M . Wagenaar
Hoogbouw in het vlakke land. Hoge woongebouwen en kantoortorens in Holland, 1900-1992 Inleiding Wie rond 1850 door het vlakke Hollandse land op een stad afkoerste, kon zijn reisdoel al van grote afstand ontwaren. Een kerktoren temidden van lage, compacte bebouwing wees hem feilloos de weg door het polderland. Veel concurrentie van andere hoge gebouwen had die toren als oriëntatiepunt niet, of het moesten de windmolens zijn die op de oude, inmiddels in onbruik geraakte vestingwallen waren gebouwd. Terwijl elders in de wereld de eerste hoge woon- en kantoorgebouwen hun intrede deden werd de bekende reisjournalist Edmondo de Amicis nog in 1873 getroffen door de archaïsche indruk die Amsterdam maakte op de reiziger die per spoor vanuit Haarlem de stad binnenkwam. 'Bij de eerste aanblik van de stad kan men (...) een beweging van verbazing niet terughouden. Het is een bos van hoge molens van verschillende vorm, die hun enorme gekruiste armen rondslingeren, en boven de daken der huizen en kerken een gewoel en gekrioel maken als een troep monstervogels die boven de stad staan te klapwieken'. De late komst van hoogbouw in het Hollandse stadslandschap lijkt een gepaste metafoor voor de trage overgang van het Ancien Régime naar een industriële samenleving in dit land. Hier en daar had de eenzame torenspits rond 1900 weliswaar gezelschap gekregen van rokende fabrieksschoorstenen, maar van kantoor-, laat staan woongebouwen in de vorm van 'skyscrapers' was nog nergens sprake. Het was typerend dat het 'Witte Huis' in Rotterdam (1898), met zijn 10 verdiepingen lange tijd het hoogste kantoorgebouw van Nederland, nog geheel traditioneel was gebouwd. O m die reden hebben de twee dragende bakstenen muren van dit bouwwerk bij het maaiveld een dikte van 1.40 meter, aflopend tot een dikte van 40 centimeter bij de daklijst. De techniek van de staalskeletbouw was hier onder architecten en constructeurs niet vóór 1894 bekend, terwijl deze bouwvorm al vanaf 1880 in de Verenigde Staten ruime toepassing vond. Dat er tot 1914 geen gebruik van werd gemaakt had meer te maken met een esthetische afkeer van de wolkenkrabber dan met technische problemen. Die waren na 1900 immers goeddeels opgelost. Het zelfdragend skelet, waarbij de bouwmassa niet langer door muren maar door kolommen wordt opgevangen, werd hier en daar al toegepast in fabrieks- en kantorenbouw. Overigens koos men hier vooral voor betonskeletbouw, waarbij het toepassen van een stalen wapening tot dan toe ongekende overspanningen mogelijk maakte. Deze constructie reduceerde de buitenmuren tot een vlies met geen andere functie dan die van klimaatbeheersing en lichttoetreding. Het knelpunt van het interne verkeer in de hoogbouw was sedert 1857 opgelost door de uitvinding van de lift. Dat er desondanks vóór 1914 vrijwel geen moderne hoogbouw - daaronder wordt in Nederland doorgaans verstaan gebouwen met zes of meer gestapelde bouwlagen - is neergezet heeft dan ook eerder maatschappelijke dan technische oorzaken (al bleef het typisch Hollandse funderingsprobleem plaatselijk wel voor moeilijkheden zorgen). Hoge kantoorge1
2
1
E . de Amicis, Nederlanden zijn bewoners. Eerste Nederlandstalige uitgave 1876 (bewerkte herdruk; Utrecht 1895) 173 e.v.
2
Americana. Nederlandse architectuur 1880-1930 (Amsterdam z.j.) 79.
270
Hoge woongebouwen en kantoortorens
bouwen zijn bij uitstek een bouwkundige reactie op hoge grondkosten, die op hun beurt weer voortvloeien uit city vorming in de centrale stadsdelen. City vorming - de ruimtelijke clustering van zakelijke grondgebruikers in het best bereikbare deel van de stad - was in Nederland niet alleen een betrekkelijk laat verschijnsel. Anders dan in de ons omringende landen was het verschijnsel bovendien gespreid. Waar elders de hoofdstad het vanzelfsprekend verzamelpunt van landelijke overheidsorganen, hoofdkantoren van banken, verzekeringsmaatschappijen en industrieën is, waren en zijn dergelijke functies bij ons over de Randstad verdeeld. Bijgevolg is de druk op de grond- en gebouwenmarkt in steden als Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam aanzienlijk minder geprononceerd dan in Brussel, Londen of Parijs. Voor de constructie van hoge woongebouwen gold zo een redenatie in veel mindere mate, al dwong de hoogte van de grondprijs in combinatie met kostbare fundering aannemers in Amsterdam en Rotterdam wel tot een gemiddelde bouwhoogte van tenminste vier respectievelijk drie woonlagen. In beide steden behoorde villabouw tot de uitzonderingen.
Dromen van hoogbouw in het interbellum
Na 1918 raakte hoogbouw steeds meer in trek bij ontwerpers. Terwijl de uitgevoerde woningbouw van architecten van de Amsterdamse School zich nog keurig beperkte tot de standaard bouwhoogte (of lager) droomde een visionair representant van deze richting, H.Th. Wijdeveld, al van 'skyscrapers' langs het Amsterdamse Vondelpark. De maatvoering van de kantorenbouw nam intussen wel verder toe, de toepassing van het staalskelet en spanbeton raakte wijdverbreid, maar echte hoogbouw was het nog steeds niet, zoals het Scheepvaarthuis, een van de hoogtepunten van de Amsterdamse School, laat zien (ontworpen door J. M . van der Mey met M . de Klerk en P. L. Kramer, geassisteerd door de gebroeders Van Gendt als constructeurs). Dat alles zou veranderen met de komst van het Nieuwe Bouwen. Deze functionalistische richting in de Nederlandse architectuur verzette zich tegen het exuberante estheticisme van de Amsterdamse School, dat in haar visie een nostalgische ontkenning was van de moderne (bouw-)techniek. Staal, glas en beton moesten in alle openheid worden getoond en benut. Voorlopig leverden ook de 'modernen' slechts plannen, zoals bij de Rokinprijsvraag van 1942. Daar wedijverde een op pijlers uit te voeren hoogbouwontwerp van Mart Stam met Corn. van Eesteren's voorstel voor een kantoortoren aan het gedempte Rokin bij het Spui. Geen van beide voorstellen haalde het. Maar in 1932 verscheen het eerste hoge woongebouw in Amsterdam, midden in 'Plan Zuid' van Berlage. Op het Victorieplein, snijpunt van drie brede boulevards, ontwierp J. F. Staal een twaalf verdiepingen hoog, in betonskeletbouw uitgevoerde woontoren, die Amsterdammers nog immer liefdevol als 'de wolkenkrabber' betitelen. Het gebouw was slechts matig 'modern', want afgewerkt met een bakstenen huid, en zijn oriëntatie eerder ingegeven door eisen van esthetische kwaliteit dan die van optimale bezonning zoals het Nieuwe Bouwen verlangde. Maar ja, die stroming kreeg in de door adepten van de Amsterdamse School beheerste welstandscommissie in de hoofdstad ook weinig kans... In Rotterdam hadden de Nieuw Zakelijken meer invloed. Daar slaagde één van hun voormannen, ir. W. van Tijen, erin drie opmerkelijke flatgebouwen te realiseren. Aan de Park3
3
G. Fanelli, Moderne architectuur in Nederland 1900-1940 ('s-Gravenhage 1978) 118.
271
Hoge woongebouwen en kantoortorens
Afb. 1.
