Inhoudsopgave. Hoofdstuk 1. De instroom in de propedeuse.
blz 3
Hoofdstuk 2. Studeren in de hoofdfase.
blz 5
Hoofdstuk 3. De minor jongerenwerk.
blz 25
Hoofdstuk 4. De mogelijkheden voor de HBO student om zich te specialiseren in het jongerenwerk.
blz 36
Hoofdstuk 1. De instroom in de propedeuse Een student die de middelbare beroepsopleiding sociaal cultureel werk op niveau 4 heeft gevolgd en met een diploma heeft afgerond is toelaatbaar tot de HBO Culturele en Maatschappelijke Vorming. In de notitie doorlopende leerweg is beschreven hoe de opleidingen zorg hebben gedragen voor een soepele doorstroming van studenten van opleidingen op de niveaus 2, 3 en 4 naar het Hoger Beroeps Onderwijs. Kort samengevat betekent dit dat de opleidingen in grote lijnen uitgaan van dezelfde onderwijsconcepten (competentiegericht leren - leren en waarderen ondernemend leren-natuurlijk leren). Daarnaast blijkt bij een vergelijking van kerntaken, competenties, werkprocessen en inhouden dat binnen de opleidingen inhoudelijk in grote mate op elkaar afgestemd zijn. Het theoretisch niveau en het tempo waarin inhouden worden behandeld verschillen in sterke mate. Een student die vanuit MBO-4 niveau start aan de HBO-cmv komt terecht in een context die gelijkenissen vertoont met die van zijn vorige opleiding. Dit bevordert een soepele instroom. De student start met het propedeuse programma. Na het eerste semester kan hij een assessment aanvragen om aan te tonen dat hij de competenties van de propedeuse bezit. Is dat het geval dan versnelt hij hiermee zijn studie met een half jaar. Na de propedeuse kan een MBO- student die veel praktijkervaring heeft en in deze praktijk veel competenties heeft ontwikkeld doorgaan met versnellen. Als hij in de mbo-praktijk competenties heeft verworven die geldig zijn voor de hoofdfase zal hij deze in met name bij een assessment in het begin van de hoofdfase inbrengen als bewijs. De kunst is om tijdens de HBO-studie deze competenties van een goede theoretische bagage te voorzien. Als tijdens deze assessments blijkt dat hij zich de voor de HBO-CMV vereiste competenties heeft verworven, dan zullen de assessoren hem veel studiepunten toekennen. De student stelt op basis van de feedback van de assessoren en het gesprek hierover met zijn StudieLoopbaanBgeleider – op maat - een nieuw studieprogramma voor zichzelf vast om te werken aan de ontbrekende competenties. 1.2 Propedeuse van de opleiding CMV van de Hogeschool van Amsterdam De studiebelasting van de propedeuse is afhankelijk van vooropleiding, ervaring, elders en eerder verworven competenties en de tijd die nodig is voor deelname aan het programma. Die belasting bestaat uit studeren, colleges volgen, individueel of in groepsverband opdrachten uitvoeren en tentamens doen en stage lopen. Volgens de wet heeft een propedeutisch jaar de volgende drie functies:
selectie: de student moet voldoende capaciteiten hebben om een hbo-studie in de hoofdfase tot een goed einde te brengen. Bij onvoldoende studieresultaten en ongeschiktheid voor het beroep krijgt hij het bindend advies om met de studie te stoppen. In die zin selecteert de propedeuse dus; oriëntatie: de student komt tijdens de propedeuse in aanraking met de praktijk en de daarbij behoren kennis, vaardigheden en houding ( de competenties). Zo kan hij voor zichzelf nagaan of de opleiding past bij zijn toekomstverwachtingen en het beeld dat hij van het CMV'er zijn heeft; verwijzing: op basis van de studieprestaties kan de student bepalen of hij met de opleiding doorgaat. Ook kan hij kiezen voor een andere opleiding binnen, dan wel buiten het instituut.
Voor deeltijdstudenten gaat het om één dag.Daarnaast wordt er verondersteld dat de studenten werkzaam in een agogische functie, of zich actief oriënteren. Voor voltijdstudenten is een spreiding van onderwijsactiviteiten over de week met ruimte voor het opdoen van praktijkervaring.
3
1.3 Start studiejaar In het eerste kwartaal start het programma Studie- en beroepsvaardigheden en het projectonderwijs en met de ondersteunende practica. 1.4 Projectmatig werken Voltijdstudenten werken gedurende het propedeusejaar aan projectopdrachten. Hiervoor kan men beschikken over eigen kantoorruimte met ict-voorzieningen. Docenten en andere deskundigen komen op uitnodiging langs. Deeltijdstudenten werken aan projecten die passen bij omstandigheden als startende student en startende beroepskracht. In samenwerking met medestudenten wordt een orientatie op CMV-werk georganiseerd, trainingen voor vrijwilligers en een conferentie over methodisch handelen als CMV'er. Binnen de projecten wordt samenengewerkt met zes tot acht medestudenten. De opdracht is om zelfstandig in opdracht van een fictieve externe opdrachtgever een product te ontwikkelen. Iedere projectgroep krijgt ondersteuning van een projectbegeleider. Naast de projecten is er theorieonderwijs, bijvoorbeeld hoor- en/of instructiecolleges en trainingen/practica. Voor een goed begrip van de maatschappelijke context waarin het welzijnswerk plaatsvindt, is het belangrijk dat de student op de hoogte is van basisbegrippen uit de psychologie, sociologie, sociaal-economische geschiedenis en filosofie. Daarom krijgt hij ook theorieonderwijs in deze vakgebieden. 1.5 Studieloopbaanbegeleiding Gedurende de hele studie helpt de studieloopbaanbegeleider met de planning en voortgang van de studie. In studieloopbaangroepen, is er ruimte om elkaar te steunen bij belangrijke momenten in de studie zoals het inschatten van je capaciteiten, het studieadvies en de stagekeuze. De hogeschool heeft het instrument ‘spiegel’ ontworpen. Dit is een computerprogramma dat bestaat uit vragen en opdrachten die afgenomen worden aan het begin van de studie. De uitslag werkt als een spiegel; de student krijgt zicht op zijn capaciteiten. Zo komt hij er achter waar sterke kanten liggen en waar hij extra aandacht aan moet besteden gedurende de studie. In dit jaar komt de student erachter of hij voldoende capaciteiten heeft om de hele studie tot een goed einde te brengen. Aan de hand van deze informatie én de studieresultaten bepaalt de student aan het einde van het jaar of hij doorgaat met de gekozen opleiding. Naast projecten en een practicum zijn er programma's zoals:
Bedrijfskunde voor cultureel en maatschappelijk ondernemen Cultuurbeschouwingen van Nederland Theorie / methoden CMV
1.6 Stage Tijdens de propedeuse loopt de voltijdstudent een dagdeel of periode stage, bijvoorbeeld:
Educatief werk, vormingscentra, onderwijsondersteuning Recreatie in vrijetijdscentra, zomervakantieactiviteiten, kinderwerk Kunst en cultuur, op festivals, in jongerencentra, bij open podium activiteiten Opbouwwerk in de buurt, voor actiecomités, bij zelforganisaties van migranten.
4
Hoofdstuk 2. Studeren in de hoofdfase Ondernemend Leren Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV) 2.1 Inleiding en missie De opleiding CMV van de Hogeschool van Amsterdam profileert zich onder de noemer Cultureel en Maatschappelijk Ondernemen. Deze profilering is het antwoord van de opleiding op ontwikkelingen in de maatschappij en het beroepenveld, waar steeds meer ondernemende competenties van onze studenten en bij beginnende beroepskrachten werden gevraagd. Cultureel en maatschappelijk ondernemen speelt zich af binnen de domeinen educatie, recreatie, kunst & cultuur en samenlevingsopbouw. Bij CMV gaat het om de vormgeving van culturele en maatschappelijke veranderingsprocessen en om mensen in staat stellen en te stimuleren tot participatie. De CMV’er zoekt daarbij steeds het juiste evenwicht tussen maatschappelijke en culturele aspecten en tussen een agogische en een ondernemende inzet. Met de profilering van CMV als opleiding voor cultureel en maatschappelijk ondernemen geven we aan dat de opleiding niet meer exclusief opleidt voor een aantal gespecificeerde beroepen in de welzijnssector, maar dat studenten worden opgeleid tot ondernemende professionals die hun competenties binnen een breed cultureel en sociaal domein kunnen realiseren. Het landelijk opleidingsprofiel “Alert en ondernemend” blijft uitgangspunt van het leerplan. Ondernemend betekent zelfstandig en initiatiefrijk, maar ook in staat om bedrijfsmatig te handelen en als (beginnend, zelfstandig) ondernemer te opereren. Ondernemend werken op maatschappelijk en cultureel terrein is dienstverlenend, resultaatgericht, gericht op samenwerking en stimuleert betrokkenheid. Bij Cultureel ondernemen ligt het accent op dienstverlening die mensen ondersteunt bij de wijze waarop ze hun leven vormgeven en betekenis geven aan hun leven. Een cultureel ondernemer daagt mensen uit. Bij Maatschappelijk ondernemen ligt het accent op dienstverlening die mensen ondersteunt bij het samenleven en om individuen te betrekken op de maatschappij. Een maatschappelijk ondernemer brengt mensen bij elkaar. In de praktijk zullen elementen van cultureel en maatschappelijk ondernemen vrijwel altijd in combinatie voorkomen en elkaar ondersteunen. In het verlengde van de inhoudelijke profilering is een nieuw onderwijs- en leerconcept ontwikkeld onder de titel ‘Ondernemend Leren’. In deze brochure worden de uitgangspunten van het onderwijsconcept kort beschreven en de uitwerking ervan naar de organisatie van de leeromgeving in propedeuse en hoofdfase.
