CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT 6. T.L.BEAUCHAMP, J.F.CHILDRESS, Principles of Biomedical ethics. New York, OUP, 2001 (5th ed.) 7. Zo onder meer A. ETZIONI, ‘Organ Donation: A Communautarian Approach’ in Kennedy Institute of Ethics Journal, maart 2003,vol. 13/1. Het communautarisme wil donatie stimuleren door een wijziging van de morele cultuur (morele dialoog, publieke getuigenis van invloedrijke figuren enzovoort). 8. Zie onder meer het zogenaamde Europese Bio-ethiekverdrag (Raad van Europa, 1997) en vooral het Additional Protocol, 2002. 9. Hierover woedt al jaren een discussie, recent onder meer nog in The American Journal of Bioethics 2003/1 en in Journal of Medical Ethics 2003/29.
Z ELFDODING
BIJ OUDEREN :
N OOD
AAN EEN ZORGETHISCH PERSPECTIEF
Linus Vanlaere
Inleiding
Zelfdoding bij ouderen: een zingevingsproblematiek
Ieder jaar wordt de gemiddelde levensverwachting van de Vlaming een klein seizoen langer, zo blijkt uit de Vlaamse Gezondheidsindicatoren.1 Uit dezelfde cijfers kunnen we echter opmaken dat er aan de kwaliteit van die extra levenstijd duidelijk iets schort: zowat een derde van de Vlaamse ouderen (75+) is depressief. Bovendien komt zelfdoding in absolute cijfers het meest voor bij ouderen. Zo pieken de zelfdodingscijfers bij mannen vanaf zeventig jaar. Wat is er aan de hand? Uit een gesprek met ouderenpsychiater Filip Bouckaert (Universitair Psychiatrisch Centrum St. Jozef Kortenberg; Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg, Brussel) blijkt dat zelfdoding bij ouderen niet uitsluitend moet worden geduid als een psychiatrisch probleem, maar ook als een zingevingsproblematiek.2 Tevens introduceert Dr. Bouckaert een vernieuwend denken in de ouderenzorg door te pleiten voor een integrale zorgvisie waarin ook aandacht wordt besteed aan het zingevingsaspect. Door op een andere manier naar ouderenzorg te kijken en deze zorg anders aan te pakken, kan preventief worden opgetreden ten aanzien van zelfdoding. In deze bijdrage pogen wij Bouckaerts suggesties te expliciteren en zetten hierbij de bakens uit voor verder onderzoek.
Het onvermogen om zin te geven aan eindigheid en afhankelijkheid – Ouderenpsychiater Filip Bouckaert geeft aan dat depressie een belangrijk, maar onderschat gezondheidsprobleem is bij ouderen.3 Depressie is in de leeftijdscategorie van de 75plussers niet alleen de meest voorkomende functionele psychiatrische aandoening, maar gaat er ook gepaard met een hoog risico op sterfte door zelfdoding. Oudere depressieve volwassenen, en in het bijzonder mannen, plegen meer zelfdoding dan andere leeftijdsgroepen. Bovendien is zelfdodingsgedrag bij ouderen ook ‘(...) dodelijker dan bij andere leeftijdsgroepen’, want zelfdoding wordt ‘(...) minder voorafgegaan door een poging, is gewelddadiger, minder impulsief en er is minder mogelijkheid tot redding’.4 Depressies bij ouderen ontstaan door verschillende op elkaar inwerkende factoren. Bouckaert vermeldt dat de interactie tussen lichamelijke factoren, intrapsychische factoren, relationele factoren en invloeden uit het fysieke en sociale milieu het ontstaan, verloop en de terugkeer van depressie bepalen. Zo bestaat er een onomstreden verband tussen lichamelijke aandoeningen en depressie. Tevens speelt een kwetsbare persoonlijkheid een belangrijke rol. Vooral de invloed van externe
Ethische Perspectieven 14 (2004)1, p. 76
CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