H . T h . Wijdeveld, Ontwerp voor skyscrapers langs het Vondelpark. Bron: zie noot 4.
laan verscheen in 1933 een acht verdiepingen tellend, in staalskelet uitgevoerd woongebouw. Tussen 1933 en 1934 werd de Bergpolderflat gebouwd (ontworpen samen met J . A . Brinkman en L . C . van der Vlugt). Vooral deze laatste flat, een van de monumenten van het Nieuwe Bouwen, was interessant. De negen woonlagen, uitgevoerd in staal, worden ontsloten door galerijen, via een lift die zich samen met het trappehuis buiten het eigenlijke woonblok bevindt - een oplossing die na 1945 talloze malen zou worden herhaald. Opmerkelijk is ook het gebruik van geprefabriceerde onderdelen, zoals de betonplaten van de balkons, galerijen en de trappen. In 1938 bouwde Van Tijen samen met H . A . Maaskant tenslotte een tien woonlagen hoge flat nabij de Kralingse Plas. Samen met de hoogbouw (13 lagen) van J . H . van den Broek aan de Schiekade (1933) was dat alles op de totale Rotterdamse nieuwbouw een bijna verwaarloosbaar resultaat. Maar de voorbeeldfunctie van vooral Van Tijen's werk is enorm geweest. Hij had immers vorm gegeven aan het gedachtengoed over hoogbouw dat eindjaren '20 al uitgekristalliseerd was in nota's, plantekeningen en brochures. Duiker, die in 1930 de zes verdiepingen hoge Nirwana-flat aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag realiseerde, schreef al in 1927 een boekje over hoogbouw, waarin hij pleitte voor woontorens van 12 verdiepingen. Hij verwierp de nostalgische illusie van de tuinsteden. In hoogbouw zag hij de mogelijkheid om '(...) dicht bij de stad een soort gestapelde villabouw voor arbeiders tot stand te brengen, mits men zorgt voor voldoende parken en pleinen'. In lyrische bewoordingen prees Duiker woontorens aan, niet alleen als summum van 'modernisme', maar ook als bij uitstek geschikte bouwvorm om allerlei vormen van comfort en arbeidsbesparing eindelijk binnen het bereik van de huurder met de smalle beurs te bren5
6
4 5 6
Funzione e senso. Architettura - Casa - Citta. Olanda 1870-1940 ( M i l a n o 1979) 178. Cf. B. Rebel, Het nieuwe bouwen: het functionalisme in Nederland 1918-1945 (Assen 1983) 218 e.v. Idem, 63.
272
H o g e woongebouwen en kantoortorens
gen. ' H e t eengezinshuis (...) is niet i n staat o n m i d d e l i j k deel te nemen i n de gemakken der moderne techniek en dus aan de moderne levensbehoeften te voldoen, zonder dat (...) de 7
normale h u r e n worden aangetast'. Z o z o u de centrale v e r w a r m i n g i n de laagbouw voor de gewone m a n een onbereikbare luxe blijven. M a a r i n de hoogbouw, w a a r i n een collectieve centrale v e r w a r m i n g tientallen woningen verwarmde, werden de kosten uitgesmeerd over evenzovele huishoudens, en konden daardoor laag blijven. Woontorens z o u d e n daardoor eldorado's van comfort en arbeidsbesparing worden. D u i k e r voorzag 'een centrale stofzuiginstallatie met i n iederen w o n i n g een zelfsluitende z u i g m o n d en slang (...)', die natuurlijk veruit superieur was aan de i n d i v i d u e l e elektrische machine. Elektrische afzuiginstallaties, huistelefoon en i n de kelder geplaatste collectieve elektrische wasmachines waren zonder meer mogelijk. O o k voorzag D u i k e r i n de aanleg van een centrale pekelkoelinstallatie, waarop per w o n i n g een ijskast k o n worden aangesloten - véél goedkoper d a n normale ijskasten. H o o g b o u w had, zo vatte de bevlogen architect samen, als belangrijkste voordeel, dat het 'voor nagenoeg dezelfde h u u r woongemakken (opleverde), die den h u u r d e r veel grooter vrijheid geven d a n tegenwoordig, de h u i s v r o u w ontheffen van een groot gedeelte harer p r i m i t i e ve sleurarbeid, ten bate van haar levensgeluk, haar gezin en haar kinderen'.
8
O p lange termijn is van de democratisering van de huishoudtechnologie door m i d d e l van collectief gebruik w e i n i g terecht gekomen. D e voorspelling dat die technologie i n de j a r e n '60 en '70 van de 20e eeuw op i n d i v i d u e l e basis voor nagenoeg iedereen beschikbaar z o u k o m e n , z o u D u i k e r waarschijnlijk als een luchtkasteel van de h a n d hebben gewezen. D a a r mee werd overigens é é n v a n de grote voordelen van hoge w o n i n g b o u w o n d e r m i j n d . D u i k e r was sterk b e ï n v l o e d door L e Corbusier, de architect die als w e i n i g anderen een stempel op de hoogbouw-ideologie heeft gedrukt. H e t idee van de 'verticale tuinstad' z o u echter pas n a de oorlog worden gerealiseerd, op een schaal waar D u i k e r , V a n T i j e n en V a n der V l u g t niet van konden d r o m e n .
Oorlog en wederopbouw Paradoxaal genoeg waren de eerste oorlogsjaren voor de toekomst van het hoge woongebouw i n N e d e r l a n d v a n grote betekenis. A r c h i t e c t e n en stedebouwers benutten het gedwongen nietsdoen van die periode voor het ontwerpen van grootse wederopbouwplannen. E n het waren o p n i e u w ontwerpers uit de hoek v a n het N i e u w e B o u w e n die i n die plannen hoogb o u w een belangrijke r o l toekenden - zij het op genuanceerde wijze. Z o zag V a n T i j e n i n zijn Woonmogelijkheden in het nieuwe Rotterdam kansen voor hoogbouw niet alleen omdat de b o u w v o r m een aantal economische voordelen opleverde, m a a r ook als bij uitstek geschikte woonvorm voor wat op dat m o m e n t n o g betrekkelijk marginale bewonersgroepen waren zoals jonggehuwden, alleenstaanden en ouderen. O o k hij zag daarbij grote voordelen i n het collectief gebruik van voorzieningen als centrale v e r w a r m i n g , w a r m water en wasserijen die i n de normale w o n i n g b o u w uitgesloten waren. Zelfs op papier bestond er over hoogbouw als volkshuisvestingsinstrument voor het naoorlogse N e d e r l a n d bepaald geen consensus. D e oppositie tegen het N i e u w e B o u w e n , de stroming die bij uitstek van hoge woongebouwen gecharmeerd was, was groot. H e t verzet k w a m vooral vanuit behoudend-confessionele hoek, w a a r b i n n e n de Delftse School een i n 7
8
J . Duiker, Hoogbouw. M e t een nawoord van M a n f r e d Bock (herdruk; Amsterdam 1981) 17. Idem, 50.
