GEMEENTE
WAGENINGEN
ARCHIEF
09.0013091 No.:
8/8144
Wageningen, 11 december
Afd.:VROM/MIL
1989
HINDERWET
Burgemeester en wethouders van
W a g e n i n g e n ;
gelezen de op 11 oktober 1988 ingekomen aanvraag van Van. der Slu.ijs Tankopslag Wageningen BV om in verband met uitbreiding/wijziging van de inrichting een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning voor een depot voor de opslag van minerale brandstoffen (maximaal K.1-6300 m2, K2-S0Ü m3 en K3-2000 m3] op/in het perceel, plaatselijk gemerkt Grebbedijk 19 kadastraal bekend gemeente Wageningen, sectie G, nr. 1758; gezien het verslag van de op 10 november 1988 gehouden openbare zitting, bedoeld in artikel 21 van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne; overwegende, dat geen bezwaren zijn ingebracht naar aanleiding van de ^ r a a g voor de vergunning; mede gelezen het advies van de regionaal inspecteur van de volksgezondheid voor de milieuhygiëne te Arnhem d.d. 29 november 1989, nr. 8896229/vdv/pj; dat tegen het ontwerp van de beschikking geen bezwaren zijn ingebracht; overwegence, dat door de inrichting mogelijk te veroorzaken gevaar, schade of hinder (van andere a a r d 3 voldoende kan worden ondervangen door de 20 £3 hierna te noemen voorschriften; gelet op de bepalingen van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne, de Hinderwet en het Hinderbesluit;
b e s l u i t e n
Gemeente Wageningen
No. : 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 2
aan Ven der Sluijs Tankopslag Wageningen BV, voornoemd, de gevraagde vergunning te verlenen overeenkomstig de aangehechte gewaarmerkte bescheiden en onder de volgende voorschriften :
Begrippen: l^produkten zijn brandbare vloeistoffen, geen KO-produkten zijnde, waarvan het vlampunt bepaald met het toestel van Abel-Pensky bij 101,3 kPa lager is gelegen dan 21° C; K2-produkten zijn brandbare vloeistoffen, waarvan het vlampunt bepaald met het toestel van Abel-Pensky bij 101,3 kpa 21 C of meer bedraagt, doöh lager is gelegen dan 55° C; K3-produkten zijn brandbare vloeistoffen,waarvan het vlampunt bepaald met het toestel van Abel-Pensky, bij 101,3 kPa SS C of meer bedraagt, doch lager is gelegen dan 100° C; Brandgevaarlijke stoffen, hieronder worden brandbare stoffen verstaan met een temperatuur gelijk of hoger dan hun vlampunt minus 10 C;
1.
Terrein en wegen;
1 .1 . de gezamenlijke installaties,gebouwen en opslagplaatsen van de ^B inrichting moeten omsloten zijn door een weg van ten minste 4,00 meter breed; 1.2. ten einde bij brand of ongeval alle installatie-onderdelen bereikbaar te houden moeten herstelwerkzaamheden aan wegen en/of gehele of gedeeltelijke blokkering van wegen zo kort mogelijk duren ; de plaatsen waar herstelwerkzaamheden plaatsvinden en gehele of gedeeltelijke blokkering aanwezig is moeten bij het bevoegd gezag en de plaatselijke vrijwillige brandweer worden gemeld; 1.3. het terrein van de inrichting moet aan alle landzijden zijn omgeven door een ten minste 2,20 meter hoge omheining van stalen of betonnen staanders, waartegen harmonicagaas van 2,00 meter hoogte; de begrenzing aan de bovenzijde moet uit ten- minste 2 puntdraden bestaan; 1 .4. de inrichting moet via twee zo ver mogelijk uit elkaar gelegen ingangen toegankelijk zijn voor alle voertuigen die toegang tot de inrichting 'moeten hebben;
Gemeente Wageningen
No. : B/8144 A-Fd . : Milieu Blad: 3
1.5. de toegangen in de omheining moeten zoveel mogelijk gesloten worden gehouden; zij moeten zodanig zijn geplaatst dat ze, indien geopend, steeds onder toezicht staan van een verantwoordelijk meerderjarig persoon; 1.6. nabij de toegangen moet op duidelijke wijze staan aangegeven, dat het betreden van het terrein van de inrichting door onbevoegden verboden is; 1.7. apparatuur, leidingen en leidingondersteuningen welke aan een weg zijn gelegen moeten, indien bij aanrijding een voor de omgeving gevaarlijke situatie kan ontstaan, zijn beschermd door vangrails o-F een gelijkwaardige constructie; ^7
Tankputten, constructie:
2.1. bovengrondse tanks moeten zijn omgeven door tankputomwal1ingen, welke vloeistofdicht en voldoende sterk zijn om een eventuele v loei stof gol-F bij tankbreuk te weerstaan; graafwerkzaamheden aan een tankputomwal1 ing mogen slechts worden uitgevoerd na overleg met het bevoegd gezag; 2.2. de taluds van de omwallingen moeten een helling hebben van twee vertikaal op drie horziontaal; 2.3. de gehele bodem van de tankputten de taluds en de kruinen van de omwallingen moeten zijn afgewerkt met een laag vette klei met een dikte van tenminste 2B cm; 2.4. cp de klei van de bodem van de putten moet vervolgens een laag zand van 25 cm aanwezig zijn, waar overheen tenminste S cm grof grind moet zijn aangebracht; de onderkant van het kleipakket van de tankputten moet tenminste 50 cm boven het hoogst bekende grondwaterpeil zijn gelegen; 2.6. de kruin van de omwalling moet 1,00 meter breed zijnjde kruin van de omwalling tussen de beide tankputten moet minimaal 1,50 meter breed zijn;
2.7. binnen een strook van 12 meter ter weerszijden van de as van de '" .v"*! , y over de inrichting lopende hoogspanningslijn mogen geen tanks o f ^ f andere opstallen worden gebouwd of aangebracht, zolang deze «tV*'' '/ hoogspanningslijn als zodanig in gebruik is; '"' 2.8. indien door dieren gaten of loopgangen worden gegraven dan moeten terstond maatregelen worden getroffen om deze dieren te vangen en van het terrein te verwijderen; reeds aangebrachte gaten en loopgangen moeten direkt nadat ze zijn aangetroffen, worden gedicht, zodat dijklichamen hun oorspronkelijke sterkte behouden;
Gemeente Wageningen
3.
Na.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 4
Bovengrondse tanks:
3.1.
de constructie van een opslagtank moet qua uitvoering en gebruikte materialen voldoen aan de vigerende Standard 6SG van het American Petroleum Institute ( A . P . I. -650) , o-F een daaraan gelijkwaardige norm;
3.2.
toepassing van materialen vervaardigd onder een Europese norm, mits gelijkwaardig aan de in A.P.I.-6S0 voorgeschreven norm, is toegestaan;
3.3.
materialen van de tank die bijdragen tot de sterk te,moe ten worden geleverd met een 3B certificaat volgens DIN-50049;de materialen moeten zodanig zijn gemerkt, dat identifikatie met de bijbehorende keuringsrapporten tijdens de bouw is verzekerd
4fc 3.4.
in de controlekamer moet te allen tijde bij de bedrijfsleiding een duidelijke tekening en een bijgevoegde lijst in tweevoud aanwezig zijn,waarop aangegeven staat de aard van de „'K produkten,welke in de tanks zijn opgeslagen;
3.5.
een tank mag slechts tot een zodanig niveau worden gevuld, dat er voldoende vrije ruimte blijft om onder alle omstandigheden de uitzetting van de vloeistof onbelemmerd te kunnen opnemen;
3.6.
in tanks met een vast dak en een inwendig drijvend dek moeten op tenminste twee plaatsen voorzieningen zijn aangebracht die garanderen dat het drijvend dek altijd gecentreerd blijft en die voorkomen dat het drijvend dek om zijn vertikale as kan roteren;
3.7.
tank 6 bestemd voor de opslag van produkten met een dampspanning bij opslagtemperatuur groter dan 0,01 bar (benzine], moet zijn voorzien van een druk/vacuümventiel; dit ventiel moet zodanig zijn geconstrueerd, c.q. zijn ingericht, dat inregenen, dicht- of vastvriezen, vastkoeken of kristalliseren niet mogelijk is; het ventiel moet onder alle omstandigheden vlot en vonkvrij kunnen funktioneren;
dfc
3.8.
druk/vacuümventielen op een opslagtank mogen alleen openen indien de onder— of bovendruk waarvoor de tank is ontworpen, wordt bereikt; alle overige voorzieningen die zich op het dak bevinden moeten, behoudens bij metingen en onderhoud, steeds gesloten worden gehouden;
3.9.
het druk/vacuümventie 1 op tanks met een vast dak bestemd voor de opslag van produkten met een vlampunt van 55 C of lager, moet zijn voorzien van een vlamkerend rooster;
3.10.
de tanks moeten in een lichte, de zon reflekterende kleur zijn geschilderd;
Gemeente Wageningen
4.
