigenlijk verbond.” 483 Ook een cartoon die in die periode in de krant verschijnt, laat weinig aan de verbeelding over omtrent de mening van ‘Vooruit’ over de overeenkomst. In de cartoon wordt het concordaat afgebeeld als een afzichtelijk monster, dat bereden wordt door een katholiek en dat Congo overmeestert. Op zijn weg verplettert het monster een gebouw dat de burgerlijke macht moet voorstellen.
481
Idem “De overeenkomst met de H. Stoel nopens Kongo”, De Standaard, 25/2/1954, p.4 483 “Geheimzinnig concordaat tussen het Vaticaan en Belgisch Congo”, Vooruit, 25/2/1954, p.3 482
210
Ik heb ook nog een ander artikel gevonden in ‘Vooruit’, waarbij men volledig de draak steekt met de kritiek van de katholieken op het beleid van minister Buisseret aangaande de missies. Men laat een pater uit Lovendegem aan het woord die vertelt hoe de minister naar Congo trok om daar alle missies te verwijderen, maar uiteindelijk door een Congoleesje tot mededogen werd bewogen en de missies laat bestaan. Het hele verhaal is inderdaad vrij lachwekkend en ‘Vooruit’ maakt hier dankbaar gebruik van. De krant publiceert het verhaal zonder enige commentaar, om aan te tonen dat het zelfs te belachelijk is om er nog woorden aan vuil te maken. 484 Op deze manier tracht men de kritiek van de katholieken op het beleid van Buisseret in diskrediet te brengen, aangezien wat zij zeggen, afgaande op de pater uit Lovendegem, toch maar prietpraat is. Besluit ‘Vooruit’ trekt hard van leer tegen de nieuwe conventie tussen Kerk en staat in Congo. Volgens de krant geeft België hiermee zijn soevereine rechten over Congo op. 8.4. Vergelijking Bijna alle artikels aangaande dit onderwerp stonden in ‘De Standaard’. ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘Vooruit’ besteden geen aandacht aan de missies. In het politiek debat aangaande de conventie tussen de Kerk en de Belgische staat, houdt ‘Het Laatste Nieuws’ zich neutraal. ‘De Standaard’ en ‘Vooruit’ daarentegen vertegenwoordigen elk een tegengestelde visie. ‘De Standaard’ is een voorstander van de overeenkomst, ‘Vooruit’ een tegenstander.
484
“Een pater te Lovendegem over de missies in Congo”, De Standaard, 16/2/1955, p.1
211
VIII. Algemeen besluit Zowel uit de kwantitatieve als uit de kwalitatieve analyse van de artikels kunnen een aantal besluiten getrokken worden. We beginnen met de kwantitatieve analyse. Allereerst is het duidelijk dat ‘De Standaard’ veel meer aandacht aan Congo besteedde dan de andere twee kranten. Op haar beurt ruimde ‘Het Laatste Nieuws’ heel wat meer plaats in haar berichtgeving voor de kolonie dan ‘Vooruit’. Ik vermoed dat een deel van de verklaring hiervoor te vinden is in het feit dat het ministerie van koloniën een katholiek bastion was. Van alle ministers van koloniën die België ooit had, behoorden er maar vier tot de liberale strekking. De socialisten kwamen al helemaal niet aan bod. Vanaf dat de socialisten regelmatig deel begonnen uit te maken van de regering, zaten zij bovendien in een moeilijke situatie wat de kolonisatie betrof. Het kolonialisme is immers niet echt in overeenstemming met de socialistische ideologie, maar vanuit nationaal oogpunt konden de socialisten zich moeilijk fel kanten tegen de kolonisatie van Congo. Ten tweede kunnen we besluiten dat in de kranten de meeste aandacht werd besteed aan de economische situatie van de kolonie, de rol van de kolonie in de internationale politiek, het koloniale beleid en de Congoreis van de prins-regent (in die volgorde). ‘De Standaard’ besteedde opvallend meer aandacht dan de andere twee kranten aan het koloniale beleid, het onderwijsvraagstuk, de blanken in Congo, de taalverhoudingen in Congo en de missies. ‘Het Laatste Nieuws’ stak er enkel met kop en schouders bovenuit in de categorie ‘rampen, ongelukken en misdrijven’. ‘Vooruit’ besteedde, ten opzichte van de andere twee kranten, enkel meer aandacht aan het verleden van Congo en aan de vakbondsbeweging. Ten derde kunnen we stellen dat de overgrote meerderheid van de artikels over Congo informatief van aard waren. ‘De Standaard’ en ‘Vooruit’ publiceerden wel opvallend meer opiniestukken dan ‘Het Laatste Nieuws’. Respectievelijk 15% van de artikels ten opzichte van 5%. Ten vierde valt het op dat de auteur of bron van de artikels vaak onbekend was. Bij ‘De Standaard’ werden we opvallend vaker in het ongewisse gelaten, dan bij de andere twee kranten. ‘Het Laatste Nieuws’ vermeldde het vaakst zijn bronnen. Ongeveer een vierde van de artikels zou afkomstig geweest zijn van Belga. Ten slotte kunnen we nog een aantal zaken opmerken in verband met de foto’s in de kranten. Bij de artikels zelf was slechts sporadisch een foto te vinden. Enkel bij de reis van de prinsregent publiceerden de kranten regelmatig foto’s. Er verschenen echter wel veel ‘zelfstandige foto’s’ in de kranten. Het aantal was in de drie kranten ongeveer gelijk. Op deze foto’s was vooral de zwarte bevolking van Congo te zien. Uit de kwalitatieve analyse van de artikels kunnen we allereerst besluiten dat de Belgische belangen meestal een prominente plaats innemen in de berichtgeving. In de artikels over Wereldoorlog II bijvoorbeeld, wijdt men uit over de hulp van Congo aan de geallieerde oorlogsvoering, maar schrijft men weinig over de situatie in Congo zelf tijdens de oorlog. Ook in de artikels over de economie merken we dat vaak de voordelen voor België op de voorgrond treden. Zo stelt ‘De Standaard’ bijvoorbeeld dat de diamanthandel vanuit Congo nadelig verloopt voor België en verwachten alle drie de kranten meer tegenprestaties van de Verenigde Staten voor de uraniumleveringen. ‘Het Laatste Nieuws’ schrijft bijna niets over de uitvoer van Congo, maar besteedt des te meer aandacht aan het nut van Congo als
212
