HOL L A NDS
Maandblad inhoud no. 1 – 2013 vier-en-vijftigste jaargang • nummer 782 januari 2013 Opgericht in 1959 door K.L. Poll. www.hollandsmaandblad.nl Redactioneel – Deze maand Philip Huff – Als we op ons best zijn J.M.A. Biesheuvel – Hiep hoj! Bregje Hofstede – Het niemandsland lonkt Leo Vroman – Mijn hemel Henk van Straten – Zwemparadijs Olga Kortz – Gestalt Switch Ton Rozeman – Wekker Willem Thies – Gedichten Arnon Grunberg – Ons lachwekkend noodlot Paul van den Hoven – Condensatie Roman Helinski – Vader, ik word schrijver Hugo Brandt Corstius – Roulaties, roulaties, roulaties Wim Noordhoek – Louis Lehmann Wim Brands – Wat poëzie is Tekeningen – Karen Opstelten Auteurs in dit nummer Colofon
Deze maand Soms leek het deze maand of gans de natie gretig graaide naar gemeenplaatsen (‘Nederland in ban van schaatskoorts’) in de ijdele hoop de platitudes (‘Sylvie en Rafael dolgelukkig om scheiding’) te vergeten waarmee we de clichés (‘Oudejaarsnacht rustig verlopen ondanks meer rellen’) wilden verhullen welke dienden als schaamlap voor de baaierd van gebroken beloften die reikte tot aan onze boordenknoop. Het was zo’n maand waarin bleek dat het letterkundig leven in Nederland het afgelopen jaar drijvend werd gehouden door de mega-verkopen van de pornotrilogie Fifty shades. Zo’n maand waarin aan het licht kwam dat in ons land studenten de meeste iPhones en iPads hebben van al hun leeftijdgenoten in West-Europa, terwijl zij anderzijds het minst in staat zijn een tekst van langer dan een pagina te lezen en te begrijpen. Zo’n maand, kortom, waarin de nationale deugd der mediocriteit op alle fronten victorie kraaide. Het contrast met gene zijde van de oceaan kon niet groter zijn, indien we de berichten in The Observer mochten geloven althans. In New York vibreerde het volgens die krant deze maand juist van nieuw literair en intellectueel elan. En dan ging het niet over e-readers (de verkoop in de Verenigde Staten viel het afgelopen kwartaal met een derde terug), en al evenmin ging het over tablets, blogs en e-zines (dat is zóóóó 2010!). Neen, het schijnt dat ginds het literaire tijdschrift op papier plots weer helemaal hip is onder de jeugd. Dat is dus precies de groep jongeren die is opgevoed te midden van apocalyptische voorspellingen over de neergang van het gedrukte boek, het verdwijnen van de papieren journalistiek en de ondergang van het geschreven woord tout court. Die profetieën blijken nu de dooddoeners te zijn geweest van de vorige generatie, die het digitale tijdperk niet begrijpend omarmde en in
het eigen digitale bijgeloof verdwaalde. Onder jonge Amerikaanse intellectuelen gist nu een tegenbeweging. The Observer repte zelfs van ‘a new, post-digital dawn’ in de geschiedenis van het geschreven woord, maar dat klinkt alweer overspannen genoeg om voor moderne journalistiek door te gaan. Zeker is wel dat er reden genoeg is acht te slaan op het succes van nieuwe literaire en literair-journalistieke tijdschriften zoals The American Reader, n+1, The New Enquiry en Jacobin, alsook op het succes van de highbrow digitale publicatie Triple Canopy (onderwerp: ‘arts and culture’; redactioneel doel: ‘slowing down the internet’). In Nederland heet elke blog al snel een ‘literair internettijdschrift’ en elke boekbespreking op het web een ‘e-zine recensie’. Dat is deerniswekkend genoeg, maar het wekt weinig verbazing in een land waar de intellectuele horizon steeds meer wordt begrensd door Facebook en tweets. In de VS gaat het om publicaties die onbeschaamd serieus en hoogdrempelig en kieskeurig zijn. Er staan jonge mensen aan het roer die aan The Observer zonder gêne of zelffelicitatie vertellen waarom zij literaire tijdschriften maken: ‘We waren ontevreden over de toon van de huidige cultuur, en we dachten: je moet wel compleet getikt zijn om een nieuw blad op te zetten. – OK, so now we do this thing.’ Zoveel is duidelijk: deze jongelui zijn the right stuff, want er is geen ander geldig excuus denkbaar voor een literair tijdschrift dan de eigen gekte. – bb
