HOLLANDS
Ma and b lad inhoud no. 11 – 2012 vier-en-vijftigste jaargang • nummer 780 november 2012 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand H.L. Wesseling – Van oude en nieuwe universiteiten Kira Wuck – Gedichten David Pefko – In de bek van het dier Wim Brands – Gedichten Vrouwkje Tuinman – Quo vadis (iii) Leo Vroman – Gedichten A.L. Schneiders – De kleine dondergod Vicky Francken – Gedichten Maxim Roozen – Jij weet hoe het moet Hugo Brandt Corstius – Woord, word word! Giovanni della Chiusa – Gedichten Willem van Spronsen – Bent u de nieuwe bewoner? Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand De enigszins zonderlinge start van het tweede kabinet-Rutte bracht ons deze maand oog in oog met een oud probleem: de machtsverkaveling in Nederland. Deze kwestie valt wellicht samen te vatten met de vraag: wie regeert ons eigenlijk? Het antwoord is niet eenvoudig te geven, en dat is geen wonder. Al in de Middeleeuwen heerste in de Lage Landen een schimmige bestuurlijke kluwen van teugelloze leenheren, onmachtige graven, krachteloze bisschoppen en ondoorzichtige ‘dubbelbesturen’ in de steden (schout en schepenen enerzijds en burgemeesters en vroedschap anderzijds). Gelukkig waren er dijkgraven die de boel bij elkaar probeerden te houden, want anders kreeg iedereen maar natte voeten. Later werd het verzuilde Nederland lange tijd bestierd door die amorfe, niet-gekozen en ongecontroleerde bestuurlijke klontering die zo beeldend omschreven werd met de term ‘maatschappelijk middenveld’. Dankzij Rutte ii weten we nu dat er thans een nieuwe episode in de geschiedenis van de machtsverdeling in onze natie is aangebroken. Nooit eerder in de bestuurlijke geschiedenis van Nederland togen immers de politieke leiders van een nieuwe regering na het sluiten van een regeerakkoord niet naar het parlement om verantwoording af te leggen, maar naar de televisiestudio’s om zulks in een praatprogramma te doen. Sterker nog, nooit eerder in de bestuurlijke geschiedenis van dit land werd na protesten door de media nog vóór de regeringsverklaring een regeerakkoord opnieuw gesloten, waarna de leiders van de coalitie ten tweede male niet in het parlement maar in hetzelfde praatprogramma op de televisie deemoedig verantwoording aflegden. Nu kan men sussend zeggen dat Pauw & Witteman, want om die tv-show ging het, een onschuldig prietpraatprogramma is. En ja, men kan ook naar voren brengen dat juist Pauw & Witteman (elk met een
traktement van meer dan tien keer modaal) bij uitstek connaisseurs zijn van de ‘middeninkomens’ die in de kabinetsplannen blijkbaar zo onder druk staan. En inderdaad, het is tevens een feit dat deze journalisten de fijne kneepjes begrijpen van het repareren van koopkrachtverlies, gezien het feit dat Jeroen Pauw net voordat hij de politieke leiders kapittelde presentator was van de jaarlijkse toogdagen van Beleggers Belangen waar onder het motto ‘Grip op je Vermogen’ de belangen van de hardwerkende landgenoten werden verdedigd. Had ik al gezegd dat de andere ruim gecompenseerde dagvoorzitter Eva Jinek was, ook een journalistiek toptalent dat oprecht verontwaardigd was over de kabinetsplannen? En dan rep ik niet van het aplomb waarmee media van rtl tot NRC Handelsblad onjuiste cijfers publiceerden over de kabinetsplannen of van de campagne tegen deze coalitie van De Telegraaf, die het begrip ‘Gesundes Volksempfinden’ een slechte naam gaf. Maar dat doet ook niet ter zake, want hier gaat het nimmer over politiek, maar slechts over de werkelijkheid. Wat wij meemaakten deze maand was een uiting van moderne machtsuitoefening. Ik bedoel dan de cocktail van gemis aan stijl, gebrek aan kennis en pathologische almachtsfantasieën waarmee de media regeren over de regeerders. U denkt dat dit verontrustend is; ik noteer slechts dat geen enkele politicus zijn stem hiertegen verhief. – bb
