Hoofdstuk 5
Concernbrede onderwerpen pagina 176 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Hoofdstuk 5. Concernbrede onderwerpen Inleiding Dit hoofdstuk schetst u een dwarsdoorsnede van de begroting vanuit beheersmatig perspectief. Hierbij gaat het met name om de aspecten met een groot financieel belang, of een groot belang voor de realisatie van de beleidsvoornemens. De onderwerpen zijn als paragraaf verplicht gesteld vanuit de regelgeving (BBV). 1. Lokale lasten De paragraaf lokale lasten gaat in op het beleid ten aanzien van de lokale heffingen (waaronder kwijtscheldingen), de lokale lastendruk, de diverse heffingen (op hoofdlijn) en de geraamde gemeentelijke inkomsten. 2. Weerstandsvermogen De paragraaf Weerstandsvermogen gaat over de financiële risico’s, waarbij de kans bestaat dat ze niet of onvoldoende kunnen worden opgevangen door een voorziening of verzekering. Het weerstandsvermogen wordt gebruikt als buffer voor de financiële risico’s op te vangen. Het weerstandsvermogen bestaat uit de algemene concernreserve, de algemene reserves van het OBR en Gemeentewerken en de Financieringsreserve. 3. Onderhoud kapitaalgoederen De gemeente beschikt over een grote hoeveelheid aan kapitaalgoederen, zoals: wegen, riolering, water, groen en gebouwen. In deze paragraaf worden de beleidsuitgangspunten en systematiek ten aanzien van het onderhoud van kapitaalgoederen beschreven. 4. Deelnemingen Het aangaan van banden met derde partijen komt voort uit een publiek belang. Per deelneming is sprake van een financieel en bestuurlijk belang. De paragraaf deelnemingen geeft de visie op deelnemingen en de relatie met de doelstellingen zoals beschreven in de beleidsvelden. 5. Financiering De financieringsparagraaf handelt over het sturen, beheersen en controleren van de financieringsfunctie. Een van de belangrijkste onderdelen is het beheersen van de financiële risico’s die gepaard gaan met de financiële stromen, vermogenswaarden en posities. 6. Grondbeleid Het Grondbeleid speelt een grote rol bij het realiseren van doelstellingen in diverse beleidsvelden. Daarnaast is sprake van een substantieel financieel belang. 7. Bedrijfsvoering Bedrijfsvoering bestaat uit de onderdelen personeel, informatisering, automatisering, communicatie, organisatie, financieel beheer en concernbrede programma’s, waaronder dienstverlening. Daarnaast besteden we aandacht aan de subsidies die wij verstrekken aan instellingen die bijdragen aan de realisatie van onze beleidsdoelen.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 177
5.1 Lokale lasten/tarieven 5.1.1
Inleiding
Op 16 december 2006 heeft uw raad de Kadernota Lokale Lasten 2006–2010 vastgesteld. De kadernota geeft de kaders en uitgangspunten van de lokale lasten voor deze raadsperiode en legt de relevante informatie vast. In deze paragraaf wordt ingegaan op de samenstelling van het voorgestelde pakket aan gemeentelijke belastingen en heffingen in 2010; de relatieve druk van de lokale belastingen en heffingen; de stand van zaken en de voornemens voor het begrotingsjaar rondom een aantal beleidsitems. Tot slot wordt ingegaan op het kwijtscheldingsbeleid.
5.1.2 Beleidsuitgangspunten Richtsnoer voor de ontwikkeling van de gemeentelijke tarieven in 2010 vormen de uitgangspunten van het Collegeprogramma 2006–2010: – De lokale lastendruk wordt ingeperkt om beter te scoren in de overzichten van gemeentelijke vergelijkingen als het gaat om afgenomen lasten voor burgers en bedrijven. Bij de vergelijking van de lokale lastendruk gaan we uit van de jaarlijkse COELO-atlas, waarbij de eenmalige tegemoetkoming in 2006 buiten beschouwing wordt gelaten. – De OZB opbrengsten zullen de komende jaren in Rotterdam niet méér stijgen dan het trendpercentage op basis van de dynamische Consumentenprijsindex-methodiek (CPI). Deze methodiek houdt in de trendmatige aanpassing voor enig jaar, gecorrigeerd voor de afwijkingen tussen raming en realisatie in voorafgaande jaren. – Ook heffingen en tarieven zullen in principe niet meer stijging dan de CPI-methodiek. Uitzonderingen zijn het rioolrecht en het markttarief. – Bij de afvalstoffenheffing, de leges en retributies blijft kostendekkendheid het uitgangspunt. Gerealiseerde kostenefficiency moet voor de burgers leiden tot een verlaging van het tarief. – De kwijtschelding van gemeentelijke lasten blijft, nu het gebruikersdeel van de OZB woningen is afgeschaft en daarmee ook de kwijtschelding, in elk geval van kracht voor de afvalstoffenheffing.
5.1.3 Actualisatie beleidsitems uit Kadernota Lokale Lasten 2006–2010 Naast deze beleidsuitgangspunten is in de kadernota vastgelegd dat in de paragraaf Lokale Lasten van zowel begroting als rekening over de beleidsvoornemens, respectievelijk de realisatie van deze voornemens, rond de navolgende onderwerpen op het gebied van lokale lasten wordt gerapporteerd. Per onderwerp worden de voornemens voor het begrotingsjaar geschetst, dan wel de stand van zaken. Brede Rioolheffing Met de introductie per 1 januari 2008 van een nieuwe wettelijke zorgplicht voor het afvloeiend hemelwater en het grondwater (“brede rioolzorg”) is ook de zorgplicht voor het afvalwater verduidelijkt. Tegelijkertijd met de nieuwe wettelijke zorgplicht hebben gemeenten ook de bevoegdheid gekregen om een nieuwe (brede) rioolheffing in te voeren ter vervanging van het bestaande rioolrecht. De gemeente Rotterdam heeft de brede rioolheffing per 1 januari 2009 ingevoerd. Deze rioolheffing is een echte belasting (in tegenstelling tot het rioolrecht, dat een retributie is), en heeft een breder bekostigingspotentieel. Iedere gemeente in Nederland is van oudsher verplicht te zorgen voor een doelmatige inzameling en transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen hun grondgebied gelegen percelen. Onder afvalwater wordt verstaan: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en ander water voor zover dit wordt afgevoerd samen met het afvalwater door middel van een riool. De oude zorgplicht omvatte twee elementen: de aanleg van riolering en het adequaat beheer van deze voorzieningen. Deze zorgplicht is uitgebreid met die voor hemelwater en grondwater. In het raadsvoorstel bij de gelijknamige verordening 2009 is voorgesteld om de brede rioolheffing vorm te geven als eigenarenheffing conform het huidige rioolrecht. In totaal zijn er in Rotterdam 308.000 rioolaansluitingen, waaronder ruim 23.000 voor niet-woningen. Bij de invoering van de nieuwe rioolheffing is in de tariefstelling meer aangesloten bij de aan belastingplichtigen toerekenbare kosten. In de praktijk heeft een verschuiving van de categorie woningen plaatsgevonden naar de categorie niet-woningen. Bij de categorie niet-woningen wordt circa de helft van de niet-woningen belast met het basistarief (net als voor woningen) en worden de overige niet-woningen geconfronteerd met een beperkt gedifferentieerd tarief, dat is gemaximeerd op € 1.500. Circa 1.400 van de grootste niet-woning objecten worden met het maximum tarief belast. In 2009 zijn de nieuwe aanslagen voor het eerst op deze wijze opgelegd, waartegen slechts een beperkt aantal reacties is ingedient.
pagina 178 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Concentratie van de incasso-functie van de gemeente bij de dienst Gemeentebelastingen In april 2005 heeft ons college ingestemd met het voorstel om de dienst Gemeentebelastingen (GBR) aan te wijzen als centraal incassopunt binnen de gemeente. Deze centralisatie zou voltooid moeten zijn per ultimo 2010. Op dit moment verricht GBR incassowerkzaamheden voor de gemeentelijke diensten Roteb, Gemeentewerken, STZ, Sport en Recreatie, DS&V, Jeugd Onderwijs en Samenleving en de Bibliotheek. In het najaar van 2008 is gestart met het onderzoek naar de mogelijkheden tot overdracht van incassowerkzaamheden van de dienst Sozawe naar GBR. Naar aanleiding van de tussenrapportage wordt een vervolgonderzoek ingesteld. De verwachting is dat ultimo 2009 duidelijkheid bestaat over de mogelijkheden om (delen van de) incasso van SoZaWe over te dragen aan GBR. Het invorderingsbeleid van GBR is streng maar rechtvaardig. Indien men op grond van het inkomen recht heeft op kwijtschelding, wordt kwijtschelding verleend. Voor het overige moeten burgers aan hun verplichtingen voldoen. Gebeurt dat niet, dan volgen aanmaningen, daarop (post)dwangbevelen en uiteindelijk gerichte incassomaatregelen. Binnen het beleid zijn diverse mogelijkheden voorhanden tot het “regelen” van de schuld. Begin 2010 zal de mogelijkheid om digitaal via Mijn Loket kwijtschelding of een betalingsregeling aan te vragen worden gerealiseerd. Voortbestaan precariobelasting In het Jaarverslag 2008 is aangegeven dat het Rijk niet langer voornemens was om de precariobelasting op buizen en leidingen van nutsbedrijven af te schaffen. Inmiddels is duidelijk geworden dat dit voornemen nog steeds bestaat, met ingang van 1 januari 2010. Met name de discussie omtrent de transparantie van de heffing op de nota’s van de nutsbedrijven lijkt hierin een belangrijke rol te spelen. Ons college heeft in samenwerking met andere gemeenten alternatieven uitgewerkt om de transparantie vorm te geven. Deze zijn besproken met het Rijk. Afschaffing van de precarioheffing betekent voor de Gemeente Rotterdam een forse financiële aderlating van ten minste € 10 mln structureel. Het Rijk verstrekt geen compensatie omdat gemeenten met de OZB een instrument in handen zouden hebben om de gederfde inkomsten op te vangen. In Rotterdam zou ter compensatie van het verlies van de € 10 mln precario een extra verhoging van het OZB niet-woningen tarief noodzakelijk zijn van circa 8%. Indien zowel woningen als niet-woningen via het OZB-tarief voor compensatie zouden moeten zorgen, dan is een extra verhoging van circa 6% noodzakelijk. Het verhogen van de tarieven is ongewenst vanuit de beleidslijn van beperking lastenverzwaring. De paragraaf “limitering OZB-tarief” gaat daar nader op in. Verbetering uitvoering hondenbelasting Het financieel belang van de hondenbelasting in de gemeentelijke begroting is niet substantieel (circa € 2 mln per jaar). De kosten van de traditionele handhavingsmethodiek (huis- aan- huis controle) zijn fors en staan niet in verhouding tot de meeropbrengst die wordt gegenereerd. Daarnaast is het maatschappelijk niet aanvaardbaar om 280.000 woningen te moeten bezoeken om maximaal enkele duizenden honden op te sporen. GBR heeft gekozen om op basis van het Besluit Gegevensverstrekking informatie van hondenbezitters op te vragen bij dierenartsen. Omdat er protest vanuit deze branche is gekomen is een proefprocedure gevoerd. GBR heeft deze procedure verloren. Om toch deze gegevens te kunnen ontvangen is aanpassing van het besluit nodig. Tot op heden is hieraan door het kabinet geen gevolg gegeven. GBR heeft in 2008 door middel van een publiciteitscampagne aandacht gevraagd voor het betalen van hondenbelasting. Deze campagne heeft 1.000 “nieuwe” honden opgeleverd. Wij zien het belang van een meer effectievere controle op hondenbezit. Dit wordt voornamelijk ingegeven vanuit de overlast in de stad. In samenwerking met de Roteb en STZ probeert GBR een op elkaar afgestemd proces vorm te geven. De gedachte is om de toezichthouders van STZ gerichter in te zetten op overtredingen. Met name de overlast van hondenpoep, meer specifiek in het gebied van de binnenstad, is ergernis nummer 1 van de Rotterdamse burger. Als een overtreding wordt geconstateerd zal een procesverbaal worden opgemaakt. De Roteb zorgt per ommegaande dat de hondenpoep wordt verwijderd en dat de kosten aan de overtreder in rekening worden gebracht. Vanuit het procesverbaal zal GBR controleren of er aangifte voor de hondenbelasting is gedaan. Onderzoek en implementatie mogelijkheden Bedrijven Investeringszones (BIZ) De kwaliteit en veiligheid van winkelcentra en bedrijventerreinen is een belangrijke factor voor de aantrekkelijkheid van een onderneming voor de klant. Op veel bedrijvenlocaties willen ondernemers gezamenlijk extra activiteiten ondernemen ten opzichte van de diensten die de gemeenten levert. Structurele financiering, een evenwichtige verdeling van de lasten en een goede afbakening van de activiteiten ten opzichte van de gemeente zijn echter zwakke punten. Het Ministerie van Economische Zaken heeft daarom in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een wetsvoorstel ontwikkeld dat experimenten met zones voor Bedrijven Investeringszones (BIZ-zone) mogelijk maakt. Dit wetsvoorstel heeft per 1mei 2009 de kracht van een wet gekregen. Een BIZ-zone is een afgebakend gebied, waarbinnen ondernemers gezamenlijk investeren in een aantrekkelijker en veiliger bedrijfsomgeving. Bij voldoende draagvlak betalen alle ondernemers mee. De gemeente stelt hiervoor een heffing in en keert de opbrengst van de heffing uit aan de vereniging of stichting die de activiteiten namens de ondernemers uitvoert. BIZ is hiermee een instrument dat het voor ondernemers mogelijk maakt om gezamenlijk te investeren in hun bedrijfsomgeving, en de organisatie en lasten evenwichtig te verdelen. Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 179
Succesvolle invoering van een BIZ versterkt ook de lokale organisatie van groepen ondernemers. Dit concept wordt in het buitenland al veelvuldig en met succes toegepast en wordt daar ook wel Business Improvement District (BID) genoemd). Wij hebben uw raad voorgesteld om Bedrijven Inversteringszones (BI-zones) in Rotterdam in stellen. Een zestal ondernemersverenigingen heeft een aanvraag gedaan voor het instellen van een BI-zone. Het gaat om de ondernemersverenigingen Hordijk Oost en West, Noordwest,en Rodezand en de winkeliersverenigingen Hillegersberg, Nieuwe Binnenweg en Lijnbaan. Nadat de verordeningen zijn vastgesteld door de Gemeenteraad zal per BI-zone een draagvlakmeting worden gehouden onder alle belastingplichtigen in het gebied. Pas bij voldoende steun zal de verordening in werking treden. Vooruitlopend op de invoering van een BIZ heffing bestaat in Rotterdam sinds 2005 de mogelijkheid om via de verordening precario- en reclamebelasting opcenten te heffen in door het college aan te wijzen gebieden. Deze mogelijkheid is gemaakt om in afwachting van landelijke regelgeving inzake BID’s alvast aan de slag te kunnen met het instrument. Het college heeft in 2007 het gebied “Boulevard-Zuid” aangewezen als een gebied waarvoor een toeslag geldt op de basistarieven precario- en reclamebelasting. Deze toeslag met een geschatte meeropbrengst van € 60.000, zal ten gunste komen van het Boulevardfonds. De toeslag wordt jaarlijks geheven in de periode 2008 tot en met 2010. Activiteiten die worden betaald uit dit fonds zijn onder andere laanmanagement, nieuwe banieren voor de gehele boulevard, extra schoonmaakactiviteiten, extra surveillance, promotieactiviteiten en extra groenvoorzieningen. GBR draagt in samenspraak met de deelgemeente en het Boulevardfonds zorg voor de uitvoering van de toeslag. Limitering OZB-tarief De afschaffing van de limitering OZB is bij wet vastgelegd op 12 december 2007 en is in werking getreden per 29 december 2007. Gemeenten kunnen nu per 1 januari 2008 zelf de OZB-tarieven bepalen. Het Rijk legt geen maximale tarieven meer op. Door deze wetswijziging heeft de gemeente meer vrijheid gekregen binnen het lokale belastinggebied. In de discussie omtrent het afschaffen van de precariobelasting op leiding en buizen van nutsbedrijven is de tarifering van de OZB ook steeds aangedragen om de gederfde inkomsten te compenseren. Formeel is compensatie op deze wijze toegestaan. Zoals eerder aangegeven betekent dat een extra stijging van de OZB tarieven van 6 tot 8% afhankelijk van de te kiezen grondslag. Het collegeprogramma bepaalt dat de OZB-opbrengsten niet stijgen anders dan met maximaal het percentage op basis van de CPI-methodiek. Anders gezegd: de meerjarenbegroting laat een gelijkblijvende OZB opbrengst zien, buiten de genoemde inflatiecorrectie en areaalstijging. Omdat de tarieven direct gekoppeld zijn aan de WOZ-waarden is de laatste jaren te zien dat de tarieven OZB zijn gedaald. Immers, voor gelijkblijvende opbrengsten zullen bij stijgende WOZ-waarden de tarieven ter compensatie naar beneden worden bijgesteld. Tot op dit moment is dit het geldende beleid in Rotterdam. Er is hierbij geen rekening gehouden met de uitkomst van de discussie omtrent de precariobelasting. Per 1 januari 2009 wordt de OZB als percentage van de waarde van een onroerende zaak berekend. De verordening is hierop aangepast. Effectievere incasso/beter betaalgedrag bij burgers De gemeente Rotterdam heeft zich de afgelopen jaren gemanifesteerd op het gebied van de incasso. Diverse landelijke media hebben positief aandacht aan dit onderwerp besteed. Dit beleid zetten we voort. Verbetering van het betaalgedrag begint met handhaving. De Rotterdammer, maar inmiddels ook de mensen buiten de stad, weten dat we op diverse manieren controle uitoefenen op de betalingen. De rondrijdende GBR-bus uitgerust met speciale scan-apparatuur is hiervan de meest bekende vorm. Repressie is een belangrijk middel in de strijd tegen wanbetalers. Aan de andere kant wordt getracht te bevorderen dat de burger zijn belastingen netjes op tijd betaalt. Zo wordt langs de weg van dienstverlening getracht de belastingbetaler te stimuleren vrijwillig aan de verplichtingen te voldoen. Een belangrijke maatregel is de invoering van gespreide betaling via automatische incasso en uitgebreide mogelijkheden voor betalingsregelingen. Dit is een groot succes gebleken voor zowel de burger als de gemeente. In het in 2009 ingevoerde nieuwe heffingensysteem ONS bestaat nu ook de mogelijkheid om belastingbetalers, die altijd netjes en op tijd betalen en één keer te laat zijn, een kostenloze herinnering te sturen. Tot nu toe kreeg iedereen direct een aanmaning met kosten. Tevens zijn en komen er meer mogelijkheden beschikbaar om digitaal zaken met de gemeente te kunnen doen. Resumerend kunnen we stellen dat het betaalgedrag langzaam verbetert. Wij blijven zoeken naar middelen om de effectiviteit van invorderingsmaatregelen verder te verbeteren om zodoende met zo min mogelijk financiële middelen het debiteurensaldo op een redelijk niveau te brengen en te houden. Ook wordt bezien in hoeverre verbetering of uitbreiding van dienstverlening mogelijk is. Daarbij val te denken aan de invoering van de digitale belastingaanslag voor particulieren.
pagina 180 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Vergroten transparantie voor de burger van aanwending belastinginkomsten GBR is een drietal jaren geleden begonnen met een reclamecampagne om de burger attent te maken wat met de belastinginkomsten in de stad wordt gedaan. In de diverse bijsluiters bij de aanslagen lokale heffingen hebben we gerefereerd aan de nieuw aangelegde speelveldjes voor de Rotterdamse jeugd, de honden uitlaatgebieden in voornamelijk de binnenstad, het schoon heel en veilig houden van Rotterdam en de vele andere investeringen. Voor de burger is het van belang te zien hoe de gelden worden besteed. In 2010 zullen we opnieuw via de bijsluiters en via posters en radiospotjes de aandacht vragen voor tijdige betaling van de aanslagen. Begin 2007 is de zogenaamde “WOZ-site” in de lucht gegaan. Op deze site is het mogelijk voor de Rotterdamse burger zijn WOZ-waarden te raadplegen. Burgers kunnen via de site ook digitaal een bezwaarschrift tegen de waardevaststelling indienen. In 2009 is deze site ondergebracht bij Mijn Loket en is het aantal mogelijke handelingen uitgebreid met “raadplegen schuldpositie”. Alle vorderingen van de afgelopen drie jaar zijn te raadplegen inclusief de eventueel gedane betalingen. Ook het indienen van bezwaar tegen de plicht inzake de aanslagen OZB, riool- en afvalstoffenheffing is nu digitaal mogelijk. Tot slot is het nu mogelijk een webaangifte voor de hondenbelasting te doen. Ook het afmelden van een hond kan via de website. Volgende stappen zijn: het online aanvragen van kwijtschelding, het aanvragen van een betalingsregeling en het indienen van bezwaren tegen andere aanslagen dan de aanslag lokale lasten. Naast bovenstaande ontwikkelingen willen wij een aantal actuele ontwikkelingen op het gebied van lokale lasten toelichten, die niet waren voorzien in de Kadernota Lokale Lasten: – herinvoering logiesbelasting (verblijfsbelasting), – differentiatie Afvalstoffenheffing naar samenstelling huishouden, – invoering Omgevingsvergunning. Herinvoering Logiesbelasting In de Kaderbrief 2009 is opgenomen dat het evenementenfonds zijn nut heeft bewezen als instrument om snel en daadkrachtig te kunnen reageren op kansen waardoor Rotterdam de titel Evenementenstad van Nederland in de wacht heeft gesleept. Het is daarom van belang het evenementenfonds (€ 2,5 mln) te dekken uit invoering van een evenementen-bijdrage voor bezoekers van deze stad. Het levert de ondernemers en daarmee de stad een economische impuls op. Conform besluitvorming bij Kaderbrief 2009 wordt deze evenementenbijdrage volledig gedekt uit de inkomsten uit de logiesbelasting die met ingang van belastingjaar 2010 in onze gemeente wordt ingevoerd. Ons college heeft uitvoering gegeven aan uw motie (aangenomen in uw vergadering van 9 juli 2009) door het OBR en GBR een bijeenkomst te laten organiseren met de leisure branche op 26 augustus 2009. In deze bijeenkomst is een aantal alternatieven aangedragen op welke manier het evenementenfonds kan worden voortgezet. De alternatieven behoeven verdere uitwerking. De leisure branche is verzocht vóór de raadsbehandeling over de Evenementenheffing 2010 te komen met eventuele alternatieven. De branche is tevens verzocht mee te denken over de wijze van invoering van logiesbelasting in het geval er geen alternatief voorhanden zou zijn. Dit om zoveel mogelijk rekening te houden met de administratieve lastendruk. De leisure branche heeft echter aangegeven in dit stadium hier niet aan mee te willen werken. Daarom is de Logiesbelasting 2010 qua structuur, tarief en werking niet veranderd ten opzichte van de oude logiesbelasting met dien verstande dat nu de mogelijkheid bestaat om via de digitale weg aangifte te doen. Als tarief wordt voorgesteld 5,5% van de kale overnachtingsprijs. Dit is een methodiek en percentage die zich goed laat vergelijken met andere gemeenten in Nederland. Differentiatie Afvalstoffenheffing naar samenstelling huishouden Naar aanleiding van raadsvragen is onderzocht of aanleiding bestaat voor de invoering van een tariefdifferentiatie tussen éénpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens. Daarbij spelen vragen als de verhouding tussen vaste en variabele kosten in relatie tussen deze verschillende groepen. Voorwaarde hierbij is de gelijkblijvende opbrengsten voor de gemeente. De analyse beperkt zich tot het onderscheid tussen éénpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens. Verder differentiëren in de groep meerpersoonshuishoudens is niet zinvol, omdat de tariefsdifferentiatie van 2 naar drie, vier of meer personen in een huishouden een steeds geringer bedrag betreft, waarmee de kosten van differentiatie al snel de voordelen overstijgen. De uitkomsten van analyse naar samenstelling van de betrokken belastingbetaler zijn nu als volgt. Volgens opgaven van het Centrum Onderzoek en Statistiek (COS) in 2007 waren er 291.000 huishoudens in Rotterdam. In de praktijk blijkt het aantal huishoudens door leegstand en tussentijdse leegstand op 272.000 uit te komen.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 181
Onderverdeeld in: Tussentijdse leegstand Éénpersoonshuishoudens Meerpersoonshuishoudens
aantal huishoudens 17.776 154.224
percentage 43,3% 56,7%
Het huidige tarief voor de afvalstoffenheffing 2009 bedraagt € 259,04 per huishouden. Dit is opgebouwd uit een bedrag van € 83,80 voor de verwerking van het restafval en € 175,24 voor de resterende kosten zoals personeel, logistiek en administratie. Dit betekent dat de vaste lasten een substantieel van de kosten uitmaken. De met de feitelijke uitvoering gemoeide kosten hebben ook in toenemende mate betrekking op het ophalen van huishoudelijk afval dat in ondergrondse containers gedeponeerd wordt, en waarbij de mate van het aanbod de kosten niet wezenlijk beïnvloedt. Als tariefdifferentiatie zou worden toegepast op basis van éénpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens zouden de volgende tarieven voor 2009 berekend worden. Tarieven 2009 berekening Eenpersoonshuishoudens Meerpersoonshuishoudens
€ 175,24 + € 39,00 = € 214,24 (verlaging met € 44,80) € 175,24 + € 118,05 = € 293,29 (verhoging met € 34,25)
Het percentage belastingbetalers dat in aanmerking komt voor kwijtschelding van de afvalstoffenheffing is (afgerond) in beide categorieën even hoog: 8% (7,6%) bij de éénpersoonshuishoudens en 8% (7,8%) bij de meerpersoonshuishoudens. Omdat deze groep geen last of baat heeft van wijzigingen in het tarief of tariefstructuur, is er in de analyse verder geen aandacht aan besteed. Verandering van de tariefstructuur naar een gedifferentieerd tarief heeft enkele gevolgen: – Van de groep alleenstaande belastingbetalers (117.776 huishoudens) is 65 % jonger dan 50 jaar; de rest is ouder dan 50 jaar. – De groep meerpersoonshuishoudens (154.224 huishoudens) is 80 % jonger dan 50 jaar en 20% ouder dan 50 jaar. – De uitvoeringskosten worden hoger, omdat nu ook bij wijziging van grootte huishouden (van 1 naar meer dan 1 en omgekeerd) de nota afvalstoffenheffing moet worden aangepast. – Niet alleen de uitvoeringskosten stijgen, ook de belastingbetaler krijgt vaker een brief met een gewijzigd te betalen bedrag. Naarmate wijzigingen later in het jaar plaatsvindt, worden de bedragen geringer. Van de betreffende groepen zijn geen inkomensgegevens beschikbaar. Aannemelijk is dat in de groep meerpersoonshuishoudens van jonger dan 50 jaar vooral de gezinnen zijn begrepen. Evenzo is in de groep éénpersoonshuishoudens van jonger dan 50 jaar in elk geval de hele groep éénpersoonshuishoudens met een goed inkomen vertegenwoordigd. Hoewel het verschil in kostprijs, en daarmee het tarief, gegroeid is de afgelopen jaren, is ons college echter van mening om nu niet over te stappen naar een gedifferentieerd tarief afvalstoffenheffing. Niet alleen nemen de administratieve lasten toe, maar vooral de bestaande onduidelijkheid over wat de precieze effecten zijn voor de verschillende groepen van belastingbetalers is de reden om nu niet een belastingstelsel te wijzigen dat in principe elk Rotterdams huishouden raakt Invoering Omgevingsvergunning De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) treedt naar verwachting op 1 januari 2010 in werking. De Wabo integreert 25 bestaande stelsels van vergunningen, ontheffingen en meldingen op het gebied van de fysieke leefomgeving tot één omgevingsvergunning. De mogelijkheid van aparte leges voor de individuele vergunningen komt te vervallen. In plaats daarvan wordt straks één legesbedrag voor de omgevingsvergunning geheven. Wel kunnen nog voor de verschillende activiteiten van de omgevingsvergunning aparte tarieven in rekening worden gebracht. Dit heeft tot gevolg dat de verordening Bouwleges en het systeem van legesheffing voor de verschillende vergunningen moeten worden aangepast.