273
Hoge woongebouwen en kantoortorens
vloedrijke rol speelde. In 1947 publiceerde Van Tijen een overzicht waaruit bleek dat wederopbouwopdrachten voor meer dan de helft naar aanhangers van de Delftse School gingen. Er werd in die eerste na-oorlogse jaren overwegend traditioneel, dus betrekkelijk laag gebouwd. Toch had die traditionele bouw juist in die jaren een groot aantal bezwaren. Het woningtekort was in 1945 ongekend hoog, enerzijds omdat gedurende de bezetting vrijwel geen nieuwbouw was geproduceerd, en anderzijds omdat het woningverlies als gevolg van oorlogsschade omvangrijk was. Met 92.000 totaal verwoeste, 51.000 zwaar en 515.000 licht beschadigde huizen was ruim een kwart van de nationale woningvoorraad door oorlogsgeweld getroffen. Daarnaast waren er rond de 60.000 bedrijfsgebouwen beschadigd of verwoest. O m dat tekort in te lopen was gedurende 10 jaar een produktie van tenminste 65 k 70.000 woningen per jaar noodzakelijk. Het leek voor het gehavende en berooide Nederland een haast onmogelijke opgave. De schaarste aan bouwmaterialen was nijpend. Import van hout, natuursteen en cement was, alleen al vanwege de deviezenkrapte, vrijwel onmogelijk. Aan de vraag naar geschoolde vaklieden, die in de traditionele woningbouw een grote rol speelden, kon niet worden voldaan. Overheidsgeld was voor de volkshuisvesting maar mondjesmaat beschikbaar: industrialisatie en herstel van de infrastructuur hadden absolute prioriteit. Tegelijkertijd zwol de bevolking aan in een tempo dat Nederland nog nooit had meegemaakt. De woningnood ('volksvijand nummer één') stond bovenaan op de agenda van de binnenlandse politiek. Medio jaren '50 werd duidelijk dat met de toen geldende produktiewijze de woningnood tot in de lengte der dagen zou voortduren. Steeds luider werd gepleit voor een andere aanpak van de bouw. Mechanisatie en prefabricatie, systeembouw en standaardisatie leken de enige mogelijkheid om het tempo van de nieuwbouw op te voeren In de jaren die volgden werden een aantal prefab-systemen ontwikkeld en in de praktijk beproefd. Spoedig werd al duidelijk dat systeem- of 'ratio'-bouw bij uitstek lonend was toe te passen in de vorm van hoogbouw. Toch kwam die bouwvorm maar moeizaam van de grond. Alleen in Rotterdam en Amsterdam werd een aantal forse complexen neergezet. Het grote knelpunt bij massale toepassing van systeembouw vormde de enorme investering die produktie van geprefabriceerde betonelementen vereiste. Daarvoor was een stelsel van uiterst nauwkeurige gietmallen nodig die met precisie gevuld moesten worden. Toleranties van meer dan enige millimeters waren uitgesloten wilde het systeem bij montage op de bouwput goed functioneren. De Nederlandse betonfabrikanten waren slechts tot dergelijke investeringen bereid bij een gegarandeerde minimum afzet over een aantal jaren. In 1963 werden ze op hun wenken bediend. Vanaf dat jaar spoelde de hoogbouwgolf over het vlakke land. Zo zorgde de schade en het woningverlies van de oorlog op de langere termijn voor een radicale verandering van de voorheen zo bedaagde 'skyline' van Hollandse steden en stadjes. 9
10
De hoogbouwgolf, 1963-1975
In 1963 waren de mogelijkheden voor systeem- of ratiobouw zo ver ontwikkeld dat de toen9 Fanelli, Moderne aechitectuur, 175 e.v. 10 T h . Si raa, Een miljoen woningen; de rol van de overheid bij de wederopbouw, volkshuisvesting, bouwnijverheid en ordening (1940-1963) ('s-Gravenhage 1989). 274
H o g e woongebouwen en kantoortorens
Afb. 2.
Nieuw gebouwde woningen naar aantal bouwlagen, 1962-1982. Bron: zie noot 11.
malige minister van volkshuisvesting Bogaers de Nota betreffende een pluriform en expansief bouwbeleid uitbracht. Vergroting v a n de produktie en verhoging van de arbeidsproduktiviteit stonden d a a r i n voorop. D e z e doelstellingen werden gerealiseerd door een subsidie van 25 % op i n systeembouw uitgevoerde woningen, standaardisering van maten, typebeperking en herhalingsbouw. I n de praktijk k w a m die doelstelling neer op hoogbouw. Belangrijk was de b e p a l i n g dat wanneer gemeenten woningen realiseerden volgens een arbeidsbesparend systeem zij daarmee het haar toegewezen nieuwbouwcontingent mochten overschrijden. Gegeven de krap bemeten contingenten uit die tijd (die voornamelijk bestonden uit betrekkelijk traditioneel te bouwen eengezinswoningen en tot vier bouwlagen gestapelde portiekwoningen) leek succes op v o o r h a n d gegarandeerd. D e onderstaande grafiek laat zien hoe groot dat succes was. Terwijl i n de periode 1945-1960 m a a r nauwelijks boven de vier woonlagen gebouwd werd (en voorzover dat gebeurde beperkte dat zich tot de v i e r grote steden) zien we vanaf 1964 de hoogbouw (gedefinieerd als w o n i n g b o u w i n 6 of meer bouwlagen) explosief en vrijwel over het gehele l a n d verspreid groeien. 12
H o o g b o u w bleek zeker niet goedkoper, niet ruimtebesparender en niet onderhoudsvriendelijker d a n de traditionele bouw. M a a r deze b o u w v o r m b o o d wel het voordeel van de grote aantallen (als gevolg v a n de toegestane contingent-overschrijdingen) en v a n het zeer hoge produktietempo: terwijl een traditioneel gebouwde w o n i n g i n deze j a r e n ongeveer 2.000 m a n u r e n vergde k o n een w o n i n g i n systeembouw i n 600 u u r worden opgeleverd. B o vendien b o o d geprefabriceerde b o u w het voordeel dat montage van de elementen ter plekke verricht k o n worden door laag- of ongeschoolde arbeiders. Z o k o n het eerder genoemde gebrek aan geschoolde vaklieden worden o m z e i l d .
E . van K e m p e n , 'High-rise estates and the concentration of poverty. T h e case of the Bijlmermeer', in: The NeIherlands Journal of Housing and Enoironmenial Research 1 (1986) 6. Althans niet voor de huurders. Voor de gemeentelijke nutsbedrijven was hoogbouw juist wel een aantrekkelijke optie. Z o kon het waterleidingbedrijf doorgaans volstaan met de aanleg van slechts enkele aansluitpunten, terwijl de woningbeheerder zorg moest dragen voor de distributie binnen de flat - een aanzienlijke kostenpost. Soortgelijke overwegingen golden voor de gemeentereiniging (stortkokers; vuilinzameling in containers).
275
H o g e woongebouwen en kantoortorens
Afb. 3.
Woningen in hoogbouw en meergezinshuizen, peildatum 1977/78. Bron: zie noot 13.
Tegen die achtergrond is het begrijpelijk dat de gemeenten i n ons l a n d elkaar verdrongen o m m a a r zoveel mogelijk h o o g b o u w b i n n e n te slepen. O o k op het niveau van de gemeentepolitiek was de w o n i n g n o o d immers een kwestie van allerhoogste urgentie. E e n wethouder die veel en bovendien snel gebouwde woningen k o n b i n n e n h a l e n was verzekerd van een probleemloze c a r r i è r e . E n zo k o n het gebeuren dat niet alleen de grote steden i n het Westen, die i n het verleden b i j n a het alleenrecht hadden op hoge woningbouw, m a a r ook tientallen middelgrote en zelfs kleine gemeenten dit woningtype verwelkomden. I n ijltempo werden plaatselijke bestemmingsplannen, w a a r i n i n het verleden zo veel mooie woorden gewijd waren aan behoud van het landelijke karakter van de gemeente bijgesteld o m het m a x i m a l e contingent aan hoge b o u w te veroveren. G e m e e n t e n als A l p h e n aan den R i j n , G o u d a en K a t w i j k verhoogden het percentage hoogbouw i n h u n bestemmingsplannen met respectievelijk 6 3 % , 4 5 % en 3 5 % . I n A l p h e n werd het aantal bouwlagen van de hoogste woongebouwen opgevoerd van 7 naar 13; het iets bescheidener G o u d a voerde de bouwhoogte op van 5 naar 9. H e t was allemaal n o g kinderspel vergeleken met het l o m m e r r i j k e Zeist, 13 Bewerkt naar: Nieuwe atlas van Nederland 5 (Het Wonen) 6. 276
Hoge woongebouwen en kantoortorens
Afb. 4. Gemiddelde lengte heipalen bij fundering van eengezinswoningen (de lichtste gebouwencategorie) en percentage paalfunderingen per stad of provincie. Bron: zie noot 15.