afzetgebied voor Belgische producten. Ook de andere twee kranten schrijven hierover. ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘De Standaard’ zijn van mening dat de Belgische bedrijven te weinig aandacht besteden aan Congo, waardoor ze ruimte laten voor de buitenlandse concurrentie. Enkel in ‘Vooruit’ krijgen we even een glimp van het economische leven in de kolonie zelf, door beschrijvingen over het leven in en rond de mijnen. Ook op politiek vlak zien we dit fenomeen. Bij de kritieken in ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ op de Verenigde Naties en de integratie in de Europese Gemeenschap, is het voornaamste argument het verlies van soevereiniteit voor België. Aan de Congolese belangen worden weinig woorden vuil gemaakt. Men stelt simpelweg dat geen enkel ander land of organisatie Congo beter zou besturen dan België. In de artikels over het koloniale beleid wordt in alle drie de kranten benadrukt dat men werk gaat maken van het verbeteren van de levensomstandigheden van de Congolezen. Maar ook hier komen Belgische belangen om de hoek kijken. Vooral ‘De Standaard’ beklemtoont dat men de Congolezen goed moet behandelen om opstanden tegen het koloniale bestuur te vermijden. Bovendien denkt ‘De Standaard’ ook op langere termijn en ziet ze eventueel in de verre toekomst wel autonomie voor Congo weggelegd. Op dat ogenblik is het noodzakelijk dat België nog steeds de beste contacten heeft met Congo, aldus ‘De Standaard’. Met het oog daarop is het belangrijk de Congolese bevolking niet tegen zich in het harnas te jagen. In de andere twee kranten komt dit minder aan bod, maar er wordt hier en daar toch ook op gealludeerd. Ook in de artikels over de blanken in de kolonie, merken we dat vooral het kolonistenvraagstuk aan bod komt. Opnieuw een onderwerp dus dat ook de Belgen in het moederland aanbelangt. Aan andere kwesties die de kolonialen in Congo bezighielden in die tijd, zoals de rélève, de schaarste na de oorlog en hun vraag naar meer autonomie, wordt heel wat minder aandacht besteed. Enkel ‘De Standaard’ wijdt enige ruimte in zijn berichtgeving aan de voedselschaarste en de aflossing van de kolonialen na de oorlog. Aan de wens voor meer autonomie wordt door alle drie de kranten weinig tot geen aandacht aan besteed. Men staat er ook eerder afwijzend tegenover. Over dit kolonistenvraagstuk nemen ‘De Standaard’ en ‘Vooruit’ een gematigd standpunt in. Een stijging van het aantal kolonisten mag, maar een massa-immigratie is volgens de twee kranten uit den boze. De blanken die naar Congo trekken moeten volgens hen ook enige kwaliteiten bezitten. Met klaplopers kan men daar niets aanvangen. De kranten benadrukken dan ook dat Congo niet het paradijs is waar het geld zomaar uit de lucht komt gevallen. Men moet er wel degelijk hard voor werken. Men is als de dood voor ‘poor whites’, die het prestige van de blanken in de kolonie ernstig schade zouden kunnen toebrengen. Voor beide kranten zijn ook de belangen van de Congolezen een ander argument tegen een bevolkingskolonisatie. Volgens hen zou de zwarte bevolking er veel nadeel van ondervinden, moest men een massa-immigratie naar Congo op gang zetten. ‘Het Laatste Nieuws’ is meer uitgesproken pro immigratie. Volgens de krant is er werk genoeg in de kolonie. Een tweede besluit, dat met het vorige samenhangt, is dat er bijna uitsluitend Belgen aan het woord komen in de artikels, zelden of nooit de Congolezen zelf. Zelfs de évolués zijn quasi afwezig in de berichtgeving. Enkel in de artikels over de schoolstrijd geeft men de zogenaamde mening van de évolués weer. Volgens ‘De Standaard’ wilt de meerderheid van hen geen staatsonderwijs. Volgens ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘Vooruit’ is het net omgekeerd. De évolués worden hier dus enkel gebruikt om de eigen argumentatie te versterken.
213
Op een Congolese vakbondsafgevaardigde na (in ‘Het Laatste Nieuws’) ben ik voorts geen Congolese stemmen tegengekomen in de berichtgeving. De Belgen die aan bod komen in de artikels, zijn meestal vooraanstaande personen uit de koloniale kringen. Vaak ministers van koloniën of de gouverneur-generaal. Een derde besluit is, dat vaak de artikels niet als doel hebben informatie te verstrekken over Congo, maar de politieke tegenstanders een hak te zetten. De onderwerpen waar met het meeste vuur over gesproken wordt, zijn meestal diegenen die samenhangen met tegenstellingen in het moederland. Dit is wel vooral het geval bij ‘De Standaard’ en ‘Vooruit’. ‘Het Laatste Nieuws’ is neutraler in zijn berichtgeving en houdt zich meer afzijdig. Het beste voorbeeld van zulk een onderwerp is de onderwijskwestie, met ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘Vooruit’ in het ene kamp en ‘De Standaard’ in het andere. Voor 1954 beperkt ‘De Standaard’ zich tot lofzangen op de missies. De oprichting van de eerste drie athenea voor blanke kinderen in Congo, wordt niet echt negatief onthaald. Na 1954 ontsteekt er echter een storm van protest in de krant. Men schreeuwt moord en brand over de nieuwe onderwijspolitiek, waarbij het staatsonderwijs, nu ook voor Congolezen, gestimuleerd wordt. Volgens de krant is de grote meerderheid in de kolonie tegen het staatsonderwijs, druisen de staatsscholen in tegen de belangen van de Congolezen en zullen zij van de Congolezen revolutionairen maken. Over het algemeen beschuldigt men de linkse regering ervan een antikatholieke politiek te voeren. ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘Vooruit’ spreken zich natuurlijk uit voor het staatsonderwijs. ‘Het Laatste Nieuws’ beperkt er zich vooral toe om de vredelievende bedoelingen van minister Buisseret in de verf te zetten. ‘Vooruit’ daarentegen trekt al hard van leer tegen de katholieken, nog voor de eigenlijke schoolstrijd is losgebarsten in 1954. Men verwijt de katholieken achterbaksheid en men beschuldigt hen ervan de schoolstrijd opzettelijk in gang te hebben gestoken. Dit alles gaat gepaard met veel scherpe spot en sarcasme. Ook hier wordt Buisseret als een vredelievend persoon afgebeeld, om nog eens extra in de verf te zetten dat alles de schuld is van de katholieken. Een ander onderwerp waar de tegenstelling tussen klerikalen en anti-klerikalen bij naar boven komt, maar waar veel minder over geschreven werd, is de nieuwe conventie tussen de Kerk en de Belgische staat inzake Congo. Opnieuw zijn het vooral ‘De Standaard’ en ‘Vooruit’ die hier lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. ‘Het Laatste Nieuws’ houdt zich meer afzijdig. Een ander onderwerp dat samenhangt met een tegenstelling in het moederland, is de taalsituatie in Congo. Hier trekken de drie, Vlaamse kranten wel aan hetzelfde zeel, maar het is vooral ‘De Standaard’ die van de taalverhoudingen in de kolonie een groot probleem maakt. De andere twee kranten besteden er weinig aandacht aan. Wat het meest tegen de borst stuit, is dat er nog altijd geen taaldecreten bestaan voor de kolonie en dat het onderwijs en de administratie bijna uitsluitend eentalig Frans zijn. ‘De Standaard’ schildert de Vlamingen in Congo af als ware martelaren. Ook bij onderwerpen die minder uitgesproken deel uitmaken van Belgische tegenstellingen, steekt de moederlandse politiek echter soms de kop op. Zo wijdt bijvoorbeeld ‘De Standaard’ uit over alles wat er misloopt in de diamanthandel om vervolgens de schuld ervoor in de schoenen van de linkse regering te schuiven. ‘Vooruit’ beschuldigt de katholieke ministers van koloniën dan weer van slecht bestuur inzake de verkeersinfrastructuur van Congo, wat volgens de krant leidde tot de vervoerscrisis in 1951. Ook zulke artikels zijn dus duidelijk politiek geïnspireerd.
