1 Hoorzitting Subcommissie Familierecht in de Kamer van Volksvertegenwoordigers op woensdag 22 december 2004 – 12.15 u. – 14 u.
Naar gelijkwaardig ouderschap bij scheiding Bijdrage aan de hoorzitting van Lic. Ghislain J.J. Duchâteau vanuit Goudi – Gescheiden Ouders Dienstbetoon door Informatie – website met URL : http://www.goudi.be en gedeeltelijk namens het Samenwerkingsverband van Ouder- en Belangenverenigingen bij Scheiding (SOBS) omvattende Adams Oostende, Betrokken Ouders Antwerpen, BGMK. Org. Gent, BGMK. Be Antwerpen, Goudi Hasselt, SBO Hasselt Ghislain Duchâteau Eendrachtlaan 3 3500 HASSELT Tel. : 011/22 86 25 E-post :
[email protected]
Geachte heer Voorzitter van de Subcommissie Familierecht, Geachte Dames en Heren Leden van de Subcommissie en aanwezige Volksvertegenwoordigers, Ter inleiding Persoonlijk vind ik het erg passend mijn uiteenzetting te beginnen met een bijzonder woord van erkentelijkheid naar de voorzitter en de leden van de commissie voor de uitnodiging die zij vandaag hebben voorbehouden aan de belangenverenigingen. Het is voor zover mij bekend de eerste keer dat wij een dergelijke erkenning en directe inspraak mogen ervaren. Voor ons is deze kans vandaag dan ook de gelegenheid om onze inzichten en adviezen aan u over te maken over de thematiek waarvoor wij ons permanent en dikwijls al jarenlang met volle inzet hebben geëngageerd. Dat neemt niet weg, dat wij de werkzaamheden van deze commissie rond de scheidingsthematiek niet verder op de voet zouden volgen, maar dat wij het nu al op prijs zouden stellen, dat u in het verloop van uw werkzaamheden u evenzeer toegankelijk zou willen stellen voor onze inzichten, die wij u dan hetzij in geschrifte hetzij in gesprekken zouden overmaken. In deze uiteenzetting nemen wij ons voor achtereenvolgens te behandelen : - de verblijfsregeling - de handhaving van de omgangsregeling met 1. bemiddeling 2. begeleiding 3. de dwangmaatregelen
De verblijfsregeling Het is terecht dat de heer voorzitter van deze commissie in overleg met de leden om methodische redenen beslist heeft deze hoorzitting toe te spitsen enkel op de
2 omgangsproblematiek rond kinderen bij scheiding. Dat neemt niet weg dat die problematiek nauw verbonden is met het geheel van de echtscheidingsproblematiek en zeker in de eerste plaats betrekking heeft op de toekenning van het ouderlijk gezag en daarbij de verblijfsregeling van de kinderen. Daarom wil ik in kort bestek en schematisch schetsen hoe de verenigingen de toekenning van het ouderlijk gezag en de daarbij aansluitende verblijfsregeling zien. We houden hierbij rekening met de teksten van het voorontwerp van wet van Mevrouw Onkelinx en van de bestaande wetsvoorstellen ingediend bij de Kamer. Absoluut uitgangspunt is het prelegaal en prejustitieel principe dat de kinderen recht hebben op omgang met hun beide biologische ouders. Dat ligt in de natuur der dingen en dat behoort tot de natuurwet. Dat sluit ook het belang van de kinderen in. Dat impliceert gelijkwaardigheid van beide ouders ook bij en na scheiding. De bepalingen van het Uno-verdrag en van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens gaan ook uit van het recht op familieleven en van een duurzame relatie van de ouders met hun kinderen en omgekeerd. In dat perspectief moet de wetgever dan ook uitgaan van een voorafgaand wettelijk vermoeden van een “gelijkmatig verdeelde huisvesting”, de zogenaamde 50/50-regeling. Dat is preferentieel als vertrekpunt voor de beslissing van een rechter. Dat vinden we zo ook letterlijk terug in het voorontwerp van wet van Mevrouw Onkelinx. Als tweede stap in de beredenering zou de rechter rekening moeten houden met de inbreng van de ouders. Bereiken de ouders buiten de rechtbank een akkoord over de huisvesting b.v. in de akte van onderlinge toestemming, dan zal de rechter dat normaliter homologeren. Een eenvoudige vorm van ouderschapsoverleg ongeveer zoals dat voorzien is in het “Wetsvoorstel betreffende de verblijfsregeling van minderjarige kinderen bij hun nietsamenlevende ouders” van Voorzitter Swennen komt de belangenverenigingen sympathiek en wellicht doeltreffend voor. Bereiken de ouders over de huisvesting van de kinderen geen akkoord, dan zal de rechter in eerste instantie rekening moeten houden met volwaardige inspraak van beide ouders en tot op zekere hoogte met de mening van de kinderen. Elk van beide ouders moet dan de mogelijkheid krijgen van een hoeveelheid zorgaanbod voor de kinderen voor te stellen in overeenstemming met zijn mogelijkheden en zijn persoonlijk engagement naar de kinderen toe. In derde instantie zal de rechter zijn beslissing mede funderen op relevante objectieve criteria : Enkele negatief geformuleerde criteria uit de Memorie van Toelichting bij het voorontwerp Onkelinx buigen we om naar positieve formulering van de parameters en we voegen er bij wijze van voorbeeld enkele toe : - de afstand tussen de woonplaatsen van de kinderen - de afstand van de woonplaatsen van elke ouder tegenover de school - de beschikbaarheid van elk van beide ouders in verband met de uitoefening van hun beroepsactiviteit - de leeftijd van de kinderen - de mening van de kinderen zoals blijkt uit het horen van hen - de verbondenheid van de kinderen onderling in het gezinsverband Speciaal blijven we hier even stilstaan bij de leeftijd van kinderen van 0 tot en met 3 jaar. Hier blijkt uit ernstige psychologische wetenschappelijke onderzoeken dat die kleine kinderen voor een volwaardige psychische ontwikkeling veelvuldig contact moeten hebben met elk van beide ouders : in de eerste levensmaanden tot 8 maanden is het contact van de moeder
3 van grote betekenis voor het hechtingsvermogen van het kind, in de eerstvolgende maanden is het contact met de vader predominant voor zijn verkenning van de wereld rondom. In dit verband verwijzen wij naar de studie van Dr. Maurice Berger, een Frans psychiater die in augustus 2003 het artikel daaromtrent publiceerde “Le droit d’hébergement du père concernant un bébé”, de uitwerking van een tekst die hij in de Revue Dialogue, 2002, n° 155, p. 90-114 publiceerde. De conclusie komt erop neer dat elk van beide ouders zowat om de 2 tot 3 dagen persoonlijk contact zou moeten hebben met het heel jonge kind, opdat diens geestelijke ontwikkeling optimaal zou kunnen verlopen. Is de gelijkmatig verdeelde huisvesting niet mogelijk, dan kan de rechter op basis van alle verzamelde gegevens beslissen tot beurtelingse huisvesting. Voor gelijkmatig verdeelde huisvesting en beurtelingse huisvesting verwijzen wij hier terloops naar de uitkomsten van een onderzoek van Prof. Dr. Patrick Parkinson van de universiteit van Sydney in Australië. Uit intensieve gesprekken met zestig tieners tussen 12 en 19 jaar zeggen jongeren bereid te zijn om te wisselen tussen twee woonplaatsen en willen ze hun tijd met gescheiden ouders delen. In een interview zegt de professor daarbij : “Het model waarin kinderen hun vader alleen zien in de weekends en de vakanties is achterhaald. Dat toont het onderzoek aan”. Het basisstramien van onze hier ontwikkelde visie vinden de belangengroeperingen manifest terug in het voorontwerp van wet van mevrouw Onkelinx. Zij staan dan ook achter de principes van gelijkmatig verdeelde huisvesting en beurtelingse huisvesting, die een opheffing betekenen van het ongelijke en ongelijkwaardige systeem van “omgang om de 14 dagen en de helft van de vakanties”, waarbij vaders zoals de minister dat formuleert tweederangsouders genoemd worden. In dit verband en met het oog op volledige gelijkwaardigheid van beide ouders is het hier misschien toch goed het Franse systeem even te vermelden waarbij de kinderen die volgens onze justitieminister in twee huizen wonen (ik citeer blz. 6 Memorie : “het kind heeft in alle gevallen “twee huizen””) ook gedomicilieerd worden in die twee woonplaatsen. De dubbele domiciliëring voor enkel kinderen in scheidingssituaties tot 18 jaar zou mogelijk onderzocht en overwogen kunnen worden. Dat zou de finale gelijkwaardigheid van beide ouders betekenen. Bij zorgvuldige benadering van het voorontwerp van Wet vanwege Mevrouw Onkelinx constateren wij dat de tekst zich voor het eerste gedeelte beperkt tot een verbeterde en humaniserende verblijfsregeling. Daarmee is de handhaving van de wettelijke en gerechtelijke beslissingen omtrent het oudercontact van de kinderen nog niet in zijn volle omvang gevat. Daarover willen wij het hebben in een volgend gedeelte van onze uiteenzetting. De handhaving van de omgangsregeling De omvang en de draagwijdte van de omgangsproblematiek blijkt vooral uit de toelichting bij de bestaande wetsvoorstellen die hier zeker later besproken zullen worden. Ik bedoel de wetsvoorstellen van de heren Bourgeois en Wathelet en van Mevrouw Taelman e.a. en beslist het wetsvoorstel van voorzitter Guy Swennen “Wetsvoorstel tot het waarborgen van het omgangsrecht tussen ouders en kinderen en tussen grootouders en kleinkinderen.” 51K0976 d.d. 30/03/04. Daarin wordt het probleemkarakter het meest uitvoerig en het grondigst weergegeven. Dat leidt me ertoe te stellen dat deze commissie er zich ten volle van bewust is welke diepmenselijke implicaties de huidige situatie veroorzaakt en dat moet haar tot het besef brengen van haar volle verantwoordelijkheid om op wetgevend vlak in de mate van het mogelijke daarin grondige en positieve veranderingen aan te brengen.
4 Het voorontwerp van Wet van de Justitieminister voorziet in dat verband ook enkele verbeteringen als een grotere effectuering van de dwangsom en het begeleid afhalen van kinderen door een gerechtsdeurwaarder. De tekst overziet evenwel niet het ruimere kader waarin de omgang voor, tijdens en na een scheiding in de werkelijkheid zich afspeelt. Wij proberen even dat kader toch op te roepen. Vanaf het ogenblik dat een duurzame relatie, hetzij huwelijk of samenwonen met kinderen daarin betrokken in het gedrang komt, zou er daadwerkelijke en psychische hulp moeten mogelijk zijn. Naar onze mening kan worden uitgegaan van de mogelijkheid om voorafgaande aan maatregelen betreffende afzonderlijke woonst dat ouders aan de rechtbank een ouderschapsplan voorstellen. De Nederlandse justitieminister Donner denkt daaraan. Ook het voorgestelde ouderschapsoverleg leidt daartoe. Naar onze mening kan daarbij de daadwerkelijke en psychische hulp bestaan uit twee stramienen :1 - bemiddeling; 2- begeleiding 1. Bemiddeling - Ouders die zich richten tot enige gerechtelijke instantie i.v.m. een komende scheiding en in verband met de kinderen moeten de mogelijkheid voor ogen gespiegeld krijgen om naast de verplichting tot een ouderschapsplan een beroep te doen op bemiddeling. Bemiddeling is trouwens in de meeste gevallen van