Van oude en nieuwe universiteiten door H.L. Wesseling In 1955 deed ik eindexamen gymnasium alfa. In onze klas zaten ruim twintig leerlingen. Een klein groepje daarvan bestond uit ‘echte alfa’s’, jongens – het was een jongensschool – die zich ook wel interesseerden voor jazzmuziek en de Tour de France, maar vooral voor kunst, toneel, literatuur en andere werken van de geest. Het lag dus voor de hand dat die zouden kiezen voor een studie aan de Faculteit der Letteren en dat gebeurde dan ook. De een koos Frans, de ander Duits en ik ge schiedenis. Wij woonden in Den Haag en het lag dus eveneens voor de hand dat wij in Leiden zouden gaan studeren. Ook dat gebeurde maar niet voor de aankomende student Duits, want in Leiden kon je geen Duits studeren. Daarvoor moest je naar Utrecht. Dat was een gevolg van wat Johan Huizinga al in 1929 ‘het sprookje van de rolverdeling’ had genoemd, het feit namelijk dat de minister de studie van de moderne talen had toegewezen aan Groningen en dat Leiden en Utrecht die daarom niet mochten doceren (Verzamelde Werken viii: 401-7). Pas in 1958 kwam er in Leiden ook een studierichting Duits. De eerste hoogleraar was Jan Aler. Die beschouwde zichzelf meer als een filosoof en werd al vrij snel hoogleraar wijsbegeerte in Amsterdam. Daar kreeg hij ruzie met zijn jonge collega Frits Staal. Die strijd kreeg ook aandacht in de media (Harry Mulisch bemoeide zich er zelfs mee). Staal vertrok naar Amerika maar kwam geregeld terug, onder andere om de minister te adviseren over de zogenaamde ‘kleine letteren’. Van Aler hebben alleen zij nog gehoord die regelmatig bladerden in de Duitse Kroniek, de Nederlandse Heidegger Bibliotheek, het Zeitschrift für Ästhe-
tik und allgemeine Kunstwissenschaft en zijn Festschrift Cultural Hermeneutics of Modern Art; Essays in Honor of Jan Aler (1989). Enige tijd geleden stonden er uitvoerige stukken in de krant over diezelfde kleine letteren waarover Frits Staal de minister adviseerde. De door Staal verworven extra-gelden zijn thans op en in het bestaande financieringssysteem zijn deze studies onrendabel. Een van de bedreigde studierichtingen was Duits in Leiden. Dat trekt te weinig studenten en het plan rees dat deze richting moest opgaan in een bredere studie ‘op het gebied van taal, media en cultuur’, samen met Frans en Italiaans. De hoogleraren Frans protesteerden; in het land ontstond wat rumoer. De hoogleraar Duits vond het evenwel ‘geen slechte ontwikkeling’ (Geestesoog 2012, 2: 7). Elders zouden in een vergelijkbare organisatie ook andere ‘kleine talen’, zoals Portugees, worden opgeheven. Vlak voor de aanvang van het nieuwe studiejaar besloot de Faculteit der Letteren echter om de afzonderlijke studierichtingen Duits, Frans en Italiaans vooralsnog te behouden, wellicht vanwege het rumoer, maar waarschijnlijk vooral omdat het ministerie geen heil zag in alweer een brede universitaire opleiding in ‘taal, cultuur en media’. lees meer in het nieuwe nummer