214
Dit alles heeft voor gevolg dat we weinig informatie krijgen over de Congolezen zelf. Over hen waren de meningen nogal gelijklopend. Geen van de drie kranten had trouwens een vaste correspondent in Congo en men was dus voor informatie uit de kolonie vrijwel afhankelijk van Belga. Bij de berichtgeving over de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld, is men vol lof over de kolonie, maar spreekt men amper over de inspanningen van de zwarte bevolking. De artikels van de reis van de prins-regent bestaan voornamelijk uit een opsomming van zijn bezoeken. Over Congo zelf en zijn bevolking wordt slechts sporadisch iets vermeld. In de berichtgeving over het verleden van Congo, spelen de Europeanen de hoofdrol en zijn de Afrikanen slechts randfiguren. Men is van mening dat er voor de komst van de Europeanen geen sprake was van een geschiedenis in Congo. De koloniale pioniers daarentegen worden bejubeld en bewierookt en afgebeeld als stoere helden. Vooral Stanley. Daarmee samenhangend wordt het Congolese binnenland afgebeeld als woest en gevaarlijk. Vooral ‘Vooruit’ schrijft veel over deze pioniersperiode, ze heeft er een hele artikelenreeks aan gewijd. De krant geeft daarbij verscheidene redenen die de verovering van Congo moeten legitimeren. De slavenhandel is daar een belangrijk element bij. Wat over de zwarte bevolking verteld wordt, is vaak ook stereotiep en oppervlakkig of druipt van het exotisme. We merken dit bijvoorbeeld bij de reis van de prins-regent. Het enige wat we daarbij te weten komen over de zwarte bevolking, is dat ze zeer uitbundig reageerden op de komst van de prins en hier en daar wat details over hun klederdracht en dansen. In alle kranten komt ook de tegenstelling primitief-beschaafd naar voor wanneer men het heeft over de zwarte bevolking. De Congolees wordt daarbij steevast als primitief beschreven, ten opzichte van de beschaving van de Europeanen. In ‘De Standaard’ bijvoorbeeld beschrijft men hoe de Congolezen opnieuw vervallen in onzedelijk gedrag, wanneer ze naar de steden trekken en zo ontsnappen aan de controle van de missionarissen. De krant aanziet de stijgende urbanisering en de ontworteling van de traditionele maatschappij dan ook als een groot probleem, waartegen dringend maatregelen moeten genomen worden. In ‘Het Laatste Nieuws’ verschenen twee reisverslagen. Bij de ene auteur krijgen we vooral een exotische beschrijving van de Congolezen die hij tegenkomt. De andere auteur schuift voornamelijk het slecht behandelen van hun vrouw en hun luiheid naar voor, als bewijzen voor de primitiviteit van de Basji in Kivoe. Voorts worden de Congolezen in ‘Het Laatste Nieuws’ ook afgebeeld als slechte, luie arbeiders. De krant spreekt zich dan ook uit tegen loonsverhogingen voor de Congolese arbeiders. Bij het reisverhaal van een journalist van ‘Vooruit’ krijgen we wel een iets genuanceerder beeld. Volgens hem zijn de Congolezen niet dom of lui en zijn het degelijke arbeiders. De krant schrijft ook als enige iets over het culturele leven van de Congolezen. We krijgen in het algemeen dus een iets positievere beeldvorming over de zwarte bevolking in ‘Vooruit’ dan bij de andere twee kranten, maar al het erop aankomt, aanziet ook deze krant de Congolezen als minderwaardig aan de blanken. De ‘zelfstandige foto’s’ in de kranten, die vooral als onderwerp de zwarte bevolking hebben, kunnen grosso modo in twee groepen onderverdeeld worden. Ten eerste de foto’s die de bedoeling hebben het dagelijkse leven in de kolonie, en het traditionele leven van de Congolezen te laten zien. De tweede groep foto’s staat net in contrast hiermee, want bij deze foto’s is het duidelijk de bedoeling de invloed van de beschaving op de Congolezen weer te geven. Het beeld dat we krijgen door deze foto’s is dus enerzijds dat van het idyllische,
215
exotische, traditionele leven van de zwarte bevolking en anderzijds dat van de stijgende invloed van de beschaving op de Congolezen. Over de verhoudingen tussen blank en zwart in de kolonie wordt er weinig geschreven. Over de colour bar en de discriminatie in de kolonie krijgen we weinig te horen. Als men hierover toch iets schrijft, is het echter meestal negatief. ‘De Standaard’ stelt dat de blanken in de steden van Congo niet altijd even correct met de Congolezen omgaan en roept op tot meer respect. ‘Het Laatste Nieuws’ schrijft dat de blanken in Leopoldstad niet echt blij zijn met de verordening dat de évolués tot tien uur ’s avonds vrij in en uit de blanke wijken van de stad mogen lopen. ‘Vooruit’ roept de koloniale administratie expliciet op om de colour bar niet enkel in theorie, maar ook in de praktijk uit te roeien. Vooral met betrekking tot de kolonisten ziet men problemen. In tegenstelling tot de kolonialen, zijn de kolonisten immers rechtstreeks concurrenten van de Congolezen. Dit is een van de redenen waarom ‘De Standaard’ en ‘Vooruit’ tegen een massa-immigratie in Congo gekant zijn. Zij vinden dat in de eerste plaats de Congolezen moeten kunnen profiteren van het beschikbare landbouwoppervlakte. ‘De Standaard’ ijvert ook voor een stimulering van de zwarte middenstand, hoewel ze er expliciet bij zegt, dat dit niet in het voordeel van de kolonisten is. S. Van Schamelland, journalist van ‘Vooruit’ noemt de kolonisten in Congo zelfs ronduit racistisch. Volgens hem wensen zij een regime zoals in Zuid-Afrika, een regime dat hijzelf verachtelijk vindt. Zoals we reeds zagen, ziet ‘Het Laatste Nieuws’ heel wat minder graten in een bevolkingskolonisatie. Volgens de krant is er werk genoeg in Congo. Hoewel er dus weinig aandacht wordt besteed aan het onderwerp, merken we dat de kranten, vooral ‘De Standaard’ en ‘Vooruit’ dan, zich wel degelijk bewust zijn van het probleem. Ondanks de kritieken op sommige beleidspunten en de meningsverschillen die men soms heeft, zijn de drie kranten, globaal gezien wel vol lof over de Belgische kolonisatie. Een uitzondering daarop vormen de opiniestukken van S. Van Schamelland in ‘Vooruit’, maar daarover wijd ik straks verder uit. ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ benadrukken beide de gehechtheid aan het moederland van de kolonie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Alle drie de kranten zijn enthousiast over de economische boom die zich na de oorlog voordoet in de kolonie. Men is optimistisch over de toekomstperspectieven van Congo. Om de vele baten van de Belgische kolonisatie aan te tonen, vergelijkt men in de kranten soms de situatie in Congo met die in het verleden, of met die in andere kolonies, waarbij Belgisch Congo natuurlijk altijd verreweg als beste uit de vergelijking komt. Wanneer men het heeft over het verleden van Congo wordt in ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ met geen woord gerept over de wantoestanden ten tijde van Congo Vrijstaat, en de Britse anti-Congo campagne die daarvan het gevolg was. Beide kranten zijn vol lof over de verwezenlijkingen van Leopold II. Vooral ‘De Standaard’ beschrijft de vorst als iemand die alles over had voor zijn land, en die Congo als een prachtig geschenk aan de Belgen gaf, hoewel deze Belgen eerst nogal onwillig stonden tegenover een kolonie. In ‘Vooruit’ wordt Leopold II afgebeeld als een sluwe vos, die met heel veel stunt- en vliegwerk een kolonie wist te bemachtigen. Bovendien was de vorst er volgens de krant helemaal niet zo op gebrand om zijn Congo Vrijstaat aan België af te staan. ‘Vooruit’ vermeldt wel de rol van de Britse antiCongo campagne daarbij. De krant erkent dat er wanpraktijken waren in Congo, maar ze relativeert deze en stelt dat ze zeker niet erger waren dan in andere kolonies. Men vindt dan
216