vreedzame scheiding toch noodzakelijk om te komen tot de akte van echtscheiding door onderlinge toestemming. Dat gebeurt nu toch al in meer dan 75% van de gevallen. Het bemiddelingssysteem is er ook in de rechtbankgebonden bemiddeling zoals voorzien in de wet op de rechtbankgebonden bemiddeling, waarvan we toch de uitvoeringsbesluiten in kort tijdsbestek hopen te verwachten. We betreuren hierbij dat de rechtbankgebonden bemiddeling enkel aan de ouders geadviseerd kan worden en dat er voor die ouders geen enkele verplichting toe bestaat. Ook het voorziene ouderschapsoverleg sluit aan bij de bemiddelingsidee. Voor de regelingen betreffende de kinderen kunnen bemiddelingsresultaten bijzonder heilzaam zijn. 2. Begeleiding - Een van de grote bekommernissen van de wetgever moet zijn een inschatting te maken van de haalbaarheid en de toepasbaarheid van de maatregelen die wettelijk worden vastgelegd. De praktijk bij echtscheidingen in het verleden en heden leert dat dit geen eenvoudige zaak is. De emotionaliteit binnen een echtscheiding doet ouders de redelijkheid in verband met de omgang en de zorg met en voor de kinderen uit het oog verliezen en de rancunes veroorzaken op grote schaal zulkdanige verwijderingen dat ook de kinderen binnen een heel korte termijn elk contact met één ouder verliezen. Het huidige systeem van handhaving van de maatregelen is inderdaad volkomen ontoereikend. In een beperkt aantal gevallen voert dat zelfs tot oudervervreemding die onomkeerbaar is voor kinderen boven de 12-13 jaar als dat in hoge graad gebeurt. Daartoe verwijzen wij naar het basiswerk van de kinderpsychiater Prof. Dr. Richard Gardner “The Parental Alienation Syndrome” – 2de uitgave 1998. Omwille van het grote belang voor de kinderen van een billijke en goed lopende en stevig gehandhaafde omgang met elk van hun beide ouders zijn we er dan ook sterk van overtuigd, dat zo dat nodig en dienstig kan zijn er een degelijke begeleiding voor ouders moet worden voorzien, zeker tijdens en na de echtscheidingsprocedure. We denken aan de
5 “omgangsbuddy” die voorkomt in de toelichting bij het wetsvoorstel van Guy Swennen en die hij in de wettekst zelf toch wel “deskundige” noemt. Aan die begeleidingsdeskundige mogen naar ons inziens stevige eisen worden gesteld om in aanmerking te komen voor een dergelijke delicate maar zo belangrijke opdracht voor het welzijn van de kinderen. We denken in dat verband aan goed bijgeschoolde politie-assistenten die daarvoor ingezet kunnen worden. Voor de begeleidingssystematiek kunnen we ook wel even kijken naar twee projecten : één in Alkmaar en een in Maastricht die al functioneren van 1993 en 1995 en die resultaten kunnen voorleggen. Het gaat hier om de zogenaamde BOR-projecten. BOR staat voor “Begeleidende Omgangsregeling”. Ze lopen over maximaal 6 maanden en voor 2001 blijkt dat ongeveer de helft van de zaken positief worden afgesloten en waar bij een grote meerderheid van die positieve gevallen de ouders achteraf zelf de omgang kunnen regelen.. We verwijzen hiervoor naar het artikel van Brigitte Chin-A-Fat en Connie van Rooijen “Oplossing voor omgangsproblematiek?” in het Tijdschift voor Familie en Jeugdrecht 2004, Volume 26, Issue 9, p.226-232. 3.De dwangmaatregelen Naast die omkadering vooraf d.m.v. bemiddeling, tijdens en na d.m.v. deskundige begeleiding zijn er natuurlijk de dwangmaatregelen. Ook daarvoor liggen wetteksten op tafel. Uitermate belangrijk vinden wij het inderdaad dat de rechter een permanente supervisiemogelijkheid bezit en naargelang van de zich wijzigende omstandigheden wijzigende maatregelen kan uitvaardigen met inachtneming van de basisgegevens die de wet hem oplegt maar met de autonomie die de wet hem ook toestaat. Daarom scharen de belangenverenigingen zich zonder restrictie achter het mechanisme van de voortdurende aanhangigmaking bij de superviserende rechter. Dat sluit ook nauw aan bij de begeleiding die wij daarnet in de aandacht speelden. Ook de snelle rechtsgang binnen dat mechanisme heeft volmondig de goedkeuring van onze groeperingen. Een previsie tot ernstige sanctionering kan evenzeer afschrikkend werken om de andere ouder onrechtmatig en onwettelijk weg te houden van hun kinderen. In dit verband steunen wij de visie van de andere belangengroepen. BGMK.be wil inderdaad dat de dwangsom aanzienlijk is en op redelijke wijze gekoppeld aan het inkomen van betrokkene. De Oostendse groep Adams legt evenzeer de nadruk ter voorkoming van omgangsfrustratie op het belang van de dwangsom als meest probaat middel. In de meest pijnlijke en flagrante gevallen van ouderverstoting zoals dat bij Prof. Gardner beschreven staat, waar ouderverstoting in hoge graad geïnduceerd wordt bij kinderen jonger dan 12 jaar, is de enige mogelijke remedie de omkering van het ouderlijk gezag naar de andere ouder toe, waarbij dan wel een zeker contactrecht van de aliënerende ouder met het kind wordt voorzien. In de hardnekkige en pertinente zeldzame gevallen waar effectief dwangmaatregelen worden uitgevoerd door de gerechtsdeurwaarder vinden wij het uitstekend dat de deurwaarder wordt vergezeld door een pedagogisch geschoolde deskundige – mogelijk ook een politie-assistent – om de traumatische impact bij het kind tot het minimum te herleiden. Het zou ook de permanent aangestelde deskundige begeleider kunnen zijn. Bij de afweging van het recht op fysieke integriteit van het kind op de gedwongen meeneming (steeds onder die gunstige omstandigheid van begeleiding) is het belang van het kind zeker op lange termijn ons inziens
6 gebaat met de gedwongen uitvoering van de gerechtelijke beslissing. De voortzetting van de relatie of het herstel van de relatie met de andere ouder is voor de latere volwassene en zijn levensgeluk determinerend. Slotbeschouwing Uit contacten met praktijkadvocaten die vaak met echtscheidingen te maken krijgen blijkt het inzicht en de ervaring van die practici. Het is ons inziens van belang voor de werking van de commissie dat zij ook de mening en de opinie van praktijkadvocaten in rekening brengt over direct betekenisvolle en specifieke aspecten van de verblijfs- en omgangsproblematiek. Hierbij mag ik wel veronderstellen dat er onder de aanwezige volksvertegenwoordigers vele vroegere praktijkadvocaten aanwezig zijn. Hun ervaring kan het werk van deze commissie nuttig beïnvloeden. Daarmee zijn we weer beland bij de komende werkzaamheden van deze commissie. Uit vroegere ervaringen met het wetgevend werk en meer bepaald ter gelegenheid van het ontstaan van de wet op de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag van 13 april 1995, is ons gebleken dat de commissie het meest efficiënte resultaat kan bereiken door in collegiaal overleg over de partijgrenzen heen ernstig en gedegen te beraadslagen om uiteindelijk te komen tot een wetgevend resultaat dat in het algemeen belang is, in het belang van zovele betrokken kinderen en ouders en familieleden en dat in se diepgaand humaniserend moet werken. De belangenverenigingen van het Samenwerkingsverband hebben nu heel veel vertrouwen in u, in de Subcommissie Familierecht. Ik dank u voor uw aandacht. Ghislain Duchâteau
7