Inleiding In 1949 was Nederland een van de oprichters van de Noord Atlantische Verdrags Organisatie (NAVO). Het militair verdrag voorzag in wederzijdse verdediging: artikel 5 stelt immers dat in geval van een aanval op een van de staten, dit gezien dient te worden als een aanval op allen en dat dus alle landen dienen mee te helpen bij het afweren van de aanvaller. Niet langer zou Nederland zich kunnen beroepen op zijn neutraliteit die het gehanteerd had tijdens de Eerste Wereldoorlog en het Interbellum. Nederland toonde zich na de Tweede Wereldoorlog een groot voorstander van het trans-Atlantische bondgenootschap. Het belangrijkste motief voor de toetreding vormde de vrees voor de Sovjetexpansie en het communisme. De periode van gewapende vrede, die de geschiedenis in zou gaan als de Koude Oorlog, ontstond aan het einde van de Tweede Wereldoorlog en zou bijna een halve eeuw de wereld verdelen in twee ideologische kampen: een ‘westers’ machtsblok onder leiding van het Amerikaanse kapitalisme en een ‘oosters’ blok, inclusief Oost-Europa met de communistische Sovjetunie aan het stuur. De Koude Oorlog bracht een zekere mate van – al dan niet vermeende – stabiliteit: je wist wie je tegenstander was en wie je bondgenoten waren en de wederzijdse nucleaire afschrikking (Mutual Assured Destruction) verzekerde dat een aanval van één van beide machtsblokken uitbleef. De scheiding tussen westelijk en oostelijk Europa bracht WestEuropa economisch en politiek bijeen. Ondanks enkele grote conflicten in de wereld als de Korea-oorlog (1950-1953), de Vietnamoorlog (1957-1975) en de Cubacrisis (1962) kwam het vijftig jaar lang op West-Europese bodem niet tot oorlog. Met de val van de Berlijnse Muur in 1989 verdween de bondgenootschappelijke verdedigingstaak van de Nederlandse krijgsmacht naar de achtergrond. De nationale krijgsmacht werd omgevormd tot een expeditionaire krijgsmacht.1 De aanzet daartoe werd gegeven in de Defensienota van 1993. Modernisering en verkleining van de krijgsmacht stond centraal. Aanzienlijke reducties van de capaciteit van de krijgsmacht werden mogelijk, gezien de verbeterde veiligheidssituatie in Europa. Anderzijds kwam de nadruk te liggen op de inzetbaarheid in vredesoperaties. Deze operaties ontwikkelden zich van eenvoudige vredebewarende operaties naar complexe en risicovolle stabilisatieoperaties waarmee anno 2008 de Nederlandse krijgsmacht grotendeels zijn taak van het brengen van vrede en veiligheid wereldwijd ziet weggelegd. Ondanks de moderniseringen van de Nederlandse krijgsmacht en de vele beleidswijzigingen bleef het Nederlandse veiligheidsbeleid verankerd binnen het trans-Atlantische bondgenootschap van de NAVO. Bovenstaande korte achtergrondschets maakt duidelijk dat de wereld continu verandert en dat dit zijn weerslag heeft op onze krijgsmacht. Begin 2008 zijn de verkenningen ‘Houvast voor de krijgsmacht van 2020’ gestart waarin onder meer wordt bekeken hoe taken en middelen van de krijgsmacht op langere termijn in evenwicht kunnen blijven. Het is goed dat ook het CDJA hierover nadenkt. In dit raadsstuk geven we een eerste aanzet om tot weldoordachte standpunten te komen. Aangezien het raadsstuk een relatief kort (qua omvang en aantal uitspraken) discussiestuk dient te zijn, moesten we als schrijfgroep keuzes maken welke onderwerpen te behandelen. We hebben ons vooral gericht op wat de krijgsmacht buiten onze landsgrenzen doet/zou moeten doen. En de vraag wat daarvoor nodig is, zowel financieel als qua materiaal en personeel. Als schrijfgroep hebben we met veel plezier deze zomerse klus geklaard en in het najaar in het mooie Zeeland hebben we een goede discussie met elkaar gehad!
Hoofdstuk 1 De Nederlandse Defensie in internationaal perspectief Nederland mag zich rekenen tot één van de belangrijkste geïndustrialiseerde mogendheden van de wereld. Het is ’s werelds negende exportland en het is lid van vele internationale organisaties. De Grondwet stelt dat Nederland een krijgsmacht heeft primair ‘ter bescherming van de integriteit van het eigen en het bondgenootschappelijke grondgebied, inclusief de Nederlandse Antillen en Aruba.’ Tot de hoofdtaken van de Nederlandse krijgsmacht behoren ook ‘de bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit’ en ‘ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal’. De inrichting van de Nederlandse krijgsmacht is dus sterk afhankelijk van het internationale perspectief en de Nederlandse buitenlandpolitiek. Nederland vervult een actieve rol bij het bevorderen van vrede en veiligheid in de wereld, bij voorkeur via diplomatieke wegen. In de jaren negentig waren beleidswijzigingen van diverse regeringen ten aanzien van de inrichting van de Nederlandse krijgsmacht gestoeld op drie gronden: de taken, de omvang en de efficiëntie. De omvang van de krijgsmacht werd niet langer gebaseerd op de dreiging uit het oosten, maar vooral op het Nederlandse ambitieniveau en de daarvoor benodigde capaciteiten. Zo werd de opkomstplicht voor dienstplichtige militairen opgeschort, zette Nederland zich over de hele wereld in voor crisisbeheersingsoperaties en is de krijgsmacht door efficiënt beleid omgevormd tot een mobiel en modern leger. Parallel aan de herstructurering van de Nederlandse krijgsmacht in de afgelopen 15 jaar, zijn wereldwijd drie trends zichtbaar ten aanzien van de verschillende conflicten die hebben plaats gevonden. De aanslagen van ‘9/11’ in 2001 hebben deze ontwikkelingen niet alleen aangewakkerd, maar ook bevestigd en uitvergroot: Oorlogen of gevechtsoperaties duren steeds korter, terwijl de daaropvolgende stabilisatieoperaties langer duren. Gezamenlijk en gecombineerd voeren de boventoon in een succesvolle operatie: de luchtmacht is bijvoorbeeld essentieel voor het gewenste resultaat; gevechtsoperaties worden ingeleid met strategische aanvallen op vliegvelden en commandocentrales. Conventionele militaire operaties raken naar de achtergrond. Ongeveer negentig procent van de conflicten zijn tegenwoordig intrastatelijk en worden gekenmerkt door onconventionele vormen van optreden tegen irreguliere strijdgroepen. Nederland is voortvarend aan de slag gegaan met de herstructurering van de krijgsmacht in de afgelopen 15 jaar. De krijgsmacht is relatief goed inzetbaar en vormt een verkleinde afspiegeling van landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Op het moment wordt Nederland echter achterhaald door grotere mogendheden die hun krijgsmachten vernieuwen. Anderzijds eisen bezuinigingen hun tol en ontbreekt het in Nederland aan een scherp debat over de koers van Defensie (crisisbeheersing en/of algemene uitvoering verdedigingstaken) en dit gaat ten koste van de ontwikkeling van het Nederlandse defensieapparaat. Uitspraak 1: Nederland heeft de morele plicht en een legitiem economisch belang bij het bevorderen van vrede en veiligheid in de wereld. Zowel via diplomatieke wegen als door een voortrekkersrol en zo nodig via militaire wegen. Uitspraak 2: De primaire taak van de krijgsmacht is het waarborgen van de veiligheid van het Koninkrijk der Nederlanden en zijn bondgenoten.
Uitspraak 3: Om de inrichting en uitvoering van de Nederlandse krijgsmacht in de toekomst te optimaliseren dient het CDA het voortouw te nemen in het voeren van een scherper politiek debat in Nederland. De wil en mogelijkheden van de krijgsmacht Zo’n twintig jaar na de Koude Oorlog ziet een zeer ruim deel van de Nederlandse bevolking deelname aan internationale vredes- en gevechtsoperaties als de hoofdtaak van de krijgsmacht, zeker als het gaat om de bestrijding van terreur of grootschalige schendingen van de mensenrechten. Naar verwachting zal de Nederlandse regering in deze eeuw de krijgsmacht meer dan voorheen gaan inzetten als een expeditionaire1 krijgsmacht. Wat de regering betreft is de NAVO nog steeds de hoeder van de Europese veiligheid. Daarbij is het bondgenootschap steeds meer waarde gaan hechten aan de out of area2-vredesoperaties (nonarticle five operations3). Deze operaties – liefs met een mandaat van de VN-veiligheidsraad, maar desnoods zonder – vergen een even grote inspanning als de verdedigingstaak. Onder minister De Grave (1999) werd er opnieuw bezuinigd bij Defensie aangezien de algemene verdedigstaak minder belangrijk geacht werd. Daarnaast vroegen de krijgsmachtonderdelen om meer materiaal om sneller over te kunnen schakelen naar het enforcementscenario.4 De ontwikkeling naar een expeditionaire krijgsmacht start met de Eerste Golfoorlog van 1991. Die bewees dat door de VN gemandateerde internationale strafexpedities tegen staten die de wereldvrede aantastten haalbaar waren. Hoewel de kanttekening geplaatst moet worden dat er zonder de Verenigde Staten (VS) geen sprake was van een effectieve peace-enforcment 5 operatie. Dit stuurde de oude strategische plannen van de NAVO naar de archiefkast. Van de leden werd een mobiele strategie verwacht. Bovendien moesten zij out of area operaties, die dus buiten het verdragsgebied van de VN en NAVO vallen, aankunnen. Een soort van ‘militaire brandweer’; dit vond zijn weerklank in de oprichting van de 11 Luchtmobiele Brigade. Nederland had zelf geen gevechtseenheid of gevechtsvliegtuig geleverd aan de Golfoorlog. De ambitie was er echter wel, want we beschikten ook toen over goed personeel en materiaal. Uitspraak 4: De regering moet de ambitie hebben de krijgsmacht ook in te zetten in het hoogste geweldsspectrum. Dit betekent ook de inzet van speciale eenheden. De missie naar Cambodja van 1992-1993 toonde de VN een te log bureaucratisch orgaan was dat zorgde voor de nodige irritaties. Met het vredesproces op de Balkan liep het ronduit beroerd. De wil bij Nederland om deel te nemen aan een gevechtsmissie was opnieuw groot. Al was het maar omdat het gebied op maar drie uur vliegen lag. De vraag rees echter al snel wat toenmalig Defensieminister Ter Beek precies bedoelde met ‘aanvaardbaar risico’ in de Defensienota. Tijdens het Srebrenica-debacle kwam een keerpunt. Volstrekt onduidelijk was wanneer er geschoten mocht worden. Daarnaast was er de zogenoemde ‘dubbele sleutel’procedure waardoor luchtsteun alleen werd gegeven als de VN en de NAVO toestemming gaven en dan mocht er enkel op eenheden worden geschoten die al schoten op de VN-troepen. De analyse van de Srebrenica-missie bracht een nieuw beleid. Nederland zou alleen nog meedoen met uitgekristalliseerde missies waar een grote westerse mogendheid (liefst 1
Een krijgsmacht die in zijn geheel buiten het eigen grondgebied kan opereren. Missies buiten het NAVO- en VN-verdragsgebied. 3 Missies waarbij er geen sprake is van verdediging zoals in artikel 5 van de NAVO. 4 Een scenario waarin de troepen actief moeten handelen om de vrede af te dwingen. 5 Dit zijn dus geen peace keeping missies maar hier wordt vrede afgedwongen. 2
Amerika) de rol van leidende natie op zich zou nemen. Er moest ook een helder mandaat komen, scherpe deadlines en no-nonsense geweldregels. Met de Defensienota van 2000 was de stap gezet richting een expeditionaire krijgsmacht. De NAVO vroeg haar lidstaten om eenheden te oormerken voor de NATO response force. Nederland zou een soort gereedschapskist worden voor de NAVO en de EU. Onze troepen waren onder meer bedoeld om te worden ingezet voor operaties uit het hoogste geweldsspectrum. Nederland blijft kiezen voor de NAVO, omdat de EU mede vanwege Nederland nog geen militair hoofdkwartier heeft. Ook in de bestrijding van het internationale terrorisme ziet Nederland geen centrale taak weggelegd voor de EU. Opnieuw kwamen er tussentijds bezuinigingen voorbij, er moest 380 miljoen per jaar worden bezuinigd; 11.700 functies verdwenen en Defensie garandeerde geen levenslange carrière meer: het was nu up of out. Tegelijkertijd wenste de NAVO meer geld zodat Nederland als NAVO-lid niet achterop zou raken met technologische ontwikkelingen. Volgens minister Kamp ging kwaliteit boven kwantiteit: alle operationele eenheden moesten expeditionair uitzendbaar zijn. Nederland zou de zogenoemde enabeling forces leveren, relatief kleine eenheden bestaande uit zeer goed opgeleide en modern uitgeruste militairen met een grote impact. Nederland behield daarom wel een brede op alle geweldniveaus afgestemde krijgsmacht. De Defensiebegroting was echter wel gezakt tot onder de 1,5% van het BNP.6 Het aantal tanks, F16’s, fregatten en Apaches werd verlaagd, maar wat over bleef werd wel operationeel. Er kwamen extra pantserinfanteriecompagnieën en tachtig extra commando’s. De luchtmacht kreeg een DC-10 en de marine een tweede amfibisch transportschip. Bij de landmacht verdween de hele mobilisatiecomponent. De