Als we op ons best zijn Waarom schrijvers de waarheid verzinnen door Philip Huff De dood van Christopher Johnson McCandless was een nodeloze, wrede gebeurtenis. In elk geval was het een nodeloze, wrede gebeurtenis vanuit het perspectief van een twaalfjarige jongen die voor het eerst een boek las waarvan hij besefte dat het verhaal ‘echt’ was gebeurd. Die jongen was ik zelf en het boek was De wildernis in, de Nederlandse vertaling van de wereldwijde bestseller Into the Wild uit 1996 van de Amerikaanse schrijver Jon Krakauer. Ik was twaalf jaar oud toen ik het las, in de zomervakantie voordat ik naar de middelbare school ging. De wildernis in is een reconstructie van de tweejarige zwerftocht die de jonge Amerikaan McCandless maakte in het westen van de Verenigde Staten nadat hij zijn niet geringe bezit had weggegeven aan liefda digheid, zichzelf had omgedoopt tot Alexander Supertramp en op pad was gegaan om stilte te zoeken en zichzelf te vinden. Het verhaal, dat doorspekt is met interviews en reflecties over de natuur en het menselijk lot, eindigt in de wildernis van Alaska, waar McCandless na een zes dagen durende wandeltocht over de Stampede Trail 113 dagen verblijft in een verlaten bus die gebruikt werd als schuilplek voor jagers. Daar hoopt hij in harmonie met de natuur te kunnen leven, maar hij sterft er op 24-jarige leeftijd door uithongering. Het boek greep mij enorm aan. In een kleine driehonderd blad zijden was Christopher Johnson McCandless voor mij uitgegroeid tot een held. Hij had het gedurfd om de hypocrisie en het materialisme van de moderne samenleving daadwerkelijk te verwerpen en terug te keren naar de puurheid van de natuur. Als jongen al was hij geïnspireerd geraakt door schrijvers als Lev Tolstoj, Jack London en Henry
David Thoreau, die ditzelfde elk op hun eigen wijze ook hadden gewaagd. Hoewel de dood van McCandless mij als twaalfjarige schokte, besef ik nu wel dat zijn onderneming behoorlijk zelfdestructieve aspecten had. Zijn ‘Alaskan Odyssey’, zoals hij het noemde, is zelfs ronduit dom te noemen: het is uiterst onverstandig om met te weinig proviand en te weinig jaagervaring en zonder kompas of geschikte kaarten die wildernis in te trekken. Aan de andere kant: dat was precies het punt van McCandless. Hij wilde geen kaarten en kompassen. Hij wilde zijn eigen weg en waarheid vinden. Hij wilde zelf iets ervaren, of dan toch tenminste zelf iets ervaren. Misschien moet ik zeggen: Christopher Johnson McCandless wilde de wereld aan zijn verbeelding onderwerpen, terwijl hij tegelijkertijd die wereld zijn verbeelding wilde laten voeden. Sterker nog: wat McCandless beoogde, was uiteindelijk niets anders dan het leven zin geven. Het leven is zinloos, dus zoeken we iets zinvols. Sinds de Romantiek hopen veel kunstenaars die zin te vinden in de natuur. lees meer in het nieuwe nummer