waar de bouwhoogte van een langgerekte strokenflat in korte tijd van 10 tot 19 bouwlagen werd opgevoerd. Dat de hoogbouwgolf in zekere zin toch vrij bescheiden en selectief tot stand kwam had minder te maken met esthetische terughoudendheid van lokale bestuurders dan met de kwaliteit van de bodem. Vooral in en rond het klei- en veengebied van het Groene Hart ligt de zandplaat waarop gefundeerd moet worden soms zó diep dat de funderingskosten tot zeer grote hoogte kunnen oplopen. De hoogbouwgolf kwam vooral om opportunistische redenen tot stand. Vrijwel geen enkele gemeente opteerde bewust of van ganser harte voor hoge woongebouwen op haar grondgebied. Maar er is één uitzondering, die een hoogbouwwijk van ongekende maatvoering en omvang heeft opgeleverd: de Bijlmermeer, ten zuid-oosten van Amsterdam; een wijk die al spoedig de metafoor zou worden voor alle problemen waarmee hoogbouwflats na 1975 te kampen kregen. 14
16
De Bijlmermeer, 1965-1992
Ook in Amsterdam was beginjaren '60 de woningnood verre van opgelost. In 1962 waren ruim 6.000 huishoudens nog inwonend. De wachtlijst van woningzoekenden was vele malen 14 A . J . Gijswijt (rapporteur), Besluitvorming en hoogbouw (Amsterdam ( S I S W O ) 1970) 28 e.v. 15 H . J . A . Berendsen en P . C . Beukenkamp, 'Landschap en ruimtegebruik i n de Randstad', in: Geografisch Tijdschrift, Nieuwe Reeks X X (1986) I 43. 16 De informatie waarop deze paragraaf is gebaseerd is te vinden i n A . Brakenhoff, K . D i g n u m , M . Wagenaar en M . Westzaan, Hoge bouw, Lage status. Overheidsinvloeden bevolkingsdynamiek in de Bijlmermeer (Amsterdam 1991).
277
• H o g e woongebouwen en kantoortorens
langer. D e wachttijd voor een w o n i n g k o n oplopen tot vijfjaar o f meer bij het streng toegepaste distributiestelsel. Wat i n A m s t e r d a m de zaak n o g verergerde was dat i n diezelfde j a r e n l a n g z a a m m a a r o n herroepelijk duidelijk werd dat grote delen van de 19e-eeuwse w o n i n g v o o r r a a d zó b o u w v a l l i g waren dat ze gesloopt of intensief gerenoveerd z o u d e n moeten worden. Zelfs als dat proces voltooid z o u zijn z o u tenminste een derde van de bestaande w o n i n g v o o r r a a d zijn verdwenen. Tegelijkertijd vorderde het proces van c i t y v o r m i n g , waardoor eveneens een gestaag woningverlies optrad. Tegen die achtergrond publiceerde de gemeente i n 1962 de nota Om de toekomst van 100.000 Amsterdammers, w a a r i n gepleit werd voor een krachtige u i t b r e i d i n g van de bouwactiviteiten i n en r o n d o m de hoofdstad. H e t stadsbestuur h a d daarbij haar oog laten vallen op de zuid-oostelijke stadsrand; een gebied dat weliswaar b u i t e n de gemeentegrenzen lag, m a a r waar men, met bestuurlijke medewerking van het rijk en de betrokken gemeenten, een A m s t e r d a m s e enclave hoopte te stichten. I n 1966 werd het plangebied voor twaalf j a a r aan A m s t e r d a m toegewezen. Intussen was het ontwerp v a n de nieuwe woonwijk toegewezen aan de dienst Stadsontwikkeling. D e z e dienst h a d een roemrijk verleden. E e r d e r , i n 1935, h a d zij i m m e r s het A l g e meen U i t b r e i d i n g s P l a n ( A U P ) v a n A m s t e r d a m ontworpen, een v a n de eerste 'totaalplann e n ' voor een grote stad die i n E u r o p a zijn gepresenteerd. N a de oorlog werden op de grondslagen v a n dat plan de Westelijke T u i n s t e d e n en Buitenveldert gebouwd. D e overheersende stedebouwkundige filosofie achter A U P was die v a n het functionalisme: een ruimtelijke scheiding v a n w o n e n , werken, verkeer en recreatie. V o o r wat betreft het wonen hadden m a x i m a l e b e z o n n i n g en een functionele woningplattegrond absolute prioriteit boven ontwerpesthetiek. O m die reden was het voor A m s t e r d a m zo typerende gesloten b o u w b l o k afgezworen en dicteerde m e n strokenbouw als de ideale oplossing. I n het i n 1965 gepresenteerde stedebouwkundig p l a n voor de B i j l m e r m e e r bleek de ontwerpfilosofie v a n de dienst tot i n het extreme doorgetrokken. D e nieuwe wijk kende een rigoureuze functiescheiding. D e werkgelegenheid was radicaal uit de w o o n w i j k verbannen, en kreeg een lokatie aan de westzijde v a n het d i j k l i c h a a m v a n de spoorlijn A m s t e r d a m - U t r e c h t toegewezen. D e w i n k e l v o o r z i e n i n g e n waren i n enkele centra geconcentreerd. D o o r g a a n d autoverkeer w e r d over verhoogde taluuds door de wijk geleid. H e t m a a i v e l d was fietsers- en voetgangersdomein . M a a r het meest spectaculair was wel het ontwerp van de 13.000 nieuwe woningen. D i e dienden voor 9 0 % gerealiseerd te worden i n (geprefabriceerde) hoogbouw. D e voor A m s t e r d a m zo karakteristieke middelhoge b o u w - 4 woonlagen, ontsloten door een portiek - was radicaal geschrapt. D e overige 10% was i n laagbouw, i n de v o r m van patiowoningen gedacht. D e nieuwe flats met 10 woonlagen werden ontsloten door de zogenaamde droogloop, een binnenstraat op de eerste woonlaag, die de bewoner w i n d - en waterdicht doorliep van de parkeergarage aan de kop van het complex tot aan de liftschacht, waarmee hij vervolgens naar de galerij van zijn w o n i n g werd vervoerd. D a a r z o u hij de deur openen van een riante w o n i n g - er waren i n deze woningwetwoningen plattegronden tot 120 m ontworpen! - die van alle moderne gemak was voorzien: (collectieve) centrale v e r w a r m i n g en warmwaterinstallatie, een vuilstortkoker, een fraaie natte cel en een r u i m b e m e t e n balkon. V a n d a a r u i t keek hij uit over een parkachtige omgeving, die weer werd afgegrensd door het volgende meestal i n een h o n i n g r a a t v o r m ontworpen complex. O p de begane grond v o n d hij ten slotte 2
278
H o g e woongebouwen en kantoortorens
'collectieve ruimtes', waar de nieuwe bewoners spontaan tal van gemeenschappelijke activiteiten zouden gaan ontplooien. D i t was de woonwijk voor de 'nieuwe mens', de 'verticale tuinstad' waar m e n k o n genieten van het collectieve groen, en waarvandaan m e n op termijn met een metro - ook al zo'n n o u v e a u t é - b i n n e n een kwartier van de satellietstad i n het bruisende c e n t r u m van A m s t e r d a m zou zijn. D a t moest ook wel, want voor het uitgaansleven was i n de B i j l m e r geen plaats gedacht. W i e was n u die 'nieuwe mens', waar de ontwerpers op rekenden? Aanvankelijk was dat de A m s t e r d a m s e arbeider, die i n de B i j l m e r eindelijk de menswaardige w o n i n g z o u v i n d e n die h e m reeds zo l a n g was onthouden. M a a r al spoedig bleek ook hier dat montagebouw wel tijd- m a a r geen geldwinst opleverde. D e stichtingskosten liepen op tot meer d a n ƒ 4 0 . 