No.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 5
Pompen:
4.1.
de pompen nrs.1 tot en met 9 die produkt verpompen,moe ten geheel gesloten zijn uitgevoerd;
4.2.
de in voorschrift 4.1. genoemde pompen moeten zijn uitgerust met een dubbel mechanical seal;
5.
Leidingen en toebehoren:
5.1.
leidingen met pakkingen en toebehoren moeten bestand zijn tegen de produkten waarmee ze in aanraking komen en tegen overmatige inwendige en uitwendige corrosie, en moeten van voldoende sterkte zijn om de grootste te verwachten krachten ten gevolge van inwendige belastingen, zoals druk,temperatuur en -Flow,op te kunnen nemen en vloeistof- dan wel gasdicht te blijven;
5.2.
leidingsystemen moeten van voldoende sterkte zijn en zodanig zijn uitgevoerd dat ze de grootste te verwachten krachten ten gevolge van uitwendige belasting zoals trillingen, thermische expansie en verzakkingen van aangesloten apparatuur (pompen, tanks en dergelijke] kunnen opnemen en vloeistofdicht dan wel gasdicht blijven, zonder dat beschadiging aan de aangesloten apparatuur kan ontstaan; het leidingwerk moet zoveel mogelijk gelast zijn uitgevoerd;
5.3.
leidingen moeten bij alle laad- en lospunten van een opschrift zijn voorzien waaruit duidelijk blijkt voor welk produkt de leiding wordt gebruikt; bij het transporteren van produkten door pijpleidingen, waarbij elektrostatische oplading mogelijk is, moeten indien een ontlading een ontstekingsbron kan zijn voor een explosief gasmengsel, maatregelen zijn getroffen voor het afvoeren van statische elektriciteit;
5.5.
leidingen moeten bij doorvoering onder een weg bestand zijn tegen de belasting door het verkeer;
5.6.
de doorvoering van een pijpleiding door een tankput- omwalling of door een andere construktie,bestemd om olieprodukten binnen een bepaalde ruimte te houden, moeten vloeistofdicht zijn geconstrueerd;
5.7.
leidingen moeten geschikt zijn voor de vloeistoffen, waarvoor zij zijn bestemd;
5.B.
tenzij bijzondere inrichtingen zijn aangebracht, die het mogelijk maken om verschillende vloeistoffen zonder vermenging achter elkaar te verpompen, moeten voor Kt, K2 en K3 produkten afzonderlijke leidingen worden toegepast;
Gemeente Wageningen
No.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 6
S.9
bovengrondse vul- en zuigleidingen voor transport van brandgevaarlijke vloeistoffen, welke van een tank naar de buitenzijde van de tankput leiden, mogen niet via andere tankputten worden gevoerd; indien dit door omstandigheden niet mogelijk is, moeten er zodanige voorzieningen zijn getroffen dat deze leidingen niet van buitenaf, bijvoorbeeld niet in geval van brand of explosie, beschadigd kunnen worden;
5.10.
pijpleidingen mogen niet worden gebruikt van steunen, tuien, kabels enz.;
6.
voor het
bevestigen
Afs1 ui ters:
6.1.
afsluiters die bij brand moeten blijven funktioneren, moeten van een brandveilige dichtingsconstruktie zijn voorzien;
6.2.
in elke aan- en afvoerleiding, die op een tank is aangesloten beneden het hoogst toelaatbare vloeistofniveau moet binnen de omwalling zo dicht mogelijk bij de tankwand, een (roestvrij) . - >= stalen afsluiter zijn gemonteerd; L/'.'*J,-^^
6.3.
afsluiters, die aan een tank zijn aangebracht, moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat duidelijk is te zien of de afsluiter geopend dan wel gesloten is;
7.
Drainage van tankputten, olieafscheiders lozing van afvalwater en bodemverontreiniging: olie- en watermengsels moeten worden verzameld en gescheiden in: a. water geschikt voor normaal afvoer, b. olie voor herbehandeling;
7.2.
tankputten moeten op voldoende wijze worden gedraineerd; deze drainage moet via vaste leidingen worden aangesloten op een gesloten leidingsysteem van voldoende capaciteit;
7.3.
de afvoer van grond-, blus-en hemelwater uit tankputten mag slechts geschieden door een leiding waarin zo dicht mogelijk bij de omwalling, doch buiten de tankput, een afsluiter of schuifafdicht ing is aangebracht;
7.4.
deze afsluiter of schuifafdicht ing moet, behoudens tijdens het lozen van grond- of hemelwater, gesloten worden gehouden en mag slechts onder toezicht geopend zijn;
s<*/
Gemeente Wageningen
No . : 8/8144 A-fd . : Milieu Blad: 7
7.B.
de samenstellin£ van het te lozen afvalwater dient zodanig te zijn, dat geen stankhinder kan optreden; de temperatuur van het afvalwater mag niet hoger zijn dan 30 C;
7.6.
het is verboden afvalstoffen op het terrein van de inrichting te deponeren of te begraven;
7.7
indien op welke wijze dan ook verontreiniging van de bodem is opgetreden of wordt vermoed, moet: a. deze verontreiniging of dit vermoeden terstond aan het bevoegd gezag worden gemeld; b. de oorzaak van de verontreiniging zo spoedig mogelijk worden weggenomen; direct na een in voorschrift 7.7 onder a bedoelde melding, de bodem van het bedrijfsterrein in overleg met het bevoegd gezag worden onderzocht; de resultaten moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 1 maand na een melding, zoals bedoeld onder voorschrift 7.7 onder a, aan voornoemd gezag worden overlegd; de verontreiniging die is ontstaan na het van kracht worden van deze beschikking en de verontreinigde bodem, overeenkomstig de aanwijzingen van het bevoegd gezag, worden verwijderd of behandeld;
c.
d.
7.8
Bodemonderzoek
nulsituatie
7.8.1
binnen 4 maanden na het van kracht worden van de beschikking dient de bodem, inklusief het grondwater (van de inrichting) te worden onderzocht;
7.8.2
het in 7.8.1 bedoelde onderzoek moet tenminste worden uitgevoerd konform de zogenaamde "Opzet Standaard Indicatief Bodemonderzoek", volgens het VNG-model (VNG-circulaire d.d. 23 september 1986]; tevens moet het onderzoek voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in het rapport Voorlopige Praktijkrichtlijnen (Ministerie van VROM, Reeks Bodembescherming nr.1 SBB, 19863; terzake het bodemonderzoek kunnen nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag;
7.8.3
de resultaten van het onderzoek, zoals bedoeld onder voorschrift 7.8.1 dienen binnen S maanden na het van kracht worden van deze beschikking aan voornoemd gezag te worden overlegd;
8. 8.1.