aanslagen van 11 september 2001 en de daaropvolgende global war on terror van de regeringen-Bush zorgden voor een sterker besef dat interne en externe veiligheid nauwer samenhingen dan voorheen. Aan de Irakmissie werd door het demissionaire kabinet-Balkenende I geen militaire steun geleverd, maar de Afghanistanmissie werd wel militair gesteund. Begin 2005 kwamen een aantal ontwikkelingen in uitzendbeleid samen. De regering besloot een groep speciale eenheden (special forces) naar Afghanistan te zenden in het kader van de operatie Enduring Freedom. Nederland ging op die grond meedoen in het hoogste geweldsspectrum. Het betrof echter een operatie zonder VN-mandaat. Dit zorgde voor de nodige vragen in de Tweede Kamer, zoals: wat te doen met gevangengenomen terroristen? Want de Amerikanen hanteerden de term unlawfull combattants wat ze buiten de Geneefse conventie plaatste. Een Kamermeerderheid dwong de regering om strikt op die Geneefse conventies toe te zien. Ten tweede zet de inzet van speciale eenheden de vraag opnieuw scherp of de Tweede Kamer zeggenschap heeft bij het uitzenden van militairen. Volgens de regering was in dit geval artikel 100 van de Grondwet van toepassing, omdat het een door de VN-veiligheidsraad erkende zelfverdediging was mede gewaarborgd door artikel 5 van het NAVO-handvest. Het ging om een collectieve verdedigingsoperatie onder artikel 97 en niet om een gewone vredesoperatie. Eind april 2005 stelde minister Kamp artikel 71 van kracht en spreken we van ’tijd van oorlog’ en ’vijanden’. Dit impliceert dat de regering de Kamer niet altijd vooraf hoeft te informeren. Uitspraak 5: Het inzetten van speciale eenheden vraagt om stille operaties. Hierdoor is het voor de regering niet altijd mogelijk om de Tweede Kamer voorafgaande aan de missie in te lichten. Verantwoording geschiedt dan achteraf. Daarnaast lijken de operaties in Afghanistan en Irak te duiden op een verdere verschuiving van de door de VN gemandateerde vredesoperaties naar gevechtsoperaties buiten de VN om. 6
Zie grafiek in hoofdstuk 3.
Het gaat dan vooral om het voorkomen van escalatie. De rol van de nog enige overgebleven supermacht, de VS is daarbij doorslaggevend. Na de VN-missie naar Eritrea en Ethiopië nam Nederland alleen nog maar deel aan één grote VN–missie, middels het sturen van de HMS Rotterdam naar Liberia. Nederland blijft de voorkeur geven aan heldere gelegitimeerde missies via de VN-veiligheidsraad. De vraag blijft echter hoeveel door de VS geleide missies gedekt zullen zijn door die Veiligheidsraad. Ook is de kans veel groter dat de Nederlandse militairen zullen worden gezien als doelwit voor een van de strijdende partijen. Naar verwachting zal de Nederlandse regering de krijgsmacht meer dan voorheen gaan inzetten als een expeditionaire krijgsmacht. Dit vereist een beleid waarbij er niet verder kan worden beknibbeld op Defensie. Ook zal er net als na de Eerste Golfoorlog in informele sfeer gesproken moeten worden tussen de politici en de defensietop om zo de vragen die blijven na Afghanistan te beantwoorden. Uitspraak 6: Het is een taak voor de politiek om de rol van de krijgsmacht binnen de missies toe te lichten om zo het draagvlak voor de uitzendingen te vergroten. De Nederlandse bijdrage in (vredes-)missies De laatste twintig jaar heeft Nederland regelmatig deelgenomen aan (vredes-)missies onder het mandaat van de VN7, maar ook onder het mandaat van de NAVO8 en vanuit de Europese Unie9. Hierbij waren alle krijgsmachtonderdelen – landmacht, luchtmacht, marechaussee en marine- betrokken.10 Een missie moet legitiem zijn. In de Charter van de VN staat dat het doel van de VN is om international vrede en veiligheid te bewaren. Om dit te bereiken zal de VN effectieve collectieve maatregelen nemen om bedreigingen te voorkomen en op te lossen. De VN intervenieert alleen in conflicten tussen staten en niet in conflicten binnen een land. De NAVO is een bondgenootschap, zoals ook hiervoor is besproken, waarin een aanval op een van de bondgenoten een aanval op allen is. Het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) ontwikkelt zich geleidelijk. De EU heeft bewezen dat missies op een lager geweldsspectrum in dit verband kunnen worden uitgevoerd. Uitspraak 7: Een missie, waar Nederland aan meedoet onder leiding van de NAVO of de Europese Unie, hoeft geen VN-mandaat te hebben. Overige missies waaraan Nederland deel kan nemen, moeten bij voorkeur een VN-mandaat hebben Uitspraak 8: De legers van de Europese Unie zouden meer en beter met elkaar moeten samenwerken De Srebrenicamissie was een keerpunt in de geschiedenis van door de VN geleide missies. Het bleek dat het niet meer mogelijk was om door middel van traditioneel lichtbewapende peacekeepers een overeenstemming van de partijen te bewerkstelligen. De NAVO nam daarom de missie over. Sindsdien heeft de VN lidstaten door middel van een mandaat 7
O.a. UNPROFOR UN Protection Force in voormalig Joegoslavië, UNIPTF UN International Police Task Force in Bosnia Herzegovina, UNOMUR UN Observer Mission in Uganda/Rwanda en UNAMIR UN Asisstance Mission In Rwanda, UNMIS UN Mission in Sudan. 8 Operation Deny Flight en Operation Sharp Guard vanuit Italië in Joegoslavië, IFOR Implementation Force, SFOR Stabilisation Force en KFOR Kosovo Force "Operation Joint Gardian" in Joegoslavië en ISAF International Security Assistance Force in Afganistan. 9 EUMM E.U. Monitoring Mission in de Balkan, EUFOR in Tsjaad en EUSEC in Congo. 10 Zie voor een overzicht de bijlage.
toestemming gegeven om een volledig uitgeruste militaire macht naar gebieden te sturen, indien vechten nodig is. De samenwerking tussen de VN en de NAVO is daarna meerdere keren toegepast o.a. in de missie ISAF in Afghanistan. Deze bredere internationale samenwerking wordt door de NAVO ook wel de comprehensive approach genoemd. Dit is de samenwerking en coördinatie tussen internationale organisaties, individuele staten, NGO’s en de private sector.11 De laatste jaren is internationale terreurdreiging aan de orde van de dag. Hiervoor schieten civiele middelen en individuele defensie van landen tekort. De NAVO biedt een constant parate militaire commandostructuur die de sterkste van de wereld is. Daarnaast zorgt de NAVO voor een overlegstructuur tussen grote westerse democratieën aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. De NAVO biedt de beste mogelijkheden voor militair verzet met een breed internationaal draagvlak. Uitspraak 9: Op dit moment liggen de Nederlandse veiligheidsbelangen primair verankerd binnen het NAVO bondgenootschap. Nederland paste in Afghanistan het zogenoemde 3D-concept toe. Development, Diplomacy en Defence worden met elkaar verbonden om meer veiligheid en samenhang binnen het Afghaanse bestuur en de ontplooiing van duurzame ontwikkelingsprojecten te bewerkstelligen. Het personeel van PRT, diplomaten van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking en militaire ontwikkelingsdeskundigen zorgen voor de realisering van dit doel. Het 3D-concept is niet een uitgekristalliseerde methode die overal kan worden toegepast. De gedachte erachter verdient ondersteuning en dient nader uitgewerkt te worden. Uitspraak 10: Het 3D-concept is een goede ontwikkeling en moet, afhankelijk van de situatie, ook bij andere missie worden toegepast. Om een missie te laten slagen is veel mankracht en materieel nodig. Voor het laten vliegen van bijvoorbeeld vier CH-47 Chinookhelikopters is 250 man nodig. Dit is inclusief het technisch personeel en de verschillende ploegdiensten. Daarnaast mogen militairen niet twee keer naar hetzelfde gebied worden uitgezonden en hebben ze recht op een jaar in Nederland na het dienen in een missie. Omdat Nederland een professioneel leger heeft, is Defensie afhankelijk van mensen die graag willen werken bij Defensie. Deze interesse neemt af. Daarnaast zijn de recente bezuinigingen op de mankracht principieel onwenselijk. Uitspraak 11: De afname van de mankracht van Defensie is onwenselijk. Een missie echter vergt veel mankracht gedurende verscheidene jaren. De personeelscapaciteit van de Nederlandse krijgsmacht zal in overeenstemming gebracht moeten worden met de deelname van Nederland aan buitenlandse missies.
11
Speech door de Secretaris Generaal van de NAVO tijdens het Microsoft-BBC-NATO - Defence Leaders forum Noordwijk aan zee 23 april 2007.
(11 augustus 2008)
Hoofdstuk 2 Personeel en Samenleving Communicatie Om goede werk- en leefomstandigheden te creëren heeft het ministerie van Defensie sinds 1970 het instituut van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) ingesteld. Voorheen bestonden er verscheidene IG’s. Verschillende krijgsmachtsonderdeel beschikten over een eigen IG van 1813 af.12 Wegens bezuinigingen, oorlogen en affaires13 zijn de taken van de IG gewijzigd. Sinds 1976 adviseert de IG, gevraagd en ongevraagd, de minister van Defensie betreffende personele en bedrijfsmatige kwesties. Hij wordt daarom ook wel de ombudsman van Defensie genoemd. Ook kan (voormalig) personeel hem vragen te bemiddelen in individuele aangelegenheden die betrekking hebben op Defensie.14 Het instituut van de IGK is een kleine organisatie dat in zijn geheel bestaat uit 15 leden.15 Afgelopen decennia heeft de IGK zich vooral bezig gehouden met het adviseren van de staatssecretaris en de minister van Defensie. Tot dusver hebben een aanzienlijk aantal (beroeps)militairen zich bij de IGK gemeld om conflicten/geschillen in de organisatie te laten beslechten. Temeer omdat het belangrijk is dat bij conflicten een onafhankelijke partij op kan treden, is de rol van het instituut van de IGK hiervoor bijzonder geschikt. Het draagt tevens bij aan transparantie van de organisatie. Daarnaast is het wenselijk een onafhankelijk persoon binnen Defensie te hebben om de minister te adviseren. Uitspraak 12: Het Instituut van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht moet zich blijven toeleggen op zowel de adviestaak aan de minister als de taak van mediator in interne conflicten. Diversiteit Om de personeelstekorten bij Defensie zo veel mogelijk weg te werken, wordt er een zogenoemd ‘diversiteitsbeleid’ gevoerd.16 Door middel van dit beleid probeert Defensie een betere reflectie van de samenleving te worden: ‘Meer diversiteit onder defensiepersoneel kan tevens bijdragen tot een eigentijdser imago van een defensieorganisatie die niet alleen werkt voor de samenleving, maar daar een volwaardig deel van is.’17 Het diversiteitsbeleid wordt opgedeeld in drie delen. Elk deel beslaat een groep die Defensie aan wil spreken: vrouwen, etnische minderheden en anders geaarden. Voor deze eerste groep heeft Defensie duidelijke doelstellingen geformuleerd. Zij stelt als doel dat het aandeel vrouwen binnen de organisatie moet zijn gestegen van 8,4% in 2001 naar 12% in 2010.18 Heden bedraagt het percentage vrouwen binnen Defensie 8,9%. Hoewel het lijkt alsof Defensie erin zal slagen zijn doelen te bereiken, laat dit percentage een vertekend beeld zien. 12
http://www.mindef.nl/ministerie/igk/historie http://www.nrc.nl/binnenland/article1630553.ece/Prins_was_%60lichtvaardig_met_Lockheed 14 http://almanak.overheid.nl/5445/Inspecteur-Generaal_der_Krijgsmacht_(IGK) 15 http://www.mindef.nl/ministerie/igk/organisatie 16 Brief Staatssecretaris van Defensie, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 X, nr. 78 17 Kamerbrief Gender- en diversiteitsbeleid Defensie, 14 december 2007 18 Toespraak staatssecretaris van Defensie, 21 augustus 2003 13
In 2001 lag het percentage vrouwen wel lager, maar in absolute zin werkten er in dat jaar méér vrouwen bij Defensie dan in 2007 (4500 in 2001 en 4369 in 2007); dit komt neer op een daling van 3%.19 De stijging van het percentage vrouwen dat werkt binnen Defensie is vooral bereikt door bij bezuinigingen minder snel vrouwen dan mannen te ontslaan. Daarnaast kunnen de doelstellingen van het diversiteitsbeleid betreffende vrouwen niet volledig worden gerealiseerd. Het rapport Gemengd varen aan boord van onderzeeboten bracht een advies uit aan de Koninklijke Marine om niet te varen met vrouwen aan boord van een onderzeeboot.20 Ook is gebleken uit onderzoek dat vrouwen de ‘veiligheid in gevaar brengen’ wanneer zij mee willen varen op onderzeeërs.21 Bij het Korps Mariniers en het Korps Commandotroepen wordt tevens een beleid gevoerd dat vrouwen niet toelaat. En zien we vrouwen vooral werken in de gevechtsondersteunende delen van de Defensieorganisatie. Ten aanzien van etnisch-culturele minderheden (ECM’en) wordt sinds 2000 beleid gevoerd dat tracht deze groep meer en beter op te nemen in de organisatie.22 In 2006 is er een evaluatie afgerond waarin de resultaten van het beleid duidelijk worden weergegeven.23 Opvallend komt uit dit rapport naar voren dat de IGK vindt dat het beleid tekort heeft geschoten.24 Hij wijt dat mede aan een gebrek aan centrale aansturing van het beleid als gevolg van de reorganisaties die zowel in de Bestuursstaf als in de verschillende defensieonderdelen hebben plaatsgevonden.25 Het doel om meer acceptatie voor ECM’en binnen Defensie te creëren, is mislukt. Uit het rapport komt naar voren dat er in de periode 2000-2005 sprake is van een ‘licht negatieve tendens in de algemeen heersende houding van defensiepersoneel ten aanzien van multiculturalisme’. Een meerderheid van de ondervraagden is van mening dat: ‘de organisatie rekening moet houden met verschillende ECM’en, maar dit niet moet doen door middel van steun en behoud van cultuur en gewoontes op de werkplek’. Tot slot de anders geaarden: ten aanzien van deze groep werd er een nieuw onderzoek ingesteld door staatssecretaris van Defensie Van Hoof. De aanleiding was het rapport Gewoon doen. Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland, (Keuzenkamp et al. 2006). Hierin werd duidelijk dat seksuele voorkeur in Nederland minder vrij geuit kan worden dan algemeen aangenomen wordt. Het onderzoek26 was vooral gericht op de acceptatie van anders geaarden binnen Defensie. Van Hoof: ‘Het rapport geeft een genuanceerd beeld van de acceptatie van homoseksualiteit bij Defensie. Er is sprake van een brede acceptatie (90%) van homoseksuelen in algemene zin.’27 Slechts 2% van het defensiepersoneel zegt te hebben meegemaakt ‘dat homoseksueel personeel oneerlijk werd behandeld’. Uitspraak 13: Bij het werven van personeel van de Krijgsmacht mag niet positief gediscrimineerd worden. 19
http://www.mindef.nl/binaries/cijfers_tabellen_tcm15-82028.pdf Gemengd varen aan boord van onderzeeboten, 31 maart 2006 21 http://www.trouw.nl/archief/article5078.ece/Defensie_Onderzeeer_niks_voor_vrouw%2C_ervaart_PvdAer 22 Etnisch-Cultureel Minderhedenbeleid defensie 2000 – 2005 23 Kleur bekennen? Evaluatie van het Etnisch Cultureel Minderhedenbeleid, Defensie 2000-2005 24 Jaarverslag 2005, 60 jaar inspectoraat-generaal der krijgsmacht, Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht 25 Kamerbrief Appreciatie rapport Kleur bekennen, 29 september 2006 26 Homoseksualiteit binnen de Krijgsmacht, Uniform uit de kast, Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, september 2006 27 Kamerbrief Aanbieding rapport Uniform uit de kast, 13 september 2008 20