5
2.2 Ondernemend leren Kern van het nieuwe onderwijsconcept is dat studenten zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen studie en leerproces en dat een strikte scheiding is aangebracht tussen onderwijsprogramma en beoordelingsprogramma. De twee peilers van het ondernemend leren zijn als volgt geformuleerd: Studenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen studie en leerproces; ze zijn projectleiders of ondernemers van hun eigen persoonlijke leerweg. Dat betekent dat studenten na een korte introductie en oriëntatieperiode zelf hun eigen leertraject uitzoeken. Dus geen vast omlijnd curriculum meer, maar uitgebreide keuzemogelijkheden en individueel maatwerk. De student plant zijn of haar eigen onderwijstraject via een persoonlijk ontwikkelplan (POP) en legt de resultaten vast in een portfolio. De student krijgt daarbij ondersteuning van een studieloopbaanbegeleider. Er bestaat een strikte scheiding tussen onderwijsprogramma en beoordelingsprogramma. Studenten krijgen geen studiepunten meer voor onderwijsprogramma’s die ze met voldoende resultaat gevolgd hebben, maar moeten in aparte assessments laten zien dat ze bepaalde beroepscompetenties op een bepaald niveau verworven hebben. Gemeenschappelijk referentiepunt of ijkpunt zijn de competenties zoals die geformuleerd zijn in het landelijk opleidingsprofiel CMV: “Alert en Ondernemend”. In de ‘handleiding competentie assessment’ die door het assessmentbureau wordt uitgegeven, worden de formuleringen van de competenties regelmatig aangescherpt. Studenten zijn zelf verantwoordelijk voor het verzamelen van de bewijzen voor de verworven competenties. Het is van geen belang of de competenties zijn verworven via door de opleiding aangeboden programma’s en projecten of door elders opgedane ervaringen en verrichte activiteiten. De verworven competenties worden beoordeeld op 3 niveaus: niveau 1: basis CMV niveau 2: CMV’er in ontwikkeling (zie bijlage 2) niveau 3: beginnend professional De vaststelling van het bereikte niveau per competentiecluster en daaraan gekoppeld de toekenning van studiepunten, gebeurt in assessments. Studenten stellen hun portfolio samen, vullen competentiekaarten in en maken een assessmentreflectie, waarin ze aangeven op welke competentieclusters en op welk niveau (zie ad.4) ze beoordeeld willen worden. De student wordt door twee assessoren beoordeeld en krijgt op basis van die beoordeling een aantal studiepunten toegekend. 2.3 Propedeuse De propedeuse heeft een selecterende, oriënterende en verwijzende functie. De centrale doelstelling van de propedeuse is de studenten voorbereiden op de hoofdfase van de opleiding en op een bewuste opleidingskeuze. Het eerste half jaar van de propedeuse volgen alle studenten een vast programma van 30 studiepunten. De oriënterende functie heeft bij CMV het karakter van een oriëntatie op het werkveld, de structuur en het niveau van de opleiding, en de persoonlijke kwaliteiten van de student. De student toont in januari middels een assessment aan, of hij geschikt is voor de CMV opleiding. Als hij daar niet voldoende toe in staat blijkt te zijn, krijgt de student een waarschuwing voor een afwijzend studieadvies. De tweede helft van het jaar staat in het teken van het verzamelen van bewijs van verworven competenties op basis van een Persoonlijk Ontwikkel Plan. Studenten volgen keuze programma’s, doen projecten en werken in een praktijksituatie (stage). In een assessment laat de student zien voldoende competenties op niveau 1 verworven te hebben.
6
2.4 Hoofdfase: praktijkopdrachten als ruggengraat van de opleiding Studenten verwerven competenties onder meer door het uitvoeren van praktijkopdrachten. Deze praktijkopdrachten vormen de ruggengraat van de opleiding. De opdrachten hebben een externe opdrachtgever in de vorm van een voor CMV relevante instelling, organisatie of bedrijf. Rondom deze opdrachten is er ondersteunend onderwijs. Studenten verwerven de projecten zelfstandig in de rol van opdrachtnemer. Ze zijn zelf verantwoordelijk voor hun rol als opdrachtnemer in relatie tot die van de opdrachtgever. Volgorde en tijdsinvestering De volgorde waarin studenten hun opdrachten uitvoeren is niet verplicht voorgeschreven. Wel is de volgorde waarin de projecten beschreven zijn voor de ‘normstudent’ de aanbevolen route: a. maatschappelijk ondernemen b. cultureel ondernemen
competenties niveau 2
c. werken in een organisatie d. beleid & methodiek CO e. beleid & methodiek MO f. vrije opdracht
competenties niveau 3
De tijd die studenten aan de opdrachten besteden kan erg variëren, afhankelijk van de zwaarte van de opdracht en de plaats die de opdracht in het leerproces van de student inneemt. Over het algemeen zullen de projecten een looptijd hebben die ligt tussen de 3 en 8 maanden en een tijdsinvestering vergen van gemiddeld 500 uur per student. Voor opdracht c., werken in een organisatie, ligt de tijdsinvestering gemiddeld hoger: een duur van 5 tot 10 maanden met een gemiddelde tijdsinvestering van 32 uur per week. Deeltijdstudenten moeten hun werkzaamheden zoveel mogelijk in de vorm van opdrachten gieten. De formulieren om opdrachten aan te melden zijn te downloaden van het internet: http://www.iscb.hva.nl/werkveld/cmv_praktijk.htm
2.5 Competenties en niveaus De competenties die studenten moeten verwerven zijn afgeleid van de competentieformuleringen uit het landelijk opleidingsprofiel CMV: “Alert en Ondernemend”. Ten behoeve van de door CMV ontwikkelde assessmentsystematiek zijn de competenties uit “alert en ondernemend” in 5 clusters ondergebracht en op 3 niveaus geformuleerd. In de beschrijving van de opdrachten wordt aan deze systematiek gerefereerd. Oriënteren en contactleggen niveau 1: • Vaardigheden: De student kan contactleggen met individuen, groepen en organisaties met een diversiteit aan achtergronden. • Kennis: De student heeft kennis van samenlevingsverbanden en achtergronden van diverse klantgroepen en individuen. • Houding: De student gaat relaties aan vanuit erkenning en respect voor de leefwereld en identiteit van betrokkenen. Hij reflecteert op de eigen achtergrond en positie in relatie tot de positie en achtergrond van klanten.
7
niveau 2: • Vaardigheden: De student kan nieuwe perspectieven en ontwikkelingsmogelijkheden in de omgeving van klanten onderzoeken. • Kennis: De student heeft kennis van behoeften, ambities, mogelijkheden en competenties van klanten op basis van meerdere gezagsvolle bronnen. De student heeft kennis van verschillende onderzoeksmethoden. • Houding: De student heeft een onderzoekende houding in de context van de agogische relatie ten aanzien van de vragen en behoeften van zijn klanten. niveau 3: • Vaardigheden: De student kan communicatief en strategisch omgaan met opdrachtgevers en organisaties. Hij maakt expliciet gebruik van onderzoeksmethoden om knelpunten en maatschappelijke vraagstukken in beeld te krijgen. • Kennis: De student heeft kennis van de normatieve aspecten van de agogische relatie. • Houding: De student verantwoordt de agogische relatie op normatieve wijze aan zichzelf, klanten en opdrachtgevers. Hij kan zichzelf positioneren ten opzichte van klanten en opdrachtgevers. Programmeren en organiseren niveau 1: • Vaardigheden: De student kan in de praktijk diverse werkvormen toepassen. Kan in samenwerking met klant (en vrijwilligers) activiteiten organiseren. • Kennis: De student heeft kennis van ontwerp- en programmeringregels. Hij kent doelgroepen en contexten waarbinnen mensen zich kunnen ontwikkelen en zich kunnen vermaken. Hij heeft een actieve oriëntatie op functie- en taken m.b.t. programmeren en organiseren. • Houding: De student is dienstverlenend en klantgericht. Hij heeft respect voor waarden en normen van klantgroepen. niveau 2: • Vaardigheden: De student kan een programma ontwerpen op basis van verschillende motieven en belangen en geeft daarbij sturing aan het proces van vraagarticulatie van de diverse klanten. • De student onderbouwt de relatie tussen beoogde resultaten en de werkvormen en arrangementen. • Kennis: De student kent zowel op het terrein van cultureel als maatschappelijk ondernemen de functie en doelen van agogisch programma ontwerp. De student heeft kennis van methodische invalshoeken en hun toepassing met betrekking tot programma ontwerp via meerdere gezagsvolle bronnen. • Houding: De student is gericht op participatie en faciliteert zodoende het leren, de ontwikkeling en het vermaak van de klant(groep). niveau 3: • Vaardigheden: De student ontwerpt, evalueert en vernieuwt complexe programma’s voor zowel cultureel als maatschappelijk ondernemen op basis van maatschappelijke en individuele behoeften. Hij ontwerpt daarbij vanuit de samenhang tussen beleid en methodiek. • Kennis: De student heeft kennis van de spanning tussen maatschappelijke vragen en individuele behoeften, en de daaruit voortvloeiende dilemma’s. • Houding: De student verantwoordt zijn visie, keuzes en behaalde resultaten volgens professionele normen aan klanten, collega’s en zichzelf.
