Overzicht onderwerpen per vak groep 5: Rekenen: Blok 3B Oriëntatie op de getallen tot en met 2000:In de laatste twee blokken van deel 5b vindt een eerste oriëntatie op de getallen groter dan 1000 plaats. Het passeren van een duizendtal is nieuw voor de kinderen. De overgang van het getal 2000 komt op een voor de kinderen herkenbare wijze aan de orde door de leeftijden en geboortejaren van volwassenen te berekenen. Ook het tellen met sprongen oefenen de kinderen het passeren van het duizendtal regelmatig. Hieraan gekoppeld worden de getallen geplaatst in een positieschema, waarbij de uitspraak van de getallen veel aandacht krijgt. De getallen kunnen op twee manieren worden uitgesproken: 1526 kan worden uitgesproken als vijftienhonderdzesentwintig, maar ook als duizend vijfhonderdzesentwintig. D= duizendtal
H = honderdtal
D 1 2
H 5 0
T= tiental
T 2 1
E= eenheden
E 6 3
Optellen en aftrekken tot en met 1000: Het optellen en aftrekken uit blok 2 wordt nog eens herhaald. Daar hebben de kinderen gerekend met sommen als 125 + 223; 125 +226 en 865 – 123; 865 – 128. Twee strategieën worden aangeboden; rijgen en splitsen. De kinderen moeten bij het uitrekenen van deze sommen een aantal tussenstappen nemen. Om het werkgeheugen te ontlasten en om te voorkomen dat de kinderen een tussenstap vergeten, gebruiken ze het ‘kladblaadje’. De kinderen die verlengde instructie krijgen, gebruiken consequent de rijgmethode. Optellen en aftrekken tot en met 100:Het optellen en aftrekken tot en met 100 komt ook in dit blok weer terug. Speciale aandacht is er voor moeilijke optellingen en aftrekkingen zoals; 29 + 63 en 75 - 36. Vermenigvuldigen en delen: De moeilijke tafelsommen oefenen de kinderen in dit blok ook weer in de startopgaven, de weektaak en in het computerprogramma. Ook vermenigvuldigingen zoals 6 x 12 en 6 x 32 komen terug. Nieuw in dit blok is vermenigvuldigen met factor 10, bijvoorbeeld 10 x 65. Direct na 10 x 65 wordt de kinderen gevraagd 5 x 65 (de helft) uit te rekenen. Ook het verdubbelen komt terug, nu bij sommen zoals 2 x 35; x 35; 8 x 35. Bij het werken met verhoudingstabellen maken de kinderen ook veel gebruik van vermenigvuldigen: Schepjes Kopjes
3 10
6 20
30
50
80
90
In blok 1 is het delen met rest geïntroduceerd. In de blokken 2 en 3 oefenen de kinderen er verder mee, eerst in eenvoudige, herkenbare contexten, daarna in som vorm. Het verband
met de tafels van vermenigvuldiging word steeds benadrukt. Nieuw is het delen van grotere getallen, daarbij komt steeds de analogie met de deeltafels tot en met 10 terug: 12 : 4 = 120: 4 = 1200 : 4=. Geld, tijd, meten en meetkunde: Tijd: De kinderen oefenen verder met het lezen van een kalender en het analoog en digitaal klokkijken. Ook oefenen de kinderen het terug geven van geld nog eens. Meten: Bij het onderwerp lengte wordt de millimeter geïntroduceerd. Als referentie voor de millimeter wordt de dikte van een nagel gebruikt. Bij de inhoud wordt de maatrij uitgebreid met de deciliter. De analogie met de decimeter ligt voor de hand; Allerlei flesjes, potjes en pakjes worden bekeken. Welke inhoud staat erop vermeld? Van een aantal winkels worden de oppervlakte en de omtrek berekend. De oppervlakte is in dit geval laminaat op de vloer en de omtrek is de plint. De kinderen ontdekken dat winkels met dezelfde oppervlakte een verschillende omtrek kunnen hebben en andersom. Meetkunde: Bij het onderwerp meetkunde krijgen de kinderen te maken met de uitslagen van verschillende geschenkverpakkingen. Welke uitslag hoort bij welke geschenkverpakking?. Toets maandag en dinsdag 27 en 28 mei Taal: thema’s “allemaal taal” en “over straten en wegen” . Woordenschat: Herhaling: begrippen rond telefoon en brief, extra meer begrippen rond telefoon en begrippen rond t.v. herhaling: begrippen rond verkeer zoals; laan, steeg, doorgaande weg, de tunnel, het kruispunt, de bebouwde kom, het wegdek, de gracht, het verkeersplein, de viaduct, file enz. Taalbeschouwing: De kinderen leren; in welk situaties spreken we en in welke situaties schrijven we? (telefoongesprek is spreektaal een brief is schrijftaal) Ook leren de kinderen manieren van spreken in alledaagse situaties bijvoorbeeld vragen, uitleggen, overleggen. In het hoofdstuk over “straten en wegen” kijken we met de kinderen naar tekens in het verkeer en tekens in de taal. (interpunctie). Spreken en luisteren: De kinderen zien in dat taal meer is dan het gesproken of het geschreven woord. De kinderen leren in het hoofdstuk “over straten en wegen” verschillende soorten wegen en het nut ervan. Ook leren de kinderen discussiëren en argumenteren over de onderwerpen verkeer en het milieu.
Stellen: De kinderen leren in dit hoofdstuk om goede vragen te stellen. Wanneer krijg ik veel meer informatie?? Bij een open vraag of een gesloten vraag? De leren hierover na te denken en goede vragen te bedenken om veel informatie te kunnen inwinnen. De kinderen leren in het hoofdstuk “over straten en wegen” hoe zij een goede brief moeten schrijven. Daarnaast moeten ze daarbij overtuigingskracht gebruiken. Taal toets over deze twee hoofdstukken op vrijdag 24 mei. Spelling: (Blok 8) Spellingsregel: Dirigent De kinderen maken opnieuw kennis met de letter i als weergave van de klank ie. Deze woorden moeten ze onthouden en correct leren schrijven. Spellingsregel: Toren en Torren De kinderen moeten oefenen met woorden met een open lettergreep, gesloten lettergreep. Toren: Hoor je aan het einde van een klankgroep een lange klank (aa, ee, oo, uu,) dan schrijf je er maar een. Torren: Hoor je aan het einde van een klankgroep een korte klank (a, e, i, o, u) dan volgen Er altijd twee medeklinkers. Spellingsregel: Stam De kinderen herhalen het begrip “stam”. Ze herkennen de moeilijkheden die bij de vorming van de stam spelen en passen de daarbij horende regels toe. Stam: Ik-vorm van een werkwoord in de tegenwoordige tijd. Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat je kunt oen. De stam van een werkwoord is de ik-vorm. Behalve –en eraf halen, moet je vaal nog meer regels toepassen. Elke vrijdag een dictee van 12 woorden. Laatste dictee van het blok is een toets. Dit is een dictee van woorden en zinnen. Aardrijkskunde: Wat een water; De kinderen kunnen gebruiksmogelijkheden van leidingwater noemen, zowel binnenshuis als buitenshuis. Ze kunnen het traject van waterwingebied tot kraan in hoofdbegrippen benoemen: watertoren – waterleiding – hoofdkraan – kraan – thee drinken. Ook kennen de kinderen de hoedanigheid van water in zoet en zout en in sneeuw en ijs. Zoet water: rivier, vijver, sloot, kraanwater. Zout water: zee water. De kinderen weten waarvoor sloten en kanalen gegraven zijn en kunnen deze in het landschap onderscheiden van beken en rivieren. De kinderen kunnen de begrippen met betrekking tot de afwatering in de goede volgorde plaatsen: regen – grondwater – beek – rivier - zee De kinderen kunnen met behulp van de atlas rivieren, kanalen en beken lokaliseren op de kaart van Nederland. Ook kunnen ze de relatieve ligging van steden ten opzichte van rivieren of de zee bepalen met behulp van de atlas.
Daarnaast krijgen de kinderen bij dit hoofdstuk ook de topografie van belangrijke wateren in Nederland. Ze krijgen bij dit hoofdstuk twee toetsen. Een topo-toets van de belangrijkste wateren in Nederland. Ook krijgen ze een toets over het hoofdstuk zelf waarin opzoek vaardigheden, kennis en begrippen uit dit hoofdstuk worden getoetst. Topo toets: 23 mei Aardrijkskunde basis toets: 21 mei Geschiedenis: Op dit moment zijn we begonnen met het hoofdstuk: Naar de fabriek In les 1: gaat over kinderarbeid. Kinderen maakten even lange werkdagen als volwassenen. Ze moesten vaak onveilig en ongezond werk doen. Tijd om te spelen was er nauwelijks. Mede door de slechte behuizing en gebrek aan gezonde voeding en hygiene worden veel kinderen ziek. Les 2: laat zien hoe er in een textiel fabriek in onze tijd gewerkt wordt. In dit verhaal wordt duidelijk gemaakt dat er veel veranderingen zijn geweest en dat men nu kan profiteren van veilige geautomatiseerde machines, computers, goede arbeidsomstandigheden en voldoende vrije tijd. Les 3: gaat over het onderwijs van 100 jaar geleden. Het pedagogisch klimaat was heel anders; er werd bijna geen aandacht aan individuele kind gegeven. Lijfstraffen kwamen nog veel voor. Door te grote klassen, slecht betaalde en slecht opgeleide schoolmeesters was het onderwijsrendement niet hoog. Veel kinderen gingen niet naar school, omdat ze moesten werken. De leerplicht wet bracht daar verandering in. Les 4: In aansluiting op wat er in les 1 en 3 over kinderarbeid en leerplicht aan de orde is geweest, gaat les over de rechten van het kind. Een aantal van de belangrijkste rechten worden opgenoemd. Overal ter wereld en niet alleen in de derde wereld worden de rechten van het kind geschonden. Verschillende organisaties, met name het kinderfonds van de Verenigde Naties, Unicef, proberen de rechten van de kinderen te beschermen. Toets 11 juni Biologie: Echte bijen
Thema: Voortplanting
Honingbijen en hommels leven in volkeren. Ze bouwen hele 'flatgebouwen' in de vorm van honingraten, waarin ze hun kleintjes kunnen grootbrengen en hun voedselvoorraad aan kunnen leggen. Hoe zit de familiestructuur van zo'n volkje precies in elkaar? Zaad of stek
Thema: Voortplanting
Mensen en dieren planten zich op één manier voort. Planten maken zaden. Hieruit groeien weer nieuwe planten. Maar planten kennen nog andere manieren; stekken bijvoorbeeld. Bij ons een arm afhakken heeft geen zin, daar groeit geen nieuw mensje uit. Maar een stek van een plant krijgt vaak weer wortels en kan zelfstandig verder groeien. Fascinerend! Toets 31 mei Altijd ziek
Thema: Mens en lichaam
Van een verkoudheid of griep voel je je akelig. Maar met een dag of drie, vier voel je je al beter en krabbel je weer op. Er zijn echter ook ziektes waarvan je niet of veel moeilijker kunt genezen. Kanker is een voorbeeld van zo'n ernstige ziekte. Gelukkig zijn er wel steeds meer mogelijkheden om van kanker te genezen, maar dat duurt vaak wel erg lang. Uitscheiding
Thema: Mens en lichaam
Door processen die in ons lichaam plaatsvinden, ontstaan afvalstoffen. Deze afvalstoffen zijn nutteloos en soms zelfs schadelijk. We moeten ze dus kwijt, anders zouden we onszelf ermee vergiftigen. Daarom scheiden we de stoffen uit. Een duidelijk voorbeeld is urine. Onze nieren halen schadelijke stoffen uit ons bloed en laten die via onze plas ons lichaam uit lopen.
vrijdag 7 juni 2013 10:30 - 11:00 uur
Toets vrijdag 14 juni 32 - Sloot en plas
Thema: Leefgebieden
Mensen kom je bijna overal tegen. In warme gebieden, in koude gebieden, in droge gebieden en natte gebieden. Je hoeft nooit ver te zoeken. Bepaalde diertjes vind je echter alleen in een zeer specifieke omgevingen; slootdiertjes bijvoorbeeld. Ze hebben dat leefgebied nodig om te kunnen overleven. Buiten die sloot gaan ze dood.
vrijdag 14 juni 2013 10:30 - 11:00 uur
33 - Strand en duin
Thema: Leefgebieden
Zoals slootdiertjes hun sloot of plas nodig hebben, zo hebben de duinen en het strand ook zo hun eigen bewoners. De begroeiing van duinen is heel herkenbaar. En de dieren die er zich thuisvoelen, hebben zich helemaal aangepast aan de planten die er groeien en de zoute zeewind.
vrijdag 21 juni 2013 10:30 - 11:00 uur
Toets 28 juni 34 - De olifant
Dierentuinspecial
We noemen ze ook wel mastodonten. Uit dat woord klinkt iets 'groots'. En dat zijn olifanten dan ook. Een groter landdier is op aarde niet meer te vinden. Maar behalve hun afmeting is er nog veel meer opmerkelijks te vertellen over deze met flaporen en slurf uitgeruste dikhuiden.
vrijdag 28 juni 2013