Werving Eind augustus 2008 kwam de staatssecretaris van Defensie naar buiten met de nieuwste cijfers aangaande het personeelstekort binnen de organisatie. Ondanks de intensieve wervingscampagnes van Defensie is het tekort opgelopen van ongeveer 6000 begin 2008, tot ongeveer 7000 in het derde kwartaal van het jaar.28 Een belangrijke reden hiervoor noemt De Vries de krapte op de arbeidsmarkt in het begin van 2008.29 Ondanks deze verontrustende cijfers zorgt de wervingscampagne nog altijd voor voldoende interesse in een baan bij Defensie. Jaarlijks trekt de organisatie meer dan 100.000 geïnteresseerden aan en hiervan solliciteren er ongeveer 55.000 .30 Het aantal kandidaten dat het sollicitatietraject succesvol doorloopt ligt echter fors lager: in 2005 waren dit er bijvoorbeeld 781731. Terwijl er jaarlijks een groter aantal beroepsmilitairen uitstroomt.32 Uitspraak 14: Werving van nieuw militair personeel is noodzakelijk om het huidige ambitieniveau te kunnen realiseren. Door middel van het meer zichtbaar maken van Defensie in de samenleving hoopt De Vries de drempel om te kiezen voor een baan bij Defensie te verlagen.33 Verder gaat het nieuwe beleid ‘Werving en Behoud’ verder in op meer opleidingsplaatsen bij MBO-instellingen. Ook wordt er in de toekomst voorkomen dat mensen bij Defensie weggaan om beter voor hun (jonge) gezin te kunnen zorgen. Bij uitzending naar vredesmissies zal daarmee meer rekening worden gehouden. Vaak wordt beweerd dat Defensie niet kan zorgen voor het zogenaamde huisje-boompje-beestje. Door meer mogelijkheden te creëren voor militairen om meer aandacht te besteden aan het gezin moet dit beeld zo veel mogelijk verdwijnen. Om meer animo voor fysiek intensieve onderdelen van Defensie te creëren is medio 2008 een loonsverhoging van 15% ingevoerd voor functies bij het Korps Commando Troepen.34 Bij geen van deze maatregelen worden wijzigingen aangebracht in de manier van selectie, zo stelde de staatssecretaris in een interview met Radio1. Uitspraak 15: Het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden – waaronder een verhoging van de soldij – is nodig om nieuw militair personeel te werven. Een herinvoering van de militaire dienstplicht is momenteel onrealiseerbaar. Dit komt o.a. door de hiermee gepaard gaande hoge kosten en afname van de inzetbaarheid van onze krijgsmacht. Daarom moet worden gezocht naar andere manieren jongeren actief te betrekken bij Defensie. Vanaf 2011 moet iedere scholier in Nederland in zijn/haar schooltijd een zogenaamde ‘maatschappelijke stage’ hebben afgerond.35 Deze stage is erop gericht jongeren kennis te 28
http://.www.rtl.nl/(/actueel/rtlnieuws/binnenland/articleview/)/components/actueel/rtlnieuws/2008/08_aug http://www.overheidsmanagement.nl/tsov/home/id166849308/aantal_vacatures_defensie_fors_ gestegen_1_reactie.html 30 http://www.penoactueel.nl/nieuws/id568-176902/actieplan_werving_en_behoud_defensie.html 31 http://www.mindef.nl/binaries/Integrale%20Monitor%20Personeelsvoorziening%20_tcm15-62484.pdf 32 http://www.nrc.nl/binnenland/article1965798.ece/Aantal_vacatures_bij_Defensie_fors_gestegen 33 http://www.nu.nl/news/1467701/10/Jack_de_Vries_wil_meer_militaire_uniformen_op_straat.html 34 http://www.korpscommandotroepen.nl/index.php?l=nl&p=11&id=125 35 http://www.minocw.nl/maatschappelijkestage/861/Over-maatschappelijke-stage.html 29
laten maken met de samenleving en zich hier kosteloos 10 dagen voor in te zetten. Karaktervorming van de leerling is hierbij het hoofddoel.36 Door de scholier de mogelijkheid te geven zijn/haar maatschappelijke stage in te vullen bij Defensie, zorgt men ervoor dat het maatschappelijk belang van veiligheid wordt bijgebracht. Deze stage moet niet een beroepsvormend karakter krijgen, maar kan er wel voor zorgen dat interesse voor een functie binnen de krijgsmacht wordt gecreëerd. Immers deze optie geeft de scholier een breder aanbod en is een duidelijk alternatief voor het veel gekozen vrijwilligerswerk in de zorgsector. Uitspraak 16: Het dient mogelijk te zijn dat een maatschappelijke stage wordt ingevuld bij Defensie.
36
http://www.minocw.nl/documenten/75848_compleet.pdf
Hoofdstuk 3 Budget en financiering Het Nederlandse defensiebeleid van de afgelopen 15 jaar is kort samen te vatten als een aaneenschakeling van bezuinigingen. In 1989 bedroeg het Defensiebudget nog 2,8% van het Bruto Binnenlands Product; in 2007 is dit gedaald tot 1,4% en in 2011 zal dit tot 1,21% zijn gedaald37. Met 1,21% zakt Nederland internationaal gezien weg en laat dan alleen nog Luxemburg en Spanje achter zich. Vanaf 1997 zit het Nederlandse Defensiebudget onder de (huidige) NAVO-norm van 2% van het BBP. Vanaf het einde van de Koude Oorlog moest de Nederlandse krijgmacht hierdoor steeds verder inkrimpen. In combinatie met het opschorten van de opkomstplicht van dienstplichtige militairen heeft dit geleid tot afstoting van een flink aantal bases, kazernes, materieel en diensten (zoals de Marinewerf). De inzet van troepen voor buitenlandse vredes- of crisisbeheersingsoperaties is echter toegenomen. Van 2901 militairen in 2004 tot 10.574 militairen in 200638. Het is evident dat de krijgsmacht onder druk staat: de middelen zijn geslonken en er wordt meer van de militairen gevraagd dan de afgelopen 50 jaar is gebeurd.
Bron: Rapport Zover de wereld strekt. Wetenschappelijk instituut van het CDA.
