Hulp bij zelfdoding door een niet-arts: een zaak voor Justitie? Een onderzoek naar de strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding door een niet-arts in het huidige tijdsgewricht.
Michael Minneboo
Afstudeerscriptie Master Rechtsgeleerdheid accent strafrecht Tilburg University Faculteit der Rechtsgeleerdheid Department of Criminal Law
Auteur:
M.L.C. Vermeulen
ANR:
527401
Scriptiebegeleider:
Mw. mr. L.H.A.M. Kemperman-Boeren
Tweede lezer:
Mw. mr. Mr. S.R.B. Walther
Voorwoord In het kader van mijn afstuderen aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg heb ik deze scriptie geschreven. Mijn scriptieonderwerp is ontstaan naar aanleiding van de strafzaak Albert Heringa die (als niet-arts) zijn moeder hielp bij haar vrijwillige levenseinde. Ten aanzien van deze zaak kwam de strafbaarstelling ‘hulp bij zelfdoding’ ter discussie te staan. Een juridische beschouwing van dit strafbare feit in het huidige tijdsgewricht leek mij zeer interessant en nuttig. Dit bracht mij tot mijn centrale onderzoeksvraag.
Ter afsluiting van deze afstudeerfase wil ik graag een aantal mensen bedanken. Allereerst dank ik mijn scriptiebegeleider mevrouw Kemperman-Boeren voor de goede begeleiding vanuit de Universiteit van Tilburg. De opmerkingen en suggesties die zij tijdens mijn onderzoek heeft gegeven zijn deze scriptie aanzienlijk ten goede gekomen. Voorts dank ik mevrouw Walther voor het meelezen van deze scriptie. Tevens wil ik graag mijn collega’s Irene Bevers en Gerard Sta van het Ressortsparket Den Bosch bedanken voor hun tijd en kritische positieve feedback op mijn scriptie. Daarnaast dank ik het managementteam van dit Ressortsparket voor het verlenen van het studieverlof dat ik gedurende mijn scriptie nodig heb gehad. Tot slot richt ik een bijzonder woord van dank tot mijn ouders en mijn vriend. Ik heb van hen veel belangstelling en onvoorwaardelijke steun ervaren.
Den Bosch, september 2014
Marieke Vermeulen
2
Afkortingenlijst EHRM
Europees Hof van de Rechten van de Mens
EVRM
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens
HR
Hoge Raad
IVBPR
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten
KNMG
Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst
MvT
Memorie van Toelichting
NVVE
Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig LevensEinde
OM
Openbaar Ministerie
Rb.
Rechtbank
Sr
Strafrecht
SVL
Stichting Vrijwillig Leven
3
Inhoudsopgave Voorwoord
p. 2
Afkortingenlijst
p. 3
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1
Aanleiding
p. 6
1.2
Probleemstelling en afbakening
p. 7
1.3
Opbouw
p. 8
Hoofdstuk 2: Wetgeving omtrent hulp bij zelfdoding 2.1
Aanloop en totstandkoming
p. 10
2.1.1 Artikel 294 lid 2 Sr
p. 10
2.1.2 Artikel 293lid 2 Sr
p. 11
2.2
p. 12
Inhoud en grenzen
2.2.1 Artikel 294 lid 2 Sr
p. 12
2.2.2 Artikel 293 lid 2 Sr
p. 14
2.3
p. 16
Conclusie
Hoofdstuk 3: Zorgvuldig handelen 3.1
Euthanasiewetgeving
p. 17
3.1.1 Doelstellingen van de Euthanasiewetgeving
p. 17
3.1.2 Grondslagen van de Euthanasiewetgeving
p. 18
3.2
p. 19
Zorgvuldigheidseisen
3.2.1 Zorgvuldig handelen door een niet-arts?
p. 19
3.2.2 Eisen van de proportionaliteit en subsidiariteit
p. 23
3.3
3.4
(On)juiste motieven van een niet-arts en risico’s van niet strafbaarstelling
p. 24
Conclusie
p. 25
Hoofdstuk 4: Zelfbeschikking in het huidige tijdsgewricht 4.1
Ontwikkelingen van het zelfbeschikkingsrecht en het EHRM
p. 27 4
4.2
Visies zelfbeschikkingsrecht
p. 30
4.2.1 Visie artsen
p. 30
4.2.2 Visie ethici
p. 31
4.2.3 Visie wetgever
p. 32
4.3
Belangenorganisaties gericht op hulp bij zelfdoding
p. 34
4.3.1 Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig LevensEinde
p. 34
4.3.2 Stichting Vrijwillig Leven
p. 36
4.3.3 Stichting De Einder
p. 37
4.4
p. 37
Zwitserland en hulp bij zelfdoding
4.4.1 Right to die –organisaties
p. 38
4.4.2 Opmerkelijke verschillen ten aanzien van Nederland
p. 41
4.5
p. 42
Conclusie
Hoofdstuk 5: Overmacht in de zin van noodtoestand 5.1
Bijzondere strafuitsluitingsgrond voor een niet-arts
p. 44
5.2
Ontwikkeling in de rechtspraak
p. 46
5.2.1 Gerechtshof Arnhem 17 februari 2012
p. 47
5.2.2 Rechtbank Gelderland 22 oktober 2013 (Heringa)
p. 48
5.3
p. 50
Conclusie
Hoofdstuk 6: Slotconclusies en aanbevelingen 6.1
Slotconclusies en antwoord op de centrale deelvraag
p. 52
6.2
Aanbevelingen wetgever
p. 57
Literatuurlijst
p. 60
5
Hoofdstuk 1: Inleiding ‘Zij heeft mij de gelegenheid gegeven om degene te worden die ik ben. Ik heb altijd de verantwoordelijkheid gevoeld om er ook voor haar te zijn, ook in haar laatste fase’, aldus Albert Heringa.1
1.1
Aanleiding
Met enige regelmaat worden er met betrekking tot het strafbare feit ‘hulp bij zelfdoding’ vonnissen/arresten gewezen door rechters of raadsheren die wellicht voor goedwillende leken lijden aan innerlijke tegenstrijdigheid: een niet-arts had zuivere motieven en is bij het verwezenlijken van de doodswens zorgvuldig 2 te werk gegaan. Toch wordt de persoon in kwestie schuldig bevonden en wordt er (al dan niet) een straf opgelegd, omdat er immers in strijd met de wet is gehandeld. Bijzonder, want deugdelijk strafrecht stelt zorgvuldigheid niet strafbaar.3 Het meest recente voorbeeld van dit dilemma is de strafzaak van Albert Heringa, die in 2008 zijn moeder Moek van 99 jaar aan haar vrijwillige levenseinde hielp. De documentaire ‘Een daad van liefde’4, waarin Heringa wordt gevolgd in de jaren na de dood van zijn moeder en op weg naar zijn proces, heeft mij van het begin tot het einde geboeid. Moek leed aan progressieve lichamelijke achteruitgang, toenemende afhankelijkheid, eenzaamheid en naar eigen zeggen was verdergaande aftakeling onhoudbaar. Ze was klaar met het leven en haar huisarts zag geen wettelijke basis om haar te helpen bij haar dood. Hierop besloot zoon Albert Heringa haar uit ‘daad van liefde’ te helpen bij zelfdoding.5 Heringa is door de rechtbank Gelderland op 22 oktober 2013 schuldig verklaard zonder oplegging van straf.6 De advocaat van Heringa deed in deze zaak een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand met als conclusie dat de wederrechtelijkheid van het handelen weg was gevallen en er dus geen sprake kon zijn van een strafbaar feit. De rechtbank verwierp het beroep op noodtoestand omdat de wetgever heeft bepaald dat, wanneer iemand geen arts is een beroep op noodtoestand niet zal slagen, afgezien van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Van een uitzonderlijk geval was in casu geen sprake. Bij de vraag of er een straf moest 1
Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. Deze term omvat niet de juridische zorgvuldigheid die is bedoeld in artikel 2 van de Euthanasiewet. 3 Rb. Almelo 29 mei 2009, NJ 2009, 483 (m.nt. T.M. Schalken). 4 <www.document.ncrv.nl> zoek op ‘Een daad van liefde’. 5 Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 6 Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 2
6
worden opgelegd merkte de rechtbank op dat we leven ‘in een tijdperk van groeiende medische mogelijkheden en langere levensverwachtingen.’ De vraag is ‘hoe zich dat verhoudt met de mogelijkheid tot zelfbeschikking, behoud van eigen identiteit en kwaliteit van leven.’ Het is aan de wetgever om hier iets aan te doen, aldus de rechtbank Gelderland.7 Het al dan niet strafbaar stellen van hulp bij zelfdoding zorgt voor discussie en er worden door sommigen, met het oog op veranderende tijden, vraagtekens gezet bij de huidige strafbaarstelling. Voor mij een reden om dit omstreden strafbare feit nog eens onder de loep te nemen.
1.2
Probleemstelling en afbakening
Hulp bij zelfdoding is strafbaar gesteld in artikel 294 lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Een bijzondere strafuitsluitingsgrond, opgenomen in artikel 293 lid 2 Sr, heft die strafbaarheid op. Deze strafuitsluitingsgrond is van toepassing op de arts die voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen vermeld in artikel 2 van de Euthanasiewet en tevens zijn handelen meldt aan de lijkschouwer. Deze mogelijkheid geldt niet voor een niet-arts en de manoeuvreerruimte van de rechter is, bij een beroep op een strafuitsluitingsgrond, bijzonder klein. Daar komt nog eens bij dat het zelfbeschikkingsrecht in veranderende tijden als belangrijk goed wordt gezien. 8 Ik zet, samen met vele prominenten, vraagtekens bij de huidige strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding en ben daarom gekomen tot de volgende onderzoeksvraag: ‘Is de strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding door een niet-arts, die bij het verwezenlijken van een doodswens zorgvuldig en met de juiste motieven te werk is gegaan, in het huidige tijdsgewricht nog gerechtvaardigd?’
Bij beantwoording van deze vraag zal gebruik worden gemaakt van diverse (rechts)bronnen. De omvang van de scriptie is beperkt en daarom zal het onderwerp als volgt worden afgebakend. Het onderzoek zal zich in beginsel richten op de niet-arts, ofschoon in sommige gevallen een vergelijking met de arts noodzakelijk zal zijn. Tevens zal alleen de Europese jurisprudentie met betrekking tot het strafbare feit hulp bij zelfdoding de revue passeren en zal de buiten-Europese jurisprudentie niet aan de orde komen.
7 8
Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976.
7
1.3
Opbouw
In mijn onderzoek staat het strafbare feit ‘hulp bij zelfdoding’ centraal. Om antwoord te geven op mijn onderzoeksvraag dient onder andere te worden bezien waarom de wetgever er destijds voor heeft gekozen om hulp bij zelfdoding strafbaar te stellen. Deze kwestie wordt in hoofdstuk 2 behandeld. In dit hoofdstuk wordt vervolgens beschreven waar de grenzen liggen van hulp bij zelfdoding. Wat mag wel, wat niet? Aangezien voornoemd artikel nauw verwant is aan artikel 293 Sr zal de inhoud hiervan ook niet onbesproken blijven. In hoofdstuk 3 zal worden ingegaan op de totstandkoming, inhoud en interpretatie van de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet die in 2002 in werking is getreden. 9 In artikel 2 van de Euthanasiewet vinden we zes zorgvuldigheidseisen die van toepassing zijn verklaard op een arts en die strafrechtelijk relevant zijn. Door het analyseren van de zorgvuldigheidseisen zal worden nagegaan of deze tevens (deels) van toepassing kunnen worden verklaard op de niet-arts. Voorts zal er een paragraaf worden gewijd aan de proportionaliteitseis en subsidiariteitseis die in het kader van hulp bij zelfdoding in acht dienen te worden genomen. Als laatste zal de inhoud van het begrip ‘juiste motieven’ van een niet-arts aan bod komen en worden de risico’s van het niet strafbaar stellen van hulp bij zelfdoding besproken. Hoofdstuk 4 zal in het teken staan van de ontwikkelingen van het zelfbeschikkingsrecht. In de zaak Heringa merkte de rechtbank Gelderland onder andere op dat we in een tijdperk leven waarin mensen zich zorgen maken over het zelfbeschikkingsrecht. 10 Van belang is te inventariseren hoe de (Europese) rechtspraak, critici en belangenorganisaties aankijken tegen dit recht. Daarom zal in dit hoofdstuk ten eerste aandacht worden besteed aan hoe het Europese Hof van de Rechten van de Mens (hierna EHRM) het zelfbeschikkingsrecht invult. De belangrijkste arresten hieromtrent zullen worden besproken. Ten tweede zullen de invalshoeken van verschillende groepen ethici, juristen en artsen aan het licht komen. Ten derde wordt ingegaan op de belangenorganisaties, de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde, 11 Stichting Vrijwillig Leven 12 en De Einder 13 die menen dat het zelfbeschikkingsrecht voorop moet staan en dat er geen ruimte meer mag zijn voor het huidige artikel 294 Sr. In het Wetsvoorstel van initiatiefgroep ‘De vrije wil’, die zich hard maakt voor stervenshulp aan ouderen (ouder dan zeventig jaar) speelt zelfbeschikking een 9
Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Stb. 2001, 194. Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 11 <www.nvve.nl>. 12 <www.svleven.nl>. 13 <www.deeinder.nl>. 10
8
essentiële rol.14 In de juridische kern is de vraag of zelfbeschikking en/of een medisch oordeel de doorslag moet geven. Ten vierde en als laatste wordt er en kijkje genomen bij de zeer liberale wetgeving in Zwitserland die zelfbeschikkingsrecht hoog in het vaandel heeft staan. Artikel 115 van het Wetboek van Strafrecht in voornoemd land stelt alleen de zelfzuchtige hulp bij zelfdoding strafbaar. 15 De vraag is wat hieromtrent de grote verschillen met Nederland zijn. Hoofdstuk 5 zal zich richten op de strafuitsluitingsgrond ‘overmacht in de zin van noodtoestand’, vastgelegd in artikel 40 Sr. Om een juist oordeel te geven over de onderzoeksvraag is het van belang om te onderzoeken hoe er wordt omgegaan in de jurisprudentie ingeval een niet-arts, die hulp bij zelfdoding verleent, een beroep doet op een overmacht in de zin van noodtoestand. Voor het doen van een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand dient aan enkele voorwaarden te zijn voldaan. Deze voorwaarden zullen worden besproken in het licht van onder andere de uitspraak van Heringa. 16 Om antwoord te kunnen geven op de vraag hoe groot de manoeuvreerruimte van de rechter is zullen ook andere vonnissen/arresten, die betrekking hebben op dit onderwerp, worden behandeld. Hoofdstuk 6 zal worden afgesloten met enkele conclusies en er zal antwoord worden gegeven op de centrale onderzoeksvraag. Tevens worden er aanbevelingen gedaan aan de wetgever ten aanzien van het strafbare feit hulp bij zelfdoding. Er zal worden bezien of, en zo ja waar er ruimte is voor verandering in de wet.
14
<www.uitvrijewil.nu>. Schwarzenegger 2008, p. 97. 16 Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 15
9
Hoofdstuk 2: Wetgeving omtrent hulp bij zelfdoding 2.1
Aanloop en totstandkoming
Om inzicht te krijgen of, en zo ja in welke mate, hulp bij zelfdoding strafbaar moet blijven dient te worden onderzocht waarom de wetgever er destijds voor heeft gekozen artikel 294 lid 2 toe te voegen aan het Wetboek van Strafrecht. In deze paragraaf zal tevens aandacht worden besteed aan de aanloop en de totstandkoming van de bijzondere strafuitsluitingsgrond, welke is vastgelegd in artikel 293 lid 2 Sr.
2.1.1 Artikel 294 lid 2 Sr Hulp bij zelfdoding is al sinds de invoering van het huidige Wetboek van strafrecht (1881) strafbaar en is gericht op de materiële norm ‘gij zult niet doden.’ 17 In dit wetboek werd uitgegaan van de ‘sanctity of life’ visie, die inhoudt dat de beschermwaardigheid van het menselijk leven te allen tijde voorop moet staan. Elk leven dient beschermd te worden en de staat is daar verantwoordelijk voor.18 De Memorie van Toelichting (hierna MvT) is destijds zeer schaars geweest en is door de Rijksoverheid niet op de gebruikelijke manier beschikbaar gesteld.19 Om voldoende inzicht te krijgen in de totstandkoming en de bijbehorende discussie van artikel 294 lid 2 Sr zal informatie vergaard worden uit het proefschrift van rechtsgeleerde Samuel J. Hirsch, die in 1882 promoveerde op dit onderwerp. Zelfdoding is nooit strafbaar gesteld, de hulpverlening bij zelfdoding daarentegen wel. Deze discrepantie is op het moment dat artikel 294 werd ingevoerd in het Wetboek van Strafrecht het voornaamste discussiepunt geweest. In dit debat moest antwoord worden gegeven op de vraag op welke manier ‘hulp’ als strafbaar aangemerkt kon worden aangezien in de zelfdoding ‘an sich’ geen enkel element van strafwaardigheid zit.20 De kern van de discussie verplaatste zich later naar de vraag of de hoofddaad zelfdoding elementen van strafwaardigheid bevatte. Hierin werd onderscheid gemaakt tussen het bestraffen van een strafbaar of strafwaardig feit én het niet bestraffen van een handeling die alleen strafwaardig is. Hirsch verdedigt in zijn proefschrift als uitgangspunt dat zelfdoding wel strafwaardig is maar niet strafbaar, onder andere omdat vervolging stopt bij de dood. Een opname van hulp bij zelfdoding in het Wetboek van Strafrecht is uitgaande van de strafwaardigheid van 17
Smidt 1881, p. 447. E. Pans 2006, p. 29. 19 Hirsch 1882, p. 3. 20 Hirsch 1882, p. 7. 18
10
zelfdoding dan ook goed te verdedigen. Tevens betoogt Hirsch dat zelfdoding kan leiden tot een moreel verval en dat daarbij het bieden van hulp ook strafbaar dient te worden gesteld om een dergelijk verval te voorkomen. De hulpverschaffende verkeert immers in de overtuiging dat met zijn hulp de suïcide ook ten uitvoer zal worden gebracht.21
2.1.2 Artikel 293 lid 2 Sr Met de inwerkingtreding van de Euthanasiewet in 200222 is aan artikel 293 Sr een tweede lid toegevoegd
waarin
een
bijzondere
strafuitsluitingsgrond
is
opgenomen.
Deze
strafuitsluitingsgrond is na een decennialange discussie tot stand gekomen en is voor een groot deel ontleend aan de jurisprudentie die is ontstaan naar aanleiding van artikel 40 Sr. Lid 2 van artikel 293 Sr houdt samengevat in dat, indien een arts handelt conform de wettelijke zorgvuldigheidseisen en de meldingsplicht vervult, hij straffeloos is bij het verlenen van euthanasie en hulp bij zelfdoding. De zorgvuldigheidseisen zijn vastgelegd in artikel 2 van de Euthanasiewet en zijn af te leiden uit vaste rechtspraak ter zake van hulp bij zelfdoding. Hierop was voorheen het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie (hierna OM) gebaseerd. Uit de Kamerstukken (MvT) valt op te merken dat er meerdere aspecten een rol hebben gespeeld om de strafuitsluitingsgrond in lid 2 van artikel 293 Sr te doen opnemen. Ten
eerste
speelde
het
verschil
van
inzicht
over
de
interpretatie
van
de
zorgvuldigheidsvereisten een rol. Dit riep bij veel artsen een gevoel van onzekerheid en onveiligheid op. Daarnaast gaf deze situatie bij patiënten problemen doordat zij, bij een verzoek tot hulp bij zelfdoding, de arts in een strafrechtelijk moeilijke positie konden brengen. Hierdoor kon de arts-patiënt relatie potentieel worden bemoeilijkt en/of geschaad, daar waar het voor de patiënt een uitzichtloze noodsituatie betrof. Ten tweede leidde het doen van een beroep op artikel 40 Sr door een arts tot een eventueel oneigenlijk gebruik van dat artikel. Dit artikel is uitsluitend bedoeld voor degenen die worden geconfronteerd met een onverwacht conflict van plichten en niet voor het verstrekken van een juridische basis aan de gebruikelijke praktijk. Ten derde en tot slot heeft het aspect van de meldingsbereidheid van de arts meegespeeld. De Kamer merkte destijds op dat door een wettelijke verankering van de meldingsplicht voor de arts onzekerheden werden weggenomen. Een justitieel onderzoek kon hen op deze manier worden bespaard. Voorts werd op deze wijze de euthanasiepraktijk transparanter en werd er meer duidelijkheid geboden aan de burger op dat gebied.