0 0 0 per w o n i n g . B i j een h u u r p e i l van m i n i m a a l ƒ 3 5 0 diende m e n naar een andere doelgroep o m te zien. D i e werd gevonden i n het A m s t e r d a m s e middenklassegezin, dat elders i n de stad een goedkope h u u r w o n i n g z o u achterlaten, waardoor de voor de stadsvernieuwing zo noodzakelijke doorstroming op gang z o u k o m e n . H e t p l a n van 1965 werd zonder noemenswaardige kritiek door de gemeenteraad geloodst. M a a r vooral vanuit sociaal-wetenschappelijke hoek werden er wel kanttekeningen geplaatst bij het baanbrekende ontwerp. H e t stedebouwkundige p l a n was weliswaar goed doordacht, m a a r de prijs ervan was hoog, en die werd i n de h u u r verdisconteerd. Z o k w a m e n alleen al de kosten van de ambitieuze verkeersinfrastructuur, w a a r i n als gevolg van de verhoogde taluuds tal van viaducten werden opgenomen, op ongeveer ƒ 1 0 . 0 0 0 per flat. Ernstiger was, dat de beoogde doelgroep noch i n e n q u ê t e s , n o c h i n haar feitelijk woonged r a g een voorkeur voor h o o g b o u w aan de d a g legde. U i t na-oorlogs onderzoek bleek telkens weer dat gezinnen met kinderen een overweldigende voorkeur vertoonden voor de eengezinsw o n i n g i n de laagbouw, op grote afstand gevolgd door de middelhoge portiekwoning. N u was dat ideaal r o n d 1965 voor velen n o g onbereikbaar, m a a r niet voor de middenklasse, die i n die j a r e n op massale wijze de wijk n a m naar de suburbs r o n d A m s t e r d a m . H e t forensisme begon juist i n die j a r e n een aanzienlijke v o r m aan te nemen. M a a r net als i n het Verenigd K o n i n k r i j k , dat eerder en massaler door de hoogbouwgolf was overspoeld, en waar eveneens een wijdverbreide afkeer van deze w o o n v o r m bij gezinshuishoudens was geconstateerd, legden de ontwerpers de kritiek naast z i c h neer. L a a g b o u w en eengezinswoningen werden als kleinburgerlijk weggehoond. E e n enkele stedebouwer v o n d het onjuist 'de bevolking te (...) willen dwingen tot het gebruikmaken van een woonvorm, welke zij niet wenst'. H e t was tegen dovemansoren gericht. D e architect P. Zanstra, é é n van de stedebouwkundige supervisoren v a n de Bijlmer, meende dat eengezinswoningen noch i n het plan, n o c h i n de stedelijke agglomeratie thuis hoorden. H i j meende zelfs dat gediscussieerd moest worden over het 'vraagpunt, het plan voor de Bijlmermeer geschikt te maken voor de opneming van tweemaal het ontworpen aantal woningen . D a a r m e e k w a m hij tegemoet aan de futuristische critici die meenden dat de B i j l m e r meer 'niet stedelijk genoeg' w a s . 17
Aanvankelijk leek de bezorgdheid uit sociaal-wetenschappelijke hoek misplaatst. D e nieuwe flats - de eerste, H o o g o o r d , werd i n 1968 opgeleverd - stroomden v o l , zij het d a n dat de doelgroep d a a r i n sterk was ondervertegenwoordigd. D e B i j l m e r werd een toevluchtsoord voor bewoners die niet voldeden aan de criteria van de A m s t e r d a m s e woningdistributierege-
'7 M . Mentzel, Bijlmermeer als grensverleggend ideaal. Een studie over Amsterdamse stadsuitbreiding (dissertatie; Delft 1989) 164, 120.
279
1
Hoge woongebouwen en kantoortorens
ling, die hier, vanwege de hoge huren, buiten werking werd gesteld. Zij vonden een woning via één van de 14 woningbouwverenigingen die de Bijlmer beheerden. Maar in de jaren '70 begon het tij te keren. In 1972 werd de eerste leegstand gemeld, die in de volgende jaren zou toenemen. Niet alle woningbouwverenigingen werden door leegstand getroffen - dat zou, gezien de nog immer aanzienlijke woningnood ook verbazingwekkend zijn - maar vooral die corporaties die een liberaal plaatsingsbeleid voerden, en het derhalve met de wooncarrière van hun aspirant-huurders niet al te nauw namen. Zo ontstond medio jaren '70 'het geval Gliphoeve'. Aan het eind van de jaren '60 bevonden zich ongeveer 25.000 Surinaamse migranten in Nederland, doorgaans met een hoge opleiding of bezig zich die hier te verwerven. Maar vanaf 1970 begon de stroom Surinaamse migranten van samenstelling te veranderen en snel te groeien. Steeds meer Surinamers zagen 1975, het jaar van de onafhankelijkheid van de kolonie, met grote zorg tegemoet - een zorg die men achteraf gezien bepaald gerechtvaardigd mag noemen. In het jaar van de onafhankelijkheid verbleven al 120.000 Surinamers in Nederland. In Nederland bleek eigenlijk alleen in wijken als de Bijlmermeer onderdak te vinden. A l in 1971 was 30% van de Bijlmer-bewoners van Surinaamse of Antilliaanse afkomst. Eén van de hoogbouwcomplexen waar de Surinaamse migranten zich concentreerden was Gliphoeve, dat (gedeeltelijk) in bezit was van een financieel zwakke woningbouwvereniging, die door een liberaal plaatsingsbeleid de leegstand in de flat hoopte te bestrijden. Het resultaat was dat veel autochtone bewoners de flat de rug toekeerden. Leegstaande flats werden door een actiegroep van woningzoekende Surinamers en Antillianen gekraakt. De problemen van de flat kregen nationale bekendheid. De woondichtheid van Gliphoeve lag met een gemiddelde van 1,38 persoon per kamer bijna tweemaal zo hoog als in de rest van de Bijlmermeer. Als gevolg van die overbevolking raakten centrale flatvoorzieningen ontregeld. Liften functioneerden niet meer; de centrale warmwatervoorziening raakte overbelast; het centrale bellenbord viel uit. De geluidsoverlast nam onbeheersbare vormen aan. A l snel werd Gliphoeve de metafoor voor vandalisme, vervuiling en criminaliteit waarmee de Bijlmermeer als geheel steeds meer werd geassocieerd. Vanaf 1975 nam de leegstand in de wijk verder toe. Zó groot was de zorg over de onverhuurbaarheid van de hoogbouw dat in dat jaar besloten werd tot een radicale koerswijziging: voortaan werd alleen nog maar middelhoge en lage bouw in de uitbreidingsgebieden opgeleverd, en wel in de traditionele Amsterdamse ordening van het gesloten bouwblok met stoep en parkeerplaats voor de deur. Holendrecht, het eerste 'herziene' bouwblok, werd in 1975 opgeleverd, en heeft nimmer leegstand van betekenis gekend. Maar in de hoogbouw namen de problemen hand over hand toe. De leegstand steeg naar de recordhoogte van 24% van alle flats in 1985. De mutatiegraad (het aantal verhuizingen per woning per jaar) was tot duizelingwekkende hoogte opgelopen. De hoogbouw in de Bijlmermeer had altijd al sterk het karakter van een duiventil gehad, met veel jonge huishoudens die hier een tijdelijk onderdak vonden, maar nu raakte die duiventil wel heel erg leeg. In 1984 besloot het rijk tot ingrijpen. Van de 14 woningbouwverenigingen stonden er 13 hun bezit af aan een 'supercorporatie', Nieuw Amsterdam genaamd, die met een van de woningbouwverenigingen afkomstige 'bruidsschat' van ƒ131 miljoen, een rijksbijdrage van ƒ130 miljoen en een gemeentelijke subsidie van ƒ75 miljoen een grootscheeps renovatieprogramma kon gaan uitvoeren. Dat heeft ze met wisselend succes gedaan. Sommige flats maakten een spectaculair herstel door. N a grondige renovatie, het omzetten van 4- en 5280
H o g e woongebouwen en kantoortorens
k a m e r w o n i n g e n naar 2- en 3-kamerwoningen, het selectief plaatsen van jonge alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens, waarvan mocht worden aangenomen dat ze m i n d e r bangelijk z o u d e n reageren op de slechte n a a m van dit complex, é n het veranderen v a n de n a a m i n Gravestein en Geldershoofd, is het voormalige G l i p h o e v e n u een van de meer succesvolle hoo gbou wcomplexen. O o k i n andere flats paste ' N i e u w A m s t e r d a m ' deze strategie toe. Telkens wanneer de leegstand i n een (problematisch) hoogbouwcomplex hoog was opgelopen plaatste m e n de resterende bewoners elders en begon m e n met renoveren. Gegeven de A m s t e r d a m s e bevolkingsontwikkeling, w a a r i n het aandeel van de 1- en 2-persoonshuishoudens een onstuitbare opmars doormaakte (ze v o r m e n op dit m o m e n t meer d a n 6 0 % van alle huishoudens), was het begrijpelijk dat ook i n andere flats de conversie van grote naar kleine woningen k r a c h t i g werd voortgezet. M e d e dankzij dit soort ingrepen daalde de leegstand i n de B i j l m e r m e e r i n de j a r e n '90 tot onder de 2 %. M a a r de wijk is verre van probleemloos. D e hierboven omschreven strategie k o n l a n g niet overal worden voortgezet. S o m m i g e complexen, die v ó ó r de overdracht aan N i e u w A m s t e r d a m een goede n a a m hadden, k w a m e n e i n d j a r e n '80 i n een spiraal van onstuitbaar verval terecht. E e n belangrijke oorzaak van dat verval was (en is) veroorzaakt door de aanwezigheid van een grote groep drugsverslaafden. H u n aanwezigheid i n de Bijlmermeer was weer een gevolg van het 'opjaagbeleid' i n de oude binnenstad van A m s t e r d a m . B i n n e n de B i j l m e r leidt zo een opjaagbeleid tot een verplaatsing van deze groep van de ene flat naar de andere. Juist de door de ontwerpers nagestreefde omvangrijke oppervlakte aan collectieve ruimtes trekt deze zwervers aan. Binnenstraten, liftportalen, b r a n d t r a p p e n en (opengebroken) bergingen bieden een onderdak voor de nacht en voor het verhandelen van verdovende m i d d e l e n . D e c r i m i n a l i t e i t i n de B i j l m e r m e e r is daardoor onaanvaardbaar hoog. D e overlast van drugsverslaafden, het vandalisme en de verloedering van de half-ondergrondse winkelcentra (met G a n z e n h o e f als treurig dieptepunt) zijn niet geweken. D e herstelkosten k o m e n voor rekening van de w o n i n g b o u w v e r e n i g i n g . Zelfs bij de huidige hoge bezettingsgraad loopt N i e u w A m s t e r d a m een tekort van ƒ 1 0 , 5 miljoen per j a a r op - exclusief de rentelasten over haar reusachtig negatieve vermogen. H e t is bijna onthutsend o m te zien hoe meer dan 20 j a a r n a dato gemeentelijke diensten n o g i m m e r pal staan achter de stedebouwkundige opzet van de Bijlmer. H e t falen van deze wijk wordt, zo meent m e n , veroorzaakt door de gebrekkige uitvoering van het p l a n . G e e n w o o r d van kritiek over bijvoorbeeld de uiterst ongelukkige oplossing van de g e ï s o l e e r d e parkeergarages en de daaruit voortvloeiende onverantwoord lange looproutes van garage naar flat over een anonieme binnenstraat. H e t zijn de bezuinigingen op de u i t v o e r i n g v a n het p l a n waardoor dit onderdeel faalde. D a a r d o o r moest m e n bijvoorbeeld afzien van de gemeenschappelijk te gebruiken 'electrolorries' waarmee de afstand tussen parkeergarage en won i n g overbrugd h a d moeten worden. D a a r d o o r k o n ook het aanstellen van de door de ontwerpers voorziene portier i n iedere garage geen doorgang v i n d e n . D a t de beherende woningbouwcorporaties v a n meet af aan geweigerd hebben o m deze garages te exploiteren o m dat e r v a r i n g uit het b u i t e n l a n d leerde dat dit soort parkeergelegenheid criminaliteit en vandalisme uitlokte, wordt daar niet bij verteld. M e e r i n het algemeen m a g een pleidooi voor 1 8
18 Zie bijvoorbeeld E . K l u s m a n , ' D e Bijlmermeer', in: H . Hellinga en P. de Ruijter (red.), Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam 50 jaar (Amsterdam 1985) 125.
281
H o g e woongebouwen en kantoortorens
'gemeenschappelijke electrolorries' en een portier voor iedere garage toch wel een bewijs van volstrekte wereldvreemdheid genoemd worden. H e t vanwege b e z u i n i g i n g e n beperkte aantal liften wordt eveneens veelvuldig als een euvel v a n de uitvoerders, niet van de ontwerpers, genoemd. Z o liep het aantal w o n i n g e n per galerij dat slechts door é é n lift werd ontsloten op tot 100. O o k dat argument lijkt w e i n i g steekhoudend. N i e u w A m s t e r d a m heeft i n vele hoogbouwcomplexen extra liftschachten laten bijbouwen, binnenstraten afgesloten en galerijen gecompartimentaliseerd zonder dat de sociale p r o b l e m e n i n de hoogbouw er significant door v e r m i n d e r d e n . D i e problemen op te lossen lijkt een moedeloos makende opgave. E e n v a n de opties is sloop van een aantal hoogbouwcomplexen, een ander de opwaardering van bestaande flats. H e t 'blootleggen' van G a n z e n h o e f door het afgraven v a n het hoge verkeerstaluud, sloop van de parkeergarage, laadplatform en viaduct waaronder het w i n k e l c e n t r u m thans gelegen is en de verlevendiging van de B i j l m e r d r e e f is een andere mogelijkheid. E l k e optie heeft felle voor- en tegenstanders, terwijl de f i n a n c i e r i n g v a n deze kapitaalvernietiging bepaald niet vlot verloopt.
Problemen in de Hollandse hoogbouw D e B i j l m e r m a g d a n uniek zijn door de massaliteit v a n de h o o g b o u w en de schaal v a n het stedebouwkundig plan, de aard van de p r o b l e m e n die z i c h daar voordeden is dat geenszins. Overal begonnen zich vanaf 1975 p r o b l e m e n met de hoogbouw voor te doen. Schalkwijk kreeg i n het H a a r l e m s e dezelfde reputatie als de B i j l m e r i n A m s t e r d a m . D e Peperklip i n R o t t e r d a m , van de h a n d van architect C a r e l Weeber, is van meet af aan een litanie van leegstand, vandalisme en burenruzies geweest. N o g geen j a a r n a de oplevering (in 1982) moest er al v o o r ƒ 8 0 0 . 0 0 0 aan worden verbouwd o m de ergste gebreken en vernielingen te herstellen. Overigens is hier sprake v a n n o g een overeenkomst met de B i j l m e r m e e r : de architect ontkent dat er ook m a a r e n i g verband k a n zijn tussen zijn ontwerp en de maatschappelijke m i s l u k k i n g van het project.
19
B o u w k u n d i g gebrekkige galerijflats i n D e n H e l d e r werden ge-
teisterd door asocialen. I n M i d d e l b u r g werd voorgesteld o m de bovenste zeven woonlagen van een elf verdiepingen hoog, door leegstand getroffen flatgebouw te demonteren en elders op te b o u w e n .
20
W a t was er misgegaan met de hoogbouw?
V o o r a l i n de j a r e n '70 was de m e n i n g p o p u l a i r dat de sociale problemen van de flats inherent waren aan de b o u w v o r m zelf. D i e vertoonde niet alleen technische manco's (zeer gebrekkige thermische en akoestische isolatie, betonrot) m a a r werkte bovendien vervreemdend, ontmenselijkend, en stond haaks op de 'menselijke maat'. H e t was de periode w a a r i n de term flatneurose hoogtij vierde. I n de j a r e n '80, toen de H o l l a n d s e hoogbouw door massale leegstand werd geteisterd, d r o n g een nuchterder v e r k l a r i n g zich op, ook al omdat ook een aantal laagbouwcomplexen i n minstens even grote p r o b l e m e n raakte ( H o p t i l l e i n de Bijlmermeer, L e l y s t a d op het n i e u we land). V o o r a l gezinnen met k i n d e r e n zochten i n die j a r e n massaal de groeikernen r o n d de grote steden op. D a a r werd i n een voor dit l a n d ongekend h o o g tempo gebouwd i n een woonvorm en i n wijken die het standaardgezin n u eenmaal het meest aanspreekt: eengezinswoningen i n een verkeersluwe, kindvriendelijke omgeving. H e t was het resultaat v a n een 19
P . G r o e t e l a e r s e . a . , Exploitatieproblemen naoorlogse woningen. D e e l 1: d o c u m e n t a t i e ( T H D e l f t 1 9 8 4 ) 2 9 0 e.v.
20
I d e m , 2 8 7 e.v.
H o g e woongebouwen en kantoortorens
I
Afb. 5.
I wonprod. groeikernen
—
* ~ ext. vertrek
Bijlmer
Woningproduktie in de groeikernen en extern vertrek uit de Bijlmer. Bron: zie noot 21.
belangrijke beleidswijziging i n de ruimtelijke ordening, de zogenaamde gebundelde deconcentratie. D e bevolkingsgroei was tot dan toe vooral opgevangen i n of r o n d o m de grote steden, die daarmee i n de ogen van de planologen dreigden onbeheersbare, anonieme metropolen te worden. N i e u w e , niet al te grote groei- (in de v o l k s m o n d al spoedig overloop-) kernen waren het antwoord op dit anti-stedelijke schrikbeeld. D e z e nieuwe kernen zouden vervolgens ook werkgelegenheid aantrekken, zodat ze als zelfstandige middelgrote stadjes z o u d e n gaan functioneren. D a t laatste is m a a r nauwelijks uitgekomen. V a n u i t L e l y s t a d , A l m e r e , P u r m e r e n d , H o o r n , Zoetermeer en Spijkenisse k w a m een n o g i m m e r aanzwellende stroom forensen naar de donorsteden A m s t e r d a m , D e n H a a g en R o t t e r d a m op gang. D a a r m e e demonstreren ze dagelijks wat i n de j a r e n '70 voor het eerst realiteit werd voor grote groepen mensen: dat de regionale, en niet langer stedelijke w o n i n g m a r k t tegenwoordig de relevante ruimtelijke maat is. A n d e r s gezegd: tot de welvaartsexplosie v a n de j a r e n '60 werd de geografische mobiliteit i n het dagelijks woon/werkverkeer voor de meerderheid van de beroepsbevolking bepaald door de actieradius van de fiets, en daarmee beperkt tot de eigen gemeente. I n de vette j a r e n die volgden kon, door het massale gebruik van de auto, die mobiliteit worden opgerekt tot de schaal van het stadsgewest. D e keuzevrijheid op de w o n i n g m a r k t werd zodoende aanmerkelijk vergroot. E n daarmee was het lot van de hoogbouw i n de j a r e n '80 bezegeld. D e concurrentiepositie op de w o n i n g m a r k t werd niet alleen verzwakt door de superieure kwaliteit v a n de w o n i n g voorraad i n de groeikernen, m a a r ook vanwege het hoge h u u r p e i l , waardoor een hoogbouw21 Brakenhoff, Hoge bouw 27.
283
Hoge woongebouwen en kantoortorens
flat in de Bijlmer vrijwel evenveel moet kosten als een eengezinswoning in Almere. De oudere middelhoge bouw in de grote steden leed veel minder onder die concurrentie, al was het alleen maar vanwege de zoveel lagere woonlasten. Hoe sterk de carrière van hoogbouwwijken wordt bepaald door gewestelijke ontwikkelingen wordt duidelijk uit de onderstaande grafiek. De recente ontwikkeling maakt en passant ook duidelijk waarom de bezettingsgraad van de Bijlmer (maar hetzelfde geldt ook voor bijvoorbeeld de galerijflats in Capelle aan den IJssel) de laatste jaren weer oploopt: het groeikernenbeleid is inmiddels weer achterhaald, er wordt daar veel minder gebouwd, en de grote steden zijn weer de lieveling van de planologen. Zo reageert de Bijlmer, net als andere hoogbouwwijken, als een jojo op de bouwstromen in het gewest. Een doorgangshuis zullen die wijken voorlopig wel blijven - alleen het tempo van die doorstroming is aanmerkelijk vertraagd.
Verder met hoogbouw? Wie na het voorgaande mocht denken dat er voor de hoge bouw geen toekomst meer zou zijn weggelegd, komt bedrogen uit. Allereerst beleeft het hoge kantoorgebouw de laatste jaren weer grote populariteit, waarover straks meer. Maar ook hoge woongebouwen zijn soms verrassend succesvol. Zo is de verhuurbaarheid van de in eerder genoemde vooroorlogse hoogbouwexperimenten nooit een probleem geweest. Sommige flats in de Bijlmermeer bleven zelfs in de somberste jaren uitstekend bewoond zonder noemenswaardige leegstand. In centraal Rotterdam verscheen recent zelfs een aantal prestigieuze woontorens waarvan de hoge huren of koopprijzen geen barrière voor de nieuwe bewoners bleken te vormen. De leegstand in de Bijlmermeer is met succes onder de 2% teruggedrongen. Flats blijken het vooral goed te doen als inrichting en woningplattegrond zijn toegesneden op alleenstaande, kinderloze huishoudens. Dat kunnen jongeren zijn, die door studie of carrière veel uithuizig zijn, of senioren van wie de kinderen zelfstandig zijn gaan wonen en die geen behoefte meer hebben aan een groot, bewerkelijk eengezinshuis. Het kunnen ook de welgestelde alleenstaanden zijn die na echtscheiding in ieder geval tijdelijk een luxe appartement in een woontoren in het stadshart betrekken. Met uitzondering van de senioren gaat het daarbij om 'vluchtige' bewoners. De jongeren zullen, als ze besluiten kinderen te nemen, vertrekken naar een eengezinswoning, en de tijdelijk alleenstaande uit de Rotterdamse woontoren zal na verloop van tijd elders wel weer een nieuw huishouden vormen. Dat veroorzaakt een betrekkelijk intensieve verhuisbeweging, waar de woningexploitant niet erg gelukkig mee is. Een hoge mutatiegraad brengt veel administratieve en onderhoudstechnische rompslomp met zich mee. Bovendien zien lokale bestuurders liever een stabiel woonklimaat ter plekke, dat in hun ogen bevorderlijk is voor sociale controle en sociale veiligheid. Een hoge mutatiegraad is in hun ogen synoniem voor verloedering en criminaliteit. Het is zeer de vraag of dat laatste wel altijd opgaat. In ieder geval niet voor de louter door jongeren bewoonde voormalige Gliphoeve, en zeker niet voor de elegante woontorens langs de Maas. Een hoge (geografische) mobiliteit lijkt juist steeds meer een eigenschap van hoog opgeleide, carrièregerichte bewoners. Nog een voorwaarde voor het succes van een hoog wooncomplex dringt zich hier op. Niet alleen de keuze voor kleine, kinderloze huishoudens als ideale flatbewoners is van belang. 284
H o g e woongebouwen en kantoortorens