8
Begeleiden en leidinggeven niveau 1: • Vaardigheden: De student kan samenwerkingsrelaties in groepen aangaan en ontwikkelen. Hij kan zijn eigen rol binnen samenwerking hanteren. Daarbij heeft hij oog voor het eigen aandeel in communicatieprocessen. • Kennis: De student heeft kennis van communicatieprocessen in groepen en tussen individuen. • Houding: De student kan agogische relaties aangaan en onderhouden. Hij staat open voor samenwerking. De student reflecteert op zijn eigen rol en aandeel binnen communicatieprocessen. niveau 2: • Vaardigheden: De student kan vanuit eigen rol en positie samenwerkingsrelaties sturen. Hij animeert, activeert, adviseert, informeert en onderricht diverse klantgroepen binnen de gegeven arrangementen en contexten. • Kennis: De student heeft via meerdere gezagsvolle kennis van begeleiding en leiding geven in agogische relaties. • Houding: De student zoekt en realiseert ruimte voor ontwikkeling van de klant. niveau 3: • Vaardigheden: de student kan ontwikkelingstrajecten / projecten in organisaties begeleiden. • Kennis: De student heeft kennis van de spanning tussen maatschappelijke vragen en individuele behoeften, en de daaruit voortvloeiende dilemma’s in begeleidingssituaties. • Houding: de student heeft een eigen stijl van (bege)leiding geven en kan deze verantwoorden. Bedrijfsvoering niveau 1: • Vaardigheden: de student kan het eigen werk organiseren binnen de gegeven randvoorwaarden van een organisatie. • Kennis: de student heeft kennis van de structuur en cultuur van organisaties. • Houding: de student is dienstverlenend, coöperatief en neemt initiatief. niveau 2: • Vaardigheden: de student kan met opdrachtgevers onderhandelen over te behalen resultaten en deze vertalen naar een dienstenaanbod. Hij levert een bijdrage aan het (financieel) beleid en beheer van een organisatie. De student kan projectmatig werken. • Kennis: de student heeft kennis van financieel beleid en beheer van organisaties. De student heeft kennis van theorieën over management en organisatie. • Houding: de student is ondernemend en is klant en vraaggericht. niveau 3: • Vaardigheden: de student kan een ondernemingsplan maken. Hij kan doel- en resultaatgericht een (project)plan uitvoeren. De student kan acquisitie verzorgen en financiële middelen voor een project of organisatie verwerven. Hij levert een bijdrage aan de ontwikkeling en implementatie van strategisch beleid van een organisatie. De student kan een plan voor kwaliteitszorg opzetten en uitvoeren. • Kennis: de student heeft kennis van verschillende theorieën over organisatie beleid en management. • Houding: De student draagt verantwoordelijkheid op het niveau van bedrijfsvoering en organisatie. Hij kan een instelling of organisatie extern vertegenwoordigen. De student kan als cultureel en maatschappelijk ondernemer opereren. 9
Beroepsontwikkeling niveau 1: • Vaardigheden: De student is in staat te reflecteren op eigen vaardigheden / kennis en houding. Hij is in staat eigen ontwikkelingsmogelijkheden te herkennen, benoemen en binnen de beroepscontext vorm te geven. • Kennis: vanuit literatuur en praktijkervaring geeft de student blijken van besef van (het bestaan van) professionele kwaliteitsnormen en –standaarden. • Houding: actieve oriëntatie op beroepsbeelden en praktijk binnen het cultureel en maatschappelijk ondernemen. De student stelt kritische vragen bij bestaande praktijken. Onderzoekt hoe en waarom anderen of de student zelf (reflectie) zo werkt, gericht op het achterhalen van de normen: hoort het wel zo, of eigenlijk anders? niveau 2: • Vaardigheden: de student kan zijn handelen in relatie tot cultureel en maatschappelijk ondernemen verantwoorden volgens expliciete standaarden en normen. • Kennis: de student kan, met behulp van gezagshebbende bronnen, de methodische aspecten (doel, inhoud, werkwijze) van zijn beroepsmatige handelen benoemen en zijn keuzes daarin motiveren / verantwoorden. De student kan zijn eigen positie als CMV’er in de maatschappelijke en culturele context problematiseren (bevragen) op basis van gezagshebbende bronnen. • Houding: de student stelt onderzoeksgerichte vragen bij zijn keuzes in het beroepsmatig handelen: ‘is/was dit de juiste keuze en waarom?’ niveau 3: • Vaardigheden: de student is in staat verbeterideeën op het terrein van cultureel en maatschappelijk ondernemen om te zetten in vraagstellingen en onderzoeks- of ontwikkelingsprogramma’s. De student geeft blijk dat bij planmatig, praktisch en realistisch te werk gaat. • Kennis: de student heeft gefundeerde kennis van de (on)juistheid van beroepsmatige keuzes alsmede van de verschillende wegen die tot verbetering leiden vanuit helder weergegeven dilemma’s. • Houding: de student is geneigd en bereid om eigen standaarden en professionele keuzes normatief en valide te verantwoorden. De student handelt vanuit een bewust en strategisch gekozen positie.
10
2.6 Beschrijving van de opdrachten A. Maatschappelijk Ondernemen De opdracht Bij ‘maatschappelijk ondernemen’ wordt in opdracht van een maatschappelijke organisatie een probleem of vraag uitgewerkt en een oplossing of antwoord op die vraag ontwikkeld. Het gaat daarbij om twee hoofdzaken: het doen van onderzoek naar een maatschappelijk vraagstuk, en het vertalen van de uitkomsten van het onderzoek naar de praktijk: hoe kan een aanpak, activiteit, project beter of anders gedaan worden. De maatschappelijke vraagstukken kunnen vanuit elke denkbare invalshoek geformuleerd worden; het kan iets van de buurt zijn, het kan iets van een groep zijn, het kan over een thema gaan dat mensen bindt, etc. Kern van de opdracht is het beschrijven en analyseren van een maatschappelijk vraagstuk. In de beschrijving wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van praktijkgericht onderzoek. In de analyse wordt tevens de positie van de opdrachtgever: organisatie, instelling, of bedrijf betrokken. Op basis van de uitkomsten wordt een bijdrage geleverd aan wat de opdrachtgever kan ondernemen om aan de oplossing van het betreffende vraagstuk een bijdrage te leveren. In de uitvoering van de opdracht kunnen studenten laten zien wat zij, professionals in opleiding, kunnen bijdragen dat zoveel mogelijke betrokkenen bij het vraagstuk (‘stakeholders’) hun bijdrage kunnen en willen leveren. In hun bijdrage laten zien studenten hun eigen ondernemingszin zien. Ondernemend gedrag als houding. Theoretische en methodische ondersteuning Er worden colleges gegeven met als kernbegrippen: uitdagend leren, sociale samenhang, leefwereld en systeemwereld, participatie en competentieontwikkeling. Aansluitend worden colleges over praktijkmethoden aangeboden. Daarnaast worden in platformbijeenkomsten ‘good practices’ gepresenteerd door gastsprekers uit het werkveld. Ter ondersteuning van de eigen visieontwikkeling worden ook presentaties gehouden door de studenten zelf. Ook worden practica ‘praktijkgericht onderzoek aangeboden. Studenten verwerven in deze opdracht vooral competenties op niveau 2.
11
B. Cultureel ondernemen De opdracht Ontwerp in opdracht van een instelling, organisatie of bedrijf een cultureel-agogische dienst of project. Geef daarbij aan hoe deze dienst door de klant kan worden gebruikt en lever een bijdrage aan hoe het geheel wordt gerealiseerd, respectievelijk hoe het project wordt uitgevoerd. Een voorbeeld van een cultureel-agogische dienst is het organiseren van een festival of evenement, het ontwikkelen van een cultureel-educatief programma, e.d. Doel van de opdracht is het vergroten van competenties op het gebied van organiseren en projectmatig werken. Ook gaat het om het verbreden en verdiepen van de eigen culturele belangstelling en het vergroten van de visie op het gebied van cultureel ondernemen. Cultureel Ondernemen is het initiëren, ontwerpen, organiseren en uitvoeren van culturele diensten. Dit zijn diensten met een kunstzinnig en/of recreatief karakter. Meestal is er sprake van een maatschappelijke vraag naar deze diensten. Dit kan op instellingsniveau liggen, het vergroten van cultuurparticipatie bijvoorbeeld. Het kan ook op lokaal niveau liggen, het creëren van recreatieve voorzieningen voor jongeren, of een landelijk karakter hebben, Dance 4 live bijvoorbeeld. Een cultureel ondernemende professional kan zich als freelancer zelfstandig vestigen op de markt en daar zijn diensten op afstemmen en aanbieden. De ondernemende professional kan ook werkzaam zijn in een culturele organisatie (museum, theater, poppodium) of in een organisatie op het gebied van vrijetijdscultuur. Steeds meer werk wordt uitbesteed aan kleine bedrijven of freelancers op de culturele markt. Ook in de vrijetijdssector is er een groeiende markt voor ondernemende professionals. Theoretische en methodische ondersteuning binnen de opleiding Er worden colleges gegeven met als kernbegrippen: historie, beleid en visie. Aansluitend worden colleges over methodische invalshoeken van cultureel ondernemen aangeboden. Daarnaast staan in platformbijeenkomsten ‘good practices’ en methodische vragen centraal. Ook worden twee practica aangeboden: ‘kijken naar kunst’ en ‘Recreatie’. In deze practica staat het eigen handelen centraal. Studenten verwerven in deze opdracht vooral competenties op niveau 2.
12
C. Werken in een organisatie De Opdracht Verwerf een werkplek bij een relevante instelling, organisatie of bedrijf, waarin je als CMV’er meerdere taken kan uitvoeren. De te verrichten werkzaamheden bieden de mogelijkheid tot agogische dienstverlening, bedrijfsvoering en beroepsontwikkeling op het domein van Culturele en Maatschappelijk Vorming. De student maakt een werkplan en voer dit uit. Door deze opdracht verwerven studenten competenties die eigenlijk alleen via de praktijkervaring met het werken met klanten/deelnemers binnen een organisatie kunnen worden verworven. De contactpersoon van de instelling vervult de functie van praktijkbegeleider. Van belang is het maken van een concreet werkplan of initiatiefrapport, waarin ook de beoogde competenties geformuleerd worden in relatie met de taken die vervuld gaan worden. Bij de afsluiting van de opdracht wordt door de student(e) een functioneringsverslag gemaakt waarin de inhoud van het initiatiefrapport wordt geëvalueerd en gereflecteerd wordt op het eigen handelen. Vanwege het specifieke karakter zal deze opdracht altijd individueel worden uitgevoerd. Theoretische en methodische ondersteuning vanuit de opleiding De studenten zijn een (groot) deel van hun tijd in de organisatie werkzaam. Daarnaast worden enkele flankerende onderwijsprogramma’s aangeboden: Een programma ‘werken in teams’, een practicum “Time Management” en een collegeprogramma “Bedrijfsmatig handelen” Specifieke begeleiding: ondersteuning van de student bij het maken van een leerwerkplan. Samen met de opdrachtgever en de student worden gesprekken gevoerd over de inhoud van het werkplan, de resultaten en de beoordeling. Supervisie: studenten hebben de mogelijkheid gedurende de opleiding maximaal twee supervisie trajecten van 7 supervisiebijeenkomsten aan te vragen. Hoewel het de studenten vrij staat dit supervisietraject op een willekeurig moment tijdens de opleiding aan te vragen, ligt het voor de hand de supervisie tijdens deze praktijkopdracht te gebruiken. Onderwijsprogramma: “werken in teams” Practicum “Time Management” In deze opdracht kunnen competenties op niveau 2 en niveau 3 worden verworven.