Het niemandsland lonkt Met Alexeïeff tegen de culturele hokjesgeest door Bregje Hofstede Wat ik hier deed, vroegen ze. Wat ik hier deed? Nou ja, ik was net afgestudeerd als kunsthistorica, en het was de opening van een nieuwe tentoonstelling in een bekende Amsterdamse galerie. Ik was benieuwd. O ja. En waar werkte ik zelf, wilden ze weten. Waar werkte ik zelf? Ik werkte eigenlijk nergens. Ik dwaalde wat rond in een leeggelopen banenmarkt op zoek naar vacatures, en gaf tijdelijk een beetje les aan de universiteit. En ik schreef, op het moment voornamelijk cv’s en motivatiebrieven, maar toch, ik schreef en had gepubliceerd. Maar kende ik dan die en die fotograaf? Die galerie? Die videokunstenaar? Nee? Dat meende ik niet. Ik meende het wel, zweeg ik. Minstens zeven maal heb ik die avond dit gesprek gevoerd. Met galeriehouders, met verzamelaars, met kunstenaars. Noeste netwerkers, zeer goed op de hoogte, voortdurend digitaal verbonden met de godganse Nederlandse kunstwereld, totally connected met de subsidiekanalen, en über-geïnteresseerd in een volledig onbekende jonge kunsthistorica. Blond, dat wel. En gepubliceerd. Waarin? Nooit van gehoord. Niet één van deze kunstzinnige movers and shakers had ooit gehoord van Hollands Maandblad, laat staan van een ander literair tijdschrift. Ik was niet overmatig verbaasd. Een paar dagen eerder, toen ik min of meer als verstekeling tijdens een benefietdiner het epicentrum van diezelfde kunstwereld was binnengedrongen, was het me niet anders
vergaan. Van de minstens tweehonderd gasten op dit culturele culinaire festijn leek iedereen met iedereen bekend, had ten minste de helft van de aanwezigen een designbril die meer kostte dan mijn studiebeurs, maar bleek ondanks al het genetwerk geen enkel lijntje te lopen naar die zusterkunst, de literatuur. Niets, nada, volledig blanco. Dat kon toch niet waar zijn, dacht ik toen nog. Nu denk ik dat niet meer. Misschien had ik beter moeten weten, want andersom zijn de lijntjes ook niet erg open. Op mijn eerste literaire borrel enige tijd geleden wemelde het van de dichters, denkers en schrijvers die zich tegoed deden aan de bitterballen, volop klaagden over de ondergang van de cultuur, maar mij glazig aankeken als ik vertelde dat ik dan wel een literair verhaal had gepubliceerd maar mij hoofdzakelijk verdiepte in Alexander Alexeïeff en de twintigste-eeuwse kunsttheorie inzake illustraties. Waarin? Nooit van gehoord. lees meer in het nieuwe nummer
Wekker door Ton Rozeman Drie kinderen, nooit liefde gekend. Hij een paar jaar geleden ervandoor met iets jongs, misschien maar beter ook, die klootzak. Zij probeert er iets van te maken. Project ‘goed huwelijk’ mislukt, blijft over ‘goede moeder’. De oudste adhd, de middelste autistisch, bij de jongste hapert de hechting. Reddende engel rijdt ze van school naar therapie naar apotheek naar god mag weten waarheen. Soms mist ze iets, maar wat? Buurvrouw, ook kinderen, maar minder goede moeder dan zij, heeft een lover aan de haak geslagen via internet. Niet echt serieus, maar voorziet in behoefte. Buuv begint er beter uit te zien, schreeuwt minder vaak tegen de kinderen, althans minder langdurig, schopt de hond niet meer. Kriebels bij haar, ook eens proberen? Zijn haar kinderen na school en therapie en medicatie in bed, surft ze naar dating site. Vooral mannen openlijk op zoek naar seks, of niet openlijk maar toch ernaar op zoek, of juist bang voor vrouwen, bang voor kinderen. Dan toch eentje met wie niets mis lijkt, ze klikt hem aan, wil ontdekken wat hij verbergt, welke kwaal, welk geheim, hoe lang het duurt voor hij begint over rampetampen of ongelukkige jeugd. Als ze straks zijn duisternis heeft blootgelegd, zal ze hem wegklikken, kan ze gerust gaan slapen, heeft ze haar best gedaan. Ze chatten, tijd verstrijkt, zijn duistere kant nog niet gevonden, toch moet ze naar bed, morgen vroeg op, de oudste dan naar psychiater, de middelste naar haptonoom, de jongste blijft met buikkramp thuis. Geen seconde nachtrust mag ze missen, anders geen goede moeder. De man heeft iets liefs, toch kapt ze hem af, wenst hem goedenacht. Maar ik zat net iets te vertellen, roept hij op haar scherm, ik open mijn hart en dan ga jij er vandoor! Zij onverbiddelijk, moeders hebben nachtrust nodig.