factoren op een (meer) kwetsbare persoonlijkheid, zoals het gebrek aan sociale steun en de vaak weinig stimulerende omgeving die ouderen bevestigen in een negatief zelfbeeld, kunnen worden aangeduid als oorzaken van depressie en zelfdoding. Precies dit laatste wijst op een band tussen zingeving en depressie: depressies bij ouderen ontstaan evenzeer als gevolg van het onvermogen van zowel de maatschappij als van het individu (als subject in deze maatschappij) om zin te geven aan de eindigheid en afhankelijkheid die kenmerkend zijn voor deze fase in het menselijk leven. Gevolgen van het zingevingsdeficit voor de maatschappelijke positie van ouderen en de ouderenzorg: ‘ageism’ – Eén van de centrale idealen in onze samenleving is dat van autonomie. In deze visie hangt zingeving samen met de vrijheid die het individu heeft om het levensplan te volgen dat het best met zijn smaak of voorkeur overeenstemt.5 Zonder te suggereren dat we de verworvenheden moeten verlaten die uit de prioriteit van de waarde van autonomie voortvloeien, willen we wijzen op de nefaste gevolgen ervan voor de maatschappelijke positie van de ouderen. Zo is duidelijk dat er in het overheersende levenspatroon nauwelijks ruimte is voor het feit dat ouderen niet onafhankelijk en zelfredzaam zijn, maar eerder kwetsbaar en concreet geconfronteerd worden met eindigheid en sterfelijkheid. Ze zijn meestal in mindere of meerdere mate op de zorg van anderen aangewezen.6 De idee dat de mens onafhankelijk is en zijn leven zelf bepaalt, overheerst in onze maatschappij in die mate dat we ouderen, die niet aan dit ideaal van de ‘self-made man’ voldoen, marginaliseren en aan de rand van de samenleving plaatsen.7 Dit proces van marginalisatie van ouderen wordt aangeduid met de term ‘Ageism’.8 Vanaf het ogenblik dat ouderen niet langer de vitale, onafhankelijke, consumerende ouderen zijn in hun ‘derde leeftijd’, maar veeleer deel uitmaken van de zorgbehoevende en afhankelijke ‘vierde leeftijd’, verdwijnen deze mensen van het voorplan van de maatschappij en worden ze, via mantelzorg of
opname in een Rust- en Verzorgingstehuis (RVT), aan het publieke gezichtsveld onttrokken. De marginalisatie van ouderen blijkt allereerst uit de plaats die zij innemen binnen de gezondheidszorg zelf. Ouderen worden vooral beschouwd als object van zorg, en geassocieerd met de problemen die hiermee samenhangen. Ouderenzorg geurt naar feces en de degradatie van de oudere patiënt gaat gepaard met de degradatie van zijn zorgverlener – Bouckaert spreekt op dit vlak zelfs van een ware ‘gerontofobie’ onder de gezondheidszorgwerkers. De ‘stille zorgconsumenten’ zijn in medisch opzicht bovendien volstrekt oninteressant, want genezing – en de introductie van spectaculaire spitstechnologie hierbij – valt niet te verwachten. Op het vlak van de geestelijke gezondheidszorg resulteert dit in een ‘therapeutisch nihilisme’, de neiging om de psychische gezondheidsproblemen van oudere patiënten te minimaliseren door deze toe te schrijven aan het verouderingsproces en ze bijgevolg ook niet meer te behandelen. Met betrekking tot depressie en zelfdoding heeft dit ‘therapeutisch nihilisme’ schrijnende gevolgen. Zo blijkt uit onderzoek dat ongeveer 70% van de ouderen die suïcide pleegden in de loop van de maand voor hun dood contact had met een hulpverlener (20% op de dag zelf en 40% in de week voor hun dood). Toch werden ze minder dan jongeren doorverwezen naar psychiatrische diensten en slechts 8% van de ouderen werd adequate antidepressieve medicatie voorgeschreven.9 We willen erop wijzen dat het ‘ageism’ ook op impliciete wijze invloed heeft op het zelfdodingsgedrag bij ouderen. In het perspectief waarin het principe van respect voor autonomie als het voornaamste referentiepunt geldt, wordt het moreel aanvaardbaar geacht om ook depressieve ouderen te helpen in hun zelfdodingsplannen. Denken we maar aan ‘De Einder’, een stichting voor hulp bij zelfdoding, die in Nederland over vijftien consulenten beschikt om mensen te begeleiden in hun stappen naar de dood.10 ‘De Einder’ en dergelijke verenigingen wanen dat het getuigt van respect voor de autonomie van deze ouderen om hen in