13
D. Opdracht beleid en methodiek Cultureel Ondernemen De Opdracht Ontwikkel in opdracht van een relevante (culturele) instelling of organisatie een plan of beleidsadvies dat betrekking heeft op een bepaald aspect van de instelling of organisatie dat moet veranderen. Het kan gaan om een opdracht die de structurele aanpak of werkwijze van professionals beoogt te verbeteren, via een overdraagbare beschrijving van het beroepsmatig handelen. Maar ook kan het gaan om de richting die de instelling of organisatie de komende jaren moet in slaan. In ieder geval worden de vernieuwde doelen van de organisatie (of met betrekking tot een onderdeel) geformuleerd en met welke middelen die doelen te bereiken zijn, en welke aanpassingen dit voor het functioneren van de instelling of organisatie met zich meebrengt. Beleidsontwikkeling en methodiekontwikkeling betreffen beide verandertrajecten van instellingen op basis van de noodzaak tot vernieuwing dan wel verbetering. Vaak liggen beide in elkaars verlengde: nieuw beleid maakt vernieuwde methodiek noodzakelijk en andersom. Beleid betreft de doelen van de organisatie en hoe die te realiseren, terwijl methodiek het structurele handelen van de professionals ten opzichte van de doelgroep betreft. Theoretische en methodische ondersteuning Specifiek ter ondersteuning van de opdracht beleid en methodiek worden colleges aangeboden m.b.t.: Cultuurbeleid: Hoe komt cultuurbeleid tot stand, en wanneer kunnen organisaties hierop inbreken of er gebruik van maken. In welke richting beweegt het cultuurbeleid zich? De positie van de particuliere fondsen. Overheidsbeleid in relatie tot ondernemen en de creatieve stad. Beroepsdilemma’s bij cultureel beleid Methodiek: Grootstedelijkheid en het ontbreken van diversiteit. Sociaal artistieke kansen voor burgerschap Beleveniseconomie, economie en methodiek. Postmodernisme, hedonisme en vrijetijdsbesteding. Nederland en de wereld, onze internationale positie Advisering en adviesvaardigheden Aansluitend op de colleges gaan studiegroepen functioneren. Deze groepjes werken samen aan de verwerking en presentatie van literatuur rond een bepaald thema. Studenten verwerven in deze opdracht vooral competenties op niveau 3.
14
E.
Opdracht beleid en methodiek Maatschappelijk Ondernemen
De Opdracht Ontwikkel in opdracht van een relevante (maatschappelijke) instelling of organisatie een plan of beleidsadvies dat betrekking heeft op een bepaald aspect van de instelling of organisatie dat moet veranderen. Het kan gaan om een opdracht die de structurele aanpak of werkwijze van professionals beoogt te verbeteren, via een overdraagbare beschrijving van het beroepsmatig handelen. Maar ook kan het gaan om de richting die de instelling of organisatie de komende jaren moet in slaan. In ieder geval worden de vernieuwde doelen van de organisatie (of met betrekking tot een onderdeel) geformuleerd en met welke middelen die doelen te bereiken zijn, en welke aanpassingen dit voor het functioneren van de instelling of organisatie met zich meebrengt. Beleidsontwikkeling en methodiekontwikkeling betreffen beide verandertrajecten van instellingen op basis van noodzaak tot vernieuwing dan wel verbetering. Een dergelijke opdracht ligt dan ook niet zelden ‘’gevoelig’. Vaak liggen beide ook in elkaar’s verlengde: nieuw beleid maakt vernieuwde methodiek noodzakelijk, en andersom. Beleid betreft het stellen van doelen en hoe die te realiseren, terwijl methodiek het structurele handelen van de professionals, het verlenen van agogische diensten betreft. Zo is het ontstaan van ‘de brede school’ een typerend voorbeeld van een beleidsgestuurde ontwikkeling. En vervolgens moeten de professionals volgen en samenwerken om een integrale aanpak, een methodiek te ontwikkelen voor de praktijk. Dit voorbeeld is met tal van anderen aan te vullen. Theoretische en methodische ondersteuning Specifiek ter ondersteuning van de opdracht beleid en methodiek MO worden colleges aangeboden m.b.t.: rol professionals in de beleidsarena lokaal sociaal beleid, kwaliteitsbeleid, verantwoorden en ‘accountability’ instrumenten van beleidsonderzoek spanning tussen beleid en uitvoering nieuwe vormen van sturing en accountability advisering & adviesvaardigheden Aansluitend op de colleges gaan studiegroepen functioneren. Deze groepjes werken samen aan de verwerking en de presentatie van literatuur rond een bepaald thema. Studenten verwerven in deze opdracht vooral competenties op niveau 3.
15
F. Vrije opdracht De Opdracht De vrije opdracht is over het algemeen de laatste opdracht die de student in het kader van de CMV opleiding uitvoert. De student bewijst in de vrije opdracht over een brede beroepsbekwaamheid te beschikken. Kenmerkend voor de vrije opdracht is dat in tegenstelling tot alle andere opdrachten binnen CMV er geen externe opdrachtgever is. De student is vrij een onderwerp te kiezen en uit te werken en daarmee de competenties te verwerven die hem in staat stellen competentieniveau 3 van de CMV opleiding af te ronden. De student is met andere woorden zijn eigen opdrachtgever en kan dus zelf richting geven aan de opdracht. De vrije opdracht kent vier varianten: - een schriftelijk werkstuk of scriptie - een praktijkgericht onderzoek - een project (met theoretische verantwoording) - een ondernemingsplan (met theoretische verantwoording) De scriptie dient een uitwerking te zijn van een probleemstelling die relevant is voor de CMV beroepspraktijk, onderbouwd door relevante literatuur en (eigen) onderzoek. Het praktijkgerichte onderzoek kan gezien worden als een soort tussenvorm tussen scriptie en project. Ook een praktijkgericht onderzoek heeft betrekking op voor CMV relevante onderwerpen of beroepsvragen. Bij een praktijkgericht onderzoek omvat het schriftelijke eindproduct van de student: a) het onderzoeksontwerp; b) de onderzoeksrapportage, en c) de onderzoeksevaluatie. Een project kan betrekking hebben op alle voor CMV relevante onderwerpen en heeft als resultaat een voor de beroepspraktijk relevant product: een activiteit, een spel, een programma, een handleiding, een videofilm, een theatervoorstelling, een congres, een festival etc. Het project gaat vergezeld van een schriftelijke verantwoording waarin de student verantwoording af legt van de keuze van het onderwerp, de gevolgde werkwijze, de totstandkoming van het eindproduct en een theoretische verantwoording. Een ondernemingsplan is een realistisch, levensvatbaar plan voor het opzetten van een eigen bedrijf of onderneming. De onderneming levert diensten of maakt producten waarmee op korte of langere termijn één of meerdere mensen in hun levensonderhoud kunnen voorzien. In het ondernemingsplan wordt duidelijk hoe bedrijfsmatig handelen en agogische dienstverlening gekoppeld wordt aan culturele en of maatschappelijke doelen. Het ondernemingsplan gaat vergezeld van een schriftelijke verantwoording waarin de student verantwoording af legt van de keuze voor juist dit bedrijf, de gevolgde werkwijze bij het ontwikkelen van de onderneming en een (theoretische) verantwoording van de CMV relevantie van de onderneming. Ondersteuning Studenten krijgen bij het maken van de vrije opdracht een begeleider toegewezen. Verder kunnen ze gebruik maken van het ondersteunende onderwijsaanbod van de opdracht beleid & methodiek MO en/of CO.
16
2.7 Regels en procedures bij de opdrachten De opleiding: • ondersteunt studenten bij het verwerven van opdrachten • adviseert studenten bij het sluiten van opdrachtovereenkomsten met praktijkinstellingen • coacht op de opleiding de student of een groepje studenten dat de opdracht uit voert. • is verantwoordelijk voor het aanbieden van ondersteunend onderwijs bij de opdracht. • ondersteunt praktijkinstellingen, organisaties en bedrijven bij het formuleren van opdrachten. • organiseert bijeenkomsten waar opleiding, werkveld en studenten elkaar ontmoeten en waar opdrachten worden aangeboden, gevraagd en op elkaar worden afgestemd. De opdrachtnemers: student(engroep). • zijn verantwoordelijk voor het informeren van de opdrachtgever en de begeleider m.b.t. tussenproducten en voortgang. • zijn verantwoordelijk voor de communicatie met de opleiding en de opdrachtgever. • starten na het advies over de opdracht door het praktijkbureau met de uitvoering van de opdracht. De student(en): - beginnen de werkzaamheden op basis van de inhoud van het opdrachtbevestigingsformulier: - maken op basis hiervan een startdocument/initiatiefrapport of een leerwerkplan (bij de opdracht: Werken in een organisatie) en overhandigen het aan de opdrachtgever. - tekenen samen met de opdrachtgever een definitief contract als deze akkoord gaat met het startdocument/initiatiefrapport - voeren op basis van dit contract de opdracht uit. - leveren en presenteren een eindproduct en zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het eindproduct. - schrijven na de oplevering van de opdracht een evaluatieverslag op basis van het initiatiefrapport. • zijn verplicht zich te gedragen naar alle geldende regels, voorschriften en aanwijzingen van de opdrachtgever die in het belang van orde en veiligheid zijn genomen en die voor alle werknemers van de opdrachtgever gelden. • zijn verplicht tot geheimhouding van wat gedurende de opdrachtperiode ter kennis is gekomen en waarvan zij weet of redelijkerwijs behoren te weten dat dit van vertrouwelijke aard is. De opdrachtgever: zorgt voor een professionele opdrachtbegeleider. Deze: • levert commentaar op het initiatiefrapport / leerwerkplan, eventuele tussenproducten en het eindproduct. • is beschikbaar voor overleg over de voortgang van de opdracht. • communiceert met de opleiding • is aanwezig bij de presentatie van het eindproduct en geeft een schriftelijke evaluatie aan de hand van het initiatiefrapport. • is aanspreekpunt binnen de organisatie en zorgt voor toegankelijkheid van interne informatie. • zorgt voor voldoende draagvlak binnen de instelling om de opdracht uit te voeren. • zorgt voor voldoende faciliteiten voor de studenten om binnen de instelling te kunnen werken. De verantwoordelijkheden bij opdrachten die gedaan worden door deeltijdstudenten kunnen afwijken van bovenstaande en worden geregeld in het leerwerk contract tussen deeltijdstudent, werkgever en opleiding.