ook dat de Britten sterk overdreven en vaak nonsens de wereld instuurden. Men verwijt hen dat ze puur uit eigen belang het Leopoldiaanse bestuur zwart maakten. Wat het koloniale beleid betreft, leggen alle drie de kranten er de klemtoon op dat men aandacht zal besteden aan het verbeteren van de levensomstandigheden van de Congolezen. Men stelt de Belgen voor als onzelfzuchtige kolonisatoren, die trachten zoveel mogelijk te doen voor de bevolking die ze onder hun hoede hebben. Vooral in ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’ zien we dit fenomeen. Zo stelt men bijvoorbeeld dat het Tienjarenplan volledig in het voordeel van de Congolezen is. Er is namelijk ook een sociaal luik aan het plan. Bovendien zou het ook de materiële welvaart van de Congolezen verbeteren. Ook bij de reacties op het groeiend internationaal antikolonialisme, vinden we deze trots en lof over de Belgische kolonisering terug. Opnieuw voornamelijk bij ‘De Standaard’ en ‘Het Laatste Nieuws’. Beide kranten zijn zeer verontwaardigd over de kritiek die men krijgt, vooral uit de VN. Men stelt dat België geen lessen heeft te krijgen van andere landen of organisaties in verband met het bestuur in Congo. Men is van mening dat België meer kennis van zaken heeft over de toestand in Congo dan eender welk ander land. Vooral de Inlichtingencommissies worden door de twee kranten zwaar onder vuur genomen. Hierbij gebruikt men vooral de thèse belge als argumentatie. Beide kranten besteden ook aandacht aan de mening van de antikolonialistische bondgenoot en grootmacht, de Verenigde Staten. Men benadrukt daarbij de positieve getuigenissen over Belgisch Congo die vanuit Amerika afkomstig zijn. Bij ‘Vooruit’ houdt S. Van Schamelland er echter en geheel andere mening op na. Hij is een groot voorstander van de VN en laakt de houding van België in deze organisatie. Van Schamelland is ook niet zo positief over de koloniale realisaties van de Belgen. Volgens hem zijn er wel enkele positieve zaken voortgevloeid uit de kolonisatie, maar gebeurde dat enkel uit eigenbelang en niet uit liefde voor de Congolezen. Niet iedereen bij ‘Vooruit’ is echter zo kritisch over het Belgische koloniale beleid. Een andere journalist van de krant stelt bijvoorbeeld dat de kolonisatie zeker meer voor- dan nadelen heeft gehad en dat de huidige situatie te verkiezen is boven die voor de kolonisatie. Ten slotte wil ik nog ingaan op hoe de kranten stonden tegenover een eventuele politieke emancipatie en onafhankelijkheid van Congo. Baart de dekolonisatiegolf in Azië hen zorgen? Hoe zien zij in de toekomst de relatie met België? Er zijn hier toch wel verschillen op te merken tussen de drie kranten. ‘De Standaard ziet op zeer lange termijn eventueel wel autonomie voor Congo weggelegd. De krant vreest dat dit een niet te stuiten evolutie is. Men vindt het heel belangrijk dat, wanneer dit gebeurt, er nog steeds een goede en sterke band met België zou bestaan. Daarop moet men volgens de krant nu al de koloniale politiek op afstemmen. Toch spreekt de krant niet over een eventuele geleidelijke toekenning van politieke rechten voor de Congolezen. Sporadisch merken we dat de dekolonisatiegolf in Azië en de eerste tekenen van agitatie in Afrika, ‘De Standaard’ toch enige zorgen baren. Men vraagt zich luidop af of ook de Congolezen ooit in opstand zouden komen tegen hun kolonisators. Men moet hierop het antwoord schuldig blijven, maar hoe dan ook zijn dit volgens de krant zorgen voor in de verre toekomst. In ‘Het Laatste Nieuws’ wordt weinig tot niets geschreven over de toekomst van Congo, de relatie met het moederland of een eventuele onafhankelijkheid. Dit zijn voor de krant duidelijk non-issues. Men vindt het blijkbaar niet relevant om hier aandacht aan te besteden.
217
In ‘Vooruit’ is het opnieuw vooral S. Van Schamelland die zich over deze kwesties uitspreekt. Hij vindt het schandalig dat de zwarte bevolking in Congo geen politieke rechten heeft en dat alle macht uitgaat van België. Hij is van mening dat er wel degelijk een onafhankelijkheidsstrijd zal losbarsten in Congo, en dat op minder lange termijn dan ‘De Standaard’ denkt. Hij geeft de Congolezen daarin geen ongelijk. Hij vindt dat hun eisen legitiem en terecht zijn. De toekomst zal uitwijzen dat hij de situatie het best had ingeschat…
218
IX. Chronologisch overzicht Zoals ik reeds schreef in de inleiding, is er naar de beeldvorming van Congo in de pers reeds voor mij heel wat onderzoek gedaan. Op basis van deze andere studies zou ik dan ook wil proberen een algemeen chronologisch overzicht te geven, en de verschillende periodes met elkaar te vergelijken. Hierbij moet echter wel opgemerkt worden dat geen enkel van de andere onderzoeken op precies dezelfde manier gevoerd is als het mijne, wat gevolgen heeft voor de vergelijking. Er zijn twee licentiaatsverhandelingen geschreven over de periode na de mijne. Isabelle Ferrand onderzocht in de beeldvorming in ‘De Standaard’, ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘Vooruit’ tijdens de aanloop naar de onafhankelijkheid, vanaf de Congoreis van koning Boudewijn, tot de onafhankelijkheid van Congo. 485 Eva Juchtmans onderzocht de berichtgeving over Congo in de nationale én internationale pers in de drie jaar na de onafhankelijkheid, ten tijde van de eerste Congo-crisis. 486 Haar onderzoek loopt vanaf de onafhankelijkheid tot het einde van de Katangese Secessie. De kranten die zij voor haar onderzoek gebruikte, zijn ‘De Standaard’, ‘Le Soir’, ‘Le Peuple’, ‘Le Monde’, ‘The Times’ en ‘The New York Times’. Het eerste probleem is dus al meteen duidelijk. Juchtmans onderzocht heel andere kranten dan de mijne. Voor de vergelijking zal ik dus slechts beperkt kunnen gebruik maken van haar studie. Een tweede probleem bij deze twee studies over de periode na de mijne, is dat de twee auteurs een andere methode hanteerden dan ik. Zij selecteerden enkele specifieke, belangrijke gebeurtenissen en onderzochten enkel de berichtgeving omtrent deze gebeurtenissen en niet de berichtgeving in het algemeen zoals ik deed. Hun periodes leenden zich dan ook beter voor deze methode dan de mijne. Ook dit vermindert uiteraard de bruikbaarheid van de studies voor een vergelijking met de mijne. Ik zal hier dan ook rekening mee houden. Over de periode van de Belgische kolonisatie voor mijn periode, verschenen er ook twee licentiaatsverhandelingen. José Foncke behandelde de periode vanaf de overname van Congo door België in 1908 tot 1921. 487 Zijn bedoeling was vooral de periode te bespreken van de Belgische kolonisatie tot aan de Eerste Wereldoorlog, maar hij breidde zijn onderzoek nog drie jaar uit om zo de verschillen tussen de vooroorlogse en de naoorlogse periode te kunnen vaststellen. Filip Bode vervolgde dit onderzoek door de periode 1922-1934 te onderzoeken. 488 Deze twee auteurs gebruikte wel dezelfde methode als ik. Het probleem met deze twee studies is echter dat men de Gentse pers heeft onderzocht. Er werden dus volledig andere kranten onderzocht, behalve ‘Vooruit’. We kunnen echter wel stellen, denk ik, dat de grote
485
Isabelle Ferrand, Congo 1955-1960: de aanloop naar de onafhankelijkheid. Een analyse van de berichtgeving in drie Vlaamse kranten: De Standaard, Vooruit, Het Laatste Nieuws, Ugent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2001, 170 p. 486 Eva Juchtmans, Kongo na de dekolonisatie (1960-1963): analyse van de verslaggeving in de nationale en internationale pers: De Standaard, Le Soir, Le Peuple, Le Monde, The Times en The New York Times, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1999, 184 p. 487 José Foncke, De houding van de Gentse pers tegenover Belgisch Kongo (1908-1921): een poging tot interpretatie, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1984 488 Filip Bode, De houding van de Gentse pers tegenover Belgisch Kongo: 1922-1934, 1986, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 199 p.
219
lijnen in de berichtgeving over Congo, voor de gehele Vlaamse pers dezelfde moeten geweest zijn, of men nu de Gentse of de Brusselse pers onderzocht. Voorts hebben deze twee laatste licentiaatsverhandelingen ook al een bepaalde leeftijd, ze werden geschreven in de jaren tachtig. Bij hen is er geen kwantitatieve analyse te vinden en hun analyse is niet gebaseerd op discoursanalyse of linguïstische pragmatiek. Er is een groot verschil met de berichtgeving over de eerste periode van de Belgische kolonisatie, 1908-1914, in vergelijking met mijn en ook de andere periodes. In de kranten van de verschillende politieke families liepen de meningen over de kolonie nog sterk uiteen. Het best is dit te merken bij de debatten over de overname van Congo door België. De Gentse katholieke pers was gekant tegen de overname door België omdat ze economische belangen had in de concessiemaatschappijen van de Congo Vrijstaat en omdat men de koning steunde. Daarom werd de Britse anti-Congo campagne ook hard veroordeeld. Bovendien vreesde men voor de invloed van Engeland in Katanga. Men was bang dat dit een wingewest van Rhodesië zou worden. Dit is de reden dat de katholieke pers een immigratiepolitiek naar Congo aanmoedigde. 489 De liberale pers was voor een overname door België. Men is geïnteresseerd in de kolonie als afzetmarkt en men wil in Congo vrijhandel installeren. De liberalen maakten op dat moment echter geen deel uit van de regering en men viel dus niet Congo zelf aan, maar wel de katholieke koloniale politiek. Dit alles verklaart ook hun houding ten opzichte van de antiCongo campagne. Tot 1909 was deze licht positief. Net als de Britten wenste de liberale pers immers vrijhandel. In 1909 werd de situatie echter te gevaarlijk, en steeg het wantrouwen ten opzichte van de Britten, vooral wat betreft Katanga. Ook de liberale pers stond daarom een immigratie-politiek voor. Het wantrouwen ten opzichte van het buitenland was ook aanwezig in de berichtgeving in mijn periode. Dit is dus duidelijk een constante. ‘Vooruit’ stelde zich op als een vijand van Congo. Volgens Foncke was dit omwille van humanitaire en electorale redenen. Toch stond de krant niet positief over de anti-Congo campagne. Men zag hierin vooral het werk van Britse kapitalisten. We hebben bij mijn onderzoek gemerkt dat deze zienswijze toch enigszins is geëvolueerd. De krant stelt zich nog steeds negatief op tegenover de Britse campagne, maar omdat ze lasterlijk en fel overdreven zou zijn. Voorts was de krant was ook tegen een immigratie in Congo. 490 We merken in deze periode eenzelfde fenomeen op als 40-45 jaar later: men gebruikte de kolonie om politieke vijanden te bekritiseren en er politiek munt uit te slaan. We merken dit vooral bij de liberalen en ‘Vooruit’. De campagne tegen Congo van ‘Vooruit’ in 1908 was verkiezingspropaganda. Immers na de verkiezingen sprak men er nog maar zelden over. ‘Vooruit’ besteedde dus van in het begin niet veel aandacht aan Congo. Foncke merkte dan ook op dat zaken die men als verheven voorstelde, enkel gebruikt werden voor de eigen politieke strijd. Daarom vond hij het belangrijk deze periode te vergelijken met een periode van meer politieke eensgezindheid, namelijk de periode na de Eerste Wereldoorlog. Daarover hebben we het straks. 491 Eén ding hadden de kranten van de verschillende politieke strekkingen wel gemeen in deze periode: de economische overwegingen waren verreweg de belangrijkste. De voorstanders 489
Foncke, op cit., p.382-383 Ibidem, p.384-387 491 Ibidem, p.388 490
220
van de kolonisatie keken begerig naar de vele grondstoffen en zagen Congo ook als een afzetgebied voor Belgische producten. De tegenstanders waarschuwden dan weer dat de kolonie enkel geld zou kosten. Foncke merkt dan ook op dat de Congolese bevolking uiterst weinig aan bod kwam in de overnamedebatten. Zij speelde duidelijk geen rol van betekenis in de discussies. Pas na de overname kwam er enige interesse voor de Afrikaanse bevolking. Deze was volgens Foncke echter meestal opportunistisch geïnspireerd. Men had immers hun goedkope arbeidskracht nodig. Om enigszins over gezonde en sterke arbeidskrachten te beschikken, moest men de Congolezen dus goed behandelen. Dat de interesse in de kolonie vooral economisch was, kon ook uit de berichtgeving uit mijn periode opgemerkt worden. Dit is dus een constante. Als we de aandacht voor de Congolese bevolking vergelijken, stellen we vast dat deze in de loop van de jaren dan toch gegroeid is, hoewel ook in de periode 1945-1955 de Congolezen nog niet op een massale aandacht kunnen rekenen. Ten slotte was er ook in deze periode sprake van conflicten tussen klerikalen en antiklerikalen aangaande het koloniale beleid. De liberale en socialistische pers behoren tot het tweede kamp. De katholieke pers schaart zich volledig achter de missies. Voor haar is beschaving synoniem voor christianisering. De evangelisatie was voor de katholieke pers dan ook een belangrijk element in de koloniale politiek. Het hoeft niet veel verbazing te wekken dat ook dit fenomeen dus een constante was in de berichtgeving over Congo. 492 Na de Eerste Wereldoorlog zijn in de kranten niet meer die grote verschillen terug te vinden van voor de oorlog, aldus Foncke. Dit was ten eerste het gevolg van de nieuwe politieke omstandigheden. Elke politieke strekking had na de oorlog zijn vertegenwoordigers in de regering en droeg dus verantwoordelijkheid. De socialisten draaiden bij en kantten zich niet langer tegen het bezit van een kolonie. Ten tweede was dit ook het gevolg van de veranderde omstandigheden. Het werd na de oorlog immers duidelijk dat de kolonie kon gebruikt worden voor de heropbouw van België. Daarom lag in alle kranten de nadruk op Congo als een producent van grondstoffen en, in mindere mate, als afzetgebied voor de eigen producten. Twee problemen die alle kranten daarbij behandelden, zijn het transportprobleem en de concurrentie van het buitenland. Dit zijn twee kwesties die ook in de periode na de Tweede Wereldoorlog nog steeds actueel waren. 493 Het werd voor de Belgen ook nog meer duidelijk dat men de kolonie niet nuttig kon maken voor het moederland zonder de hulp van de Congolezen. Daarom was een goede behandeling van de bevolking nodig. Bovendien leefde de mening dat de zwarte bevolking enigszins gecompenseerd moest worden voor hun oorlogsinspanningen. Men merkte ook op dat de Afrikanen steeds actiever gaan optreden. Het geloof in de Afrikaan als een beschaafbaar mens groeide hierdoor. Dit alles leidde tot de opvatting dat men de Congolezen naar de zelfstandigheid moest leiden en dat men hen moest laten delen in de vruchten van de ontginning van het land. Men vond deze visie volgens Foncke ook al terug voor de oorlog, maar er is een intensifiëring merkbaar na de oorlog. Deze meer beklemtoonde visie op de Congolezen zou volgens Foncke wel weer wat in verval raken, naarmate de jaren na de oorlog vorderden. 494
492
Ibidem, p.380-383 Ibidem, p.414 494 Ibidem, p.421 493
221
Ook in de periode na de Tweede Wereldoorlog hebben we gemerkt dat men de klemtoon ging leggen op het verbeteren van de levensomstandigheden van de Congolezen. Vooral ‘De Standaard’ legde daarbij ook de klemtoon op de oorlogsinspanningen van de zwarte bevolking. Ook Bode merkt op dat er tijdens het interbellum inderdaad weinig onenigheid te vinden is in de berichtgeving rond de kolonie. Een onderwerp dat in die tijd aan bod kwam, was een eventuele verkoop of afstand van Congo. Alle kranten spraken zich hiertegen uit. Wat de economische situatie betrof, zagen alle kranten de verkeersinfrastructuur als het grootste probleem. Volgens hen remde dit vervoersprobleem de economische ontwikkeling van de kolonie af. Het is dus duidelijk dat dit een onderwerp was, dat zich de gehele periode van de Belgische kolonisatie op persaandacht mocht verheugen. Een ander economisch onderwerp waar veel aandacht aan besteed werd in het interbellum, was het probleem van de arbeidskracht en de demografie. Alle kranten, met uitzondering van ‘Vooruit’ volgens wie de grootste euvelen tot het verleden behoorden, pleitten voor een bescherming van de Congolese bevolking tegen overmatige arbeidsrekrutering. Alle kranten gingen op zoek naar de oorzaken en naar oplossingen voor de terugval van de bevolking. Dit was een onderwerp dat na de Tweede Wereldoorlog niet meer echt actueel was. Enkel ‘De Standaard’ maakte vlak na de oorlog gewag van een demografische terugval. Ook naar aanleiding van het Tienjarenplan kwam het arbeidsvraagstuk even onder de aandacht. Er werd echter veel minder aandacht aan besteed dan tijdens het interbellum. De gevolgen van de crisis van de jaren dertig voor Congo werden in de pers stiefmoederlijk behandeld. Er werd quasi geen aandacht aan besteed. Volgens Bode is dit te wijten aan het feit dat alle aandacht wordt opgeslorpt door de binnenlandse problemen. Een soortgelijk fenomeen merkte ook ik op na de Tweede Wereldoorlog. Er werd weinig aandacht besteed aan de gebeurtenissen in de kolonie tijdens de oorlog, zeker in vergelijking met de rol die ze gespeeld had. Dit is ook volgens mij het gevolg van het feit dat de afwikkeling van de oorlog en de binnenlandse situatie alle aandacht vergden. 495 Ook tijdens het interbellum deed er zicht echter een schermutseling voor tussen klerikalen en antiklerikalen en daarover liepen de meningen in de pers natuurlijk wel uiteen. Het conflict ontstond als gevolg van het feit dat zowel de post van minister van koloniën als die van gouverneur-generaal door een liberaal werd ingenomen, respectievelijk Louis Franck en Maurice Lippens. Het beleid van Lippens zou in 1922 op hevige weerstand van de missies stuiten, wat uiteindelijk ook leidde tot zijn ontslag op het einde van dat jaar. Bij dit conflict stond de katholieke pers opnieuw lijnrecht tegenover de liberale en socialistische pers. Opnieuw merken we dat er enkel grote onenigheid ontstond rond het koloniaal beleid, als een van moederlandse breuklijnen erbij betrokken was. De breuklijn tussen katholieken en vrijzinnigen was daarbij duidelijk de belangrijkste. Opnieuw werd ook vooral ‘Vooruit’ door Bode aangeduid als de krant die het opvallendst politiek munt trachtte te slaan uit het hele conflict. 496 Hoewel er geen kwantitatieve gegevens voor handen zijn, denk ik uit het relaas van Bode te kunnen opmaken dat er in het interbellum meer aandacht werd besteed aan de missies dan na de Tweede Wereldoorlog. Deze aandacht was er natuurlijk vooral in de katholieke kranten. De missies werden met alle lof geprezen en de missionarissen en missiezusters werden als 495 496
Bode, op cit., p.40 en 172-176 Ibidem, p.70-73
222
helden afgebeeld. Dit was nog altijd zo in de periode na de Tweede Wereldoorlog, maar de missies kwamen dan bijna enkel nog ter sprake in verband met het onderwijsvraagstuk. Ik heb de indruk dat ze tijdens het interbellum veel vaker ter sprake kwamen. Uiteraard ook in verband met het onderwijs, maar ook in verband met de vorderingen op medisch gebied. Ook in de niet-katholieke kranten werd daarbij enige aandacht besteed aan de verwezenlijkingen van de missies in bijvoorbeeld de strijd tegen de endemische ziekten. In de berichtgeving die ik onderzocht heb, kwam dit allemaal amper ter sprake. Ook aan de protestantse missies werd tijdens het interbellum enige aandacht besteed. Dit is opnieuw niet het geval na de Tweede Wereldoorlog. Enkel in 1945 heb ik twee artikels gevonden in ‘De Standaard’ waarbij de protestantse missies vermeld werden. 497 Bode onderzocht ook hoe de kranten de kolonisatie verantwoordden. Dit gebeurde volgens hem weinig - men had blijkbaar niet echt het gevoel dat men de kolonisatie moest legitimeren - maar toch kwam het hier en daar ter sprake. Er waren daarbij twee grote argumenten die in alle kranten naar voor kwamen. Ten eerste argumenteerde men dat het in het belang van de gehele mensheid was dat de natuurlijke rijkdommen die aanwezig waren in Congo, ontgonnen werden. Als de Congolezen hiertoe zelf niet bereid of niet in staat waren, vond men het niet meer dan normaal dat een meer ‘geëvolueerd’ volk deze taak op zich nam. Hierbij stelde men wel dat de Congolese bevolking niet gepluimd mocht worden. De opbrengsten van de ontginning van de natuurlijke rijkdommen, moesten ook in hun voordeel gebruikt worden. Het tweede grote argument was de beschavingsmissie. De Congolezen hadden volgens de kranten de hulp nodig van de Belgen om een hogere graad van beschaafdheid te bereiken. In het bijzonder voor de katholieke kranten ging deze beschavingsmissie gepaard met een evangelisatie. Een derde argument, dat in mindere mate gebruikt werd, was dat van het gerechtvaardigd geweld. Daarbij verwees men vooral naar mistoestanden uit het verleden, in het bijzonder de slavenhandel. Men stelde dat de Belgische kolonisatie deze wanpraktijken een halt had toegeroepen. 498 Hoewel ook ‘Vooruit’ deze deugden van de kolonisatie onderschreef, plaatste de krant hier en daar toch wat kanttekeningen bij de kolonisatie. We merken dat net als in de door mij onderzochte periode, de enige kritische geluiden aangaand de kolonisatie an sich vanuit ‘Vooruit’ kwamen. De krant waarschuwde voor de imperialistische kapitalisten die eigen nijverheden in Congo oprichtten, waarbij de zwarte bevolking werd uitgebuit. Dit leidde volgens de krant tot oneerlijke concurrentie. De krant verweet deze kapitalisten dat ze er geen rekening mee hielden dat deze handelswijze tot grote werkloosheid in het moederland kon leiden. De krant stelde ook dat het principe van het kolonialisme eigelijk onverenigbaar was met het socialisme. Daarom eiste de krant dat men de Afrikaanse bevolking zou voorbereiden op onafhankelijkheid, door geleidelijk politiek medezeggenschap, vanaf het moment dat deze bevolking voldoende beschaafd en beschermd was. ‘Vooruit’ zag de vooruitgang in de kolonie als een emancipatie van de zwarte, uitgaande van de basis. Een ontvoogding dus, die door de zwarte zelf gebeurde, weliswaar met behulp van de blanke, en tot doel had zich te ontdoen van de kapitalistische uitbuiters. Dit was volledig in tegenstelling met wat de andere kranten schreven. Volgens hen kon de vooruitgang in Congo enkel gedragen worden door de blanken. Zij vonden de visie van 497 498
Ibidem, p.86 en 108-111 Ibidem, p.179-191
223
‘Vooruit’ gevaarlijk omdat die de Congolezen op een dwaalspoor zou kunnen zetten en zou kunnen leiden tot opstanden. Op haar beurt laakte ‘Vooruit’ de zienswijze van de katholieke en liberale politici op de zwarte bevolking. De krant verweet hen dat ze de Congolezen aanzagen als inferieure wezens. Op die manier konden ze hun taak als beschavers volgens de krant niet bewerkstelligen. 499 Een vergelijking met de twee latere periodes die onderzocht zijn, is wegens bovenvermelde redenen nogal moeilijk. Toch wil ik hier nog een aantal zaken opmerken. In de licentiaatsverhandeling van Isabelle Ferrand, die perfect op mijn periode aansluit, zijn er uiteraard een aantal onderwerpen die nog doorlopen. De schoolstrijd blijft bijvoorbeeld een issue. Als we de berichtgeving vergelijken tussen de Congoreis van prins Karel en die van koning Boudewijn, merken we dat er veel meer aandacht werd besteed aan deze laatste. Kwantitatief werd er ook wel veel aandacht besteed aan de reis van de prins-regent, maar de berichtgeving miste elke diepgang. Dit is bij de reis van Boudewijn anders omdat ditmaal de drie kranten wel een eigen verslaggever meestuurden, wat niet het geval was bij de reis van prins Karel. Dit geeft, vooral in ‘De Standaard’ en ‘Vooruit’, aanleiding tot een aantal beschouwingen over de politieke, economische en sociale situatie in Congo. Zulke beschouwingen waren bij de reis van de prins-regent volledig afwezig. Behalve bij deze reis van Boudewijn, bleef de belangstelling voor de gebeurtenissen in Congo zelf, net als in mijn periode, magertjes. Dit veranderde met de rellen in Leopoldstad in januari 1959. Deze rellen kwamen voor de meeste Belgen volledig als een verrassing en sloegen dan ook in als een bom. Dit gaf dagelijks aanleiding tot vele artikels en kritieken. ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘De Standaard’ lieten duidelijk merken dat ze weinig sympathie koesterden voor de zwarte leiders. Bij ‘Vooruit’ was dit niet het geval. Volgens de krant hadden de zwarte leiders zichzelf niets te verwijten. Hoewel op dit moment ABAKO-leider Kasavubu nog de meeste blaam kreeg, zou het accent zich later duidelijk verschuiven naar Lumumba. Alle drie de kranten waren overtuigd van de noodzaak om een politiek te voeren die zou leiden naar de onafhankelijkheid. Men wou koste wat het kost een onafhankelijkheidsdrama à la Algerije vermijden. 500 Ten slotte nog een kort woordje over de studie van Eva Juchtmans. Hoewel zij zowel nationale als internationale pers onderzocht, stelde zij een grote conformiteit vast in de berichtgeving. Van Belgische kranten onderzocht zij zowel de Vlaamse, katholieke ‘De Standaard’ als de Franstalige, socialistische ‘Le Peuple’. Toch hebben deze verschillen weinig invloed op de berichtgeving. Beide kranten uitten hun verontwaardiging over de gebeurtenissen in Congo. Enkel bij de ‘spectaculaire gebeurtenissen’ waren er volgens Juchtmans enige verschilpunten te merken, omdat omtrent deze gebeurtenissen de meeste editorialen verschenen. Voorts stelt zij nog vast dat er het meest ‘gepassioneerd’ werd geschreven als men het over Lumumba had. In alle kranten was de beeldvorming rond Lumumba uiterst negatief. Enkel in ‘Le Peuple’ en ‘Le Monde’ was de aversie minder sterk. 501 499
Idem Ferrand, op cit. 501 Juchtmans, op cit., p.172-174 500
224
We kunnen dus wel concluderen dat de verschilpunten, zowel tussen de kranten als in de tijd, kleiner waren dan de overeenkomsten.
225
Inhoudstafel I.
Inleiding ............................................................................................................................. 1
1.
Probleemstelling ................................................................................................................ 1
2.
Methode ............................................................................................................................. 2
II.
De pers ........................................................................................................................... 3
1.
Algemeen ........................................................................................................................... 3
1.1.
Pers en kapitaal ............................................................................................................. 3
1.2.
Pers en politiek .............................................................................................................. 4
1.3.
De interne druk op de journalisten ............................................................................... 5
1.4.
Pers en ideologie ............................................................................................................ 5
2.
Persagentschappen ............................................................................................................ 6
3.
De geselecteerde kranten................................................................................................... 7
3.1.
De Standaard ................................................................................................................. 7
3.2.
Het Laatste Nieuws ........................................................................................................ 9
3.3.
Vooruit ......................................................................................................................... 10
III.
De beeldvorming van Afrika ....................................................................................... 12
IV.
Methode ....................................................................................................................... 19
1.
De inhoudsanalyse .......................................................................................................... 19
2.
Discoursanalyse ............................................................................................................... 19
2.1.
Norman Fairclough’s ‘critical discourse analysis’ (CDA)........................................ 19
2.2.
De discoursanalyse van Teun Van Dijk ..................................................................... 22
2.3.
De linguïstische pragmatiek: Jan Blommaert en Jef Verschueren .......................... 24
2.4.
Eigen analyse ............................................................................................................... 27
V.
Voorgeschiedenis en situatieschets ................................................................................. 29
1.
Het naoorlogse België ..................................................................................................... 29
1.1.
De Tweede Wereldoorlog ............................................................................................ 29
1.2.
Het politieke landschap na WO II .............................................................................. 29
1.3.