5.1.4 De ontwikkeling van Rotterdamse lastendruk Omdat op dit moment nog niet de waarden van het onroerend goed is getaxeerd kunnen daarmee ook niet de OZB-tarieven voor 2010- en daarmee de gemiddelde aanslag- worden bepaald. In de laatste maanden van het jaar 2009 zullen de OZB-tarieven worden berekend en ter vaststelling aan uw Raad worden voorgelegd. Dan zal u ook inzicht in de woonlasten 2010 gegeven worden. Het tarief Afvalstoffenheffing 2010 stijgt met 5,78% t.o.v. 2009, terwijl het tarief Rioolheffing stijgt met 4% (zie paragraaf 5).
pagina 182 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Rotterdamse lastenontwikkeling ten opzichte van het landelijk gemiddelde De woonlasten in 2009 stijgen in Rotterdam meer ten opzichte van 2008, dan het gemiddelde van grote gemeenten. Dit geldt voor alle componenten. (bedragen in €)
Totale woonlasten Rotterdam Gemiddelde stijging van 37 grote gemeenten
2008 577 594
2009 gem. stijging 609 5,5 % 603 1,6 %
Bron: COELO – Belasting Overzicht Grote Gemeenten 2009
Percentage 2009 tov 2008 OZB eigenaar Reinigingsheffing Rioolheffing Totale woonlasten
Rotterdam gem. 37 grote gemeenten 4.94 % 2.92 % 4.34 % 3.21 % 7.89 % 4.65 % 5.54 % 1.59 %
verschil
2.02 % 1.13 % 3.24 % 4.38 %
Rotterdamse lastenontwikkeling binnen de G4 Vergelijking ontwikkeling woonlasten Rotterdam 2008 tov het gemiddelde grote gemeenten (bedragen in €)
Totale woonlasten Rotterdam Amsterdam ‘s Gravenhage Utrecht
2008 577 523 529 683
2009 609 552 549 704
gem. stijging + 5,5 % + 5,5 % + 3,9 % + 3,1 %
Bron: COELO – Belasting Overzicht Grote Gemeenten 2009
Zoals uit het overzicht blijkt heeft de Gemeente Rotterdam samen met Amsterdam de grootste stijging van de lastendruk binnen de G4. Rotterdam ten opzichte van de regio Van belang is ook hoe de Rotterdamse tarieven afsteken tegen de tarieven in de omliggende gemeenten. Een vergelijking per afzonderlijk tarief kan echter een vertekening opleveren, omdat een gemeente er voor kan kiezen om de OZB wat meer te belasten ten gunste van een lager rioolrecht. Er ontstaat echter wel een globaal beeld wanneer de drie belangrijkste tarieven (die betrekking hebben op meerpersoonshuishoudens) met elkaar worden vergeleken. (bedragen in €)
Tarieven 2009
Rotterdam Albrandswaard Ridderkerk Barendrecht Spijkenisse Vlaardingen Schiedam Landsingerland Capelle a/d IJssel
OZB–eigenaar woning
0,1103 % 0,0968 % 0,0804 % 0,0928 % 0,1094 % 0,1145 % 0,0956 % 0,0932 % 0,0917 %
afvalstoffenheffing 259 254 346 234 356 322 279 362 338
rioolrecht eigenaar + gebruiker 173 153 73 258 95 158 135 177 86
totale woonlasten 609 685 671 752 646 680 566 811 716
rangorde laagste woonlasten 108 283 248 389 192 275 43 426 343
Bron: COELO – atlas 2009
Hieruit blijkt dat Rotterdam in totaliteit, op Schiedam na, als laagste in de regio moet worden beschouwd; per afzonderlijk tarief is de situatie wisselend.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 183
5.1.5 Tariefsontwikkeling 2010 Beleidsuitgangspunt is dat de gemeentelijke tarieven, op basis van de CPI-methodiek, in 2010 zo min mogelijk stijgen ten opzichte van 2009. In de raadsvoorstellen bij de verschillende belastingverordeningen 2010 stijgen de tarieven dan ook niet. Onderstaande tarieven vormen echter een uitzondering. Rioolheffing Met ingang van 2009 wordt de brede rioolheffing geheven. Zoals eerder vermeld wordt voor eigenaren van woningen en nietwoningen met een WOZ-waarde tot € 200.000 een basistarief geheven. Het voorgestelde basistarief voor 2010 bedraagt € 180,00. Conform het GRP-2 zou het tarief voor de rioolheffing in 2010 met 8,39% stijgen. Met deze hogere inkomsten zal het op basis van het GRP – 2 uit te voeren onderhoud in 2010 kunnen worden gerealiseerd. In de afgelopen jaren is echter een reserve gevormd van ruim € 9,4 mln (stand jaarrekening 2008). Met deze middelen worden 4 grote projecten uitgevoerd waarvoor in GRP2 geen dekking was geregeld. Namelijk zorgplicht, aanleg persleiding in de Pleinweg, vervangen vacuümriolering en renovatieprogramma collecteurriolen. Geconstateerd wordt dat, ondanks dat in de afgelopen jaren de projecten zijn uitgevoerd, er jaarlijks een positief resultaat op het product riolen en rioolgemalen is ontstaan. Redenen hiervoor zijn o.a. lagere kapitaallasten ten gevolge van een lager investeringstempo dan in het GRP-2 aangenomen en meevallende opbrengsten aan rioolrecht in de periode tot en met 2008. Verwacht wordt dat er na de voorgestelde tariefsverhoging op basis van het GRP-2 er in 2010 wederom een positief resultaat zal ontstaan. Daarom wordt in de huidige economische situatie, niet de gehele voorgestelde tariefsverhoging door gevoerd, maar te kiezen voor een stijging van 4%. Dit sluit aan bij de landelijke ontwikkeling in 2009, en levert € 2,5 mln minder op, die we blijkens bovenstaande kunnen opvangen. Afvalstoffenheffing Geconstateerd is dat bepaalde kosten niet in het tarief afvalstoffenheffing worden meegenomen, zoals een hogere toerekening van de kosten van straatreiniging (bijv. veegkosten). Naar aanleiding hiervan is bepaald om toch een groter deel van de veegkosten in de afvalstoffenheffing op te nemen. Tot op heden kwamen die kosten bijna volledig ten laste van de algemene middelen. Er is nu voor gekozen om die kosten te financieren via de afvalstoffenheffing. Dit doet ook meer recht aan het adagium ‘de vervuiler betaalt’. Gelet op de relevante wetgeving, wetsgeschiedenis en jurisprudentie is een toerekening tot maximaal 25% aanvaardbaar. De huidige verhoging komt neer op een toerekening van circa 20%. Daarbij sluit Rotterdam met de voorgestelde verhoging ook meer aan dan voorheen bij de tarieven zoals gehanteerd in de andere G4-gemeenten. Het tariefvoorstel is een tarief voor 2010 van € 274. Dit is een verhoging van de ASH met 5,78% ten opzichte van het tarief 2009. Een aantal andere, aan het tarief toerekenbare, kosten, zoals handhaving, kapitaalslasten en kwijtscheldingen, blijven wel buiten het tarief afvalstoffenheffing met dien verstande dat voor kapitaallasten aparte afspraken gelden. Die kapitaallasten worden separaat uit het IFR gedekt. Legesverordening: hoofdstuk Leidingen Gelet op de ontwikkeling in de verhouding tussen de kosten en de opbrengsten wordt voor het belastingjaar 2010 een gemiddelde tariefdaling van 3,4% voorgesteld in plaats van de 0% conform de CPI-methodiek. Verordening Lijkbezorgingsrechten 2010 Op basis van het beleidsplan 2008–2011 en rekening houdend met handhaving van een 100% kostendekking (0,44%) is een extra stijging nodig van 3,4% als gevolg van de verdere daling van het aantal uitvaarten. De totale tariefstijging komt daarmee uit op 3,84%. Op verzoek van de (begrafenis)ondernemers worden de tarieven afgerond op hele euro’s. In de uitvaartbranche is nog niet echt sprake van een benchmark op basis van prijs/kwaliteit. Wel is vrij recent een uitgebreid tariefonderzoek gedaan. Dit onderzoek werd gesteund door de stichting Landelijke Organisatie Begraafplaatsen (LOB). De uitkomsten van dit onderzoek zijn gebruikt om de begraaftarieven in de omgeving van Rotterdam te vergelijken. Op soortgelijke wijze zijn in eigen beheer de tarieven van crematoria in de omgeving vergeleken. De conclusie is dat de Rotterdamse gemeentelijke begraafplaatsen en crematorium regionaal gezien gemiddelde tarieven hanteren.
pagina 184 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Verordening marktstandplaatsen 2010 Ten aanzien van de handhavende taken voor markten en straathandel is op basis van de uitkomsten van een ASR-rapport door uw Raad besloten tot uitbreiding van de handhavingscapaciteit en de controlecapaciteit op de markten. Het aantal marktmeesters is daarop uitgebreid. Conform het raadsbesluit moeten de Rotterdamse markten kostendekkend worden geëxploiteerd. Het tarief voor de staanplaatsen op de markten is verhoogd met 11,1%, bestaande uit de reguliere stijging met het uitzettingspercentage dat gold voor 2009 (4,35%) plus een extra verhoging van 6,75%. Voor de jaren 2010 en 2011 is vorig jaar besloten tot een boventrendmatige stijging van dit tarief van 6,5%, zodat de handhavingsactiviteiten op de markten in 2011 kostendekkend zullen zijn. Onder de huidige economische omstandigheden hebben wij echter gemeend de boventrendmatige verhoging van 6,75% van het tarief voor de staanplaatsen op de warenmarkten die per 1 januari 2009 is doorgevoerd, met terugwerkende kracht per 1 januari 2009 ongedaan te maken. Een separaat voorstel daartoe wordt aan uw raad voorgelegd de tarieven 2009 aan te passen. Indien u dienovereenkomstig besluit, betekent dit dat de eerste stap (6,75%) van de gefaseerde boventrendmatige stijging van het staanplaatstarief een jaar later ingaat. Wij voldoen hiermee aan de wens van de marktkooplieden om hen financieel tegemoet te komen in deze economisch zware tijden. Omdat er meer nodig is om de Rotterdamse markten weer gezond te maken, hebben belangenorganisaties ons toegezegd dat zij een actieve bijdrage zullen leveren in de revitalisering van de Rotterdamse markten. Het gaat daarbij om de volgende tegenprestaties: – verhoging van de participatiegraad van marktkooplieden in de belangenverenigingen naar 70%; zodat de vertegenwoordigers van de belangenorganisaties ook échte vertegenwoordigers zijn; – invoering van een marktpromotiepot; – deelname aan marktcommissies die per markt ook de promotie en de financiering daarvan op zich nemen; – een positieve houding en het verlenen van medewerking aan het doorvoeren van verbeteringen op de markten, waarbij kan worden afgeweken van de regels met betrekking tot de inrichting van de markt, de toewijzing van plaatsen, en anciënniteit. Daarbij valt o.a. te denken aan de experimenteerstatus voor de Afrikaandermarkt en voor een deel van de markt op de Meent en het daarachter liggende ponton. Indien het bovenstaande in 2009 is gerealiseerd en de omstandigheden voor 2010 daartoe aanleiding geven, zullen wij overwegen ook voor 2010 de boventrendmatige verhoging ongedaan te maken. Met deze gefaseerde tariefsverhoging wordt volledige dekking gevonden voor de personele uitbreiding op de handhaving op de markten, waarbij voor de jaren 2009 en 2010 een beroep wordt gedaan op de reserve Markten die is aangevuld op basis van de voorgestelde tariefstijging. De voorgestelde tariefstijging komt in absolute cijfers erop neer dat het tarief voor een dag- of seizoensplaats voor 2010 uitkomt op € 0,81 per m2; een stijging van € 0,05 ten opzichte van het aangepaste tarief 2009. Het voorgestelde dagtarief voor een standwerkersplaats bedraagt in 2010 € 9,78; een stijging van € 0,62 ten opzichte van het aangepaste tarief 2009. Verordening Kadegeld en de Verordening Binnenhavengeld 2010 Bij de bepaling van deze tarieven volgt de gemeente het tarievenbeleid van het Havenbedrijf Rotterdam. De definitieve tariefsvaststelling door het Havenbedrijf Rotterdam heeft nog niet plaatsgevonden. De tarieven worden vooralsnog met 2,5% verhoogd – zijnde de tariefsverhoging die in de conceptbegroting 2010 van het Havenbedrijf Rotterdam wordt gehanteerd – in afwachting van een definitieve vaststelling. Verordening Kadegeld en de Verordening Binnenhavengeld 2010 Bij de bepaling van deze tarieven volgt de gemeente het tarievenbeleid van het Havenbedrijf Rotterdam. De definitieve tariefsvaststelling door het Havenbedrijf Rotterdam heeft nog niet plaatsgevonden. De tarieven worden vooralsnog met 2,5% verhoogd – zijnde de tariefsverhoging die in de conceptbegroting 2010 van het Havenbedrijf Rotterdam wordt gehanteerd – in afwachting van een definitieve vaststelling. Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010 De WOZ-waarde wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld. Eén van de uitgangspunten in de vastgestelde Kadernota lokale lasten is dat de opbrengsten onroerende-zaakbelasting (OZB) maximaal met de uitkomsten op basis van de CPI-methodiek gecorrigeerd worden. Voor 2010 betekent dit dat de opbrengsten ten opzichte van 2009 met 0% en met een areaal mogen stijgen.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 185
In verband met de zeer uitzonderlijke economische situatie, waarbij sprake is van een sterke afname van transacties in alle vastgoed-sectoren, vergt de waardebepaling 2010 voor de onroerende-zaakbelastingen extra zorgvuldigheid en arbeidsintensiviteit. Uit een veel beperkter aantal verkoop- en huurcijfers moet de WOZ-waarde van alle objecten binnen de gemeente afgeleid worden. In grote lijn kan gesteld worden dat de waardeontwikkeling van woningen en winkels stagneert en die van kantoren daalt. De precieze waardeontwikkeling, aan de hand waarvan de tariefstelling onroerende-zaakbelastingen kan worden bepaald is bij het opstellen van de begroting nog niet in extenso vastgesteld. Dit betekent dat de verordening onroerende-zaakbelastingen later in 2009 uw raad ter vaststelling wordt aangeboden. In voorliggende begroting is overigens reeds rekening gehouden met voornoemde stijging van de totale OZB-opbrengsten. Verordening Parkeerregulering en parkeerbelasting 2010 Uw raad heeft eerder besloten tot een tariefsverhoging in 2009–2010 om de ambities van het Bouw- en Investeringsprogramma Stallen en Parkeren te kunnen realiseren. In aanvulling hierop stellen wij een tariefsverhoging voor die leidt tot een extra opbrengst van € 6 mln structureel. Uw raad zal daartoe nog een raadsvoorstel voor het kerstreces ontvangen. De parkeertarieven blijven daarmee relatief laag in vergelijking met de G4.
Specificatie opbrengsten Lokale lasten In onderstaande tabel wordt een specificatie van de opbrengsten van de belangrijkste Lokale lasten gegeven. De geraamde opbrengsten 2010 zijn op basis van de voorgestelde tarieven: Opbrengsten Lokale lasten Onroerend zaakbelasting Hondenbelasting Logiesbelasting Reclame- en precariobelasting Rioolheffing Afvalstoffenheffing
rekening 2008 176.941 1.966 0 25.556 49.777 68.310
begroting 2009 169.756 2.023 0 25.127 57.931 70.458
begroting 2010 169.932 * 2.023 2.680** 23.377 60.265 74.458
* **
Bij de tariefsbepaling wordt rekening gehouden met de verdisconteerde verwachte oninbare onroerendzaakbelasting niet woningen ad € 3,5 mln. Bij de tariefsbepaling wordt rekening gehouden met zowel het voornemen het evenementenfonds jaarlijks met € 2,5 mln te voeden uit opbrengsten logiesbelasting, als met de hieraan verbonden perceptiekosten ad € 180.
Opgemerkt wordt dat circa € 5,5 mln van de hierboven geraamde belastingopbrengsten door de gemeente zelf wordt opgebracht.
Kwijtschelding Afvalstoffenheffing Voor het verlenen van kwijtschelding voor de afvalstoffenheffing wordt als criterium voor de kosten van bestaan 100% van de normuitkering uit de Algemene Bijstand Wet gehanteerd. Kwijtschelding wordt naar verwachting in 2010 verleend in ongeveer 48.500 gevallen. Dat vormt bijna 16% van het aantal belastingplichtigen. Hiermee is een bedrag van circa € 12,5 mln gemoeid. Een groot deel van de kwijtscheldingsverzoeken (meer dan de helft) wordt op geautomatiseerde wijze toegekend. Dit is in het belang van zowel de burger als de organisatie. Immers, hoe meer geautomatiseerde kwijtscheldingen, hoe minder verzoeken binnen komen die handmatig moet worden afgehandeld.
pagina 186 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
5.2 Weerstandsvermogen 5.2.1 Inleiding Weerstandsvermogen geeft de financiële buffer aan die de gemeente nodig heeft om de financiële gevolgen van onvoorziene gebeurtenissen op te vangen. Daarbij gaat het om de inschatting van risico’s die nog niet in budgettaire zin specifiek zijn gedekt. Daar tegenover staat dan de weerstandscapaciteit: de middelen die dan kunnen worden ingezet als de risico’s zich daadwerkelijk voor doen. Met aandacht voor het weerstandsvermogen kan worden voorkomen dat elke financiële tegenvaller dwingt tot bezuinigen; het speelt daardoor een belangrijke rol bij het beoordelen van de financiële positie van de gemeente. In deze paragraaf komen de volgende onderwerpen aan de orde: – de beleidsuitgangspunten, – de weerstandscapaciteit, zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin.
5.2.2 Beleidsuitgangspunten In dit deel wordt op hoofdlijnen het beleid rond weerstandsvermogen beschreven. Het gaat om de volgende onderdelen: – risico-definiëring, – middelen, – normering van de reserves. Risico’s in kader van weerstandsvermogen Voor weerstandsvermogen moeten de strategische risico’s worden onderscheiden van de reguliere risico’s. Bij die laatste groep gaat het om risico’s die zich regelmatig voordoen en daarom in het algemeen vrij goed meetbaar en voorspelbaar zijn. Een goed functionerende planning en control en administratieve organisatie zijn voorwaarden om dit soort risico’s te herkennen. Voor deze risico’s worden toereikende voorzieningen en beleids- en beheersmaatregelen getroffen en/of verzekeringen afgesloten. Bij weerstandsvermogen gaat het om (strategisch) onvoorziene gebeurtenissen. Kenmerkend aan risico’s in het kader van weerstandsvermogen is dat sprake is van niet of nauwelijks beïnvloedbare (externe) risico’s. Meestal is de kans dat het risico zich voordoet klein terwijl de financiële gevolgen, zowel mee- als tegenvallers, groot kunnen zijn. Beide zijn moeilijk in te schatten. Dergelijke risico’s kunnen samenhangen met onderwerpen als grondexploitatie, gebiedsuitbreiding en sociale structuur. Middelen Theoretisch kan weerstandscapaciteit bestaan uit vrij aanwendbare middelen, onbenutte belastingcapaciteit en ‘vrije ruimte op de begroting (d.w.z. bezuiniging)’. De Gemeente Rotterdam heeft gekozen voor weerstandscapaciteit in de vorm van vrij aanwendbare middelen, vanwege de (relatief) directe beschikbaarheid. Directe beschikbaarheid is van belang, daar het gaat om onvoorziene gebeurtenissen. Er komen vier reserves in aanmerking: – de Algemene Reserve Grondexploitatie; – de Algemene Reserve Gemeentewerken; – de Algemene Concernreserve; – de Financieringsreserve. Voor risico’s die niet zijn toe te schrijven aan een enkele dienst is de Algemene Concernreserve gevormd. Ook risico’s die de spankracht van een individuele dienst te boven gaan komen ten laste van de Algemene Concernreserve. Dit maakt een stabiel financieel beleid mogelijk. Verder is voor het renterisico op concernniveau de Financieringsreserve gevormd. Normering reserves: kwalitatief en kwantitatief Van de genoemde reserves zijn door middel van een kwalitatieve analyse de minimale hoogten (normen) bepaald. De normen en toelichtingen zijn opgenomen onder de “weerstandscapaciteit” in dit hoofdstuk. Het toekomstige beleid wordt beïnvloed door de nieuwe kwantitatieve benadering van weerstandsvermogen, wat mogelijk werd door het in 2005 ontwikkelde Rotterdams Risicocumulatiemodel. Doel van het model is het geven van een kwantitatieve onderbouwing van de weerstandscapaciteit. Redenerend vanuit een risicospreidingoptiek (risicocumulatie) is het voor de hand liggend dat de in totaal benodigde weerstandscapaciteit op gemeentelijk niveau lager is dan bij een decentrale benadering het geval is. Een lastig element daarbij is (en blijft) de noodzaak van kwantificering van de input in het model, namelijk de inschatting van de risico’s en de financiële impact daarvan.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 187
5.2.3 Weerstandscapaciteit Onderstaande tabel geeft de geraamde reservepositie in meerjarig perspectief aan. (bedragen x € mln)
Weerstandscapaciteit
norm
raming 31–12–2009*
raming 31–12–2010*
raming 31–12–2011*
raming 31–12–2012*
raming 31–12–2013*
1. Algemene Concernreserve bedoeld voor weerstandsvermogen
30,0
30,1
30,1
30,1
30,1
30,1
2. Algemene Reserve Grondexploitatie
70,0
56,4
43,1
43,1
51
46,4
3. Algemene Reserve Gemeentewerken
7,5
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
4. Financieringsreserve
65,0
61,7
69,7
64,7
54,0
39,9
Totaal bedoeld voor weerstandsvermogen
172,5
155,8
150,5
145,5
142,7
124
* Gegevens zijn gebaseerd op de ramingen zoals ingediend bij de Begroting 2010/meerjarenramingen 2011–2013. Een en ander moet nog bestuurlijk worden besloten.
1. Algemene Concernreserve Bij Kaderbrief 2004 is besloten dat de Algemene Concernreserve minimaal € 30 mln dient te zijn om tegenvallers binnen het concern op te vangen. Het gaat hierbij om de tegenvallers uit strategisch onvoorziene risico’s en uit de operationele risico’s die samenhangen met de uitvoering van het lopende begrotingsjaar. In de lopende raadsperiode wordt hieraan voldaan. 2. Algemene Reserve Grondexploitatie (OBR) In 2004 is afgesproken dat de minimale omvang van de Algemene Reserve OBR € 70 mln bedraagt. Bij de start van 2010 zal de Algemene Reserve OBR ca. € 56,4 mln bedragen, daarbij is er een kans dat er in 2009 nog nieuwe tegenvallers ten laste van de Algemene Reserve OBR moeten worden gebracht. Gezien het onder druk staande bedrijfsresultaat OBR en de aangepaste richtlijn voor verliesnemingen wordt gedurende de voorliggende begroting t/m 2013 nog een extra beroep op deze reserve begroot van € 10 mln (zie voor toelichting de beleidsveldtekst Grondzaken). 3. Algemene Reserve Gemeentewerken Op 1 januari 2009 bedraagt de algemene reserve van Gemeentewerken € 9,4 mln. De verwachte stand van de algemene reserve per 31 december 2009 bedraagt € 7,6 mln. Voor 2010 wordt een kostendekkend resultaat na afdracht begroot. Gemeentewerken verwacht vooralsnog voor 2010 en de jaren daarna geen risico’s met een substantieel financieel effect. 4. Financieringsreserve Het renteresultaat wordt verrekend met de Financieringsreserve. In het geval van een gematigde rentestijging kan een beroep worden gedaan op de Financieringsreserve om de omslagrente op het gewenste niveau te handhaven. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de paragraaf 5.5 financiering. Economische crisis Indien zich door de economische crisis tegenvallende resultaten in de exploitatie voordoen in 2009 heeft dat consequenties voor zowel de standen van de algemene concernreserve als de reserves bij de diensten OBR en GW. Het weerstandsvermogen kan hierdoor onder druk komen te staan. Zie verder paragraaf 2.3 waar de onderkende risico’s gerelateerd aan de economische crisis zijn opgenomen.