17
2.8 Het persoonlijk aanvullend programma (PAP) Om studenten zo goed mogelijk te faciliteren CMV competenties te verwerven streeft de opleiding er naar een rijke leeromgeving aan te bieden. Naast begeleiding, coaching, beoordeling, het aanbieden van praktijkopdrachten en ondersteunend onderwijs, wordt ook een breed aanbod aan onderwijsprogramma’s verzorgd, waarin studenten kennis en vaardigheden kunnen verwerven op verschillend niveau om hun CMV competenties verder te ontwikkelen. Studenten kunnen vrij kiezen om zich voor deze programma’s in te schrijven. Zij krijgen daarbij zonodig ondersteuning van hun studieloopbaanbegeleider. Ook bij de feedback aan het eind van elk assessment krijgen studenten advies welke onderdelen van het PAP ze kunnen volgen. Zie bijlage 4 voor een overzicht 2.9 Minoren In 2006 is op de Hogeschool van Amsterdam de minor-major structuur ingevoerd. Om het diploma Bachelor Social Work te behalen moeten studenten naast alle CMV competenties op niveau 3 ook een minor gevolgd hebben met een studiebelasting van 30 studiepunten. Studenten die niveau 2 gehaald hebben kunnen een minor gaan volgen. De minor kan met ingang van september 2006 gekozen worden uit een breed aanbod van minoren in de hele hogeschool. De minoren die door het ISCB worden aangeboden zijn allen mogelijk voor CMV studenten. Bij inschrijving voor een andere minor moet toestemming verleend worden door de examencommissie. Hiervoor is een formulier beschikbaar dat gedownload kan worden van de HvA minorensite.
18
2.10 Competentieniveau’s CMV Competentie Onderdeel
Kennis (weten)
Vaardigheden (kunnen)
Attitude (willen)
Mate van complexiteit 1. Gewoonte
19
(bijv. respect tonen). Je willen aanpassen aan -veranderendeomstandigheden. Je bewust zijn waarom je je op een bepaalde manier gedraagt.
3. Neiging
Een niet door iedereen gekende techniek beheersen
Geneigd zijn spontaan op een bepaalde manier te reageren.
(bijv tijdens een vergadering of evaluatie)
(bijv. feedback geven en ontvangen)
Een manier van jezelf gedragen die je van een ander hebt afgekeken, rolmodel imiteren. In een bepaalde situatie altijd herhalend gedrag tonen
2. Gedrag
Je handeling adequaat aanpassen aan de omgevingsveranderingen.
3. Techniek
3. Begrip
Een verschijnsel kunnen begrijpen/ doorgronden, weten waarom iets zo is. De gedachtegang en de samenhang in een tekst kunnen volgen. Een onderwerp kunnen uitleggen aan anderen, hoe zit het in elkaar en waarom
2. Vaardigheid
Weten wat er om je heen gebeurt, geïnformeerd zijn via o.a. kranten, vakbladen, literatuur. De inhoud van een verhaal of tekst begrijpen en navertellen aan anderen.
Een elk ogenblik exact herhaalbare, automatische handeling uitvoeren. Een handeling die is ingeslepen uitvoeren. (bijv.doorvragen, afspraken maken)
(bijv. een definitie kunnen geven) 2. Kennis
De student neemt initiatief tot actief handelen en effectief onderhouden van relaties met relevante betrokkenen, waardoor continuïteit is gewaarborgd en resultaten aansluiten bij de eisen.
Basiskennis hebben van woorden, begrippen en dergelijke. Informatie kunnen opnemen, onthouden en reproduceren.
1. Automatisme
(60 stp)
1. Geheugen
Niveau 1: Basis CMV
(bijv. belangstelling tonen)
20
Op grond van eigen ervaringen je op een bepaalde manier opstellen. Openstaan voor wat er om je heen gebeurt en zelfstandig je gedrag kiezen.
5. Streven
Volgens een bepaalde, goed doordachte methode handelen. (bijv. een onderzoek doen)
4. Houding
De student is in staat om (pro-actief) elementen aan opdrachten en resultaten toe te voegen, die niet door de opleiding / werkveld waren voorzien en die als verbetering kunnen worden beschouwd
Doen wat in een bepaalde situatie het meest geschikt is, vanuit waarneming en keuzen.
5. Methode
5. Onderscheiding
Kritisch denken, niet direct alles voor waar aannemen. Werken met veronderstellingen Analyseren, zaken kunnen opsplitsen voor beter begrip van het probleem. Onderzoeken, definiëren vergelijken, toetsen/beoordelen of de werkelijkheid zo is Zelf problemen definiëren /formuleren.
(totaal niveau 1 en 2: 150 stp)
4. Bewust handelen
4. Ervaring
Niveau 2: CMV-er in ontwikkeling
Het kennen en begrijpen van een verschijnsel doordat je het of iets soortgelijks zelf hebt meegemaakt. Theorie en praktijk met elkaar verbinden. Wat je weet gebruiken/toepasse n in verschillende praktijksituaties.
Ambitie tonen, verder willen komen in je persoonlijke ontwikkeling. Initiatief nemen; iets ondernemen, iets tot stand willen brengen. Resultaat gericht zijn. Boven iets uit willen komen.
Competentie Onderdeel
Kennis (weten)
Vaardigheden (kunnen)
Attitude (willen)
Mate van complexiteit
21
Vanuit motieven je leven inrichten, jezelf ontwikkelen en keuzes maken, in een groter verband en op langere termijn bezien. Loopbaangerichthei d, employability.
7. Gezindheid
Het vermogen om vanuit normatieve professionaliteit plannen en ideeën succesvol tot uitvoer te brengen.
6. Motief
De student is in staat om op basis van visie, inzichten en professionele normen het initiatief naar zich toe te trekken en daarbij de verantwoordeli jkheid te nemen in de passende rol (len). Relevante betrokkenen worden in dit proces meegenomen en acceptatie is gedurende het gehele ontwikkelproce s gegarandeerd.
Iets nieuws ontwerpen. Het ontwikkelen van nieuwe maatschappelijke perspectieven.
7. Zingeving
7. Idee
Normatieve professionaliteit. Wezen, oorsprong, doel e.d. van een levens- of wetenschapsgebied zien en van daaruit een diepgaand doorzicht verkrijgen in de samenhang van het geheel.
(totaal niveau 1 tm 3: 210 stp)
6. Creativiteit
6. Inzicht
Niveau 3: Beginnend CMV-er
In staat zijn om een -groter- onderwerp in zijn geheel te overzien. Zaken in een breder kader plaatsen. Denken in modellen, wetmatigheden. Een probleem vanuit verschillende invalshoeken benaderen.
Mentaal kader waaraan aan jouw manier van professioneel handelen ten grondslag ligt.
2.11 Studiepuntenverdeling CMV
niveau
start 1e sem. prop.
programmer en & organiseren
Studie pnt.
oriënteren & contactleggen
30
30 studiepunten
begeleiden & leidinggeve n
Bedrijfsvoering
beroepsontwikkeling
Pnt. cumm.
30 niveau 1 (prop.)
30
6
6
6
6
6 60
niveau 2
90
18
18
18
18
18
150
niveau 3
60
12
12
12
12
12
210
Minor
30
30 studiepunten 240
22
2.12 Voorbeeld Persoonlijk Aanvullend Programma: PAP-programma voor studenten KWARTAAL 1
KWARTAAL 2
NIVEAU 2 (college)
• •
Cultuur van Nederland Religie en homoseksualiteit
• •
Burgers ballen met de buurt CMV, religie en Samenleving
NIVEAU 2 (programma)
• • • • • •
• • • • • • • • • •
Culturele openheid Financieel beheer Fondsenwerving 1 Waarden van culturen Roots van de popmuziek Groepsdynamica 2 Wintergasten Collegiale consultatie Psychopathologie Vacature
•
Inleiding marketing De grenzeloze CMV-er Bedrijfskunde 2 Financieel beheer Programmeren 2 Psychologie van de adolescentie Groepsdynamica 1 Beroepsontwikkeling bij CMV professionals Filosofie 2
NIVEAU 3 (college)
• •
Mens & ruimte CMV: een eigen smoel
• •
Amsterdam, sociale stad vacature
NIVEAU 3 (programma)
• • • • •
Ondernemingsplan Community art Educatie (loopt 2 kwartalen) Supervisie Adviesvaardigheden
• • • • • • •
WMO werkcollege Mens en ruimte 2 Educatie (loopt 2 kwartalen) De creatieve stad COM Intensieve trajectbegeleiding voor jongeren Supervisie
• •
Spaans Engels Advanced
• •
EXTRA
• • •
Spaans voor beginners Engels Basic College Hiphop reggae en Islam
KWARTAAL 3
KWARTAAL 4
NIVEAU 1 (college)
• • •
Sociologie Inleiding bedrijfskunde Pedagogiek
• • •
Filosofie 1 Agogiek Sociologie
NIVEAU 1 (programma)
• • • • • •
Culturele openheid Straattaal en straatcultuur Eeuwig jong Groepsdynamica 1 (2x) Programmeren 1 Kunst- en cultuurbeleid
• • • • •
Culturele openheid Eeuwig jong Kunst- en cultuurbeleid Programmeren 2 Psychologie van de adolescentie
23
• • • • • • •
NIVEAU 2 (college)
• •
NIVEAU 2 (programma)
• • • • • • • • • •
Psychologie van de adolescentie Gesprekstechniek Lagerhuis Zakelijk schrijven Documentaire maken (2 kwartalen) Drama 2 Kijken en luisteren naar kinderen
• • • •
Evenementen en Projectmanagement Cultuur van Nederland
• •
Religie en samenleving Burgers ballen met de buurt
Inleiding marketing Kwantitatief onderzoek Financieel beheer Waarden van culturen De grenzeloze CMV-er Leefwereldverkenningen Beroepsontwikkeling bij CMV professionals Roots van de popmuziek CMV bedrijfskunde 2 De postmoderne consumptiemaatschappij
• • • • • • • • • • •
Publiciteit Kwalitatief onderzoek Programmeren 2 Fondsenwerving 1 Essay schrijven Conflicthantering en onderhandelen Orientatie jongerenwerk Cultuurfilosofie Beeldcultuur Psychopathologie Roots van de popmuziek
• • •
Groepsdynamica 1 Gesprekstechniek Presenteren Documentaire maken (loopt door van kwartaal 1) Sport en CMV Socratisch gesprek Zorg, welzijn en geluk in historisch perspectief
NIVEAU 3 (college)
• •
Fascime en rechts-extremisme CMV: een eigen smoel
• •
Amsterdam, sociale stad Religie en homosexualiteit
NIVEAU 3 (programma)
• • • • • • • •
Train de trainer Beleidsgestuurde contractfinanciering De creatieve stad Educatie (loopt 2 kwartalen) Community development Werken met vrijwilligers Culturele reflectie Supervisie
• • • • • • • •
Ondernemersplan schrijven NLP Educatie (loopt 2 kwartalen) Community art Geluk Tabernakel maken Ambitie en resultaat Supervisie
•
Spaans 1
• •
Engels 2 Spaans 2
EXTRA
24
Hoofdstuk 3. De minor jongerenwerk Studenten kunnen de minor jongerenwerk volgen als ze niveau 2 van CMV hebben gehaald of – als ze niet bij CMV studeren - het derde jaar van hun opleiding hebben afgesloten. Het minorprogramma omvat 4 onderdelen. 1. Het beleid- en methodiek programma 2. De collegeserie: ‘Levenssamenhang, leefwereld en jeugdculturen 3. Het praktijkgerichte onderzoek 4. Praktijk jongerenwerk Het programma voor de minor is vastgelegd in een studiehandleiding die hieronder staat beschreven.
25
Minor: Jongerenwerk in de grote stad Leefwereld beleid en methodiek De minor jongerenwerk is in het studiejaar 2005-2006 voor het eerst ontwikkeld door docenten van de van de opleiding Culturele en Maatschappelijke Vorming. De minor is een antwoord op een vraag vanuit het werkveld om op HBO-niveau studenten af te leveren die een specialisatie in het jongerenwerk hebben. Tijdens het ontwikkelingstraject is er met het werkveld over de minor gesproken. De opmerkingen die het werkveld heeft gemaakt zijn verwerkt in de definitieve versie van de minor. De minor is in het studiejaar 2006-2007 voor het eerst uitgevoerd. Na afloop is ze door studenten, docenten en de minor adviesraad geëvalueerd en er zijn een aantal verbeterpunten doorgevoerd. Het resultaat is een sterk vernieuwd programma dat in deze studiehandleiding terug is te vinden. 3.1 Inleiding In het jongerenwerk gaat het erom jongeren op een (ped)agogische wijze te helpen te participeren aan de samenleving, jongeren te empoweren en jongeren te leren om zich op een effectieve manier te uiten. De minor jongerenwerk is een verdiepingsprogramma rondom het werken met jongeren in het derde milieu, oftewel het opvoedkundige terrein naast gezin en school. Studenten verkrijgen in deze minor kennis over de doelgroep, de beroepscontext, het beleid en methodieken van het jongerenwerk in een grootstedelijke setting. Aangezien het jongerenwerk een breed werkveld is en veel overlap heeft met andere domeinen, is deze cursus ook interessant voor (toekomstige) professionals in het onderwijs of in de jeugdzorg. In de minor staat in de eerste plaats een collegeserie de doelgroep jongeren centraal. Zowel in periode 1 als in periode 2 worden 5 colleges over dit onderwerp gegeven. In het ‘beleid en methodiekprogramma’ worden themabijeenkomsten georganiseerd. Daarin komen in periode 1 diverse verschijningsvormen van het jongerenwerk aan bod. In periode 2 ligt het accent meer op het beleid. Bij de praktijkgerichte onderzoeksopdrachten is ruim baan voor de bestudering van theorie en het verzamelen en uitdiepen van good practices op lokaal, stedelijk, nationaal en internationaal niveau. Tot slot vormt het leren coachen van uitvoerende jongerenwerkers een belangrijk onderdeel van het programma. De studenten krijgen de gelegenheid om hun coachingsvaardigheden direct in de praktijk te oefenen. Ze krijgen een coachingsrol bij studenten die een opleiding op niveau 2 bij het ROC van Amsterdam volgen. Zo leren ze coachen en zo leren ze meteen de praktijk van het jongerenwerk kennen. 3.2 Doelstellingen van de minor Het doel van de minor is dat: Studenten zich verdiepen zich in visie, beleid en methodiek van het jongerenwerk op stedelijk ( alle jongerenwerk dat in stedelijke gebieden plaatsvindt), nationaal en internationaal niveau (implementatie van projecten op nationaal en internationaal gebied). Studenten af te leveren die op preventieve en (ped)agogisch wijze jongeren helpen te participeren aan de samenleving, hen helpen sterk te staan in hun omgeving en zich op een effectieve manier te uiten. Studenten af te leveren die competenties hebben voor het coachen van uitvoerende jongerenwerkers.
26
3.3 De structuur van de minor Het beleid en methodiekprogramma. Het onderdeel ‘Beleid en Methodiek Jongerenwerk’ begint met een uitwisseling van ervaringen die de studenten van de verschillende opleidingen (cmv-sph-mwd) hebben Het gaat om het perspectief waarmee de verschillende studenten kijken naar het werken met jongeren en naar het jongerenwerk. Daarna ligt in periode 1 de nadruk op de verschijningsvormen van het jongerenwerk. Er zullen verschillende centra voor jongerenwerk worden bezocht. Op deze wijze ontwikkelen de studenten een duidelijk beeld van het jongerenwerk en de doelgroep waarvoor ze werkt. In beeld komen o.a. het stedelijk, het buurtgerichte, het ambulante jongerenwerk, het werk van Nieuwe Perspectieven, het straathoekwerk en de cultuurparticipatie van jongeren. In periode 2 zullen de studenten zelf 3 lestijden verzorgen over de praktijk van de jeugdparticipatie. In periode 1 en 2 worden in totaal 10 colleges theorieën en begrippen gepresenteerd over de leefwereld van jongeren. Aan bod komen onder andere: . ontwikkelingen in de visie op jongeren . vormen van (sub)culturele uitingen van jongeren . diverse opvoedkundige milieus . jongeren in de multiculturele samenleving . ontwikkelingsfasen van jongeren . groepsdynamische processen . jongeren en media. In periode 2 wordt het accent van het Beleid en Methodiek programma verplaatst naar het beleid. Welke benaderingen van het jongerenwerk zijn er, de pedagogische functie van het jongerenwerk, de jeugdparticipatie, de WMO en de Will systematiek komen aan de orde. In de minor verrichten de studenten 100 uren praktijk. Hiervoor is met het ROC van Amsterdam een overeenkomst gesloten om studenten de gelegenheid te geven om te oefenen in coachingsvaardigheden. Studenten die kunnen aantonen over deze competenties te beschikken kunnen een andere praktijk kiezen. In de praktijkgerichte onderzoeksopdracht (PGO) werken groepen studenten in opdracht van bij voorkeur een werkveldorganisatie aan een actuele vraag of probleem van het jongerenwerk, b.v. een beschrijving van de methodiek ‘Ambulant werken’, een onderzoek naar nieuwe methodes in het werken met jongeren of naar succesvolle netwerken. Logischerwijze sluit het PGO van de studenten zich aan bij de praktijk die ze tijdens de minor verrichten. Er wordt van uitgegaan dat studenten over voldoende onderzoeksvaardigheden beschikken. Tijdens de gehele cursus wordt een actieve deelname van studenten verwacht. 3.4 De competenties van de minor De minor schept voor de studenten de mogelijkheid om binnen de CMV-competentieclusters de volgende competenties te behalen: Contactleggen en oriënteren. De jongerenwerker treedt op als cultureel en maatschappelijk ondernemer. Hij springt flexibel in op vragen, situaties en problematieken in het werkgebied van de jongere en vindt antwoorden. De jongerenwerker benadert de doelgroep jongeren in zijn geheel en heeft bij deze benadering op specifieke aandacht voor risicojongeren. Programmeren en organiseren De jongerenwerker ontwikkelt vraaggericht projecten, verleent diensten, activeert het instellingennetwerk ten behoeve van de jongeren.
27
De jongerenwerker heeft kennis van de leefwereld en de autonome cultuur van de jongere binnen een grootstedelijke setting, kan zich daarin verplaatsen en kan aansluiten bij beweging/initiatieven of deze zelf op gang helpen.
Begeleiden en leidinggeven De jongerenwerker heeft globale kennis van methodieken die de overgang van CMV naar hulpverlening kenmerken, b.v. ‘Individuele Traject Benadering’ en ‘straathoekwerk’. De jongerenwerker beschikt over competenties voor het coachen van uitvoerende jongerenwerkers. Bedrijfsvoering De jongerenwerker maakt in zijn werk heldere keuzes op basis van onderzoek, visie en doelen. Hij kan een product op systematische wijze beschrijven kan hiervoor een reële kostenberekening maken. Beroepsontwikkeling De jongerenwerker heeft kennis van het bestaande visies en werkwijze van het jongerenwerk, (o.a. sociaal artistieke projecten) binnen grootstedelijke settingen en van de resultaten daarvan. De jongerenwerker kan gedrag van jongeren plaatsen binnen de context van de westerse samenleving en heeft daarbij kennis van de wisselwerking van religies en godsdiensten op het gedrag van jongeren in die westerse samenleving. De jongerenwerker kan reflecteren op zijn ervaringen in het jongerenwerk, verwoorden wat zijn eigen normen en waarden zijn en hij kan het professioneel hanteren van deze normen en waarden verantwoorden. 3.5 Onderwerpen, werkvormen en werkwijze Het programma bestaat uit 4 onderdelen: Voltijd: 1. Het beleid- en methodiekprogramma. 12 ects 2. De collegeserie: ’Levenssamenhang, leefwereld en jeugdculturen’ (de beoogde doelgroep). 4 ects 3. Het praktijkgerichte onderzoek. 10 ects. 4. Praktijk jongerenwerk. 4 ects. Deeltijd. 1. Het beleid- en methodiekprogramma. 12 ects 2. De collegeserie: ’Levenssamenhang, leefwereld en jeugdculturen’(de beoogde doelgroep). 4 ects 3. Het praktijkgerichte onderzoek. 4 ects 4. Praktijk jongerenwerk. Eigen praktijk = 4 ects. Als er geen adequate eigen praktijk is moet dit programma wel gevolgd worden. 1 ects = 28 uur studiebelasting. Deeltijdstudenten: Deeltijdstudenten moeten alle onderdelen volgen. Op basis van een overleg met de minordocenten wordt vastgesteld in hoeverre met name in het onderdeel ‘onderzoeksopdracht’ en ‘de praktijk’ een vermindering van het aantal te investeren studiebelastingsuren kan plaastvinden. Bij een volwaardige praktijk is er voor deeltijd studenten een studiebelasting van 20 ects = 560 uur.
28
3.6 Rooster voor de minor: Periode 1
minorooster 0708
week 35
datum Di 28-8
36
Do 30-8 Di 4-09
37
Do 6-09 Di 11-9
38
Do 9-09 Di 18-9
39
Do 20-9 Di 25-9
40
Do 27-9 Di 2-10
41
Do 4-10 Di 9-10
09.00-12.15 10.00-13.00 13.45-15.15
Do 1110 Di 16-10 Do 1810 Di 23-10 Do 2510 Di 30-10
09.00-12.15
42
43
44
tijd 10.00-13.00 13.45-15.15 10.00-12.15 10.00-13.00 13.45-15.15 10.00-12.15 10.00-13.00 13.45-15.15 09.00-12.15 10.00-13.00 13.45-15.15 09.00-12.15 10.00-13.00 13.45-15.15 09.00-12.15 10.00-13.00 13.45-15.15
programma Introductie Levenssamenhang Coaching Beleid en Methodiek Levenssamenhang Coaching Beleid en Methodiek Levenssamenhang Praktijk coaching Beleid en Methodiek Levenssamenhang Praktijk coaching Beleid en Methodiek Levenssamenhang Praktijk coaching Beleid en Methodiek Beleid en methodiek ‘Jongeren en cultuurparticipatie’. Praktijk coaching Beleid en Methodiek Beleid en methodiek ‘Jongeren en cultuurparticipatie’ Praktijk coaching collegevrij collegevrij
10.00-12.15 09.00-12.15
Toets beleid en methodiek Praktijk coaching
10.00-15.15
Praktijkbezoeken.
Begeleiding Leeronderzoek: Dinsdags 09.15-10.00 of op afspraak. Reserveren van tijd om in groepen samen te werken. Dinsdag 08.30-09.15 Donderdag 13.00-15.00 Toetsing: Op 23 oktober is er een theorie toets.
29
Periode 2. week 45
datum Di 6-11
tijd 10.00-13.00 13.45-15.15
46
Do 8-11 Di 13-11
09.00-12.15 10.00-13.00 13.45-15.15 09.00-12.15
47
Do 1511 Di 20-11
programma Beleid en Methodiek Beleid en methodiek ‘Jongeren en cultuurparticipatie’ Praktijk coaching Beleid en Methodiek Beleid en methodiek ‘Jongeren en cultuurparticipatie’ Praktijk coaching Beleid en methodiek Levenssamenhang Praktijk coaching
48
Do 2211 Di 27-11
10.00-13.00 13.45-15.15 09.00-12.15
Beleid en Methodiek Levenssamenhang Praktijk coaching
49
Do 2911 Di 4-12
10.00-13.00 13.45-15.15 09.00-12.15
50
Do 6-12 Di 11-12
Beleid en Methodiek levenssamenhang Praktijk coaching Beleid en Methodiek Levenssamenhang Praktijk coaching
51
Do 1312 Di 18-12
10.00-13.00 13.45-15.15 09.00-12.15 10.00-13.00 13.45-15.15 09.00-12.15 10.00-13.00 13.45-15.15 09.00-12.15
Beleid en Methodiek Levenssamenhang Praktijk coaching
09.00-12.15
Praktijk coaching
09.00-12.15
Praktijk coaching
15.00
Inleveren toets ‘visie op jongerenwerk’ Praktijk coaching
2 3 4 4
Do 2012 Do 1001 Do 1701 Di 22-01 Do 2401
09.00-12.15
Begeleiding Praktijk Gericht Onderzoek: Dinsdags 09.15-10.00 of op afspraak. Reserveren van tijd om in groepen samen te werken. Dinsdag 08.30-09.15 Donderdag 13.00-15.00 Bij het ROCvA zijn de coachingsmogelijkheden als volgt: maandag 10.15 4 lesuren donderdag 12.30 4 lesuren 12.30 4 lesuren 15.00 4 lesuren dinsdag 15.00 4 lesuren vrijdag 12.30 4 lesuren woensdag 09.15 4 lesuren 13.15 4 lesuren 12.30 4 lesuren
30
3.7 Het programma uitgewerkt: Het beleid en methodiek programma Periode 1. W ee k 35
Datum
Tijd:
Programma.
Literatuur
28-8
10.0013.00
MWD CMV SPH
36
4-09
10.0013.00
37
11-9
10.0011.30
1. Kennismaking: wie ben je, waarom het je voor de minor gekozen en wat verwacht je ervan? 2. Korte introductie op het programma van de minor. 3. Ervaringen in het werken met jongeren: . welke jongeren, hoe heb je ze ervaren, wat heb je aan inzichten opgedaan, welke vragen zijn gebleven? . vanuit welke context (cmv-sph-mwd etc) heb je met jongeren gewerkt. Wat is de benadering en wat kan je in de minor aan elkaar hebben. . wat was het eigene van deze context waarin je werkte en van de opleiding waarin je studeerde? Wat waren doelen, methoden, welke andere professionals en derden waren erbij betrokken, wat waren resultaten? Verschijningsvormen van het jongerenwerk: Bezoek aan een instelling voor buurtgericht jongerenwerk+bespreken van de beeldvorming. Het maatschappelijk debat over jongeren en jongerenwerk door de jaren heen. College van Pieter van Vliet. Theorie ‘jongerenwerk’.
11.3013.00 38
18-9
10.0011.30
11.3013.00 39
25-9
10.0013.00
40
2-10
10.0013.00
41
9-10
13.4515.15 10.00-
Verschijningsvormen van het jongerenwerk: gastcollege van een jongerenwerker van het stedelijk gerichte jongerenwerk. Theorie jongerenwerk
Verschijningsvormen van het jongerenwerk: Ambulant werken: bezoek aan een ambulant project. Verschijningvormen van het jongerenwerk: straathoekwerk. Bezoek aan Streetcorner. Jongeren en cultuurparticipatie De pedagogische waarde van het 31
Artikelen over de praktijk van het jongerenwerk
Jongerenwerk, stand van zaken en perspectief. Beleidsplan en resultatenplan/jaarverslag van de instelling. Jongerenwerk, stand van zaken en perspectief. Literatuur over ambulant werken + over praktijk Literatuur over straathoekwerk.
Opgroeien met beleid:
42 43 44
1610 2310 2310
11.30 11.3013.00
jongerenwerk. Theorie jongerenwerk. Pas op de plaats: conclusies periode 1.
13.4515.15
Jongeren en cultuurparticipatie
Marga BurggraafHuiskes.Misha de Winter. Jongerenwerk, stand van zaken en perspectief.
collegevrij 10.0012.15 10.0015.00
Toets beleid en methodiek Praktijkbezoeken aan een sph en een mwd instelling die werken met jongeren
Beleidsplannen/jaarverslagen/informatie over methoden en werkwijzen van de instelling
Minor het beleid en methodiek programma van de minor 07-08. Periode 2 45
6-11
46
1311
47
2011 2711
48
49
50
51
4-12
1112
1812
10.0011.30 12.0013.00 13.4515.15 10.0013.00 13.4515.15 10.0013.00 10.0011.30 11.3013.00
10.0011.30
Jeugdbeleid. Het jeugd en jongerenbeleid van de gemeente Amsterdam. Gastdocent. Evaluatie van het bezoek aan de gemeente Amsterdam. Jongeren en cultuurparticipatie.
Beleidsnotitie van de gemeente Amsterdam
De Instap methode: theorie over de methode van Nieuwe Perspectieven. Jongeren en cultuurparticipatie.
Literatuur over de Instap methode.
Bezoek aan Nieuwe Perspectieven. Programmeren: programma ‘praktijk jongerenparticipatie’ te verzorgen door studentengroep. Programmeren: programma ‘praktijk jongerenparticipatie’te verzorgen door studentengroep. Programmeren: programma ‘praktijk jongerenparticipatie’ te verzorgen door studentengroep.
11.3013.00
De WMO
10.0011.00 11.0012.00 13.00 10.0012.00
De WILL systematiek.