Ethische Perspectieven 14 (2004)1, p. 77
CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
hun plannen te helpen. Zij spreken van een ‘recht op zelfdoding’ dat zou voortvloeien uit het principe van respect voor autonomie; ook ouderen beschikken volgens hen over dat recht. Naar onze mening getuigt het echter pas van respect voor de autonomie van ouderen wanneer we hen niet bevestigen in hun gevoel van zinloosheid – wat de mensen van ‘De Einder’ precies wél doen – maar wanneer we hen doen ervaren dat ze er mogen zijn, ook als zorgafhankelijke mensen, en dat ze precies in deze hoedanigheid een eigen roeping en taak hebben.11 Respect voor autonomie louter opvatten als het respecteren van de keuze van ouderen voor de dood – een keuze die geen keuze is, daar de dood in deze situatie van hopeloosheid en uitzichtloosheid het aanschijn van het leven krijgt – houdt ouderen gevangen in de zinloosheid. Respect voor autonomie van een oudere die zelfdoding overweegt, betekent dat deze persoon in zijn afweging dient te worden ondersteund, zodat ook andere alternatieven dan de dood overwogen kunnen worden – zonder dat de dood daartoe echter wordt doodgezwegen. In deze afweging ontneemt de oudere zichzelf niet de mogelijkheid om in de toekomst tot een andere beoordeling te komen. Deze steun kan enkel komen vanuit een omgeving die ouderen waarderen; anders blijven ze nergens. Gevolgen van het zingevingsdeficit voor de geestelijke gezondheid van ouderen: depressie en zelfdoding – Door alle aandacht voor autonomie is een situatie ontstaan waarin de oudere mens zich voor zijn zingeving richt op de idealen die gelden in de tweede levensfase (de arbeidzame periode). Ouderen moeten zolang mogelijk zelfstandig blijven én onafhankelijk. Mensen ondergaan een proces van ‘narcistische identificatie’, waarbij ze zichzelf proberen te veranderen om beter te beantwoorden aan een beeld waarmee ze zich identificeren.12 Dit ideaalbeeld is overheersend dat van de autonome, zelfbepalende mens. In de narcistische identificatie met het beeld van de autonome mens, lijkt het leven alleen maar zin- en waardevol wanneer men erin
slaagt om de beoogde zelftransformatie uit te voeren, en wanneer men dus zelfstandig en onafhankelijk blijft. Wanneer de ouderen zorgafhankelijk worden en het niet meer redden om zelfstandig en onafhankelijk te blijven, lopen zij het gevaar geleidelijk hun trots en eigenwaarde in te leveren en hun betrokkenheid bij het leven te verliezen. Vaak versterkt onze zorg voor ouderen hen in hun negatieve zelfbeeld – het niet meer onafhankelijk kunnen zijn – en het daaruit voortvloeiende zin-vacuüm. Zo is de boodschap die we ouderen geven meestal: ‘Maak je nu maar geen zorgen meer, want nu word je verzorgd’. Maar het zijn net deze zorgen waardoor ze zich engageren in een toekomst. Zich zorgen maken, doen mensen immers als ze met de toekomst bezig zijn, aldus Jacques De Visscher.13 De boodschap die we ouderen meegeven, heeft bijgevolg veel weg van een doodsvonnis. Door hen volstrekt object van zorg te maken, betrekken we hen enkel nog op een heden, een nu, en wel als muur waarop alles ten einde loopt. Hun leven verliest immers z’n bestemming als ze zich niet meer kunnen inzetten voor anderen en als ze zich tot het ondergaan van zorg en tot passiviteit veroordeeld weten. Voor deze ouderen wordt de wereld dan een vreemde omgeving die nog nauwelijks enige aandacht verdient. Als gevolg hiervan plooien ze zich in zichzelf en laten ze zich in het sterven wegzakken.14 Depressie en zelfdoding bij ouderen vindt dus een diepere oorzaak in het onvermogen van mensen om op positieve wijze om te gaan met afhankelijkheid en eindigheid. Vanuit het dominante autonome mensbeeld wordt afhankelijkheid louter negatief gewaardeerd. De heersende idee dat zin voortkomt uit de vrijheid om een eigen levensplan te verwezenlijken, creëert een zinvacuüm in het leven van afhankelijke ouderen die niet meer over de vereiste zelfbepaling beschikken en wiens leven zich daarenboven in een eindfase bevindt. Het onvermogen om een plaats te geven aan afhankelijkheid en eindigheid helpt zorgafhankelijke ouderen aan een negatief zelfbeeld, dat bovendien vaak nog eens versterkt wordt door een betuttelende
Ethische Perspectieven 14 (2004)1, p. 78
CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
ouderenzorg. In deze zorg bevestigen we immers het beeld dat ouderen hebben van zichzelf, namelijk dat ze niets meer zelf kunnen en eerder tot last zijn dan tot nut strekken. Ook in het principe van het respect voor autonomie dat vandaag ingang vindt in de ouderenzorg, wordt de zinloosheid van het zorgafhankelijke bestaan bevestigd. Autonomie wordt er immers eenzijdig gepercipieerd als keuzevrijheid (zie ‘recht op zelfdoding’ volgens ‘De Einder’), terwijl de keuzevrijheid bij zorgafhankelijke ouderen is ineengeschrompeld. Er wordt weinig of geen aandacht besteed aan hoe die keuzevrijheid kan worden vergroot door ouderen allereerst te leren omgaan met de beperkingen die eigen zijn aan het laatste stadium van hun leven. Zorgethische perspectief: tegemoetkomende zorg Een zorgethische omgang met ouderen biedt hier een waardevol perspectief. Binnen dit perspectief wordt autonomie in zorg geïntegreerd en hangen zorg en autonomie – afhankelijkheid en zelfstandigheid – samen in een dialectisch verband. Bovendien wordt het zingevingsaspect benadrukt. Zo worden ouderen vanuit een zorgethisch perspectief ertoe aangezet om de zorg voor zichzelf en de zorg voor anderen te cultiveren, precies omdat deze zorgbetrokkenheid op zichzelf en anderen zin verleent aan hun bestaan. We werken depressie en zelfdoding in de hand wanneer we ouderen opsluiten in een zorgeloos – en dus onnatuurlijk – bestaan. Daarom moeten we hen precies ondersteunen in hun zorg. Zoals De Visscher terecht stelt zal het gaan om een ‘geherbergde zorg’ die uitmondt in een ‘helpen wonen’, zodat het wonen van een zorgafhankelijke oudere toch nog steeds iets van een ‘eigen wonen’ overhoudt, hoe beperkt ook. Dit wil zeggen: met ruimte en tijd voor zorg voor zichzelf, voor anderen, voor bedrijvigheden en voor dingen.15 In plaats van een betuttelende zorg of een ‘zorg’ die de autonomie van de oudere respecteert zoals bijvoorbeeld ‘De Einder’ dit opvat – tweemaal zorg die de afhankelijkheid en de zinloosheid van de oudere bevestigt – pleiten we vanuit