Op dit moment is het budget van Defensie zeer beperkt en de druk op de organisatie door het uitvoeren van internationale missies is groot. Het ambitieniveau om op het internationale toneel mee te doen is Nederland waardig. Het bijbehorende budget ontbreekt echter op dit moment. In 2007 werd duidelijk dat vooral de missie in Uruzgan duurder uitviel dan geraamd. Dit komt vooral door meer verbruik van munitie, brandstof, snellere slijtage van het materieel, inhuren van private transportcapaciteit en de inzet van meer manschappen. Hierdoor ontstond een tekort van ongeveer een miljard euro op de Defensiebegroting. Minister Van Middelkoop stelde daarom in de zomer van 2007 ingrijpende bezuinigingen voor39. Een forse hoeveelheid materieel zou worden afgestoten (o.a. tanks, pantserhouwitsers en F16’s) en ongeveer 1000 arbeidsplaatsen zouden komen te vervallen. Defensie kan de taken die het op dit moment opgelegd krijgt dus alleen financieren door de verkoop van andere onderdelen. Dit vormt geen structurele basis voor een sterke en slagvaardige organisatie. Ook in 2003 was er al flink gesneden in de krijgsmacht. Minister Kamp besloot destijds tot het afstoten van twee kazernes, de vliegvelden Twente, Soesterberg en Valkenburg, F16’s en
37
38 39
Rapport Zo ver de wereld strekt. Wetenschappelijk instituut van het CDA Kerngegevens Defensie, Feiten en cijfers over de krijgsmacht. Ministerie van Defensie, maart 2007 Defensie krimpt drastisch om in Uruzgan te blijven, NRC Handelsblad, 2 juli 2007.
9000 man personeel40. Een krimpende krijgsmacht met een slinkend budget gecombineerd met een groeiende inzet bij vredesoperaties is op termijn onhoudbaar. Uitspraak 17: Investeringen zijn noodzakelijk om materieel, opleidingen en arbeidsvoorwaarden op een aanvaardbaar peil te houden. Begroting Als Nederlandse samenleving vragen wij onze militairen zwaar en moeilijk werk te verrichten om vrede en veiligheid te brengen in uiterst instabiele regio’s. Hiermee vervullen zij een morele plicht van Nederland maar stellen ook niet in de laatste plaats belangen van ons land veilig. De militairen verrichten werk namens het Nederlandse volk en lopen hierbij het risico het leven te laten. We hebben als Nederlandse samenleving dan ook een verantwoordelijkheid ten opzichte van onze militairen. Daarom moeten het materieel en de training van onze militairen van het allerhoogste niveau zijn. Tevens is het de plicht van Nederland bij te dragen aan stabiliteit, vrede en veiligheid. Het is een morele plicht, maar ook in ons eigen belang omdat Nederland een open economie kent en vooral afhankelijk is van internationale handel. Toenemende instabiliteit zou daarom de Nederlandse economie schaden. Nederland is de zestiende econome en de negende exportnatie van de wereld41. Daarom is een substantiële bijdrage van Nederland in internationale vredes- en crisisbeheersingsmissies een onvoorwaardelijke plicht. Vanuit ons christendemocratisch gedachtegoed kunnen wij niet anders dan die morele plicht onderschrijven. Idealen als gelijkheid, vrijheid, mensenrechten, sociale rechtvaardigheid en solidariteit zijn onlosmakelijk verbonden aan het evangelie en ons cultureel erfgoed. Een goed christendemocraat kan niet lijdzaam toekijken, bij onrecht, onderdrukking en wetteloosheid; daarom is het onze plicht hier actief verandering in te brengen. Het is dan ook van groot belang dat we de periode van bezuinigen op Defensie afsluiten. De krijgsmacht moet na jaren van bezuinigingen op het niveau gebracht worden waarmee het op verantwoorde wijze een stevige bijdrage kan leveren aan internationale stabiliteit, vrede en veiligheid. Rust in de organisatie is nu van belang; het ministerie van Defensie moet continuïteit in zijn beleid kunnen brengen. Daarbij valt echter niet te ontkomen aan het maken van keuzes: we kunnen niet altijd deelnemen aan een missie als ons dat gevraagd wordt. De waarde van Defensie is lastig meetbaar en investeringen in Defensie leveren geen politiek krediet op bij de meeste kiezers. Het is daarom van belang dat Defensie niet steeds moet knokken om geen gelden kwijt te raken. Het CDJA hecht grote waarde aan de zogenoemde NAVO-norm: die stelt dat het Defensiebudget 2 procent moet zijn van het BBP. Hierdoor is het budget gekoppeld aan de economische groei, en stijgt of daalt het dus evenredig met de Nederlandse economie. Volgens de huidige verwachtingen bedraagt het verschil tussen de NAVO-norm en het Nederlandse budget in 2008 3,5 miljard euro (op een budget van 11,3 miljard euro); bij ongewijzigd beleid loopt dit in 2011 op tot 5 miljard euro (op een budget van 12,7 miljard euro)42. Uitspraak 18: Het CDJA spreekt veel respect en waardering uit voor de Nederlandse mannen en vrouwen die hun leven in de waagschaal stellen voor de veiligheid in de wereld Uitspraak 19: Er mag niet verder structureel bezuinigd worden op Defensie. Boven deze minimumgrens moet het budget van Defensie variëren met het aantal taken en missies dat de
40 41
42
Bezuiniging Defensie / Kamp sluit kazernes en stoot F-16’s af, Trouw, 1 juli 2003. Rapport Zo ver de wereld strekt. Wetenschappelijk instituut van het CDA Schriftelijke vragen actualisering Prinsjesdagbrief 2003, 19 juni 2006, ministerie van Defensie.
Krijgsmacht toebedeeld krijgt. De defensiebegroting dient in lijn te liggen met de ambities, waarbij 2% van het BBP als richtsnoer kan worden gehanteerd. In instabiele regio’s waar onze krijgsmacht optreedt, is wederopbouw noodzakelijk om de lokale bevolking daadwerkelijk een nieuwe kans te bieden. Zowel veiligheid en stabiliteit als voedsel en scholing zijn nodig om mensen een kans te geven een nieuw bestaan op te bouwen. Daarom is samenwerking tussen de ministeries van Defensie en Ontwikkelingssamenwerking essentieel. De taken van beide ministeries zijn echter fundamenteel verschillend. Defensie schept randvoorwaarden als rust en orde, zodat de wederopbouw (veilig) kan geschieden. Het is aan OSW om projecten op te zetten zoals de bouw van scholen en het opstarten van de landbouw. Het ministerie van Defensie dient zijn budget te gebruiken voor investeringen in eigen materieel en personeel. Uitgaven aan ontwikkelingsprojecten brengen het vermogen van Defensie om veiligheid te waarborgen in gevaar en gaan uiteindelijk ten koste van onze militairen. Het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking is verantwoordelijk voor zijn eigen taken en dient deze volledig zelf te financieren. Hierin past ook een financiële bijdrage aan eventuele militaire inzet bij ontwikkelingsprojecten. Uitspraak 20: Het budget van het ministerie van Defensie moet ten goede komen aan investeringen in materieel en personeel en niet worden ingezet voor ontwikkelingsprojecten. Uitspraak 21: Vredesmissies en opbouwmissies moeten gedeeltelijk gefinancierd worden door Ontwikkelingssamenwerking. De inzet van onze krijgsmacht bij crisisbeheersingsoperaties is in de afgelopen jaren nodig, maar belastend gebleken. Er is niet alleen sprake van het uit elkaar houden van strijdende partijen maar ook van doelgerichte acties tegen terroristen of om de burgerbevolking te beschermen. Tijdens antiterroristische acties in bijvoorbeeld Afghanistan wordt intensief samengewerkt met NAVO-bondgenoten, met name de VS. Ook in de toekomst zullen acties in NAVO-verband plaatsvinden. Deze samenwerking is dus essentieel en het beschikbare materieel moet hiervoor dan ook voldoende mogelijkheden bieden. De Nederlandse krijgsmacht heeft in de laatste jaren stevig bijgedragen aan de uitvoering van militaire acties. Zowel in Irak als Afghanistan is Nederland actief geweest in een hoog geweldsspectrum. Daar het onze ambitie is om dit te blijven doen, is hoogwaardig materiaal een noodzaak. Een voorbeeld hiervan zijn de onderzeeërs van de Koninklijke Marine. Tijdens de Kossovo-crisis bewezen zij hun kracht. Zowel ter afschrikking als voor het afluisteren van de Serven bleken de onderzeeërs uitermate geschikt. De onderzeebootdienst staat daarom nimmer ter discussie in politiek Den Haag, ook door de uitmuntende prestaties in vergelijking met ander NAVOlanden. De wereld is de afgelopen decennia in de ban geweest van extremisme; hiertegen moet opgetreden worden om internationale stabiliteit te garanderen. Het vraagt van de krijgsmacht het vermogen om doelgerichte acties uit te voeren op bijvoorbeeld opleidingskampen of wapendepots. Het is negen van de tien keer wenselijk dit zo onzichtbaar en stil mogelijk uit te voeren. Voor snel en onverwacht ingrijpen is de juiste informatie van belang maar zeker ook materieel dat dit ingrijpen mogelijk maakt. Er zijn drie belangrijke investeringen die gedaan moeten worden. De speciale eenheden moeten in stand worden gehouden. Zij zijn als geen ander in staat extremisten op te sporen en uit te schakelen in vijandelijk gebied. Ze zijn snel inzetbaar en kunnen onverwacht toeslaan. Voor het neutraliseren van gebouwen waarin extremisten zich ophouden of wapens zijn opgeslagen, zijn andere oplossingen beter geschikt. Kruisraketten zijn ideaal voor dit doel.
Met deze geleidewapens zou de Marine over de mogelijkheid beschikken gronddoelen op kilometers afstand uit te schakelen. Dit kan van vitaal belang zijn voor onze krijgsmacht om een vijand te verzwakken en zo een dreigende aanval/aanslag af te wenden. Ten slotte is er het belang van een geschikt jachtvliegtuig. Voor grondtroepen is luchtsteun van levensbelang. In Srebrenica zorgde het uitblijven van luchtsteun voor een drama. In Afghanistan blijkt luchtsteun noodzakelijk om de Taliban terug te dringen en de veiligheid van de Nederlandse troepen te garanderen. De F16 is na jarenlange trouwe dienst aan het einde van zijn technische levensduur gekomen. Er wordt nu gezocht naar een opvolger, hiervoor zijn alleen de F35 Lightning II (Joint Strike Figther, JSF) en de Saab Grippen next generation nog in de race. Andere kandidaten zijn afgevallen, omdat zij technisch niet voldoen. Het CDJA heeft een zeer sterke voorkeur voor de F35. De Saab heeft geen stealth eigenschappen waardoor samenwerking in NAVO-verband met vliegtuigen die wel stealth eigenschappen hebben onmogelijk wordt. Het is immers niet wenselijk als de Koninklijke Luchtmacht de positie van de vliegtuigen weggeeft door het gebrek aan stealth. Daarnaast zou Nederland de zwakke broeder zijn, omdat de Saab ook veel kwetsbaarder is voor luchtafweergeschut. Technisch gezien is de JSF een hypermodern vliegtuig terwijl de Saab veel dichter bij de afgeschreven F16 staat. De JSF past door zijn modernere techniek beter bij het ambitieniveau van Nederland. Saab garandeert weliswaar grotere orders voor het bedrijfsleven, maar de verwachting is dat Saab enkele honderden vliegtuigen zal verkopen. Lockheed Martin zal echter enkele duizenden F35’s gaan produceren. Het Nederlandse bedrijfsleven krijgt hierin een kleiner aandeel aan orders, maar het uiteindelijke bedrag dat hiermee gemoeid is zal ongetwijfeld groter zijn. Daarnaast bestaat de Saab alleen nog maar op de tekentafel van Zweedse ingenieurs, terwijl de F35 al in de praktijk getest wordt. De Amerikaanse claims over de capaciteiten van de JSF zijn dus veel harder dan de claims van de Zweden. Er is daarom geen twijfel over mogelijk dat de F35 het beste vliegtuig is voor de Koninklijke Luchtmacht. Uitspraak 22: Het streven om ook in het hoogste geweldsspectrum te acteren rechtvaardigt de aanschaf van de JSF, kruisraketten voor de Marine en het uitbreiden van de speciale eenheden. De ambities en voorstellen die het CDJA doet kosten geld. Nederland zal zich nu eens moeten realiseren dat men niet voor een dubbeltje op de eerste rij kan zitten. We hebben in internationaal verband vaak het hoogste woord waar het mensenrechten en bescherming van zwakkeren betreft. Dit schept ook een verantwoordelijkheid, net zoals onze economische positie dit doet. Daarnaast zijn de Nederlandse belangen bij internationale vrede en veiligheid te groot om langs de zijlijn te blijven staan. Het CDJA roept daarom de politiek op lef te tonen en te investeren in Defensie en zich niet te laten verleiden tot goedkope, halfslachtige oplossingen.