De volgende avond half slapend voor het scherm – met oudste gereden naar psychiater, met middelste naar haptonoom, thuis drie keer toilet schoongemaakt vanwege buikkramp van jongste. De man typt lieve berichten, zijn duisternis onvindbaar, en dus staat ze een afspraak toe. Wel schrijft ze hun ontmoeting kort te moeten houden, hooguit een half uur, daarna op pad voor kinderen. Hij vindt alles best. Daar zitten ze, verlaten cafeetje, negen uur ’s ochtends, kinderen naar school gebracht. Ze gunt zichzelf een half uur gezelschap en een kopje thee. Hij doet haar denken aan de vader van haar kinderen, maar dan knapper, liever, aandachtiger. Even de gedachte: had ze haar ex maar niet ontmoet, destijds geen kinderen gemaakt, had ze op deze man gewacht. Ze staat hem toe haar hand te strelen, een kusje erop, dan is haar theeglas leeg, het halve uur voorbij. Ik moet ervandoor. Hij, teleurgesteld, toont begrip. lees meer in het nieuwe nummer
Ons lachwekkend noodlot Spinoza, Proust, Coetzee en het menselijk tekort door Arnon Grunberg Enige tijd geleden had ik in het kader van de Dag van de Filosofie te Tilburg een gesprek met de filosoof Paul Cobben. Het gesprek moest gaan over ‘de twee zielen’ die tegenwoordig in kunstenaars en wetenschappers zouden wonen. Daarbij liet Cobben de vraag open in hoeverre filosofen wetenschappers zijn. De dualiteit is evident: aan de ene kant is er hun ambacht, een combinatie van kennis en vaardigheid, dat bepaalde eisen aan de kunstenaar en wetenschapper stelt, aan de andere kant is er de markt, oftewel de verkoop van deze kennis en vaardigheid, die niet zelden eisen stelt welke in strijd zijn met het ambacht. Zo dienen kunstenaars en wetenschappers twee meesters, en waar twee meesters worden gediend, zijn tragedie en komedie nooit ver weg. Nieuw is de theorie van de ‘twee zielen’ niet. De meeste schrijvers waren zich er altijd al van bewust dat zij meer moesten dienen dan alleen de schoonheid. Zij begrepen maar al te goed dat de vrijheid die de schrijver opeist, in naam van wat dan ook, op de een of andere wijze altijd de bestaande machtsverhoudingen moet weerspiegelen en be vestigen. Er was een tijd dat de censor, ook in West-Europa, een waardige opponent van de schrijver was. Waardig, omdat niemand de literatuur serieuzer neemt dan de censor. Het verdwijnen van die censor uit onze cultuur, de vrijheid die de kunst in naam van zichzelf mag opeisen, betekende onontkoombaar ook het verdwijnen van een bepaald soort literaire ernst. Tussen de ernst van de censor en de frivoliteit van het vermaak zit namelijk niet veel substantieels. Misschien de academische
bestudering van literaire teksten, maar het is lang niet altijd duidelijk wat die oplevert, al is de literatuurwetenschap zeker niet de enige wetenschap waarbij men zich dit kan afvragen. Wat voor schrijvers geldt, geldt a fortiori voor filosofen. Ook menig filosoof heeft niet uitsluitend belangeloos de liefde voor waarheid in praktijk gebracht; sterker nog: behoorlijk wat filosofen hebben de heersers die hun omringden bemind of hebben in elk geval hun best gedaan die heersers te vleien, te paaien of ten minste niet al te zeer te ontrieven. In zijn A Revolution of the Mind; Radical Enlightenment and the Intellectual Origins of Modern Democracy (2009; vertaald als Revolutie van het denken) schrijft Jonathan Israel dat zelfs Voltaire er nauwgezet voor waakte dat zijn geschriften op enigerlei wijze een gevaar zouden vormen voor de goede relaties die hij onderhield met machthebbers als de Pruisische koning Frederik de Grote. Israel schrijft (in de vertaling van Arend Smilde): ‘Frederik de Grote en de oude Voltaire smaalden meestal op deze pogingen [van de radicale verlichtingsfilosofen – ag] om het gewone volk te verlichten.’ Kortom, Voltaire wenste met zijn denkbeelden de belangen van de machthebber niet al te veel te schaden. Dit verbaast niet: de liefde voor waarheid bij filosofen is dikwijls een compromis tussen hun ‘twee zielen’. Ik ga hier niet verder in op de vraag of je compromissen kunt sluiten over een bezigheid die zegt te streven naar de waarheid. lees meer in het nieuwe nummer