In de bek van het dier door David Pefko Laat ik zeggen dat toen ik eindelijk in de zee lag, iets waar ik maanden hevig naar had verlangd, het zo’n enorme teleurstelling bleek te zijn dat ik mezelf het liefste had willen verstoppen achter de glibberige rotsen van het eilandje waar ik naartoe aan het zwemmen was. Mijn lichaam was vermoeid en mijn hart ging hevig tekeer en mijn manier van zwemmen beviel me totaal niet. Het ging niet langer makkelijk. Mijn schouders deden pijn en steeds als ik achterom keek, leek ik nog dichter naar het strand te zijn afgedreven dan ik hoopte als ik tijdens de slagen mijn ogen gesloten hield. Ik zou het vast niet redden (dat idee om naar het eilandje te zwemmen, was geen werkelijke intentie of zo, het sloeg in wezen nergens op, maar het leek me een goede lichamelijke oefening, want ik wilde weer in vorm komen, had ik mezelf voorgenomen, geloof ik), dus bleef ik doelloos drijven, ergens tussen het strand vol Russen en Italianen aan de ene kant en het eilandje aan de andere kant. Iedereen zwom daarheen. Buiten adem grepen ze de touwen die aan rotsen waren bevestigd en trokken zich omhoog uit het water om dan triomfantelijk de bel te luiden van het piepkleine blauw met witte kerkje. Vorig jaar riep ik nog vanuit de zee: ‘Jahaa, leuk, geweldig, een bel!’ Maar er was inmiddels zoveel kapot in mij dat het me geen ene reet interesseerde en ik rustig bleef ronddobberen. Het was nu precies een maand geleden dat ik een konijn vermoorde, bedacht ik terwijl ik mijn longen met lucht vulde, precies zoals mijn vader me dat had geleerd. Op die manier zou je namelijk kunnen blijven drijven zonder dat je hoefde te watertrappen, en als je je echt goed stil hield, zou je zelfs heel lang kunnen blijven dobberen zonder te zinken. Eindeloos eigenlijk.
Had ik de kans gehad om hun twee ogen te vergelijken, maar dan goed, met hulp van een lamp of zoiets en niet in die donkere straat, dan zou me die avond waarschijnlijk iets duidelijk zijn geworden, had ik het echt met zekerheid kunnen zeggen; de een ging dood en de ander ging leven. Nu kon dat net zo goed andersom zijn. Precies een maand geleden reed ik die donkere straat uit en propte de oortjes van mijn iPhone in mijn oren toen ik werd teruggeroepen. Het was twee uur ’s nachts en het niet eens heel lang nadat ik me, net voordat ze me belde, aan het voorbereiden was geweest op een slapeloze nacht waarin ik hevig verlangde om haar vast te kunnen houden zonder dat ze er zou zijn. Een nacht dus waarin ik talloze malen mijn armen en benen rond een paar kussens zou vouwen en met dezelfde wanhoop sigaretten zou roken met het bedlampje aan, het dan uit zou doen om proberen te slapen en even later weer aan zou knippen. Aan en uit, aan en uit, tot het licht zou worden. Haar fiets stond op de weg en zij zat gehurkt boven iets. ‘Hij is niet dood,’ zei ze toen ik met mijn hand door haar haar ging. ‘Hij is aangereden.’ lees meer in het nieuwe nummer
Quo vadis (iii) door Vrouwkje Tuinman In totaal hebben wij drie honden gehad die Bas heetten. Twee vrouwen en een man. Bas 2, een vrouw, kwam geregeld thuis met rode lippen. Mijn vader had haar geleerd geen lijken naar binnen te brengen, maar kon niet op tegen haar drang om katten af te slachten. Doorgaans lag het cadeau vlak voorbij de drempel. Mijn vader nam het naamloze dier van de meestal niet zo naamloze buren dan mee naar zijn werk. Hij werkte in een ziekenhuis, waar een destructor stond. Niemand daar stelde vragen. Dat was wel zo prettig. De kat van de buren verdween samen met placenta’s en geamputeerde benen in de vlammen. Een individuele crematie van een kat kost in Nederland tegenwoordig zo’n honderdtwintig euro. Daarbij is, indien gewenst, uitstrooien boven zee inbegrepen. Blijkbaar is de zee een plek waarvan mensen het gevoel hebben dat hun kat er rust vindt. Desondanks geven verreweg de meeste baasjes