Elektrische installaties: de verlichting moet zodanig zijn dat een behoorlijke oriëntatie mogelijk is en bij duisternis werkzaamheden, waaronder begrepen controlewerkzaamheden, zowel binnen als buiten de controlekamer kunnen worden verricht;
Gemeente Wageningen
No. : 8/8144 A-Fd . : Milieu Blad: 8
8.2.
een reserve energiebron, onafhankelijk van de normale stroomvoorziening, moet beschikbaar zijn, zodat de in voorschrift 8.1. genoemde minimum verlichting van het terrein, tankpark en de steiger altijd is gewaarborgd;
8.3.
de noodstroomvoorziening moet tenminste éénmaal per maand op de juiste werking worden gecontroleerd;
8.4.
de elektrische installatie moet tenminste voldoen aan de vigerende normen NEN 1010, NEN 3125 en NEN-EN 50.014 tot en met 50.020;
8.5.
de gevarenzone-indeling moet voldoen aan de "Leidraad voor gevarenzone-indeling met betrekking tot gasontploffingsgevaar en elektrische installaties en materieel" van het DirectoraatGeneraal van de Arbeid, laatste uitgave;
^fc ^^ 8.6.
de elektrische installatie moet zodanig zijn dat deze geen storing veroorzaakt in de radio- en/of televisie-ontvangst;
8.7.
tanks en leidingen waarin brand en/of explosie kan optreden, moeten ter beveiliging tegen blikseminslag, alsmede voor de afvoer van statische elektriciteit zijn geaard door middel van aardelektroden, waarvan de spreidingsweerstand niet meer dan S ohm mag bedragen; de aarding moet voldoen aan de tijdens het ontwerp van de installatie vigerende Richtlijnen voor b1iksemafleiderinstallaties volgens de norm NEN 1014, uitgave 1971 en aanvulling, uitgave 1976;
8.8.
een inwendig drijvend dek moet ter afvoering van eventuele statische elektriciteit worden geaard aan de tankconstruktie; hiertoe moet ( e n ) : a. alle metalen delen van het drijvend dek onderling elektrisch geleidend zijn verbonden; b. tenminste twee kabels worden geinstalleerd om het elektrisch contact tussen het drijvend dek en de tankconstruktie te waarborgen;
^fe
8.9.
waar corrosieverschijnselen kunnen worden verwacht, welke hoofdzakelijk bij ondergrondse produktenleidingen kunnen optreden, dient er voor te worden gezorgd, dat geen potentiaalverschillen in de verbindingen van de onderdelen van het afleidingssysteem kunnen voorkomen, dat wil zeggen dat de verbindingen van eenzelfde materiaal als de tank moeten zijn gemaak t;
Gemeente Wageningen
9.
No. : 8/8144 A-Fd. : Milieu Blad: 9
Laad- en losplaatsen en steigers:
9.1.
laad-en losinst al lat ies moeten ter afleiding van statische elektriciteit en ter beveiliging tegen de gevolgen van blikseminslag zijn geaard door middel van aardelektroden, waarvan de verspreidingsweerstand niet meer dan S ohm mag bedragen; de aarding moet voldoen aan de tijdens het ontwerp van de installatie vigerende Richtlijnen voor bliksemafleiderinstallaties, volgens de norm NEN 1014, uitgave 1971 en aanvullingen, uitgave 1976;
9.2.
het aan- of afkoppelen van een leiding of slang, die gebruikt wordt voor het transporteren van vloeistoffen moet met explosievrij gereedschap geschieden; het lossen en laden van tankauto's of schepen moet geschieden;
lekvrij
9.4.
elk aansluitpunt voor los- en laadarmen of -slangen moet zijn voorzien van een duidelijk zichtbaar en leesbaar opschrift, waaruit blijkt voor welk produkt het aansluitpunt wordt gebruikt;
9.5.
de los- en laadarmen of -slangen moeten geschikt zijn voor de te verladen produkten en een ontwerp-barstdruk hebben van ten minste viermaal de hoogst voorkomende werkdruk;
9.6.
indien een los- of laadslang niet wordt gebruikt moet deze knikvrij worden opgeborgen en tegen beschadiging zijn beschermd;
9.7.
los- en laadarmen of -slangen moeten zodanig worden ondersteund, beschermd en bediend, dat beschadiging tijdens het gebruik wordt voorkomen;
^fc 9.8.
bij toepassing van los- en laadslangen moeten deze steeds eerst visueel op een goede staat worden gecontroleerd alvorens te worden gebruikt; beschadigde slangen mogen niet worden gebruikt en moeten voor reparatie of vernietiging direkt worden afgevoerd;
9.9.
om het morsen van produkt bij het ( ont-) koppelen tegen te gaan, moeten los- en laadleidingen en -slangen zijn voorzien van (een) automatisch werkende klepafsi uiter( s) ;
9.10.
produktleidingen van laad- en losinstallaties die niet worden gebruikt, moeten met een blindflens zijn afgesloten, zodat lekkage, ook in geval van een storing of een bedieninosfout, wordt voorkomen; alle boutgaten moeten van bouten zijn voorzien;
Gemeente Wapeningen
No.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 10
9.11.
alvorens met de belading wordt begonnen moet er door het personeel, dat zorgdraagt voor de belading, op worden toegezien dat de juiste herkenningstekens zijn aangebracht op het te beladen vervoermiddel;
9.12.
gedurende het laden en lossen moet het daarmee belaste personeel van het schip en het personeel, belast met de werkzaamheden op de installatie, in voortdurende verbinding met elkaar staan; gedurende de laad- en loswerkzaamheden dient zowel aan dek van het schip als op de installatie -binnen de gezichtskring- voortdurend personeel aanwezig te zijn;
10.
Laden en lossen van tankwagens: .
reguliere laad- en over slagak t i vit ei ten mogen alleen plaatsvinden op daartoe speciaal ingerichte laad- en losplaatsen;
10.2.
de laad- en losplaatsen moeten zijn voorzien van een vloeistofdicht oppervlak, dat bestand is tegen de te verladen produkten;gemorste produkten moeten via de vloerconstruktie en de bijbehorende afvoer worden geloosd naar een afscheider;
10.3.
op de laad- en losplaats mogen geen tankauto's aanwezig zijn anders dan voor het laden, lossen en/of overslaan van produkten;
10.4.
voordat een laad- en/of losslang wordt aangesloten of ingebracht, moet: a. de motor van de tankauto zijn uitgeschakeld; b. de hoofdschakelaar van de tankauto zijn uitgeschakeld; c. de tankauto zodanig op zijn plaats bij het laadplatform zijn opgesteld, dat wegrijden tijdens laad- of loswerkzaamheden wordt voorkomen;
10.5.
produkten mogen slechts worden geladen in tankauto's die geschikt zijn voor het te laden produkt;
10.6.
voordat wordt overgegaan tot het vullen van een tankauto moeten zodanige voorzieningen zijn getroffen, dat vullen tot boven het voor het produkt toelaatbare niveau niet mogelijk is;
10.7.
bij het laden en lossen van tankauto's met olieprodukten moeten de aardklemmen "welke bij de laadbordessen zijn aangebracht, aan de tankauto's zijn bevestigd;
10.8.
de aarding moet zijn aangebracht voordat de los- en laadarm of -slang wordt ingebracht of aangesloten en mag niet eerder worden verwijderd dan nadat het laden of lossen is beëindigd en de los- en laadarm of -slang is weggenomen;
Gemeente Wageningen
No. : 8/8144 A-fd. : Milieu Blad: 11
10.9.
voor een goed geleidende eleKtrische verbinding voor afvoer van statische elektriciteit aan het reservoir van een tankauto moet worden zorggedragen;
10.10.
het uiteinde van de laadarm of -slang moet tot op de bodem van de te laden tank reiken;
10.11.
alvorens een tankauto het terrein van de inrichting verlaat moet men zich ervan overtuigen, dat afsluiters, deksels en dergelijke goed gesloten zijn en dat geen lekkage aanwezig is;
10.12.
gedurende het laden of lossen moet het hiermee belaste personeel van het wegvervoer en het personeel in de controlekamer voortdurend met elkaar in verbinding staan; gedurende de laad- en loswerkzaamheden moet ter plaatse deskundig personeel aanwezig zijn;
10.13.
de laadarm of -slang moet aan het uiteinde van een goede verspreider zijn voorzien om spatten te voorkomen;
10.14.
bij het laden van tankauto's moet de stroomsnelheid van de produkten, welke statische elektriciteit opwekken worden beperkt tot 1 m/sec., totdat de vloeistof in de tank tenminste 50 cm boven de bodem van de tank staat;
10.15.
afsluiters, deksels en dergelijke van tankauto's, die zich op het terrein van de inrichting bevinden, moeten goed gesloten zijn, behoudens tijdens het laden of lossen;
11.
Laden en lossen van tankschepen:
11.1.
ter voorkoming van vonkoverslag tijdens het aan- en afkoppelen moeten het schip en de walinsta1 lat ie, voordat met het laden of lossen wordt gestart, elektrisch van elkaar zijn geïsoleerd; de middelen die hiertoe kunnen dienen zijn een isolerende flens en bouten in elke koppeling of laadarm waarmee een verbinding tussen de wal en het schip kan worden gemaakt of een lengte niet-geleidende slang in de verbinding tussen de wal en het schip; indien gebruik wordt gemaakt van isolerende flenzen mag in elke leiding of laadarm slechts één isolerende flens aanwezig zijn; het aan de landzijde van de isolerende voorzieningen gelegen gedeelte van de laad- en losleidingen moet elektrisch geleidend zijn verbonden met de landinstallatie, terwijl de leidingen aan scheepszijde elektrisch geleidend met het schip moeten zijn verbonden;"
11.2.
tijdens het meren van schepen, het laden of lossen en het ontmeren moeten de steigers doelmatig zijn verlicht;
Gemeente Wageningen
11.3.
12.
No. : 8/8144 A-Fd . : Milieu Blad: 12
onder de aansluit punten voor laad- en losslangen moeten op het steiger lekbakken zijn aangebracht en het steiger zodanig zijn geconstrueerd, dat geen met produkten verontreinigd regen- en spoelwater in open water kan geraken; Meldingen:
12.1.
indien een opslagtank voor inspektie wordt geopend of opgevijzeld, aan een tank wijzigingen en/of reparaties zullen worden verricht, of indien onderzoek uitwijst dat de sterkte van een tank is aangetast, dan moet dit vooraf worden gemeld aan het bevoegd gezag;
.
13.
van bedrijfsstoornissen of voorgenomen aktiviteiten waarbij een beïnvloeding van de omgeving aannemelijk is, moet onmiddellijk, respectievelijk vooraf, tijdens kantooruren melding gedaan worden bij de afdeling Milieu van de gemeente Wageningen,danwei buiten kantooruren bij de plaatselijke politie; het toezichthoudend personeel moet hieromtrent schriftelijk zijn geïnstrueerd;
Brandbestrijding:
13.1.
in de inrichting mag, behoudens in de daarvoor ingerichte installaties, geen vuur aanwezig zijn en mag, behoudens in de ruimten waarvoor de bedrijfsleiding een rookvergunning heeft afgegeven, niet worden gerookt; deze bepaling is voor wat betreft de aanwezigheid van vuur niet van toepassing, indien werkzaamheden worden verricht waarbij vuur noodzakelijk is, mits voor elk zodanig geval de bedrijfsleiding er zich van heeft overtuigd, dat deze werkzaamheden zonder gevaar kunnen geschieden en ter plaatse een bewijs aanwezig is, waaruit blijkt dat de bedoelde werkzaamheden zijn toegestaan;
13.2.
het rook- en vuurverbod moet op duidelijke wijze kenbaar zijn gemaakt door middel van opschriften in de Nederlandse, Engelse, Franse en Duitse taal of door middel van een symbool overeenkomstig de vigerende Nederlandse norm NEN 3011; deze opschriften of symbolen moeten nabij de toegang tot het terrein van de inrichting en op het steiger zijn aangebracht; de opschriften of symbolen moeten duidelijk leesbaar c.q. goed zichtbaar zijn;
13.3.
voertuigen welke kennelijk niet in een goede staat verkeren en als gevolg hiervan gevaar kunnen opleveren, mogen niet in de inrichting aanwezig zijn;
Gemeente Wageningen
No. : 8/8144 A-Fd. : Milieu Blad: 13
13.4.
op het terrein van de inrichting mag geen brandgevaarlijke begroeiing aanwezig zijn; onkruid en gras moeten kort worden gehouden; dor hout, bladeren en afgesneden onkruid en gras moeten onmiddellijk worden verwijderd; het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen is uitsluitend toegestaan, indien dit geen brandgevaar kan opleveren;
13.5.
in de inrichting moet te allen tijde tenminste één bevoegd persoon aanwezig zijn die ter zake kundig is om in geval van een onveilige situatie direkt de vereiste maatregelen te treffen;
13.6.
in de tankputten mogen geen materialen zijn opgeslagen, noch installaties voorkomen, anders dan tanks met toebehoren en leidingen; eventueel gasdeteetie-apparatuur is hiervan uitgezonderd;
13.7.
schepen die K-1 produkten lossen moeten door middel van staaldraad kabels zijn afgemeerd; op het terrein en in de gebouwen mogen geen andere brandgevaarlijke stoffen dan die, waarvoor de inrichting bestemd is, aanwezig zijn,zoals katoenen en wollen stoffen,los touwwerk, jute zakken of andere bij bevochtiging aan zelfontbranding onderhavige stoffen;de bepaling geldt niet voor zover de stoffen voor het bedrijf noodzakelijk zi n J !gebruikt poetskatoen en gebruikte poetslappen moeten in gesloten bussen worden bewaard en tenminste éénmaal per week naar elders worden afgevoerd;
13.8.
13.9.
de toegangshekken tot het terrein van de inrichting moeten zijn voorzien van door de commandant van de vrijwillige brandweer Wageningen voorgeschreven sloten; .
de bovengrondse blusleiding moet zijn voorzien van een aftapinrichting, zodat bevriezen onmogelijk is;
13.11.
voor de aansluiting van de blusboot van de vrijwillige brandweer Wageningen, moet de blusleiding op de kop van het steiger zijn voorzien van een afsluiter met terugslagklep en storzkoppeling;
13.12.
de doorlaat van een hydrant moet tenminste 58 mm bedragen en voorzien zijn van een genormaliseerde perskoppeling;
13.13.
de leidingen voor blussing met water moeten zich, voor zover zichtbaar, door een rode kleur, (RAL-3000), van andere leidingen onderscheiden; het manifold en de hydranten voor blussing met water moeten met een 'in het oog vallende groene kleur zijn aangegeven;
Gemeente Wageningen
Na.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 14
13.14.
de hoeveelheid bluswater, die door middel van de brandbluspompen moet kunnen worden aangevoerd, moet een druk hebben van tenminste 10 kg/cm2 op de verst verwijderde hydranten en voldoende zijn om gelijktijdig een brandende tank of tankput met een schuimlaag te bedekken en de omliggende tanks te kunnen besproeien;
13.15.
de hoeveelheid bluswater voor de bestrijding van een put- of tankbrand zal tenminste 1,6 1iter/min./m2 oppervlakte moeten bedragen;
13.16.
de hoeveelheid bluswater voor de besproeiing door middel van een Sprenklerinstal1 at ie van de rondom een brandende K1/K2 tank gelegen K1/K2 tank zal tenminste 1m3/uur/strekkende meter tankomtrek moeten bedragen;
4fe 13.17.
indien door berekening blijkt dat de minimale benodigde hoeveelheid bluswater door één pomp zal mogen worden geleverd, dan moet deze pomp door twee van elkaar onafhankelijke energiebronnen worden aangedreven;
13.18.
bij het gebruik van meerdere brandbluspompen mag slechts 5 0 % ,V van de totale capaciteit op dezelfde energiebron zijn „ay aangesloten; ^ o=/
13.19.
de hoeveelheid schuimvormend middel, welke op het bedrijf in voorraad moet zijn, moet worden bepaald met de formule: opp.grootste tankput in m2 x 0,S0 m3 schuimvormendmidde1; schu imfak tor
13.20. (Êk
de capaciteit van de schuiminsta1lat ie voor een tankput niet groter dan' 40.000 m3 moet zodanig zijn berekend dat het mogelijk is om een laag schuim van tenminste 25 cm dikte in een tijdsduur van maximaal 15 minuten in de tankput in de tank(s) te kunnen aanbrengen; resrectievelijk
13.21.
de capaciteit van de pompen voor het leveren van schuim van een mobiele schuimeenheid moet tenminste 150 l/min./pomp bedragen (33 imp. gallons/min.);
13.22.
de samenstelling van het schuim moet zodanig zijn, dat het voldoende samenhang bezit en zich toch voldoende over een vloeistofoppervlakte kan verspreiden; voorts moet het schuim een voldoende tijd als zodanig blijven samengesteld;
13.23.
schuimvormend middel moet regelmatig, maar tenminste éénmaal per jaar, worden gecontroleerd op v1 iesvorming,verontreiniging en sedimentatie; schuimvormend middel moet zodanig zijn opgeslagen, dat de specificaties van de fabrikant van kracht blijven;
Gemeente Wageningen
No. : 8/8144 A-Fd. : Milieu Blad: IS
13.24.
op het terrein moeten schuimblusleidingen aanwezig zijn, waarop de vaste aansluitingen voor de toevoer van schuim zijn aangesloten en waarop gelegenheid bestaat tot aankoppeling van daarbij ter beschikking te houden brandslangen van voldoende lengte, met straalpijp en toebehoren;
13.2B.
op het terrein moeten voldoende grondstoffen aanwezig zijn voor de produktie van schuim;
13.26.
de voor de samenstelling en het verpompen van schuim en de schuimvormende vloeistoffen benodigde generatoren, pompen en aandrijfinrichtingen moeten zich steeds in goede en doeltreffende staat van onderhoud bevinden en steeds voor onmiddellijk gebruik gereed zijn;
1^T 27 .
de inrichting voor de toevoer van schuim in de tanks moet op zodanige wijze zijn uitgevoerd, dat een gelijkmatige en snelle verdeling van het schuim over het vloei stofoppervlak verzekerd is en het schuim door de wijze van toevoer niet in kwaliteit vermindert;
13.28.
de aansluitingen en de inrichting voor toevoer van schuim naar de tank mogen niet aan de dakconstruktie aangebracht of bevestigd zijn;
13.29.
tanks, bestemd voor de opslag van gerede K1 en K2 produkten met een grotere diameter dan 8 meter moeten, verdeeld over de omtrek,meer dan één vaste aansluiting voor schuimtoevoer hebben, elke tank moet zijn voorzien van een eigen aanvoerleiding, welke tot buiten de tankput voert; dit in nader overleg met de plaatselijke vrijwillige brandweer vast te stellen;
0.
de leidingen en afsluiters voor blussing met schuim moeten door een rode kleur (RAL-3000), van andere leidingen kunnen worden onderscheiden en de plaats, de bestemming en de afstand van de afsluiters moeten duidelijk zijn aangegeven;
13.31.
alle blusleidingen, blusmiddelen en toebehoren moeten overeenkomstig het thans geldende model zijn, zoals vastgesteld door de Hoofdcommissie voor Normalisatie in Nederland;
13.32.
alle blusmiddelen, zowel voor blussen met schuim als met water of anderszins, moeten ter beoordeling van de plaatselijke brandweer doelmatig en bedrijfszeker zijn ingericht en worden onderhouden;
13.33.
de brandbestrijdingsmiddelen die in de open lucht in de inrichting aanwezig zijn, moeten doelmatig en bedrijfszeker zijn, onbelemmerd bereikt kunnen worden en steeds onmiddellijk gebruikt kunnen worden;
Gemeente Wageningen
No.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 16
de brandbestrijdingsmiddelen moeten zijn geborgen in voor een ieder gemakkelijk bereikbare kasten; de kasten moeten opvallend zijn geplaatst en zijn voorzien van deuren, waarop de inhoud van de kasten duidelijk is vermeld; de kasten moeten zijn geschilderd in een rode kleur CRAL-3000) ; 13.34.
tenminste éénmaal per jaar moet een inspektie worden gehouden, waarbij de brandbestrijdingsmiddelen en de brandalarmeringsapparatuur op hun gebruiksgereedheid worden gecontroleerd; de resultaten van deze inspektie moeten worden vastgelegd in een register dat tenminste twee jaar bewaard moet blijven;
13.35.
tijdens de werktijden meet tenminste één verantwoordelijk meerderjarig persoon aanwezig zijn, die voldoende deskundig en met de aanwezige veiligheidsmiddelen bekend is en in staat om, in geval van brand of onraad, de vereiste maatregelen te treffen;
•
13.36.
elk personeelslid, dat uit hoofde van zijn taak op het terrein aanwezig is, moet vertrouwd zijn met de algemene voorschriften met betrekking tot voorzorgsmaatregelen tegen brand en de te treffen maatregelen in geval van brand, waaronder ook te verstaan het praktisch gebruik van kleine blusmiddelen in het algemeen; instruktie moet hierin worden gegeven door deskundigen;voor de brandbestrijding moeten gedurende de werktijd steeds voldoende en goed geoefende personen aanwezig zijn;
13.37.
een doelmatig geluidstoestel (bij voorbeeld,sirene) moet beschikbaar zijn om in geval van brand alarm te kunnen maken; dit toestel moet uitsluitend voor dit doel bestemd zijn;
13.38.
indien gevaarlijke stoffen buiten de inrichting zijn gekomen danwei kunnen komen, moeten onmiddellijk maatregelen worden getroffen om aan het gevaar een einde te maken;
•
13.39.
de inrichting moet zijn aangesloten op het landelijk telefoonnet; degene, die belast is met de bediening van de telefoonverbindingen, dient te beschikken over een lijst van telefoonnummers van personen en diensten, welke in geval van brand en dergelijke moeten worden gewaarschuwd, zoals brandweer, geneeskundige hulp, politie, de afdeling Milieu van de gemeente Wageningen, Rijkswaterstaat en de bedrijfsleiding;
Gemeente Wageningen
14. 14. 1
No.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 17
Geluid: de eigen geluidproduktie moet steeds worden getoetst aan de totale geluidemissie van het industriegebied aan de haven, waarvan de onderhavige inrichting deel uitmaakt; dit houdt in dat het gezamenlijke geluidniveau op de daartoe aangegeven 50 dB(A)-contour, zoals aangegeven op tekening S 27 - 8 - 87, "zonering industrieterrein haven d.d.april 1988", behorende bij het zoneringsonderzoek industrie lawaai haven, niet mag worden overschreden; op genoemde contour mag de totale geluidimmissie niet meer bedragen dan: 50 dB(A) van 7.00 uur tot 19.00 uur, 4S dB(A) van 19.00 uur tot 23.00 uur, 40 dB(A) van 23.00 uur tot 7.00 uur; metingen en beoordelingen moeten worden uitgevoerd volgens de "Handleiding meten en rekenen industrie lawaai IL-HR-13-01 C1981)";
14.2.
1S.
onverminderd het gestelde in voorschrift 1S.1 mag het maximale geluidniveau ( Lmax ) , gemeten in de meterstand "fast", op de in dat voorschrift vermelde contour niet hoger zijn dan: 60 dBCA) in de periode van 7.00 uur tot 19.00 uur. SS dB(A) in de periode van 19.00 uur tot 23.00 uur, alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen tussen 7.00 uur en 23.00 uur, 50 dB(A) in de periode van 23.00 uur tot 7.00 uur; Onderhoud en Controle:
15. 1
tijdens onderhouds- of herstelwerkzaamheden in de gebieden waar beperkt explosiegevaar geldt, mag van het verbod van open vuur worden afgeweken, indien het gebruik van vuur noodzakelijk is en voor elk zodanig geval door of namens de bedrijfsleiding een heet-werk- vergunning is verstrekt, die door het betrokken personeel is ondertekend; indien deze werkzaamheden plaatsvinden op of aan een steiger mogen geen schepen aan de steiger zijn afgemeerd; indien deze werkzaamheden plaatsvinden bij of aan een los- en laadplaats voor tankauto's, mogen geen tankauto's op de los- en laadplaats aanwezig zijn;
1S.2
alle installatie-onderdelen welke niet meer aan het proces deelnemen, moeten bij de eerstkomende onderhouds-/inspectiestop worden verwijderd, tenzij deze in een goede staat van onderhoud worden gehouden;
15.3
de gehele inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren;
Gemeente Wageningen
No. : 8/8144 A-Fd. : Milieu Blad: 18
15.4.
de vergunninghouder moet aan alle in de inrichting werkzame personen een schriftelijke instruktie verstrekken erop gericht gedragingen hunnerzijds, die tot gevolg zouden hebben dat de inrichting in werking is niet overeenkomstig de verleende vergunning of dat een aan de verleende vergunning verbonden voorschrift wordt overtreden, uit te sluiten;
15.5.
tenminste éénmaal per kalendermaand moeten afsluiters, pompen, compressoren en leidingen met pakkingen en toebehoren op lekkage worden gecontroleerd; lekkages moeten op zo kort mogelijk termijn op verantwoorde en veilige wijze worden opgeheven ;
15.6.
druk/vacuümventielen en/of vlamkerende roosters op opslagtanks met een vast dak moeten ten minste éénmaal per maand op hun goede werking c.q. vervuiling worden gecontroleerd en indien nodig worden gerepareerd c.q. gereinigd;
1S.7
bij een tank met een vast dak en een inwendig drijvend dek moeten tenminste éénmaal per jaar, bijvoorbeeld door de Bngaten, de volgende inspekties visueel worden uitgevoerd: het drijvend dek controleren op de aanwezigheid van vloeistoffen ten gevolge van eventuele lekkage of condensatie; controleren of de construkties welke zorgdragen voor het centreren en het voorkomen van rotatie van het drijvend dek nog intact zijn; controleren van de hoogniVeau-alarmering en/of beveiliging;
a. b. c. 1S.8.
aardverbindingen of elektrische doorverbindingen voor de afvoer van elektrostatische lading en bliksemafleiderin- ' stallaties moeten tenminste éénmaal per jaar worden doorgemeten;
,
15.9.
aantasting of beschadigingen van tankfunderingen moeten direkt na constatering worden gerepareerd; funderingen moeten zodanig worden onderhouden dat uitwendige corrosie van tankbodems zoveel mogelijk wordt tegengegaan;
15.10.
de plaatdikte van de wand en het dak van een tank met een vast dak en/of een tank met een vast dak met een inwendig drijvend dek, bestemd voor de opslag van K1- en/of K2- produkten, moet tenminste éénmaal per 5 jaar ultrasonisch worden gemeten;
15.11.
de plaatdikte van de wand en het dak van een tank met een vast dak, bestemd voor de opslag van K3-produkten moet tenminste éénmaal per 8 jaar ultrasonisch worden gemeten;
15.12.
een tank met een vast dak, bestemd vor de opslag van K1- en\of K2-produkten, moet tenminste éénmaal per 10 jaar inwendig geheel worden geïnspekteerd;
Gemeente Wa£enin£en
No.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 19
15.13.
een tank met een vast dak, bestemd voor de opslag van K3produkten, moet tenminste éénmaal per 16 jaar inwendig geheel worden geïnspekteerd;
5S.14.
een tank met een vast dak en een inwendig drijvend dek moet tenminste éénmaal per 10 jaar inwendig geheel worden geïnspekteerd;
15.15.
bij iedere inwendige inspektie van een tank moet de plaatdikte van de bodem ultrasonisch worden gemeten;
15.16.
in- en uitwendige inspekties of controles van tanks moeten onder zodanige omstandigheden worden uitgevoerd dat geen gevaar van brand of explosie aanwezig is; alvorens een tank inwendig wordt geïnspekteerd en/of inwendige metingen worden verricht, moet door of namens de bedrijfsleiding aan het uitvoerende personeel een gasvrij-verklaring voor de tank zijn afgegeven;
•
15.17.
bij meting van de plaatdikte van de wand van een tank moet per ring om de 10 meter aan de omtrek van de tank een meting worden verricht; per meetplaats moet de volledige ringhoogte over een oppervlakte van tenminste 1m2 volledig worden onderzocht; bovendien moeten alle stompen met een inwendige middellijn van 100 mm en groter worden gemeten en de overige stompen visueel worden onderzocht;
15.18.
bij meting van de plaatdikte van de bodem en het dak van een tank moet, langs twee middellijnen die onderling loodrecht op elkaar staan, om de 2 meter een meting worden verricht; per meetplaats moet tenminste een oppervlakte van 0,5 m2 volledig worden onderzocht; aan de bodemplaten moeten bovendien in de direkte omgeving van de sump, peilkokers en stompen plaatdiktemetingen worden verricht;
15.19.
de bodem/wand-hoeklassen moeten bij elke periodiek inspektie in- en uitwendig geheel visueel worden geïnspekteerd;
15.20.
de afname van de plaatdikte van de wand van een tank mag niet meer bedragen dan 2S% van de ontwerpplaatdikte minus eventuele corrosie toeslag;bij een grotere plaatdikteafname moet hierover contact worden opgenomen met het bevoegd gezag;
15.21.
indien bij een inwendige inspektie van een tank blijkt dat de bodemplaten ten gevolge van inwendige en/of uitwendige corrosie op één of meer plaatsen zijn afgenomen tot een plaatdikte van 2 mm, moeten deze worden gerepareerd, c.q. vervangen; wanneer deze waarde ten tijde van de inwendige inspektie nog niet is bereikt maar redelijkerwijs mag worden aangenomen dat, gelet op de geconstateerde corrosiesne1heid, de 2 mm-grens voor de volgende inwendige inspektie zal worden bereikt, moeten de bodemplaten worden gerepareerd voordat de plaatdikte op één of meer plaatsen tot 2 mm is afgenomen;
Gemeente Wageningen
No.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 20
15.22.
ingrijpende wijzigingen en/of reparaties alsmede destruktief onderzoek aan een tank, mogen alleen worden uitgevoerd na goedkeuring van het bevoegd gezag;
15.23.
indien aan een tank een ingrijpende reparatie is verricht, of een tank na een verzakking is rechtgezet, of de tankfundatie is opgehoogd, moet de tank op dichtheid en zetting worden beproefd door deze geheel met water gevuld gedurende tenminste vier dagen te laten staan; het tijdstip, de duur en de wijze van beproeving moeten worden gekozen in overleg met het bevoegd gezag;
15.24.
indien een tank, bijvoorbeeld ten behoeve van het rechtzetten en/of uitgebreide bodemreparatie, geheel of gedeeltelijk opgevijzeld is geweest, moeten, voordat de watertest plaatsvindt, de bodem/wandhoeklassen niet destruktief, bijvoorbeeld met behulp van penetrant of magnaflux, op scheuren worden onderzocht;
15.25.
de goede kwaliteit van het laswerk moet worden aangetoond door middel van niet-destruktief onderzoek; destruktief onderzoek van lasnaden is verboden;
15.26.
lasnaden in tanks bestemd voor opslag van K1, K2, en K3 produkten moeten alsvolgt radiografisch worden onderzocht: vertikale lasnaden: plaatdikten groter dan 25 mm moeten 100% worden onder- zocht; plaatdikten van 10 tot 25 mm, alle kruisingen van langs- en dwarsnaden moeten worden onderzocht; plaat-dikten kleiner dan 10 mm steekproefsgewijs onderzoeken (10% van de lasnaden]; horizontale lasnaden: alle dikten steekproefsgewijs onderzoeken (=circa 1 0 % ) ;
a.
b. ?.
a. b .. c .. d. e. f. g. h. i.
van elke meting of inwendige inspektie moeten de feiten en gegevens worden vastgelegd in een logboek of kaartsysteem, dat tenminste 20 jaar moet worden bewaard en op verzoek van toezichthoudende c.q. opsporingsambtenaren kunnen worden getoond; het registratiesysteem moet tenminste bevatten/vermelden: tank nummer, bouwjaar, afmeting en nominale capaciteit, materiaaldikten (bodem-wand, dak en inwendig d e k ) , het produkt (type) wat in de tank wordt opgeslagen en de tempera tuur, de (her) keuringsdatum, de produkten welke sinds de ingebruikname en/of sinds de laatste keuring werden opgeslagen, de gemeten plaatdikte met vermelding van wijze van meting en instantie, die de meting heeft verricht, of de tank inwendig tegen corrosie is beschermd, hetzij door coating, een kathodische bescherming of een combinatie van beide,
Gemeente Wageningen
J. 15.28.
1t^
No.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 21
een schematisch overzicht van de plaatdikte mee tpunten; laad- en losslangen of - armen met aansluitflenzen of koppelingen en afsluiters moeten tenminste éénmaal per jaar op deugdelijkheid worden gecontroleerd, onder meer door een drukbeproeving op tenminste 1,5 maal de werkdruk; de datum en het keurmerk van de drukbeproeving moeten in een aansluitflens of -koppeling worden ingestempeld en de gegevens van de beproeving moeten in een register worden vastgelegd dat tenminste 2 jaar moet worden bewaard en op verzoek van toezichthoudende c.q. opsporingsambtenaren kunnen worden getoond;
Ondergrondse K3-tank:
16. 1 -
constructie en bekleding van een tank
16. 1 . 1
de tank moet wat betreft constructie en bekleding voldoen aan het gestelde in de norm NEN 3350;
16 . 1 . 2 .
de tank moet vloeistofdicht zijn;
16. 1 . 3.
een door of namens het KIWA afgegeven genummerd certificaat waarin vermeld is dat de tank dicht is en voldoet aan de voorschriften 16.1.1. en 16.1.2. moet aan het bevoegd gezag worden overgelegd voor het plaatsen van de tank CKIWA-keurverklaring];
16.2.
het installeren en de ligging
16.2.1. ^fe
het hijsen en neerlaten van de tank mag uitsluitend door ophanging aan de hijsplaten;
16.2.2.
de tank moet met een helling van tenminste 1:100 zijn gelegd, zodanig dat de ontluchting zich aan het hoogstgelegen einde bevindt en de peil- of waterverwijderbuis aan het laagste einde; het boveneinde van de tank mag niet meer dan de afstand van de bovenzijde van de mangatstomp tot de tank hoger liggen dan het andere einde;
16.2.3.
de bekleding van de tank moet ter plaatse, waar de tank zal worden ingegraven, worden gecontroleerd; eventuele beschadigingen moeten worden bijgewerkt; indien deze beschadigingen van dien aard zijn dat verwacht kan worden dat de stalen tankwand ook beschadigd is, moet ter plaatse de bekleding geheel worden verwijderd en moet beoordeeld worden of de tank vervangen moet worden;
geschieden
Gemeente Wageningen
No. : 6/8144 A-fd. : Milieu Blad: 22
de bekleding moet op onvolkomenheden worden onderzocht met een vonkapparaat, waarbij de borstel langzaam over het gehele oppervlak wordt gestreken; de spanning moet hierbij overeenkomen met het gestelde in NEN 6910 ingeval van een bitumenbekleding, NEN 690S ingeval van een epoxybekleding en NEN 6902 ingeval van een polyetheenbekleding; plaatsen waar vonkdoorslag optreedt, moeten afdoende worden hersteld; 16.2.4.
alvorens de put wordt gedicht moet zekerheid bestaan dat de bekleding van de tank volkomen intact is;
16.2.5.
nadat de tank is geplaatst en de leidingen zijn aangesloten, moet de gehele installatie op dichtheid worden onderzocht door beproeving van de tank en de daarop aangesloten leidingen met lucht bij een inwendige overdruk van 30 kPa; bij de beproeving met lucht moet op de tank een U-vormige open pijp met waterkolom als veiligheid zijn aangebracht; bij de beproeving moet de druk gedurende voldoende tijd (ten minste 15 minuten! constant blijven; alle verbindingen en de afdichting van het mangat moeten afgezeept worden; eventueel mag bij deze beproeving produkt in plaats van water in de tank aanwezig zijn;
16.2.6.
van de in 16.2.3. genoemde controle van de bekleding en de in 16.2.S. genoemde beproeving van de dichtheid moet tijdig kennis worden gegeven aan het bevoegd gezag zodat het bevoegd gezag in de gelegenheid is om bij de controle respectievelijk de beproeving aanwezig te zijn;
16.2.7.
een door of namens het KIWA afgegeven genummerd certificaat, waarin is vermeld dat is voldaan aan het gestelde in de vorige voorschriften, moet aan het bevoegd gezag worden overgelegd voor het in gebruik nemen van de installatie (installatiecert ificaat) ;
16.2.8.
de tank moet zover zijn ingegraven, dat de dekking boven het mangatdeksel ten minste 50 cm bedraagt; onder de tank moet een laag ingewaterd zand zijn aangebracht, dik ten minste 30 cm; de ruimte rondom een tank moet zijn opgevuld met een laag schoon zand, welke ten minste 30 cm dik is, waaruit stenen, sintels, grind en andere harde voorwerpen zorgvuldig zijn verwijderd; een mangat moet gemakkelijk bereikbaar zijn; leidingen moeten zijn gelegd in een rondom aange-brachte laag schoon zand van ten minste 10 cm dikte;
16.2.9.
tussen de tank en de muur van een gebouw moet een afstand van ten minste 0,75 m in acht worden genomen; bij het bepalen van de plaats van een tank nabij muren dient rekening te worden gehouden met versnijdingen van de fundering;
16.2.10.
in de onmiddellijke omgeving van de tank mag geen beplanting aanwezig zijn, waarvan de wortels in de bekleding van de tank kunnen groeien, tenzij de tank hiertegen beschermd is; het toepassen van kunststof folies is verboden;
Gemeente Wageningen
No.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 23
16.2.11.
het vulpunt moet zodanig zijn gelegen dat geen gevaar v/oor aanrijding bestaat noch op andere wijze gevaar of schade is te duchten in de omgeving. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de ligging van het vulpunt alsmede aan het opstelpunt van de tankauto;
16.2.12.
het vulpunt mag zich niet bevinden binnen een gebouw, noch op minder dan 2 m afstand van de horizontale projectie van de t ank ;
16.3.
gebruiksvoorschriften voor ondergrondse tankinsta1 laties voor de opslag van vloeibare aardolieprodukten:
16.3.1. 4fc
alle genoemde certificaten, meet rapporten en schriftelijke uitslagen van keuringen betreffende ondergrondse tankinstallaties moeten in de inrichting aanwezig zijn; afschriften hiervan moeten aan het bevoegd gezag worden overgelegd;
16.3.2.
in de inrichting moet aanwezig zijn een plattegrondtekening waarop de ligging van de tank, leidingen en appendages is aangegeven; eventuele wijzigingen moeten terstond op de plattegrond worden bijgewerkt en gedateerd;
16.3.3.
onverminderd het gestelde in het voorschrift betreffende bodemverontreiniging moet, indien een redelijk vermoeden bestaat dat een tank of een leiding lek is of in slechte toestand verkeert deze terstond door of namens het KIWA op dichtheid worden onderzocht; een lekke tank moet direct worden geledigd en onbruikbaar worden gemaakt en mag niet meer worden gevuld; leidingen, waarvan geconstateerd is dat ze in slechte toestand verkeren moeten direct worden vervangen; indien bovenbedoeld onderzoek heeft plaatsgevonden dienen de resultaten hiervan middels een door of namens het KIWA afgegeven verklaring te worden overgelegd aan het bevoegd gezag;
16.3.4.
de tank mag voor ten hoogste 9 8 % met vloeistof worden gevuld;
16.3.5..
alvorens met het vullen wordt begonnen moet de mate van vulling nauwkeurig worden vastgesteld; het opnemen van de vloei stofinhoud moet geschieden in de peilbuis, die behoudens tijdens het peilen gesloten moet zijn; peilstokken mogen niet zijn vervaardigd van een metaal dat edeler is dan staal; nadat de mate van vulling is vastgesteld, moet de te vullen hoeveelheid worden ingesteld op een debietmeter, die het vullen automatisch stopt indien de ingestelde hoeveelheid is afgeleverd;
Gemeente Wagenin£en
No. : 8/8144 A-Fd . : Milieu Blad: 24
16.3.6.
het vullen van de tank uit een tankwagen moet geschieden door een zowel aan de aanvoerende tankwagen als aan de vulleiding gekoppelde losslang; de tankwagen moet tijdens het lossen in de open lucht zijn opgesteld; de motor van de tankwagen mag gedurende het aan- en afkoppelen van de losslang(en) niet in werking zijn; het vullen van een tank moet zonder lekken of morsen van vloeistof geschieden; tijdens het vullen mag de peilgelegenheid niet zijn geopend
16.3.7.
de tank moet zijn voorzien van een beveiliging die, indien de tank voor meer dan 9 8 % gevuld raakt met vloeistof, de toevoer van vloeistof naar de tank automatisch stopt; deze beveiliging moet onafhankelijk werken van de tankwagen en moet zodanig zijn uitgevoerd dat na dit stoppen de inhoud van de slang nog in de tank kan worden geledigd; hierbij moeten voorzieningen zijn getroffen om het ontstaan van drukstoten tegen te gaan; de beveiliging moet van een door het KIWA goedgekeurd type zijn;
16.3.8.
onmiddellijk nadat de vloeistof in een tank is overgebracht en de slang is losgekoppeld moet de vulleiding met een goed sluitende dop worden gesloten;
16.3.9.