Kwantitatieve weerstandscapaciteit Jaarlijks kunnen eerder ingeschatte risico’s komen te vervallen of verminderen; andere risico’s kunnen opportuun worden. Ten behoeve van de bepaling van het gemeentelijk weerstandsvermogen worden jaarlijks de risico’s geïnventariseerd. In het algemeen is het bepalen van een redelijke inschatting van het mogelijk zich voordoen en van de financiële impact, niet eenvoudig kwantificeerbaar. Dat vergt ook ervaring(scijfers). Hieronder worden de voornaamste risico’s die kwantificeerbaar zijn aangegeven. Zij worden meegenomen in het Risicocumulatiemodel.
pagina 188 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Te kwantificeren risico’s Nr beleidsveld 1 Algemene Middelen
2 Werk en Inkomen
3 Grondzaken/grondbeleid 4 Algemene Middelen 5 Openbare Werken
6 Openbare Werken 7 Openbare Werken 8 Algemene Middelen 9 Algemene Middelen 10 Openbare Werken 11 Openbare Werken 12 Algemene middelen 13 Wonen
omschrijving risico Renterisico – beïnvloeding van de resultaten van het concern door rentewijzigingen Financiële risico’s als gevolg van de financieringssystematiek WWB Grondexploitatie Vrijstelling werktuigenbelasting energiecentrale Bloedingsziekte paardekastanjes – schadeclaims deelgemeenten Explosieven 2e wereldoorlog Nadeelcompensatie verlegregeling Eneco als leidingexploitant Precariobelasting ondergrondse netwerken Voormalig personeel RET bij insolventie NV Ongerechtvaardigde verrijking bodemsanering Onverzekerde brandschade Tegenvallende resultaten exploitatie 2009 Minder legesheffing door kredietcrisis
minimum
maximum
risico waar- nieuw/ schijnlijkheid bestaand
-8 mln
24 mln
2 bestaand
0 0 mln
33 mln 95 mln
1 bestaand 3 bestaand
0
25 mln
1 bestaand
2,3 mln 5 mln
9,2 mln 21 mln
2 bestaand 3 bestaand
0
8,7 mln
2 nieuw
0
10 mln
2 bestaand
0
33 mln
1 bestaand
-1,2 mln 0
8 mln 10 mln
2 nieuw 2 bestaand
0
50 mln
3 nieuw
1,1 mln
8 mln
3 nieuw
Bandbreedtes De risico’s zijn ingedeeld naar drie categorieën: Categorie 1 geeft aan dat het ingeschatte financiële risico voor 2010 weer tot € 5 mln. Categorie 2 geeft de bandbreedte weer tussen € 5 mln en € 10 mln. Categorie 3 geeft aan het ingeschatte financiële risico boven € 10 mln. Niet te kwantificeren risico’s Onderstaande onderwerpen houden mogelijk een risico in. Deze risico’s zijn niet goed kwantificeerbaar en daarom niet opgenomen in het risicocumulatiemodel. Jaarlijks wordt bezien wat de stand van zaken is; op grond daarvan zullen, indien noodzakelijk, maatregelen worden voorgesteld. Nr beleidsveld
omschrijving risico
14 15 16 17
Risico op schade aan gemeentelijke kunstcollectie Vastgoedrisico- marktontwikkelingen Risico’s als gevolg van de Gemeentegarantieverorde-ning Eigen Woningen 1995 Risico’s achtervang door Waarborgfonds Eigen Woningen verstrekte garanties
Kunst Grondzaken/Grondbeleid Wonen en Ruimtelijke Ordening Wonen en Ruimtelijke Ordening
nieuw/ bestaand bestaand bestaand bestaand bestaand
Nieuw ten opzichte van de begroting 2009 zijn de volgende risico’s: Risico Omschrijving
Beleidsveld Risico Omschrijving
Beleidsveld
onterechte toekenning rijkssubsidies bodemsanering Het Ministerie van VROM laat momenteel uitzoeken of gemeenten in de jaren voor 1995 onterecht rijkssubsidies toegekend hebben gekregen voor het saneren van de bodem. Het gaat in totaal om veertien locaties. De totale rijksbijdrage voor deze projecten was € 10,9 mln. Dit is het maximale risico. In de voorziening is rekening gehouden met een bedrag van € 2,9 mln. Openbare Werken nadeelcompensatie verlegregeling Eneco als leidingexploitant Op 2 maart 2006 is de raad akkoord gegaan met de ‘Verlegregeling’. Eneco heeft bezwaar tegen deze verlegregeling en heeft aangegeven hiertegen juridische stappen te gaan ondernemen. Extra uitgaven ontstaan indien de bezwaren bij gerechtelijke uitspraken worden toegekend. Dit was in de Begroting 2009 als (nog) niet-kwantificeerbaar risico opgenomen. Openbare Werken Vervolg tabel zie volgende pagina Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 189
Vervolg tabel vorige pagina
Risico Omschrijving
minder legesheffing door kredietcrisis De gevolgen van de kredietcrisis zullen in 2010 qua legesheffing in hun volle omvang merkbaar zijn. Veel grote bouwplannen zijn in 2009 in de wacht gezet. Indien de kredietcrisis zich ontwikkeld zoals voorzien bij het opstellen van deze begroting, zullen in 2010 minder aanvragen binnenkomen. In Rotterdam vindt er een verevening plaats tussen de kleine en de grote plannen (i.e. Kruissubsidiering, goedgekeurd door de accountant van de Gemeente Rotterdam). Deze kruissubsidiëring vindt plaats om voor de “gewone” burger legesvrije vergunningen of lage legesvergunningen voor bijv. dakkapellen te kunnen heffen. Naar verwachting vallen de inkomsten vanuit de grote plannen weg, waardoor dekking voor de andere vergunningen wegvallen. Deze ontwikkeling is niet structureel. Om het risico zoveel mogelijk te bepreken zijn meerdere scenario’s opgesteld. Deze scenario’s zijn puur financiële voorstellen in lijn met de gewenste kostendekkendheid van leges. Er zijn drie scenario’s denkbaar: Scenario 1. Alle leges worden verhoogd met een gelijk percentage van 155%. Gevolg hiervan is dat de kruissubsidiëring in tact blijft en de leges van de grote plannen erg hoog wordt. Scenario 2. De leges verhogen met als basis het recht trekken van de verevening. Dit levert een extreme toename op bij de lagere legescategorieën. Daarnaast zullen voor de plannen, die nu legesvrij zijn, een legesbedrag worden opgenomen. Het gevolg hiervan is dat Rotterdam in de overzichten van Vereniging Eigen Huis (VEH) stijgt naar de 1e plaats. Ze zal de duurste gemeente van Nederland worden (bij scenario 1 van 155% gaat Rotterdam naar de 14e plek). Scenario 3. De leges van de lagere categorieën worden sterker verhoogd dan die van de hogere categorieën. De leges liggen tussen de 1% en de 5% van de laagste bouwsom van het leges tarief. Waarbij we de laagste categorie iets hebben ontzien zodat Rotterdam in de overzichten van VEH nog op een redelijke plaats terecht komt.
Beleidsveld
Aan te bevelen is om scenario 2 geleidelijk in te voeren om de kruissubsidiëring op te heffen. Op die manier zijn we als gemeente minder conjunctuur gevoelig. Zodat we in de toekomst toegaan naar een beter systeem, waarbij de lasten evenredig verdeeld worden. Wonen
Resultaat Risicocumulatiemodel Ter onderbouwing van de weerstandscapaciteit heeft een uitgebreide risicosimulatie plaatsgevonden. De relevante gekwantificeerde risico’s met een financieel gevolg boven de € 5 mln, zijn opgenomen in het Risicocumulatiemodel. Het model werkt met kansinschattingen (kans dat het risico zich voordoet) en inschattingen van de financiële gevolgen als het risico zich daadwerkelijk voordoet. Daar alle risico’s nooit allemaal tegelijk en met een maximale omvang zullen optreden, wordt uitgegaan van een zekerheidspercentage van 95%. Bij 95% zekerheid is de benodigde hoogte van de weerstandscapaciteit € 166 mln. Dat houdt in dat de weerstandscapaciteit van deze omvang in 95% van de gevallen toereikend is. In vergelijking met vorig jaar (€ 156 mln) komt de berekende hoogte van de weerstandscapaciteit hoger uit. Oorzaak hiervan is voornamelijk de toegevoegde risico’s tegenvallende exploitatieresultaten in 2009 en minder legesheffing door kredietcrisis. Dit wordt nog enigszins gedempt door het vervallen van het risico met betrekking tot ‘Beweerdelijk verstrekte garanties Havenbedrijf en de vrijwaringen investeringsovereenkomst met het Rijk (Havenbedrijf)’.
pagina 190 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
5.3 Onderhoud kapitaalgoederen De gemeente heeft een groot aantal kapitaalgoederen, zoals: wegen, riolering, water, groen en gebouwen. Deze goederen zijn nodig om de beleidsdoelen te realiseren. In deze paragraaf wordt ingegaan op de beleidsuitgangspunten (zoals beleidsvoornemens) en de systematiek van het onderhoud van de kapitaalgoederen. De lasten van het onderhoud worden bij verschillende beleidsvelden weergegeven. Een transparant en overkoepelend overzicht is daarom van belang voor een goed inzicht in de financiële positie van de gemeente. De kapitaalgoederen zijn hieronder per categorie weergegeven. Het betreft de categorie wegen, rioleringen, openbaar groen, water, kunstwerken, gebouwen (vastgoed inclusief schoolgebouwen en sportaccomodaties) en overig. Per categorie wordt bij het beleidskader aangegeven welke beleid- en onderhoudsplannen zijn vastgesteld. Daarna worden de beleidsontwikkelingen en -voornemens beschreven. Tenslotte wordt ingegaan op de beschikbare middelen voor onderhoud en investeringen, met verwijzing naar de relevante beleidsvelden en producten in de begroting.
Categorie Wegen Beleidskader – Beheerplan voor Hoofd- en verzamelwegen 2008–2012. – Onderhoud: Meerjarenplan 2008–2017. – Kwaliteitsmeting: 2 jaarlijkse inspectie op schadebeelden. Beleidsontwikkelingen & voornemens In 2007 is het beheerplan van de hoofd- en verzamelwegen voor de periode 2008–2017 opgesteld. Op basis van voortzetting van het huidige beleid en inspecties is aangegeven welke maatregelen er in de komende 10 jaar nodig zijn om de hoofden verzamelwegen op een technisch kwaliteitspeil van minimaal 75% goed/matig te houden. De onderstaande prestatieindicatoren blijven tot de invoering van het vernieuwde systeem voor rationeel wegbeheer gehandhaafd: – kwaliteit hoofd- en verzamelwegen: maximaal 25% slecht. – jaarlijks onderhoud hoofd- en verzamelwegen: minimaal 8 ha. – in 2010 zijn alle fietspaden langs hoofd- en verzamelwegen in rood asfalt uitgevoerd. – technische kwaliteit van de fietspaden: maximaal 24% slecht. Door de bijdrage van niet-onderhoudsprojecten (investeringen/ vernieuwingen) kunnen met de huidige beschikbare middelen de bovenstaande prestatie-indicatoren gerealiseerd worden. Met ingang van 2012 wordt het budget structureel verlaagd met € 2 mln. Dit heeft tot gevolg dat de prestatiedoelstelling van “max. 25% slecht” niet meer gerealiseerd kan worden. Hierdoor neemt het risico om aansprakelijk gesteld te worden door weggebruikers als gevolg van onveilige wegverhardingen toe. Om inzicht te krijgen in de onderhoudstoestand van de hoofd- en verzamelwegen wordt minimaal één keer in de twee jaar het totale areaal geïnspecteerd. Onderstaande tabellen geven het onderhoudsbeeld en de actuele stand van zaken weer.
Financiële consequenties Tabel 1: Onderhoud Hoofd- en verzamelwegen Omschrijving
totaal areaal
Onderhouden wegenareaal (ha) Onderhouden wegenareaal (%)
342 100
jaarrekening 2008 13,8 4,0
begroting 2009 8,0 2,3
begroting 2010 8,0 2,3
Tabel 2: Kwaliteitsbeeld wegen (% van het totaal) Omschrijving
areaal (ha)
Hoofd- en verzamelwegen
342
Verslag 2007
Verslag 2008
Goed
Matig
Slecht
Goed
Matig
Slecht
64
13
23
63
14
23
Beleidsvelden/producten Beleidsveld: 19 Openbare Werken Product: Wegen Water Groen
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 191
Categorie Rioleringen Beleidskader – Gemeentelijk Rioleringsplan 2 2006–2010 (GRP-2). – Ontwerp supplement GRP-2 in verband met brede rioolheffing. – Aansluitplan Rotterdam (onderhoud). – Renovatie gemalen en persleidingen. – Kwaliteitsmeting: Inspectie en benchmark. Beleidsontwikkelingen & voornemens Beheer en onderhoud vinden plaats zoals is aangegeven in het Gemeentelijk RioleringsPlan 2006–2010 (GRP-2). De kern van de doelstelling van het GRP-2 is het realiseren van een toename van de rioolvervanging tot 40 km per jaar in 2010 en het voldoen aan de Europese-, nationale- en lokale wet- en regelgeving ten aanzien van rioleringszorg. In het ontwerp supplement GRP-2 wordt aangegeven welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de wet gemeentelijke watertaken, waarin de zorg voor het grondwater en het hemelwater zijn inbegrepen. Financiële consequenties Omschrijving Onderhoud Investeringen
jaarrekening 2008 13.061 34.772
begroting 2009 17.362 38.132
begroting 2010 11.205 42.880
Beleidsvelden/producten Beleidsveld: 19 Openbare Werken Product: Riolen en Rioolgemalen
Categorie Openbaar groen Beleidskader – Bomenstructuurplan 2007–2010. – Onderhoudsplan 2007–2010 (onderhoud). – Kwaliteitsmeting: monitoring. Beleidsontwikkelingen &voornemens Het plan komt vooral voort uit technische uitgangspunten, afgestemd met andere initiatieven (veelal wegenbouwprojecten) en bestuurlijke keuzes door deelgemeente-besturen. Met het Bomenstructuurplan wordt ook de effectmeting van de activiteiten geregeld. Monitoring beoogt een inventarisatie van de effecten op de kwaliteits-ontwikkeling van het bomenbestand. Deze worden vervolgens getoetst op de doelstellingen van het plan. Financiële consequenties Omschrijving Onderhoud Investeringen
Beleidsvelden/producten Beleidsveld: 19 Openbare Werken Product: Wegen Water Groen
Categorie Water Beleidskader – Waterplan 2 Rotterdam. – Onderhoudsplan waterbodem Rotterdam 2008–2016. – Kwaliteitsmeting: Schouw.
pagina 192 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
jaarrekening 2008 1.478 0
begroting 2009 1.431 0
begroting 2010 1.436 0
Beleidsontwikkelingen & voornemens De klimaatwijziging zal door grotere neerslaghoeveelheden, perioden met meer droogte, een hogere zeespiegel en grotere rivierafvoeren een grote invloed hebben op de waterberging. In het Waterplan 2 Rotterdam is gewerkt aan een totaalvisie hoe de benodigde waterberging (de stedelijke wateropgave) kan worden gerealiseerd. Naar aanleiding van nieuwe beleidsontwikkelingen op het gebied van bodembeheer is in 2006 in samenwerking met de waterschappen gestart met het opstellen van een nieuw uitvoeringsplan bagger. Belangrijk aandachtspunt in het nieuwe plan is de lokale verwerking van bagger. Door een vijftal lokale depots aan de randen van de stad in te richten, kan worden bespaard op transport en verwerkingskosten. De bagger kan na bewerking worden gebruikt als aarde en weer worden toegepast in de stad. Een werkgroep vanuit de waterschappen en de gemeente heeft zich gebogen over de mogelijkheid dat de waterschappen het baggeren van alle Rotterdamse nevenwater-gangen overneemt. Als tegenprestatie zou dan de (deel)gemeente de ontvangstplicht krijgen voor de bagger van alle watergangen ongeacht de kwaliteit. Het plan is inmiddels afgeketst omdat de besparingen voor de waterschappen (met name bij de particuliere watergangen) niet opweegt tegen de extra kosten van het baggeren. Onze inspanning blijft er op gericht om het baggeren, dat in opdracht van verschillende partijen geschiedt, efficiënter te laten verlopen. Financiële consequenties Omschrijving Onderhoud Investeringen
jaarrekening 2008 2.958 3.338
begroting 2009 5.784 0
begroting 2010 5.061 0
Beleidsvelden/producten Beleidsveld 19 Openbare Werken Product Wegen Water Groen
Categorie Kunstwerken (bruggen, tunnels, viaducten) Beleidskader – Beheerplan Bruggen en Viaducten (2008–2012) – Onderhoud: Uitvoeringsjaarplan Bruggen en Viaducten – Kwaliteitsmeting: Periodieke inspectie – Ontwerp investeringsplan Bruggen en Viaducten – Onderhoud: Meerjarenplan 2009–2012 – Kwaliteitsmeting: Technische inspecties – Beheerplan Maastunnel 2010–2014 – Onderhoud: Veiligheidsplan Maastunnel (concept) – Kwaliteitsmeting: Periodieke inspectie Beleidsontwikkelingen & voornemens Het beheerplan Bruggen en Viaducten 2008–2012 geeft het kader waarbinnen de komende jaren het beheer en onderhoud zal worden gerealiseerd. Er is gekozen voor het scenario waarbij: – conserverend onderhoud en schoonmaakwerkzaamheden met een lagere frequentie worden uitgevoerd; – de objecten in de stedelijke hoofdinfrastructuur technisch goed en de overige objecten technisch redelijk in orde zijn; – alle objecten, ook in de stedelijke hoofdinfrastructuur, technisch redelijk in orde zijn, waarbij beeldtechnisch wordt uitgegaan van een laag ambitieniveau. Om de veiligheid en de betrouwbaarheid van 134 bruggen en viaducten te verhogen wordt het budget met ingang van 2010 met € 2,1 mln verhoogd. Van het voor 2010 opgestelde (meerjaren)investeringsplan is voor de investeringen met prioriteit 1 een krediet gevoteerd van € 21,8 mln (€ 16,8 mln voor centraal bestuurde bruggen en tunnels en € 5,0 mln voor deelgemeentelijke bruggen). Financiële consequenties Omschrijving Onderhoud Investeringen
jaarrekening 2008 8.276 5.198
begroting 2009 8.462 3.802
begroting 2010 10.418 9.989
Beleidsvelden/producten Beleidsveld 19 Openbare Werken Product Wegen Water Groen Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 193
Categorie Vastgoed (gebouwen, schoolgebouwen, sportaccomodaties) Beleidskader Het Meerjaren Perspectief Rotterdams Vastgoed is vastgesteld door het College en de Raad. Dit document is de leidraad voor OBR Vastgoed. In het Meerjaren Perspectief Rotterdams Vastgoed is vastgesteld dat voor alle objecten van strategisch belang zijn en/of maatschappelijke meerwaarde hebben een kwaliteitsniveau wordt vastgesteld. Het kwaliteitsniveau is gebaseerd op de NEN 2767. De NEN 2767 is een landelijk vastgesteld kader waarin de normering van deze niveaus is vast gelegd. De kwaliteitsniveaus worden vastgesteld door een conditiemeting. De portefeuilles moeten aangeven welke objecten een conditiemeting moeten krijgen en op welk kwaliteitsniveau het object moet worden onderhouden. Technisch Beheer geeft aan welke middelen nodig zijn om het onderhoud uit te voeren. Wanneer de benodigde middelen zijn goedgekeurd, zorgt Technisch Beheer voor de uitvoering van het onderhoud. In 2009 wordt gestart met de uitvoering van de conditiemetingen. Er wordt eerst een pilot gehouden om de aanbesteding van de conditiemetingen goed vorm te kunnen geven. De uitvoering zal in 5 jaar worden gerealiseerd. Beleidsontwikkelingen & voornemens Bij het uitvoeren dan de conditiemetingen wordt duidelijk wat de gemiddelde onderhoudskosten zijn van elk afzonderlijk object. Er kan op deze manier een gemiddeld onderhoudsbudget worden vastgesteld. Het voordeel hiervan is dat resultaat van Vastgoed onafhankelijk is van het onderhoudsbudget, hiervoor worden de mogelijkheden van een bestemmingsreserve of voorziening onderzocht. De onderhoudsplannen (MOP’s) zijn in deze methodiek vastgezet voor minimaal 20 jaar, waardoor de gemiddelde kosten berekend kunnen worden. Tijdens de overdracht van de panden van de gemeentelijke diensten is door middel van quick scans op basis van steekproeven een indicatie gemaakt van het achterstallig onderhoud. Onder achterstallig onderhoud wordt verstaan het verschil tussen het gewenste en huidige kwaliteitsniveau van een object in portefeuille. Hieronder valt dus niet het reguliere klein en groot onderhoud. Dit onderhoud is opgenomen in de MOP’s. Zowel de oorspronkelijke OBR portefeuille als het vastgoed dat is overgekomen, heeft achterstallig onderhoud. De exacte omvang is nog niet bekend, doordat zowel het huidige als het gewenste kwaliteitsniveau nog niet inzichtelijk is. Financiële consequenties Het onderhoudsbudget voor vastgoed in 2010 is geschat op ca. € 47 mln. Onderwijshuisvesting en sportvoorzieningen zijn echter nog niet verwerkt op het beleidsveld Grondzaken. Dit zal bij omissieregeling plaatsvinden. Voor sportvoorzieningen gaat het om ca. € 11 mln en voor onderwijshuisvesting om ca. € 6 mln. Het onderhoud is een taakstellend budget omdat de ruimte in de exploitatie ontbreekt. De daadwerkelijke onderhoudsopgave is groter. Beleidsvelden/producten Beleidsveld 22 Grondzaken Product Vastgoed Beleidsveld 11 Onderwijs Product Onderwijshuisvesting Beleidsveld 6 Sport en Recreatie Product Sport
Categorie Overig Kademuren en glooiingen Beleidskader – Beheerplan kademuren (in voorbereiding). – Onderhoud: Projectplannen. – Kwaliteitsmeting: Inspecties. – Beheerplan glooiingen i.v.m. over te dragen havens. – Onderhoud: Projectplannen. – Kwaliteitsmeting: Inspecties.
pagina 194 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Beleidsontwikkelingen & voornemens Renoverend onderhoud of vervangingen van kademuren vindt plaats als het einde van de levensduur van (een deel van) de constructie is bereikt. Aangezien de technische ontwerplevensduur van de constructies op 50 jaar ligt, moet gesteld worden dat de meeste constructies daar al ver overheen zijn. Financiële consequenties Omschrijving Onderhoud Investeringen
jaarrekening 2008 1.343 36
begroting 2009 1.300 0
begroting 2010 1.281 0
Beleidsvelden/producten Beleidsveld 19 Openbare Werken Product Wegen Water Groen
Begraafplaatsen en crematoria Beleidskader – Beleidsplan begraafplaatsen en crematorium 2008–2011. – Onderhoud: Uitvoeringsjaarplan. – Kwaliteitsmeting: Schouw. Beleidsontwikkelingen & voornemens In het beleidsplan wordt de gewenste beeldkwaliteit als volgt voorgesteld: – beeldkwaliteit “Hoog” (goed onderhouden) is bestemd voor grafvakken en bijbehorende verhardingen; – beeldkwaliteit “Basis” (matig onderhouden) is bestemd voor verstrooiing (strooivelden), singels en groen buiten de grafvakken; – beeldkwaliteit “Laag” (slecht onderhouden, weinig tot geen onderhoud, die geen gevaar oplevert voor de gebruikers/ bezoekers) is bestemd voor de reserve-capaciteit op de begraafplaatsen. Om deze gewenste beeldkwaliteit te behalen moet een te grote inspanning geleverd worden. Daarom wordt voorlopig gestreefd naar het bereiken van 50% van de gewenste beeldkwaliteit. Dit betekent extra periodiek onderhoud. Het gewenste kwaliteits-niveau wordt daarmee weliswaar niet bereikt, maar verder verval wordt vertraagd. De huidige kwaliteit van de parken zal niet verder afnemen en er is voldoende aandacht voor de veiligheid op de begraafplaatsen (te denken valt aan wegen, paden, watergangen maar ook aan de bomenzorgplicht). Financiële consequenties Omschrijving Onderhoud Investeringen
jaarrekening 2008 6.267 5.847
begroting 2009 6.753 200
begroting 2010 6.683 100
Beleidsvelden/producten Beleidsveld 19 Openbare Werken Product Lijkbezorging en product Wegen Water Groen
Beeldende kunst en gebouwen Beleidskader – Beheerplan Beeldende Kunst en Gebouwen (2008–2012). – Onderhoud: Uitvoeringsjaarplan. – Kwaliteitsmeting: Inspecties. Beleidsontwikkelingen & voornemens De onderhoudsstaat van de objecten (huizen, torens, poorten, standbeelden en gedenkmonumenten) wordt bepaald en gevolgd door middel van periodieke technische inspecties. In het Beheerplan Beeldende Kunst en Gebouwen (2008–2012) zijn de uitgangspunten voor het technisch beheer en onderhoud van de beeldende kunstwerken en gebouwen opgenomen. De hogere ambitie met betrekking tot duurzame instandhouding en kwaliteitsverhoging van het stedelijk cultureel erfgoed is niet gehonoreerd. Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 195
Financiële consequenties Omschrijving Onderhoud Investeringen
jaarrekening 2008 803 102
begroting 2009 803 762
begroting 2010 783 3.060
Beleidsvelden/producten Beleidsveld 19 Openbare Werken Product Wegen Water Groen
Openbare Verlichting Beleidskader – Beheerplan openbare verlichting in Rotterdam 2008–2012. – Onderhoud: Stedelijk onderhoudsplan. – Deelgemeentelijke (her)investeringsplannen. – Kwaliteitsmeting: Inspecties. Beleidsontwikkelingen & voornemens Sinds 1 januari 2004 is de gemeente Rotterdam weer eigenaar van ruim 95.000 lichtpunten in de stad en haven. Het beheer en onderhoud van deze lichtpunten is nu vastgelegd in het ‘Beheerplan Openbare Verlichting 2008–2012’. Het plan bevat de volgende onderdelen: – de bestuurlijke verantwoordelijkheden; – de organisatie van het beheer en onderhoud; – het huidige en toekomstige beleid met betrekking tot het beheer en onderhoud; – Dde noodzakelijke maatregelen, zowel technisch als functioneel, in relatie tot het toekomstige beleid. In het plan zijn de volgende beleidsdoelen opgenomen: – sneller oplossen van storingen; – meer masten vervangen; – minder soorten masten en armaturen; – meer duurzaamheid. Met de deelgemeenten zijn hierover bestuurlijke afspraken gemaakt. Financiële consequenties Omschrijving Onderhoud Investeringen
jaarrekening 2008 6.834 2.010
begroting 2009 7.695 6.834
begroting 2010 6.937 6.429
Genoemde bedragen voor onderhoud zijn exclusief de kosten voor energie en netbeheer. Deze kosten worden verantwoord door de deelgemeenten. Beleidsvelden/producten Beleidsveld 19 Openbare Werken Product Openbare Verlichting
pagina 196 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
5.4
Deelnemingen
5.4.1 Inleiding Het deelnemingenbeleid voor de raadsperiode 2006–2010 is opgenomen in de nota “Beleids-kader verzelfstandiging, aangaan en beheer deelnemingen in gemeenschappelijke regelingen, stichtingen en vennootschappen, samengevat: “het beleidskader deelnemingen” De beleidsvoornemens en realisatie inzake de deelnemingen nemen wij op in de paragraaf deelnemingen van de begroting en rekening van het concern. De wettelijke term voor deelnemingen is “verbonden partijen”. Bij de beleidsvoornemens delen we de deelnemingen in naar vennootschappen, gemeenschappelijke regelingen, stichtingen en verenigingen. We houden bij de beschrijving een indeling aan zoals geformuleerd bij de beleidsuitgangspunten.