hun dierenarts de taak zich na een laatste spuitje van het lichaam te ontdoen. Dat kost slechts dertig euro. Een van de oudste bewaard gebleven dierenkerkhoven ligt in Hyde Park, London. Toen daar de eerste viervoeter werd begraven, in 1881, was dat niet echt revolutionair maar wel min of meer toevallig. Victorianen hielden van hun dieren en van de dood. Althans, iedereen hield van de dood en degenen die het zich konden veroorloven hielden van dieren. Nu ja, dan toch tenminste van sommige dieren, en wel degene die hun leven op schoot hadden doorgebracht of uitzonderlijk succesvol in de jacht waren geweest. Dat de Victorianen in zekere zin allemaal van de dood hielden, is begrijpelijk. Het grootste deel van de bevolking was bezig te overleven,
om op een dag eindelijk het vermoeide lichaam neer te kunnen leggen in een graf, terwijl de ziel onderweg was naar een betere wereld. De elite had daarnaast nog vrije tijd genoeg om te griezelen, te communiceren met geesten aan gene zijde en de nagedachtenis van hun eeuwenoude stamboom levend te houden. Toen Cherry, een Maltezer, in 1881 overleed, konden zijn eigenaars, de heer en mevrouw J. Lewis Barned, maar één plek bedenken waar hij zou moeten rusten: het Hyde Park, waar hij altijd zo graag kwam. Ze vroegen de poortwachter, de heer Winbridge, die ook snoep verkocht, of Cherry in diens achtertuin begraven kon worden. Dat mocht. Poor Cherry, zegt het graf. In de jaren erna volgden vele andere honden, katten, vogels en naar verluid een aap. Lieve Pupsey, kleine vriend Wobbles, schattige Sammie, trouwe Tramp. De meesten van hen overleden in de jaren omstreeks 1900 en kregen ongeveer hetzelfde grafsteentje als Cherry, waarop soms ook de namen van hun ouders, zowel de biologische als de adoptieve, vermeld stonden. In sommige graven liggen wel vier honden uit hetzelfde gezin. De meesten werden tien of twaalf, een enkeling vijftien of ouder. ‘Onze kleine levens worden omringd door slaap,’ zegt het graf van een schijnbaar Shakespeare-minnende kat, die de imposante leeftijd van 24 jaar en zeven maanden bereikte. lees meer in het nieuwe nummer
Jij weet hoe het moet door Maxim Roozen Ze hebben de muizen verbrand. Gisteren zaten ze nog in de lege vissenkom, maar vanochtend lagen ze verkoold in de gootsteen. Eerst dacht ik dat het etensresten waren. Toen ik beter keek, zag ik dat de etensresten staartjes hadden. ’s Avonds aan tafel kaartte ik de kwestie aan. ‘Wat wil je dan?’ vroeg Alexander. ‘Had je ze weer vrij willen laten?’ ‘Je had het op z’n minst kunnen opruimen.’ ‘Niet,’ zei Alexander. ‘Dit zal de andere muizen afschrikken.’ Hij keek naar Eva en Lydia aan de andere kant van de tafel. Ze lachten. David zei niets. Ik staarde naar mijn onaangeroerde rijst met kip en nam een slok water. ‘Wie gaat er mee De Wedstrijd kijken?’ vroeg Alexander toen hij klaar was met eten. Alexander spreekt de namen van grote evenementen altijd uit alsof ze met hoofdletters worden geschreven. Ik dacht nog steeds aan de verkoolde muizen en prikte met mijn vork in een koud geworden stuk kip toen ik doorkreeg dat Alexander mijn kant opkeek. ‘Nee,’ zei ik. ‘Ik moet nog wat dingen doen.’ Alexander deed niet eens moeite om me over te halen. Ik lag op bed naast mijn ventilator toen David aanklopte. Ik weet altijd dat hij het is, omdat de anderen niet aankloppen maar meteen binnenkomen. ‘Jezus, wat is het hier warm,’ zei hij. ‘Naast een ventilator valt het best mee.’ David sloot de deur en liep mijn kamer in. Hij zei: ‘Trek je er niets van aan. Alexander is een puber.’ ‘Ja, dat weet ik.’
‘Misschien kunnen we weer een kat in huis nemen,’ zei David. ‘Beter van niet. Ze vinden vast een reden om die ook in de fik te steken.’ David lachte. De ventilator blies lucht langs mijn gezicht. Het zweet op mijn voorhoofd werd koud. ‘Ga je echt niet mee?’ vroeg hij. ‘Nee, jij wel?’ David mompelde dat hij het nog niet wist. Ik ging op de rand van mijn bed zitten en keek naar mijn bureau vol boeken, beschreven papier en mijn opengeslagen laptop. Ik zei: ‘Ik heb niet zoveel gedaan vandaag. Misschien dat ik straks opschiet. Als het minder warm is, en stil in de stad.’ ‘Je hebt gelijk,’ zei David voordat hij mijn kamer verliet. ‘Succes ermee.’ lees meer in het nieuwe nummer
Bent u de nieuwe bewoner? Marten Toonder in het Rosa Spier Huis door Willem van Spronsen Na een zacht klopje op de deur werd een rolstoel mijn kantoor in het Rosa Spier Huis binnengereden. In het wagentje zat een bleke, sterk vermagerde oude man. Hij droeg een geruit colbertjasje met een grijze broek. De gestreepte stropdas was losjes enkelvoudig omgeslagen, alsof het een gewone shawl betrof. Het kostte de man duidelijk moeite om rechtop te zitten. Toen ik hem een hand gaf, hief hij zijn hoofd en zei met hese stem: ‘Toonder, prettig kennis met u te maken.’ Deze ontmoeting met Marten Toonder vond plaats op donderdagochtend 19 april 2001. Er waren een paar telefoongesprekken aan voorafgegaan. Eerst met zijn kleindochter Milou, die hem nu had gebracht, later met de heer Toonder zelf, want een heer was hij. Een maand eerder was hij ziek en ontredderd overgebracht van Ierland naar een ziekenhuis in Almere. Nu kwam hij even dringend als nederig verzoeken of hij in het Rosa Spier Huis terecht kon. Milou reed hem verder naar de tafel. Hij staarde naar de schilderijen aan de muur. Zijn ogen bleven even rusten op een houtskooltekening van een oude man die peinzend voor zich uit staarde. Het was het portret van Tom Eekman, hoogleraar Slavische talen en befaamd vertaler, gemaakt door Erika Visser, beiden bewoners van ons Huis. Het leek of Toonder iets wilde zeggen, maar hij zweeg. Eenmaal aangeschoven aan de tafel, nam hij wel het woord. Aanvankelijk sprak hij zacht, vormelijk, voorzichtig, op afstand bijna. Maar hij eindigde op klemmende toon met de vraag: ‘Is er een appartement beschikbaar? Kan ik bij u wonen?’ ‘Niet op dit moment, helaas,’ zei ik.
‘Het is acuut,’ zei Milou, ze keek me hoopvol aan. ‘In het Gooi heeft hij veel wortels.’ Ik schonk koffie in en ontweek de kwestie, die ik al over de telefoon had uitgelegd. ‘U heeft jarenlang in Ierland gewoond en gewerkt’, zei ik. ‘Nederland moet voor u een hele overgang zijn.’ Hij schraapte zijn keel en probeerde een hoestbui te onderdrukken. ‘U begrijpt dat ik veel heb moeten achterlaten in Ierland, maar mijn huishoudster kon het niet aan. Het is haar vergeven want ik had veel zorg nodig, te veel voor haar.’ Hij legde zijn handen op de armsteunen van de rolstoel. ‘Ik kreeg een longontsteking. En nu… het zou mij bijzonder goed uitkomen als ik hier in dit huis tijdelijk kon verblijven.’ ‘Tekent u nog?’ vroeg ik. Want we konden alleen plaats bieden aan mensen die nog actief hun vak uitoefenen. ‘Nee, al jaren niet meer,’ en hij liet zijn gekromde en verstijfde hand zien. ‘Maar u bent ook schrijver. U zou aan een boek kunnen werken?’ zei ik. ‘Dat zou wellicht te overwegen zijn, er waait nog veel door mijn geest. In Hotel de l’Europe waar ik nu verblijf, is het geen doen. Zonder mijn meubels, zonder mijn boeken is alles armzalig. Maar als ik nogmaals vragen mag, is er plaats voor onderdak, voor tijdelijk begrijpt u?’ lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer wim brands (1959) – Als journalist werkzaam bij de vpro. Publiceerde zijn poëzie o.m. in De schoenen van de buurman (1999), Ruimtevaart (2005) en Neem me mee, zei de hond (2010). małgosia briefjes (1979) – Filmmaker en beeldend kunstenaar. Voltooide de opleiding Autonoom Beeldende Kunst aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Zie: www.malgosiabriefjes.com. giovanni della chiusa (1969) – werkt aan zijn dichtbundel Een mens moet ook niet alles willen weten. hugo brandt corstius (1935) – Woont in Parijs. vicky francken (1989) – Studeert Vertalen (Frans) aan de Universiteit Utrecht. Zij ontving de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 20082009 (Poëzie) voor haar gedichten in Hollands Maandblad. david pefko (1983) – Schrijver. Woont afwisselend in Amsterdam en Athene. Publiceerde de romans Levi Andreas (2010) en Het voorseizoen (2011), die werd onderscheiden met de Gouden Boekenuil 2012. Begin 2013 verschijnt de roman Daar komen de vliegen. Zie: davidmanospefko. wordpress.com. maxim roozen (1991) – Studeert filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en won in 2009 de schrijfwedstrijd Write Now!. Werkt momenteel aan een roman die in 2013 zal verschijnen bij uitgeverij AtlasContact. Dit verhaal in Hollands Maandblad is zijn literaire debuut.
a.l. schneiders (1925) – Oud-ambassadeur; publiceerde onder meer de verhalenbundels Langs het schrikdraad (1961) en Het verbrokkeld paradijs (1991). willem van spronsen (1945) – Schrijft en tekent. Was directeur van het Rosa Spier Huis te Laren, Woon- & Werkcentrum voor oudere kunstenaars en wetenschappers. Publiceerde eerder o.m. in Tirade en Hollands Maandblad. Zie: www.willemvanspronsen.carbonmade.com. vrouwkje tuinman (1974) - Publiceerde diverse dichtbundels (recentelijk Wat ik met de sleutel moet, 2011), de roman Grote acht (2005) en de prozabundel Buurvrouw (2008). In 2010 ontving ze de Halewijnprijs voor haar œuvre tot dan toe. Begin 2014 verschijnt haar nieuwe roman De rouwclub. leo vroman (1915) – Schrijver, dichter, tekenaar, hematoloog. Ontving de P.C. Hooftprijs (1964) en de VSB Poëzieprijs (1996). Recent verschenen Nee, nog niet dood (2008), Zodra (2010) en Daar (2011). h.l. wesseling (1937) – Emeritus-hoogleraar Algemene Geschiedenis aan de RU Leiden en van 1995 tot 2002 rector van het nias te Wassenaar. Publiceerde o.m. Verdeel en heers; de deling van Afrika (1991), Zoon en vader, Vader en zoon (2008) en De man die nee zei; Charles de Gaulle 1890-1970 (2012). kira wuck (1978) – Dichter en scenarioschrijfster. Won het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam 2011, de jaarfinale van Festina Lente en de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2012 voor haar poëzie in Hollands Maandblad. Onlangs verscheen haar debuutbundel Finse Meisjes.
HOLLANDS
Ma and b lad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Jan Luijkenstraat 16 • 1071 cn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Jan Luijkenstraat 16 • 1071 cn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang s 70,00 • voor studenten en docenten s 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd Opgave: S.P. Abonneeservice • Antwoordnummer 10542 • 2400 wb Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 8.30-18.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt Losse nummers: s 6,95 • dubbelnummers s 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers