Het wonder dat lezen heet Handleiding tweede graad
Evelien Van der Vloedt 2009 - 2010
INHOUD Algemeen ............................................................................................................. 3 Uitdaging.............................................................................................................. 4 Stripverhaal maken ............................................................................................... 7 Poëzie: Rotbeesten ...............................................................................................10 Bibliotheekbezoek .................................................................................................13 Voorlezen ............................................................................................................16
ALGEMEEN Proficiat met je keuze voor “Het wonder dat lezen heet”. Het beloven alvast twee wonderlijke weken te worden met als hoogtepunt een prachtige literaire tentoonstelling voor maar vooral door de leerlingen. Deze handleiding bevat vijf activiteiten die zullen leiden naar de tentoonstelling. Het belangrijkste hierbij is dat je in je achterhoofd houdt dat je leerlingen plezier beleven aan het lezen van boeken. De activiteiten plan je zelf in je lessenrooster. De volgorde waarin ze in de handleiding zitten, is enkel een voorstel en hoeft dus niet strikt gevolgd te worden. Ga voor het plannen zeker samen zitten met je collega‟s. Er zitten immers ook klas- en graadoverschrijdende opdrachten in verwerkt. Alle kopieerbladen (K2/ ) en bijlagen (B2/ ) vind je in de kopieermap. Deze zit in de materialenkoffer en is gerangschikt per kleur. Voor de tweede graad is dat geel. Bij de opdrachten in de handleiding staat telkens duidelijk vermeld welk nummer het kopieerblad of de bijlage heeft. In de materialenkoffer zitten buiten de handleidingen en kopieermap ook alle specifieke materialen die je nodig hebt voor het project. Ook dit staat telkens bij de opdracht vermeld. De materialen voor de tweede graad hebben een gele markering. Zo kun je ze gemakkelijk terugvinden. Sommige materialen, ook de boeken, moet je zelf voorzien. Kijk dus op tijd na voor welke materialen je al dan niet nog moet zorgen. In de algemene handleiding vind je nog extra tips en activiteiten die je doorheen heel het schooljaar kunt uitvoeren om aan leesbevordering te doen. Ook enkele handige boeken en sites kun je hier terugvinden. Rest mij enkel nog je heel veel succes te wensen en het wonder dat lezen heet mee te ontdekken.
Evelien Van der Vloedt
UITDAGING Beginsituatie
De leerlingen hebben kennisgemaakt met de Wasda‟s tijdens het inleidende toneelstuk. De leerlingen kunnen lezen.
Doelen
De leerlingen zijn gemotiveerd om een boek naar keuze te lezen. De leerlingen kunnen een nieuwe omslagkaft maken voor een gelezen boek, rekening houdend met de typische onderdelen ervan.
Tijdsbesteding
25 minuten
Materiaal
Brief (K2/1) Boeken Papieren flap en stift. Overzichtsfiche (K2/2)
Vooraf voorzien door leerkracht
Brief uitknippen.
INTRODUCTIE Toon de leerlingen de geheimzinnige brief die je via de piloot van de Wasda‟s hebt gekregen. Vertel hen dat je eigenlijk wel nieuwsgierig bent naar de inhoud ervan. Besluit om samen met de leerlingen de brief te lezen. Je kunt ook één van de leerlingen de brief laten lezen. Geachte wonderkinderen, jullie hebben ons laten kennismaken met het grootste wonder, nl. lezen. Hiervoor zijn we jullie zeer dankbaar . Jullie hebben ons leren lezen en nu gaan we de uitdaging aan met jullie. Als jullie er met de hele klas in slagen om elk een boek volledig uit te lezen tegen volgende week woensdag, krijgen jullie hiervoor een wonderbaarlijke beloning. Je moet dit natuurlijk kunnen bewijzen. Maak daarom een nieuwe passende kaft bij het boek. Stel deze voor tijdens een wonderbaarlijke tentoonstelling. Gaan jullie deze uitdaging aan? Wonderlijk veel succes! De Wasda’s
KERN FASE 1: BESPREKING VAN DE BRIEF Bespreek met de leerlingen de brief. Hiervoor kun je volgende richtvragen gebruiken:
Wat stond er precies in de brief? Wat houdt de uitdaging precies in? Wanneer moeten de bewijzen klaar liggen? Waarvoor wil men de bewijzen gebruiken? Wat zou de beloning kunnen zijn?
FASE 2: HOE GAAN WE DEZE UITDAGING AANPAKKEN? Bespreek met de leerlingen dat je deze uitdaging echt wel wilt aangaan. Geef ook duidelijk aan dat deze alleen kan slagen als de hele klasgroep er zich voor in zet. Een boek lezen dat kunnen we wel, maar er een passende kaft bij maken is toch wel wat anders. Bespreek met de leerlingen wat er precies op de omslagkaft van een boek staat. Laat de leerlingen hiervoor hun eigen bibliotheekboek of een boek uit de leeshoek nemen. Vergelijk dan alle omslagkaften met behulp van volgende basisgegevens die meestal op een omslagkaft staan en zet je bevindingen in een woordspin op het bord. Voorkant: De titel van het boek en eventueel de ondertitel. De naam van de auteur. De naam van de illustrator. De naam van de uitgeverij. Een illustratie van een fragment uit het verhaal. Een foto die past bij het verhaal. … Rug:
De naam van de auteur. De titel van het boek. …
Achterkant: De flaptekst. Informatie over de auteur eventueel met een foto. Korte recensies over het boek. De naam van de uitgeverij. …
FASE 3: AFSPRAKEN ROND DE UITDAGING Na de bespreking van wat er precies van een omslagkaft verwacht wordt, ga je samen met de leerlingen afspraken maken om de uitdaging tot een goed einde te kunnen brengen. Deze afspraken worden genoteerd op een flap die een centrale plaats krijgt in de klas. Voor het opstellen van de afspraken, kun je volgende richtlijnen gebruiken.
Kies vandaag of morgen een boek uit de klasbib / bibliotheek / thuis. Vul de gegevens in op de overzichtsfiche (K2/2) die bij de flap hangt. Lees het boek uit tegen volgende week maandag. Volgende week woensdag: omslagkaft af. Volgende week dinsdag: 1 lesuur tijd om aan de omslagkaft te werken in de klas.
SLOT Sluit de les af met het ophangen van de flap. Hang hierbij ook de brief en de overzichtsfiche. Geef de leerlingen de kans om nu in de klasbibliotheek op zoek te gaan naar een boek. Wanneer ze hun keuze gemaakt hebben, kunnen ze die al noteren op de overzichtsfiche.
STRIPVERHAAL MAKEN
Beginsituatie
De leerlingen kunnen: enkele bekende stripfiguren benoemen. een onvergetelijk moment uit hun leven vertellen. De leerlingen brachten zelf een stripverhaal mee.
Doelen
De leerlingen kunnen: enkele bekende stripfiguren benoemen. in eigen woorden de belangrijkste kenmerken van een stripverhaal verklaren. de belangrijkste kenmerken van een stripverhaal toepassen in een zelf ontworpen strip. een onvergetelijk moment uit hun leven weergeven d.m.v. een stripverhaal.
Tijdsbesteding
75 - 100 minuten
Materiaal
Prenten van stripfiguren (B2/2) A3 tekenpapier Kladpapier Kleurpotloden
Vooraf voorzien door leerkracht
A3 tekenpapier Stripverhalen
INTRODUCTIE Toon enkele prenten (B2/2) van bekende stripfiguren en laat de leerlingen verwoorden wie ze herkennen. Vraag hen wat ze met elkaar te maken hebben. Al snel zal de link met stripverhalen door de leerlingen gelegd worden. Stripfiguren: 1. 2. 3. 4.
Wiske uit Suske en Wiske Jommeke en Flip uit Jommeke Bollie en Billie Kleine Robbe
KERN FASE 1: KENMERKEN VAN STRIPVERHALEN Vraag de leerlingen hun strips op de bank te nemen. Bespreek kort welke reeks het populairst is in de klas en welke andere reeksen er ook meegebracht werden. Zeg de leerlingen dat ze straks de kans krijgen om in de strips van andere leerlingen te kijken of strips die ze niet kennen te ontdekken. Zeg de leerlingen dat je wel eens wilt weten wat er zo typisch is aan een strip. Verdeel daarom de leerlingen in groepjes van 4 / 5 leerlingen en laat hen volgende vragen beantwoorden a.d.h.v. de stripverhalen in het groepje. Bespreek na een vijftal minuten de antwoorden klassikaal en kom zo tot onderstaande kenmerken. Zet deze tevens kernachtig op het bord. VRAAG
KENMERKEN
Hoe ziet de buitenkant eruit?
De meeste strips zijn niet echt dik. Op de voorkaft staat de naam en eventueel ook een tekening van de reeks waarvan de strip deel uitmaakt. Ook het nummer van de strip staat op de voorkaft. Verder staan de auteur en titel vermeld en een zeer grote illustratie die bij de inhoud past. Op de achterkant van de strip staat vaak een oplijsting van eerder verschenen strips uit dezelfde reeks.
Hoe is de bladzijde ingedeeld?
De bladzijde is ingedeeld in kleine vakjes met telkens een witte rand ertussen. Deze vakjes delen het verhaal op in kleine fragmentjes.
Waar staat de tekst?
De tekst staat in tekstballonnetjes. Let op, er zijn wel verschillende soorten tekstballonnetjes. Je hebt een “praatballon”, dan gaat het om tekst die letterlijk „gezegd‟ wordt door de personages. Je hebt ook “denkballonnetjes” waarin de tekst staat die de personages denken. Wanneer de tekst gelezen wordt door de verteller, staat die bovenaan in een kadertje.
Is er altijd tekst?
In een stripverhaal is tekst niet altijd nodig. Soms spreken de prenten voor zich.
Hoe worden geluiden of emoties weergegeven?
Geluiden worden bij het onderdeel uit de tekening geschreven dat het geluid zou maken. Het geluid wordt zo neergeschreven dat wanneer je de letters luidop leest, je ook het geluid hoort. Om aan te geven dat het om een zeer luid geluid gaat, wordt vaak een apart kadertje voorzien dat dan vol staat met de mogelijke geluiden. Emoties worden weergegeven door de illustratie zelf, maar ook bijvoorbeeld door tekeningetjes te gebruiken in de tekstballonnetjes.
ZELF EEN STRIP MAKEN Nu de leerlingen de kenmerken van stripverhalen onderzocht hebben, kunnen ze zelf een stripverhaal maken. Dit zullen ze doen over een gebeurtenis die ze nooit meer willen vergeten. Geef alle leerlingen een A3 tekenvel en laat hen er een kader op tekenen op 1cm van de rand, behalve aan de bovenkant, daar blijft de kader op 3 cm van de rand. Op die manier kan bovenaan de titel geschreven worden. Binnen het vak dat ze nu getekend hebben, zal hun stripverhaal komen. Wijs hen er duidelijk op dat tussen elk vakje 0,5cm moet zitten dat wit moet blijven. Tussen de randen van het kader en de vakjes moet geen witte strook blijven. Voor de leerlingen op het tekenpapier aan de slag gaan, kunnen ze best een kladversie maken van het stripverhaal. Deze moet uiteraard niet ingekleurd worden en mag gewoon geschetst zijn. Geef de leerlingen de tip mee om de tekst voor de tekstballonnetjes eerst te schrijven en nadien pas het tekstballonnetje errond te tekenen. Op die manier past de tekst er steeds mooi in. Laat de leerlingen ook een bepaald lettertype kiezen dat ze doorheen heel de strip aanhouden. Een lettertype met krulletjes geeft een luchtig gevoel, een strak lettertype is dan weer zakelijk en je kunt ook voor een echt griezellettertype kiezen.
STRIPVERHALEN VOORSTELLEN Laat de leerlingen die dat willen hun stripverhaal voorstellen aan de rest van de klas. Nu kunnen de stripverhalen getoetst worden aan de eerder opgestelde kenmerken.
SLOT Maak indien mogelijk een ware stripmuur in de zaal waar de tentoonstelling zal worden gehouden. Wanneer dit nog niet gaat, kun je de stripmuur in de klas maken.
POËZIE: ROTBEESTEN
Beginsituatie
De leerlingen kunnen: rijmwoorden zoeken a.d.h.v. een woordspin.
Doelen
De leerlingen kunnen: een woordspin gebruiken om rijmwoorden te zoeken. een gedicht schrijven over een zelfverzonnen beest. een voorstelling maken van het fantasiebeest. genieten van gedichten.
Tijdsbesteding
50 minuten
Materiaal
Boek: “Rotbeesten” van Roald Dahl Tekst: De pad en de slak (B2/3) Kladpapier Tekenpapier Kleurpotloden
Vooraf voorzien door leerkracht
Tekenpapier Verzamelmap voor de gedichten
INTRODUCTIE Vertel de leerlingen dat je niet zo goed geslapen hebt vannacht. Het kwam door een vreselijke nachtmerrie over een akelig monster. Laat de leerlingen vertellen over hun ervaringen met nachtmerries en enge monsters.
KERN FASE 1: ROTBEESTEN VAN ROALD DAHL Omdat je zo onder de indruk bent van je nachtmerrie, heb je een boek meegebracht, nl. “Rotbeesten” van Roald Dahl met illustraties van Quentin Blake. Vraag de leerlingen waarover het boek zou kunnen gaan. Lees het verhaal “De pad en de slak” voor. (B2/3) Stel na het verhaal enkele van volgende richtvragen: Wat vonden jullie van het verhaal? Wat maakte het zo speciaal? (rijm) Vonden jullie dat leuk?
FASE 2: HOE BEGIN IK AAN EEN GEDICHT? Vertel de leerlingen dat ze zo dadelijk zelf een gedicht zullen schrijven over een zelfverzonnen rotbeest. Om hen hierbij te helpen, overloop je klassikaal enkele stappen die je kunt zetten om een gedicht te maken. Maak telkens klassikaal enkele voorbeelden. 1. Onderwerp kiezen. In dit geval moet het om een rotbeest gaan dat je zelf verzint. Zorg ervoor dat je allereerst een naam hebt en maak eventueel in het klad een tekening zodat je ongeveer een beeld hebt van hoe het beest eruitziet. 2. Woordveld maken. Zet de naam van je rotbeest in het midden van een blad. Zet er nu allerlei woorden rond die te maken hebben met het beest. Op die woorden kun je dan weer verder bouwen. 3. Rijmwoorden zoeken. Een gedicht mag rijmen, maar het moet niet. Als je ervoor kiest om het toch te laten rijmen, kun je je eerder opgestelde woordveld gebruiken om rijmwoorden te bedenken bij woorden die je zeker in je gedicht wilt zetten. Tip: Laat niet meer dan twee regels achter elkaar op mekaar rijmen. Die afwisseling maakt het gedicht veel leuker en aangenamer om te lezen.
FASE 3: GEDICHT SCHRIJVEN Laat de kinderen nu zelf aan de slag gaan. Moedig hen aan om een woordveld te maken. Hierbij kun je dan zelf woorden mee helpen zoeken. Het is echter niet de bedoeling dat jij de woordvelden gaat vullen, maar enkele leuke tips mogen altijd.
SLOT Steek alle gedichten in een leuke map. Hieruit kan nu elke dag een gedicht gelezen worden en de map mag natuurlijk niet ontbreken op de tentoonstelling. Altijd leuk is het wanneer je zelf ook een gedichtje schrijft. Misschien kan volgend gedichtje je wat inspiratie geven.
Kakadoerama Onder elk bed zit hij zeker en vast, er wonen er ook een paar in je kast. Als je niet oplet, kruipt hij bij in je pyjama, inderdaad, ik heb het over de Kakadoerama. Hij is harig en rond en heeft scherpe tanden in zijn mond. Grommen kan hij als de beste, hij staat echt aan de top, wees dus voorzichtig, want als hij boos wordt, eet hij je op. Laat hem dus maar liever doen en gooi ’s avonds onder je bed maar een zoen. En als je dan iets voelt kriebelen in je pyjama, is het vast de Kakadoerama. Evelien Van der Vloedt
BIBLIOTHEEKBEZOEK
Beginsituatie
De leerlingen kunnen: alfabetisch opzoeken. boeken opzoeken in de bibliotheek. De leerlingen zijn vertrouwd met de indeling van de bibliotheek. Deze les vindt volledig plaats in de bibliotheek.
Doelen
De leerlingen kunnen: verschillende onderdelen van de bibliotheek benoemen en vinden in de lokale bibliotheek. boeken opzoeken a.d.h.v. de gegevens op de rug van het boek. de catalogus gebruiken om na te gaan waar een boek staat in de bibliotheek, wie de auteur is en of het al dan niet uitgeleend is. informatieve boeken terugvinden m.b.v. de kleurencodes. afspraken die gelden binnen de bibliotheek opnoemen en zich hieraan houden. De leerlingen zijn gemotiveerd om op zelfstandige basis de bibliotheek te blijven bezoeken.
Tijdsbesteding
75 minuten (wandeling naar de bibliotheek inbegrepen)
Materiaal
Bibliotheekinformatie (B2/4) Opdrachtenbundel (K2/3) Opzoekkaartjes (Koffer) 5 koffers Codes
Vooraf voorzien door leerkracht
Kopieer de opdrachtenbundels voor de leerlingen. Maak tijdig concrete afspraken met de lokale bibliotheek.
INTRODUCTIE Verzamel de leerlingen in de kinder- en jeugdafdeling van de bibliotheek. Heet hen welkom. Altijd leuk en betrokkenheidsverhogend is het wanneer de bibliothecaris of bibliothecaresse zelf de leerlingen welkom heet. Vraag aan de leerlingen in welk deel van de bibliotheek ze nu precies zitten. Omdat ze de bibliotheek al kennen, hebben de Wasda‟s hen voor een uitdaging gezet. In de kinder- en jeugdafdeling staan vijf koffers. Vertel de leerlingen dat ze straks enkele opdrachten zullen moeten uitvoeren. Elke leerling die alle opdracht uitvoert en maximum drie fouten maakt, krijgt een code. Hiermee kan hij of zij op het einde van de uitdaging proberen om een koffer te openen.
KERN FASE 1: RONDLEIDING IN DE BIBLIOTHEEK Om de leerlingen te helpen bij hun uitdaging, krijgen ze eerst een rondleiding in de bibliotheek. Vaak zal de lokale bibliotheek zelf reeds kant-en-klare rondleidingen hebben. Spreek dit op voorhand goed af. Beslis je om de rondleiding zelf te doen, dan zal de bibliotheekinformatie (B2/4) je zeker al een pak op weg helpen. Maar ga ook dan zelf eerst eens op pad in de bibliotheek. Zo komen zeker nog leuke en interessante weetjes aan het licht die in elke bibliotheek anders zijn.
FASE 2: OPDRACHTEN De leerlingen hebben nu de bibliotheek leren kennen en kunnen nu dus aan hun uitdaging beginnen. Wijs hen erop dat ze, wanneer ze vlot doorwerken, alle opdrachten zeker op tijd zullen af hebben. Lopen en roepen doorheen de bibliotheek zijn dus absoluut niet nodig. Spreek dit duidelijk af met je leerlingen. Voor het volledig slagen van de opdracht is het noodzakelijk dat iedereen goed meewerkt. Hoe meer codes ze kunnen bemachtigen, hoe meer kans er bestaat om de koffers open te krijgen. De leerlingen worden in twee groepen gesplitst. De ene groep begint met de opdrachtenkaarten, de andere groep krijgt opzoekkaartjes voor de computer. Na ongeveer 25 minuten wisselen de groepen om. De leerlingen mogen voor deze opdrachten samenwerken in groepjes van maximum vier. Wanneer alle opdrachten opgelost zijn, laten ze die door u en/of de bibliothecaris of bibliothecaresse controleren. Wanneer ze maximum drie fouten hebben gemaakt, krijgen de leerlingen een code waarmee ze op het einde van de uitdaging kunnen proberen om één van de vijf koffers open te krijgen.
FASE 3: KOFFERS OPENEN Alle leerlingen hebben normaal een code gekregen waarmee ze nu kunnen proberen om de koffers te openen. In de koffers zit telkens een nieuwe aanwinst van de bibliotheek. Deze boeken kunnen de volgende dagen in de klas worden besproken. Het is dus geen individuele beloning, maar een beloning voor de hele klas.
SLOT Laat de leerlingen nakijken of ze alles terug op de juiste plaats hebben staan, bedank de bibliothecaris of bibliothecaresse en geef de leerlingen indien mogelijk een foldertje van de bibliotheek mee of toch zeker de openingsuren. Op die manier weten ze wanneer ze precies in de bibliotheek terecht kunnen.
VOORLEZEN Beginsituatie
Doelen
De leerlingen kunnen: aandachtig luisteren naar een verhaal. het gekozen boek technisch nog niet vlot lezen. De leerlingen kunnen: genieten van voorlezen. genieten van een boek dat ze technisch zelf nog niet kunnen lezen.
Tijdsbesteding
15 minuten per dag
Materiaal
Boek: „Kruistocht in spijkerbroek‟ van Thea Beckman.
Vooraf voorzien door leerkracht
Boek: „Kruistocht in spijkerbroek‟ van Thea Beckman.
INTRODUCTIE Iedereen herinnert zich nog wel de verhaaltjes die voor het slapengaan werden voorgelezen. Vertel de leerlingen dat voorlezen niet enkel iets is voor kleine kinderen en dat je van dit boekenproject gebruik wilt maken om een boek voor te lezen.
KERN Toon de leerlingen het boek „Kruistocht in spijkerbroek‟. Sommige leerlingen kennen het misschien al van de verfilming die ervan gemaakt is. Vanaf vandaag ga je elke dag een stukje lezen tot bijna heel het boek uit is. Dan ga je samen met je klas naar de verfilming kijken en komen de leerlingen het einde te weten.
SLOT Vergelijk het boek met de film. Vaak worden immers stukken weggelaten. Zag de hoofdfiguur eruit zoals in je eigen gedachten? Wat vond je het leukste, het boek of de film en waarom? …