B i n n e n die categorie levert homogeniteit naar levensfase en leefstijl weer een goede voorspell i n g op voor het succes van een flat. D e senioren i n G o o i o o r d (Bijlmermeer) worden niet graag gestoord door jongeren die 's avonds laat spontaan een feestje geven, en de bewoners van de woontorens aan de M a a s b o u l e v a r d zullen w e i n i g gecharmeerd zijn v a n een h a l die als fietsenberging dient. Soort bij soort blijkt beter te werken d a n een grote mate van heterogeniteit. A l s dat zo is, dan z o u m e n verwachten dat de woningexploitant zijn huurders bewust op gemeenschappelijke k e n m e r k e n en voorkeuren selecteert. S o m m i g e w o n i n g b o u w v e r e n i g i n gen hebben het taboe dat op een dergelijk 'plaatsingsbeleid' rust i n m i d d e l s voorzichtig doorbroken, al geven ze er liever zo m i n mogelijk ruchtbaarheid aan. H e t omgekeerde hoeft niet altijd waar te zijn: l a n g niet alle heterogene flats zijn automatisch probleemflats. M a a r het zijn er wel veel. J u i s t i n complexen waar allochtone en autochtone huishoudens, sommige met kinderen, sommige alleenstaand, sommige j o n g en andere bejaard, naast elkaar moeten leven, botsen de verschillen i n leefstijl wel heel h a r d met elkaar. Geluidsoverlast, het verwaarlozen van de eigen galerij of centrale toegangshal, het niet op tijd buitenzetten van vuilnis en baldadige k i n d e r e n zijn b r o n n e n van frequent optredende irritaties. Tegenover klachten van 'nette' bewoners over het asociale woongedrag van h u n m i n d e r fatsoenlijke b u r e n staan woningbouwverenigingen haast machteloos. E e n huisuitzettingsprocedure kan j a r e n d u r e n . D e rechter die het bevel tot uitzetting moet ondertekenen eist een zeer omvangrijke bewijslast. Precies hier dringt zich het grote probleem v a n de hoge w o n i n g b o u w op. H o o g b o u w is een kwetsbare woonvorm. D e collectieve voorzieningen vereisen een gedisciplineerd gebruik dat zich m o e i z a a m verhoudt tot het ongebreidelde i n d i v i d u a l i s m e van de moderne woonconsument. E é n kapotte lift, vernielde huistelefoon o f gesloopt bellenbord en hele galerijen zijn onbereikbaar. E é n standpijp afsluiten betekent dat een halve flat zonder stromend water zit. E é n asociaal gezin kan de b u r e n naast, boven en onder terroriseren. Naast selectie op bovengenoemde huishoudenskenmerken en levensstijl lijkt selectie op 'gedisciplineerd woongedrag' dus gewenst. O o k h i e r i n beginnen de tijden aarzelend te veranderen. S o m m i ge woningbouwverenigingen vragen aspirant-huurders al naar een ' v e r k l a r i n g van goed woongedrag', af te geven door de vorige h u i s b a a s . 22
Nergens i n H o l l a n d is de laatste 45 j a a r zó ambitieus zó hoog gebouwd als i n centraal R o t t e r d a m . W e noemden al de woontorens aan de Noordelijke M a a s o e v e r . Z e v o r m e n onderdeel v a n een grootscheepse o p w a a r d e r i n g v a n het stadshart. R o t t e r d a m zoekt een nieuw stedelijk elan, en hoopt met Manhattan aan de Maas eindelijk eens af te rekenen met het sleetse imago van de weliswaar vlijtige m a a r voor het overige weinig bruisende werkstad. L u x e appartementen i n hoogbouw van allure is é é n van de wapens i n de strijd. D e drie woontorens aan de Boompjes (bouwjaar 1988) v i n d e n een vervolg i n de postmoderne hoogbouw op het voormalige Waterleidingterrein, eveneens aan de M a a s (recent opgeleverd). I n het c e n t r u m lijkt een voortdurende wedstrijd o m het hoogste kantoorgebouw aan de gang. D e spiegelende toren van B e u r s / W o r l d Trade C e n t r e dreigt weggeconcurreerd te worden door de n i e u w b o u w van Nationale N e d e r l a n d e n aan het Weena, met zijn 150 meter de hoogste kantoortoren van N e d e r l a n d . O p de K o p v a n Z u i d , een desolaat havengebied aan 22 Brakenhoff, Hoge bouw 57, 98 e.v.
285
Hoge woongebouwen en kantoortorens
de linker Maasoever, voorziet een ambitieus herinrichtingsplan in wolkenkrabbers en woontorens. Rotterdam werft nadrukkelijk op de kantorenmarkt om zo haar eenzijdige economische oriëntatie op de haven te doorbreken. 's-Gravenhage is natuurlijk van oudsher veel meer kantorenstad. Dat bracht een ongebreidelde cityvorming met zich mee, vooral zichtbaar langs de Utrechtse Baan, waar kantoorgebouwen zich aaneenrijgen tot een soort stadswal. Opmerkelijk genoeg is het hoogste gebouw hier géén kantoor, maar een woontoren. Het gebouw is geheel uit prefab-elementen opgetrokken, hetgeen ook hier weer resulteerde in een uitzonderlijk hoog produktietempo van anderhalve verdieping per dag! In 27 verdiepingen zijn hier 166 woningen gesitueerd, met een restaurant op het dak. Even opmerkelijk is het gegeven dat het in deze in 1989 opgeleverde toren om woningwetwoningen gaat. En Amsterdam? De grootste kantorenstad van Nederland bleef de afgelopen vijftien jaar duidelijk achter in de hoogbouw-prestigeslag tussen de Grote Drie van de Randstad. Hoe kan dat? Allereerst omdat Amsterdam in het historische centrum, dat medio jaren '60 het brandpunt van de cityvorming was, geen hoogbouw toestaat. Het gerucht wil dat onder druk van het dreigement om geheel uit de hoofdstad te vertrekken het gemeentebestuur een uitzondering maakte voor De Nederlandsche Bank, die aan het Frederiksplein haar zeer hoge hoofdkantoor mocht bouwen. De commotie hierover was dermate heftig dat de animo voor hoogbouw voorlopig verslapte. Vanaf het einde van de jaren '60 begon de trek van de kantorensector naar gebieden buiten de city. Ruimtegebrek, toenemende verkeerscongestie en parkeerproblemen dreven vooral de grootschalige kantoren naar buiten. Daar bleek het bedrijvengebied in de Bijlmermeer een ideale lokatie. Hier werd in hoog tempo 'boomtown Amsterdam' uit de grond gestampt. In dit zo streng verkavelde gebied heerste een complete architectonische anarchie, zodat er de meest uiteenlopende bouwstijlen doorelkaar te vinden zijn - zelfs een bescheiden kantoortoren. Maar elders, in het nieuwe kantorengebied bij station Sloterdijk, gloort de hoop op revanche. Een Zweedse belegger heeft hier een kantoortoren gepland die in bouwhoogte de Rotterdamse titelhouder zal overtreffen. Opmerkelijk is ook hier weer de commotie van het stedebouwkundig hoofdzakelijk conservatieve Amsterdamse publiek. In pakken ingezonden brieven wordt rampspoed en verdoemenis over de stad afgeroepen indien de 'Larmaghtoren' (vernoemd naar de belegger in kwestie) gebouwd zal worden. Bevlogen heemschutters, zoals meestal de lijstaanvoerders van de onheilsprofeten, voorspellen dat het beeld van de grachtengordel voor altijd verpest zal worden door deze toren, die immers overal te zien zal zijn. De mededeling dat zoiets technisch onmogelijk is maakte nauwelijks indruk. De afkeer van hoge bouw zit er, na de kater van de Bijlmer en De Nederlandsche Bank, in de hoofdstad kennelijk diep in. 23
24
23 'Woontoren i n D e n Haag', in: Bouw (maart 1989) 9 e.v. 24 R . Roegholt, Amsterdam in de 20e eeuw, II (Utrecht/Antwerpen 1979) 268. 286