zorgethisch perspectief voor een ‘tegemoetkomende zorg’ die de identiteit van de oudere ondersteunt en bevestigt, zelfs als die identiteit gefragmenteerd, ontworteld of versnipperd is. Hoe deze ‘tegemoetkomende’ zorg in praktijk kan worden gerealiseerd, illustreert Dr. Bouckaert met een aantal voorbeelden uit de praktijk.16 Door heel concrete initiatieven kunnen ouderen volgens hem de kansen krijgen om op een actieve en creatieve manier hun leven herin te richten, rekening houdend met de afhankelijkheid en de eindigheid die dit stadium in hun leven kenmerken. Een eerste soort initiatieven is gericht op de zorg van ouderen voor zichzelf, een tweede soort focust eerder op de zorg van ouderen voor anderen. Kijken we allereerst naar de initiatieven die betrekking hebben op het ondersteunen van de zorg van ouderen voor zichzelf. Bouckaert suggereert in dit kader het opzetten van gespreksgroepen waarbij depressieve ouderen uit hun – emotioneel – isolement worden gehaald. In deze groepen leren ouderen dat ook anderen dezelfde problemen ervaren en delen zij deze. Niet alleen worden hierbij de sociale en communicatieve vaardigheden geoefend, ook ervaren ouderen in een gespreksgroep de nodige sociale steun om de beperktheden niet alleen te moeten dragen. Thema’s die gerelateerd zijn aan zingeving worden niet uit de weg gegaan. Hoe gaan ouderen om met angst voor de dood? Hoe geven zij zin aan de leegte die is ontstaan na het verlies van een partner? Wat is de rol van religie daarbij? Ook de aspecten van de zorg moeten aan bod komen. Hoe ervaren ouderen de verhuis naar een RVT en de zorg die hun daar verleend wordt? Wat is hierbij negatief, wat positief? Hoe staan zij ten opzichte van de zorgverleners? En belangrijk: hoe ervaren de zorgverleners de zorg die zij verstrekken en de manier waarop die wordt ontvangen? Bouckaert benadrukt dat dergelijke – kleine en vaste – gespreksgroepen in RVT’s ertoe kunnen leiden dat bewoners tevredener zijn met de verzorging of het huis, dat hun geestelijke gezondheid erop vooruitgaat en dat zorgconsumptie en medicatiegebruik binnen de perken blijven.
Ethische Perspectieven 14 (2004)1, p. 79
CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
Onderzoek heeft aangewezen dat vooral de factor ‘sociale steun’ die ouderen in deze gespreksgroepen ervaren, doorslaggevend is voor een betere geestelijke gezondheid.17 Bouckaert pleit verder voor initiatieven die de autonomie van de ouderen zoveel mogelijk in stand houden en versterken. Het betreft heel dagelijkse zaken die mensen stimuleren om zelf dingen te blijven doen en voor hun eigen behoeften en wensen op te komen, zoals bijvoorbeeld de tafel zetten of de was doen. Het komt er hierbij ook op aan om ouderen een voorspelbare structuur en een zekere routine te verschaffen, waardoor ze ondersteund worden om een eigen ritme vol te houden. Ook het aanbieden van faciliteiten zodat ouderen naar de kapper, de pedicure of het schoonheidssalon kunnen gaan, zijn dagelijkse zaken van zorg voor zichzelf die het zelfrespect en de eigenwaarde ondersteunen. Een tweede soort initiatieven is gericht op het ondersteunen van de zorg van ouderen voor anderen. Belangrijk hierbij is niet alleen het in stand houden of verbreden van het sociaal netwerk van ouderen, maar vooral de zingevingsdimensie die de zorg voor anderen inhoudt. In de ervaring van het verbonden zijn met anderen ervaren mensen zin. Zorg voor anderen kan een ervaring van zelftranscendentie meebrengen, die radicaal omgekeerd is aan de eerder vermelde narcistische identificitatie met een autonoom mensbeeld en de opvatting dat een leven pas zinvol is wanneer men erin slaagt om op volstrekt zelfstandige wijze z’n levensplan te verwezenlijken. Immers, in de ervaring van te kunnen zorgen voor anderen, verdwijnen de vraag naar de eigenwaarde en de bekommernis ‘heeft mijn bestaan enig belang?’ naar de achtergrond. De gedachte dat we ons leven kunnen beoordelen als een taak die we moeten volbrengen of een project dat we tot een goed einde moeten brengen, is een gedachte die haaks staat op de ervaring van zelftranscendentie in en door de zorg voor anderen.18 Het gevoel van zinloosheid bij ouderen hangt vaak samen met het gevoel volstrekt onnuttig te zijn voor anderen. Bovendien wordt dit negatieve zelfbeeld versterkt door het idee dat men niet voldoet aan het
ideaalbeeld van de autonome, onafhankelijke mens. Door het cultiveren van zorgen voor anderen verdwijnt het gevoel bij ouderen dat ze onnuttig zijn en ervaren ze dat hun leven wél nog zin heeft. Ze ontlenen zin en waardigheid aan wat hen transcendeert, namelijk de andere(n) voor wie ze zorgen. Bouckaert is ervan overtuigd dat de zorg voor anderen bij ouderen bijzonder belangrijk is om de ervaring van zin- en betekenisloosheid te bestrijden en komaf te maken met het negatieve zelfbeeld. Duidelijk is dat ouderen zorg kunnen opnemen voor elkaar, een spoor dat nog al te weinig wordt gevolgd in de ouderenzorg. Hij pleit voor een integratie van de ‘derde leeftijd’ in de zorg voor de ‘vierde leeftijd’. Deze zorg is zinverlenend in dubbele zin: de zorgbehoeftige ouderen putten kracht uit de zorgrelatie die ze met de 60-plussers hebben, en tegelijk is deze zorg voor deze laatsten een zinvolle tijdsbesteding en voelen ze zich nuttig tijdens een stadium van hun leven waarop ze de arbeidsmarkt verlaten en in een ‘zwart gat’ dreigen terecht te komen. Bouckaert is verder ook gewonnen voor het zogenaamde ‘intergenerationele’ werken met ouderen, waarbij deze opnieuw zorg opnemen voor de volgende generaties. We spreken hier van ‘opnieuw’, want de gedachte dat zorgbehoevende ouderen niet alleen object van zorg, maar tegelijk ook subject van zorg kunnen zijn, past niet in ons autonomiegerichte denken.19 Toch kunnen zorgbehoevende ouderen op een creatieve manier worden ingeschakeld in bijvoorbeeld de zorg voor jongeren en kinderen. Dat kan op een impliciete wijze door het vertellen van verhalen. Door ouderen in contact te brengen met kinderen, en deze hun levensverhaal te laten vertellen, breken zij de wereld van de kinderen open en brengen ze hun een nieuw en waardevol perspectief bij. Door het vertellen van verhalen krijgen de zorgidentiteit en de zorgrelatie die de ouderen met kinderen aangaan verder vorm. Besluit Het is duidelijk dat een efficiënt ontmoedigingsbeleid inzake zelfdoding bij ouderen verder gaat
Ethische Perspectieven 14 (2004)1, p. 80
CENTRUM VOOR BIOMEDISCHE ETHIEK EN RECHT
dan het afsluiten van dakterrassen en het buiten bereik houden van narcotica en dodelijke hoeveelheden geneesmiddelen; het bestaat voornamelijk in het scheppen en begunstigen van een samenleving waarin kwetsbare en bedreigde ouderen hun zelfbesef kunnen bewaren of terugvinden.20 Hierbij moet aandacht worden gegeven aan initiatieven die de zorg van ouderen voor zichzelf en voor anderen stimuleren. In deze bijdrage hebben we immers aangetoond hoe deze zorg in z’n dubbele dimensie depressie en zelfdoding op een dieper niveau – met name dat van zingeving – kan tegengaan. Er is nood aan een zorgethisch perspectief waardoor zorgafhankelijkheid positief kan worden
geduid. Verder moet er een subjectivering van zorg voor ouderen plaatsvinden. Een ouderenzorg die ophoudt met ouderen te ‘infantiliseren’ door hen louter en volstrekt te beschouwen als object van zorg, maar hen integendeel ondersteunt in hun zorg voor zichzelf en voor anderen, zal ouderen destigmatiseren. Een dergelijke ouderenzorg maakt immers duidelijk dat een mensenleven ook in de laatste stadia, ondanks en zelfs dankzij zorgafhankelijkheid en het uitzicht op het sterven, zin- en waardevol kan zijn. Dit zorgperspectief moet echter van binnenuit groeien. Alleen een geleidelijke mentaliteitswijziging kan ‘ageism’ en de marginalisatie van ouderen tegengaan.
Noten 1. Gezondheidsindicatoren 2001, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Entiteit Beleidsondersteuning. Zie ook http://www.wvc.Vlaanderen.be/gezondheidsindicatoren 2. Gesprek met Dr. Filip Bouckaert op 30 januari 2004. 3. F. BOUCKAERT, ‘Depressie bij ouderen: diagnostische, preventieve en therapeutische aspecten’ in Neuron 8 (2003) 6, p. 205-210. 4. F. BOUCKAERT, ‘Preventie van depressie bij bewoners en aspirant-bewoners van rust- of verzorgingstehuizen’ in Depressie en zelfmoord. 10 preventiestrategieën. Documentatiemap gezondheidsconferentie 2002, Brussel, 2002, p. 36-39. 5. A. BURMS, ‘Autonomie: het ideaal van een narcistische cultuur’ in R. BREEUER, A. BURMS, Ik/Zelf. Essays over Identiteit en Zelfbewustzijn, Leuven, 2000, p. 17-32. 6. H. MANSCHOT, ‘Kwetsbare autonomie? Over afhankelijkheid en onafhankelijkheid in de ethiek van de zorg’ in H. MANSCHOT, M. VERKERK (red.), Ethiek van de zorg. Een discussie, Amsterdam, 1994, p. 97-118. 7. J. TRONTO, Moral Bounderies. A Political Argument for an Ethic of Care, New York, 1994, p. 111 e.v. 8. E. PALMORE, Ageism: Negative and positive, New York, 1990. 9. F. BOUCKAERT, Depressie bij ouderen, p. 208. 10. T. VINK, Als de dood voor de dood? Over dood, zelfdoding en hulp bij zelfdoding, Budel, Damon, 2002. 11. L. VANLAERE, T. MEULENBERGS, Zelfdoding, een recht? in De Standaard 15 juli 2002. 12. A. BURMS, R. BREEUER, ‘Het ware zelf’ in R. BREEUER, A. BURMS, Ik/Zelf. Essays over Identiteit en Zelfbewustzijn, Leuven, 2000, p. 1-15. 13. J. DE VISSCHER, ‘Zorg dragen. Alledaags en onalledaags’ in Tijdschrift voor Welzijnswerk 27 (2003) 255, p. 5-10. 14. L. VANLAERE, ‘Tegemoetkomende zorg’ in Bejaardenzorg (2004) nr. 179, p. 8-10. 15. J. DE VISSCHER, o.c., p. 9-10. 16. Gesprek met Dr. Filip Bouckaert, 30 januari 2004. 17. F. BOUCKAERT, ‘Preventie van depressie bij bewoners en aspirant-bewoners van rust- of verzorgingstehuizen’, a.c., p. 38. 18. A. BURMS, R.BRUEEUR, a.c., p. 9 e.v. 19. K. LINDEMANN, ‘The ethics of receiving’ in Theoretical Medicine 24 (2003), p. 501-509. 20. H. M. KUITERT, Suicide: wat is er tegen? Zelfdoding in moreel perspectief, Baarn, 1983, p. 157.
Ethische Perspectieven 14 (2004)1, p. 81