5.4.2 Beleidsuitgangspunten De doelstelling van het beleidskader deelnemingen is een goede afweging te maken bij de vraag of bepaalde taken voor verzelfstandiging in aanmerking komen en of het gewenst is hiervoor een deelneming aan te gaan. Deze afweging is ook noodzakelijk bij het oprichten, aangaan of afstoten van deelnemingen vanwege andere redenen. Hiervoor zijn criteria ontwikkeld. De criteria zijn eveneens van toepassing bij de evaluatie van de deelnemingen en de vraag of er steeds een publiek belang is bij het handhaven daarvan en of dit belang (nog) voldoende opweegt tegen de financiële risico’s die bij de deelneming zijn betrokken. Nog raadsperiode worden de deelnemingen geëvalueerd. Aan het einde van de raadsperiode zult u een nota van ons ontvangen waarin verantwoording wordt afgelegd over de dan afgelopen raadsperiode ten aanzien van de deelnemingen. De uitkomst van deze evaluatie kan leiden tot wijziging of beëindigen van deelnemingen in 2010. Dit geldt voor alle rechtsvormen. De beleidsuitgangspunten en -voornemens hebben wij beschreven aan de hand van de volgende indeling: – voornemens tot het aangaan van nieuwe deelnemingen; – voornemens tot het evalueren van bestaande deelnemingen; – voornemens tot het wijzigen en/of beëindigen van bestaande deelnemingen; – voornemens tot het wijzigen van de doelstelling van een deelneming. De deelnemingen hebben wij ingedeeld volgens onderstaande verschijningsvormen, c.q. rechtspersonen. Vennootschappen Een deelneming in een vennootschap betreft een besloten of naamloze vennootschap, waarin de gemeente aandelen heeft. Gemeenschappelijke regelingen Naast vennootschappen zijn gemeenschappelijke regelingen ook deelnemingen. De Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) biedt de mogelijkheid voor openbare lichamen om een deel van hun bestuurstaken over te dragen aan een gezamenlijk verband waaraan ook andere partijen, meestal andere gemeenten, meedoen. Zo kunnen we gezamenlijk bepaalde belangen behartigen. Dit wordt verlengd lokaal bestuur genoemd. Stichtingen Een derde vorm van deelnemingen wordt gevormd door stichtingen. Alleen die stichtingen waarin we een bestuurlijk en financieel belang hebben, niet zijnde een subsidierelatie, vallen in dit kader onder de term “deelnemingen”. Verenigingen Een vierde vorm van deelnemingen wordt gevormd door verenigingen, waaronder de coöperatieve vereniging en de onderlinge waarborgmaatschappij.
5.4.3 Vennootschappen Voornemens tot het aangaan van nieuwe vennootschappen Rotterdam Climate Innovation Fund B.V. Er is sprake van een voornemen om in het Rotterdam Climate Innovation Fund (RCIF) deel te nemen. Met het RCIF willen we de voedingsbodem in Rotterdam voor nieuwe bedrijvigheid rondom clean technology bevorderen. De oprichting kan plaatsvinden nadat er aan alle besluitvormingsvereisten is voldaan. De verwachting is dat de deelneming zal zijn opgericht ultimo 2009.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 197
Science Port Holland N.V. Er is sprake van een voornemen om deel te nemen in het Science Port Holland, met het doel een stedelijke kennisregio te ontwikkelen met een internationale oriëntatie; in het bijzonder door het ontwikkelen van een tweetal science parken: Schieveen te Rotterdam en Technopolis te Delft. De voorgenomen deelneming moet bijdragen aan een verbeterde (kennis)economie van Rotterdam en Delft. Het te nemen financiële risico is in eerste aanleg beperkt tot de jaarlijkse kosten van het projectbureau, € 200 per partij. De gemeente Rotterdam, de gemeente Delft en de Technische Universiteit Delft zijn de deelnemende partijen. De oprichting kan plaatsvinden nadat er aan alle besluitvormingsvereisten van de 3 partijen is voldaan. De verwachting is dat de deelneming zal zijn opgericht ultimo 2009. Voornemens tot het wijzigen en/of beëindigen van bestaande vennootschappen RET NV Het afgelopen jaar is ervaring opgedaan met de inbesteding van de bus-concessie bij de NV RET, waartoe medio 2008 werd besloten. De uitwerking van dit besluit betekent dat de zeggenschap over de gehele RET is overgedragen aan de Stadsregio Rotterdam en de gemeente Rotterdam alleen nog economisch eigenaar is van de RET. Het eerste jaar van deze nieuwe constellatie viel samen met de kredietcrisis. RET ondervindt de gevolgen van de kredietcrisis bij de financiering van een omvangrijk investeringsplan in nieuwe materieel. In 2010 zal de financiering naar verwachting rond komen. Als gemeente nemen we onze verantwoordelijkheid door de financiering deels te faciliteren. Eneco Holding NV Het bestuur van Eneco heeft besloten voorlopig een zelfstandige koers te varen met het energiebedrijf van Eneco. Zoals bekend zitten in het energiebedrijf de commerciële leveringsactiviteiten van Eneco. Eneco heeft aangegeven dat het wil investeren in de duurzame productie van energie, in het bijzonder in windenergie en biomassa. Een deel van die investeringen zullen buiten Nederland plaatsvinden. In het najaar van 2009 zal de reactie bekend zijn van de minister van Economische Zaken op het zogenaamde splitsingsplan van Eneco. In dit plan geeft Eneco aan hoe het bedrijf wordt gesplitst in een energiebedrijf en een netwerkbedrijf. De reactie van de minister van Economische Zaken zal van grote invloed zijn op de toekomstplannen van het bestuur van Eneco. In deze raadsperiode zal door aandeelhouders en bestuur van Eneco besloten worden over de toekomst van het energiebedrijf van Eneco. NV Luchthaven Schiphol Een beursgang van Schiphol is niet mogelijk gebleken. In 2009 is wel een nieuwe aandeelhouder toegetreden (Aeroports de Paris) dat een minderheidsbelang verwierf in Schiphol, via een aandelenruil. In 2010 staat behoud van de concurrentiepositie van Schiphol centraal. De crisis raakt Schiphol hard en er zal op kosten moeten worden bespaard. NV Evides In 2010 zullen de drinkwatertarieven voor de afnemers worden gereguleerd door het Rijk. De verwachting is dat als gevolg daarvan de drinkwatertarieven min of meer gelijk zullen blijven en de winst van Evides fors zal dalen. BV Sparta Stadion In het najaar van 2009 besluiten wij op het voorstel om het beheer van deze deelneming binnen het concern Rotterdam te herpositioneren. Dat wil zeggen dat het beheer dan zal overgaan van de dienst S+R naar de vastgoedsector van de dienst OBR. Warmtebedrijf NV Medio 2007 bleek dat de bedrijfseconomische basis voor Warmtebedrijf NV onvoldoende was geworden. Vervolgens is met de betrokken energiebedrijven een alternatief opgesteld op basis waarvan nu een doorstart wordt uitgewerkt. Hierbij wordt het Warmtebedrijf gesplitst in Infrastructuurbedrijf en een Exploitatiebedrijf. Regionale OntwikkelingsMaatschappij Drechtsteden CV en NV In verband met besluitvorming over bedrijventerreinen in de Hoeksche Waard zullen we het besluit om deze deelnemingen te beëindigen heroverwogen. WOM Vastgoed BV Er is sprake van het voornemen de deelneming WOM Vastgoed BV te beëindigen. Ultimo 2009 wordt na een evaluatie een besluit genomen. Participatiemaatschappij Ondernemersfonds Rotterdam BV Er is sprake van het voornemen de deelneming Participatiemaatschappij Ondernemersfonds Rotterdam BV te beëindigen. Na een evaluatie wordt een besluit genomen. Multiflex Rotterdam BV Ultimo 2009 wordt een besluit genomen om de deelneming Multiflex Rotterdam BV te herpositioneren binnen het concern. Tot dat besluit heeft de dienst Roteb het beheer van deze deelneming. pagina 198 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
NV Stadsvastgoed In 2009 wordt op basis van een onderzoek besloten over het voortbestaan van de deelneming NV Stadsvastgoed. Voornemens tot het wijzigen van de doelstelling van een deelneming Er zijn geen voornemens om doelstellingen van deelnemingen te wijzigen. Hieronder een overzicht van onze vennootschappen ingedeeld naar kostenplaats en diensten. Naam vennootschap
dienst
beleidsveld
Bank Nederlandse Gemeenten NV Beurs Rotterdam NV Consortium Beursplein VOF Commandiet Rotterdam BV ENECO Holding NV BV Gemeenschappelijk Bezit Evides Erasmus MC Biomedical Fund BV Holding Gemeentewerken NV Havenbedrijf Rotterdam NV Multidiensten Rotterdam BV Multiflex Rotterdam BV Participatiemaatschappij ondernemersfonds Rotterdam BV RET Infra BV RET NV (tot de verzelfstandiging “NV Holding RET”) Regionale OntwikkelingsMaatschappij Drechtsteden Beheer NV Regionale OntwikkelingsMaatschappij Drechtsteden CV NV Luchthaven Schiphol BV Stadion Sparta Stadsherstel Historisch Rotterdam NV NV Stadsvastgoed
Kpl CF Kpl CF Kpl Economie OBR Kpl CF Kpl CF Kpl Economie GW Kpl CF ROTEB ROTEB Kpl Economie Kpl CF Kpl CF Kpl Economie
Algemene middelen Algemene middelen Economie en Haven Grondzaken Algemene middelen Algemene middelen Economie en haven Algemene middelen Algemene middelen Sociale werkvoorziening Sociale werkvoorziening Economie en Haven Algemene middelen Algemene middelen Economie en Haven
Kpl Economie Kpl CF Kpl CF OBR Kpl Bijzondere geldstromen Kpl Economie Kpl Economie OBR Kpl Economie
Economie en Haven Algemene middelen Algemene middelen Grondzaken Grondzaken
561 1.164 6.000 995 0
ja ja ja ja ja
Milieu Economie en haven Grondzaken Economie en haven
0 0 31 181
ja ja ja ja
Warmtebedrijf NV i.o. Weena Hotel Exploitatiemaatschappij BV Wijkontwikkelingsmaatschappij (WOM) Tarwewij beheer NV Wijkontwikkelingsmaatschappij (WOM) Vastgoed BV
boekwaarde bestuurlijke 31–12–2007 * zeggenschap (€ 1.000,-) 55 ja 53 ja 11.139 ja 993 ja 0 ja 805 ja 534 ja 45 ja 198.611 ja 18 ja 18 ja 0 ja 16 ja 138 ja 6 ja
5.4.4 Gemeenschappelijke regelingen Naast deelnemingen zijn ook gemeenschappelijke regelingen bestuurlijke participaties. De Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) biedt de mogelijkheid aan openbare lichamen om een deel van hun bestuurstaken te verplaatsen naar een andere bestuurslaag. Dit wordt ook verlengd lokaal bestuur genoemd: besturen van twee of meer openbare lichamen worden in de gelegenheid gesteld om te gaan samenwerken om bepaalde belangen te behartigen. Gemeenten kunnen een openbaar lichaam instellen. Zo’n openbaar lichaam is een rechtspersoon en kent drie organen. Die organen zijn een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Alle gemeenschappelijke regelingen waarin wij deelnemen, zijn openbare lichamen. Voornemens tot het aangaan van nieuwe gemeenschappelijke regelingen Er zijn geen voornemens nieuwe gemeenschappelijke regelingen aan te gaan in 2010. Voornemens tot het wijzigen en/of beëindigen van bestaande gemeenschappelijke regelingen Grondbank ZPP De Grondbank wordt jaarlijks geëvalueerd bij de begrotingsbehandeling en de behandeling van het aankoopstrategiekader. In 2009 zullen we na een evaluatie besluiten of de Grondbank in 2010 dient te worden voortgezet. De huidige einddatum is 1 januari 2010. Onderstaand de gemeenschappelijke regelingen waarin wordt geparticipeerd. Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 199
Naam Gemeenschappelijke Regeling
dienst
beleidsveld
Stadsregio Rotterdam Rijnmond Instandhouding en beheer DCMR Koepelschap Buitenstedelijk Groen Natuur- en recreatiegebied IJsselmonde Recreatieschap Midden-Delfland Recreatieschap Rottemeren Recreatiegebied Voorne-Putten-Rozenburg Grondbank RZG Zuidplas Regionale Ontwikkelingsorganisatie Zuidplas Voorzieningen Gezondheidszorg Rotterdam e.o. Openbaar Lichaam Gezamenlijke Brandweer Openbaar lichaam Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond Gemeenschappelijke regeling HALT Rotterdam Rijnmond
BSD GW/Kpl ORM dSV dSV dSV dSV dSV OBR OBR GGD BSD BSD
Bestuurlijke zaken Milieu Fysieke infrastructuur Fysieke infrastructuur Fysieke infrastructuur Fysieke infrastructuur Fysieke infrastructuur Fysieke infrastructuur Fysieke Infrastructuur Volksgezondheid Veiligheid Veiligheid
STZ
Veiligheid
bestuurlijke zeggenschap ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja
5.4.5 Stichtingen De derde vorm van bestuurlijke participaties wordt gevormd door stichtingen. Alleen die stichtingen waarin we een bestuurlijk en financieel belang hebben, zijn bij dit concernbrede onderwerp betrokken. Stichtingen met een subsidierelatie worden in dit verband niet als bestuurlijke participatie gezien Voornemens tot het aangaan van nieuwe stichtingen Stichting VvE 010 In 2009 heeft de gemeente Rotterdam tezamen met enkele woningbouwcorporaties de stichting VvE 010 opgericht. Deze stichting stelt zich als doel het ondersteunen, reactiveren, stimuleren en adviseren van verenigingen van eigenaars van appartementencomplexen, om onderhoudachterstanden weg te werken, zogenaamde “slapende verenigingen”weer tot leven te wekken en te komen tot een doelmatig en efficiënt beheer en exploitatie binnen de verenigingen van eigenaren gericht op een langdurige instandhouding van de beheerde gebouwen. Voornemens tot het wijzigen en/of beëindigen van bestaande stichtingen Stichting deeltakenindustrie de Luchthaven De Stichting deeltakenindustrie de Luchthaven hebben wij beëindigd in 2009. De activiteiten van deze stichting zijn reeds in het verleden overgegaan naar de deelneming Multibedrijven Rotterdam BV. Onderstaande tabel geeft een actueel overzicht van stichtingen. Naam stichting
dienst
beleidsveld
Kennisinfrastructuur Mainport Rotterdam Stichting VvE 010 Stichting Medische Opvang Asielzoekers Zuid-Holland Stichting PROSCO en BOOR Stichting FBNR
JOS dSV GGD Kpl CF Sozawe
Onderwijs en jeugd Stedebouw en wonen Volksgezondheid Onderwijs en jeugd Werk en Inkomen
bestuurlijke zeggenschap ja ja ja ja ja
5.4.6 Verenigingen De gemeente is lid van een vereniging tot uitvoering van het verenigingsdoel. In het geval van een Coöperatieve Vereniging geldt dat het doel zich strekt tot het voorzien in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden, waarbij in tegenstelling tot de gewone vereniging, de aansprakelijkheid van de leden kan worden beperkt of uitgesloten. Voornemens tot het aangaan van nieuwe verenigingen Voor 2010 is geen sprake van voornemens tot het aangaan van nieuwe verenigingen. Voornemens tot het wijzigen en/of beëindigen van bestaande verenigingen Voor 2010 is geen sprake van wijzigingen of beëindigingen van verenigingen voorgenomen. Onderstaande tabel geeft een actueel overzicht vanverenigingen.. Naam vereniging
dienst
beleidsveld
CV UA Wigo4it
SoZaWe
Werk en Inkomen
pagina 200 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
bestuurlijke zeggenschap ja
5.5 Financiering 5.5.1 Inleiding Deze paragraaf verschaft u inzicht in de financieringsfunctie. Onder de financieringsfunctie verstaan we alle activiteiten die voorzien in de vermogensbehoefte van de gemeente. Naast het aantrekken van geldleningen en het beleggen van tijdelijk overtollige geldmiddelen valt hieronder ook het beheersen van de financiële risico’s. Deze risico’s gaan gepaard met de geldstromen, de financiële posities en de vermogenswaarden. Ons beleid is erop gericht om de rentekosten te beheersen en te verlagen en de renteopbrengsten risicomijdend te optimaliseren. Hieronder leest u de beleidsuitgangspunten met inbegrip van de ontwikkelingen rond de financieringsfunctie.
5.5.2 Beleidsuitgangspunten Algemeen Ingevolge artikel 212 van de Gemeentewet is de gemeentelijke regelgeving met betrekking tot de financieringsfunctie vastgelegd in de verordening Financiële Huishouding 2006. Deze verordening vormt de kapstok voor de verdere regelgeving waarin het geldstromenbeheer, het geld- en kapitaalmarktverkeer en het garantiebeleid is vastgesteld. Dit instrumentarium regelt de voorwaarden van de financieringsfunctie. Daaraan wordt invulling gegeven door de begroting en de rekening (hoeveel geld en waarvoor) en door mandaten en volmachten (wie mag wat met het geld en onder welke voorwaarden). Gemeenten mogen uitsluitend geldleningen aangaan, middelen uitzetten en garanties verlenen ten behoeve van de publieke taak. We spreken van een publieke taak wanneer overheidsingrijpen noodzakelijk is om een maatschappelijk belang te realiseren. De gemeenteraad bepaalt wat tot de publieke taak behoort. Bij het verstrekken van geldleningen en garanties is een voldoende motivering van de overwegingen vereist, zodat de gemeenteraad en de toezichthouder dit kunnen toetsen. Rentebeeld De kredietcrisis en de daarop volgende mondiale economische recessie houdt de wereld nu ruim twee jaar in haar greep en het ziet er naar uit dat de gevolgen nog een aantal jaar zullen blijven doorwerken. De diverse overheden proberen met stimuleringsprogramma’s de economie draaiende te houden. Als gevolg hiervan stijgen de nationale schuldposities. De overheden worden ondersteund door de centrale banken die door middel van renteverlagingen en monetaire financiering de stilgevallen kredietverlening weer op gang proberen te brengen. Het gevaar schuilt erin dat wanneer de wereldeconomie opnieuw aantrekt, inflatie de kop opsteekt. De rente zou dan kunnen stijgen naar hogere niveaus. In de meerjarenbegroting rekenen we met een lange rente die stijgt naar 6%. Rentebeleid De financiering van de gemeentelijke activa vindt plaats met reserves en voorzieningen (interne middelen) en met extern aangetrokken geldleningen. Door reserves en voorzieningen te gebruiken voor interne financiering hoeven we minder externe leningen aan te trekken. De rentelasten van de financieringsmiddelen belasten we binnengemeentelijk door aan de gemeentelijke onderdelen via de omslagrente. De met behulp van reserves en voorzieningen bespaarde rente gebruiken we primair als voeding van het meerjarig investeringsprogramma. Het resultaat van de financieringsfunctie wordt verrekend met de financieringsreserve. In het geval van een beperkte rentestijging kunnen we een beroep doen op de financieringsreserve om de omslagrente op het gewenste niveau te handhaven. Op basis van het meerjarenperspectief kan bij de kaderbrief besloten worden tot aanpassing van de omslagrente of afroming van de financieringsreserve. De omslagrente is in de afgelopen jaren gestaag gedaald tot 4%. Dit wordt gedeeltelijk veroorzaakt door een dalende marktrente en gedeeltelijk door gewijzigd intern rentebeleid. Uit onderstaande grafiek blijkt dat de schommelingen in de marktpercentages gematigd en vertraagd doorwerken in de omslagrente. Dit komt doordat de herfinanciering van de leningenportefeuille geleidelijk verloopt en doordat er in het verleden middelen aan de financieringsreserve zijn onttrokken voor algemene dekking.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 201
Omslagrente vs kapitaalmarktrente 9,0% 8,0% 7,0% 6,0% 5,0% 4,0%
Kapitaalmarktrente
Omslagrente
20 10
20 09
20 08
20 07
20 06
20 05
20 04
20 03
20 02
20 01
20 00
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
19 93
19 92
19 91
3,0%
Verwachting
Het resultaat van de financieringsfunctie en de ontwikkeling van de financieringsreserve hangen in hoge mate samen met binnengemeentelijke ontwikkelingen. Belangrijke factoren die het resultaat van dit product bepalen zijn de beschikbaarheid van interne financieringsmiddelen, de omvang van investeringen en daarmee beroep op nieuwe financieringsmiddelen, het vastgestelde interne rentepercentage en het rentepercentage waartegen de gemeente nieuwe leningen kan aantrekken. De huidige besluitvorming voorziet in het benutten van reserves en voorzieningen. De marktrente ligt volgens verwachting hoger dan de interne rente en heeft een stijgend karakter. Onder deze omstandigheden zal het gemeentelijk renteresultaat bij gelijkblijvende interne rente vanaf 2011 onder druk komen te staan. Als gevolg hiervan daalt de financieringsreserve van € 61 mln in 2009 tot € 40 mln in 2013. Indien deze verwachte daling blijkt door te zetten, zal de omslagrente in de komende jaren omhoog moeten worden bijgesteld. In afwachting van de ontwikkelingen handhaven we de omslagrente voorlopig nog op 4%. Financieringsbehoefte De behoefte aan nieuwe financieringsmiddelen is afhankelijk van de ontwikkeling van de gemeentelijke investeringen, de ontwikkeling van de interne financieringsmiddelen en de ontwikkeling van de bestaande portefeuille met opgenomen geldleningen. Naar verwachting zal de boekwaarde van de gemeentelijke investeringen de komende jaren ongeveer gelijk blijven. De intensivering van investeringen en de maatregelen die genomen zijn in het kader van de kredietcrisis leiden in de begroting in de komende jaren tot een toename van de boekwaarden van de materiële vaste activa. Hier tegenover staat echter dat het volume aan verstrekte geldleningen zal afnemen door de reguliere aflossingen. Volgens de meerjarenplanning daalt het gemiddeld volume aan reserves en voorzieningen in de komende jaren. De komende jaren daalt ook de bestaande portefeuille met opgenomen leningen door reguliere aflossingsverplichtingen. Het bovenstaande resulteert in een behoefte aan nieuw aan te trekken leningen voor een bedrag van ongeveer € 600 mln in 2010. Kortlopende schuld Deze financieringsbehoefte zal worden ingevuld met kortlopende en langlopende leningen. Bij het aantrekken van kortlopende geldleningen met een looptijd tot 1 jaar, dient rekening gehouden te worden met de kasgeldlimiet. De Wet Financiering decentrale overheden (Wet Fido) maximeert met de kasgeldlimiet de kortlopende schuld in de vorm van rekening-courantkrediet of kortlopende leningen. De kasgeldlimiet is gelijk aan een bepaald percentage (8,5%) van het begrotingstotaal (€ 4,4 mld) en bedraagt in 2010 naar verwachting € 377 mln. Doordat de kortlopende schuld niet structureel groter mag zijn dan de kasgeldlimiet, wordt het risico beperkt dat grote fluctuaties in de korte rente het begrotingsevenwicht in gevaar brengen. Aangezien we rekening moeten houden met tijdelijke uitschieters in de behoefte aan kort geld, bijvoorbeeld door de betaling van salarissen of uitkeringen, wordt niet de volledige kasgeldlimietruimte structureel benut. (bedragen x € 1 mln)
Renterisico op de korte schuld Kasgeldlimiet Korte schuld Ruimte (+) / overschrijding (-) Tussen haakjes worden de bedragen in percentage van het begrotingstotaal weergegeven.
pagina 202 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
2010 377 (8,5%) 250 (5,6%) 127 (2,9%)
2011 377 (8,5%) 250 (5,6%) 127 (2,9%)
2012 377 (8,5%) 250 (5,6%) 127 (2,9%)
2013 377 (8,5%) 250 (5,6%) 127 (2,9%)
Opgenomen langlopende geldleningen De omvang van de opgenomen langlopende geldleningen is in de afgelopen jaren teruggelopen. Belangrijke oorzaken zijn de diverse verzelfstandigingen van organisatieonderdelen, de afname van de portefeuille verstrekte leningen aan woningbouwcorporaties en de verkoop van deelnemingen. Ook de toename van de reserves en voorzieningen in de afgelopen jaren resulteerden in een verminderde behoefte aan externe financiering. In 2009 leiden de extra investeringen al tot een einde aan de dalende trend in het volume aan opgenomen geldleningen en gezien de eerder geschetste ontwikkelingen zal in de periode 2010–2013 het volume aan opgenomen geldleningen naar verwachting verder stijgen.
Opgenomen langlopende geldleningen (stand per 1 januari)
2.500 2.000 1.500 1.000 500 0
4
200
5
200
6
200
7
200
8
200
9
200
0
1 201
201
2
201
3
201
Bij het bepalen van de modaliteiten van de aan te trekken geldleningen, moeten we rekening houden met de renterisiconorm die in de Wet Fido wordt voorgeschreven. De renterisiconorm heeft als doel om het renterisico bij herfinanciering van de langlopende geldleningen te beheersen. Het renterisico wordt daarbij bepaald als de som van de renteherzieningen en de aflossingen. Van belang is dat deze renteherzieningen en aflossingen in de tijd gespreid zijn. Een te grote concentratie van renterisico in enig jaar kan tot problemen leiden als de dan geldende marktrente nadelig afwijkt van de in de begroting geraamde rente. Het renterisico in de meerjarenbegroting dient te worden gerelateerd aan het begrotingstotaal van het komende begrotingsjaar en mag niet hoger zijn dan 20 procent van dit begrotingstotaal (€ 4,4 miljard). De renterisiconorm voor 2010 en verdere jaren komt uit op € 886 mln. Zoals ook uit de onderstaande tabel blijkt, is het renterisico in de huidige leningenportefeuille goed gespreid en blijft er de komende jaren een aanzienlijke ruimte onder de renterisiconorm. (bedragen x € 1 mln)
Renterisico op de lange schuld 1. Renteherzieningen 2. Aflossingen 3. Totaal renterisicobedrag (1+2) 4. Renterisiconorm 5. Ruimte onder renterisiconorm (4-3)
2010 51 ( 1%) 233 ( 5%) 284 ( 6%) 886 (20%) 602 (14%)
2011 196 (4%) 32 ( 1%) 228 ( 5%) 886 (20%) 658 (15%)
2012 133 ( 3%) 222 ( 5%) 355 ( 8%) 886 (20%) 531(12%)
2013 102 ( 2%) 54 ( 1%) 155 ( 4%) 886 (20%) 731 (16%)
Tussen haakjes worden de bedragen in percentage van het totaal aan opgenomen leningen weergegeven.
Verstrekte langlopende geldleningen Gemeenten kunnen leningen verstrekken voor de uitoefening van de publieke taak 3. Hierbij betracht de Gemeente Rotterdam grote terughoudendheid. De geldleningen zijn voornamelijk verstrekt aan woningbouwcorporaties en voormalige gemeentelijke onderdelen. Tot 1994 verstrekte de gemeente leningen aan woningbouwcorporaties. In 1994 is de gemeente een overeenkomst met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) aangegaan waardoor de leningen van woningbouwcorporaties worden gewaarborgd door het WSW. Sinds dat moment trekken de woningbouwcorporaties zelfstandig hun leningen aan op de kapitaalmarkt en verstrekt de gemeente geen leningen meer.
3 Het besluit om te bepalen wat een publieke taak is, wordt in beginsel aan de gemeente zelf overgelaten, waarbij een voldoende motivering en
onderbouwing van de overwegingen vereist zijn zodat dit getoetst kan worden door de raad en door de toezichthouder (wet Fido). Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 203
Opgenomen langlopende geldleningen (stand per 1 januari)
2.500 2.000 1.500 1.000 500 0
4
200
5
200
6
200
7
200
8
200
9
200
0
201
1 201
2
201
3
201
De stijging in de verstrekte geldleningen in 2007 wordt verklaard door de verzelfstandiging van de RET. Om de financiering mogelijk te maken is de bestaande (interne) kapitaalverstrekking omgezet in leningen. Bij de verstrekte geldleningen speelt er naast het renterisico ook het kredietrisico. Dit is het risico van een waardedaling van de vordering als gevolg van het niet tijdig nakomen van de verplichtingen door de tegenpartij. Onderstaande tabel toont het verwachte verloop van de schuldrestanten en de zekerheidstelling per categorie. (bedragen x € 1 mln)
zekerheid Borging WSW Geen Beperkt
Woningbouwcorporaties Voorm. deelorganisaties Overig Totaal
2010 367 1.039 40 1.446
2011 354 883 23 1.260
2012 341 727 17 1.085
2013 330 485 11 826
Het in- en doorlenen van geld met als doel het genereren van inkomsten rekent de Wet Fido niet tot de publieke taak. Dit betekent niet dat de Wet Fido een efficiënt middelenbeheer uitsluit. Er wordt ruimte geboden om tijdelijke liquiditeitsoverschotten op de markt tegen rentevergoeding uit te lenen. In dit geval spreken we niet van het verstrekken van geldleningen uit hoofde van de publieke taak, maar van het verstrekken van geldleningen uit hoofde van treasury. Om een verstandig beheer van de middelen te garanderen stelt de Wet Fido in dit geval eisen aan de kredietwaardigheid van de tegenpartij. Geldleningen mogen alleen verstrekt worden aan (of onder garantie van) andere overheden (gemeenten, provincies, Rijk) en aan voldoende kredietwaardige financiële tegenpartijen. De kredietwaardigheid wordt vormgegeven door een rating (kredietbeoordeling). Naar aanleiding van de onrust op de financiële markten, is de regelgeving in 2009 aangescherpt. Decentrale overheden die overtollige middelen voor een periode langer dan drie maanden willen beleggen, mogen dat alleen doen bij een financiële onderneming die kan aantonen dat zij minimaal een credit rating bezit van AA-minus. Voor een periode tot en met drie maanden mag worden belegd bij een financiële onderneming die aantoont minimaal een A-rating te bezitten. De ratings dienen te zijn afgegeven door minimaal twee erkende ratingbureaus. Daarnaast geldt in alle gevallen een landencriterium, dat inhoudt dat de financiële onderneming gevestigd is in een land binnen de Europees Economische Ruimte met minimaal een AA-rating. Naar verwachting zal onze gemeente de komende jaren niet geconfronteerd worden met tijdelijke overliquiditeit en zal het beleggen hiervan niet aan de orde zijn. Mochten onverwachte ontwikkelingen toch leiden tot een overliquiditeit, dan worden conform de gemeentelijke regelgeving grenzen per tegenpartij gehanteerd, afhankelijk van de kredietwaardigheid. In onderstaande tabel vindt u de aanwijzingen zoals deze gelden in 2010. Deze tabel geeft hiermee een kader voor het kredietrisico van de verstrekte geldleningen uit hoofde van treasury. (bedragen x € 1 mln)
rating Overheid Overheidsbank, extreem kredietwaardig Niet-overheidsbank, extreem kredietwaardig Zeer kredietwaardig Voldoende kredietwaardig
pagina 204 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
AAA AAA AA A
≤ 1 mnd onbeperkt onbeperkt 200 100 50
≤ 3 mnd onbeperkt onbeperkt 150 50 25
≤ 1 jaar onbeperkt 200 100 25 0
≤ 5 jaar onbeperkt 100 50 0 0
> 5 jaar onbeperkt 50 25 0 0
5.6 Grondbeleid 5.6.1 Beleidskader en doelstellingen Een belangrijke doelstelling van de gemeente Rotterdam ‘de bevordering van een duurzaam, kwalitatief aantrekkelijk ruimtelijk vestigingsmilieu in de stad’, is onverkort van kracht. Ook de missie in de fysieke sector “wij initiëren, investeren en werken samen met de markt voor een sterke economisch ontwikkeling van Rotterdam” sluit hierop aan. Om deze doelstelling te kunnen bereiken, worden instrumenten van grondbeleid voor de verbetering van stedelijke kwaliteiten ingezet. Dit kan resulteren in een effectieve regievoering bij gebiedsontwikkeling en kan toekomstige investeringen in stedelijke kwaliteit stimuleren. Daarnaast kan inzet van genoemde instrumenten ervoor zorgen dat het gronduitgifte-regime bijdraagt aan de kwaliteit van het stedelijk vestigingsmilieu en dat de veiligheid in de stad wordt vergroot. In de “Stadsvisie Rotterdam, Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie 2030”, vastgesteld in 2007 door de gemeenteraad, schetsen wij op hoofdlijnen het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor de toekomst. Hierin staan twee sporen voor de toekomstige ruimtelijk-economische ontwikkeling van Rotterdam centraal: – “de internationale havenstad”: uitbouwen waar Rotterdam sterk in is; – de “aantrekkelijke woonstad”: verbeteren leefklimaat in de stad. Het aanbod dient er voor te zorgen dat de uitstroom van middelhoge en hoge inkomens kan worden voorkomen, door positieve keuze voor de stad. Dit maken we mogelijk door aanbod van de juiste typen huizen en door uitbreiding van bestaande woonmilieus met bewezen woonkwaliteiten. In de Investeringsstrategie is vervolgens inzicht verschaft in welke projecten voor de gemeente het hoogste rendement opleveren, zowel maatschappelijk als financieel, op basis hiervan zijn projecten geselecteerd zoals in de Kaderbrief aangegeven en in deze begroting verder uitgewerkt.
5.6.2 Marktontwikkelingen Woningmarkt Algemene trends in de woningmarkt We constateren op dit moment de volgende trends op de Nederlandse woningmarkt: – Gebrek aan consumentenvertrouwen en; – Problemen bij het verkrijgen van financiering van de woning leiden tot; – Daling van de verkopen en; – Afname van de betaalbaarheid voor de consument. Naar verwachting zal dit mede leiden tot; – Een tegenvallende start bouw in 2009, onder meer omdat; – De doorstroming stagneert; – De effecten van de onrust op de financiële markten en de huidige economische verwachtingen leiden niet alleen tot een lagere woningbouwproductie, maar; – Zullen waarschijnlijk ook leiden tot dalende huizenprijzen. Landelijk gezien gaan woningen momenteel minder snel van de hand. De tijd dat een woning te koop staat, is fors toegenomen. De Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) constateert een allesomvattende stagnatie op de landelijke huizenmarkt. Voor het eerst sinds lange tijd worden minder woningen verkocht. Het grote probleem is op dit moment een gebrek aan consumentenvertrouwen en een gebrek aan financierbaarheid door de eisen van de banken. Inmiddels zijn er signalen dat een daling van het aantal transacties zich vertaalt in lagere prijzen. Onze stad moet aantrekkelijk blijven voor de hogere en middeninkomens. De inzet van de gemeente is dat het woningaanbod voor deze doelgroep toeneemt. Niet alleen de woningkwaliteit speelt een rol bij het bepalen van de vestigingskeuze, maar ook de woonkwaliteit binnen de wijk. Rotterdam kent al gewilde wijken en mooie parken. We willen de kwaliteit van deze wijken als een olievlek naar andere delen van de stad verspreiden. We zorgen er dan ook voor dat het proces om het imago van een aantal andere wijken sterk te verbeteren wordt doorgezet. Alleen op deze manier kan er ook ruimtelijk voldoende afzetgebied worden gevonden om de verstedelijkingsopgave te laten slagen. In de komende periode wordt de programmering en typologie van de te realiseren aantallen opnieuw bekeken om de hierboven beschreven match tussen vraag en aanbod zo goed mogelijk te laten verlopen. Punt van aandacht is daarbij wel dat aanpassing in de programmering vaak ook financiële consequenties tot gevolg kan hebben. Echter: tegen afname van opbrengsten kunnen ook lagere kosten staan, zodat meer grondgebonden woningen en een lagere dichtheid dan voor de herstructurering niet noodzakelijkerwijs een maximaal negatief financieel effect hoeft te hebben. Indien de geraamde opbrengsten afnemen zal daarmee ook het verdienvermogen teruglopen. Na de afronding van de laatste grote uitbreidingslocatie (Nesselande) wordt het steeds moeilijker om de woningproductie op een financieel verantwoorde manier op gang te houden. Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 205
Het produceren van woningen op binnenstedelijke herontwikkelingslocaties is financieel gezien een zware opgave, aangezien daar lang niet altijd financiële opbrengsten verwacht kunnen worden. Hier speelt vooral het verbeteren van het maatschappelijk rendement een grote rol. Desondanks is, onder verwijzing naar de reacties van de marktpartijen op de door hen voorgenomen start bouw, de inzet in 2009 gehandhaafd om te starten met de bouw van minimaal 3.200 woningen. Voor de periode 2010–2020 wordt thans nagegaan hoe de uitvoering van de vastgestelde ambitie, om de woningproductie op te voeren naar gemiddeld 4.000 woningen per jaar, kan worden waargemaakt. Parkeren en stallen Ook op dit moment blijft bij de ontwikkeling van nieuwe projecten, de parkeer- en stallingproblematiek een rol spelen. Al vanaf december 2001 zijn de nieuwe parkeer- en stallingnormen van kracht. Daarbij is er steeds vanuit gegaan dat ontwikkelaars de stallingvoorzieningen ten behoeve van nieuw te bouwen woningen op eigen terrein en voor eigen kosten realiseren. Zeker bij de categorieën goedkope en middeldure woningbouw blijkt echter nog steeds dat de consument niet voor de volledige kosten van de stallingplekken kan – en zal – opdraaien, aangezien de marktwaarde van de stallingplekken lager is dan de kostprijs. Naar verwachting zal deze situatie de komende jaren nauwelijks veranderen. In dat geval zal ook bij het realiseren van toekomstige projecten de onrendabele top via een lagere grondprijs bij het OBR terecht komen. Omdat de grondprijs residueel (achteraf) wordt bepaald, komen de te realiseren grondprijzen onder druk te staan. Het vinden van een goede (financieel haalbare) parkeeroplossingen bij gebieds- en bouwplanontwikkelingen blijft dan ook de komende jaren aandacht vragen. Inmiddels wordt gewerkt aan een voorstel om de huidige uitwerking van dit parkeerbeleid te evalueren. Tevens heeft de gemeente zich in het kader van de crisismaatregelen voorgenomen te studeren op andere, d.w.z. goedkopere parkeeroplossingen voor de per project benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen. Kantorenmarkt Het succes van grote projecten op de Kop van Zuid (onder andere De Rotterdam), van Brainpark 3 Noord en Brainpark Centrum, en van projecten in de binnenstad (Blaak, Hofplein) bepaalt de uitgiftecijfers voor de komende jaren. Vanwege de aanwezigheid van particuliere locaties (De Lotus, Rotterdam Airport, Waalhaven en rond Blaak en CS) is de verwachting dat een fors deel van de nieuwbouwproductie buiten de actief door de gemeente ontwikkelde locaties zal plaatsvinden en in concurrerende regio-locaties (Delft, Vlaardingen-Vijfsluizen en Schieveste). Ook op kleinschalige locaties worden kantoren gerealiseerd: de kantorenzones in Nesselande, Terbregsehof en Hordijk zouden jaarlijks voor gemiddeld circa 5.000 m2 bij kunnen dragen aan de nieuwbouw, vooropgesteld dat de kredietcrisis in deze categorie niet te veel impact heeft, hetgeen echter valt te betwijfelen. In het voorjaar 2009 is de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Daarin is de verhouding tussen het geprognosticeerde planaanbod en de verwachte marktvraag in beeld gebracht. Daarbij is tevens de koppeling gelegd met de doelstellingen in de Stadsvisie. Een van de conclusies van de Visie Werklocaties 2030 is dat er een fors overaanbod is op stedelijk en regionaal niveau. Per segment zitten hier nuanceringen in. In 2009 is de Visie Werklocaties 2030 verder uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma Kantoren. Daarbij worden handreikingen gedaan om het overaanbod terug te dringen, waarbij met name gedacht moet worden aan fasering en segmentering. Een marktconsultatie maakt daarvan onderdeel uit, want naar verwachting komt de markt door de kredietcrisis tot nieuwe keuzes. Bedrijvenmarkt In de afgelopen periode is de uitgifte van bedrijventerreinen op een laag peil gebleven. De beschikbare kavels zijn vrijwel allemaal belegd met opties. Met name vanwege regelgeving (milieu en externe veiligheid) moeten we plannen aanpassen en duren procedures langer dan gebruikelijk. Voor de korte termijn zullen vooral Hoek van Holland, het bedrijventerrein bij Park Zestienhoven en bedrijventerrein Nesselande mogelijkheden tot vestiging bieden. In Schieveen zal het bedrijventerrein pas nieuwe vestigingsmogelijkheden (binnen het gewenste profiel) geven, wanneer de procedures voor Schieveen zijn afgerond. Naar verwachting zal de afronding van deze procedures in de loop van 2010 plaatsvinden, zodat vanaf 2011 de uitgiften kunnen starten. Herstructurering bedrijventerreinen Door herstructurering komt in de Spaanse Polder en op de bedrijventerreinen Gadering en Hordijk (op Zuid) nog een aantal hectares beschikbaar. Deze zijn voor een deel benodigd voor gevestigde bedrijven en infrastructurele aanpassingen. Een grotere inzet op herstructurering en herontwikkeling van bestaande terreinen is noodzakelijk. Naast de lopende projecten Spaanse Polder, Noord-West, Hordijk en Gadering wordt geïnventariseerd welke overige terreinen in aanmerking komen voor herstructurering. Dat gebeurt middels het Actieprogramma Herstructurering Rotterdamse Bedrijventerreinen. Daarin wordt aangegeven welke terreinen moeten worden aangepakt, de zwaarte van de ingreep en een inschatting van de te maken kosten. Het tekort aan locaties vereist dat bestaande bedrijventerreinen niet kunnen worden omgezet in woningbouw. Functiewijziging blijft wel mogelijk mits er een alternatief bedrijventerrein wordt gevonden. Bij nieuwbouwprojecten binnen de stad wordt, waar mogelijk, functiemenging gerealiseerd.
pagina 206 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Nieuwe ontwikkelingen rondom bedrijventerreinen. Omdat binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam geen ruimte is voor nieuwe grootschalige bedrijventerreinen is Rotterdam aangewezen op de buurgemeenten in de Stadsregio. Daar waar mogelijk zal samenwerking worden gezocht. Het grondaanbod bij de Ridderster biedt een kans voor een nieuw bedrijventerrein, mits de Stadsregio, Ridderkerk en Rotterdam tot overeenstemming kunnen komen over streekplan, bestemmingsplan en ontwikkelingsvorm. Er wordt gewerkt aan een bestuurlijke overeenkomst. De mogelijkheden van verwerving van de betrokken percelen wordt bekeken. Onder regie van het Rijk is een businesscase gemaakt om het proces te versnellen en cofinanciering te krijgen. Een versnelde ontwikkeling van de bedrijventerreinen bij Ridderster en de Dordrechtse Westoever (i.p.v. een bovenregionaal bedrijventerrein in de Hoekse Waard) is noodzakelijk om de komst van nieuwe bedrijven ten gunste van de werkgelegenheid te blijven stimuleren. Deze terreinen zijn grotendeels in de planning en de behoefteraming meegenomen; het tekort aan terreinen voor havengerelateerde bedrijven is hiermee dus nog niet volledig opgelost. Mogelijke terreinen bij Spijkenisse en Brielle zouden hierin nog een oplossing kunnen bieden. De financiering van de herstructurering van bedrijventerreinen is op dit moment onderwerp van discussie, cofinanciering van gemeenten zal in ieder geval nodig blijven.
5.6.3 Ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, aanpalende beleidsvorming Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) en Grondexploitatie (Grex)-wetgeving Op het gebied van de wetgeving is er sprake van een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling. Deze wordt veroorzaakt door het in werking treden van de nieuwe Wro (per 01–07–2008) en – als belangrijk onderdeel daarvan – de nieuwe Grondexploitatiewet. Kern van deze wet is dat vrijwillige onderhandse (anterieure) contracten worden gestimuleerd en wettelijk ook zijn toegestaan. Hierdoor ontstaan er meer mogelijkheden voor kostenverhaal bij de uitvoering van plannen door ontwikkelaars of corporaties. Publieke grondontwikkeling is niet meer altijd de vanzelfsprekende weg bij stedelijke gebiedsontwikkeling.De Wro (met daarin opgenomen de nieuwe GREX wet) maakt het beter mogelijk om bij het tot stand brengen van gebiedsontwikkelingen te kiezen voor een mix van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke instrumenten. Waterberging In 2007 is het Waterplan Rotterdam 2 vastgesteld als beleidskader voor de komende jaren (visie tot 2030). In dit waterplan is geconstateerd dat de benodigde oppervlakte aan waterberging op dit moment onvoldoende is en dat we de noodzakelijke ´drooggaranties´ niet kunnen bieden. Met de 3 waterschappen zijn werkafspraken gemaakt over een kostenverdelingsprincipe bij het realiseren van de extra waterberging. Deze afspraken zijn bestuurlijk vastgesteld en worden nu in een aantal pilotprojecten uitgeprobeerd. Binnen de waterschappen zijn, na de waterschapsverkiezingen, diverse veranderingen opgetreden waardoor de financiering door de waterschappen mogelijk enige vertraging kan oplopen. Vooralsnog lijken de pilotprojecten hier nog geen nadelige gevolgen van te ondervinden. Luchtkwaliteit Met het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) laten Rotterdam en Nederland zien dat de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit gehaald kunnen worden binnen de tijd die Europa ons, na uitstel, geeft. Vanaf 2010 wordt jaarlijks de voortgang van maatregelen, projecten en de luchtkwaliteit in beeld gebracht. Omdat er nog juridische vragen over de exacte werking van het NSL zijn, valt niet uit te sluiten dat met het definitieve NSL alsnog bouwprojecten worden stilgelegd of aangepast vanwege ‘luchtkwaliteit’. Bodemkwaliteit Bijna iedere locatie in Rotterdam heeft te maken met bodemverontreiniging. In de meeste plannen is dit probleem technisch oplosbaar en met behulp van de bodemsubsidies is veelal ook het financiële probleem op te lossen. Na de VINEX- en VINACperiode (na 2010) dreigen deze subsidies echter weg te vallen en zal de financiële kant van dit probleem weer een extra punt van aandacht worden. Inmiddels is er overleg met VROM gaande om aandacht te vragen voor dit probleem. Geluidshinder Een aantal te ontwikkelen projecten binnen de gemeente valt binnen de vastgestelde geluidscontouren, waardoor woningbouw wordt bemoeilijkt of wellicht zelfs onmogelijk wordt gemaakt. Bij de woningbouwproductie zal dit in ieder geval worden gekeken of problemen kunnen worden opgelost via aanvullende eisen. Munitieruiming In Rotterdam bevinden zich in de ondergrond nog explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Een deel van de kosten voor het zoeken en ruimen komt in aanmerking voor subsidie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Het Ministerie van LNV stelt in 2009 een nieuwe subsidieregeling op voor het ruimen van explosieven. Als gevolg hiervan komen mogelijk meer kosten ten laste van het concern Rotterdam wanneer explosieven ten behoeve van planontwikkeling moeten worden geruimd. Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 207
Externe Veiligheid Wanneer er door het werken met gevaarlijke stoffen of het gebruik van een luchthaven sprake is van verhoogde risico’s voor de omgeving, heeft Rotterdam een verantwoordingsplicht voor nieuwe bouwprojecten. Bij de woningbouwproductie zal dit in ieder geval leiden tot aanvullende eisen of een aanpassing van bouwplannen. Archeologie De archeologische kosten voor gemeentelijke grondexploitaties worden ten laste van de grondopbrengst gebracht. De totale kosten voor deze werkzaamheden zijn voor de periode 2005 tot en met 2009 geraamd op € 8,8 mln. Eind 2009/begin 2010 zal evaluatie zicht moeten geven op het werkelijke kostenverloop en de hoeveelheid kosten die is afgerekend ten laste van het grondbedrijf.
5.6.4 Veranderende rol: van traditioneel grondbedrijf naar publieke ontwikkelaar Op de grondmarkt is sprake van wijzigende omstandigheden. In de grondontwikkeling zijn steeds vaker private grondontwikkelaars actief en is er sprake van een veranderende rol van woningcorporaties (die zich ten dele ook als gebiedsontwikkelaar ontpoppen). Ook is er een toenemende noodzaak tot herontwikkeling van bestaande stadswijken waar corporaties grotendeels bezit hebben. Als gevolg hiervan wordt een groot deel van de onrendabele investeringen, met name in de Rotterdamse Krachtwijken, gedaan door de corporaties. De daar geplande ontwikkelingen hebben belangrijke gevolgen voor de wijze van regievoering bij stedelijke gebiedsontwikkeling. Zo is er steeds vaker sprake van een mix van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke instrumenten, die per gebied verschillend is. Een en ander heeft gevolgen voor de rol en de werkwijze van de gemeente bij gebiedsontwikkeling. Een zwaarder accent op een meer strategische benadering in de grondverwerving is daarbij een belangrijk aspect. Daarnaast neemt de kaderstellende en toetsende rol toe. Bij het realiseren van doelstellingen van het gemeentelijke beleid zullen concrete gebiedsontwikkelingen steeds vaker maatwerk per situatie vereisen. Dit betekent een ontwikkeling van traditionele publieke grondontwikkeling naar een steeds wisselende benadering per situatie, waarbij ook private grondontwikkeling of allerlei tussenvormen tussen publieke en private grondontwikkeling aan de orde zijn. Het Ontwikkelingsbedrijf is als publiek ontwikkelaar dé schakel tussen deelgemeenten, overige gemeentelijke diensten en marktpartijen. Overigens biedt de nieuwe wet op de Wro hier verruimde mogelijkheden waardoor een meer evenwichtige afweging kan worden gemaakt. Ook landelijk neemt de traditionele rol van de grondbedrijven bij het ontwikkelen van locaties af. Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat gemeenten minder grond in bezit hebben. Daarnaast zijn er minder subsidiemogelijkheden voor publieke verwerving en neemt het financiële risico door de gestegen investeringen toe.
5.6.5 Financiën en risico’s Verdienvermogen Om blijvend te kunnen investeren in stedelijke kwaliteit, bijvoorbeeld voor de realisatie van hoogwaardige woonmilieus voor midden- en hogere inkomensgroepen, is (de afname van) de winstgevendheid van grondexploitaties een punt van zorg. De uitbreidingslocaties vormden in het verleden een bron van inkomsten die weer konden worden gebruikt voor stedelijke investeringen op andere plekken. Tegenwoordig bevindt het merendeel van de projecten zich op locaties in de stad die nauwelijks “eigen opbrengsten” genereren. Ze kunnen pas in ontwikkeling worden genomen indien er subsidies beschikbaar worden gesteld. Voor de in uitvoering zijnde grondexploitaties was er bij 85% aanvullende subsidie nodig om de projecten te kunnen uitvoeren. Het verdienvermogen van de grondexploitatieportefeuille bedraagt ultimo 2008 € 59 mln. Dit is de som van de verwachte projectresultaten van de grondexploitaties in uitvoering. De verwachte winst heeft vooral betrekking op de uitbreidingslocatie Nesselande. De binnenstedelijke locaties die in ontwikkeling zijn of nog moeten worden gebracht, dragen nauwelijks bij aan het resultaat. In veel gevallen verlopen deze ontwikkelingen uiterst moeizaam en zijn ze slechts met behulp van subsidies rendabel te krijgen. Voorbeelden hiervan zijn “de Kop van Zuid” en “het Laurens-kwartier”. Gezien het feit dat de projecten met een verwacht positief resultaat eindig zijn en omdat er nauwelijks positieve projecten aan de portefeuille zullen worden toegevoegd, zal het verdienvermogen sterk afnemen. Zoals aangegeven in de Kaderbrief onderzoeken wij hoe we het verdienend vermogen vastgoed en grondexploitaties kunnen verhogen. Het verdienvermogen loopt naar verwachting de komende vier jaar terug tot ca. € 22 mln. Hierbij merken we op dat deze inschatting is gebaseerd op aannames over kostenstijging, opbrengstenstijging en renteontwikkelingen. Actualiseren grondexploitaties Elk kwartaal worden de grondexploitaties geactualiseerd. Dit houdt in dat de projectteams ieder kwartaal alle projectbegrotingen tegen het licht houden en daar waar nodig aanpassingen doorvoeren. pagina 208 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Toerekening interne apparaatskosten De interne apparaatskosten worden op basis van het aantal uren maal het uurtarief toegerekend aan de plannen. Resultaatneming Het principe voor resultaatneming bij het Ontwikkelingsbedrijf is dat winst wordt genomen op grondexploitaties als een project gereed of nagenoeg gereed is. Verliezen worden genomen zodra ze bekend zijn. In 2008 is deze richtlijn nader uitgewerkt en het principe is toegepast in het jaarverslag van dat jaar. De Begroting 2010–2013 is de eerste begroting waarin met deze aangepaste richtlijn wordt gewerkt. Hieronder zijn de richtlijnen opgenomen. Winstnemingen Voorwaarden voor winst nemen – Een plan is nagenoeg gereed als minimaal 70% van de kosten en 70% van de opbrengsten zijn gerealiseerd. Vanaf dat moment wordt beoordeeld of winst kan worden genomen en zo ja, hoeveel; – Er wordt alleen winst genomen als de gerealiseerde opbrengsten de gerealiseerde kosten overstijgen. De te nemen winst is maximaal gelijk aan de (negatieve) stand van de boekwaarde. Berekenen van de te nemen winst – Als het realisatiepercentage groter is dan 70% wordt maximaal dit percentage van het plansaldo als winst genomen. Op dit plansaldo wordt eerst nog een voorziening in mindering gebracht van 20% van de nog te realiseren kosten en opbrengsten. – Winstneming vindt ultimo jaar plaats op basis van de stand bij het derde kwartaal van dat jaar. Als hierop in het vierde kwartaal substantiële wijzigingen optreden worden deze meegenomen in het jaarverslag. – Vanwege de (grote) verschillen tussen projecten en omdat de richtlijn is gebaseerd op een theoretische exercitie bestaat de mogelijkheid om ervan af te wijken. Hier moet een goede onderbouwing voor worden opgesteld. Verliesnemingen Er is sprake van een te nemen verlies als het verlies bekend (geprognosticeerde waarde in staat P) en onvermijdbaar is. De term onvermijdbaar is als volgt te verklaren: – maatregelen ter verhoging van de opbrengsten door bijvoorbeeld verdichting, versobering van de uitvoering, etc. zijn niet meer mogelijk; – verzoeken voor bijdragen van derden (Rijk) of andere gemeentelijke bijdragen zijn niet meer mogelijk. Indien een mogelijke bijdrage van derden of uit andere gemeentelijke middelen wordt ingeboekt, moet een verzoek/melding aan beheerder van de fondsen aanwezig zijn. In de Begroting 2010–2013 is jaarlijks een bedrag van € 7 mln aan verliesnemingen opgenomen. De winstnemingen in de begroting zijn gemiddeld € 13,7 mln per jaar. (Des)investeringen Voor de investeringen wordt het benodigde krediet niet per grondexploitatie ineens vooraf verleend. Voor alle grondexploitaties samen wordt jaarlijks krediet verleend voor de uitgaven die in het betreffende jaar worden verwacht, de zogenaamde jaarschijfmethode. In onderstaande projecten zal in 2010 naar verwachting voor meer dan € 1,0 mln geïnvesteerd worden. Plannummer 6600 10300 11600 30200 101500 102100 102400 130600 190800 260300 290100 290200 310500 390100
Plannaam HOGE NESSEPOLDER WATERWEGCENTR. HOEK V HOLLAND DIRK VAN DEN BURGWEG WEST ORANJEBUITENPOLDER BEBOUWING SPOORTUNNEL RMO WYNHAVENEILAND LAURENSKWARTIER ROTTERDAM CENTRAAL MUSEUMPARK PARKEERGARAGE VIERHAVENSTRIP MULLERPIER ALGEMEEN SCHIEHAVEN ALGEMEEN INSULINDEPLEIN BRAINPARK III Vervolg tabel zie volgende pagina
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 209
Vervolg tabel vorige pagina
390400 440600 490500 530200 550600 550800 590100 650500 680200 800600 820200 840900 850300 850500 850600 871300 871500 871600 890400 891600 891900 920800 920900 990400 990500
KRALINGSE ZOOM P+R PRINSENLAND 2DE FASE HOOFDWEG SLOPERSGEBIED REVITALISERING SPAANSE POLDER PARK ZESTIENHOVEN SCHIEVEEN ROTTERDAM NOORD-WEST MOLENLAANKWARTIER NESSELANDE SINGELPLAN LANGE GEER HILLESLUIS. REVITALISERING HORDIJK BEDR. MAASHAVEN NOORDZIJDE KATENDRECHT SWA POLS VAN KATENDRECHT KOP VAN ZUID PARKSTAD RIJNHAVENBRUG CENTRUMPLAN IJSSELMONDE SPOORZONE ZUID GROENENHAGEN/TUINENHOVEN HERSTR. OUDELAND HOOGVLIET NOORD WEST STADSHART MAASRANDEN
Investeringen 2010 > € 1,0 mln
Reserve in relatie tot de risico’s Het uitvoeren van grondexploitaties brengt risico’s met zich mee. Deze risico’s worden onder andere veroorzaakt door de lange looptijd van projecten en door veranderende marktomstandigheden. De gemeente heeft slechts een beperkte invloed op externe markt- cq kredietontwikkelingen en kan dit risico minder goed beheersen. Het resultaat is daarnaast sterk afhankelijk van economische, fiscale en maatschappelijke ontwikkelingen. Ook hebben gemeentelijke en de landelijke wet- en regelgeving (parkeernormen, milieu, ruimte voor water) invloed op de toekomstige resultaten. De kredietcrisis heeft in 2008 en 2009 consequenties gehad op de uitgifte van gemeentegrond naar hoeveelheid en naar prijs. De afname van het aantal gronduitgiften en de daling van de grondprijs per woning of, in geval van bedrijfsmatig vastgoed, per m2 bruto vloeroppervlak zal naar verwachting ook voor het jaar 2010 leiden tot een historisch laag niveau van de omzet uit gronduitgiften en -verkopen. Dit lage niveau van de omzet zal gepaard gaan met een toenemend aantal verliesgevende grondexploitaties. De mate waarin de omzet uit gronduitgifte zal dalen en het aantal verliesgevende grondexploitaties zal stijgen, laat zich moeilijk voorspellen. De onzekerheden in de diverse segmenten van de vastgoedmarkt zijn hiervoor te groot. Om het financiële risico voor de ontwikkelaar en dus ook voor de gemeente te beperken wordt getracht om pas te investeren wanneer er enige mate van zekerheid over de voorverkopen van de woningen cq de realisatie van het betreffende project bestaat. Daarnaast is een algemene reserve aanwezig. De stand van de algemene reserve OBR per ultimo 2008 was € 58,4 mln. Op basis van het risicoprofiel van de portefeuille is de minimale omvang van de reserve voor grondzaken (algemene reserve OBR) voor de gemeente Rotterdam in 2003 bepaald op € 90 mln. In de Voorjaarsnota 2004 is voorgesteld om voor de hoogte van de reserve een bandbreedte in te stellen van € 20 mln, waardoor de minimale omvang van de reserve € 70 mln zou mogen bedragen. Op dat moment was er nog sprake van een vaste jaarlijkse afdracht aan de gemeentebegroting, waardoor de algemene reserve tevens dient als buffer om de afdracht te kunnen voldoen en als het concernresultaat het toelaat een toevoeging aan het InvesteringsFondsRotterdam (IFR). Daardoor zou een kleinere algemene reserve mogelijk zijn. Aan de andere kant zijn de risico’s in vastgoedprojecten, waaronder parkeergarages sterk toegenomen. Daarom zal de gewenste omvang van de algemene reserve opnieuw bepaald worden. Zoals in de paragraaf Grondbeleid toegelicht wordt begroot dat de Algemene Reserve OBR tijdens de planperiode afneemt tot € 46 mln.
pagina 210 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
5.7 Bedrijfsvoering Inleiding In deze paragraaf vindt u een weergave van onze beleidsvoornemens voor 2010 op het brede gebied van bedrijfsvoering. Hieronder vallen naast de onderwerpen personeel, organisatie, ICT en financieel beheer en beleid, ook de concernbrede bedrijfsvoerings-programma’s, zoals de shared service centra en dienstverlening. Hoewel de paragraaf Bedrijfsvoering raakvlakken heeft met in principe elk beleidsveld, heeft de paragraaf vooral een sterke inhoudelijke samenhang met de beleidsvelden Algemene Middelen, College en Organisatie en Publieksdiensten. Onder bedrijfsvoering valt ook een optimale beheersing van de financiële risico’s. Gestart wordt met een beschrijving van de concernontwikkelingen. Daarna komen achtereenvolgens aan bod de organisatie van het concern, het auditprogramma, het programma dienstverlening, concernsystemen en shared service centra. Vervolgens wordt ingegaan op financieel beleid en beheer en ten slotte het HR-beleid en de personele kengetallen.
5.7.1
Concernontwikkelingen
5.7.1.1 Organisatie In 2005 heeft het college de gemeenteraad per brief4 geïnformeerd over de gewenste organisatie-ontwikkeling. De voorstellen werden positief ontvangen en hebben als leidraad gediend bij de beweging die het concern Rotterdam de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. Inmiddels zijn we 4 jaar verder. Dat geeft aanleiding om terug te kijken; wat is goed gegaan, wat kan beter. Rekeninghoudend met de veranderingen in de stad en de opgave voor de gemeente maken we een doorkijk voor het volgende plateau in de ontwikkeling van de concernorganisatie. Dit is de langere termijn ontwikkeling. Voor 2010 richten wij ons op: Inbedding gebiedsgericht werken In 2010 wordt de aantoonbare inbedding van gebiedsgericht werken bij diensten en deelgemeenten voortgezet. Het gebiedsgericht werken in alle onderscheiden gebieden is dan mogelijk geworden doordat tussen diensten en deelgemeenten en zowel ambtelijk als bestuurlijke samenwerkingsrelaties zijn ontstaan, waarin de gebiedsvisies en opgaven uit de integrale wijkactieprogramma’s (iWAP) leidend zijn. Gebiedsgericht werken is niet het “boodschappenmandje” van deelgemeenten en diensten, maar ontwikkelt zich succesvol tot het probleem- en oplossingsgericht werk maken van de zich in de gebieden voordoende vraagstukken. De volgbaarheid van de inhoudelijke resultaten van het gebiedsgericht werken wordt in 2010 voor alle wijken belegd in de gebiedsvisies, de iWAPpen en een op gebiedsniveau toegesneden informatiehuishouding van wijkanalyses en monitoring. Na aanvang van de nieuwe bestuurlijke periode verwachten wij de vaststelling van de gebiedsvisies door het nieuwe college en de nieuwe deelgemeentebesturen. Deelgemeenten voeren de frontlijnsturing op de uitvoering en de afspraken met de diensten en instellingen. De volgbaarheid van de financiële resultaten wordt vanaf 2010 transparanter gemaakt door middel van door te voeren vereenvoudigingen en bundelingen in de toekenning- en verantwoordingssystematieken van achtereenvolgens gemeentelijke en extern verkregen geldstromen. Als gevolg hiervan krijgen management en medewerkers in de uitvoering en de ondersteuning te maken met een afname van de administratieve lastendruk in relatie tot de financiële inzet in de gebieden. De succesvolle uitvoering van gebiedsgericht werken is afhankelijk van de samenwerking tussen college en deelgemeentebesturen, de samenwerking tussen deelgemeenten en diensten en de samenwerking tussen diensten onderling. De opdracht is om vanaf 2010 dit samenspel continu te verbeteren bij het aanpakken van de vraagstukken waarmee Rotterdam te maken heeft. Deze opdracht raakt daarom ten nauwste aan de veranderingen in de werking van het gemeentelijke bestuursmodel waartoe de gemeenteraad in 2009 besloten heeft. Bestuurlijk is het de bedoeling dat vanaf maart 2010 het nieuwe college en de nieuwe deelgemeentebesturen hun programma’s en wensen gebiedsgericht kunnen uitwerken en aanpakken. De gebiedsvisies zijn de basis voor de tussen deelgemeentebesturen en college te sluiten bestuursakkoorden.
4 Brief van 8 juni 2005, kenmerk 05BSD8165
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 211
Om direct met de bestuurlijke prioriteiten aan de slag te kunnen gaan moet in maart 2010 binnen de organisatie de slag zijn gemaakt om van de bestuurlijk vastgestelde plannen direct over te kunnen gaan naar daadwerkelijke actie in de gebieden. Bestuursmodel en gebiedsgericht werken De gemeenteraad heeft op 25 juni 2009, in geamendeerde vorm en met een toezegging door het college, ingestemd met het collegevoorstel ‘We kunnen zo veel beter…’ over de vernieuwing van het Rotterdamse bestuur. Door dit besluit worden de mogelijkheden voor een succesvolle invoering van het gebiedsgericht werken versterkt. Een paar voorbeelden hiervan zijn in het raadsbesluit voorkomende zaken als de overlegstructuur tussen college en deelgemeenten, betrokkenheid van deelgemeenten bij de ontwikkeling van stedelijke beleidskaders, de afsluiting van bestuursakkoorden, etc. De uitvoering van het raadsbesluit is direct na de besluitvorming van start gegaan. De implementatie vindt plaats onder dezelfde regie als de invoering van het gebiedsgericht werken. In 2010 moeten beide trajecten in onderlinge samenhang zijn geïmplementeerd of is de voorbereiding afgerond. Deregulering Er ligt een nauwe relatie tussen de verbetering van de dienstverlening en het deregulerings-proces. Overbodige regels schaffen we af, onduidelijke regels worden verhelderd en procedures worden gestroomlijnd. Dit levert zowel de gemeente als de burger een besparing op in tijd en geld. De meetbare doelstellingen op dit punt zijn opgenomen in het collegeprogramma 2006–2010: het geheel of gedeeltelijk schrappen of vervangen door minder belastende regels van 25% van de Rotterdamse vergunningen. Dit resultaat is eind 2008 bereikt. In 2010 zal daarenboven de gemeentelijke administratieve lastendruk voor ondernemers met minimaal 15% gedaald zijn. Om de effecten voor de Rotterdamse burger duidelijk merkbaar te maken wordt in 2010 verder gewerkt met als strekking van meetbaar naar merkbaar. Er wordt verder gewerkt aan het wegwerken van de grootste ergernissen bij non–profit–organisaties. Onder verschillende doelgroepen en aan de hand van diverse thema’s wordt de regeldruk verder ingeperkt en waar mogelijk de dienstverlening geïntensiveerd. Ook de administratieve lasten ten gevolge van toezicht en handhaving zullen worden verminderd.
5.7.1.2 Verbetering efficiency en kwaliteit gemeentelijk apparaat Zoals aangekondigd in de Kaderbrief 2009 gaan we de efficiency en kwaliteit van het gemeentelijk apparaat verder verbeteren. Dit zal leiden tot een structurele besparing die oploopt tot € 27 mln vanaf 2012, bovenop de eerder in deze collegeperiode ingeboekte bezuinigingsmaatregelen op bedrijfsvoering. De verbeteringen vinden plaats via de volgende lijnen: Human Resources en Organisatie Er worden maatregelen genomen om de HR-systemen en -processen efficiënter en minder bureaucratisch in te richten. Dit leidt tot besparing op de bestaffing en inhuur. Standaardisatie en versobering van onze arbeidsvoorwaarden moeten leiden tot een oplopende besparing op de bedrijfsvoeringsuitgaven. Beperking inhuur Het inhuren van (dure) externe deskundigheid en interim-management wordt stevig aan banden gelegd. Het overgrote deel van de besparing op de bedrijfsvoering moet worden gerealiseerd door minder kosten voor deze inhuur ten opzichte van de daarvoor begrote bedragen. De kaders van de begrotingen worden daartoe strenger bewaakt en de regel van “inhuur: nee, tenzij…” wordt strikt toegepast. Dienstverlening In de dienstverlening wordt de focus verlegd naar die events die een bijdrage kunnen leveren aan het pareren van de gevolgen van de kredietcrisis en het realiseren van efficiencyverbeteringen. Ook zijn verdere besparingen mogelijk door burgers en ondernemers te stimuleren gebruik te maken van het internet-loket in plaats van het relatief dure fysieke loket. Daarenboven zal de kwaliteit van het (telefonische) Klantcontactcentrum van de gemeente toenemen (zie voor een nadere toelichting. Met deze intensivering is een initiële investering nodig van € 10,2 mln (€ 5,4 mln in 2009 en € 4,8 mln in 2010) en leidt tot een structurele besparing van € 3 mln. Stroomlijning communicatiefunctie Wij hebben al de nodige organisatorische veranderingen ingezet met betrekking tot de communicatiefunctie. Daarnaast kunnen ook materieel efficiencywinsten worden behaald. Stroomlijning juridische functie Binnen de juridische functie kan een verdere kwaliteits- en efficiency slag worden gemaakt door een heldere positionering van de juridische taken en het verbeteren van de doelmatigheid. pagina 212 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Hoogwaardige concernstaf Door de ontwikkeling van de Bestuursdienst tot een hoogwaardige concernstaf zijn op onderdelen efficiencywinsten te behalen. Planning en Control cyclus Verbeterpunten in de planning en control liggen in de overzichtelijkheid van de begroting, de sturing op doelmatigheid, minder complexe financiële relaties binnen het concern, een optimale benutting van concern ICT en de ontwikkeling van informatiegedreven besturing. Shared Service Centres De vorming van de SSC’s levert efficiency resultaten op door vermindering van de ondersteunende functies bij de diensten en door verdergaande standaardisering van het productenpakket en een alternatieve migratie-aanpak. Versnelling zal worden gevonden door de kaderstelling te verstevigen (beleid en kwaliteit), standaardisering leidend te laten zijn, maatwerk tot een minimum te beperken en de financiering van de SSC te vereenvoudigen. Daarnaast vinden nog meer dienstspecifieke verbeteringen van de bedrijfsvoering plaats bij onder meer de diensten SoZaWe, BSD, PZR en GBR.
5.7.1.3 Auditprogramma Ingevolge artikel 213a Gemeentewet is het College verplicht periodiek onderzoek te (laten) verrichten naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde bestuur. In het kader van 213a GW worden in Rotterdam twee typen audits uitgevoerd: de organisatiegerichte audits en de themagerichte audits. De organisatieaudits Medio 2008 is een nieuwe cyclus van organisatieaudits van start gegaan. De audits zijn gebaseerd op het INK-managementmodel. De diensten leveren voorafgaand aan de audit een ‘zelfbeeld’ op. Dat is in INK-termen de positiebepaling van de organisatie zelf. De audit pleegt een review op het dienst eigen beeld. Vanaf 2008 is door de ASR ook een cultuurparagraaf aan de audits toegevoegd. Op grond van de verordening ‘Onderzoeken doelmatigheid en doeltreffendheid gemeente Rotterdam’ moeten alle gemeentelijke diensten eenmaal in de acht jaar aan een audit worden onderworpen. In de tweede helft van 2008 zijn de organisatieaudits van S&R, BSD en GW afgerond. In het voorjaar 2009 zijn de organisatieaudits bij GAR en PZR uitgevoerd. In de tweede helft van 2009 worden de audits uitgevoerd bij Roteb, JOS en SDR. Over de uitkomsten van deze onderzoeken wordt uw raad ultimo 2009 op hoofdlijnen geïnformeerd. In december 2009 wordt het programma voor 2010 vastgesteld. Themagerichte audits De themagerichte audits zijn onderzoeken gericht op de doelmatigheid en/of doeltreffendheid van specifieke beleidsonderwerpen. Het programma van de themagerichte audits wordt halfjaarlijks per brief aangekondigd. Het onderzoek naar Single information, Single audit is naar aanleiding van het COR-advies over de gemeenterekening 2008 in het programma 2009 opgenomen. Voor 2009 stonden de volgende onderwerpen op de agenda: Onderwerp Lokale zorgnetwerken Inburgering WMO Parkmanagement Single information, Single audit
Gereed volgens vastgesteld plan 4e kwartaal 2e kwartaal 2e kwartaal 2e kwartaal 4e kwartaal
Stand van zaken Dit onderzoek is vervallen. Dit onderzoek is gestart. Dit onderzoek is gestart. Dit onderzoek is vervallen. Dit onderzoek is in voorbereiding
Het onderzoek in het eerste kwartaal heeft vertraging opgelopen doordat Audit Services Rotterdam meer capaciteit heeft moeten inzetten op de controle van de jaarrekening dan voorzien. Hierdoor is tevens besloten om het onderzoek naar parkmanagement te laten vervallen. Dit onderzoek neemt veel capaciteit in beslag en behandeld slechts een zeer specifiek onderwerp.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 213
5.7.1.4 Dienstverlening Multichannelbenadering, eventbenadering en basisregistratie Een optimale dienstverlening aan burgers en ondernemers op alle overheidsniveaus is landelijk tot speerpunt benoemd. Met het in 2004 ingestelde programma Dienstverlening is de planmatige verbetering van de dienstverlening binnen de Gemeente Rotterdam ingezet. Uitgangspunt is de vraag van burgers, ondernemers, instellingen en bezoekers naar de diensten van de overheid. Mijlpaal in de realisatie van het dienstverleningsconcept was de vorming van de dienst Publiekszaken per 1 januari 2006, waardoor een andere organisatie van de dienstverlening mogelijk werd. Niet meer via afzonderlijke loketten per dienst, maar via één loket waar burgers, bezoekers en ondernemers vrijwel de gehele gemeentelijke dienstverlening kunnen afnemen. De burger en/of ondernemer kan hierbij zelf kiezen via welke ingang (internet,telefoon, stadswinkel, post/e-mail) hij de gemeente benadert: de ‘multichannel’ benadering. Bovendien worden producten en diensten meer in samenhang (zoals een verhuizing) aangeboden, zodat de burger en/ of ondernemer met één aanvraag kan volstaan, ook wanneer meerdere vergunningen of andere producten nodig zijn: de eventbenadering. Tot slot geldt het uitgangspunt van hergebruik van gegevens: de burger/ondernemer hoeft slechts éénmaal zijn gegevens aan de overheid te verstrekken. Deze worden bij andere aanvragen opnieuw gebruikt. Deze gegevens worden opgeslagen in het stelsel van basis- en kernregistraties. Aanscherping diensverleningsconcept In april 2008 heeft ons college het Masterplan Dienstverlening vastgesteld. Basis voor dit plan is de Visitatie Dienstverlening (oktober 2007) die concludeerde dat het noodzakelijk is een aantal zaken opnieuw, scherper en steviger neer te zetten. Op grond hiervan is de besturing en bevoegdhedenverdeling tussen Publiekszaken Rotterdam en de diensten en deelgemeenten verhelderd. Diensten zijn op basis van de desbetreffende vakinhoudelijke verantwoordelijkheid zelf verantwoordelijk geworden voor de multichannel-ontwikkeling van events. Ook is het dienstverleningsconcept aangescherpt. Doelgroepen, thema’s en specifieke kanalen zijn benoemd voor de doorontwikkeling van het dienstverleningsconcept. Het accent is verlegd van de inrichting van de dienstverleningskanalen naar het herinrichten van processen uitgaande van de vraag van burgers en ondernemers. Doelstelling van het Masterplan Dienstverlening is het in 3 tranches van maximaal 12 maanden ontwikkelen van 20 events. In 2008 is een start gemaakt met een eerste tranche events: ‘Ik ga verhuizen’, ‘Ik ga een onderneming starten’, ‘Ik wil weer aan het werk’, ‘Inzage belastingaanslagen’, ‘Maken afspraak grofvuil’ en ‘Publieksreacties’. Over de voortgang van de uitrol van deze events wordt gerapporteerd via de halfjaarlijkse rapportage dienstverlening. Bij het vaststellen van de tweede tranche events is gekozen voor events die een bijdrage kunnen leveren aan het pareren van de gevolgen van de kredietcrisis. Er is gezocht naar mogelijkheden om efficiency-verbetering en kostenreductie te realiseren binnen het Programma Dienstverlening. In dat kader wordt in 2010 ingezet op de volgende events “Ik heb onvoldoende geld om rond te komen” (efficiency uitkeringsverstrekking), “Ik kan niet aan mijn betalingsverplichtingen voldoen”, “Ik ga naar school”(efficiency leerplichtregistratie) en ook wordt het event “Ik ga een onderneming starten” verder uitgebreid met een herontwerp van processen die betrekking hebben op de aanvraag en verlening van vergunningen. Naast de genoemde events wordt in 2010 ook ingezet op het herontwerp van Vergunningsprocessen, Parkeerprocessen en Burgerzakenprocessen. Rotterdam meest klantvriendelijke gemeente Rotterdam werd in 2009 door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgeroepen tot meest klantvriendelijke gemeente van Nederland. In 2009 vond ook een landelijk Klanttevredenheidsonderzoek Benchmarking Publiekszaken plaats. Rotterdam heeft hierin met een gemiddelde van 7,9 voor de fysieke (balie) dienstverlening bovengemiddeld gepresteerd (gemiddelde cijfer was 7,7). Ondanks deze mooie resultaten zal aan verbetering gewerkt blijven worden. In 2010 wordt werk gemaakt van de wachttijden bij de balies van de stadswinkels. De servicenormen worden sinds 2009 bij alle gemeentelijke diensten gemonitord. De ontwikkelpunten die daaruit naar voren komen worden de komende tijd uitgevoerd. Met name wordt ingezet op het verbeteren van het terugbelgedrag van Rotterdamse ambtenaren. Doorontwikkeling KCC/Realisatie 14010 In april 2005 is het centrale servicenummer (1-Tel) van start gegaan. Inmiddels maken alle diensten en drie van de twaalf deelgemeenten gebruik van het centrale servicenummer. Begin 2010 wordt al het telefoonverkeer van Sozawe (dus ook de telefoontjes van klanten van Sozawe), alle grof vuil afspraken en alle telefoontjes over de omgevingsvergunning door het Klantcontactcentrum van de gemeente Rotterdam beantwoord. In juni 2008 is voor de invulling van het callcenter, vanuit Roteb, Ro!Entree opgericht. Sinds april 2009 wordt de dienstverlening van het contactcenter volledig door Ro!Entree geleverd. Ro!Entree heeft als nevendoelstelling Rotterdammers met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Een aantal van deze mensen wordt ingezet voor het gemeentelijke Klantcontactcentrum. Deze medewerkers ontvangen aanvullende training en begeleiding. Hiervoor won de gemeente Rotterdam met Ro!Entree in 2009 de nationale contactcenter award in de categorie social responsability.
pagina 214 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Op 14 oktober 2009 wordt, in lijn met het landelijke beleid rondom “Overheid geeft Antwoord”, het nieuwe gemeentelijke telefoonnummer uit de landelijke 14000 reeks gelanceerd. Via dit nummer kunnen burgers en ondernemers in toenemende mate tevens informatie van de Rijksoverheid verkrijgen. Deze overgang (van het gratis 0800 nummer naar het betaalde 14010-nummer) brengt een hogere kwaliteitsverwachting van burgers en ondernemers met zich mee. Uiteindelijk doel is om uiterlijk in 2015 (conform het landelijk concept Antwoord@) 80% van de vragen van de overheid in het gemeentelijke Klantcontactcentrum direct in het frontoffice te kunnen afhandelen. Om het KCC op het vereiste kwaliteitsniveau te brengen wordt in 2010 ingezet op de volgende activiteiten: a) Bellers vaker direct antwoord geven zonder doorverbinden, door verbetering van de kennisbank. b) Voorkomen dat mensen meerdere malen moeten bellen met dezelfde vraag of hetzelfde probleem door implementatie van Customer Relationship Management (vastleggen van de klantgegevens en klanthistorie). c) Direct een deskundige aan de lijn door intelligente IVR (interactive voice response): Door middel van een intelligente IVR kunnen telefoongesprekken worden gerouteerd naar vaste groepen. Op deze wijze kan specialistische kennis beter belegd worden, hetgeen resulteert in een kwalitatief betere afhandeling. d) Verbetering van de afhandeling in de tweede lijn bij diensten en deelgemeenten door een betere bereikbaarheid en verbeterde kwalitatieve afhandeling. e) Implementeren van email-behandeling in het KCC. Dit houdt in dat het huidige emailadres
[email protected] vervangen wordt door een webformulier, De vragen die burgers stellen kunnen direct worden beantwoord door het Klantcontactcentrum door gebruik te maken van dezelfde kennisbank als die van de telefonie. Doelstelling eind 2010 om 80% van de email direct te beantwoorden. Zodoende krijgen burgers binnen 24 uur antwoord op hun email. Stadswinkels Door een netwerk van stadswinkels, krijgt de burger de beschikking over een fysiek loket in zijn directe nabijheid. Alle Rotterdammers kunnen hierdoor in de eigen buurt terecht voor informatie en voor het aanvragen van vergunningen, documenten en bijvoorbeeld bijzondere bijstand. In februari 2006 is de eerste stadswinkel geopend (Hoek van Holland). Inmiddels zijn overal in de stad stadswinkels opgezet. In een aantal deelgemeenten is de opening van de stadswinkels nog niet afgerond. Als gevolg van nieuwbouw op de locaties IJsselmonde en Hillegersberg, moet realisatie van stadswinkels in deze deelgemeenten worden uitgesteld. In 2009 is een aanvang gemaakt met de introductie van de inhoudelijke elementen van het stadswinkelconcept in deze deelgemeenten. In 2010 krijgt dit een vervolg. Een besluit over de ontwikkeling en fysieke totstandkoming van stadswinkels in Hilligersberg en IJsselmonde wordt derhalve op een later moment betrokken bij de herhuisvesting van de betreffende deelgemeentekantoren. De stadswinkels in Overschie en Rozenburg worden in 2010 opgeleverd. De huidige stadswinkels Charlois en Prins Alexander zullen in 2010 uitgroeien tot stadswinkels L. Hiervoor is structurele ophoging van het deelgemeentefonds noodzakelijk voor deze deelgemeenten. Nodig voor de bekostiging van de vrijdagavond en zaterdagopenstelling en voor het extra uitbreiden van het productenassortiment. PZR zal hierin samen met de deelgemeenten optrekken. In 2014 zal PZR in het nieuwe stadskantoor gehuisvest worden. Zo ook Stadswinkel Centrum die dan als een Stadswinkel XL zal worden neergezet. In 2010 volgt PZR de ontwikkelingen van het nieuwe stadskantoor en participeert zonodig in de trajecten hieromtrent. Elektronische dienstverlening De uitbreiding en verbetering van de elektronische dienstverlening krijgt vorm in het digitale internetloket (E-loket). De burger/ ondernemer/instelling/bezoeker heeft zo vanaf elke gewenste locatie via een internetverbinding toegang tot de gemeentelijke dienstverlening. Het aanbod aan elektronische dienstverlening is specifiek toegesneden op de persoonlijke situatie aan de hand van bij de overheid bekende gegevens. Een vervolgcontact dat meer specifieke kennis of persoonlijk contact vraagt, wordt doorgeleid naar die plek binnen de gemeente waar de benodigde specialistische kennis aanwezig is. Onderdeel van het E-loket is “Mijn Loket”: een extra service waarmee de burger/ondernemer een op de persoonlijke situatie toegesneden aanbod aan gemeentelijke dienstverlening kan afnemen. Voorjaar 2009 is na Mijn Loket voor burgers, ook Mijn Loket voor bedrijven gelanceerd op www.rotterdam.nl. Nu kunnen burgers en ondernemers via DigiD 24 uur per dag veilig en snel zaken doen met de gemeente Rotterdam. Zo kunnen zij ondermeer subsidies, vergunningen, belastingen en andere gemeentelijke producten regelen, aanvragen en betalen. Ook biedt het systeem een online inzicht in de status van aanvragen. De ontwikkeling van het E-loket gaat in 2010 door en moet een belangrijke bijdrage leveren aan het stimuleren van burgers en ondernemers om in toenemende mate gebruik te gaan maken van het goedkopere internet-kanaal ten opzichte van het duurdere fysieke loket. Om kanaalsturing succesvol in te zetten is immers een goed, snel en betrouwbaar E-loket met voldoende functionaliteit een absolute randvoorwaarde.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 215
Klantenservice De gemeentebrede Klantenservice (m.n. klachtenbehandeling), staat nog aan het begin van de ontwikkeling en is onderdeel van het KlantContactCentrum. Uit oogpunt van klantvriendelijkheid is de (gemeentelijke) klantenservice onmisbaar, maar ook omdat van uit de klantenservice belangrijke input geleverd kan worden voor kwaliteitsverbetering (bijvoorbeeld op gebied van servicenormen). De afstemming tussen Klantenservice enerzijds en het KlantContactCentrum van Publiekszaken en de specialistische dienstverleners van andere organisaties anderzijds (waaronder ook burgerzaken) vraagt nog veel aandacht. De ontwikkeling en implementatie van dit nieuwe onderdeel zal door Publiekszaken worden uitgevoerd in 2010. In 2010 wordt ingezet op: a) Proactieve dienstverlening: de burger/ondernemer wordt vooraf (elektronisch) geïnformeerd indien bijvoorbeeld het paspoort of rijbewijs verloopt. b) Elektronische verstrekking. Het E-loket biedt reeds de mogelijkheid diensten aan te vragen (bijvoorbeeld een uittreksel GBA). Het uittreksel wordt nu ook digitaal ondertekend en elektronisch verstrekt aan de burger. Dit resulteert in een tijdsbesparing voor de burger en minder druk op de fysieke loketten. c) ‘Eenmalig bevragen, meervoudig gebruiken’, waaronder volledige prefill van formulieren. Dit levert in de backoffice in potentie een enorme tijdsbesparing op, die ruimschoots opweegt tegen de kosten. d) Doorontwikkeling E-loket en integratie van klantonderzoek in E-loket. Voorgesteld wordt in 2010 invulling te geven aan feedback van de burger als een integraal onderdeel van het E-loket. e) Aansluiting op landelijke ontwikkelingen (Persoonlijke Internet Pagina, webrichtlijnen). In 2010 komt ook de Gemeenschappelijke Machtigingsvoorziening (GMV) van DigiD ter beschikking waarmee burgers anderen kunnen machtigen voor elektronische dienstverlening. In 2010 wordt bovendien aangesloten op de GBA-V (landelijk GBA). Hierdoor is ook prefill mogelijk wanneer nietRotterdammers van de Rotterdamse E-dienstverlening gebruik willen maken. Kanaalsturing Aan kanaalsturing is al ten tijde van de vaststelling van het Masterplan Dienstverlening een belangrijke rol toegekend, waar het gaat om de realisatie van inverdieneffecten. Door sturing van burgers en ondernemers van het relatief dure fysieke loket naar het goedkope internetloket zijn en worden bij de diensten besparingen ingeboekt die in 2013 oplopen tot ruim 135 FTE in het frontoffice. Het positioneren van het E-loket als primair dienstverleningskanaal sluit aan op het overheidsbeleid. Zoals onder elektronische dienstverlening al gesteld, is een goed, snel en betrouwbaar E-loket met voldoende functionaliteit een absolute randvoorwaarde om kanaalsturing succesvol in te kunnen zetten. Dit vereist investeringen in het doorontwikkelen van het E-loket, maar ook de inzet van andere instrumenten van kanaalsturing, zoals differentiatie in tarieven en afhandeltermijnen.en in de stadswinkels meer op afspraak werken. Dit betekent voor de burger goedkopere en snellere dienstverlening bij gebruik van het E-loket en kortere wachttijd in de stadswinkels door de mogelijkheid om op afspraak te komen. Daarnaast is een goede communicatie- en marketingcampagne van belang om het gebruik van internet en internetdienstverlening te promoten. Ten opzichte van de andere G4 steden scoort Rotterdam immers nog steeds laag in het gebruik van het internetkanaal, terwijl uit onderzoek blijkt dat 46% een voorkeur heeft voor het afhandelen van (een deel van de) zaken met de gemeente via internet.
5.7.1.5 Chief Information Officer (CIO) Wij hebben de ontwikkeling, de implementatie en het beheer van de concern bedrijfsvoeringssystemen eind 2008/begin 2009 laten doorlichten. Deze doorlichting heeft tot het inzicht geleid dat de sturing en de beheersing van de informatievoorziening en de ICT (visiestrategie-beleid-uitvoering) op dit moment niet toereikend is ingericht. Daardoor wordt het steeds moeilijker om doelstellingen die afhankelijk zijn van ICT te realiseren. De complexiteit, dynamiek en afhankelijkheid van informatievoorziening en ICT vereisen visie en leiderschap, strategische en tactische controle, heldere verantwoordelijkheden, doordachte ontwerpen van processen en systemen en een verantwoorde inzet van beschikbare middelen en implementatiekracht. Om adequaat richting te kunnen geven aan de verbetering van informatiemanagement en ICT is centrale besturing noodzakelijk. Programmamanagement wordt steeds vaker erkend als een belangrijk instrument dat daar een effectieve, systematische en motiverende bijdrage aan kan leveren. Daarom hebben wij besloten per 01–08–09 een CIO te benoemen, ondersteund door een programmabureau. De CIO opereert op directieniveau met mandaat van het college. De CIO heeft als opdracht de sturing van en de regie op de informatievoorziening en ICT zodanig te verbeteren dat beleidsdoelstellingen adequaat worden ondersteund, projecten op tijd, binnen budget en met gewenst resultaat worden uitgevoerd en de ICT-beheerorganisaties een efficiëntere en effectievere werkomgeving ondersteunen. pagina 216 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Dat is ambitieus gezien het politiek-bestuurlijke krachtenveld, de complexiteit van de I- en ICT-omgeving, de taaiheid van de verander- en vernieuwingsopgave en de veelheid aan projecten en initiatieven. Het doel van het programma is om eind 2011 de belangrijkste voorwaarden vervuld te hebben voor het verkrijgen van grip en regie op de informatievoorziening en de ICT-omgeving van de gemeente. Op bestuurlijk niveau is de verantwoordelijke wethouder in staat de ambtelijke organisatie aan te sturen en verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. De ambtelijke leiding (gemeentesecretaris en CIO) verzorgt daartoe de centrale sturing op de voorwaarden die nodig zijn voor de adequate inzet van informatievoorziening en ICT in de primaire en ondersteunende processen. De adequate inzet zelf is de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke diensten. Daar hoort ook expliciet het management van ICT-projecten bij. Hieronder is de programma organisatie schematisch weergegeven:
CIO: Adjunct directeur met mandaat College
Programmabureau CIO: ICT en informatievoorziening
Domein beleid & kaderstelling
Domein ontwikkeling
Domein beheer & uitvoering
Het domein Beleid en kaderstelling omvat de functionele aansturing van de afdeling OIM van DMC en de informatiemanagers bij alle takken van dienst of clusters (bijv. fysiek en sociaal). Alle projecten m.b.t. de concern bedrijfvoeringssystemen vallen onder het domein Ontwikkeling. Tot het domein Beheer en uitvoering worden gerekend, de Servicedienst (KCR, SSC-ICT), GW-ICT, etc. incl. de informatiemanagers bij de diensten. Er is op deze domeinen sprake van een functionele relatie waarbij de CIO als opdrachtgever optreedt. De CIO zet het beleid en de kaders uit, stuurt op de samenhang en kwaliteit van informatievoorziening en ICT-ontwikkelingen, verzorgt de projectportfolio en is opdrachtgever voor concernbreed ICT-beheer. De benoeming van de CIO en de versteviging van de aansturing van de ICT ontwikkeling heeft gevolgen voor de ICT planning van de concernsystemen. Tot medio 2010 voeren wij voor de lopende projecten een zogenaamd “no-regret- scenario”. Ontwikkelingen die als onvermijdelijk beschouwd moeten worden, bijvoorbeeld om te voldoen aan een wettelijke verplichting, gaan onverminderd voort. Voor andere (lopende) projecten zal op basis van een business case – opnieuw nut en noodzaak bepaald worden. In het najaar van 2009 vindt deze herprioritering voor het eerst plaats onder regie van de CIO. Het is daarom op het moment van het opstellen van de begroting nog niet mogelijk om per project of systeem aan te geven wat de benodigde middelen zijn. Goedgekeurde projecten zullen onder regie van de CIO verder tot ontwikkeling worden gebracht.
5.7.1.6 Shared Service Centra In 2008 zijn de eerste SSC’s opgeleverd, het SSC Inkoop en het SSC Facilitair. De focus van deze twee SSC’s zal ook in 2010 liggen op de verdere kwaliteitsverbetering, productontwikkeling en de bijdrage van deze SSC’s aan de besparingsdoelstellingen. Een belangrijke stap voor het SSC Inkoop is de invoering van Oracle I-procurement in 2009 geweest. Door de invoering hiervan heeft dit SSC een stap voorwaarts gezet in de beheersing van het inkoopproces binnen het concern. Pas na concernbrede invoering kan het SSC aan zijn rol op een efficiënte en effectieve wijze uitvoering geven. Met ingang van 2010 wordt een nieuwe financieringsstructuur voor het SSC Inkoop en Facilitair ingevoerd. De reeds ingeboekte besparingen worden vooraf geïncasseerd bij de diensten. Hierdoor hoeven zij geen fee meer te betalen op de diverse pakketten. Bij het SSC PSA zullen de laatste diensten aansluiten per 1 oktober 2009. Tevens zullen alle personeelsdossiers in 2009 gedigitaliseerd worden. In 2010 zal een verdere uniformering van de werkprocessen binnen het Concern worden opgepakt en zullen de eerste besparingen gerealiseerd worden.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 217
De diensten welke nog geen gebruik maken van het SSC ICT, evenals een aantal deelgemeenten zullen, in 2010 aansluiten bij het SSC ICT. Zowel de huidige als de nieuwe klanten zullen in 2010/2011 geleidelijk overgaan op het gebruik van de nieuwe concern ICT infrastructuur. In verband met de vorming van het GMT-fysiek en de daaruit voortvloeiende wens een aantal ondersteunende taken eerst te integreren, is besloten deze diensten vanaf 2012 te migreren naar het SSC ICT. De diensten Gemeentewerken, OBR en dS+V hebben daarbij de verantwoordelijkheid de ingeboekte besparingen te realiseren. Naast deze Shared Service Centra is in 2009 gestart met een SSC Financiën voor de deelgemeenten. Dit wordt opgezet door de Servicedienst en zal, nadat de deelgemeenten en de diensten over zijn worden toegevoegd aan het SSC.
5.7.2 Financieel beheer en beleid 5.7.2.1 Planning & Control Ter voorbereiding op de nieuwe collegeperiode zullen de nodigde verbeteringen met betrekking tot de planning & controlcyclus in gang worden gezet. Verbeterpunten in de planning en control liggen in de overzichtelijkheid van de begroting, de sturing op doelmatigheid, minder complexe financiële relaties binnen het concern, een optimale benutting van concern ICT en de ontwikkeling van informatiegedreven besturing. Inzichtelijkheid en doelmatigheid In de “nieuwe” begrotingsopzet zal nadrukkelijker aandacht worden besteed aan de samenhang tussen doelen, inspanningen en middelen. Doel is de afwegingsmogelijkheden van uw raad te verbeteren, een beter zicht te krijgen op de doelmatigheidsontwikkeling en de verantwoording transparanter te maken. Financiële relaties binnen het concern Ook zullen de begrotingsproducten “netto” gepresenteerd gaan worden, geschoond van interne verrekeningen. Hiermee geven wij uitvoering aan de door uw raad aangenomen motie. Ter voorbereiding worden de interne verrekeningen in beeld gebracht en wordt bezien op welke wijze de interne facturenstroom kan worden verminderd en beter gestroomlijnd. Concern ICT Voor de ontwikkelingen met betrekking tot de concern ICT wordt verwezen naar 1.4. Informatiegedreven besturing Ook de kwaliteit en effectiviteit van de interne planning & control zal kritisch worden bezien. Gedacht kan worden aan een verbeterde sturingswaarde van de managementcontracten, meer effectieve verantwoordingsgesprekken en snellere beschikbaarheid van informatie. Controleerbaarheid De ervaringen van de afgelopen jaren en de diverse rekenkamer onderzoeken (resultaten tellen) hebben geleid tot een behoorlijke verbetering van de registratie en de controleerbaarheid van de informatie. In de nieuwe begrotingsopzet zal op deze weg worden voortgegaan. Bij het formuleren van de targets zal de meetbaar en controleerbaar een nadrukkelijke voorwaarde zijn.
5.7.2.2 Jaarverslag 2009 Alhoewel de accountant een goedkeurende verklaring heeft afgegeven bij het Jaarverslag 2008 een goedkeurende verklaring, heeft het traject 2008 zich gekenmerkt door een forse vertraging. In overleg met de Commissie tot Onderzoek van de Rekening zullen wij de benodigde maatregelen nemen om te borgen dat, naast de in gang gezette kwaliteitsverbeteringen, het jaarverslag tijdig zal worden aangeleverd. De diensten met tekortkomingen krijgen hebben de opdracht gekregen een verbeterplan op te stellen voor de jaarrekening 2009. In lijn met de aanbeveling van de COR worden zoveel mogelijk controlewerkzaamheden naar voren geschoven; de interim controle, afstemming van interne vorderingen en schulden, de SISA rapportage en de controleerbaarheid van de collegeprioriteiten. De externe accountant doet in zijn rapport daarnaast enige aanbevelingen met betrekking tot de opzet van de controletoren en de opzet en uitvoering van de controle van de ASR. Wij hebben met belangstelling kennis genomen van deze aanbevelingen en zullen deze betrekken bij de in gang te zetten verbeteracties. De aanbevelingen van de Commissie tot Onderzoek van de Rekening (COR) bij het Jaarverslag 2008 zijn door Raad overgenomen en zullen hun weerslag krijgen in het jaarrekeningproces 2009.
pagina 218 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
5.7.2.3 Toezicht op deelgemeenten en gemeenschappelijke regelingen Op grond van de bestaande regelgeving dienen deelgemeenten de begroting en jaarrekening ter goedkeuring aan het college voor te leggen. De begrotingen 2009 van de deelgemeenten zijn beoordeeld, waarbij speciaal gelet is of voldaan wordt aan de wettelijke voorschriften en aan de gemeentelijke afspraken die bij het afsluiten van de package deal SenR in 2007 zijn gemaakt. Het resultaat van de toetsing is dat de deelgemeentelijke begrotingen per saldo tot een positieve beoordeling hebben geleid, met een aantal kanttekeningen die voor de toekomst tot verdere verbetering kunnen leiden. Alle deelgemeenten beschikken over een sluitende begroting voor 2009 met over het algemeen voldoende weerstandsvermogen. Inmiddels is het onderzoek van de gemeentelijke Rekenkamer naar de financiële verantwoording van deelgemeenten afgerond. Algehele conclusie van het onderzoek voorzover dat het toezicht op de deelgemeenten betreft is dat de regelgeving waaraan deelgemeenten moeten voldoen en de criteria, waarop het toezicht is gebaseerd, duidelijker moet worden geregeld. De aanbevelingen zijn meegenomen in de voorstellen voor aanpassing van de regelgeving voor deelgemeenten en de vast te stellen kadernota Financieel toezicht. Tevens wordt in deze voorstellen meegenomen het standpunt van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de begrotingen en jaarrekeningen van de deelgemeentelijke besturen door de gemeenteraad dienen te worden vastgesteld omdat deze bevoegdheid overeenkomstig artikel 156, lid 5 van de Gemeentewet niet kunnen worden gedelegeerd. De herijking en evaluatie van het Deelgemeentefonds is in juli 2009 afgerond. Het eindrapport “Bekend maakt bemind” wordt de Raad najaar 2009 ter behandeling worden voorgelegd. In de voorstellen is rekening gehouden met alle ontwikkelingen die gaande zijn als het gebiedsgericht werken, de invoering van de Rotterdamse Stijl in de buitenruimte en de gevolgen van de wet Maatschappelijke Ondersteuning. Ook is er aandacht voor verlichting van de verantwoordingsdruk voor deelgemeenten door onder andere een gewijzigde verantwoording van budgetten naar de organisatie waar de daarop betrekking hebbende taken worden uitgevoerd. Daarnaast wordt in het traject Wij Kunnen Zoveel Beter getracht tot betere overlegstructuren te komen met de deelgemeentelijke organisaties en de relatie opdrachtnemer - opdrachtgever scherper aan te zetten. Met de gemeente Rozenburg wordt de samenvoeging met de gemeente Rotterdam op 18 maart 2010 en de positie als deelgemeente in financiële en beleidsmatige zin verder voorbereid. Gemeenschappelijke regelingen De gemeente Rotterdam neemt deel in een veelheid van gemeenschappelijke regelingen (zie hiervoor ook de paragraaf Deelnemingen). Deze zijn zeer verschillend in aard en omvang hetgeen eisen stelt aan de inrichting van de beleidstaken en het financiële beheer. In dat kader is sinds enkele jaren een regionale werkgroep financiële sturing gemeenschappelijke regelingen actief waarin de gemeente participeert. De werkgroep houdt zich onder andere bezig met de jaarlijkse trendmatige budgetaanpassing van deze organisaties en het uitbrengen van adviezen aan de deelnemende gemeenten over financiële aspecten en vraagstukken die verbonden zijn aan de gemeenschappelijke regelingen. Binnen de gemeente is er nog steeds het voornemen om het financiële beleid ten aanzien van gemeenschappelijke regelingen en het toezicht daarop scherper aan te zetten.
5.7.3 HR-beleid 5.7.3.1 De flexibele organisatie Het college wil een ambtelijke organisatie dat in staat is om steeds die prestaties te realiseren die in de stad gevraagd worden. Een organisatie die adequaat inspeelt op politiek-bestuurlijke en bedrijfskundige vraagstukken en die constructief samenwerkt. Dat vereist zowel aanpassingsvermogen aan externe omstandigheden als intern verandervermogen. Zodat medewerkers snel en flexibel kunnen worden ingezet als dat nodig is en waar dat nodig is. Zonder dat daarvoor fundamentele verandering in de bedrijfsvoering nodig is. Daarvoor is niet alleen de nodige kennis, kunde en ervaring nodig, maar ook betrokkenheid, het interactief gericht te zijn op het behalen van resultaten en het werken met onze nieuwe cultuurwaarden: openheid, verantwoordelijkheid, professionaliteit, samenwerking en vertrouwen.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 219
5.7.3.2 HR-strategie Met het oog op meer organisatieflexibiliteit professionaliseren we de komende jaren mens én organisatie. Daarbij stellen we ons als goed werkgever steeds de vraag: “hoe kunnen we als organisatie het beste presteren én er tegelijkertijd voor zorgen dat medewerkers gemotiveerd, tevreden en gekwalificeerd zijn?”. Het antwoord ligt besloten in de vier focuspunten van onze HR-strategie, namelijk met: 1. leiderschap en management geïnspireerd door de éénconcerngedachte; 2. een omvang en kwaliteit van het personeelsbestand dat bijdraagt aan het leveren van gewenste prestaties; 3. een flexibele en efficiënte arbeidsorganisatie die met minimale discontinuïteit mee-verandert met in- en externe ontwikkelingen; 4. arbeidsvoorwaarden die medewerkers aantrekken, motiveren en binden.
5.7.3.3 Eén werkgeverschap Het overkoepelende thema van de HR-strategie is Eén werkgever. De punten waarmee ook in 2010 aan het éénwerkgeverschap invulling wordt gegeven zijn: 1. plaatsingen in generieke functies in het functiehuis; 2. één set arbeidsvoorwaarden die gelden voor het gehele concern; 3. het minimaliseren van bureaucratie bij overplaatsingen. Na invoering van het concernbrede functiehuis in het tweede kwartaal van 2010, inclusief de waardering en de aanpassing van regelgeving en de procedures die daarbij hoort, worden medewerkers niet meer geplaatst op een specifieke functie, maar op een generieke functie. Met de bouw van het functiehuis zijn 4000 individuele functiebeschrijvingen ondergebracht in acht functiefamilies en 91 generieke functies, die zijn voorzien van competenties en kwalificaties c.q. functievereisten. In de loop van 2010 wordt het beheer verder geborgd. Met één set arbeidsvoorwaarden zijn er bij overplaatsingen geen arbeidsvoorwaardelijke verschillen tussen diensten meer (zie ook paragraaf 3.7). Op deze manier worden aanstellingen onafhankelijk van taken en dienstspecifieke regelingen. En wordt het makkelijker om iemand ander werk te geven en/of ergens anders te werk te stellen (flexibel in te zetten). Procedures en bedrijfsprocessen worden hierop (efficiënter en minder bureaucratisch) ingericht (zie daartoe ook paragraaf 1.2).
5.7.3.4 Leiderschap en management Leiderschap en voorbeeldgedrag vormen samen dé hefboom voor organisatie- en cultuurverandering. Het zijn bij uitstek de leidinggevenden die nut en noodzaak voor verandering en verbetering moeten creëren. In de praktijk van alledag vraagt dat om een tweeledige manier van leidinggeven die neerkomt op zowel beheersen en consolideren (management) als op kunnen veranderen (leiderschap). Waarbij ook de context van de politiek-bestuurlijke dimensie en de concernontwikkelingen goed moet worden meegenomen. Activiteiten richten zich in 2010 onder andere op het maken van één leiderschapsprofiel per managementcategorie en op de systematische selectie en ontwikkeling van leiderschap. Daarbij wordt gebruik gemaakt van programma’s zoals het ManagementDoorstroom-Programma, het Kandidatenprogramma (voor directorabelen) en van leiderschaps-programma’s in samenwerking met de overige G4-gemeenten (o.a. Transtad) en het leiderschapprogramma Topkader. Daarnaast blijkt ook functieroulatie (te starten in de top en subtop) een goede mogelijkheid om dienstoverstijgend te denken en te doen en zo de concerngedachte verder uit te werken. Dit komt de ontkokering en flexibiliteit ten goede. Een op deze wijze gedeelde (management-)cultuur bevordert de synergie van het gemeentelijk apparaat. Daarnaast is de ambitie voor 2010 gericht op de verdere implementatie van de nieuwe beoordelings- en beloningssystematiek voor het topkader, de potentieelschouw en het talentmanagement. Verder wordt ingezet op een aansluitende MD/loopbaanontwikkeling voor nader te bepalen sleutelposities binnen de organisatie. Het gaat daarbij ook om het intensiveren van de samenwerking met de P&O-afdelingen van de diverse diensten. Uitgangspunt is om gezamenlijk, pro-actief en openstaand voor actuele ontwikkelingen, te werken aan een consistente HR/MD-aanpak. In het streven naar de bijhorende ontwikkeling, flexibiliteit en reductie van externe inhuur zal o.a. in samenwerking tussen de afdeling Management development en het Bureau Rotterdams Interim Management (BRIM) een kwalitatief hoogwaardige pool worden gevormd van managers die zich op grond van hun expertise tijdelijk elders in het concern kunnen inzetten, waarbij zowel de organisatie als betrokkenen zelf zich kunnen versterken.
pagina 220 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
5.7.3.5 Omvang en kwaliteit van het personeel Ook in 2010 is de focus enerzijds gericht op het optimaal faciliteren en kwalificeren van zittende medewerkers en anderzijds op het aantrekken van voldoende gekwalificeerd personeel. In dat licht blijven opleiden en ontwikkelen, resultaatgerichtheid en het verbeteren van ons imago en onze wervingskracht op de arbeidsmarkt speerpunten. Belangrijke HR-activiteit in 2010 is de kwalitatieve aanscherping van de minimaal twee gesprekken per kalenderjaar tussen leidinggevende en medewerker in het kader van onze gesprekscyclus. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de gesprekscyclus door de ASR (4de kwartaal 2009) wordt besloten welke impuls daarvoor nodig is. Andere bestaande activiteiten die in 2010 worden voortgezet zijn: – profilering van de gemeente Rotterdam op de arbeidsmarkt als aantrekkelijke werkgever; – de realisatie van stages en traineeships voor hoog opgeleide jongeren; in 2010 zullen wederom 40 trainees actief zijn binnen de organisatie; – het waarborgen van voldoende diversiteit door actief gebruik van onze diversiteitsindex en in relatie daarmee de inbedding van leeftijdsbewust personeelsbeleid; – implementatie van ons opleidingsbeleidskader Met meesters van doen, inclusief de introductie van opleidingsplannen per dienst; – het concernbrede introductieprogramma voor nieuwe medewerkers; – het vergroten van de inzetbaarheid en mobiliteit van medewerkers. Onder het laatste punt valt de aanpak van met name de herplaatsersproblematiek. In 2009 zijn de inspanningen gericht op die diensten met percentage van 2% of meer herplaatsersproblematiek ten opzichte van de formatie. Op basis van deze ervaringen wordt in een Rotterdamse aanpak geformuleerd met nadruk op managementgestuurde mobiliteit. Waarmee in 2010 niet alleen boventalligheid door herplaatsing voorkomen moet worden, maar waarmee ook de doorstroom tussen diensten in het algemeen wordt bevorderd.
5.7.3.6 Realisatie van stageplekken en werkervaringsplaatsen De normen vanaf 2010 zijn dat er structureel 1.000 stageplekken en werkervaringsplaatsen ingevuld worden, waarvan 420 voor hoog opgeleiden, 520 op middelbaar niveau en lager en 60 werkervaringsplaatsen en taalstages. Er is een trainingsaanbod voor medewerkers die stagiairs in deze specifieke doelgroep gaan begeleiden. Voor een goede inbedding van het concernbrede stagebeleid in 2010 wordt de rol van Stageplaza Rotterdam als centraal punt in de uitvoering versterkt en naar stageverleners en externe partijen toe herkenbaarder gemaakt.
5.7.3.7 Waardering en rechtvaardige beloning De Rotterdamse arbeidsverhouding, de betrekking werkgever versus werknemer, kenmerkt zich niet alleen door goed werkgeverschap (zie paragraaf 3.2.) maar ook door goed werknemerschap. In de arbeidsverhouding staan transparantie en wederkerigheid (wederzijdse rechten en plichten) centraal, zodat het voor medewerkers duidelijk is wat we als concern willen, welke rollen en verantwoordelijkheden daarbij horen, welke bijdragen worden verwacht en wat daar tegenover staat, namelijk: uitdagend werk, mogelijkheden voor zelfontwikkeling, een prettige en veilige werkomgeving, een prestatie-afhankelijke beloning en goede secundaire arbeidsvoorwaarden. In 2010 worden in het Georganiseerd overleg met de bonden de onderhandelingen over de overgang van het huidige Ambtenarenreglement Rotterdam (AR) naar de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) van de sector gemeenten voortgezet. Streven is om deze standaardisatie in 2011 in één keer gerealiseerd te hebben. Het wegvallen c.q. aanpassen van regelingen in het huidige AR moet in 2011 leiden tot een besparing op de bedrijfsvoeringsuitgaven. Om inzicht te houden in de waardering van medewerkers voor de wijze waarop de organisatie haar werkgeverschap invult, is in 2009 voor de tweede keer het concernbrede Medewerkerstevredenheidsonderzoek.(MTO) gehouden. Op basis van de uitkomsten worden vóór 2010 op alle niveaus binnen de organisatie afspraken gemaakt over te realiseren verbeterpunten. Dit krijgt een vertaling in de managementcontracten 2010 van de diensten.
5.7.3.8 Ziekteverzuimbeleid Voor wat betreft het beleidskader Arbeidsomstandigheden, Verzuim en Re-integratie blijft in 2010 de nadruk liggen op het voorkomen en terugdringen van het ziekteverzuim met als doel een verzuimpercentage van 5,5 procent en een verzuimfrequentie van 1,5 of lager. Om de daling effectief te sturen zal met de diensten overlegd worden over dienstspecifieke aanpakken in de vorm van arbojaarplannen, inclusief van de dienstspecifieke situatie afgeleide verzuimnormen die aan de daling moeten bijdragen.
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 221
5.7.4 Personele kengetallen 5.7.4.1 Formatie en formatiekosten De formatie van de gemeente Rotterdam is de optelsom van alle fte’s bij diensten. De formatie van de deelgemeenten maakt geen deel uit van deze bedrijfsvoeringsparagraaf. Met het oog op de noodzakelijke flexibele inzet van capaciteit werkt de gemeente Rotterdam met een schatting van de formatieomvang die voor de komende periode noodzakelijk is. Diensten kunnen dus binnen hun budget en op basis van vastgestelde regels hun formatie aan de behoefte aanpassen. De samenstelling van de formatie (soorten functies) kan dus ook variëren. Rotterdam stelt prioriteit aan de directe inzet van de capaciteit en beperkt zijn overhead en beheerst de groei van zijn formatie. Dit op voorwaarde dat de noodzakelijke werkzaamheden zo goed en snel mogelijk worden uitgevoerd. De personele inzet van de gemeente blijft niet beperkt tot de eigen medewerkers. Naast allerlei vormen van samenwerking, huurt de gemeente ook externen in. Het beleid ten aanzien van inhuur externen is één van de speerpunten van de bedrijfsvoering.
5.7.4.2 Omvang formatie De in te zette formatie van de gemeente Rotterdam voor 2010 wordt begroot op 13.185 fte’s. Dit is exclusief de formatie bij deelgemeenten en exclusief medewerkers met een WSW-achtergrond. De begrote formatie zal in vergelijking met die van 2009 groeien van 12.857 naar 13.185 fte’s. Dit is een groei met 328 fte’s (2,6%).
Aantal fte’s (afgerond)
jaarverslag 2008 12.483*
begroting 2009 12.857
begroting 2010 13.185
* Op basis van sociaal jaarverslag 2008
De verwachte groei komt voor rekening van diensten: Gemeentewerken, JOS, GGD, Publiekszaken, Servicedienst en Gemeentearchief, vanwege beleidsintensiveringen en in dienstneming van medewerkers die anders ingehuurd zouden worden. Krimp is er bij de Bestuursdienst, dS&V, Gemeentebelastingen, OBR en Roteb, vanwege realisatie taakstellingen en automatisering. Voor een nadere specificatie verwijzen wij naar bijlage 7.
5.7.4.3 Ontwikkeling personeelskosten De personeelskosten berekenen we aan de hand van de verwachte stijging van de loonkosten en de verwachte ontwikkeling van de formatie. De verwachte stijging van de loonkosten voor 2010 is berekend op 1,5%.Het percentage van 1,5% valt uiteen in een looncomponent (loonstijging) en een premiecomponent (werkgeverspremies). De looncomponent hangt samen met de ontwikkelingen op dit vlak na 1 juni 2009 wanneer de looptijd van de huidige CAO afloopt. Omdat de bezuinigingen uit het Gemeentefonds vanaf 2011 zeer fors zullen zijn, is de inschatting dat de structurele loonsverhoging beperkt blijft. Bij de premiecomponent houden we de pseudo-WW is in 2009 in afwachting van nieuwe cijfers voorlopig op nul, maar als de werkloosheid blijft stijgen is het denkbaar dat de pseudo-WW in 2010 hoger wordt dan nul. Voor de gemeente kan dit voordeel opleveren, omdat deze premie feitelijk een opbrengst vertegenwoordigt. De werkgeverpremie ABP is per 1 juni 2009 met 0,7% verhoogd. Door de franchise werkt dit voor de helft door in de loonkosten (0,35%). De VPL-premie is met 0,2% verlaagd. Het voornemen bestaat om er op 1 januari 2010 nog eens 1,4% bij te doen (effect op loonsom = 0,7%). Als de dekkingsgraad blijft stijgen, wordt de premieverhoging wellicht lager of blijft ze achterwege. De premie WAO/WIA blijft gelijk of daalt. Het effect van de incidentele looncomponent is voor 2009 wederom als neutraal verondersteld. Op basis van de verwachte stijging van de gemiddelde loonkosten en de veranderingen in het aantal formatieplaatsen berekenen we de totale loonkosten van het actief personeel. De kosten van de formatie zullen uitkomen op € 709,4 mln. Dat is een stijging van € 26,9 mln (3,9%) in vergelijking met 2009 toen de kosten voor de formatie begroot werden op € 682,4 mln. De gemiddelde loonkosten voor 2010 komen hierdoor op € 53.800 ten opzichte van € 53.601 in 2009. Deze stijging van € 26,9 mln is het gevolg van zowel de loonstijging als de groei van de formatie. Zo stijgen de loonkosten op basis van de trendcorrectie (1,5%) van € 682.443 naar € 692.680: een stijging met ca. € 10 mln. Terwijl als gevolg van de formatiegroei met 328 fte (gemiddelde kosten per fte € 53.800) het loongebouw nog eens met ca. € 17 mln stijgt. .
pagina 222 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
5.7.4.4 Inhuur externen Na vaststelling in de Raad wordt met ingang van 2010 het nieuwe beleidskader Inhuur externen van kracht. Dit nieuwe beleidskader vervangt de zogenoemde Aanwijzing Externe Inhuur (sinds 2003 van kracht), vanwege de strengere eisen die wij aan de uitvoering en naleving van dit beleid stellen. Daarnaast leggen wij de diensten voor de komende jaren een taakstelling op om de uitgaven te beperken, zodat de begroting neerwaarts kan worden bijgesteld. Dit betekent een trendbreuk, aangezien het bedrag dat wij aan externe inhuur uitgeven sinds een aantal jaren achtereen een sterke groei vertoont. De gerealiseerde uitgaven zijn jaarlijks ook niet in overeenstemming met de kosten voor inhuur van externen. Naar aanleiding van het Rekenkamerrapport uit 2007 hebben we diverse maatregelen getroffen om de inhuur beter te beheersen. De totale kosten gaan we beperken, zonder de bedrijfsvoering van de gemeente Rotterdam in gevaar te brengen. De uitvoering van de primaire taken van de gemeente moet zo doelmatig en doeltreffend mogelijk blijven. Inhuur van externe deskundigheid (adviseurs) of capaciteit (uitzendkrachten) kan hieraan bijdragen, maar mag in de komende jaren niet verder toenemen. In het nieuwe beleidskader staat stringente sturing op begroting en realisatie centraal. Directeuren moeten vooraf nadrukkelijker beargumenteren waarom zij externe capaciteit willen inhuren en duidelijk maken hoe zij dit bij (dreigende) begrotingsoverschrijdingen compenseren binnen de formatie dan wel overige budgetten. Tenslotte richten wij de informatievoorziening zodanig in, dat de sturing en de verantwoording op een hoger plan wordt gebracht en dat de inzet van externe inhuur tussentijds beter kan worden gemonitord. De invoering van het nieuwe beleid ten aanzien van de inhuur van externen maakt sinds medio 2009 onderdeel uit van het bredere Programma Efficiency Bedrijfsvoering (zie paragraaf 1.2). Naast de externe inhuur willen wij ook op andere onderwerpen van de concernbrede bedrijfsvoering besparingen doorvoeren. We hebben een directeur in dienst van de gemeente Rotterdam tijdelijk vrijgesteld om de realisatie van de besparingsdoelstellingen van het Programma Efficiency Bedrijfsvoering aan te sturen. Kosten externe inhuur uitzendkrachten overige inhuur Totaal
Jaarverslag 2008 105.370 63.218 168.588
Begroting 2009* 72.708 53.644 126.352
Begroting 2010 53.381 45.543 98.924
* dit is begrotingsstand 2009 na 2e bestuursrapportage 2009.
Voor 2010 begroten we de lasten voor externe inhuur op € 98.924 mln. Dit zijn de lasten na verwerking van de taakstellingen in het kader van het Programma Efficiënte Bedrijfsvoering (PEB) welke oplopen tot een structurele besparing op inhuur van € 8 mln. in 2010 naar € 12 mln. in 2012 en volgende jaren. Het begrote bedrag 2010 is significant lager dan het geraamde bedrag uit Begroting 2009 na 2e Bestuursrapportage 2009 en uit Rekening 2008. Dit is niet alleen het gevolg van de taakstellingen, maar ook door het aflopen van incidentele programma’s en projecten, het optimaler gebruiken van mantelcontracten, het strakker sturen aan de voorkant van het inkoopproces en het doelmatiger inzetten van de eigen organisatie. Daarnaast is er sprake van conjunctuureffecten op tarieven en inhuur derden in met name de fysieke sector. Ten slotte zijn op basis van een aanscherping van de definitie inhuur externen, vooruitlopend op het nieuwe kader, budgetten via een administratief en budgettair neutrale wijziging ten opzichte van de meerjarenbegroting 2009 evj. aangepast.
5.7.4.5 Overhead Vanaf 2002 voert de Gemeente Rotterdam beleid om de beschikbare capaciteit zo veel mogelijk op de directe uitvoering van activiteiten in te zetten. De overhead beperken we tot een minimum. Om dit te toetsen passen we vanaf 2002 de “concernnorm 80 – 20” toe. Deze zelf ontwikkelde methode voldoet niet meer. Door ontwikkelingen in het concern (shared servicevorming, beleggen van concerntaken bij diverse diensten, GMT’s, leveringen tussen diensten, ed.) ontstaat behoefte aan een nieuwe aanpak. Aan Berenschot is gevraagd onderzoek te doen naar de overhead van de gemeente Rotterdam. Tevens hebben we opdracht gegeven een model te ontwikkelen dat ons beter in staat stelt de overhead van het concern en bij diensten te monitoren. De gemeente Rotterdam heeft ultimo 2007 een overhead die lager is (30,8%), dan dat van andere grote gemeente (36,5%). Het is noodzakelijk de ontwikkeling van de overhead te blijven monitoren en jaarlijks te rapporteren. De commissie BVM heeft er mee ingestemd om de 80–20-norm te vervangen door de Berenschotmethode. Wij rapporteren in rekening 2009 over de veranderingen in overhead, die bij diensten sinds de meting door Berenschot (ultimo 2009) hebben plaatsgehad. Dit gebeurt aan de hand van de door Berenschot onderscheiden soorten overhead (diensteigen overhead, dienstover-stijgende of concernoverhead en via Servicedienst aan diensten toebedeelde overhead. De resultaten van het onder-zoek van Berenschot beschouwen we als startpunt (nul-meting).
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 223
De Berenschotmethode is vergelijkbaar met de Rotterdamse 80–20-methode, maar hij leidt tot andere (hogere) percentages doordat Berenschot uitgaat van vastgestelde overheadcategorieën, terwijl de 80–20-methode uitging van de relatie van een functie met het primaire proces van een dienst. Daarom zijn de cijfers uit beide methoden niet onderling vergelijkbaar. Voor 2010 leggen we diensten geen concrete percentages reductie van de overhead op. Diensten hebben in het kader van het Programma Efficiënte Bedrijfsvoering een financiële taakstelling voor ondermeer de reductie van de overhead gekregen. Rekenkamer Rotterdam, Griffie en de Rotterdamse Ombudsman en VOIL vallen buiten dit raamwerk omdat deze organisatieonderdelen niet in het referentiekader van Berenschot voorkomen. Het betreft kleine onderdelen van de gemeente, zodat ze nagenoeg geen effect hebben op de bepaling van de hoogte van de overhead van de gemeente Rotterdam.
5.7.5 Subsidies De gemeente Rotterdam verstrekt subsidies aan instellingen die bijdragen aan de realisatie van haar beleidsdoelen. Om te zorgen dat subsidiegeld wordt besteed aan activiteiten die bijdragen aan deze beleidsdoelen, stelt de gemeenteraad jaarlijks bij de vaststelling van de begroting een lijst met beleidsdoelen vast. De subsidiëring in Rotterdam is voor een belangrijk deel overgedragen aan de besturen van de deelgemeenten. In 2005 is door de gemeenteraad een nieuwe subsidieregelgeving ‘Subsidieverordening Rotterdam 2005 (SvR2005)’ vastgesteld. Deze regelgeving is voor het eerst van toepassing op subsidies waarvan het subsidietijdvak aanvangt op of na 1 januari 2007. Op grond van de hierin opgenomen evaluatiebepaling (art. 30 SvR2005) is, na afronding van de eerste subsidiecyclus onder deze nieuwe subsidieregelgeving (medio 2008), dit subsidiekader geëvalueerd. Hierbij zijn zowel subsidieverstrekkers, -ontvangers als accountants betrokken geweest. Uit de evaluatie blijkt dat in hoge mate tevredenheid bestaat over het geheel van de nieuwe subsidieregelgeving. Uiteraard zijn ook aanbevelingen hieruit naar voren gekomen. Rekeninghoudende met deze aanbevelingen uit de evaluatie zijn richtinggevende verbetervoorstellen geformuleerd. Samen met deze verbetervoorstellen is het evaluatierapport, onder de titel ‘Evaluatie Subsidiekader Rotterdam, omzien en vooruitkijken’ in februari 2009 aan de gemeenteraad aangeboden. Samenvattend komen deze richtinggevende verbetervoorstellen neer op het volgende: – komen tot een nadrukkelijke bestuurlijke kaderstelling en sturing door middel van formulering van duidelijke beleidsdoelen en beheersing via een hernieuwde subsidieparagraaf; – komen tot een beleidsmatige kaderstelling door middel van beleidsregels gericht op de harmonisatie en uniformering van de uitvoering; – voltooiing van een hanteerbaar subsidiecontroleprotocol; – verbetering van transparantie en toegankelijkheid van de regelgeving, optimalisering van de vormgeving en het gebruik van standaardformulieren; – borging van de deskundigheid van het betrokken ambtelijk personeel.
pagina 224 | Begroting 2010 | Gemeente Rotterdam
Hoofdstuk 5 | Concernbrede onderwerpen | pagina 225