Relevante literatuursamenvatting door studenten van maximaal 10 pagina’s
Relevante literatuursamenvatting door studenten van maximaal 10 pagina’s Opgroeien met beleid: Marga BurggraafHuiskes. Handleiding productenboek WILL
Voorbereiding op het debat van 18-12 Programmeren: Het debat: Visie op jongerenwerk. Onderwerp: ‘Stand van zaken van het jongerenwerk en waar moet het naar toe?’ Programma te 32
12.0013.00
verzorgen door studenten. Afronding van de minor en uitleg over. de toetsopdracht
2 3 4
3.8 De collegeserie Levenssamenhang, leefwereld en jeugdculturen 1. De samenleving Er wordt gesproken over een sterk geïndividualiseerde en gefragmenteerde samenleving. Een maatschappij waarin door individuen elke dag vele keuzes moeten worden gemaakt. Een samenleving zonder gedeelde normen en waarden. Tijdens deze bijeenkomst gaan we bekijken in hoeverre dit waar is en welke invloed dit heeft op jong zijn in de jaren ’00. 2. Een nieuwe blik op jongeren In deze les wordt ingegaan op de sleutelrol die leeftijd speelt in de samenleving, wat wordt er bedoelt met leefwerelden van jongeren en wat zijn de hedendaagse levensvoorwaarden waaronder jongeren op groeien. 3. Het gezin Tijdens deze les wordt nagedacht over de betekenis van het gezin voor de jeugd van tegenwoordig. De pedagogische verhoudingen tussen ouders en jongeren staan hierbij centraal 4. Geek of Cool: peer-pressure De rol van ouders binnen de opvoeding lijkt soms minder van belang dan de invloed van vriendengroepen. Groepsdynamische processen in een onveilige samenleving kunnen negatieve maar ook positieve gevolgen hebben. 5. Radicalisering Radicalisering van jongeren een actueel thema. Tijdens deze les bekijken we wat radicalisering nu precies is, hoe het kan ontstaan en stellen we ons de vraag of dit nu wel het belangrijkste thema is als het gaat over de jeugd van tegenwoordig. 6. De school als leefwereld Een heel systeem van hiërarchisch georganiseerde instellingen hebben als gezamenlijk doel om jongeren voor te bereiden op beroep en maatschappij. Jongeren hebben daarbinnen een eigen leefwereld met vrienden en leeftijdgenoten. Systeem- en leefwereld komen nergens dichterbij in het alledaagse als hier. 7. Jeugdsubcultuur De jongeren hebben zich sinds begin 1900 georganiseerd in eigen subculturen. Jongeren zijn door de jaren heen de voorhoede geweest van maatschappelijke veranderingen … of stellen jongeren zich juist op een bepaalde manier op tengevolge van veranderingen in de maatschappij. Inhoeverre is de populaire cultuur van invloed op de jeugd, of is de jeugd juist invloedrijk als het gaat om populaire cultuur. 8. Mediagebruik Jongeren en media, een altijd actueel thema, hoe gevaarlijk zijn de media voor jongeren, hoe beinvloedbaar zijn jongeren door de media, moderne media, een probleem of een kans? 9. Lijf en liefde Ook over de maneir waarop jongeren omgaan met seksualiteit of hun lichaam beleven en versieren maken volwassenen zich met enige regelmaat zorgen. In deze les bekijken we de diversiteit in seksuele ontwikkeling en socialisatie onder verschillende groepen jongeren
33
10. Identiteit en burgerschap Jongeren zoeken naar zekerheid, hebben behoefte aan een ‘culturele’ identiteit en behoefte aan rituelen. De diversiteit in de samenleving zorgt voor een versterking van deze behoefte. Het begrip identiteit is een meer dynamisch begrip geworden. Burgerschap is het moderne woord. Literatuur: Leefwerelden van jongeren. Joke Hermes, Pauline Naber, Arjan Dieleman. Coutinho ISBN 9789046900512 3.9 Het praktijkgerichte onderzoek Tijdens de minor wordt praktijkgericht onderzoek gedaan. Dit is onderzoek dat uitgaat van vragen en problemen van beroepsbeoefenaren in zorg en welzijn. Het is gericht op het genereren van toepasbare, bruikbare kennis en heeft als doel om met die kennis de praktijk van welzijn en zorg te verbeteren. Het onderzoeksprogramma loopt over de hele periode van de minor. Studenten doen in deze periode veldwerk en presenteren een product. Aan het begin van het programma worden de studenten ingedeeld in onderzoeksgroepen. Deze onderzoeksgroepen komen op de dinsdagochtend onder leiding van een docent bijelkaar. Criteria voor de onderzoeksopdracht. 1. Het gaat over jongeren. 2. Er vindt praktijkgericht onderzoek plaats. 3. Er wordt gebruik gemaakt van theorie/recente literatuur. 4. De opdracht draagt ertoe bij dat de student een brede blik op het jongerenwerk krijgt. 5. Er wordt een bruikbaar product opgeleverd. Het product bevat een probleemstelling, een doelstelling en een vraagstelling. De werkwijze is verantwoord. Het product heeft een logische opbouw Literatuur: Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn Ferdie Migchelbrink. Uitgeverij SWP. Wat is onderzoek? Nel Verhoeven. Uitgeverij Boom 3.10 De praktijk Dit programma draait om de methodische aanpak van coaching van jongerenwerkers die een MBO-opleiding volgen. (niveau 2 of 4). Doel. De student is in staat een coachingstraject te ontwerpen en uit te voeren dat is afgestemd op de ontwikkelingsbehoeften van degene die begeleid wordt en de organisatie waarbinnen het traject plaatsvindt. Werkwijze. Het ROCvA heeft een niveau 2 opleiding waar jongeren opgeleid worden tot jongerenwerker op niveau 2. Dit zijn jongeren die in hun studie, hun praktijk (in het jongerenwerk) en in hun dagelijkse leven nog een stevige ondersteuning nodig hebben. Door deze jongeren te coachen leren de studenten van de minor over jongeren, over het jongerenwerk, over het onderwijs aan jongerenwerkers en over coachen. Het coachen van de studenten wordt onder de directe leiding van een docent van het ROCvA gedaan. De over-all begeleiding wordt door ROCvA en HvA in onderling overleg gedaan. Literatuur: ‘Leren coachen’. Marinka van Beek en Ineke Tijmes. Uitgever: H. Nelissen Baarn; PM-reeks. 2005.
34
3.11 Toetsing en beoordeling De volgende onderdelen worden tijdens de minor beoordeeld: 1. Het beleid en methodiekprogramma. Hiervoor is een schriftelijk toets na periode 1. Na periode 2 moet een beleidsnotitie geschreven worden met als onderwerp: ‘Hoe staat het jongerenwerk ervoor en waar moet het naar toe. De weging van beide toetsen is gelijk. Het mondt uit in 1 cijfer. 2. De collegeserie levenssamenhang. De toets is in de vorm van een een essay. 3. Het praktijkgerichte onderzoek. Hiervoor moet een verslag worden geschreven. De criteria voor de beoordeling van de onderzoeksopdracht zijn: a. Het gaat over jongeren. b. Er heeft praktijkgericht onderzoek plaatsgevonden. c. Er wordt gebruik gemaakt van theorie/recente literatuur. d. De opdracht draagt ertoe bij dat de student een brede blik op het jongerenwerk krijgt. e. Er wordt een bruikbaar product opgeleverd. Het product bevat een probleemstelling, een doelstelling en een vraagstelling. De werkwijze is verantwoord. Het product heeft een logische opbouw 4. De praktijk. Hiervoor moet een leerverslag geschreven worden. Het leerverslag omvat een beknopte weergave van de werkzaamheden en een reflectie op het eigen leren. Deze reflectie is o.a. gerelateerd aan de theorie van het boek ‘Leren coachen’ De beoordelingen zijn individueel. Als er sprake is van een groepsproduct moet dat vooraf met de betrokken docent overlegd worden. De weging van de studieonderdelen is gelijk aan de verhouding van het aantal SBU’s. 3.12 Instapvoorwaarden Om toegelaten te worden tot de minor moeten de studenten van CMV niveau 2 hebben afgerond. De overige studenten moeten zijn toegelaten tot het vierde leerjaar van hun opleiding. 3.13 Startdatum van de minor Op dinsdag 29 augustus van 10.00-13.00 is de introductie op het minorprogramma. Vanaf 13.45 start het eerste college 3.14 Literatuurlijst Verplichte literatuur: 1. Jongerenwerk, stand van zaken en perspectief. Noorda, Van Ginkel, Veenbaas. 2. Opgroeien met beleid: Marga Burggraaff-Huiskes. 3. ‘Leefwerelden van jongeren’. Joke Hermes, Pauline Naber, Arjan Dieleman. Coutinho 4. ‘Leren coachen’. Marinka van Beek en Ineke Tijmes. Uitgever: H. Nelissen Baarn; PM- reeks 2005. 5. Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn Ferdie Migchelbrink. Uitgeverij SWP. 6. Wat is onderzoek? Nel Verhoeven. Uitgeverij Boom. Aanbevolen literatuur: 1. Respect! 99 tips voor het omgaan met jongeren in de straatcultuur. Hans Kaldenbach. Uitgeverij Prometheus Amsterdam 2006. 2. ‘Aan de gang’ motiveren van vastgelopen jongeren voor werk en scholing. Klomp, Kloosterman en Kuijvenhoven. 2002 SWP 2002ISBN 90 6665 483 x 3. Eén groep apart?’Jongerenwerk en etniciteit. Helen Kooijman. NIZW jeugd.2005 ISBN 90 8560 027 8/nur 752 4. Boefjes en briljantjes. Dirk Korf, Suzan Place, Erika van Vliet en Nazan Tanoglu. Forum Utrecht 2007 35
Hoofdstuk 4. De mogelijkheden voor de HBO student om zich te specialiseren in het jongerenwerk De HBO-CMV is een brede beroepsopleiding. Studenten die afstuderen hebben algemene competenties verworven waarmee ze in een breed beroepenveld CMV werk kunnen verrichten. De opleiding biedt zeer veel mogelijkheden voor een student die zich wil specialiseren. In overleg met zijn studieloopbaanbegeleider heeft de student de mogelijkheden om voor zichzelf een studieprogramma vaststellen dat alle mogelijkheden biedt om opgeleid te worden tot een goede jongerenwerker (beginnend beroepsbeoefenaar). In de propedeuse kan specialisatie worden verkregen door een stage te zoeken in het jongerenwerk en keuze vakken (pap-vakken) te kiezen die gaan over jongerenwerk In de hoofdfase kan de student opdrachten verwerven in het jongerenwerk. Daarnaast kunnen een reeks aan pap-vakken worden gekozen die competenties voor het jongerenwerk opleveren. De vrije opdracht biedt een specifieke mogelijkheid om zich te specialiseren in (een onderdeel van) het jongerenwerk. Tot slot bestaat de mogelijkheid te kiezen voor de minor. De minor gaat over visie, beleid en methodiek van het jongerenwerk en over de leefwereld van de doelgroep. Daarnaast moet PraktijkGerichtOnderzoek worden verricht. Dit PGO gaat met namen over methodische kwesties die in het jongerenwerk spelen. Studenten doen onderzoek en ontwikkelen nieuwe of aangepaste methodieken en werkwijzen op basis van hun onderzoek. Tot slot biedt de minor mogelijkheden voor de student om door middel van het uitvoeren van een praktijkopdracht coachingsvaardigheden aan te leren voor het coachen van jongeren en van jongerenwerkers.
36