21 22
Hirsch 1882, p. 70. Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Stb. 2001, 194.
11
Bovengenoemde aspecten hebben ertoe geleid dat een wettelijke voorziening is getroffen waarbij artsen, indien zij voldoen aan de twee voorwaarden, niet meer strafbaar kunnen worden gesteld.23 Een belangrijke en nog immer relevante vraag is, waarom de werking van de bijzondere strafuitsluitingsgrond is beperkt tot alleen artsen. Het antwoord hierop ligt voor de hand, omdat alleen artsen beschikken over medische kennis en vaardigheden die essentieel zijn voor het zorgvuldig verlenen van euthanasie en hulp bij zelfdoding. Er worden bijvoorbeeld dodelijke medicijnen verstrekt waarbij de aanwezigheid en deskundigheid van een arts noodzakelijk wordt geacht.24
2.2
Inhoud en grenzen
In deze scriptie staan de artikelen 293 lid 2 Sr en 294 lid 2 Sr centraal. De inhoud en de grenzen hiervan zullen in de volgende paragrafen worden besproken.
2.2.1 Artikel 294 lid 2 Sr Artikel 294 lid 2 luidt: ‘Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie. Artikel 293, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing’.
Van strafbare hulp bij zelfdoding is sprake indien de ‘helper’ de regie neemt bij zelfdoding, een middel verstrekt dat rechtstreeks tot de dood leidt en/of medicatie of andere middelen aanreikt om de zelfdoding mee te plegen.25 De Hoge Raad heeft in 2005 bepaald dat het voeren van gesprekken, het geven van algemene informatie over zelfdoding en het verlenen van morele steun niet vallen onder het begrip ‘behulpzaam zijn’ op grond van artikel 294 lid 2 Sr. 26 Om te kunnen spreken van daadwerkelijke hulp en om dergelijk handelen strafbaar te stellen is dus meer nodig. Uit jurisprudentie is gebleken dat onder daadwerkelijke hulp tenminste kan worden verstaan: -
het opendraaien van een potje jam om met die jam pillen in te nemen, het maken en het verstrekken van een lijst met benodigde zaken voor het plegen van de zelfmoord,
23
Kamerstukken II 1997/98, 26 000, nr. 3, p. 3-4. Kamerstukken II 2012/13, 31 036, nr. 7, p. 6. 25 Cleiren & Verpalen 2012, art. 294 Sr. 26 HR 22 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8225. 24
12
het klaarzetten van medicijnen, het openmaken en aanreiken van een fles alcohol, het prepareren van een elastiek om zelfmoord mee te laten plegen en het helpen bij het innemen van medicijnen en alcohol;27 -
het aanreiken van een plastic zak om de zelfdoding mee uit te voeren;28
-
het nemen van de leiding van het plegen van zelfdoding;29
-
het geven van gerichte instructies.30
Van causaal verband, welke bestaat uit de geboden hulp en de zelfdoding, is sprake wanneer verdachte door zijn handelen het voor de ander mogelijk heeft gemaakt om zichzelf te doden. De zelfdoding van de ander dient wel daadwerkelijk te hebben plaatsgevonden om de persoon in kwestie strafbaar te stellen.31 Als voornoemde voorwaarde niet intreedt, is er geen sprake van een voltooid delict. Om te voldoen aan de delictsomschrijving is (voorwaardelijk) opzet vereist dat gericht is op het handelen van de verdachte zelf én op de strekking daarvan, namelijk het bevorderen van de zelfdoding. Eerder in deze paragraaf is gebleken dat voor strafbare ‘hulp’ bij zelfdoding dus meer nodig is dan bijvoorbeeld het verstrekken van algemene informatie aan degene met een doodsverlangen.32 Bovengenoemde komt overigens in grote lijnen overeen met de resultaten van een recent gewezen wetenschappelijk onderzoek. Hierin was het doel te onderzoeken wat de mening van het Nederlandse publiek is ingeval een niet-arts hulp bij zelfdoding verleent. In dit onderzoek werd onderscheid gemaakt naar de ‘hulp’ bij mensen met een terminale ziekte en zonder terminale ziekte. Wanneer een niet-arts algemene informatie verstrekt aan een persoon met een terminale ziekte wordt dit aanvaard door 62% van de respondenten. De daadwerkelijke aankoop van dodelijke medicatie door een niet-arts voor iemand met een doodswens krijgt minder steun (38%). Als de patiënt lijdt zonder ernstige ziekte, worden beide vormen van hulp minder geaccepteerd (respectievelijk 46% en 24%).33 Het vervolgingsbeleid / de richtlijnen van het OM betreffende strafbare hulp bij zelfdoding is gelijk aan het vervolgingsbeleid van euthanasie. Het beleid dat het OM hierin volgt vindt zijn basis in veranderende visies die in de maatschappij leven omtrent hulp bij zelfdoding en het zelfbeschikkingsrecht. In de praktijk komt het er veelal op neer dat niet-artsen, vaak 27
HR 22 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8225. Hof Amsterdam 31 augustus 2006, GJ 2006, 146 (m.nt. A.C. de Die). 29 Hof Arnhem 17 februari 2012, NJ 2012, 509. 30 Rb. Amsterdam 22 januari 2007, LJN AZ6713. 31 HR 18 maart 2008, NJ 2008, 264. 32 Cleiren & Verpalen 2012, art. 294 Sr. 33 Schoonman, van Tiel & van Delden 2013, p. 1-7. 28
13
bijgestaan door een belangenvereniging, worden vervolgd voor hulp bij zelfdoding.34 Vanaf 1995 tot heden zijn er zeven zaken bekend waarbij het OM tot vervolging is overgegaan waarin niet-artsen hulp bij zelfdoding hebben verleend. Hiervan zijn twee niet-artsen vrijgesproken omdat er in deze zaken geen sprake was van ‘hulp’ in de zin van 294 Sr, vier niet-artsen veroordeeld en 1 niet-arts is strafbaar gesteld zonder oplegging van straf.35 Het vervolgingsbeleid dat geldt voor een arts, die hulp bij zelfdoding heeft verleend, wordt nader besproken in de volgende paragraaf.
2.2.2 Artikel 293 lid 2 Sr Artikel 293 lid 2 luidt: ‘Het in het eerste lid36 bedoelde feit is niet strafbaar, indien het is begaan door een arts die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging’.
Een arts wordt derhalve straffeloos gesteld ten aanzien van euthanasie en hulp bij zelfdoding37 indien hij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen en de meldingsplicht. Onder het begrip arts wordt verstaan: de arts die de euthanasie of hulp bij zelfdoding feitelijk uitvoert bij degene die suïcidaal is.38 Een verpleegkundige mag voorbereidende handelingen verrichten zolang deze maar niet uitvoerend zijn voor de euthanasie of hulp bij zelfdoding.39 Als eerste voorwaarde geldt dat de arts moet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen conform artikel 2 van de Euthanasiewet. Deze zorgvuldigheidseisen40 luiden als volgt: a. ‘De arts is ervan overtuigd dat de vraag van de patiënt om euthanasie vrijwillig en weloverwogen was. b. De arts heeft de overtuiging gekregen dat er is sprake van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt. c. De arts heeft de patiënt geïnformeerd over zijn situatie en zijn vooruitzichten. d. De arts is met de patiënt tot de conclusie gekomen dat er voor de patiënt geen redelijke andere oplossing was. 34
Cleiren & Verpalen 2012, art. 294 Sr. Den Hartogh 2014, p. 1599. 36 Euthanasie: ‘hij die opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt’. 37 Aangezien de strafuitsluitingsgrond van toepassing is op euthanasie en hulp bij zelfdoding zullen de begrippen in deze paragraaf naast elkaar worden gebruikt. 38 De Wijkerslooth & Duijst-Heesters 2012, artikel 2. 39 Kamerstukken II 2000/01, 26 691 nr. 9, p. 22. 40 In artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. 35
14
e. De arts heeft ten minste 1 andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien. Deze arts heeft schriftelijk zijn oordeel gegeven over de situatie, op basis van de zorgvuldigheidseisen. f.
De arts heeft de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd.’
De tweede voorwaarde waaraan moet worden voldaan, is de meldingsplicht van de betrokken arts bij de gemeentelijke lijkschouwer. De lijkschouwer beoordeelt globaal de wijze waarop euthanasie of hulp bij zelfdoding is gepleegd. Vervolgens meldt hij het niet-natuurlijk overlijden aan de officier van justitie en geeft aan dat er sprake is van euthanasie of hulp bij zelfdoding. De officier van justitie kan eventueel aan de lijkschouwer vragen stellen over de rechtmatigheid van het handelen van de arts. De arts die de euthanasie of hulp bij zelfdoding heeft uitgevoerd maakt een verslag van het verloop van de euthanasie of hulp bij zelfdoding op en stuurt dit naar de Regionale toetsingscommissie. Laatstgenoemde beoordeelt of de euthanasie of hulp bij zelfdoding met inachtneming van de zorgvuldigheidseisen is uitgevoerd.41 Indien deze zorgvuldig zijn uitgevoerd, zoals in meer dan 99 procent,42 zal de procedure worden beëindigd. Als door de toetsingscommissie wordt geoordeeld dat de arts zich niet aan de zorgvuldigheidseisen heeft gehouden, wordt de zaak ingestuurd naar het college van procureurs-generaal om aldaar te beoordelen of strafrechtelijk onderzoek nodig is.43 Wellicht ten overvloede, het OM is tevens betrokken bij zaken waar geen melding is gedaan door de arts aan de lijkschouwer of hulp bij zelfdoding is uitgevoerd door een niet-arts die op een andere manier aan het licht zijn gekomen. Wordt de euthanasie of hulp bij zelfdoding niet gemeld dan kan worden vervolgd op grond van respectievelijk artikel 293 en 294 lid 1 Sr. Is de tweede arts niet zorgvuldig geweest of is in plaats van een arts een andere hulpverlener geraadpleegd, dan volgt er een gesprek met de officier van justitie. Indien de euthanasie of de hulp bij zelfdoding medisch onzorgvuldig is uitgevoerd dient de Inspectie voor de Gezondheidszorg te worden ingeschakeld. Als er twijfels bestaan over de uitzichtloosheid van het lijden van de patiënt zal er een opsporingsonderzoek plaatsvinden dat zal geschieden door een medisch officier van justitie. Tevens is een arts strafbaar op grond van artikel 228 Sr indien hij na het plegen van euthanasie of hulp bij zelfdoding een verklaring van natuurlijk overlijden invult. 44 Het vervolgingsmonopolie blijft overigens
41
Cleiren & Verpalen 2012, art. 293 Sr. Hendriks 2014, p. 1308. 43 Duijst 2009, p. 95. 44 Duijst 2009, p. 95-96. 42
15
liggen bij het OM. De toetsingscommissies zijn enkel tussenschakels, zodat het OM van voldoende informatie wordt voorzien om een juist oordeel te kunnen vormen.45
2.3 Ten
Conclusie tijde
van
de
strafbaarstelling
van
hulp
bij
zelfdoding
(1881)
werd
de
beschermwaardigheid van het leven als belangrijkste gemeenschapswaarde gezien. De hoofddaad zelfdoding is daarentegen nooit strafbaar gesteld omdat vervolging stopt bij de dood. Van strafbare hulp bij zelfdoding is heden ten dage sprake, indien de regie wordt genomen bij de zelfdoding of er middelen en/of medicijnen worden verstrekt of aangereikt om de zelfdoding mee te plegen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt welke handelingen niet vallen onder het begrip ‘behulpzaam zijn bij’. Tevens is voor strafbaarheid dubbele opzet vereist en er dient causaal verband te zijn tussen de geboden hulp en de zelfdoding. Ook dient de zelfdoding daadwerkelijk plaats te hebben gevonden. Een arts kan op grond van artikel 293 lid 2 Sr straffeloos gesteld worden indien hij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen (vastgelegd in de Euthanasiewet) en melding doet aan de gemeentelijke lijkschouwer. Tot slot kan het OM, het wettelijk kader in acht nemend, zelfstandig beslissen om vervolging in te stellen tegen personen die hebben geholpen bij een zelfdoding. Dit zijn in de praktijk doorgaans de niet-artsen.
Hoofdstuk 3: Zorgvuldig handelen 45
Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek, Stcrt. 2012, 26899.
16
3.1
Euthanasiewetgeving
Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is het van belang enige kennis te hebben van de totstandkoming van de Euthanasiewet. De reden hiervoor is dat de zorgvuldigheidseisen die gelden voor artsen, vastgelegd in artikel 2 van de Euthanasiewet, houvast kunnen bieden aan de niet-artsen.46 Achtereenvolgens zullen de doelstellingen en de grondslagen van deze wet worden besproken.
3.1.1 Doelstellingen van de Euthanasiewetgeving De wetgever had ten tijde van de invoering van de Euthanasiewet een aantal doelstellingen voor ogen. Deze doelstellingen, die door de wetgever alle even belangrijk worden geacht, zijn; ‘de rechtszekerheid voor de arts en de patiënt’, ‘controleerbaarheid, transparantie en toetsbaarheid van het handelen van de arts’ en het ‘bevorderen van de kwaliteit van het handelen van de arts’. In zijn algemeenheid streeft de wetgever in de Euthanasiewet naar een duidelijk zorgvuldigheidskader waarin onder andere 47 hulp bij zelfdoding uitgevoerd kan worden. Door de invoering van de Euthanasiewet wordt ten eerste de rechtszekerheid voor de arts en de patiënt verbeterd. Zodoende hoeft de patiënt niet meer aan de arts te vragen om een strafbaar feit te plegen indien hij wenst te sterven.48 Gesteld kan worden dat voor de arts geen volledige rechtszekerheid bestaat omdat het uiteindelijke oordeel afhankelijk is van de Regionale toetsingscommissies en indien noodzakelijk de rechter, zelfs wanneer de arts van oordeel is juist te hebben gehandeld en voldaan heeft aan alle zorgvuldigheidseisen. In de tweede doelstelling beoogt de wetgever meer openheid over het handelen van de arts te geven. Dit kan worden gerealiseerd door de kans voor artsen om in aanraking te komen met het strafrecht, te verkleinen én door een toetsingscontrole (die achteraf plaatsvindt) uit te voeren
op
artsen.
Laatstgenoemde
wordt
bewerkstelligd
door
invoering
van
toetsingscommissies bestaande uit een arts, een jurist en een ethicus. Deze commissies zijn verplicht jaarlijks een verslag te overleggen om zo de toetsing van deze commissies inzichtelijk te maken voor de regering en de samenleving. Daarnaast is de wetgever van mening dat de meldingsbereidheid van de arts zal stijgen omdat zijn handelen niet meer 46
Hof Amsterdam 31 augustus 2006, GJ 2006, 146 (m.nt. A.C. de Die). Hier wordt ook gedoeld op de term ‘euthanasie’ maar omdat deze scriptie enkel gaat over ‘hulp bij zelfdoding’ zal deze term niet steeds worden genoemd. 48 Kamerstukken II 1998/99, 26 691, nr. 3, p. 7; Kamerstukken II 2000/01, 26 691, nr. 9, p. 16-17. 47
17
automatisch justitieel wordt getoetst. Het vertrouwen van een arts om de hulp bij zelfdoding te melden, zal hierdoor toenemen.49 Tenslotte streeft de wetgever een derde doelstelling na, namelijk het bevorderen van de kwaliteit van het handelen van de arts. Aangezien het bieden van hulp bij zelfdoding een ingrijpende beslissing is, dient dit met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden uitgevoerd. Er wordt gepoogd de kwaliteit van het handelen van de arts te bevorderen en te bewaken door het vastleggen van de reeds genoemde zorgvuldigheidseisen
50
en het
formaliseren van meldings- en toetsingsprocedures.51 Voorts hecht de wetgever veel waarde aan de maatschappelijke controleerbaarheid, die gewaarborgd dient te worden door een voortdurende discussie omtrent de interpretatie en uitvoering van de zorgvuldigheidseisen.52
3.1.2 Grondslagen van de Euthanasiewetgeving Het ‘barmhartigheidsbeginsel’, ‘beschermwaardigheid van het leven’ en de ‘zelfbeschikking’ zijn essentiële beginselen die ten grondslag liggen aan de Euthanasiewet. De term ‘barmhartig’ houdt samengevat in dat de arts, bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden van de patiënt, de plicht heeft tot het verlichten daarvan. In welke gevallen er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden is een ingewikkelde vraag. Aangezien lijden individueel bepaald is, kan dit kernbegrip in de juridische wereld niet of nauwelijks worden geconcretiseerd.53 Het is aan het medisch ethisch domein om het begrip ‘lijden’ nader in te vullen. Een arts beschikt immers over medische kennis en ervaring om zonodig een mening te kunnen
geven
over
de
invoelbaarheid
van
het
lijden
van
de
patiënt.
Het
barmhartigheidbeginsel en de rol van de arts zijn belangrijke grondslagen voor de Euthanasiewet. 54 Deze zijn verwerkt in één van de zorgvuldigheidseisen, namelijk de arts moet de overtuiging hebben dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Het beginsel ‘beschermwaardigheid van het leven’ omvat het ‘recht op leven’ en de ‘waarde van het leven’ en wordt als een belangrijke gemeenschapswaarde gezien. De staat is hiervoor verantwoordelijk en dit beginsel is internationaal bepaald. Bij de invoering van de Euthanasiewet is het beschermwaardigheidsbeginsel opnieuw geïnterpreteerd: onder de waarde van het leven kan ook worden verstaan, burgers die de mogelijkheid hebben om bij 49
Kamerstukken II 1998/99, 26 691, nr. 3, p. 1-9. De zorgvuldigheidsvereisten worden genoemd in hoofstuk 2, paragraaf 2.1.2. 51 Kamerstukken II 1998/99, 26 691, nr. 3, p. 5-7. 52 Legemaate 2005, p. 338-343. 53 Pans 2006, p. 215. 54 Den Hartogh 2007, p. 180-198. 50
18
ernstig lijden waardig te sterven zonder dat zij eindeloos hoeven te lijden.55 De intrinsieke waarde van het leven staat niet meer voorop. Zodoende heeft de arts de mogelijkheid om op verzoek van de patiënt diens leven straffeloos te beëindigen omdat op dat moment het lijden zwaarder weegt dan de beschermwaardigheid van het leven. 56 Voornoemd beginsel is overigens niet direct maar wel indirect terug te vinden in één van de zorgvuldigheidseisen namelijk, de arts is met de patiënt tot de overtuiging gekomen dat er geen redelijke andere oplossing is. Een laatste grondslag van de Euthanasiewetgeving is ‘het zelfbeschikkingsrecht’. Dit recht heeft een belangrijke rol gespeeld in het Chabot arrest 57 en het Brongersma arrest. 58 Deze arresten geven een juridisch kader voor zelfbeschikking bij onder andere hulp bij zelfdoding. Het beginsel van zelfbeschikking is terug te vinden in de zorgvuldigheidseisen, namelijk de eis van een weloverwogen en vrijwillig verzoek. Daarbij valt op te merken dat iedere patiënt een vrijwillig en weloverwogen verzoek tot hulp bij zelfdoding kan doen. Echter, een af te dwingen recht op beëindiging van het leven is niet mogelijk. De arts is gebonden aan de eisen van de Euthanasiewet en deze dient hij uiterst zorgvuldig toe te passen.59
3.2
Zorgvuldigheidseisen
In hoofdstuk 2 zijn de zorgvuldigheidseisen van de Euthanasiewet voor de arts genoemd. Deze eisen kunnen een kader bieden wanneer getoetst moet worden of de belangen door een niet-arts zorgvuldig zijn afgewogen en zijn handelen gerechtvaardigd is. In paragraaf 3.2.1 wordt aangehaald wanneer hiervan sprake is. Bij de afweging van belangen van een niet-arts dienen tevens de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen, die worden beschreven in paragraaf 3.2.2.
3.2.1 Zorgvuldig handelen door een niet-arts? Het strafrecht dient mensen te beschermen tegen het onzorgvuldig handelen van anderen. Één van de centrale vragen die in deze scriptie beantwoord dient te worden is wat onder de term ‘(on)zorgvuldig handelen door de niet-arts’ wordt verstaan. De zorgvuldigheidseisen voor een arts uit de Euthanasiewet kunnen houvast bieden voor de niet-arts, zo blijkt uit
55
Kamerstukken II 1999/00, 26 681, nr. 6, p. 28. Pans 2006, p 210-212. 57 HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656. 58 HR 24 december 2002, NJ 2003, 167. 59 Gevers 2003, p. 80-82. 56
19
jurisprudentie. 60 Van belang is om te onderzoeken wanneer er sprake is van zorgvuldig handelen door een niet-arts, indien dit wordt getoetst aan zorgvuldigheidseisen van de Euthanasiewet die gelden voor de arts. Dit zou immers het zorgvuldig handelen van een nietarts kunnen rechtvaardigen. Allereerst wordt zorgvuldigheidseis a, genoemd in artikel 2 lid 1 van de Euthanasiewet, ter discussie gesteld. Hierin staat vermeld dat de arts ervan overtuigd moet zijn dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Onder het begrip ‘vrijwillig’ wordt verstaan dat de patiënt zelf kiest voor de levensbeëindiging en niet onder druk mag staan van familie en/of vrienden. Onder het begrip ‘weloverwogen’ moet worden verstaan dat het verzoek consistent en de patiënt wilsbekwaam is én dat de patiënt op de hoogte moet zijn van alle aspecten van zijn gezondheidstoestand en eventuele alternatieven.61 Voornoemde elementen zouden door een niet-arts zelfstandig kunnen worden beoordeeld, met uitzondering van laatstgenoemde, aangezien een niet-arts in zijn algemeenheid onvoldoende beschikt over medische kennis. Een niet-arts zou aan de laatst gestelde eis overigens wel kunnen voldoen door dit punt te laten beoordelen door een arts, alleen dan kan men spreken van zorgvuldig handelen. De tweede eis waaraan een arts moet voldoen (artikel 2 lid 1 onder b Euthanasiewet) is dat hij de overtuiging heeft gekregen dat er is sprake van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt. Deze begrippen zijn al kort aan de orde gekomen bij het barmhartigheidsbeginsel in de vorige paragraaf. Ondraaglijk lijden dat uitzichtloos is, betekent dat het lijden op alternatieve manieren niet meer kan worden verlicht of weggenomen. Dit is een discutabele eis waarbij het gaat om de deskundigheid en de inschatting van de arts.62 Hierbij moet worden opgemerkt dat de ‘klaar met leven’ – problematiek niet onder ondraaglijk lijden valt en niet door een arts kan worden beoordeeld, aldus de regering.63 Daarnaast geeft de wetgever aan dat de Euthanasiewet open normen bevat en er gelegenheid is voor wijziging van uitleg van die open normen door ontwikkelingen in het parlementair debat en in de juridische wetenschap, zowel op medisch, ethisch als juridisch vlak.64 De Hoge Raad heeft de definitie ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’ vastgelegd in de zaak Brongersma, waarin is bepaald dat ondraaglijk lijden niet enkel kan bestaan uit levensmoeheid maar er sprake moet zijn van ‘medisch geclassificeerde somatische of psychische ziektes en aandoeningen.’65 Hieruit kan 60
Rb. Gelderland, 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976 en Rb. Almelo 29 mei 2009, NJ 2009, 483. Legemaate 2005, p. 338. 62 Legemaate 2005, p. 339. 63 Kamerstukken 1 2000/01, 26 691, nr. 137b, p. 32. 64 Kamerstukken II 2000/01, 26 691, nr. 22, p. 59-60. 65 HR 24 december 2002, NJ 2003, 167, r.o. 4.5. 61
20
worden geconcludeerd dat artikel 294 Sr niet ziet op alleen het ‘lijden aan het leven’. Overigens lijkt hierin wel een verschuiving plaats te vinden. Een situatie is denkbaar waarbij kleine medische aandoeningen in combinatie met levensmoeheid leiden tot uitzichtloos en ondraaglijk lijden, aldus het standpunt van de Koninklijk Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (hierna KNMG). 66 Tevens zouden de toetsingscommissies voorheen een ‘lijden aan het leven’ geval als onzorgvuldig zien. Uit een aantal gevallen blijkt dat ook deze commissies steeds vaker situaties, waarin ouderen levensmoe zijn, beoordelen als ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden.’67 Dat deze eis alleen te beoordelen is door een arts behoeft geen discussie. De arts is immers de deskundige op dit gebied. De niet-arts handelt in deze eis dus zorgvuldig als hij dit punt laat beoordelen door een arts. Bij de derde eis, opgenomen in artikel 2 lid 1 sub c Euthanasiewet, kan aansluiting worden gevonden bij de weloverwogenheid van het verzoek, vastgelegd in de zorgvuldigheidseis onder a.68 In sub c is namelijk bepaald dat de arts de patiënt dient voor te lichten over zijn situatie en zijn vooruitzichten. Op deze manier kan worden voorkomen dat een patiënt om levensbeëindiging vraagt terwijl hij onvoldoende inzicht heeft in de situatie. Aangezien voor deze eis wederom de deskundigheid van een medicus is vereist, handelt een niet-arts zorgvuldig als hij de situatie en vooruitzichten laat beoordelen door een arts. De vierde zorgvuldigheidseis is neergelegd onder sub d van artikel 2 lid 1 Euthanasiewet. Deze houdt in dat de arts met de patiënt tot de conclusie is gekomen dat er voor de patiënt geen redelijke andere oplossing was. Deze zorgvuldigheidseis houdt verband met de eis van subsidiariteit, die nader wordt besproken in de volgende paragraaf. Levensbeëindiging op verzoek is alleen mogelijk wanneer minder ‘ingrijpende alternatieven’ niet mogelijk zijn. Een alternatieve oplossing kan bestaan uit behandelingen die gericht zijn op herstel, genezing of palliatieve zorg.69 Als de patiënt een behandeling, die het lijden zal verminderen, weigert dan zal een verzoek tot hulp bij zelfdoding niet slagen. Dit is overigens een subjectief oordeel aangezien het lijden door arts en patiënt moeilijk geobjectiveerd kan worden. Nu hier weer een medische achtergrond is vereist kan de niet-arts aan deze eis niet zelfstandig voldoen. De niet-arts handelt zorgvuldig door dit wederom te laten beoordelen door een arts. De vijfde zorgvuldigheidseis houdt in dat de arts ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien. Deze arts heeft schriftelijk zijn oordeel 66
KNMG 2011, p. 23 Jaarverslag Regionale toetsingscommissie euthanasie 2011, casus 11. 68 Legemaate 2005, p. 340. 69 Legemaate 2005, p. 340. 67
21
gegeven over de situatie, op basis van alle zorgvuldigheidseisen. De wet noemt deze eis in artikel 2 lid 1 onder e van de Euthanasiewet. Indien het advies van de onafhankelijke arts afwijkt, is het de taak van de toetsingscommissie extra kritisch naar de zaak te kijken. De onafhankelijke arts, welke geen praktijkgenoot, assistent of familielid van de arts mag zijn, waarborgt op deze manier de onafhankelijkheid. 70 Het raadplegen van een onafhankelijke arts, behoeft geen medische kennis. Aan deze voorwaarde kan door een niet-arts zelfstandig worden voldaan en er wordt zodoende zorgvuldig gehandeld. De laatste zorgvuldigheidseis, bestaande uit de medisch zorgvuldige levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding, is vastgelegd in artikel 2 lid 1 onder f van de Euthanasiewet. Onder medisch onzorgvuldig wordt onder andere verstaan, het in delen verstrekken van medicatie (in plaats van op één moment) door de arts aan de patiënt zodat de patiënt de medicijnen kan opsparen. Voorts wordt onder medisch onzorgvuldig verstaan, de medicijnen ruim voor het moment dat de zelfdoding plaatsvindt, aan de patiënt in bewaring geven. De arts kan bij de zelfdoding aanwezig zijn of oproepbaar in geval er zich complicaties voordoen. 71 De arts hoeft niet bij de zelfdoding aanwezig te zijn,72 al wordt dit door de tuchtrechter niet altijd geaccepteerd.73 Deze laatste zorgvuldigheidseis kan enkel door de arts worden uitgevoerd, aangezien deze medisch onderlegd is. Een niet-arts heeft in zijn algemeenheid geen ervaring op het gebeid van het toedienen van medicijnen en zou medische bijstand kunnen organiseren op het moment dat de medicijnen worden toegediend. Alleen dan kan van zorgvuldig handelen worden gesproken.
Naast alle genoemde zorgvuldigheidseisen van de Euthanasiewet dient de arts zich ook transparant en toetsbaar op te stellen. Dit kan hij realiseren door de hulp bij zelfdoding te melden bij een gemeentelijke lijkschouwer. 74 Deze eis zou tevens van toepassing kunnen worden verklaard op de niet-arts, omdat voor deze voorwaarde medisch inzicht niet is vereist. Concluderend kan worden gesteld dat binnen de huidige Euthanasiewetgeving en volgens de jurisprudentie bij vrijwel alle zorgvuldigheidseisen de aanwezigheid van een arts vereist is. Niet voor niets heeft de wetgever destijds bepaald dat hulp bij zelfdoding alleen mogelijk is wanneer deze gevallen medisch worden begeleid en na afloop verplicht worden getoetst.75 70
Legemaate 2005, p. 341. Legemaate 2005, p. 341-342. 72 Rb. Rotterdam 23 juni 1992, NJ 1992, 664. 73 Jaarverslag Regionale toetsingscommissie euthanasie 2001, p. 23-24. 74 Cleiren & Verpalen 2012, art. 293 Sr. 75 Kamerstukken II 2012-13, 31 036, nr. 7, p. 6. 71
22
Bovendien blijkt uit een recent wetenschappelijk onderzoek dat het Nederlandse publiek liever betrokkenheid van een arts bij hulp bij zelfdoding heeft (69%).76 3.2.2 Eisen van de proportionaliteit en subsidiariteit Naast de eis van het voldoen aan de zorgvuldigheidseisen en de meldingsplicht dienen bij de afweging van conflicterende belangen77 tevens de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen.78 Ten aanzien van het proportionaliteitsbeginsel is het van belang dat het zwaarst wegende rechtsgoed dient te worden beschermd. Er kan bijvoorbeeld worden geoordeeld dat het bestrijden van pijn door hennep (en het telen ervan) zwaarder weegt dan het maatschappelijk belang door het handhaven van de Opiumwet.79 Uit jurisprudentie blijkt overigens dat de rechter een grote vrijheid heeft in de waardering van de conflicterende belangen.80 Bij de beoordeling speelt de rechtsgrond van de strafbepaling een belangrijke rol. De rechtsgrond voor hulp bij zelfdoding is de eerbied voor het menselijk leven en is zwaarwegend, zo blijkt uit hoofdstuk 2. Een niet-arts handelt onzorgvuldig als hij in de belangenafweging niet kiest voor het zwaarstwegende belang.81 Voorts dient het beginsel van subsidiariteit in acht te worden genomen. Er dient nagegaan te worden of er ook een minder vergaand middel kon worden gebruikt om hetzelfde doel te bereiken. Hierbij gaat het er om dat de persoon, in dit geval de niet-arts, er alles aan doet om te voorkomen dat de strafbepaling hulp bij zelfdoding wordt overschreden.82 Zo kan een niet-arts met hulp van een arts, zorgvuldig handelen door bijvoorbeeld een niet strafbare alternatieve levensbeëindiging en/of pijnbestrijding te bespreken met degene die wenst te sterven. 83 Wanneer er nog alternatieven voor handen zijn en toch de hulp bij zelfdoding wordt verleend, handelt de nietarts onzorgvuldig en voldoet deze niet aan de subsidiariteitseis. 84 Voornoemde eis speelt overigens voornamelijk een grote rol bij mensen die geestelijk lijden, aangezien het beoogde doel bij waardering van rechtsbelangen moeilijk te formuleren is.85
76
Schoonman, van Tiel & van Delden 2013, p. 1-7. Deze term wordt nader verklaard in hoofdstuk 5. 78 Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 79 Hof Leeuwarden 17 oktober 2006, LJN AZ0244. 80 HR 26 mei 1987, NJ 1988,168. 81 Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 82 Wemes & Ten Voorde 2012, art. 40 Sr. 83 Rb. Utrecht 21 december 1982, NJ 1983, 264. 84 Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 85 HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656 (met nt. T.M. Schalken). 77
23
3.3
(On)juiste motieven van een niet-arts en risico’s van niet strafbaarstelling
Naast het feit dat er beoordeeld moet worden of een niet-arts zorgvuldig heeft gehandeld bij een levensbeëindiging, dient ook te worden bezien of de niet-arts ‘zuivere’ motieven had.86 Om de term nader te verklaren zal een aantal voorbeelden worden beschreven waaruit (on) zuivere motieven blijken. In de zaak Heringa is door verdachte een verklaring afgelegd. Heringa gaf aan dat de wens van zijn moeder om te sterven groot was en dat zijn hulp voortkwam uit barmhartigheid. Hij verklaarde bij de politie als volgt: ’Ik voelde haar nood. En ik voelde dat ik haar nu niet in de steek wilde laten. (...) Ik voelde de wanhoop van mijn moeder en dat gunde ik haar niet. (...) Toen ik dat zo zag, moest ik handelen en kon ik niet stilzitten. Ik zou mij ongelooflijk schuldig hebben gevoeld als ik niets had gedaan.’87 Uit deze verklaring blijkt dat Heringa heeft gehandeld uit compassie, vanuit naastenliefde, dus met nobele motieven, zo vond ook de rechtbank Arnhem. De rechtbank vond overigens wel dat Heringa op bepaalde punten onzorgvuldig had gehandeld, ondanks alle goede bedoelingen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat zuivere motieven niet alles toestaan.88 Y. Buruma laat in zijn artikel ‘Uit vrije wil’ 89 zijn licht schijnen op mogelijke onzuivere motieven. Hij geeft een schrijnend voorbeeld van een ernstige zieke man die koste wat het kost het afstuderen van zijn kleindochter wilde meemaken en daardoor zijn pijn wist te verdragen. Op een dag gaf de schoonzoon bij de dokter aan dat ze over een week op vakantie wilden gaan. Daarbij stelde hij de vraag: ‘dokter, zou het niet eens tijd zijn?’ Twee dagen daarna verzocht de zieke man om euthanasie. Dit is een duidelijk voorbeeld waarin sprake is van een onzuiver motief. Voorts is ditzelfde voorbeeld denkbaar bij een familielid (niet-arts) met een financieel gewin. De schoonzoon zou ervoor kunnen zorgen dat bijvoorbeeld zijn vader zijn leven eerder beëindigt of laat beëindigen zodat hij (de niet-arts) sneller gebruik kan maken van de erfenis. Dit is wederom een duidelijk geval van een niet-arts met een onzuiver motief. Aangezien onzuivere motieven altijd zullen blijven bestaan, zal het niet strafbaar stellen van hulp bij zelfdoding als een groot risico worden gezien.90 Het grootste risico van het niet strafbaar stellen van artikel 294 lid 2 Sr is dat de hulp niet meer voorbehouden is aan artsen. Eenieder kan dan de ander op diens verzoek helpen bij de dood. Twee voorspelbare situaties kunnen zich voordoen als de hulp uit het medische domein wordt gehaald en algemeen geaccepteerd wordt dat mensen in bepaalde gevallen ten onrechte worden geholpen 86
Hof Arnhem, 17 februari 2012, NJ 2012, 509 (met nt. T.M. Schalken). Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 88 Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 89 Buruma 2010, p. 467. 90 <www.gezond24.nl> zoek op ‘Geen celstraf in zelfdodingszaak Albert Heringa’. 87
24
bij zelfdoding. De eerste situatie vloeit bijvoorbeeld voort uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam in 2006. 91 Aan verdachte, die zelfbeschikking te allen tijde vooropstelde, wendden zich mensen met een doodsverlangen. In casu had verdachte aan degene met een doodsverlangen informatie en/of instructies gegeven over de wijze waarop zij een einde aan haar leven kon maken. Tevens had verdachte één van de medicijnen aangereikt die gebruikt zijn bij de zelfdoding. Verdachte had de grens overschreden en onzorgvuldig gehandeld door zich niet te beperken tot het verstrekken van algemene informatie en/of het verlenen van morele steun. Ook had verdachte nagelaten onderzoek te doen naar de ernst en de consistentie van de door het slachtoffer geuite doodswens. Terugblikkend leek het er sterk op dat degene die een doodverlangen had niet stabiel was in haar doodswens. 92 De tweede situatie is wellicht een moeilijkere kwestie, maar desalniettemin voorspelbaar. Er kunnen namelijk verschillende motieven ten grondslag liggen aan het al dan niet verlenen van hulp bij zelfdoding die zijn aangehaald aan het begin van deze paragraaf. Het gevaar van druk door derden is moeilijk na te gaan, maar een veelzeggend gegeven is dat 29 % van de artsen bij het verlenen van euthanasie of hulp bij zelfdoding wel eens signalen hebben opgemerkt van ongewenste druk van derden op een patiënt.93
3.4
Conclusie
De zorgvuldigheidseisen en de meldingsplicht zoals omschreven in de Euthanasiewet die gelden voor een arts, kunnen een kader bieden voor het zorgvuldig handelen van een niet-arts. De doelstellingen van de Euthanasiewet betreffen ‘de rechtszekerheid voor de arts en de patiënt’, ‘controleerbaarheid, transparantie en toetsbaarheid van het handelen van de arts’ en ‘het bevorderen van de kwaliteit van het handelen van de arts’. De verschillende beginselen die ten grondslag liggen aan de Euthanasiewet zijn ‘het barmhartigheidsbeginsel’, ‘de zelfbeschikking’ en ‘de beschermwaardigheid van het leven’. Binnen de huidige Euthanasiewetgeving en volgens de jurisprudentie is bij het voldoen aan vrijwel alle zorgvuldigheidseisen de aanwezigheid van een arts vereist en kunnen de zorgvuldigheidseisen niet (volledig) van toepassing worden verklaard op en niet-arts. De zorgvuldigheidseis of er bij een patiënt sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, is een ingewikkelde vraag omdat lijden individueel bepaald is. De wetgever geeft aan dat
91
Hof Amsterdam 31 augustus 2006, GJ 2006, 146 (m.nt. A.C. de Die). Buruma 2010, p 467. 93 Van der Heide, Legemaate & Onwuteaka-Philipsen e.a. 2012, p. 136. 92
25
mensen die klaar zijn met leven geen beroep kunnen doen op de Euthanasiewet. Daarnaast geeft de wetgever aan dat de Euthanasiewet open normen bevat en er gelegenheid is voor wijziging en uitleg van die open normen indien er zich ontwikkelingen voordoen. Zowel de KNMG als de toetsingscommissies geven momenteel aan dat er situaties denkbaar zijn dat ouderen die levensmoe zijn en kleine medische kwaaltjes hebben, kunnen worden beoordeeld als ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’. Ook dient de (niet-)arts de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen. Een (niet-)arts handelt onzorgvuldig als hij in de belangenafweging niet kiest voor het zwaarstwegende belang. Tevens handelt hij onzorgvuldig als er nog alternatieven mogelijk zijn om hulp bij zelfdoding te plegen. Tot slot dient een niet-arts zuivere motieven te hebben bij het verlenen van hulp bij zelfdoding en dienen onzuivere motieven te worden uitgesloten. Door de immer aanwezige dreiging van onzuivere motieven en het wegvallen van de zorgvuldige medische begeleiding van een arts, zal het niet strafbaar stellen van hulp bij zelfdoding worden gezien als een groot risico.
26
Hoofdstuk 4: Zelfbeschikkingsrecht in het huidige tijdsgewricht 4.1
Ontwikkelingen van het zelfbeschikkingsrecht en het EHRM
In de juridische en medisch-ethische literatuur, wetgeving en rechtspraak wordt op verschillende manieren verwezen naar het begrip zelfbeschikkingsrecht. Dit heeft te maken met de ontwikkeling die het begrip de afgelopen halve eeuw heeft doorgemaakt, welke onder andere is geïnspireerd door ‘protestbewegingen en emancipatiegolven’ in die tijd. 94 Deze paragraaf geeft een korte weergave van deze ontwikkeling en voorts wordt beschreven hoe het EHRM het zelfbeschikkingsrecht invult.
In de medische wereld kwam het begrip zelfbeschikkingsrecht al vroeg aan de orde. Echter, de praktijk wees uit dat de arts uiteindelijk de macht hield. In de jaren zeventig vond er een belangrijke verandering plaats waarin het zelf beslissen van de patiënt meer werd benadrukt. In deze periode werd zelfbeschikking gezien als waarborg om te allen tijde beslissingen te kunnen nemen die eventueel strijdig zouden kunnen zijn met algemene opvattingen. 95 De beschermwaardigheid van het leven kwam in het kader van levensbeëindiging steeds openlijker ter discussie te staan en er werd steeds meer gepleit voor het respecteren van het zelfbeschikkingsrecht. 96 Tevens ontwikkelden zich in deze jaren het gezondheidsrecht, de medische ethiek en er kwamen patiëntenwetten tot stand. In de jaren negentig kwam er kritiek op het ‘absolute’ zelfbeschikkingsrecht en werden er weer nuances aangebracht in dat recht. Er kwam meer accent te liggen op de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van patiënt en arts waarin zelfbeschikking niet op zichzelf stond maar verenigd werd met ‘authenticiteit, weloverwogenheid en zelfreflectie.’97 Heden ten dage komt, met name door de toenemende mondigheid van de burger, in de rechtspraak (zowel nationaal als in de jurisprudentie van het EHRM) het begrip zelfbeschikkingsrecht steeds meer in de schijnwerpers te staan. Een belangrijk signaal omtrent het recht op zelfbeschikking wordt door de rechtbank afgeven in de zaak van Heringa, waarin de rechtbank aangeeft dat er sprake is ‘van een tijdperk van groeiende medische mogelijkheden en langere levensverwachtingen, waarin mensen zich
94
Hendriks, Friele, Legemaate & Widdershoven 2013, p. 25. Hendriks, Friele, Legemaate & Widdershoven 2013, p. 25-26. 96 Leenen 1978, p. 28. 97 Hendriks, Friele, Legemaate & Widdershoven 2013, p. 25-26. 95
27
zorgen maken over zelfbeschikking, behoud van eigen identiteit en kwaliteit van leven.’98 Daarnaast is in de jurisprudentie van het EHRM ook een ontwikkeling te zien. Hulp bij zelfdoding raakt vier grondrechten, die niet zijn opgenomen in de Grondwet. Deze rechten betreffen; het recht op leven (hulp bij zelfdoding is een manier van opzettelijke levensbeëindiging), het recht op zelfbeschikking (het recht van de patiënt om zelf bepalen op welke manier en wanneer hij komt te overlijden), het verbod van onmenselijke behandeling (het verbieden van het beëindigen van leven kan uitmonden in het aanhouden van lijden, dat als inhumaan kan worden gezien) en als laatste het recht op een eerlijk proces (artsen moeten hulp bij zelfdoding melden en worden geacht mee te doen aan een onderzoek door een toetsingscommissie). Deze rechten klinken door in verschillende grondwetsbepalingen, bijvoorbeeld het verbod van de doodstraf (114 Grondwet) en zijn tevens erkend door wetgeving en rechtspraak. Niet geheel onbelangrijk is dat deze rechten stevig verankerd liggen in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna EVRM), in het bijzonder in artikel 2, 3, 6 en 8.99 Het EHRM heeft zich overigens jarenlang niet uitgelaten over zaken die betrekking hadden op hulp bij zelfdoding. Een belangrijke reden hiervoor was dat er over dit onderwerp in Europa maar geen overeenstemming kon worden bereikt.100 Daar kwam voor een groot deel een einde aan na de belangrijke uitspraak die in dit kader door het EHRM werd gedaan op 29 april 2002 inzake Pretty tegen het Verenigd Koninkrijk. De ernstig zieke Pretty verzocht de Director of Public Prosecutions om niet-vervolging van haar man, die Pretty zou helpen bij haar levenseinde, omdat zij zelf niet meer in staat was dat te doen. Deze toezegging werd geweigerd aangezien hulp bij zelfdoding strafbaar was. Pretty wendde zich tot het EHRM en stelde dat de weigering van de Director of Prosecution in strijd zou zijn met onder andere het recht op leven.101 Het recht op leven is vermeld in verschillende verdragen zoals onder andere artikel 2 van het EVRM en artikel 6 van het IVBPR. Dit recht wordt gezien als één van de meest fundamentele rechten van de mens. 102 Het EHRM oordeelde dat het Verenigd Koninkrijk niet in strijd heeft gehandeld met artikel 2 van het EVRM omdat het recht op leven geen recht om te sterven inhoudt. Dit betekent dat een staat niet de verplichting heeft om een ander te helpen bij zijn sterven. Tevens kan er geen verband worden gelegd tussen het recht op leven dat beschermd moet worden en de kwaliteit van dat leven of wat een burger prefereert te doen met dat leven. Het recht op zelfbeschikking voorziet artikel 2 in dit 98
Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. Hendriks 2014, p. 151-152. 100 EHRM 19 juli 2012, nr. 497/09 (Koch/Duitsland; m.nt. Dorscheidt). 101 EHRM 29 april 2002, nr. 2346/02 (Pretty/VK). 102 EHRM 27 september 1995, serie A, nr. 324/2000 (MCCann/VK). 99
28
kader niet. 103 Voorts werd in deze zaak door het EHRM bevestigd dat het recht op zelfbeschikking, in termen van ‘persoonlijke autonomie’, wel deel uitmaakt van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer genoemd in artikel 8 van het EVRM. Zo heeft een patiënt, die volwassen en aanspreekbaar is, bijvoorbeeld het recht om een levensreddende medische behandeling te weigeren.104 Het recht op zelfbeschikking heeft daarmee voor het eerst een duidelijke bevestiging gevonden in de uitspraken van het EHRM. Intussen heeft het EHRM in een aantal actuele uitspraken, het recht op een zelfgekozen dood aanvaard als onderdeel van artikel 8 EVRM. 105 Dit blijkt onder andere ook uit de zaak Haas tegen Zwitserland. Hierin deed Haas, die al 20 jaar leed aan een bipolaire stoornis, een beroep op voornoemd artikel. Na meerdere mislukte zelfmoordpogingen meende Haas dat de staat hem in de gelegenheid moest stellen een dodelijk middel aan hem te verstrekken, zodat hij op deze wijze een waardig einde aan zijn leven kon maken. De staat weigerde dit te verstrekken. Het EHRM oordeelde dat een burger vrij is zijn eigen wil te bepalen ten aanzien van zijn levenseinde. Dit omvat tevens het recht om te beslissen op welke manier en welk tijdstip de persoon in kwestie wil sterven. Echter, voor de staat bestaat geen positieve verplichting om ervoor te zorgen die middelen ook te verstrekken, waarmee de burger een einde aan zijn leven kan maken.106 Het EHRM stelt dan ook dat in deze kwestie de staten een ruime ‘margin of appreciation’ moet worden toegekomen. Deze margin of appreciation kan overigens op grond van artikel 8 lid 2 EVRM107 het recht van artikel 8 EVRM inperken ingeval dat in harmonie met de wet is. Tevens voegde het EHRM in deze zaak eraan toe dat het recht op een zelfgekozen dood niet alleen ‘theoretisch en illusoir’ moest zijn maar ook ‘praktisch en effectief’. Zo blijkt uit jurisprudentie dat het EHRM recent overheden in een bepaalde situatie heeft veroordeeld wegens schending van het EVRM omdat zij burgers beletten om tot levensbeëindiging over te gaan. Dit is onder ander bepaald in het arrest Koch tegen Duitsland waar het EHRM zich ook heeft uitgelaten over de ruime beoordelingsruimte die een staat heeft bij het beoordeling van hulp bij zelfdoding.108
103
EHRM 29 april 2002, nr. 2346/02 (Pretty/VK). EHRM 29 april 2002, nr. 2346/02 (Pretty/VK), par. 61. 105 EHRM 26 oktober 2000, nr. 48335/99 (Sanles Sanles/Spanje); EHRM18 april 2002, nr. 69580/01 (Litovchenko/Rusland) en EHRM 20 november 2008, nr. 55185/08 (Ada Rossi e.a./Italië). 106 EHRM 20 januari 2011, nr. 31322/07 (Haas t. Zwitserland; m.nt. Hendriks). 107 ‘Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen’. 108 EHRM 19 juli 2012, nr. 497/09 (Koch/Duitsland) en EHRM 14 mei 2013, nr. 67810/10 (Gross/Zwitserland). 104
29
Gelet op bovengenoemde uitspraken kan worden afgevraagd in hoeverre er door het EHRM gegeven interpretatie aan de essentiële artikelen van het EVRM ruimte gelaten is voor de Nederlandse Euthanasiewet. In Nederland werd het recht op zelfbeschikking, bij de totstandkoming van de Euthanasiewet, ondergeschikt aan het barmhartigheidsbeginsel en de rol van de arts.109 De overheid stelde zich daarbij op het volgende standpunt: ’Het recht op leven kan niet als onvervreemdbaar worden beschouwd in de zin dat die onvervreemdbaarheid in de weg zou staan aan de hoogst individuele en persoonlijke afweging die iemand kan maken om het eigen leven niet voort te zetten wanneer dat leven in de ogen van de betrokkene niet langer als menswaardig wordt beschouwd.’110
De Euthanasiewet is volgens de Nederlandse overheid niet in strijd met menselijke verdragen. Door het vastleggen van de strafuitsluitingsgrond kan een arts namelijk voldoen aan de uitdrukkelijke doodswens van de patiënt. Door Hendriks wordt daarentegen gesteld dat onze wetgever geen recht heeft gedaan aan het door het EHRM erkende ‘recht op een zelfgekozen dood’ vast te leggen. 111 Ook wordt de Euthanasiewet door verschillende internationale organisaties (mede bepaald door uitspraken van het EVRM) gezien als het in strijd zijn met het recht op leven.112 De meningen lopen hierover dus sterk uiteen.
4.2
Visie zelfbeschikkingsrecht
Om antwoord te vinden op de vraag wat het zelfbeschikkingsrecht thans inhoudt, zullen de invalshoeken van verschillende groepen artsen, ethici en de wetgever aan het licht komen in de volgende drie paragrafen.
4.2.1 Visie artsen Met het zelfbeschikkingsrecht in het gezondheidsrecht doelt men op ‘het recht van de mens om binnen een door overheid, medeburgers en instellingen van de samenleving gevrijwaarde ruimte naar zijn eigen levensvisie te leven’. Het veilig stellen van het zelfbeschikkingsrecht is in het gezondheidsrecht van groot belang en staat voortdurend onder druk bij de arts en de patiënt.113 Hulp bij zelfdoding behoort niet tot het gewone hulpverleningspakket van de arts en wordt gezien als een bijzondere medische handeling. Bezwaren (ook principieel van aard) van de arts tegen hulp bij zelfdoding dienen door de patiënt te worden aanvaard, aldus het 109
Den Hartogh 1996, p. 148-168. Kamerstukken II 1999/00, 26 691, nr. 6, p. 114. 111 EHRM 20 januari 2011, nr. 31322/07 (Haas/Zwitserland; m.nt. Hendriks), par. 51. 112 Hendriks & Ten Napel 2007, p. 215-228. 113 Ten Have, Ter Meulen & Van Leeuwen 2003, p. 101-102. 110
30
KNMG. 114 Levensbeëindiging op verzoek wordt door het KNMG nog altijd gezien als ultimum remedium en de rechtvaardiging is gelegen in een conflict van plichten. Enerzijds dient de arts het lijden van de patiënt te verlichten, anderzijds dient het leven van een patiënt te worden beschermd. Hierin dient de arts zelf een afweging te maken. Het KNMG maakt tevens in haar standpunt duidelijk dat een verzoek tot hulp bij zelfdoding aan een arts een hele ingrijpende vraag is. Voornoemde geldt vooral als het gaat om een patiënt die niet terminaal is waarvan het beoordelen van dat verzoek als ingewikkeld wordt gezien. Die complexiteit zit in het feit dat een arts mogelijk strafrechtelijk vervolgd kan worden indien hij afwijkt van de Euthanasiewet. Deze gevallen worden door de arts ervaren als grote maatschappelijke druk met veel risico’s.115 ‘Lang niet alle artsen zullen bereid zijn dan wel moreel in staat zijn de bestaande wettelijke ruimte, die luider dan ooit op grond van zelfbeschikking door de maatschappij wordt geclaimd, volledig te kunnen en willen benutten.’116 Indien de doodswens van de patiënt niet valt binnen de kaders van de Euthanasiewet kan de patiënt er zelf voor kiezen te stoppen met eten en drinken. De arts heeft ook hierbij een zorgplicht om de patiënt zo goed mogelijk te instrueren en dit proces in goede banen te leiden.117 Vastgesteld kan worden dat het KNMG oog heeft voor het geclaimde recht op zelfbeschikking van de patiënt maar dat de (principiële) bezwaren van de arts bij het uitvoeren van het verzoek van hulp bij zelfdoding door de patiënt dienen te worden gerespecteerd. In de praktijk kan worden gesteld dat de arts thans de uiteindelijke macht houdt.
4.2.2 Visie ethici Één van de morele uitgangspunten, die van belang zijn als het gaat om rechtvaardiging van hulp bij zelfdoding, is het recht op zelfbeschikking. Dit recht betekent dat het individu zelf kiest wat hij doet en hoe hij zijn leven inricht. Het zelfbeschikkingsrecht wordt in de ethiek gebaseerd op het werk van Kant en Mill. Moraliteit van hulp bij zelfdoding is sterk geëngageerd aan de moraliteit van zelfdoding. Kant betoogt dat voor een individu altijd de plicht bestaat zijn leven te behouden ten overstaan van zichzelf als persoon118 en voert daarbij twee argumenten aan: 1. Op basis van zelfliefde kan een rationeel denkend mens zichzelf niet opzettelijk schade toebrengen, laat staan zichzelf van het leven beroven. 114
KNMG 2011, p. 6. KNMG 2011, p. 6. 116 KNMG 2011, p. 7. 117 KNMG 2011, p. 6-8. 118 Ten Have, Ter Meulen & Van Leeuwen 2003, p. 89. 115
31
2. Zelfdoding ontdoet een mens compleet van enige menswaardigheid, terwijl deze juist door de mens zelf moet worden behouden en beschermd.119 Ten aanzien van het eerste argument stelt Kant dat zelfliefde aangeboren is om op deze manier het leven voort te zetten en te stimuleren. Indien een individu zijn voortzetting wil beëindigen zou dat niet in harmonie zijn met de natuurwet die het leven stimuleert en kan dit als immoreel worden beschouwd.120 Een kritiekpunt hierop is de vraag of zelfliefde niet ook kan bestaan uit de behoefte om gevaar en pijn te voorkomen. Ten aanzien van het tweede standpunt stelt Kant dat zelfdoding zich op de afbreuk van menswaardigheid richt. Iemand die zijn leven beëindigt, ziet zichzelf enkel als middel om zijn eigen leven te bewaren, dat in strijd is met de morele wet.121 Hierbij kan de kritische vraag worden gesteld of geen afbreuk wordt gedaan aan het zelfbeschikkingsrecht, door een mens niet de beschikking te geven over het zelfstandig maken van keuzes. Naast Kant betoogt Mill dat zelfdoding zich niet altijd beperkt tot enkel een mens maar ook tot het maatschappelijke domein, waardoor ingrijpen van de overheid kan worden gerechtvaardigd.122 Als voorbeeldsituatie kan worden weergegeven; een vrouw die twee jonge kinderen heeft, waarvan zij de plicht heeft ze groot te brengen, op voorwaarde dat deze vrijwillig zijn verwekt. Volgens Mill heeft de overheid ook de plicht haar, op grond van sociale verplichtingen, in leven te houden. In dit geval wordt de vrouw enkel gezien als middel om haar kinderen groot te brengen en wordt er afbreuk gedaan aan de menswaardigheid die door Kant wordt betoogd. De vraag is hier of zelfdoding tevens immoreel is als een individu zich van het leven berooft en geen maatschappelijke verplichtingen meer heeft. Afsluitend kan worden aangenomen dat in de ethiek (hulp bij) zelfdoding als immoreel wordt beschouwd. Dit rechtvaardigt overigens niet dat anderen meer invloed mogen hebben over iemand anders leven.
123
Hierdoor blijft het recht op
zelfbeschikking in de wereld van ethiek een dominant recht.
4.2.3 Visie wetgever De regering heeft tijdens de parlementaire behandeling van de Euthanasiewet een duidelijk standpunt willen uitdragen over het zelfbeschikkingsrecht. Zij meent dat wanneer iemand
119
Kant 2011, p. 177. Brassington 2006, p. 571. 121 Brassington 2006, p. 572. 122 Mill & John 2002, p. 63. 123 Glover 2006, p. 266. 120
32
geen levenslust meer heeft, er geen gereguleerde mogelijkheid mag zijn om uit het leven te stappen. Wel vindt de Kamer het belangrijk aandacht te schenken aan de signalen, waarachter een vraag om hulp zich kan verbergen.124 Een doel van de Euthanasiewet is onder andere de arts straffeloos te stellen indien hij gehoor geeft aan de wens van de patiënt om te sterven die uitzichtloos en ondraaglijk lijdt. De regering stelt dat voornoemd uitgangspunt, waar het gaat om een verzoek tot euthanasie of hulp bij zelfdoding, nooit kan worden uitgelegd als een zelfbeschikkingsrecht.125 Tevens stelt zij de beschermwaardigheid van het leven voorop en zal euthanasie en hulp bij zelfdoding strafbaar blijven. Hiermee tracht de regering een balans te vinden tussen de burger en zijn verantwoordelijkheid om zijn eigen keuzes te maken en de zorg van de overheid die de beschermwaardigheid van het leven hoog in het vaandel hebben staan. De afgelopen decennia zijn door maatschappelijke en medische ontwikkelingen de wettelijke normen meer opgerekt en anders ingevuld. Waar eerst alleen plaats was voor euthanasie en hulp bij zelfdoding voor mensen met een ernstige ziekte, is binnen de Euthanasiewet nu ook ruimte voor mensen met psychische problemen, dementie of bejaarden met een opeenstapeling van kwaaltjes. 126 De regering noemt dit, in de tweede evaluatie van de Euthanasiewet, ‘ontwikkelende opvattingen met betrekking tot de strekking en reikwijdte van de open normen die in de wet zijn opgenomen.’127 In het regeerakkoord van Rutte-II wordt aangehaald dat er een maatschappelijke discussie nodig is over onder andere vragen rondom de toenemende mogelijkheden op medisch vlak en het zelfbeschikkingsrecht dat steeds sterker aanwezig is bij de burger. Het regeerakkoord geeft voorts het volgende aan: ’leidend is het beginsel van zelfbeschikking, altijd in samenhang met menselijke waardigheid, goede zorg en beschermwaardigheid van het leven. (...)’ De maatschappelijke discussie omtrent levensbeëindiging op verzoek zal blijven worden gevoerd en kan wellicht in de toekomst tot aanpassing van de wet leiden. 128 Hoe dit op medisch-ethisch gebied eruit gaat zien is evenwel nog niet duidelijk. Afsluitend kan worden geconcludeerd dat inzake euthanasie en bij hulp bij zelfdoding formeel niet over het zelfbeschikkingsrecht wordt gesproken. Dit is niet opmerkelijk aangezien in de wetsgeschiedenis naar voren komt dat de beschermwaardigheid van het leven boven het zelfbeschikkingsrecht staat. Echter, de praktijk en het regeerakkoord wijzen anders uit en geven aan dat er wel plaats is voor het zelfbeschikkingsrecht, zoals ook wordt aangegeven 124
Handelingen II 22 november 2000, p. 26-2120. Kamerstukken II 2000/01, 26 691, nr. 6, p. 17. 126 De Wildt 2013, p. 3. 127 Van der Heide 2012, p. 228. 128 Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15, p. 23. 125
33
door het EHRM. Dat het zelfbeschikkingsrecht zich nog sterker zal nestelen in het politieke en maatschappelijke debat over euthanasie en hulp bij zelfdoding lijkt onontkoombaar.129
4.3
Belangenorganisaties gericht op hulp bij zelfdoding
Er zijn momenteel drie organisaties die zich bezighouden met hulp bij zelfdoding. Deze organisaties maken zich onder meer hard voor het recht op zelfbeschikking. Zij zoeken naar mogelijkheden om op een humane wijze een einde te maken aan het (lijden aan het) leven en bieden daarbij hulp en ondersteuning. De Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig LevensEinde, de Stichting Vrijwillig Leven en Stichting De Einder worden achtereenvolgens besproken.
4.3.1 Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig LevensEinde De Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig LevensEinde (hierna NVVE) is in 1973 opgericht naar aanleiding van de zaak Postma. Dit betrof de eerste euthanasiezaak in Nederland.130 De NVVE pleit voor straffeloosheid van stervenhulp aan ‘mensen, die veelal op hoge leeftijd zijn, voor wie de persoonlijke waardigheid onomkeerbaar verloren is gegaan en van wie het leven naar eigen beleving geheel voltooid is, alles uiteraard na een consistent en vanuit vrije wilsvorming ontstaan weloverwogen verzoek.’ 131 De vereniging besteedt veel aandacht aan de problematiek van ‘lijden aan het leven’ en biedt hulp met name op theoretisch vlak door onder meer het geven van voorlichting en informatie. Hierbij wordt telkens het recht op zelfbeschikking voorop gezet en dient eerbied voor het leven niet meer als absolute waarde te worden gezien.132 Ook pleit de NVVE voor de invoering van ‘laatste-wil-pil’ welke een voortzetting van de pil van Drion is. Huib Drion deed in 1991 een voorstel om een middel/pil beschikbaar te stellen waarmee ouderen op een menswaardige manier en op het moment dat zij hun leven voltooid achten, een einde aan hun leven konden maken.133 Dit voorstel leidde tot veel discussie en zorgde voor ophef in de politiek, maar de pil kwam er, ondanks dat drie kwart van de Nederlanders voorstander van het voorstel waren,134 uiteindelijk niet uit angst voor veel onbevangen zelfdodingen.135 De ‘laatste-wil-pil’
129
De Wildt 2013, p. 4. <www.nvve.nl> zoek op ‘Organisatie’. 131 <www.nvve.nl> zoek op ‘Verslag Algemene ledenvergadering 2007’ (bijlage 3, p. 47 e.v.). 132 <www.nvve.nl> zoek op ‘Hulp is geen misdaad’. 133 Drion, NRC Handelsblad 26 oktober 1991. 134 <www.ncrv.nl> zoek op ‘Rondom 10, klaar met leven’. 135 Kamerstukken II 2001/02, 27681, nr.1, p. 1. 130
34
maakt euthanasie of hulp bij zelfdoding mogelijk voor ouderen die ‘klaar zijn met leven.’136 De NVVE gebruikt overigens hiervoor de term ‘Voltooid Leven’. Laatstgenoemde term wordt tevens gebruikt als titel voor het burgerinitiatief dat door de initiatiefgroep ‘uit vrije wil’ in februari 2010 is opgericht en in november 2013 overgedragen aan de NVVE.137 Het initiatief ‘Voltooid Leven’ komt op voor het legaliseren van stervenhulp aan ouderen (vanaf 70 jaar) die ‘klaar met leven’ zijn. Hierbij dient echter wel aan drie voorwaarden te worden voldaan; het moet een uitdrukkelijk verzoek zijn, zorgvuldig worden uitgevoerd en toetsbaar zijn. Het burgerinitiatief, dat bijna 120.000 steunbetuigingen opleverde, is als wetsvoorstel ‘Voltooid Leven’ op 8 maart 2012 besproken in de Tweede Kamer en op 27 maart 2012 afgewezen.138 Hierin werd een voorstel gedaan om een strafuitsluitingsgrond voor de niet-arts aan artikel 294 Sr toe te voegen. Enkele kritiekpunten van de Kamer waren onder andere dat het nog te vroeg was om een definitieve regeling te treffen voor legalisatie van stervenhulp, aangezien het maatschappelijk debat nog in volle gang is.139 Voorts werd als kritiekpunt aangehaald dat de Kamer een probleem zag in het zo goed als absolute zelfbeschikkingsrecht van de burger in het voorstel. Door het weg laten vallen van de essentiële zorgvuldigheidseisen, vastgelegd in de Euthanasiewet, vreesde de Kamer voor een gebrek aan beoordeling op het verzoek.140 Vervolgens heeft de regering begin 2013 (Evaluatie van de Euthanasiewet) haar licht nogmaals laten schijnen op het burgerinitiatief ‘Voltooid Leven’. Er werd geconcludeerd dat het burgerinitiatief zich niet goed verhoudt tot de Euthanasiewet, waarin na decennialange maatschappelijke discussie een evenwicht is gevonden voor het zorgvuldig handelen rondom het levenseinde. De kamer stelt dat de kans groot is dat, indien hulp bij zelfdoding uit het medische domein wordt gehaald en overgelaten wordt aan de niet-arts, zorgvuldigheid en transparantie verloren gaan.141 De meest actuele ontwikkeling is het oprichten van de Levenseindekliniek die voorts op initiatief van de NVVE in het leven is geroepen. Deze kliniek is op 1 maart 2012 van start gegaan en is bedoeld voor mensen die een verzoek tot euthanasie of hulp bij zelfdoding hebben gedaan dat niet is gehonoreerd door hun arts, terwijl wel voldaan is aan alle zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet. In de Levenseindekliniek werken artsen die gespecialiseerd zijn in euthanasie en hulp bij zelfdoding en trachten binnen de kaders van de 136
Peters 2005, nr. 3. <www.uitvrijewil.nl>. 138 Handelingen II 2011/12, 33 026, nr. 61, item 10. 139 Handelingen II 2011/12, 33 026, nr. 61, item 10, p. 93-97. 140 Handelingen II 2011/12, 33 026, nr. 61, item 10, p. 85-96. 141 Kamerstukken II 2012/13, 31 036, nr. 7, p. 7. 137
35
wet handelen.
142
Recent is de Levenseindekliniek nog berispt door de Regionale
toetsingscommissie omdat de kliniek niet voldoende bij een patiënt heeft vastgesteld dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Het Openbaar Ministerie onderzoekt momenteel of de betreffende arts vervolgd gaat worden.143 Filosoof Vink, die zich hard maakt voor het zelfbeschikkingsrecht stelt dat met het burgerinitiatief ‘Uit Vrije Wil’ en het invoeren van de Levenseindekliniek afscheid wordt genomen van het recht op zelfbeschikking omdat degene met een doodswens niet zelf beslist over zijn dood. Deze beslissing wordt dan genomen door een hulpverlener of een arts.144
4.3.2 Stichting Vrijwillig Leven Stichting Vrijwillig Leven (hierna SVL) is opgericht in 1996 en is een zijtak van de NVVE. De SVL maakt zich hard voor een wettelijke erkenning van het zelfgekozen levenseinde en het verkrijgen van humane middelen om de doodswens te kunnen realiseren. Dit wil de SVL op een praktische wijze bereiken door het verschaffen van informatie en het verlenen van hulp bij verschillende steunpunten in Nederland.145 Hierbij stelt de SVL, bij het verrichten van haar werkzaamheden het zelfbeschikkingsrecht voorop: ‘ieder individu heeft het recht om zelf te beslissen over lijf en leven, inclusief het zelfgekozen levenseinde.’ 146 Overigens heeft de Hoge Raad op 12 maart 2005 in casu bepaald dat de SVL geen hulp bij zelfdoding mag bieden.147 De SVL dient de regels hieromtrent in acht te nemen om strafrechtelijke vervolging te voorkomen. Ook binnen de politiek heeft de SVL tot enige discussie geleid, al stelt de Kamer dat bepaalde voorgenomen handelingen inzake hulp bij zelfdoding vooralsnog als ongewenst worden gezien maar niet als strafbare feiten.148 Uiteindelijk is het streven van de SVL om artsen bereid te vinden die buiten de kaders van de Euthanasiewet hulp bij zelfdoding verlenen.149 De SVL erkent de problematiek van voornoemd streven, maar ziet dit tot op heden niet als een aanleiding om niet spoedig over te gaan tot het legaliseren van hulp bij zelfdoding door de niet-arts. Uit bovenstaande blijkt dat SVL een essentiële rol kan spelen bij mensen met een doodswens die ‘lijden aan het leven’ en daarbij hulp zoeken. Voor de SVL is een gewenste situatie van de ‘lijden aan het leven’-problematiek dat de arts het 142
<www.levenseindekliniek.nl>. <www.trouw.nl> zoek op ‘Levenseindekliniek opnieuw in de fout’. 144 <www.trouw.nl> zoek op ‘De eigen dood is bij Vink helemaal van jezelf’. 145 Van Delden 2005, p. 5-9. 146 <www.svleven.nl> zoek op ‘Uitgangspunten en doelstellingen’. 147 HR 22 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8225. 148 Aanhangsel Handelingen II 1999/00, nr. 382. 149 Van Delden, 2005, p. 5-9. 143
36
oordeel van de patiënt accepteert omtrent de ernst van het lijden, om zodoende de ‘aantasting van de menselijke autonomie’ te voorkomen.150
4.3.3 Stichting De Einder Een laatste stichting waar respect voor zelfbeschikking een belangrijke plaats inneemt is Stichting De Einder. Deze stichting is in 1995 opgericht en komt tevens op voor mensen die ‘lijden aan het leven.’ Zij bieden hen voornamelijk praktische hulp aan in geval zij niet voldoen aan de eisen van de Euthanasiewet. Om dit te realiseren werkt de Einder samen met suïcidecounselors die op een professionele manier mensen begeleiden met een doodswens.151 Ook bij deze stichting is de politiek kritisch geweest en heeft zich afgevraagd of de stichting binnen de kaders van het strafrecht handelde. De Kamer stelde dat de hulpverleners van de stichting in beginsel geen ontoelaatbare vorm van hulp verlenen.152 Echter, de stichting blijft niet altijd binnen de kaders van het Strafrecht, zo blijkt uit de uitspraak van de rechtbank Alkmaar op 7 december 2005153 en het arrest van de Hoge Raad op 22 maart 2005.154 Een andere rechtszaak, die veel media-aandacht kreeg, is de zaak van Ton Vink. Vink is schrijver, filosoof en consulent bij de Stichting Den Einder. Hij werd ervan verdacht hulp te hebben verleend bij de zelfdoding van een vrouw en zich niet te hebben beperkt tot het geven van algemene informatie, het voeren van gesprekken en het bieden van morele steun. Uiteindelijk gaf de rechtbank hem het voordeel van de twijfel en werd Vink vrijgesproken.155 Stichting De Einder gaat in het zelfbeschikkingsrecht veel verder dan de NVVE. Laatstgenoemde houdt zich enkel bij het geven van voorlichting over de Euthanasiewet, waarin artsen samen met hulpverleners besluiten over iemands levenseinde.156
4.4
Zwitserland en hulp bij zelfdoding
Om voorgaande in een breder Europees perspectief te plaatsen, dient niet alleen de jurisprudentie van het EHRM in ogenschouw te worden genomen. Zwitserland kent bijvoorbeeld op het gebied van hulp bij zelfdoding één van de meest liberale wetgevingen van Europa. Om te bezien of Nederland hiermee wellicht haar voordeel kan doen, wordt in deze
<www.svleven.nl> zoek op ‘Uitgangspunten en doelstellingen’. <www.deeinder.nl>. 152 Aanhangsel Handelingen II 2002/03, nr. 1543, p. 3228. 153 Rb Alkmaar, 7 december 2005, LJN AU 7519. 154 HR 22 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8225. 155 Rb Amsterdam 22 januari 2007, LJN AZ 6713. 156 <www.trouw.nl> zoek op ‘De eigen dood is bij Vink helemaal van jezelf’. 150 151
37
paragraaf het Zwitserse artikel hulp bij zelfdoding besproken, waarna de meest opmerkelijke verschillen ten aanzien van Nederland aan bod zullen komen. 4.4.1 Right to die –organisaties Artikel 115 van het Zwitserse Wetboek van Strafrecht (Code Pénal)157 bepaalt dat hulp bij zelfdoding strafbaar is indien de hulp wordt verleend door iemand met zelfzuchtige motieven. Wanneer deze motieven ontbreken is er geen sprake van strafbare hulp bij zelfdoding. Met andere woorden, handelt de ‘helper’ uit eigenbelang (bijvoorbeeld met financiële motieven of wraak) dan is er wel sprake van een strafbaar feit. Hier valt uit op te maken dat Zwitserland een sterke nadruk legt op autonomie en zodoende veel waarde hecht aan het recht op zelfbeschikking. 158 Euthanasie is daarentegen wel strafbaar in Zwitserland en pogingen tot legaliseren ervan zijn tot op heden niet gelukt.159 Artikel 115 Code Pénal is onder andere in het leven geroepen voor situaties waarin de helper handelt uit barmhartigheid of medelijden die bijvoorbeeld kunnen bestaan uit een vriendendienst of uit liefde.160 Kortom, het artikel is ontstaan vanuit een mensenrechtelijke overweging waarin geenszins voorwaarden worden gesteld op medisch vlak om de hulp de begrenzen. Zo biedt het artikel iedere Zwitserse burger de gelegenheid hulp bij zelfdoding te verlenen, tenzij zij uit eigen belang handelen. 161 Deze hulp wordt in dit land veelal aangeboden door ‘right to die -organisaties’ die later in deze paragraaf uitgebreid aan bod komen. Een vereiste dat uit artikel 115 Code Pénal voortvloeit is dat degene die dood wenst te gaan zelf een einde moet maken aan zijn leven, anders is er geen sprake van een vrijwillig en rechtsgeldig verzoek tot hulp bij zelfdoding. Naast artikel 115 Code Pénal geldt overigens geen andere federale wetgeving omtrent hulp bij zelfdoding. Artsen hebben met betrekking tot het verlenen van hulp bij zelfdoding voornamelijk een belangrijke rol in het voorschrijven van medicatie die bestemd is voor levensbeëindiging.162 De arts dient de patiënt eerst te hebben onderzocht op zijn gezondheidssituatie en zijn beslissingsbekwaamheid voordat de medicatie wordt voorgeschreven. 163 De arts is hierin onder andere gebonden aan rechtspraak, ziekenhuisrichtlijnen en medisch-ethische 157
'Verleitung und Beihilfe zum Selbstmord. Wer aus selbstsüchtigen Beweggrunden jemanden zum Selbstmorde verleidet oder ihm dazu Hilfe leistet, wird, wenn der Selbstmord ausgeführt oder versucht wurde, mit Zuchthaus bis zu fünf Jahren oder mit Gefängnis bestraft.' 158 Schwarzenegger 2008, p. 97. 159 Hurst & Mauron 2003, p. 271-272. 160 Département Féderal de Justice et Police, Modification du code pénal et du code pénal militaire relative à l’assistance organisée au suicide, Rapport explicatif 2009, p. 20. 161 Hurst & Mauron 2003, p. 271. 162 Bosshard, Fischer & W. Bär 2002, p. 530. 163 Fischer, Huber, Furter, Imhof e.a. 2009, p. 333.
38
richtlijnen. 164 Wanneer iemand komt te overlijden door hulp bij zelfdoding, wordt dit beschouwd als een niet-natuurlijke dood. Alle niet-natuurlijke doden worden onderzocht door het OM.165 De werkwijze omtrent het vervolgen hiervan staat beschreven in de kantonnale gezondheidsreglementen.166 Daarin staat onder andere gemeld dat de zelfdodingen, die zijn verricht met behulp van de ‘right to die-organisaties’, worden gerapporteerd aan de politie. Zwitserland kent bovendien geen centrale (controle)instantie waar melding moet worden gedaan van de hulp bij zelfdoding. Indien het OM besluit geen gerechtelijke stappen te nemen, kan er over worden gegaan tot het begraven of cremeren van de persoon die is overleden. Indien er twijfel bestaat over de afwezigheid van eigenbelang, de bekwaamheid van degene met de doodswens om een autonome keuze te maken of de uitvoering van de helper, zal het OM zo nodig tot vervolging overgaan.167 Hierbij dient opgemerkt te worden dat het OM zelden tot vervolging overgaat en veroordelingen dus ook zeldzaam zijn. Belangrijke redenen zijn dat deze zaken geen prioriteit hebben en door gebrek aan duidelijke regelgeving het OM juridisch gezien niet makkelijk aan een vervolging komt.168 Zoals al eerder in deze paragraaf is gesteld wordt stervenshulp in Zwitserland aangeboden door verschillende ‘right to die -organisaties’ waarin niet-artsen (sociale werkers, verpleegkundigen) hulp bij zelfdoding verlenen. 169 De arts beperkt zich in het proces van uitvoering door de ‘right to die -organisaties’ voornamelijk tot het voorschrijven van dodelijke middelen.170 In Zwitserland bestaan er meerdere ‘right to die -organisatie’ waarvan Exit Deutsche Schweiz (hierna Exit) de grootste is. Voornoemde organisatie heeft voor zichzelf enkele criteria voorgeschreven, waaraan moet zijn voldaan voordat zij de hulp bij zelfdoding verleent. Deze criteria houden in dat er sprake moet zijn van vermogen des onderscheids
(oordeelsbekwaamheid),
handelingsbekwaamheid,
een
weloverwogen,
autonoom en duurzaam verzoek, een hopeloze prognose, ondraaglijk lijden en/of onredelijke handicap en men moet naast een lidmaatschap de vereiste documenten in het bezit hebben. De vereiste documenten betreffen: een diagnoseverslag van de arts, een voorschrift van het dodelijk medicijn ‘NaP’ en een bevestiging van het vermogen des onderscheids door de arts. 171 De persoon die dood wenst geeft zelf aan of er aan de eis ‘hopeloze prognose, 164
Griffiths, Weyers & Adams 2008, p. 472. Griffiths, Weyers & Adams 2008, p. 470. 166 Bosshard, Fischer & W. Bär 2002, p. 531. 167 Hurst & Mauron 2003, p. 271. 168 Griffiths, Weyers & Adams 2008, p. 475. 169 Griffiths, Weyers & Adams 2008, p. 463, 464. 170 Bosshard, Fischer & Bär 2002, p. 530. 171 <www.exit.ch> zoek op ‘Selbstbestimmung im Leben und im Sterben’, p. 9-14. 165
39
ondraaglijk lijden en/of onredelijke handicap’ is voldaan. In de praktijk kan dit leiden tot ingewilligde verzoeken van personen die enkel levensmoe zijn. Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, kan door de arts, nadat hij de patiënt heeft onderzocht, het letale middel worden voorgeschreven.172 De Exit-medewerker zal dit medicijn in bewaring houden totdat het moment daar is.173 Het innemen van het letale middel moet wel door de persoon in kwestie zelf gebeuren.174 Exit medewerkers handelen in deze procedure volgens een bepaald protocol en houden per patiënt een checklist bij.175 Enkele jaren geleden is er veel kritiek geweest op de ‘right to die -organisaties’, omdat zij zich steeds meer in niet toelaatbare situaties begaven. Een voorbeeld was dat de ‘right to die -organisatie’ Dignitas helium zou gebruiken om de hulp bij zelfdoding uit te voeren, in plaats van een letaal middel te geven dat enkel via een arts verkrijgbaar is. Hierdoor zou de betrokkenheid van de arts zo goed als verdwijnen.176 Ook was er kritiek op het feit dat de helper betaald werd voor zijn diensten. Dit zou strafbaar zijn op grond van artikel 115 Code Pénal, aangezien de helper dan uit eigenbelang zou kunnen handelen.177 Tevens ontstond er groot protest bij het toenemende zelfmoordtoerisme. Enkele ‘right to die -organisaties’ (zoals Dignitas en Exit Internationaal) verlenen hulp bij zelfdoding aan mensen over heel de wereld. 178 Hulp bij zelfdoding biedt, ten opzichte van andere landen in de wereld, in Zwitserland geen duidelijke en gestructureerde regelgeving. Dit leidt tot een toestroom van het zelfmoordtoerisme naar Zwitserland en is de afgelopen jaren verdubbeld, zo blijkt uit een recent gewezen wetenschappelijk onderzoek. 179 Op 15 mei 2011 is er een volksstemming gehouden over onder andere het zelfmoordtoerisme en het verbieden van stervenshulp. Beide voorstellen zijn afgewezen: ‘de volksuitspraak weerspiegelt de brede erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van het individu en het inmiddels ook in verlichte kerkelijke kringen gewortelde inzicht, dat hulp bij zelfdoding niet in strijd is met het christelijke standpunt.’180
<www.exit.ch> zoek op ‘Selbstbestimmung im Leben und im Sterben’, p. 15-16. Griffiths, Weyers & Adams 2008, p. 463, 475. 174 <www.exit.ch> zoek op ‘Selbstbestimmung im Leben und im Sterben’, p. 16. 175 Bosshard, Ulrich, Ziegler & W. Bär 2008, p. 647. 176 Département Féderal de Justice et Police, Modification du code pénal et du code pénal militaire relative à l’assistance organisée au suicide, Rapport explicatif 2009, p. 8-14. 177 Département Féderal de Justice et Police, Modification du code pénal et du code pénal militaire relative à l’assistance organisée au suicide, Rapport explicatif 2009, p. 14. 178 Griffiths, Weyers & Adams 2008, p. 476-477. 179 Gauthier, Mausbach, Reisch & Bartsch 2014, p. 1-7. 180 <www.presseurop.eu> zoek op ‘Kiezers houden hulp bij zelfdoding leven.’ 172 173
40
Artikel 115 Code Pénal laat nog veel ruimte over. Dit heeft er toe geleid dat verschillende organisaties getracht hebben de wet aan te laten scherpen. 181 Initiatiefpunten waren onder andere de ‘right to die -organisaties’ onder toezicht te plaatsen van de staat en het creëren van minimumvereisten die kunnen waarborgen dat een verzoek tot zelfdoding zorgvuldig gebeurt.182 Ook is er meer behoefte aan transparantie van de ‘right to die –organisaties.’183 Deze initiatieven leidden vooralsnog niet tot aanpassing van de wet. Medici zijn voornamelijk bang dat hulp bij zelfdoding door reglementering wordt gezien als medische activiteit en vinden juist dat hun rol zo beperkt mogelijk moet worden ingevuld. Zij zien hulp bij zelfdoding als een maatschappelijke verantwoordelijkheid die niet kan worden afgestaan aan artsen. Deze beroepsgroep juicht meer toezicht, door middel van het opstellen van algemene toelatingsvoorwaarden en zorgvuldigheidseisen op de ‘right to die –organisaties,’ evenwel toe.184
4.4.2 Opmerkelijke verschillen ten aanzien van Nederland. Uit bovenstaande valt af te leiden dat Zwitserland, in vergelijking met andere Europese landen, een bijzondere plaats inneemt op het gebied van hulp bij zelfdoding. Als de wet- en regelgeving enkel met Nederland wordt vergeleken zijn er duidelijke verschillen zichtbaar. Het grootste verschil is de zien in het feit dat in Zwitserland hulp bij zelfdoding mag worden verleend door een niet-arts, zolang deze hulp maar niet bestaat uit eigenbelang. In Nederland is, zoals reeds bekend, hulp bij zelfdoding door een niet-arts strafbaar en mag hulp bij zelfdoding enkel worden verleend door artsen onder strikte voorwaarden. Waar de arts in Nederland dus een belangrijke rol inneemt om hulp bij zelfdoding te verlenen wordt de rol van de arts in Zwitserland, ook op advies van de artsen, zo beperkt mogelijk ingevuld. Vervolgens valt op te merken dat door de zeer liberale wetgeving en het bestaan van de nog steeds groeiende ‘right to die -organisaties’ sterk de behoefte is aan meer en duidelijke regelgeving omtrent hulp bij zelfdoding. Door een groot gebrek aan controle en transparantie wordt het voor buitenlanders steeds aantrekkelijker om in Zwitserland hulp te zoeken voor de zelfdoding. Dit is een groot verschil met Nederland waar duidelijke regels en richtlijnen zijn 181
Département Féderal de Justice et Police, Modification du code pénal et du code pénal militaire relative à l’assistance organisée au suicide, Rapport explicatif 2009, p. 2. 182 Département Féderal de Justice et Police, Modification du code pénal et du code pénal militaire relative à l’assistance organisée au suicide, Rapport explicatif 2009, p. 4. 183 Département Féderal de Justice et Police, Modification du code pénal et du code pénal militaire relative à l’assistance organisée au suicide, Rapport explicatif 2009, p. 7. 184 ASSM 2010, p. 3.
41
vastgelegd in onder andere de Euthanasiewet. In Nederland bestaan instanties zoals de Evaluatiecommissie en de Regionale toetsingscommissies die in Zwitserland ontbreken. Zodoende wordt de procedure omtrent hulp bij zelfdoding in Zwitserland niet als transparant gezien. Voorts kan worden vastgesteld dat in Zwitserland hulp bij zelfdoding kan worden verleend aan personen die levensmoe zijn, terwijl dit in Nederland in beginsel niet mogelijk is, maar daarin wel een verschuiving heeft plaatsgevonden. Daarnaast valt de medische controle bij de ‘right to die -organisaties’ steeds meer weg aangezien zij ook middelen aanwenden (zoals helium) die in principe niet door artsen hoeven worden voorgeschreven. Gezien de beperkte regelgeving en het gegeven dat het OM deze zaken niet prioriteert, is het wellicht verklaarbaar dat de vervolgingen in Zwitserland omtrent hulp bij zelfdoding zeer schaars zijn. Door de toenemende wetsvoorstellen is de regering zich ervan bewust dat heldere wetgeving op het gebied van hulp bij zelfdoding, met name voor de ‘right to die – organisaties’, in de toekomst mogelijk op zijn plaats zou zijn. In Nederland zijn er juist initiatieven om in de regelgeving meer plaats te maken voor het zelfbeschikkingsrecht. Een duidelijke overeenkomst is hierin zichtbaar; hulp bij zelfdoding houdt de gemoederen, in de breedste zin van het woord, in beide landen bezig.
4.5
Conclusie
Het zelfbeschikkingsrecht heeft, zowel op nationaal vlak als op internationaal vlak, de afgelopen halve eeuw een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. Uit jurisprudentie van het EHRM kan worden geconcludeerd dat het recht op leven op grond van artikel 2 EVRM niet het zelfbeschikkingsrecht omvat, maar artikel 8 EVRM dit recht wel vestigt. Voorts kan bevestigd worden dat een burger vrij is zijn eigen wil te bepalen ten aanzien van zijn levenseinde. Voor de staat bestaat echter geen positieve plicht om dodelijke middelen te verstrekken aan de burger met een doodswens. Daarnaast dient er flexibel met het verbod op hulp bij zelfdoding te worden omgegaan, waarbij het EHRM nationale overheden een ruime beoordelingsruimte geeft als het gaat om de toelaatbaarheid van levensbeëindiging. Of de Euthanasiewet in de lijn is van bovengenoemde Europese jurisprudentie, wordt verschillend gedacht. Vanuit uiteenlopende visies kan het zelfbeschikkingsrecht worden geïnterpreteerd. De KNMG respecteert het voortdurend onder druk staande zelfbeschikkingsrecht van de patiënt, maar heeft niet de plicht om een verzoek tot euthanasie of hulp bij zelfdoding uit te voeren. Het zelfbeschikkingsrecht in de wereld van ethiek wordt gebaseerd op het werk van Kant en Mill. (Hulp bij) zelfdoding wordt door voornoemde ethici als immoreel beschouwd, 42
maar dit rechtvaardigt niet dat anderen meer invloed kunnen uitoefenen op het leven van iemand anders. De wetgever neemt in zijn wetsgeschiedenis een duidelijk standpunt in over het zelfbeschikkingsrecht inzake de Euthanasiewet. De beschermwaardigheid van leven staat hoog in het vaandel en staat boven het recht op zelfbeschikking. Echter, er heeft er door de jaren heen een verandering plaatsgevonden, waarin het zelfbeschikkingsrecht door de wetgever meer wordt erkend. Daarnaast zijn er nog steeds groeiende stichtingen (NVVE, SVL en Stichting de Einder) die zich, alle op hun eigen manier, sterk maken voor het recht op zelfbeschikking in het kader van hulp bij zelfdoding. Een belangrijke ontwikkeling is het burgerinitiatief ‘Voltooid Leven’ en de oprichting van de Levenseindekliniek. Tot slot kan worden geconcludeerd dat Zwitserland een liberale wetgeving heeft op het gebied van hulp bij zelfdoding. Alleen zelfzuchtige hulp bij zelfdoding is strafbaar. Hierdoor zijn grote verschillen met Nederland merkbaar. Dit artikel is ontstaan vanuit een menselijke overweging waarbij Zwitserland sterk de nadruk legt op het zelfbeschikkingsrecht van het individu. De hulp wordt veelal verleend door verschillende ‘right to die –organisaties’ en de rol van de arts wordt zo beperkt mogelijk ingevuld. Op deze organisaties is veel kritiek omdat zij zich steeds meer in niet-toelaatbare situaties begeven. Er is door de toenemende wetsvoorstellen heden ten dage sterk de behoefte aan meer en duidelijke regelgeving voor de ‘right to die -organisaties.’ Opgemerkt dient te worden dat veroordelingen op het gebied van zelfzuchtige hulp bij zelfdoding zelden voorkomen. Belangrijke redenen hiervoor zijn dat deze zaken geen prioriteit hebben en door een gebrek aan duidelijke regelgeving, het OM juridisch gezien niet makkelijk aan een vervolging toekomt.
43
Hoofdstuk 5: Overmacht in de zin van noodtoestand 5.1
Bijzondere strafuitsluitingsgrond voor een niet-arts
Om als niet-arts aan de strafbaarheid van hulp bij zelfdoding te ontkomen, kan een beroep worden gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. Bij een beroep op noodtoestand moet worden beoordeeld of in een buitengewone situatie en in een afzonderlijk geval een strafbare gedraging gerechtvaardigd is.185 In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de inhoud van deze strafuitsluitingsgrond.
Overmacht in de zin van noodtoestand is een strafuitsluitingsgrond die is vastgelegd in artikel 40 Sr: ‘niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij tot overmacht is gedrongen.’186 Indien men handelt uit noodtoestand wil dat zeggen dat de pleger in actuele concrete nood moet kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, waarbij hij de zwaarstwegende voor laat gaan.187 De keuze voor één van de rechtsbelangen ter bevrijding uit het conflict houdt tegelijkertijd de opoffering van het andere belang in.188 Daaruit volgt dat, indien er onbegrip is door verkeerde wetgeving of door de overheid die weigert wetgeving aan te passen, dit niet moet worden bestreden via het overtreden van de regel en daarbij een beroep te doen op een strafuitsluitingsgrond, maar door het volgen van de geëigende kanalen. Laatstgenoemde kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door het inroepen van het petitierecht of politieke belangenbehartiging
door
branche-organisaties,
aldus
Mevis.
189
Voorts
dient
de
handeling/belangenafweging zorgvuldig te worden verricht en de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen. Indien de verdachte een alternatief voorhanden had, zal een beroep op noodtoestand in de zin van overmacht niet snel worden gehonoreerd.190 Er kunnen globaal twee typen van noodtoestand worden gedefinieerd. Het eerste type omvat een conflict tussen een geschreven en ongeschreven plicht. Daarbij kan als voorbeeld worden gegeven de situatie in het ‘opticienarrest’. Een opticien heeft hulp gegeven aan een slechtziende buiten de toegestane openingstijden en zo zijn sociale plicht laten prevaleren boven het naleven van artikel 9 van de Verordening op de Winkelsluiting.191 Het tweede type
185
Wemes & Ten Voorde 2012, art. 40 Sr. Wemes & Ten Voorde 2012, art. 40 Sr. 187 HR 18 mei 2010, NJ 2010, 289. 188 Wemes & Ten Voorde 2012, art. 40 Sr. 189 HR 12 juli 2011, NJ 2011, 578 (m.nt. P.A.M. Mevis). 190 Deze eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn omschreven in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2.2. 191 HR 15 oktober 1923, NJ 1923, p. 1329. 186
44
gaat over de situatie waarin er louter een toegestane norm tegenover de geschreven plicht staat. Hierbij kan het klassieke voorbeeld worden genoemd, waarin iemand een brood steelt om zijn honger te stillen. In dit laatste voorbeeld wordt minder snel een beroep op noodtoestand in de zin van overmacht aangenomen dan in het eerste voorbeeld. Dit vindt zijn verklaring in de ‘verhoudingsgewijs grotere gelijkwaardigheid van de in het geding zijnde belangen’, waardoor het eerste voorbeeld zich karakteriseert.192 Wanneer er in het kader van hulp bij zelfdoding een beroep wordt gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand, dient derhalve aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan. Ten eerste moet sprake zijn van een actuele concrete nood. Een arts kan in een noodsituatie verkeren indien er sprake is van enerzijds de plicht om iemands leven te behouden en anderzijds de plicht om verergering van ondraaglijk en uitzichtloos lijden te voorkomen.193 In het Schoonheim arrest194 is destijds door de Hoge Raad een aantal criteria geformuleerd voor een arts die zich wil beroepen op overmacht in de zin van noodtoestand en deze zijn in 2002 verankerd in de Euthanasiewet. De wetgever heeft daarin een bijzondere regeling getroffen voor de afweging van de aan de naleving van de wet verbonden nadelen, namelijk de mogelijkheid dat een arts onder de voorwaarden van de Euthanasiewet hulp biedt bij zelfdoding.195 Een niet-arts kan geen beroep doen op deze strafuitsluitingsgrond, maar enkel op de strafuitsluitingsgrond bepaald in artikel 40 Sr. Daarnaast geldt voor de arts dat hij, bij het nakomen van deze zwaarstwegende plicht, handelt naar wetenschappelijk verantwoord medisch inzicht en naar de normen die gelden voor het medische ethiek.196 Een niet-arts kan in een situatie van nood verkeren indien er sprake is van, aan de ene kant te houden aan de wettelijke plicht in artikel 294 Sr, en aan de andere kant de morele plicht van degene met een doodswens te helpen humaan te sterven.197 Een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand door een niet-arts in het kader van hulp bij zelfdoding is overigens tot op heden (nog) niet gehonoreerd. In paragraaf 5.2 wordt aan de hand van jurisprudentie nader ingegaan op het niet honoreren van deze strafuitsluitingsgrond. Ten tweede dient de handeling door de helper zorgvuldig te worden verricht. Voor een arts zijn er zorgvuldigheidseisen vastgelegd in de Euthanasiewet, waaraan zijn handelen wordt getoetst.198 Zoals in hoofdstuk 3 192
Wemes & Ten Voorde 2012, art. 40 Sr. HR 9 november 2004, NJ 2005, 217. 194 HR 27 november 1984, NJ 1985, 106, r.o. 8.4.1. en 8.4.3. 195 Wemes & Ten Voorde 2012, art. 40 Sr. 196 HR 27 november 1984, NJ 1985, 106, r.o. 8.4.1. en 8.4.3. 197 Hof Arnhem 17 februari 2012, NJ 2012, 509 en Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 198 In artikel 2 Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. 193
45
is geconstateerd kunnen deze zorgvuldigheidseisen houvast bieden voor de niet-arts. Een nietarts handelt bijvoorbeeld onzorgvuldig als er geen arts wordt geraadpleegd, niet voldoende naar alternatieven is gezocht om het lijden van degene die dood wenst te verlichten, de zelfdoding niet medisch zorgvuldig is uitgevoerd en er geen melding is gedaan bij de gemeentelijke lijkschouwer.199 Ten derde en als laatste dienen de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen. Bij de eis van de proportionaliteit wordt bezien of de toepassing van de rechtvaardigingsgrond, waarbij de rechtsgrond voor artikel 294 Sr ‘eerbied voor het menselijk leven’ van belang is, niet te zwaar is gezien de situatie. Hierbij dient het lijden voor de helper (arts/niet-arts) als zo ernstig te worden beschouwd dat de hulp bij de zelfdoding wel moest worden gegeven. 200 In het Brongersma arrest wordt deze overweging, geldend voor een arts, ook door de Hoge Raad overwogen.
201
De
proportionaliteitseis alsook de subsidiariteitseis is, zoals eerder is opgemerkt in paragraaf 3.2.2, tevens terug te vinden in de zorgvuldigheidseisen van de Euthanasiewet. Bij de subsidiariteitseis dient de helper zich af te vragen of het doel, in dit geval het realiseren van de doodswens van de ander, niet op een andere manier had kunnen worden bereikt. Hierbij kan door een arts/niet-arts worden gedacht aan versterven, waarbij de patiënt stopt met eten en drinken, of een andere arts te raadplegen die wellicht wel voor hulp bij zelfdoding openstaat.202 In geval een niet-arts hulp verleent bij zelfdoding, omdat de arts een verzoek weigert, dient opgemerkt te worden dat een beroep op noodtoestand door een niet-arts slechts zelden wordt aanvaard. 203 De meest recente uitspraken hieromtrent komen aan bod in de volgende paragraaf.
5.2
Ontwikkelingen in de rechtspraak
In de rechtspraak is, voor de inwerkingtreding van de Euthanasiewet, een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand inzake hulp bij zelfdoding voornamelijk door artsen gevoerd. Kenmerkend in dit verband zijn de zaken Schoonheim,
204
Chabot
205
en
Brongersma206 die onder andere aanleiding zijn geweest om een strafuitsluitingsgrond voor de arts in de wet op te nemen. Voornoemde arresten worden verder niet inhoudelijk behandeld, 199
Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. Wemes & Ten Voorde 2012, art. 40 Sr. 201 HR 24 december 2002, NJ 2003, 167. 202 Wemes & Ten Voorde 2012, art. 40 Sr. 203 Wemes & Ten Voorde 2012, art. 40 Sr. 204 HR 27 november 1984, NJ 1985, 106. 205 HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656. 206 HR 24 december 2002, NJ 2003, 167. 200
46
aangezien in deze scriptie de niet-arts voorop staat. In deze paragraaf wordt een recent arrest en een recente uitspraak beschreven waarin het gerechtshof en de rechtbank zich in het bijzonder uitlaten over een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand door een niet-arts bij het verlenen van hulp bij zelfdoding.
5.2.1 Gerechtshof Arnhem 17 februari 2012 Voor de beoordeling van een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is het uitgangspunt van toepassing dat het gerechtshof in Arnhem heeft omschreven in volgend arrest. Het betrof een zaak van de voorzitter van de SVL die als niet-arts hulp bij zelfdoding verleende aan mevrouw A door middel van het verstrekken van het levensbedreigende middel ‘pentobarbital.’ Voor verdachte was het duidelijk dat mevrouw A een oprechte doodswens had en haar familie beaamde dit. Nadat zij bij twee verschillende artsen een verzoek had neergelegd en deze dit verzoek weigerden, schakelde ze de voorzitter in van SVL. De verdediging deed in deze zaak een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand waarin de plicht die wettelijk is vastgelegd in artikel 294 Sr tegenover de morele plicht stond om de vrouw hulp te verlenen bij een menswaardig levenseinde. Het gerechtshof overwoog daaromtrent het volgende:207 ‘Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld uit noodtoestand. In een geval als het onderhavige waarin de wetgever een bijzondere regeling heeft getroffen voor de afweging van de aan de naleving van de wet verbonden nadelen – in casu in de vorm van de mogelijkheid dat een arts onder strikte voorwaarden hulp biedt bij zelfdoding – is een beroep op noodtoestand niet zonder meer uitgesloten, maar een dergelijk beroep zal slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard.’
Een niet-arts kan dus, met uitzondering van bijzondere omstandigheden, geen geslaagd beroep doen op overmacht in de zin van noodtoestand. Onder deze uitzonderlijke omstandigheid kan niet vallen het enkele feit dat een arts zijn medewerking niet heeft verleend bij de hulp bij zelfdoding, hoe tragisch de situatie ook is voor degene die dood wenst te gaan. 208 De rechtbank Almelo 209 gaf overigens aan dat bij een uitzonderlijk geval kan worden gedacht aan een situatie waarin de strafuitsluitingsgrond, vastgelegd in de wet, niet werkt omdat door een oorlog of ramp geen beroep op artsen kan worden gedaan. Uit deze 207
Hof Arnhem 17 februari 2012, NJ 2012, 509. Hof Arnhem 17 februari 2012, NJ 2012, 509. 209 Rb. Almelo 29 mei 2009, NJ 2009, 483. 208
47
zaak bleek ook dat de verpleeghuisarts niet wilde meewerken aan de doodswens van mevrouw A. Er werd geen beroep gedaan op een arts buiten het verpleeghuis omdat mevrouw de keus had gemaakt niet uit het verpleeghuis te willen vertrekken om elders te sterven. Deze bewuste keuze belemmerde haar in het zoeken naar alternatieven die wel voorhanden waren. Hierdoor kon een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand niet slagen, aldus het gerechtshof.210
In deze zaak speelde voornamelijk de vraag of er sprake kan zijn van overmacht in de zin van noodtoestand als geen arts hulp bij zelfdoding wil verlenen. Het gerechtshof stelt dat dit niet mogelijk is maar helemaal kansloos lijkt dit niet. Naast het voldoen aan de criteria van overmacht in de zin van noodtoestand dient er ook te worden voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel, waarin moet worden gezocht naar redelijke alternatieven. In voornoemde zaak kan worden gesteld dat de hulpverlener onvoldoende naar alternatieven heeft gezocht. De vrouw wilde enkel in het verpleeghuis sterven en daardoor beperkte zij zichzelf en de ander in het zoeken naar alternatieven. In dit geval sluit mevrouw A een situatie van conflict van plichten voor zichzelf of voor de een ander uit. Schalken formuleerde in zijn noot dat externe factoren dat overigens wel zouden kunnen. Een dwangconflict zou zich in een onmiddellijke en zeldzame toestand af en toe kunnen voordoen.211
5.2.2 Rechtbank. Gelderland 22 oktober 2013 (Heringa) In de uitspraak van Heringa heeft de vraag of een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand kon slagen tevens een belangrijke rol gespeeld. In deze zaak212 betrof het de strijd tussen een conflict van plichten: enerzijds de wettelijke plicht te handelen naar artikel 294 lid 2 Sr en anderzijds de morele plicht/zorglicht die Heringa voelde om zijn moeder te helpen bij een menswaardige dood en daarnaast de plicht om uiting te geven aan het recht op zelfbeschikking. De verdediging deed in deze zaak een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand met als gevolgtrekking dat de wederrechtelijkheid weg zou vallen en dus het feit niet strafbaar zou moeten zijn. De verdediging bracht daarin naar voren dat deze zaak zelfstandig dient te worden beoordeeld en het arrest uit paragraaf 5.2.1 van 17 februari 2012 geen hout snijdt, omdat degene die hulp verleende geen persoonlijke band had met de 210
Hof Arnhem 17 februari 2012, NJ 2012, 509. Hof Arnhem 17 februari 2012, NJ 2012, 509 (m.nt. T.M. Schalken). 212 Voor de casus van de zaak Heringa wordt verwezen naar hoofdstuk 1, paragraaf 1.1. 211
48
verzoeker. Enkele punten die bij de afweging van Heringa een rol speelden waren onder andere dat de moeder van Heringa 99 jaar was en in geen geval 100 wilde worden. Zij was afhankelijk geworden van haar bed en het was voor haar niet mogelijk zelf de vereiste medicijnen te verzamelen. Heringa voelde een zorgplicht voor zijn moeder die hem vroeger ook goed had verzorgd. Door niet te handelen zou hij het gevoel hebben zijn moeder in de steek te laten. Heringa en zijn moeder hadden, nadat de huisarts niet direct aan het verzoek zou kunnen voldoen, geen andere arts geraadpleegd. In het Brongersma-arrest is bepaald dat levensmoeheid geen grond is voor een arts om hulp bij zelfdoding te verlenen. Heringa schatte in dat, in het licht van dat arrest, het raadplegen van een andere arts niets zou opleveren. Verdachte zou voorts de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht hebben genomen. Een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand zou gelet op bovengenoemde moeten slagen.213 Het OM nam in deze zaak een duidelijk standpunt in en vond dat Heringa wederrechtelijk had gehandeld en dus strafbaar was. Het OM heeft bij de beoordeling van een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand de arresten, genoemd in paragraaf 5.2.1 als uitgangspunt genomen. Volgens de visie van het OM kon een noodsituatie niet worden aangenomen. Heringa en zijn moeder zijn enkele malen bij de huisarts geweest. De huisarts stelde zich terughoudend op en gaf aan dat ze begreep wat ze wilden vragen maar dat ze dit verzoek vaker en duidelijker wilde horen. Heringa heeft hieraan geen gehoor gegeven en tevens niet getracht een andere arts te consulteren. Aangezien er bij de moeder van Heringa geen sprake was van een acute medische oorzaak en het doen van een second opinion ontbrak, kon er geen sprake zijn van een noodtoestand, aldus het OM.214 De rechtbank oordeelde dat voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan: er moet sprake zijn van een gedraging die volgt uit een ‘actuele concrete nood’ waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit dienen te worden nageleefd. Daarnaast dient de handeling/belangenafweging zorgvuldig te worden verricht. In sommige gevallen kan er van degene die de handeling verricht een onderzoeksplicht worden verwacht. Voorts oordeelde de rechtbank dat een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand voor een niet-arts niet is uitgesloten, maar een beroep enkel bij hoge uitzondering wordt aanvaard. De manoeuvreerruimte voor de rechter is in dit geval bijzonder klein, omdat de wetgever de verscheidene belangen al heeft
213 214
Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. <www.om.nl> zoek op ‘Requisitoir hulp bij zelfdoding’.
49
afgewogen bij het formuleren van de strafuitsluitingsgrond in de wet. In artikel 294 lid 2 Sr is tenslotte
na
een
grondige
parlementaire
enquête
bepaald
dat
de
bijzondere
strafuitsluitingsgrond alleen voor artsen geldt en dit heeft kennelijk niet geleid tot het ruimer formuleren, dat dan tevens voor de niet-artsen zou gelden. Als laatste merkt de rechtbank op dat een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand door een niet-arts niet wordt aangenomen bij het enkele gegeven dat een arts zijn medewerking niet verleent bij hulp bij zelfdoding, hoe schrijnend de situatie ook is. Gelet op bovenstaande zal een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand niet slagen, aldus de rechtbank. 215
Ook in deze zaak overwoog de rechtbank dat, voor het doen van een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand door een niet-arts bij het verlenen van hulp bij zelfdoding, alle redelijke alternatieven moeten zijn onderzocht.216 Uit de uitspraak kan worden opgemaakt dat niet de persoonlijke overtuiging van de hulpgever cruciaal is maar de zorgvuldigheden die moeten worden nageleefd op weg naar de zelfgekozen dood. Heringa heeft hierin op bepaalde punten gefaald. De huisarts gaf niet direct groen licht en wilde dat het verzoek meermalen werd gedaan. Dat heeft Heringa nagelaten. Vervolgens heeft Heringa geen tweede arts geraadpleegd. Voorts heeft hij, zonder het inschakelen van een medicus, zelf pillen verzameld. Aan alternatieven, zoals een vorm van palliatieve zorg, heeft Heringa geen gevolg gegeven. Bovendien, ingeval de huisarts nadrukkelijk had geweigerd, zou een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand nimmer slagen omdat Heringa ook een alternatief voorhanden zou hebben, namelijk het consulteren van een andere arts. Dit blijkt ook uit het arrest van het gerechtshof Arnhem217 dat is omschreven in de vorige paragraaf.
5.3
Conclusie
Wanneer een niet-arts hulp bij zelfdoding heeft verleend en aan de strafbaarheid wil ontkomen, kan hij een beroep doen op overmacht in de zin van noodtoestand (artikel 40 Sr). Indien een niet-arts handelt uit noodtoestand dient hij in een actuele concrete nood te kiezen uit conflicterende plichten, waarin hij de zwaarstwegende voorrang geeft. Tevens dient de gedraging zorgvuldig te worden verricht en dienen de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen. Belangrijk om op te merken is dat in het kader van
215
Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. 217 Hof Arnhem 17 februari 2012, NJ 2012, 509. 216
50
hulp bij zelfdoding een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand door een niet-arts zelden slaagt. Dit blijkt onder andere uit de volgende uitspraken. Het gerechtshof van Arnhem besloot op 17 februari 2012 dat in een geval als het onderhavige waarin de wetgever een bijzondere regeling heeft getroffen voor de afweging van de aan de naleving van de wet verbonden nadelen – in casu in de vorm van de mogelijkheid dat een arts onder strikte voorwaarden hulp biedt bij zelfdoding – een beroep op noodtoestand niet zonder meer is uitgesloten, maar een dergelijk beroep slechts bij hoge uitzondering zal kunnen worden aanvaard. Voorts besloot het gerechtshof dat het enkele feit dat een arts zijn medewerking niet verleent bij hulp bij zelfdoding, hoe tragisch de situatie ook is voor degene die de dood wenst, niet valt onder een uitzonderlijke omstandigheid. Een uitzondering kan zijn als de strafuitsluitingsgrond, vastgelegd in de wet, niet werkt omdat er door een oorlog of ramp geen artsen beschikbaar zijn. Tevens wordt in de uitspraak van de rechtbank Gelderland op 22 oktober 2013 nogmaals benadrukt dat de manoeuvreerruimte van de rechter uitermate klein is bij het aanvaarden van een beroep op noodtoestand door een niet-arts bij hulp bij zelfdoding, hoe hartverscheurend de situatie ook is. Ook dient in ogenschouw te worden genomen dat, indien de overheid weigert wetgeving aan te passen, dit niet moet worden bestreden via het overtreden van de regel en daarbij een beroep te doen op een strafuitsluitingsgrond, maar door het volgen van de geëigende kanalen.
51
Hoofdstuk 6: Slotconclusies en aanbevelingen 6.1
Slotconclusies en antwoord op de centrale deelvraag
Het doel van dit onderhavige onderzoek was een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke actuele discussie omtrent hulp bij zelfdoding. De vraag die hierbij centraal stond is: ‘Is de strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding door een niet-arts, die bij het verwezenlijken van een doodswens zorgvuldig en met de juiste motieven te werk is gegaan, in het huidige tijdsgewricht nog gerechtvaardigd?’
Om antwoord te vinden op de onderzoeksvraag is de wetgeving omtrent hulp bij zelfdoding, waarin artikel 294 lid 2 Sr en artikel 293 lid 2 Sr centraal staan onder de loep genomen. Hieruit valt op te merken dat bij de totstandkoming van artikel 294 lid 2 in 1881 de beschermwaardigheid van het leven, in tegenstelling tot het zelfbeschikkingsrecht, als belangrijkste waarde van de gemeenschap werd gezien. Van ‘hulp’ bij zelfdoding is onder meer sprake als de helper de regie neemt en/of middelen en medicijnen verstrekt bij de zelfdoding. Daarnaast is dubbel opzet vereist, dient er causaal verband te zijn tussen de geboden hulp en de zelfdoding en dient de zelfdoding daadwerkelijk plaats te hebben gevonden. In artikel 293 lid 2 Sr is vastgelegd dat een arts straffeloos gesteld kan worden wanneer hij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen (vastgelegd in de Euthanasiewet) en melding maakt aan de gemeentelijke lijkschouwer. Ook dienen de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen. Voornoemde strafuitsluitingsgrond is door de wetgever na een uitvoerige en jarenlange discussie alleen aan artsen toegekend, omdat zij beschikken over medische kennis en vaardigheden die essentieel zijn voor het zorgvuldig verlenen van euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Een arts is noodzakelijk bij het zorgvuldig handelen van een niet-arts. Uit jurisprudentie is gebleken dat de zorgvuldigheidseisen en de meldingsplicht een kader kunnen bieden voor het zorgvuldig handelen van een niet-arts. In deze scriptie is daarom kennis vergaard omtrent de totstandkoming van de Euthanasiewet en de inhoud van de zorgvuldigheidseisen van deze wet. Het barmhartigheidsbeginsel, het eerste beginsel dat aan de Euthanasiewet ten grondslag ligt, komt ook terug in één van de zorgvuldigheidseisen, namelijk dat de arts de overtuiging moet hebben dat er bij de patiënt sprake is van ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’. Er wordt verschillend gedacht over de definitie van 52
‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’. De wetgever heeft destijds vastgesteld dat daaronder niet kan vallen mensen die ‘lijden aan het leven’. Er moet sprake zijn van medisch geclassificeerde somatische of psychische ziektes en/of aandoeningen. In het arrest van Bongersma is dat nogmaals bevestigd door de Hoge Raad.
218
De wetgever is zeer
terughoudend over deze problematiek en probeert door de afbakening van het discutabele begrip ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’ misbruik en wildgroei tegen te gaan. Daarentegen geeft de wetgever aan dat de Euthanasiewet open normen bevat en er gelegenheid is voor wijziging van uitleg van die open normen door ontwikkelingen in het parlementair debat en in de juridische wetenschap, zowel op medisch, ethisch als juridisch vlak. Het KNMG heeft in 2011 laten weten dat ook ouderdomskwalen als medisch classificeerbare aandoeningen kunnen worden gedefinieerd en in bepaalde gevallen kunnen vallen onder ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden.’219 Tevens zouden de Regionale toetsingscommissies voorheen een ‘lijden aan het leven’-geval als onzorgvuldig zien maar uit een aantal gevallen blijkt dat ook deze commissies steeds vaker situaties, waarin ouderen levensmoe zijn, beoordelen als ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden.’220 Hulp bij zelfdoding is destijds strafbaar gesteld omdat het beginsel ‘beschermwaardigheid van het leven’ als heilig geschenk en als belangrijkste gemeenschapswaarde werd gezien. Bij de invoering van de Euthanasiewet is dit (tweede) beginsel opnieuw geïnterpreteerd, namelijk dat mensen die ernstig lijden de mogelijkheid hebben waardig te sterven zonder eindeloos te hoeven lijden. Dit beginsel is overigens terug te vinden in één van de zorgvuldigheidseisen, immers dat de arts met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is. Het zelfbeschikkingsrecht, het laatste beginsel dat ten grondslag ligt aan de Euthanasiewet, is terug te vinden in de zorgvuldigheidseis ‘de arts de overtuiging heeft gekregen dat er sprake is van vrijwillig en weloverwogen verzoek’. Dit beginsel is voortdurend in beweging. Echter, omdat de arts gedwongen is zich aan de strenge eisen van de Euthanasiewet te houden is dit recht niet door de patiënt af te dwingen. Voorts houdt de arts altijd de mogelijkheid om niet in te gaan op het verzoek van hulp bij zelfdoding. Naast bovengenoemde drie zorgvuldigheidseisen zijn ook nog de eisen ‘de arts dient de patiënt voor te lichten over zijn situatie en zijn vooruitzichten’, ‘de arts heeft tenminste één 218
Hierin is bepaald dat ondraaglijk lijden niet enkel kan bestaan uit levensmoeheid maar er sprake moet zijn van ‘medisch geclassificeerde somatische of psychische ziektes en aandoeningen’. 219 Paragraaf 3.2, blz. 21. 220 Paragraaf 3.2, blz. 21.
53
andere onafhankelijke arts geraadpleegd die de patiënt heeft gezien’ en ‘de arts voert de euthanasie of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uit’ van toepassing verklaard. Hieruit kan worden opgemaakt dat bij (vrijwel) alle zorgvuldigheidseisen de aanwezigheid van een arts is vereist. Om de volgende redenen is het essentieel dat de arts als professional in dit proces blijft betrokken en dat de hulp bij zelfdoding in het medisch domein blijft. Ten eerste heeft de arts, ten opzichte van goedwillende leken, een intensieve opleiding genoten en heeft hij in de praktijk veel ervaring met het lijden van patiënten. Door het voeren van intensieve gesprekken met zijn patiënt kan de arts beoordelen hoe ernstig dat lijden is en kan daarbij tevens de wilsbekwaamheid van de patiënt beoordelen. Dit behoort gewoonweg tot de competenties van een arts. Ten tweede bekomt hij doorgaans geen voordeel bij het overlijden van zijn patiënt, waardoor de objectiviteit blijft gewaarborgd. Indien levensbeëindiging aan een leek wordt overgelaten is het denkbaar dat deze derde (financieel) voordeel heeft bij het overlijden van zijn naaste. Door de immer aanwezige dreiging van deze onzuivere motieven zal dit, indien het medische domein hieromtrent wordt verlaten, worden gezien als een groot risico. Ten derde en als laatste heeft een arts de beschikking en kennis over de medicijnen, waardoor onbevangen zelfdodingen kunnen worden tegengegaan en misbruik door derden kan worden voorkomen. Gesteld kan worden dat de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet een kader kunnen bieden bij het zorgvuldig handelen van een niet-arts. Echter, een niet-arts handelt pas zorgvuldig (hoe nobel zijn motieven ook mogen zijn) als hij daarbij de hulp van een arts inroept. Deze dient zich vervolgens te houden aan de eisen die de Euthanasiewet stelt, teneinde de zorgvuldigheid van hulp bij zelfdoding te waarborgen. Zodoende kunnen de zorgvuldigheidseisen conform de Euthanasiewet niet (volledig) van toepassing worden verklaard op een niet-arts.
De beschermwaardigheid van het leven maakt in het huidige tijdsgewricht nog geen plaats voor het zelfbeschikkingsrecht. Het zelfbeschikkingsrecht heeft de afgelopen halve eeuw een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. De mens wordt steeds mondiger en steeds meer belangenorganisaties komen op voor dit recht. Daarnaast wordt in de rechtspraak, zowel internationaal als nationaal, regelmatig verwezen naar het zelfbeschikkingsrecht. In het arrest van Heringa wordt
54
daaromtrent een belangrijk signaal afgegeven richting de Nederlandse overheid. 221 Ook kennen de mensenrechten, vastgelegd in onder andere het EVRM, een groot belang toe aan het zelfbeschikkingsrecht. Mensen hebben bijvoorbeeld het recht om medische behandelingen te weigeren en ze zijn vrij hun eigen wil te bepalen ten aanzien van het levenseinde. Echter, het is niet juridisch vastgelegd hoeveel ruimte de overheid heeft om hun burgers tegemoet te komen in dat recht. Het EHRM hanteert met betrekking tot wetgeving omtrent hulp bij zelfdoding een ruime ‘margin of appreciation’. Daarnaast is de staat niet verplicht medewerking te verlenen aan hulp bij zelfdoding. Zodoende is het zelfbeschikkingsrecht niet absoluut en laat dit recht nog veel vragen onbeantwoord. De meningen of de Euthanasiewet in strijd zou zijn met het EVRM, lopen sterk uiteen. Vervolgens kan vanuit uiteenlopende visies het zelfbeschikkingsrecht worden geïnterpreteerd. (Hulp bij) zelfdoding wordt in de wereld van ethiek als immoreel beschouwd, maar dit rechtvaardigt niet dat anderen meer invloed kunnen uitoefenen over iemand anders leven. De KNMG erkent dat het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt voortdurend onder druk staat, wetende dat artsen niet de plicht hebben medewerking te verlenen aan hulp bij zelfdoding, conform de uitgangspunten van de Euthanasiewet. De wetgever houdt vooralsnog voet bij stuk en stelt de beschermwaardigheid van leven boven het recht op zelfbeschikking. Echter, door de jaren heen heeft er een verandering plaatsgevonden waarin het zelfbeschikkingsrecht door de wetgever meer wordt erkend. Daarnaast pleiten vele belangenorganisaties (NVVE, Stichting de Einder, SVL en Drion) om meer recht te doen aan het zelfbeschikkingsrecht. Het burgerinitiatief
‘Voltooid
Leven’,
dat
een
nieuwe
strafuitsluitingsgrond
voor
stervenshulpverleners (niet-artsen) die op verzoek van ouderen hulp verlenen bij zelfdoding voorstelden, is afgewezen. De regering neemt hierin een afwachtende houding aan in plaats van een voortrekkersrol. Tevens is de oprichting van de Levenseindekliniek een belangrijke ontwikkeling. Een ander essentieel punt is dat Zwitserland op het gebied van hulp bij zelfdoding één van de meest liberale wetgevingen van Europa kent. Alleen zelfzuchtige hulp bij zelfdoding is strafbaar waardoor grote verschillen met Nederland merkbaar zijn. De hulp wordt veelal verleend door verschillende ‘right to die –organisaties.’ Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat er in Zwitserland veel kritiek is vanwege gebrek aan regelgeving bij de ‘De rechtbank merkt op dat we leven in een tijd met groeiende medische mogelijkheden en langere levensverwachtingen. De vraag is hoe zich dat verhoudt tot de mogelijkheid van zelfbeschikking, behoud van eigen identiteit en kwaliteit van leven’. 221
55
verschillende ‘right to die –organisaties’ die de hulp bij zelfdoding uitvoeren. Deze organisaties zouden zich steeds meer in niet-toelaatbare situaties begeven. Opvallend is dat veroordelingen op het gebied van zelfzuchtige hulp bij zelfdoding in Zwitserland zelden voorkomen. Belangrijke redenen hiervoor zijn dat deze zaken geen prioriteit hebben en door een gebrek aan duidelijke regelgeving het OM juridisch gezien niet makkelijk aan een vervolging toe komt. Zodoende kan Zwitserland op dit gebied nog veel leren van Nederland dat wel beschikt over duidelijke wetgeving omtrent hulp bij zelfdoding. De vraag die mede in het kader van deze scriptie moet worden gesteld is of het beschermwaardigheidsbeginsel
in
dit
tijdsgewricht
plaats
moet
maken
voor
het
zelfbeschikkingsrecht. Geconstateerd kan worden dat informatie, hulp en steun bij zelfdoding, gezien het feit dat belangenorganisaties al jarenlang bestaan en nog steeds groeiende zijn, gewenst en noodzakelijk is. Daarentegen zijn er voldoende alternatieven beschikbaar voor mensen om straffeloze hulp bij zelfdoding te krijgen. Ten eerste heeft er een verandering plaatsgevonden in de huidige beoordelingspraktijk van de Regionale toetsingscommissies. Deze commissies beoordelen steeds vaker situaties, waarin ouderen levensmoe zijn, als ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden.’ Ten tweede kan het bestaan van de Levenseindekliniek een oplossing bieden. Deze kliniek is bedoeld voor mensen die een verzoek tot euthanasie of hulp bij zelfdoding hebben gedaan dat niet is gehonoreerd door hun arts, terwijl wel is voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet. Ten derde en als laatste biedt versterving, waarbij de patiënt ‘stopt met eten en drinken’ onder begeleiding van een arts, een mogelijkheid. Derhalve kan worden geconstateerd dat de beschermwaardigheid van het leven in het huidige tijdsgewicht nog geen plaats hoeft te maken voor het zelfbeschikkingsrecht.
De manoeuvreerruimte van de rechter is terecht klein bij een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand door een niet-arts. Als laatste dient er te worden bezien hoe er in de rechtspraak wordt omgegaan in geval een niet-arts, die hulp bij zelfdoding verleent, een beroep doet op overmacht in de zin van noodtoestand (art. 40 Sr). Indien een niet-arts handelt uit noodtoestand dient hij in een actuele concrete nood te kiezen uit conflicterende plichten, waarin hij de zwaarstwegende voorrang geeft. Ook dienen de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat, indien de wetgever een bijzondere regeling heeft getroffen voor de afweging van de aan de naleving van de wet verbonden nadelen, een beroep op noodtoestand door een niet-arts niet zonder meer kan worden uitgesloten, maar een 56
dergelijk beroep bij slechts hoge uitzondering kan worden aanvaard. In het kader van hulp bij zelfdoding is na lang wikken en wegen door de wetgever een bijzondere regeling getroffen in de vorm van de mogelijkheid dat een arts onder strikte voorwaarden hulp biedt bij zelfdoding. Een uitzondering voor een niet-arts kan zijn als de strafuitsluitingsgrond vastgelegd in de wet niet werkt, omdat er door een oorlog of ramp geen artsen beschikbaar zijn. Eenieder kan bedenken dat zo’n situatie in Nederland slechts zeer zelden of niet voor zal komen en dat daardoor de manoeuvreerruimte van de rechter bijzonder klein is, hoe tragisch een situatie ook kan zijn. Het is dan ook op zijn plaats dat, na jarenlange discussie door wetgever en rechtspraak, artikel 294 lid 2 Sr als gerechtvaardigd kan worden gezien en er minimale ruimte mag bestaan om buiten die kaders (door niet-artsen) hulp bij zelfdoding te rechtvaardigen.
Antwoord op de centrale vraag Ter beantwoording van de centrale onderzoeksvraag kan ik allesomvattend concluderen dat de strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding door een niet-arts, die bij het verwezenlijken van een doodswens zorgvuldig en met de juiste motieven te werk is gegaan, in het huidige tijdsgewricht nog gerechtvaardigd is. In dit tijdsperk is het, gelet op bovengenoemde slotconclusies, gerechtvaardigd dat justitie blijft waken over de grenzen van strafbare hulp bij zelfdoding. Mijns inziens dienen personen met een doodswens te allen tijde te worden beschermd tegen niet-professionele helpers die (onwenselijke) druk kunnen uitoefenen op bijvoorbeeld hun naasten. Wellicht dient in de toekomst het zelfbeschikkingsrecht hoger te worden ingeschaald dan de beschermwaardigheid van het leven, zodat hulp bij zelfdoding (deels) kan worden overgelaten aan niet-artsen. Dit zou kunnen omslaan als de maatschappelijke opvattingen, de visie van de wetgever en de rol van de artsen op dit vlak verandert. In de huidige praktijk is daarvan nog geen sprake en het is te vroeg om de wet daarop aan te passen.
6.2
Aanbevelingen wetgever
Naar aanleiding van deze scriptie zijn aan de wetgever de volgende aanbevelingen te formuleren. Om de rechtszekerheid voor arts en patiënt te vergroten is het ten eerste van groot belang dat de wetgever een duidelijk standpunt inneemt over de ‘lijden aan het leven’problematiek. Het verdient aanbeveling dat de wetgever deze problematiek onder de reikwijdte van de Euthanasiewet laat vallen. De letter van voornoemde wet verzet zich er niet tegen, aangezien deze open normen bevat. Daarnaast vinden zowel de KNMG als de 57
toetsingscommissies het gerechtvaardigd dat in bepaalde gevallen ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’ op grond van de Euthanasiewet ruimer kan worden uitgelegd. Zodoende zal een aanpassing van de wettelijke regeling niet noodzakelijk zijn, wanneer een groot deel van de ouderen die ‘lijden aan het leven’ terecht zouden kunnen onder de huidige Euthanasiewetgeving. Hierdoor kan een grote groep worden ondervangen die dus niet op zoek hoeven te gaan naar (strafbare) alternatieven. Patiënten voelen zich meer erkend en artsen bevinden zich niet meer in spagaat, omdat zij enerzijds de doodswens van hun patiënt willen vervullen en anderzijds het risico lopen vervolgd te worden wegens het niet in acht nemen van de zorgvuldigheidseisen. Ten tweede dient de wetgever, naast het steeds sterker worden van het zelfbeschikkingsrecht, te waken voor verabsolutering van dit recht. Naar mijn mening is het gerechtvaardigd dat in dit tijdperk meer waarde wordt toegekend aan het zelfbeschikkingsrecht dan in het verleden het geval was. De wetgever geeft bij de invoering van de strafbaarstelling van artikel 293 en 294 Sr aan dat ‘de eerbied van het leven’ moet worden beschermd. Daarnaast ligt aan artikel 293 en 294 Sr de norm ‘gij zult niet doden’ ten grondslag. Dit zijn sterke argumenten en hier valt in beginsel niet veel tegen in te brengen. Aangezien voornoemde artikelen stammen uit 1881 dient te worden opgemerkt dat we nu ruim een eeuw verder leven. Intussen hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan zowel in de (Europese) rechtspraak als op medisch vlak. De mens bereikt immers door onder andere groeiende medische mogelijkheden een steeds hogere leeftijd. Hier kon door de wetgever tijdens de invoering van hulp bij zelfdoding niet op worden ingespeeld. Ook naar aanleiding van het steeds mondiger worden van de burger en het daardoor sterker worden van het zelfbeschikkingsrecht, ook in de jurisprudentie van het EHRM, heeft er in de afgelopen jaren een verschuiving plaatsgevonden. Wellicht moet in de toekomst het zelfbeschikkingsrecht hoger worden ingeschaald dan de beschermwaardigheid van het leven maar daarvan is in de huidige praktijk nog lang geen sprake en is het te vroeg om de wet daarop aan te passen. Dit moet nog verder worden uitgekristalliseerd. Er dient eerst uitgebreid gefundeerd onderzoek te worden gedaan naar bijvoorbeeld de groep die dit verlangen heeft. Mocht na nader onderzoek blijken dat er meer recht moet worden gedaan aan het zelfbeschikkingsrecht dan zou de Nederlandse wetgever een kijkje kunnen nemen in de zeer liberale wetgeving omtrent hulp bij zelfdoding in Zwitserland. Denkbaar is om te zijner tijd bepaalde zorgvuldigheidseisen over te laten aan een niet-arts, om op deze manier meer recht te doen aan het zelfbeschikkingsrecht.
58
Door de nog steeds toenemende belangenorganisaties en burgerinitiatieven, die opkomen voor het zelfbeschikkingsrecht, is het voor de wetgever essentieel om over dit onderwerp in gesprek te blijven. Daarin verdient het aanbeveling dat de wetgever in dit tijdsgewricht wel blijft waken voor de verabsolutering van het zelfbeschikkingsrecht. Ongeacht het feit dat er verschuivingen kunnen plaatsvinden ten aanzien van het zelfbeschikkingsrecht lijkt één ding onveranderlijk: er zal immer een arts bij het proces omtrent het levenseinde betrokken moeten blijven om het zorgvuldig handelen te waarborgen. Daarbij is het van groot belang dat artikel 293 en 294 Sr in de huidige vorm blijven bestaan. Laten sterven is en blijft, naar mijn mening, nog altijd een vak.
59
Literatuurlijst Boeken Cleiren & Verpalen 2012 C.P.M. Cleiren en M.J.M Verpalen, Strafrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer 2012, art. 293 en 294 Sr.
Duijst 2009 W.L.J.M. Duijst, Gezondheidsstrafrecht, Deventer: Wolters Kluwer business 2009.
Griffiths, Weyers & Adams 2008 J. Griffiths, H. Weyers en M. Adams, Euthanasia and law in Europe, Oxford: Hart Publishing 2008.
Ten Have, Ter Meulen & van Leeuwen 2003 H.A.M.J. ten Have, R.H.J. ter Meulen en E. van Leeuwen, Medisch Ethiek, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum 2003.
Hendriks & ten Napel 2007 A.C. Hendriks & H.-M.ThD. ten Napel, Volksgezondheid in een veellagige rechtsorde, Alphen a/d Rijn: Kluwer 2007.
Kant 2011 I. Kant, The Metaphysics of Morals, Cambridge: Cambridge University Press 2011.
Leenen 1978 H.J.J. Leenen, Rechten van de mens in de gezondheidszorg. Een gezondheidsrechtelijke studie, Alphen aan den Rijn: Samsom 1978.
Mill & John 2002 S. Mill en S. John. On Liberty, New York: Dover Publications Inc 2002.
60
Pans 2006 E. Pans, De normatieve grondslagen van het Nederlands Euthanasierecht, Nijmegen: Wolf Legal Publichers 2006.
Smidt 1881 H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, Haarlem: Tjeenk Willink 1881.
Wemes & Ten Voorde 2012 L.T. Wemes & J.M. ten Voorde, Strafrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer Business 2012, art. 40 Sr.
De Wijkerslooth & Duijst-Heesters 2012 J. de Wijkerslooth en W. Duijst-Heesters, Strafrecht, Tekst en Commentaar, Deventer: Wolters Kluwer 2012, artikel 2 Euthanasiewet.
Wemes & Ten Voorde 2012 L.T Wemes en J.M. Ten Voorde, Strafrecht, Tekst en Commentaar, Deventer, Wolters Kluwer 2012, art. 40 Sr.
Artikelen Bosshard, Fischer & Bär 2002 G. Bosshard, S. Fischer en W. Bär, ‘Open regulation and practice in assisted dying. How Switzerland compares with the Netherlands and Oregon’, Swiss Med. Wkly 2002-132, p. 530.
Bosshard, Ulrich, Ziegler & Bär 2008 G. Bosshard, E. Ulrich, S.J. Ziegler, W. Bär, ‘Assessment of Requests for Assisted Suicide by a Swiss Right-To-Die Society’, Death Stud. 2008-32, p. 647.
Brassington 2006 I. Brassington, ‘Killing People: What Kant Could Have Said about Suicide and Euthanasia but Did Not’ Journal of Medical Ethics 2006-10, p. 572.
61
Buruma 2010 Y. Buruma, ‘Uit vrije wil’, NJB 2010, p. 467.
Van Delden 2005 J.J.M. van Delden, ‘Dilemma’s rond het zelfgewilde levenseinde’, SLV Nieuws 2005-15, p. 59.
Drion 1991 H. Drion, ‘Het zelfgewilde einde van oudere mensen’, NRC Handelsblad 26 oktober 1991.
Fischer, Huber, Furter, Imhof, e.a. 2009 S. Fischer, C.A. Huber, M. Furter, L. Imhof, R.M. Imhof, C. Schwarzenegger, S.J. Ziegler en G. Bosshard, ‘Reasons why people in Switzerland seek assisted suicide: the view of patents and physicians’, Swiss Med. Wkly 2009-139, p. 333.
Gauthier, Mausbach, Reisch & Bartsch 2014 S. Gauthier, J. Mausbach, T. Reisch & C. Bartsch, ‘Suicide tourism: a pilot study on the Swiss phenomenon’, Journal of Medical Ethics 2014, p.1-7.
Gevers 2003 J.K.M. Gevers, ‘Zelfbeschikking rond het levenseinde’, TvGR 2003-27, p. 80-82.
Glover 2006 J. Glover, ‘The Sanctity of Life’, Bioethics 2006, p. 266.
Den Hartogh 1996 G.A. den Hartogh, ‘Recht op de dood? Zelfbeschikking en barmhartigheid als rechtvaardigingsgronden voor euthanasie’, Recht en Kritiek 1996, p. 148-168.
Den Hartogh 2007 G. den Hartogh, ‘De Nederlandse euthanasiewet: is barmhartigheid genoeg?’, TvGR 2007, p. 180-198.
62
Den Hartog 2014 G. den Hartogh, ‘Hulp bij zelfdoding door intimi’, NJB 2014, p. 1599.
Hendriks 2014 A. Hendriks, ‘Meer (toe)zicht op toetsing euthanasie dringend gewenst’, NJB 2014, p.1308.
Hendriks 2014 A. Hendriks, ‘Recht op leven op een zelfgekozen dood: een toetsing van de Nederlandse Euthanasiewet aan het EVRM’, NTM/NJCM-Bull, 2014-39, p. 151-152.
Hurst & Mauron 2003 S.A. Hurst en A. Mauron, ‘Assisted suicide and euthanasia in Switzerland: allowing a role for non-physicians’, BMJ 2003-326, p. 271, 272.
Legemaate 2005 J. Legemaate, ‘Inhoud en interpretatie van de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet’, Trema 2005-8, p. 338-343.
Peters 2005 M. Peters, ‘Procedure laatstewilpil’, Relevant 2005-3, p. 21.
Schoonman, van Thiel & van Delden 2013 M. Schoonman, G.J.M.W. van Thiel en J.J.M. van Delden, ‘Non-physician-assisted suicide in The Netherlands: a cross-sectional survey among the general public’, Journal of Medical Ethics 2013, p 1-7.
Schwaszenegger 2008 C. Schwarzenegger, ‘Selbstsüchtige Beweggründe bei der Verleitung und Beihilfe zum Selbstmord Art. 115’, StGB 2008, p. 97.
De Wildt 2013 M.W.J. de Wildt, ‘De valse noten van het regeerakkoord. Het dogma van de zelfbeschikking’, PHV 2013, p. 3. 63
Rapporten en verslagen ASSM 2010 ASSM, Prise de position concernant les propositions de modifications relatives à l’assistance organisée au suicide dans, le Codé pénal Suisse et le Code pénal militaire 12 januari 2010.
Van der Heide 2012 A. van der Heide, Tweede evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Den Haag: ZonMw 2012.
Hendriks, Friele, Legemaate & Widdershoven 2013 A.C. Hendriks, R.D. Friele, J. Legemaate & G.A.M. Widdershoven (red.), Thematische Wetsevaluatie. Zelfbeschikking in de zorg, Den Haag: ZonMw 2013.
Hirsch 1882 S.J. Hirsch, Hulp En Aanzetting Tot Zelfmoord (diss. Harvard Law School), Tiel: Mijs 1882.
KNMG 2011 KNMG, De rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde, Amsterdam: Opmaak buro-Lamp 2011.
KNMG Commissie Dijkhuis 2011 J.H. Dijkhuis e.a., Op zoek naar normen voor het handelen van artsen bij vragen om hulp bij levensbeeindiging ingeval van lijden aan het leven, Utrecht: KNMG 2011.
Regionale toetsingscommissie 2001 Jaarverslag Regionale toetsingscommissie euthanasie, Den Haag: Koninklijke de Swart 2001, p. 23-24.
Regionale toetsingscommissie 2011 Jaarverslag Regionale toetsingscommissie euthanasie, Den Haag: Koninklijke De Swart 2011, casus 11.
64
Jurisprudentie EHRM 26 oktober 2000, nr. 48335/99 (Sanles/Spanje). EHRM18 april 2002, nr. 69580/01 (Litovchenko/Rusland). EHRM 29 april 2002, nr. 2346/02 (Pretty/VK). EHRM 27 september 1995, serie A, nr. 324/2000 (MCCann/VK). EHRM 20 november 2008, nr. 55185/08 (Ada Rossi e.a./Italië). EHRM 20 januari 2011, nr. 31322/07 (Haas/Zwitserland; m.nt. Hendriks). EHRM 19 juli 2012, nr. 497/09 (Koch/Duitsland; m.nt. Dorscheidt). EHRM 14 mei 2013, nr. 67810/10 (Gross/Zwitserland).
HR 15 oktober 1923, NJ 1923, 1329. HR 27 november 1984, NJ 1985, 106. HR 26 mei 1987, NJ 1988, 168. HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656. HR 24 december 2002, NJ 2003, 167. HR 9 november 2004, NJ 2005, 217. HR 22 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8225. HR 18 maart 2008, NJ 2008, 264. HR 18 mei 2010, NJ 2010, 289. HR 12 juli 2011, NJ 2011, 578 (m.nt. P.A.M. Mevis).
Hof Amsterdam 31 augustus 2006, GJ 2006, 146 (m.nt. A.C. de Die). Hof Arnhem 17 februari 2012, NJ 2012, 509 (m.nt. T.M. Schalken). Hof Leeuwarden 17 oktober 2006, LJN AZ0244.
Rb. Alkmaar 7 december 2005, LJN AU7519. Rb. Almelo 29 mei 2009, NJ 2009, 483 (m.nt. T.M. Schalken). Rb. Amsterdam 22 januari 2007, LJN AZ6713. Rb. Gelderland 22 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:3976. Rb. Rotterdam 23 juni 1992, NJ 1992, 664. Rb. Utrecht 21 december 1982, NJ 1983, 264.
65
Parlementaire documenten Kamerstukken II 1997/98, 26 000, nr. 3. Kamerstukken II 1998/99, 26 691, nr. 3. Kamerstukken II 1999/00, 26 681, nr. 6. Kamerstukken II 1999/00, 26 681, nr. 6. Aanhangsel Handelingen II 1999/00, nr. 382. Kamerstukken II 2000/01, 26 691, nr. 6. Kamerstukken II 2000/01, 26 691 nr. 9. Kamerstukken II 2000/01, 26 691, nr. 22. Kamerstukken 1 2000/01, 26 691, nr. 137b. Kamerstukken II 2001/02, 27 681, nr. 1. Aanhangsel Handelingen II 2002/03, nr. 1543. Kamerstukken II 2012/13, 31 036, nr. 7. Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15.
Wettelijke regelingen Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek (euthanasie en hulp bij zelfdoding), Stcrt. 2012, 26899. Département Féderal de Justice et Police, Modification du code pénal et du code pénal militaire relative à l’assistance organisée au suicide, Rapport explicatif 2009. Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Stb. 2001, 194.
Internetbronnen <www.deeinder.nl> <www.ncvr.nl> <www.document.ncrv.nl> <www.exit.ch/startseite> <www.gezond24.nl> <www.levenseindekliniek.nl> <www.nvve.nl> <www.om.nl> <www.presseurop.eu> <www.svleven.nl> 66
<www.trouw.nl> <www.uitvrijewil.nu>
67