De levensbeschouwelijke conflicten............................................................................ 30
1.4.
De economische situatie .............................................................................................. 32
1.5.
Het buitenlands beleid ................................................................................................. 32
2.
Congo ............................................................................................................................... 33
2.1.
Voorgeschiedeis ........................................................................................................... 33
2.1.1.
Een kolonie voor België ................................................................................................. 33
2.1.2.
Het koloniale beleid van België op politiek vlak ......................................................... 34
2.1.3.
Het koloniale beleid van België op economisch vlak .................................................. 36
226
2.1.4.
De kolonie op sociaal gebied ......................................................................................... 37
2.1.5.
De missies........................................................................................................................ 38
2.2.
De Tweede Wereldoorlog ............................................................................................ 39
2.3.
De naoorlogse periode ................................................................................................. 40
2.3.1.
Het koloniale beleid ....................................................................................................... 40
2.3.2.
Het internationale toneel ............................................................................................... 45
2.3.3.
Over de kolonialen ......................................................................................................... 47
2.3.4.
Het onderwijs ................................................................................................................. 48
VI.
Kwantitatieve analyse van de artikels ......................................................................... 52
1.
Algemeen ......................................................................................................................... 52
2.
De Standaard ................................................................................................................... 54
2.1.
De onderwerpen ........................................................................................................... 54
2.2.
Type artikel .................................................................................................................. 56
2.3.
Auteur/bron van het artikel ......................................................................................... 57
2.4.
Aantal artikels op de voorpagina ................................................................................ 58
3.
Het Laatste Nieuws .......................................................................................................... 59
3.1.
De onderwerpen ........................................................................................................... 59
3.2.
Type artikel .................................................................................................................. 61
3.3.
Auteur/bron ................................................................................................................. 61
3.4.
Aantal artikels op de voorpagina ................................................................................ 62
4.
Vooruit ............................................................................................................................. 63
4.1.
De onderwerpen ........................................................................................................... 63
4.2.
Type artikel .................................................................................................................. 65
4.3.
Auteur/bron ................................................................................................................. 65
4.4.
Aantal artikels op de voorpagina ................................................................................ 66
5.
Vergelijking en besluit..................................................................................................... 67
5.1.
De onderwerpen .......................................................................................................... 67
5.2.
Het type artikel............................................................................................................. 68
5.3.
Auteur/bron ................................................................................................................. 68
5.4.
Aantal artikels op de voorpagina ................................................................................ 69
5.5.
Illustraties .................................................................................................................... 69
VII.
Kwalitatieve analyse van de artikels ........................................................................... 71
1.
Congo en de Tweede Wereldoorlog ................................................................................ 71
1.1.
De Standaard ............................................................................................................... 71
1.2.
Het Laatste Nieuws ...................................................................................................... 74
1.3.
Vooruit ......................................................................................................................... 76 227
1.4. 2.
Vergelijking ................................................................................................................. 76 De reis van de prins-regent ............................................................................................. 78
2.1.
Situatieschets ............................................................................................................... 78
2.2.
Berichtgeving ............................................................................................................... 78
3.
Het verleden van Congo .................................................................................................. 81
3.1.
De Standaard ............................................................................................................... 81
3.2.
Het Laatste Nieuws ...................................................................................................... 84
3.3.
Vooruit ......................................................................................................................... 85
3.4.
Vergelijking ................................................................................................................. 94
4.
De koloniale politiek ........................................................................................................ 96
4.1.
De koloniale begroting ................................................................................................ 96
4.1.1.
Berichtgeving ........................................................................................................... 96
4.1.2.
Vergelijking ............................................................................................................. 97
4.2. Het Belgische koloniale beleid: de toekomst van Congo, de relatie met het moederland en Congo op het internationaal toneel ............................................................... 97 4.2.1.
De Standaard ........................................................................................................... 97
4.2.2.
Het Laatste Nieuws ................................................................................................ 111
4.2.3.
Vooruit ................................................................................................................... 118
4.2.4.
Vergelijking ........................................................................................................... 123
5.
De koloniale economie .................................................................................................. 125
5.1.
De mijneconomie ....................................................................................................... 125
5.1.1.
De Standaard ......................................................................................................... 125
5.1.2.
Het Laatste Nieuws ................................................................................................ 128
5.1.3.
Vooruit ................................................................................................................... 129
5.1.4.
Vergelijking ........................................................................................................... 130
5.2.
De in- en uitvoer ........................................................................................................ 131
5.2.1.
De Standaard ......................................................................................................... 131
5.2.2.
Het Laatste Nieuws ................................................................................................ 132
5.2.3.
Vooruit ................................................................................................................... 134
5.2.4.
Vergelijking ........................................................................................................... 134
5.3.
Het Tienjarenplan ..................................................................................................... 134
5.3.1.
De Standaard ......................................................................................................... 134
5.3.2.
Het Laatste Nieuws ................................................................................................ 136
5.3.3.
Vooruit ................................................................................................................... 137
5.3.4.
Vergelijking ........................................................................................................... 138
228
5.4.
Varia........................................................................................................................... 138
5.4.1.
De Standaard ......................................................................................................... 138
5.4.2.
Het Laatste Nieuws ................................................................................................ 142
5.4.3.
Vooruit ................................................................................................................... 143
5.4.4.
Vergelijking ........................................................................................................... 145
6.
De kolonie op sociaal gebied ......................................................................................... 146
6.1.
De blanken in Congo................................................................................................. 146
6.1.1.
De Standaard ......................................................................................................... 146
6.1.2.
Het Laatste Nieuws ................................................................................................ 153
6.1.3.
Vooruit ................................................................................................................... 157
6.1.4.
Vergelijking ........................................................................................................... 159
6.2.
De Vlamingen in Congo ............................................................................................ 160
6.2.1.
De Standaard ......................................................................................................... 160
6.2.2.
Het Laatste Nieuws ................................................................................................ 163
6.2.3.
Vooruit ................................................................................................................... 165
6.2.4.
Vergelijking ........................................................................................................... 165
6.3.
Over de zwarte bevolking en de verhouding blank-zwart ........................................ 166
6.3.1.
De Standaard ......................................................................................................... 166
6.3.2.
Het Laatste Nieuws ................................................................................................ 175
6.3.3.
Vooruit ................................................................................................................... 182
6.3.4.
‘Zelfstandige’ foto’s .............................................................................................. 186
6.3.5.
Vergelijking ........................................................................................................... 187
6.4.
De syndicale beweging in Congo .............................................................................. 189
6.4.1.
De Standaard ......................................................................................................... 189
6.4.2.
Het Laatste Nieuws ................................................................................................ 189
6.4.3.
Vooruit ................................................................................................................... 190
6.4.4.
Vergelijking ........................................................................................................... 191
7.
Het onderwijs ................................................................................................................. 192
7.1.
De Standaard ............................................................................................................. 192
7.2.
Het Laatste Nieuws .................................................................................................... 200
7.3.
Vooruit ....................................................................................................................... 201
7.4.
Vergelijking ............................................................................................................... 206
8.
De missies en de Kerk in Congo ................................................................................... 207
8.1.
De Standaard ............................................................................................................. 207
8.2.
Het Laatste Nieuws .................................................................................................... 210
229
8.3.
Vooruit ....................................................................................................................... 210
8.4.
Vergelijking ............................................................................................................... 211
VIII. IX.
Algemeen besluit.................................................................................................... 212 Chronologisch overzicht............................................................................................ 219
230
231