wanneer de tank definitief buiten gebruik wordt gesteld moet de tank geledigd worden, zodanig, dat deze vrij is van vloeibare aardolieprodukten; daarna moet de tank worden verwijderd; het verwijderen van de tank moet terstond aan het bevoegd gezag worden gemeld;
16.4.
periodieke
16.4.1. ^^
ten minste éénmaal per jaar moet de tank op aanwezigheid van water of bezinksel worden gecontroleerd door of namens het KIWA; eventueel aanwezig water of sludge moet worden verwijderd;
16.4.2.
van uit een tank verwijderd water moet de elektrische geleidbaarheid en de zuurgraad worden geanalyseerd door of namens het KIWA; een bewijs van de controle, alsmede de resultaten hiervan moeten aan het bevoegd gezag worden overgelegd;
16.4.3.
een beoordeling van het inwendige van de tank is noodzakelijk indien: bij drie controles bezinksel wordt aangetroffen in de tank of; bij drie controles water in de tank is aangetroffen, waarvan : -de elektrische geleidbaarheid meer is dan 30 mS/m of; de zuurgraad lager is dan pH 6; van een noodzaak tot een beoordeling van het inwendige van de tank moet terstond kennis worden gegeven aan het bevoegd gezag;
a. b.
keuring
tankinsta1lat ie
Gemeente Wageningen
16.4.4.
a. b. c.
No.: 8/8144 Afd.: Milieu Blad: 25
de eventuele aantasting van de tankwand door corrosie mag niet meer bedragen dan ten hoogste 5% van de oorspronkelijke tankwanddikte ten gevolge van gelijkmatige corrosie en ten hoogste 2B% van de oorspronkelijke tankwand-dikte tengevolge van putcorrosie; bij overschrijding van deze aantasting moet: deze aantasting terstond aan het bevoegd gezag worden gemeld; de vloeistof binnen twee maanden uit de tank zijn verwi jderd; de geledigde tank binnen vier maanden in overleg met het bevoegd gezag zijn hersteld dan wel zijn vervangen;
16.4.5.
ten minste éénmaal per jaar moet de bekleding van een tankinstallatie, die niet is voorzien van een kathodische bescherming, worden beoordeeld door of namens het KIWA met behulp van de stroomopdrukproef, tenzij de specifieke elektrische weerstand van de bodem meer bedraagt dan 100 chm.m en tevens voor beschadiging van de tankinsta 1 latie door zwerfstromen niet behoeft te worden gevreesd; indien de specifieke elektrische weerstand van de bodem meer bedraagt dan 50 ohm.m moet ten minste éénmaal per 10 jaar de specifieke elektrische weerstand van de bodem worden bepaald door of namens het KIWA; met betrekking tot de resultaten van de stroomopdrukproef alsmede de bodemweerstandmet ing is het gestelde in "Keuringsregiem bestaande tanks zonder certificaat" van overeenkomstige toepassing; een door of namens het KIWA afgegeven bewijs van deze beoordeling c.q. meting, alsmede de resultaten hiervan moeten aan het bevoegd gezag worden overgelegd;
16.4.6.
de tankinstal lat ie moet ten hoogste 30 jaar nadat deze is geïnstalleerd worden vervangen, tenzij de tank in stallatie wordt beoordeeld, overeenkomstig het gestelde in "Keuringsregiem bestaande tanks zonder certificaat"; een door of namens het KIWA afgegeven bewijs van deze beoordeling, alsmede de resultaten hiervan moeten aan het bevoegd gezag worden overgelegd; indien de tankinstallatie niet wordt vervangen moet voornoemde beoordeling elke drie jaar worden herhaald;
17.
voorschriften voor afIeverpompen voor motorbrandstoffen
7. 1 .
de elektrische pomp ten behoeve van de aflevering van motorbrandstoffen moet in de buitenlucht zijn opgesteld;
17.2.
de pomp moet zodanig zijn ingericht dat hetzij slechts gedurende een daartoe strekkende opzettelijke bediening van de uulafsluiter vloeistof uit de pomp kan stromen, hetzij de aflevering van vloeistof automatisch stopt als het reservoir waaraan wordt afgeleverd vrijwel is gevuld; in het laatste geval moeten aan de vulafsluiter voorzieningen zijn getroffen, waardoor deze sluit bij een lichte schok, bijvoorbeeld ten gevolge van vallen;
Gemeente
Wageningen
N o . : 8/8144 A f d . : Milieu B l a d : 26
17.3.
indien geen toezicht wordt gesloten zodat o n b e v o e g d e n stallen;
gehouden, moet de pomp zijn a f deze niet in werking kunnen
19.4.
b i j het p l o t s e l i n g sluiten tueel o p t r e d e n d e drukstoot
van de v u l a f s l u i t e r moet een kunnen worden o p g e v a n g e n ;
57.S.
de e l e k t r i s c h e installatie in en aan de pomp moet voldoen aan de v o o r s c h r i f t e n voor elektrische i n s t a l l a t i e s in ruimten met g a s o n t p l o f f i n g s g e v a a r ; deze v o o r s c h r i f t e n zijn niet van toepassing voor het bovenste deel van de pompkast waarin het telwerk is a a n g e b r a c h t , mits zich in dit deel geen leidingen of o n d e r d e l e n met vloeistof b e v i n d e n , die b i j lekkage gevaar kunnen o p l e v e r e n ; voor de elektrische i n s t a l l a t i e van het in het v o o r g a a n d e bedoelde bovenste deel van de pompkast g e l d t , dat het e l e k t r i s c h m a t e r i a a l bij normaal bedrijf geen vonkende d e l e n , noch delen met een temperatuur die gevaar voor o n t p l o f f i n g opleveren mag bezitten;
17.6.
op de h o o f d s c h a k e l a a r , waarmede de e l e k t r i s c h e installatie in en aan de pompkast kan worden u i t g e s c h a k e l d , moeten de schakel-standen duidelijk zijn a a n g e g e v e n ; b i j deze schakelaar moet duidelijk zijn vermeld, dat deze dient voor de pomp:
17.7.
behalve de in het vorige voorschrift g e n o e m d e h o o f d s c h a k e l a a r moet voor het i n - en uitschakelen van de e l e k t r o m o t o r van een pomp b o v e n d i e n in of aan de pompkast een schakelaar zijn aangebracht;
17.8.
aan de pompkast van een elektrische pomp mogen geen wandc o n t a c t d o z e n zijn a a n g e b r a c h t , terwijl aan de vulafsluiter of aan de a f l e v e r s l a n g geen elektrische schakelaar aanwezig mag zijn;
even-
de pompkast van een elektrische pomp moet voldoende zijn g e v e n t i l e e r d ; de uitsparing in de p o m p k a s t , waarin de vulafsluiter van de a f l e v e r s l a n g in ruststand wordt g e b o r g e n , moet gasdicht van het inwendige van de pompkast zijn a f g e s l o t e n ; 17.10.
17.11.
Leges:
het afleveren van vloeistof is verboden indien d a a r b i j wordt gerookt of e n i g e r l e i vuur of open kunstlicht aanwezig i s , of de motor van het v o e r t u i g , waaraan de vloeistof wordt a f g e l e v e r d , in werking i s . het wegdek ter plaatse van de a f l e v e r z u i l voor m o t o r b r a n d s t o f f e n voor eigen gebruik, alsmede het vulpunt van de b i j b e h o r e n d e tank, moet tot een afstand van tenminste S meter van de pomp en h-et vulpunt zijn voorzien van een v l o e i s t o f d i c h t e en op afschot gelegde v e r h a r d i n g ; het r e g e n w a t e r en het eventueel gemorst produkt moeten worden afgevoerd via een olie - en benzine a f s c h e i d e r . 2.479,-
B u r g e m e e s t e r en secretaris,
Th.
Bakhuizen
w e t h o u d e r s voornoemd de b urgemee ster "ZJ .E.M.
Jager
- inspecteur milieuhygiëne, postbus 9013, 6800 DR Arnhem - brandpreventie ( dhr. Poot) - het districtshoofd der arbeidsinspectie, postbus 7001 3430 JA Nieuwegein - betrokkene - korpschef van politie - brandweer (p-a. Janszen - afdeling Milieu
VROM/MIL)