Louis Lehmann (1920-2012) door Wim Noordhoek maandag 24 december 2012 – Het lispelt langzaam en onbevestigd door de nevels vlak voor kerst mijn kant op. Louis, de dichter, de componist, de scheepsarcheoloog, is gistermiddag gestorven. Ik zie hem boven voor het raam in de Bethaniënstraat staan, zomer 1997. Hij moest weg uit dat kraakpand, ik zou helpen. Alida had gebeld. Min of meer ten einde raad, want Louis moest verhuizen en hij wou niet. Toch was er geen ontkomen aan, het huis zou worden gesloopt. ‘Daar zijn tegenwoordig snelle en handige mensen met auto’s voor,’ had Alida hem voorgehouden. Maar Louis had gezegd dat hij het zo onder geen beding wilde en was in snikken uitgebarsten. Hoe dan wel? Ik kreeg hem aan de telefoon en zei: ‘Je bent toch wel eens eerder verhuisd, hoe ging dat dan?’ ‘Met een steekkar en touw-en-blok,’ zei Louis. Moest het dus nu net als toen in Leiden, in 1947? Goed, als het zo zou gaan, was hij bereid te verhuizen. Nu moest ik gaan bellen. Al vlug bleek mij dat de steekkar als verhuismiddel niet meer bestond. Ik vroeg Louis of een bakfiets ook goed was. Desnoods dan. En zo stond ik op een zomerochtend in 1997 in de Bethaniënstraat, met een bakfiets en een touw-en-blok. Het was een typisch Louis-huis. Zonder stoelen dus. Kwam er een gast, dan mocht die in de kruiwagen (‘daar heeft Roland Holst nog in gezeten’). Zonder kasten ook, zodat papier, boeken etc. op stapeltjes op de vloer lagen, waartussen gangpaden waren uitgespaard. Aan de muur hingen interessante objecten, soms van straat opgeraapt en opgeprikt, soms op de markt gekocht (ik herinner me een in plastic verpakte multi-purpose nijptang).
Louis had gezegd dat hij wel wat zou voorbereiden, maar daar was weinig van gekomen. Wel had hij bij de Albert Heyn vijf kartonnen dozen gehaald en beschikte hij ook over een aantal ‘eindjes touw’. Ingepakt was er niets. Het werd een gloeiendhete dag, met ook nog veel wind, die dwars door de Bethaniënstraat woei. De rolverdeling was als volgt: Louis zat boven, tweehoog, met zijn inboedel, de dozen en de eindjes touw (op driehoog bevond zich nog een vlierinkje, met vooral pannen om lekkend regenwater op te vangen). Beneden stond ik, geholpen door de nicht van Alida, die ook het transport verzorgde naar het nieuwe huis (in de Koestraat, twee straatjes verder). In het nieuwe huis richtte Alida in. Dit werd een lange dag. Wat ik Louis nooit heb durven vertellen, is dat ik er een forse schouderblessure aan overhield. We hingen touw-enblok aan de hijsbalk. Na het takelen van de zware dingen, de kruiwagen, de kisten, enzovoort, begonnen we aan de dozen. Louis vulde er telkens een met wat voor de hand lag en bond hem toe, waarna hij hem aan de haak van het touw hing. Sommige waren onverwacht zwaar, andere vederlicht. Soms ook kwam er een onverpakte stapel bureauladen naar beneden, waarvan de inhoud (doorslagen, brieven, brochures) meteen door de Bethaniënstraat werd geblazen door de warme zomerwind. Telkens als een aantal dozen beneden was geleegd, moesten ze weer terug naar boven, met de ontknoopte eindjes touw. lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer j.m.a. biesheuvel (1939) – Schrijver. Publiceerde o.m. de verhalenbundels In de bovenkooi (1972), Slechte mensen (1973), De verpletterende werkelijkheid (1979) en Het wonder (1995). In 2007 ontving hij voor zijn gehele oeuvre de P.C. Hooft-prijs. In 2008 verscheen in drie delen zijn Verzameld werk. wim brands (1959) – Als journalist werkzaam bij de vpro. Publiceerde zijn poëzie o.m. in De schoenen van de buurman (1999), Ruimtevaart (2005) en Neem me mee, zei de hond (2010). hugo brandt corstius (1935) – Woont in Parijs. arnon grunberg (1971) – Schrijver en columnist. Zijn recentste roman is Huid en haar (2010). Ontving o.m. de Anton Wachterprijs, de F. Bordewijkprijs, tweemaal de Gouden Uil, tweemaal de ako-litera tuurprijs, de Libris literatuurprijs, de Constantijn Huygens-prijs en de Frans Kellendonk-prijs. roman helinski (1983) – Publiceerde eerder verhalen in De Brakke Hond, Bunker Hill, Deus ex Machina en Hollands Maandblad. Werkt aan een debuutroman die zal verschijnen bij De Arbeiderspers. bregje hofstede (1988) – Studeerde Frans en kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Publiceerde eerder verhalen in Hollands Maandblad.
paul van den hoven (1960) – Studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht, alwaar hij werkzaam is in een antiquariaat. Publiceert met enige regelmaat poëzie in Hollands Maandblad. philip huff (1984) – Debuteerde in 2009 met de roman Dagen van gras; die werd genomineerd voor de Academica Debutantenprijs en de Jongerenliteratuurprijs. In 2011 ontving hij de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2010-2011 (proza). Onlangs verscheen zijn roman Niemand in de stad. olga kortz (1985) – Schrijfster, dichteres en columnist voor HP/DeTijd. Was tussen 2007 en 2010 redacteur van Propria Cures. Begin 2013 verschijnt haar debuutroman Onnozele kinderen. wim noordhoek (1943) – Radiomaker, journalist, auteur. karen opstelten (1962) – Beeldend kunstenaar en celliste. Volgde haar opleiding aan de Rietveldacademie en de Rijksacademie. Exposeerde o.m. in Amsterdam, Den Haag, Tata (Hongarije), Haarlem en in Alkmaar, alwaar zij haar atelier heeft. Zie ook: www.karenopstelten.nl. ton rozeman (1968) – Schrijver. Publiceerde o.m. de verhalenbundels Intiemer dan seks (2001) en Misschien maar beter ook (2004), alsook de novelle Nu gaat het gebeuren (2007). henk van straten (1980) – Publiceerde de romans Kleine stinkerd (2009), Mijn nieuwe beste vriend (2009), Smet (2009), Salvador (2011), Superlul (2011) alsook verhalen in o.m. Hollands Maandblad. willem thies (1973) – Debuteerde in 2006 met de bundel Toendra (bekroond met de C. Buddingh’-prijs). In 2008 verscheen Na de vlakte, in 2012 volgde zijn derde bundel: Twee vogels één kogel.
leo vroman (1915) – Schrijver, dichter, tekenaar, hematoloog. Ontving de P.C. Hooftprijs (1964) en de VSB Poëzieprijs (1996). Recent verschenen Nee, nog niet dood (2008), Zodra (2010) en Daar (2011).
HOL L A NDS
Maandblad Redactie: Bastiaan Bommeljé Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke Louman Vormgeving: Steven Boland Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds. Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam • Tel. 020-5706100 •
[email protected] (niet voor kopij) Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd
Opgave: S.P. Abonneeservice • Antwoordnummer 10542 • 2400 wb Alphen aan den Rijn. Telefoon tijdens werkdagen van 8.30-18.00 uur: 0172-476085. Een acceptgiro voor betaling volgt Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers