Internationale veiligheidsrichtlijnen voor binnetankschepen en terminals
Hoofdstuk 5 Brandbestrijding
Hoofdstuk 5
BRANDBESTRIJDING Dit hoofdstuk beschrijft de soorten brand die kunnen voorkomen op een tanker of op een terminal, samen met de middelen voor het blussen van deze branden. Beschrijvingen van de brandblusapparatuur die te vinden is op tankers en in terminals worden gegeven in respectievelijk de hoofdstukken 8 en 19.
5.1
De theorie van brandbestrijding Vuur vereist een combinatie van brandstof, zuurstof, een ontstekingsbron en een continue chemische reactie, meestal aangeduid als verbranding. Branden worden geblust door de verwijdering van warmte, brandstof of lucht of door onderbreking van de chemische verbrandingsreactie. Het belangrijkste doel van brandbestrijding is om met de grootst mogelijke snelheid de temperatuur te verlagen, de brandstof te verwijderen, de aanvoer van lucht uit te sluiten of chemisch te interfereren in het verbrandingsproces.
5.2
Soorten brand en de geschikte blusmiddelen De classificatie van branden die hieronder wordt gegeven, voldoet aan de Europese norm EN 2. Elders kunnen andere classificaties worden gehanteerd.
5.2.1
Klasse A - Branden met vaste materialen, meestal van een organische aard, waarvan de verbranding doorgaans gepaard gaat met de vorming van gloeiende sintels Branden van klasse A zijn branden waarbij cellulosehoudende materialen zoals hout, doeken, textiel, papier, karton, kleding, beddengoed, touw en andere materialen zoals plastic etc. zijn betrokken Koeling door grote hoeveelheden water of het gebruik van blusmiddelen met een groot aandeel aan water is van het allereerste belang bij het bestrijden van branden met gewone brandbare materialen. Materialen van klasse A kunnen diepzittend en smeulend vuur voeden, lang nadat de zichtbare vlammen zijn geblust. Daarom moet het koelen van de bron en het omringende gebied lang genoeg doorgaan om ervoor te zorgen dat er geen herontsteking van diepzittend vuur mogelijk is.
5.2.2
Klasse B - Branden met vloeistoffen of vaste stoffen die vloeibaar kunnen worden Branden van klasse B zijn branden die optreden in het damp/lucht-mengsel boven het oppervlak van ontvlambare en brandbare vloeistoffen zoals ruwe olie, benzine, petrochemische stoffen, brandstof en smeerolie en andere koolwaterstofvloeistoffen, alsmede vloeibaar te maken vaste stoffen zoals teer, was en vele plastics.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 81
Internationale veiligheidsrichtlijnen voor binnetankschepen en terminals
Hoofdstuk 5 Brandbestrijding
Deze branden worden geblust door het isoleren van de brandstofbron (stoppen van de brandstofstroom), het beletten van vrijkomen van brandbare dampen of door het onderbreken van de chemische reactie in het verbrandingsproces. Omdat de meeste materialen van klasse B intensiever branden en gemakkelijker opnieuw ontsteken dan materialen van klasse A zijn in het algemeen sterker werkzame blusmiddelen vereist. Schuim met laag verschuimingsgetal, gedefinieerd en besproken in paragraaf 5.3.2.1, is een effectief middel voor het blussen van de meeste koolwaterstofvloeistofbranden. Het moet zo worden toegepast dat het gelijkmatig en geleidelijk over het brandende oppervlak vloeit, daarbij onnodige agitatie en onderdompeling vermijdend. Dit kan het beste worden bereikt door de schuimontlading te richten op een verticaal oppervlak dat aan het vuur grenst, dit zowel om de kracht van de ontlading te breken als om een ononderbroken smorende deken op te bouwen. Indien er geen verticaal oppervlak aanwezig is moet de ontlading in oscillerende bewegingen worden toegevoerd, zo mogelijk in de richting van de wind, daarbij voorkomend dat het schuim wordt ondergedompeld in de vloeistof. De stralen van sproeischuim, hoewel beperkt qua bereik, zijn eveneens effectief. Branden van vluchtige vloeistof van beperkte omvang kunnen snel worden geblust met droge chemische agentia, maar kunnen weer worden ontstoken wanneer hete oppervlakken in contact komen met ontvlambare dampen. Branden van niet-vluchtige vloeistof die nog niet lang hebben gewoekerd kunnen worden geblust met waternevel of waterbesproeiing indien het gehele brandende oppervlak bereikbaar is. Het oppervlak van de brandende olie draagt zijn warmte snel over aan de waterdruppeltjes, die een zeer groot koeloppervlak vertegenwoordigen. De vlam kan geblust worden met het toevoeren in slingerende bewegingen van stoten waternevel of waterdruppels over de volledige breedte van het vuur. Elke oliebrand die al enige tijd heeft gebrand is moeilijker te blussen met water, omdat de olie al verhit is tot een grotere diepte en niet gemakkelijk kan worden afgekoeld tot een punt waar de olie stopt gas af te geven. Water mag alleen worden toegepast op oliebranden als spray of nevel. Het gebruik van een waterstraal kan de brandende olie verspreiden door opspatten of overlopen. Een aspect dat in gedachten moet worden gehouden met vloeibare aardolie is het risico van herontsteking, dus moet er een voortdurende bewaking en paraatheid worden gehandhaafd nadat de brand is gedoofd.
5.2.3
Klasse C - Branden met gassen Branden van klasse C betreffen aardgas, gassen van vloeibare aardolie en industriële gassen.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 82
Internationale veiligheidsrichtlijnen voor binnetankschepen en terminals
5.2.4
Hoofdstuk 5 Brandbestrijding
Klasse D - Branden met metalen Branden van klasse D betreffen brandbare metalen of metalen in poedervorm zoals magnesium, titanium, kalium en natrium. Deze metalen branden met hoge temperaturen en reageren heftige met water, lucht en/of andere chemicaliën. Brandblussers voor gebruik op branden van klasse D hebben geen multi-purpose-classificatie en moeten geschikt zijn voor de soort betrokken metaal. Brandblussers die geschikt zijn voor branden van klasse D hebben een label met een opsomming van de metalen waarop de blusser kan worden gebruikt op.
5.2.5
Klasse F - Branden betreffende bak- en braadmiddelen (plantaardige of dierlijke oliën en vetten) in kookapparatuur Branden van klasse F betreffen hogetemperatuur-bakoliën die worden gebruikt in grote cateringkeukens etc. Conventionele brandblussers zijn niet effectief voor branden met bakolie, omdat deze niet voldoende afkoelen of zelfs terugslag kunnen veroorzaken waardoor de blussende persoon in gevaar komt.
5.2.6
Branden met elektrische apparatuur Deze branden hebben betrekking op onder spanning staande elektrische apparatuur. Deze kunnen worden veroorzaakt door kortsluiting, oververhitting van circuits of apparatuur, blikseminslag of vuurverspreiding vanuit andere gebieden. Het eerste dat onmiddellijk moet worden gedaan is het spanningsvrij maken van de elektrische apparatuur. Zodra de spanning eraf is, moet een niet-geleidend blusmiddel zoals kooldioxide worden gebruikt. Droge chemische stof is een effectief niet-geleidend blusmiddel, maar is moeilijk op te ruimen na gebruik. Wanneer de apparatuur niet spanningsvrij kan worden gemaakt, is het essentieel dat een niet-geleidend blusmiddel wordt gebruikt. Branden door elektriciteit worden niet beschouwd als een brandklasse op zich, omdat elektriciteit een bron van ontsteking is die het vuur voedt totdat het verwijderd is.
5.3
Blussende agentia Blussende agentia werken door afvoer van warmte (afkoeling), verstikking (uitsluiten van zuurstof) of vlamvertraging (chemische interferentie in het verbrandingsproces).
5.3.1
Koelende agentia
5.3.1.1
Water De rechtstreekse toepassing van een waterstraal op een brand is alleen een effectieve brandbestrijdingsmethode voor branden van klasse A. Een bevochtigingsmiddel, toegevoegd aan water, kan de hoeveelheid water verminderen die nodig is om branden te blussen in dicht opeengepakte materialen van klasse A, omdat het de effectieve penetratie van water verhoogt door de oppervlaktespanning ervan te verlagen. Voor branden met koolwaterstofvloeistoffen wordt water in de eerste plaats gebruikt om de uitbreiding van een brand te beperken door blootgestelde oppervlakken te koelen. Waterbesproeiing en waternevel kan worden gebruikt om een hittescherm te vormen tussen de brand en de brandweer en uitrusting. Indien er geen schuim beschikbaar is, kan een waternevel worden gebruikt voor het blussen van branden met ondiepe poelen zware olie. Water, in welke vorm dan ook, mag niet worden toegepast op branden met hete bakoliën of -vetten, omdat daardoor het vuur zich kan verspreiden. Geconcentreerde waterstralen mogen niet worden gericht op branden met vloeibaar gemaakt gas, omdat dit het gevaar verhoogt door het toenemen van de omvang van de dampwolk daar er meer vloeistof wordt verdampt. Waterspray en waternevel kunnen echter wel worden gebruikt op branden van vloeibaar gemaakt gas en mors. Deze koelen de omgeving en houden de intensiteit van de brand onder controle en verbeteren de verspreiding van de dampwolk.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 83
Internationale veiligheidsrichtlijnen voor binnetankschepen en terminals
Hoofdstuk 5 Brandbestrijding
Waterstralen mogen niet worden gericht op elektrische apparatuur waar spanning op staat, omdat dit een pad kan creëren voor elektrische stroom vanaf de apparatuur en daardoor het risico van een elektrische schok ontstaat voor de brandweer. 5.3.1.2
Schuim Schuim heeft een beperkt warmteabsorberend effect en moet doorgaans niet worden gebruikt voor afkoeling.
5.3.2
Verstikkende agentia
5.3.2.1
Schuim De primaire blussende werking van schuim is verstikking. Schuim is een samenklontering van kleine belletjes met een lagere dichtheid dan olie of water, die over het oppervlak van een brandende vloeistof stroomt en een samenhangende verstikkende deken vormt. Een goede schuimdeken dicht af tegen ontsnapping van ontvlambare damp, biedt enige afkoeling van het brandstofoppervlak door de absorptie van warmte, sluit het brandstofoppervlak af van zuurstofvoorziening en scheidt de ontvlambare damplaag van andere ontstekingsbronnen (bijv. vlammen of extreem hete metalen oppervlakken), zodat verbranding wordt uitgesloten. Een goede schuimdeken weerstaat verstoring door wind en tocht of warmte en vlamcontact en zal zich hersluiten wanneer het oppervlak is opengebroken of verstoord. Schuim is een elektrische geleider en mag niet worden toegepast op elektrische apparatuur waar spanning op staat. Er zijn diverse verschillende soorten schuimconcentraat verkrijgbaar. Deze omvatten standaard eiwitschuim, fluor-eiwit-schuimsoorten en synthetische concentraten. De synthetische concentraten zijn verdeeld in waterig filmvormend schuim (AFFF) voor normaal gebruik en koolwaterstof-oppervlakactieve schuimconcentraten voor gebruik bij alcoholen en brandstoffen die vermengd zijn met grote hoeveelheden alcohol (AR-AFFF). Gewoonlijk worden de eiwitschuim-, fluor-eiwitschuim- en AFFF- concentraten gebruikt met 3 - 6% per volume concentratie in water. De koolwaterstof-oppervlakactieve concentraten zijn beschikbaar voor gebruik met 1 - 6% per volume concentraties. Alcoholresistent waterig filmvormend schuim (AR-AFFF) creëert een fysieke polymeermembraan-barrière tussen de schuimdeken en het brandstofoppervlak. AR-AFFF onderdrukt koolwaterstofbranden van klasse B (dieselolie, benzine, kerosine, etc.) en branden van polair oplosmiddel/watermengbare brandstof (alcohol (bijv. methanol, ethanol), ketonen en ether (bijv. MTBE-/ETBE-producten)). Daarnaast onderdrukt AR-AFFF de gevaarlijke dampen die vrijkomen bij branden of mors van deze materialen. Sterk expanderend schuim, gemaakt van koolwaterstof-oppervlakactieve concentraten is verkrijgbaar met expansieverhoudingen van ongeveer 200 : 1 tot 1.000 : 1. Een schuimgenerator, die vast of mobiel kan zijn, spuit een schuimoplossing op een fijnmazig net waar lucht doorheen wordt gevoerd door een ventilator. Sterk expanderend schuim heeft beperkte toepassingen. Het wordt meestal gebruikt om snel een afgesloten ruimte te vullen teneinde een brand te blussen door het vervangen van vrije lucht in het compartiment. Sterk expanderend schuim is in het algemeen niet geschikt voor gebruik buiten omdat het niet gemakkelijk gericht kan worden op heet niet-begrensd vuur en snel wordt verspreid door lichte wind. Systemen met sterk expanderend schuim zijn verbeterd met de introductie van een nieuwe ontwikkeling genaamd "Hot Foam", wat tegenwoordig steeds vaker wordt gebruikt op tankers als vervanger voor halon. Gemiddeld expanderend schuim heeft een expansieverhouding van ongeveer 15 : 1 tot 150 : 1. Het wordt gemaakt van dezelfde concentraten als sterk expanderend schuim, maar voor de beluchting ervan is geen ventilator nodig. Draagbare toepassingen kunnen worden gebruikt om aanzienlijke hoeveelheden schuim te produceren op morsbranden, maar hun uitworp is beperkt en het schuim is vatbaar voor verspreiding in matige wind.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 84
Internationale veiligheidsrichtlijnen voor binnetankschepen en terminals
Hoofdstuk 5 Brandbestrijding
Licht expanderend schuim heeft een expansieverhouding van ongeveer 3 : 1 tot 15 : 1. Het wordt gemaakt op basis van eiwitten of synthetische concentraten en kan worden toegepast op mors- of tankbranden vanuit vaste of draagbare toepassingen. Er is een goede uitworp mogelijk en het schuim is bestand tegen wind. Schuimtoepassingen moeten van vloeibare-aardolie-branden af worden gericht totdat al het water uit het systeem is gespoeld. Schuim mag niet in contact komen met elektrische apparatuur. De verschillende schuimconcentraten zijn in principe niet met elkaar verenigbaar en mogen niet gemengd worden opgeslagen. Echter, sommige schuimen die afzonderlijk worden geproduceerd met deze concentraten zijn verenigbaar, indien in volgorde of gelijktijdig toegepast op een brand. Het merendeel van de schuimconcentraten kan worden gebruikt in conventionele apparaten voor het aanmaken van schuim, die geschikt zijn voor het produceren van eiwitschuimen. De apparaten moeten grondig worden uitgespoeld en gereinigd voordat van blusmiddel wordt gewisseld, omdat de synthetische concentraten sedimenten kunnen losmaken en de doseringsapparatuur kunnen blokkeren. Sommige schuimen die door concentraten worden geproduceerd zijn verenigbaar met droog chemisch poeder en zijn geschikt voor gecombineerd gebruik. Het mate van verenigbaarheid tussen de verschillende schuimen onderling en tussen de verschillende schuimen en droge chemische agentia moet worden bepaald door geschikte tests. De verenigbaarheid van schuimsamenstellingen is een factor waar rekening mee moet worden gehouden bij gezamenlijke operaties met andere brandbestrijdingsteams. Schuimconcentraten kunnen na verloop van tijd kwalitatief verslechteren, afhankelijk van de opslagomstandigheden. Opslag bij hoge temperaturen en in contact met lucht veroorzaakt vorming van drab en sediment. Dit kan het blussend vermogen van het geëxpandeerde schuim aantasten. Monsters van het schuimconcentraat moeten daarom periodiek naar de fabrikant worden teruggestuurd voor een test en een beoordeling. 5.3.2.2
Kooldioxide Kooldioxide is een effectief verstikkingsmiddel voor het blussen van branden in besloten ruimten waar het niet wijd wordt verspreid en vanwaaruit personeel snel kan worden geevacueerd (bijv. machineruimten, pompkamers en elektrische schakelruimten). Kooldioxide is betrekkelijk ineffectief op open dekken of steigers. Kooldioxide beschadigt gevoelige machines of instrumenten niet en kan, omdat het een niet-geleider is, veilig worden gebruikt op of rond elektrische apparatuur, ook wanneer daar spanning op staat. Door het mogelijk genereren van statische elektriciteit, mag kooldioxide niet worden geïnjecteerd in ruimten die een niet-ontstoken ontvlambare atmosfeer bevatten. Kooldioxide is verstikkend en onzichtbaar en kan niet worden gedetecteerd geur. Al het personeel moet daarom het gebied verlaten voordat kooldioxide wordt vrijgelaten. Niemand mag geheel of gedeeltelijk afgesloten ruimten betreden waarin kooldioxide is vrijgelaten, tenzij onder toezicht en beschermd door geschikte ademhalingsapparatuur en een reddingslijn. Gasmaskers met reservoir mogen niet worden gebruikt. Elk compartiment dat gevuld is (geweest) met kooldioxide moet volledig worden geventileerd en gecontroleerd op voldoende zuurstof voordat het zonder ademhalingsapparatuur wordt betreden.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 85
Internationale veiligheidsrichtlijnen voor binnetankschepen en terminals
5.3.2.3
Hoofdstuk 5 Brandbestrijding
Stoom Stoom is inefficiënt als geheel verstikkend middel wegens de aanzienlijk vertraging die zich kan voordoen, voordat er voldoende lucht is verplaatst uit een afgesloten ruimte om deze ongeschikt te maken voor het voeden van een verbrandingsproces. Stoom mag niet worden geïnjecteerd in een ruimte die een niet-ontstoken ontvlambare atmosfeer bevat wegens de mogelijkheid van het genereren van statische elektriciteit. Stoom kan echter effectief zijn bij het bestrijden van flensbranden of soortgelijke branden, indien ontladen via een lansmondstuk direct op de flens of op het lek in de pakking of op een brand in de ventilatieopening of dergelijke.
5.3.2.4
Zand Zand is betrekkelijke ineffectief als blusmiddel en is alleen bruikbaar voor kleine branden op harde oppervlakken. Het voornaamste gebruik van zand is het drogen van gemorste vloeistoffen.
5.3.3
Vlamvertragend agentia Vlamvertragers zijn stoffen die chemisch interfereren in het verbrandingsproces en daardoor de vlammen doven. Echter, koeling en verwijdering van de brandstof is ook nodig om herontsteking te voorkomen.
5.3.3.1
Droge chemische stof Droge chemische stof als vlamvertrager is een stof die de vlammen van een brand dooft door chemisch te interfereren in het verbrandingsproces. Droge chemische stoffen hebben een te verwaarlozen koelend effect en, indien herontsteking door de aanwezigheid van hete metalen oppervlakken moet worden voorkomen, moet de brandstof worden verwijderd of moet er gekoeld worden met water. Bepaalde soorten droge chemische stof kunnen leiden tot de afbraak van een schuimdeken en alleen die stoffen die gelabeld zijn als compatibel met schuim mogen worden gebruikt in combinatie met schuim. Droge chemische stoffen kunnen worden ontladen via een brandblusser, het mondstuk van een slanghaspel, apparatuur van een brandweerwagen of een vast systeem van mondstukken als vrij verspreidende wolk. Het is zeer effectief bij het bestrijden van een brand als gevolg van oliemors door het snel neerslaan van het vuur en kan ook worden gebruikt in besloten ruimten, waarbij bescherming tegen het inademen van het poeder nodig kan zijn. Het is met name nuttig bij brandende vloeistof die ontsnapt uit lekkende pijpleidingen of koppelingen. Het is een niet-geleider en is daarom geschikt voor het bestrijden van branden waarbij elektriciteit is betrokken. Het moet in de vlammen worden gericht. Droge chemische stof kan klonteren en wordt onbruikbaar wanneer het vocht aan kan trekken tijdens opslag of tijdens het vullen van brandblussers. Droge chemische stof is geneigd tot bezinken en verdichten door trillingen. Onderhoudsprocedures moeten een tijdschema bevatten voor het omkeren of omrollen van de brandblussers om de droge chemisch poeder in een vrij stromende toestand te houden.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 86
Internationale veiligheidsrichtlijnen voor binnetankschepen en terminals
5.3.3.2
Hoofdstuk 5 Brandbestrijding
Vluchtige vloeistoffen Vluchtige vloeistoffen hebben op dezelfde wijze als droog chemisch poeder een vlamvertragend en ook verstikkend effect.
5.4
Branddetectiesystemen Vaste branddetectiesystemen in combinatie met een alarmstation worden aanbevolen en moeten regelmatig worden getest. Zie ook hoofdstuk 8 en hoofdstuk 19.
5.5
Algemeen voorzorgsmaatregelen Voor het gebruik van vaste gasbrandblussystemen zijn de volgende voorzorgsmaatregelen aanbevolen:
Al het personeel moet het gebied waar de brand is verlaten.
Voordat het systeem wordt geactiveerd, moeten de ventilatoren worden gestopt.
Alle luchtinlaten moeten worden gesloten.
Er moet rekening mee worden gehouden dat een vast gasbrandblussysteem slechts eenmaal gebruikt kan worden! Neem nadat de brand is geblust voldoende tijd alvorens een ruimte te openen. Wees erop bedacht dat, zodra opnieuw lucht de ruimte binnenkomt, herontsteking van de brand mogelijk is. Na het gebruik van vaste gasbrandblussystemen zijn de volgende voorzorgsmaatregelen aanbevolen:
Alvorens een ruimte te betreden, moet deze voldoende zijn geventileerd.
Het zuurstofgehalte moet worden getest.
Er moet getest worden op de aanwezigheid van giftige gassen.
De procedures voor het betreden van besloten ruimten moeten worden opgevolgd.
Tankerbemanningen moeten bekend zijn met en getraind zijn in het gebruik van vaste gasbrandblussystemen en het systeem moeten worden onderworpen aan periodieke tests. Het systeem moet periodiek worden onderzocht door een bevoegde en gecertificeerde onderneming.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 87
Internationale veiligheidsrichtlijnen voor binnetankschepen en terminals
Editie 1 - 2010
Hoofdstuk 5 Brandbestrijding
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 88