De betekenis van het leed dat depressie heet Een studie naar de sociale constructie van de alledaagse en persoonlijke betekenis van depressie
Scriptie Master Medische Antropologie en Sociologie Kim van Ommen Studentnummer 0233234 Supervisor Dr. Christian Bröer, Universiteit van Amsterdam Tweede lezer Prof. dr. Trudy Dehue, Universiteit van Groningen 18 Mei 2010
VOORWOORD Deze scriptie is tot stand gekomen dankzij de hulp en steun van een heleboel mensen. Ik wil iedereen bedankten die mij geholpen heeft. Ten eerste de mensen die met mij hun persoonlijke verhaal over depressie hebben gedeeld. Dank voor jullie openheid en vertrouwen. Van deze ontmoetingen en jullie verhalen heb ik veel geleerd. Ook wil ik alle studenten en docenten van het vak Verzorging in Praktijk bedanken voor het observeren in hun alledaagse leven naar de betekenis van depressie. Dit heeft mooi materiaal opgeleverd. Mijn vriendinnen Nora, Renée en Mirthe. Bedankt voor jullie steun, ontelbare gezellige koffiepauzes, en feedback. Jullie zijn geweldig. Nora in het bijzonder bedankt voor het toegewijd nakijken van mijn scriptie. Mijn scriptiebegeleider Christian Bröer. Bedankt voor jouw eindeloze geduld, opbouwende en ook kritische commentaren en enthousiasme. Tot slot wil ik mijn lieve papa en Monica bedanken, voor jullie belangstelling, steun en geduld. Kim van Ommen Mei 2010
2
INHOUD
Blz.
1. Inleiding 2. Theorie en literatuur
7 8 9 13 14 17 20 21 23 24 29 29 30 35 37
38 38 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 50
52
53 54 55 58 59 61 64 67 67 69 71
2.1 De sociale constructie van ziekte en gezondheid 2.1.1 Ziekte en gezondheid 2.1.2 Taal, discours en de sociale werkelijkheid 2.2 Medicalisering van depressie 2.2.1 Normalisering 2.2.2 De farmaceutische industrie 2.2.3 Commercialisering van wetenschap 2.2.4 Het lichaam als oorzaak van lijden 2.3 Het zelfverantwoordelijke individu 2.3.1 De plicht vrij te zijn 2.4 Persoonlijke beleving van depressie 2.4.1 Interpretatie vormt beleving 2.4.2 Depressie narratieven 2.5 Conclusie 2.5.1 Onderzoeksvragen
3. Methode
3.1 Betekenisgeving in alledaagse interactie 3.1.1 Het alledaagse discours 3.1.2 De aard van het verzamelde materiaal 3.1.3 Operationalisering 3.1.4 Verloop van de dataverzameling 3.1.5 Ethiek 3.2 Persoonlijk betekenisgeving van depressie 3.2.1 Werving van respondenten 3.2.2 Het interview 3.2.3 Verhalen en de sociale constructie van depressie 3.2.4 Het emotionele welzijn van de respondenten 3.2.5 Ethiek 3.3 Analyse
4. Het alledaagse depressiediscours
4.1 Ziektediscours 4.1.1 Depressie als entiteit 4.1.2 Medicalisering van stemmingsklachten 4.1.3 Biochemie, genen en aanleg 4.1.4 Ontheffing van schuld 4.1.5 Eigen verantwoordelijkheid 4.1.6 Scepsis en pillen 4.2 Contextdiscours 4.2.1 Depressie als gevolg van omstandigheden 4.2.2 Depressie overkomt je 4.2.3 Depressie als psychologisch probleem 3
4 7
4.3 Identiteitdiscours
4.3.1 Onbegrip en morele verwijtbaarheid 4.3.2 Depressief karakter 4.3.3 Depressief type 4.4 Stemmingdiscours 4.4.1 Tijdelijke gemoedstoestand 4.4.2 Depressieve dingen 4.5 Conclusie
5. Een oneindige dialoog over betekenis 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Schuldig of zielig Ik ben toch niet gek De paradox van een diagnose Accepteren of veranderen Nature of nurture Ziekteverantwoordelijkheid & pillen
6. Conclusie 7. Literatuur 8. Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
4
72 72 74 76 77 77 78 80
83
84 85 86 89 91 92
96
106
109
1. INLEIDING Depressie, het wordt wel dé ziekte van deze moderne tijd genoemd. In Nederland zijn er volgens het Trimbos Instituut 750.000 mensen met een depressie. 1 De World Health Organisation stelt dat depressie onder de 15‐ tot 44‐jarige de op een na hoogste oorzaak van ziektelast in de wereld is 2 . Er wordt veel onderzoek gedaan naar depressie. Binnen het veld van de epidemiologie en sociologie worden grootschalige depressieonderzoeken uitgevoerd. De geneeskunde zoekt naar antwoorden in de menselijke biologie. Psychologen richten zich op de individuele psyche van de mens voor een inzicht van depressie. Binnen de filosofie is de omvang van de groep mensen die lijden aan depressie aanleiding voor kritische cultuuranalyses van de huidige postmoderne maatschappijvorm. Waar we nog heel weinig over weten is de alledaagse betekenis van depressie. Welke betekenissen kennen mensen, ongeacht of zij zelf acuut last hebben van depressie, in het dagelijkse leven toe aan stemmingsklachten en depressie? En wat is de betekenis van depressie voor hen die het doormaken? Deze betekenissen van stemmingsklachten en depressie staan centraal in dit onderzoek. Binnen de medische sociologie worden ziekte en gezondheid niet gezien als vaststaande objectieve categorieën. Wat mensen als ziek of gezond beleven komt niet eenvoudigweg voort uit natuurlijke biologische veranderingen in ons lichaam. De beleving wordt gevormd door sociale en culturele denkkaders die bepalend zijn voor het definiëren van klachten, de betekenis van de klachten, de behandelmethode, de rol van de patiënt, de sociale omgeving en de arts. Hoe symptomen van ziekte tegenwoordig geïnterpreteerd worden is heel anders dan hoe dezelfde symptomen honderd jaar geleden geïnterpreteerd werden (Nettleton & Gustafsson 2002). Voordat de medische conditie ‘depressie’ bestond, hadden de huidige gedragsbeschrijvende symptomen van depressie heel andere betekenissen. ‘Vroeger werden melancholie en moedeloosheid vaak gezien als een persoonlijkheidskenmerk, iets dat bij iemand hoort. In de middeleeuwen waren dit tekenen van morele ondergeschiktheid door gebrek aan wilzwakte en genotzucht, en in de renaissance daarentegen juist een grote gave, een verrijking van de ziel’ (Mutsaers 2006: 254). Depressie is een sociale en culturele
1 2
http://www.trimbos.nl/default19320.html 23/3/2009. http://www.who.int/mental_health/management/depression/definition/en/
5
constructie, die voortdurend transformeert, en niet los gezien kan worden van de bestaande opvattingen over ziekte en gezondheid in een samenleving.
Er bestaan ook nu, voornamelijk niet‐ westerse culturen, waar depressie als medische conditie in zijn geheel niet bestaat. De Japanse cultuur kende voor de introductie van antidepressiva door de Amerikaanse farmaceutische industrie in de jaren negentig geen depressiviteit in de huidige betekenis. Droefheid en neerslachtigheid werden niet in medische termen gedefinieerd maar waren tekenen van wijsheid, morele sensitiviteit en spiritualiteit. De Japanse hulpverlening verklaarde de hoge zelfmoordcijfers niet uit depressie maar uit de ingestorte economie gepaard met de Japanse moraal die zelfmoord na falen eervol maakt (Dehue 2008: 67).
In de twintigste eeuw wordt depressie een probleem van de geneeskunde (Dehue
2008). Gaandeweg krijgt een neurobiologisch verklaringsmodel de overhand. Dit model zoekt verklaringen voor depressieve klachten in de biologie van de hersenen. Depressie krijgt betekenis als hersenziekte veroorzaakt door een disbalans van stofjes in de hersenen. Het is een eenduidige ziekte die iedereen kan overkomen. Het medisch biologisch paradigma is de afgelopen drie decennia steeds dominanter geworden door de exponentiële groei van kennis op het gebied van onderzoek naar de hersenen en menselijk gedrag. Een belangrijke ontdekking is de psychofarmaca geweest eind jaren tachtig. Daardoor is de behandeling van psychisch leed met pillen is gaan behoren tot de dagelijkse praktijk van huisartsen en psychiaters (Bos 2002:11). De consumptie van antidepressiva blijft nog steeds stijgen. In de tweede helft van 2008 verstrekten de openbare apotheken aan 814.000 personen een antidepressivum 3 . Welke sociaal gelegitimeerde ziektemodellen er zijn in een samenleving, en de wijze waarop en stemmingsproblemen geïnterpreteerd worden in het dagelijkse leven staan niet op zichzelf, maar zijn afhankelijk van ontwikkelingen in de maatschappij. Depressie gezien als een chemische disbalans in de hersenen zal behandeld worden als ziekte, en met medicatie. Dit heeft een heel andere betekenis en gevolg dan wanneer depressie gezien wordt als gevolg van een onverwerkt verleden zoals lange tijd het geval was (Dehue 2008). Ook betekenissen ten aanzien van persoonlijke verantwoordelijkheid spelen mee. Hebben depressieve klachten in een cultuur het imago van aanstellerij, een ziekte die iemand zelf kan voorkomen, kan het betekenis krijgen als persoonlijk falen. De schuld wordt bij het 3
http://www.sfk.nl/publicaties/2009denf.pdf
6
individu zelf gelegd. Of wordt depressie gezien als een ziekte die iedereen kan overkomen? Wat zijn de verwachtingen van mensen die depressief worden, hoe moeten zij er mee omgaan? Deze betekenissen zijn bepalend hoe depressie sociaal geconstrueerd is. Inzicht in de huidige alledaagse interpretaties van stemmingsklachten geeft handvatten om de depressieproblematiek te begrijpen. In deze scriptie laat ik zien welke betekenissen stemmingsklachten krijgen in het dagelijkse leven van zowel mensen met, als ook mensen zonder direct last van stemmingsklachten of depressie. Het gaat om het alledaagse gezicht. Een centraal thema is de medicalisering van stemmingsklachten. Verder zal ik kijken welke sociaal gelegitimeerde ziektemodellen in het dagelijkse leven naar voren komen.
In het volgende hoofdstuk zal ik aan de hand van theorie over de betekenis van
depressie het hedendaagse depressiediscours beschrijven. Hiervoor maak ik voor een belangrijk deel gebruik van de studie van Trudy Dehue (2008) over de betekenis van depressie in onze samenleving: De depressie‐epidemie. Over de plicht het lot in eigen hand te nemen. Verder zal ik ingaan op onderzoek over alledaagse opvattingen over depressie en de beleving van depressie. Daaruit volgen mijn onderzoeksvragen over de betekenis van stemmingsklachten in het dagelijkse leven
7
2. THEORIE EN LITERATUUR 2.1 DE SOCIALE CONSTRUCTIE VAN ZIEKTE EN GEZONDHEID Een veel gehoorde verklaring voor toename van het aantal mensen dat lijdt aan depressie is dat depressie beter gediagnosticeerd en behandeld kan worden tegenwoordig. Depressie wordt dan gezien als een biologische ziekte die altijd al bestaan heeft maar nu pas goed herkend wordt (Dehue 2008). Deze biomedische verklaring voor depressie is positivistisch van karakter en gaat uit van de veronderstelling dat ‘ziekte’ een onveranderlijke essentie is die de wetenschap voor ons bloot kan leggen. De positivistische benadering volgt het epistemologische pad dat de waarheid en de werkelijkheid bestaat in vaste vorm en ontdekt kunnen worden via wetenschappelijke procedures. De natuur zou zich op deze manier in zijn ware gestalte aan ons openbaren. De kennis en visie op de werkelijk vergaard op wetenschappelijke wijze zou zich onderscheiden en over meer waarheid beschikken dan andere vormen van kennis of perspectieven op de werkelijkheid (Danforth & Navarro 1998: 31). Vanuit een sociaal constructionistisch perspectief zijn ‘ziek’ en ‘gezond’ geen vaststaande objectieve categorieën als reflectie van de stand van de natuur, maar een sociale en culturele constructie die wordt getransformeerd in sociale praktijken. Mensen bepalen hoe de natuur ingedeeld wordt, en besluiten dit op basis van subjectieve historisch gedetermineerde menselijke interesses die onderhevig zijn aan verandering en herinterpretatie. In 1966 betoogden de sociologen Berger en Luckmann in de kennissociologische klassieker The Social Construction of Reality dat de wereld waarin mensen leven de reële wereld is en dat deze wereld als reëel wordt ervaren doordat zij in de gedachten en handelingen van mensen ontstaat (Berger en Luckmann 1966). Zij spreken over een sociaal geconstrueerde werkelijkheid waarin niet in termen van waar en onwaar kan worden geoordeeld. Het is aan de socioloog zich te verdiepen in de sociale constructie van de realiteit en om alles wat voor kennis doorgaat te onderzoeken onafhankelijk van de ultieme geldigheid of ongeldigheid van de kennis (Idib: 15). Berger en Luckmann richten zich in hun benadering vanuit het kennissociologische onderzoekterrein op de alledaagse realiteit van mensen. Centraal staan de percepties van mensen in het alledaagse leven. Ook wetenschappelijke kennis aangaande depressie is volgens de sociaal constructionisten geen directe weergave van de werkelijkheid. Deze kennis is eveneens tot stand gekomen door 8
mensenwerk binnen een sociale praktijk en is reëel op het moment dat het voor mensen als reëel wordt ervaren. Bij alle kennis gaat het om de vraag welke handelingen en sociale veranderingen maken dat een verschijnsel onderdeel wordt van de sociale realiteit (Brown 1995 in Heerings 2009). 2.1.1 Ziekte en gezondheid Binnen de medische sociologie en antropologie is het gebruikelijk onderscheid te maken tussen disease en illness. Disease wordt beschouwd als een toestand die kan worden vastgesteld
door
toepassingen
van
objectieve
natuurwetenschappelijke
onderzoeksmethoden. Daar tegenover staat het begrip illness als de culturele en sociale betekenis die wordt gegeven aan disease. Illness staat voor de psychosociale beleving van hetgeen wat als disease vastgesteld is. Kritiek op de westerse klinische setting is dat artsen vaak niets kunnen met de manier waarop ziekte beleefd wordt door patiënten door de nadruk die gelegd wordt in het curriculum op disease als objectief waarneembaar fenomeen (Kleinman 1988: 3‐6). Antropoloog en psychiater Kleinman benadrukt de invloed van sociale interactie in de interpretatie van symptomen. ‘When we become sick we first experience illness: i.e, we perceive, label, communicate, interpreted, and cope with symptoms, and we usually do this not alone but together with family members, friends, workmates, and other members of our social network… When we visit medical professionals… the practitioners begins to construe the patient’s problems as a disease: i.e., he perceives, labels interprets and treats it as a specific abnormality in his profession’s nosological system (Kleinman in Keyes 1985: 167).
Volgens Kleinman (Idib.) zou de medische antropologie zich moeten richten op
illness. Voor het onderzoeken van illness in een cultuur gebruikt Kleinman het theoretische begrip Explanatory Model (EM). EM staat voor de manier hoe in een bepaalde cultuur patiënten en artsen, ziekte interpreteren, verklaren en behandelen (Kleinman 1980:21). Volgens de sociaal constructionisten is het onderscheid tussen disease en illness ook een sociale constructie. Er is wel een objectief waarneembaar natuurlijke toestand, maar deze krijgt haar betekenis door middel van sociale praktijken. In dit onderzoek gaat het om hoe deze twee met elkaar samenhangen in de alledaagse realiteit. Ik wil weten wordt biomedische kennis over depressie (disease) in het dagelijkse leven toegepast wordt om stemmingsklachten te begrijpen. 9
2.1.2 Taal, discours en de sociale werkelijkheid Binnen het sociaal constructionisme wordt taal als een belangrijk instrument gezien voor het voortbrengen van kennis en het creëren van de sociale werkelijkheid. ‘Taal wordt gezien als een complexe sociale activiteit waarmee groep en individuele identiteiten (wij ‐ zij, normaal ‐ abnormaal) worden geconstrueerd, individuen en handelingen langs een moreel continuüm worden geëvalueerd en sociale posities en machtsrelaties worden geproduceerd’ (Danforth & Navarro 2001: 169). Taal geeft inzicht in het menselijke bewustzijn ( denken, voelen, en in culturele processen (Idib). Taal is geen reflectie van de werkelijkheid maar door middel van de beschikbare taal wordt de werkelijkheid sociaal gecreëerd en getransformeerd. Door taalhandelingen wordt de werkelijkheid mede tot stand gebracht. Het taalsysteem is zo bezien een cultureel en maatschappelijk verschijnsel. Mensen hebben een cultureel vocabulaire ter beschikking waarmee zij kunnen interpreteren en uitdrukking kunnen geven. De belevingswereld van een persoon is daardoor grotendeels bepaald door de taal die zij of hij ter beschikking heeft. De taal die mensen gebruiken is dus geen zelfgekozen taal maar een taal van de samenleving, waarin de waarden van de cultuur zijn vervat. Talige uitingen zijn dus niet ‘privaat’ en ‘subjectief’ maar altijd deels ‘publiek’ en ‘gedeeld’, omdat deze uitingen worden gegenereerd door de discoursen die binnen de maatschappij geoorloofd zijn (Nijhof 2000).
Discours is een belangrijk begrip voor de werking en macht van taal. Een bepaalde
menselijke waarneming krijgt volgens Nijhof betekenis onder invloed van een discours, en voor het kunnen zien en begrijpen van de huidige depressiebetekenissen maak ik gebruik van zijn model voor betekenisgeving. Een discours kan omschreven worden als een collectief geldige wijze van interpreteren van een bepaald object of fenomeen (Nijhof 2003:20). De wijze van interpreteren van een bepaald object wordt gestuurd door een verzameling talige categorieën die op zo een wijze aan het object verbonden zijn dat het begrijpelijk is. De interpretatie van het object vormt het object. Als iemand stemmingsklachten ontwikkeld is dat het object. Het discursieve is er in gelegen dat de betekenis bijvoorbeeld kan zijn dat iemand het als een natuurlijk proces interpreteert of als de wil van God. Een discours is een instrument, zoals een bril, die maakt dat we een coherent beeld krijgen van de wereld om ons heen. Nijhof heeft dit schematische als volgt uitgebeeld:
10
Figuur 1: Model van de kleine‐ deeltjes‐ leer (Nijhof 2003: 22) X
Y
D
X is wat iemand waarneemt. Om dit te kunnen interpreteren wordt er gebruik gemaakt van een discours, om tot de sociale werkelijkheid Y, te komen. Een voorbeeld: X =
Somberheid
D =
Medisch ‐psychiatrisch discours
Y =
Depressie
Depressie zie ik dus als een betekenis die mensen toekennen aan bepaalde stemmingen en gedrag, onder invloed van een discours. In het discours ligt besloten wat depressie is, hoe het veroorzaakt wordt, hoe er gehandeld moet worden, wat de identiteit van mensen met depressie is, en wat mensen met depressie zelf voor rol hebben etc. Hoe vanzelfsprekender een bepaald discours ten aanzien van een object is hoe meer macht een discours heeft. Een discours is dominant wanneer een bepaalde conceptualisatie in het dagelijkse taalgebruik voorkeur geniet boven alternatieve raamwerken en beschrijvingen (Danforth & Navarro 2001). In de westerse postmoderne samenleving geniet het wetenschappelijk discours de hoogste status als het gaat om de reproductie van ‘ware’ kennis. Voor depressie is het medisch‐ psychiatrisch discours dominant.
Volgens Foucault (1984) is de productie van kennis altijd een vorm van macht.
Binnen een maatschappij circuleren verschillende dominante discoursen die netwerken van macht vormen en een zekere dwang uitoefenen op de vormgeving van de werkelijkheid van de mens. In dit netwerk zijn discoursen met ongelijke macht werkzaam. Het biomedische vertoog heeft bijvoorbeeld meer zeggenschap dat het discours van alternatieve geneeswijzen in Nederland (Nijhof 2003). Dat komt omdat het biomedische discours een hoger waarheidsgehalte wordt toegekend in onze samenleving, dan het discours van 11
alternatieve geneeswijzen. Instituties binnen een samenleving met zeggenschap zoals de wetenschap, overheid en de media, bekrachtigen het onderscheid tussen een waar en onwaar discours (Kraan: 2006: 882). Een dominant discours zoals het medisch discours is bij machte persoonlijke‐ en groepsidentiteiten te creëren, bijvoorbeeld; autisten, ADHD’ers of gehandicapten. De creatie van identiteiten kan gezien worden als een morele en politieke daad omdat het een culturele ordening voortbrengt van morele waardering en machtsverdeling (Danforth & Navarro 2001:169). Taal heeft de macht mensen te definiëren en aan te zetten tot handelingen en gedrag passende bij een specifiek moreel raamwerk. In deze studie staat centraal welke discoursen er in het dagelijkse leven bestaan om stemmingsklachten en somberheid te begrijpen. Zoals gezegd heeft het medisch psychiatrisch discours een grote definitiemacht als het gaat om het begrijpen van depressie. Maar hoe precies wordt deze medisch psychiatrische kennis over depressie (disease) gebruikt in het dagelijkse leven, buiten een klinische setting, om stemmingsklachten te begrijpen? De hoe ‐vraag is van belang in deze studie omdat daarmee aan het licht komt wat taal doet. Wordt deze kennis blindelings overgenomen of bestaan er vertogen van kritiek en verzet? Bestaan er alternatieve alledaagse vormen waarin deze kennis wordt gebruikt? Circuleren er naast de dominante medische benadering van depressie nog alternatieve discoursen in het alledaagse leven om stemmingsklachten en depressie te begrijpen? Het discursieve resonantiemodel van Bröer (2006: 55) kan helpen deze zaken inzichtelijk te maken. Bröer onderzoekt de relatie tussen beleidsdiscoursen en overlast. Daarbij beschrijft hij de overlast als resonantie of weerklank van een beleidsdiscours. Voor dit onderzoek zou het gaan om de vraag hoe het dominante medisch psychiatrische depressiediscours resoneert in het dagelijkse leven van mensen. Resonantie kan op drie manieren. Bij consonantie lijkt de betekenisgeving op het dominante publieke discours. Bij dissonantie lijkt de betekenisgeving deels op het dominante discours en zet het zich deels af. Bij autonomie komen de betekenissen niet overeen met het dominantie discours en gaat zij er ook niet tegenin. Bij de consonante‐ en dissonante positie wordt het denken en handelen gestructureerd door het dominante discours ( Idib.).
Bij consonantie wordt het dominante depressiediscours zonder kritiek
overgenomen. Mensen kunnen deze betekenisgeving overnemen om bepaald gedrag te verklaren en te rechtvaardigen, en om bijvoorbeeld hulp te ontvangen voor bepaalde klachten. Een dominant discours kan onbewust overgenomen en geïnternaliseerd worden. Dit kan gaan door het lezen over depressie in de media, door in interactie met mensen die 12
werkzaam zijn in het professionele veld en kennisoverdracht kan ook gaan via voorlichtingsmateriaal en bewustwordingscampagnes van de overheid.
Bij dissonante resonantie gaat de afwijking gepaard met een argumentatief conflict
(Bröer 2004: 56). De afwijkende betekenisgeving wordt onderbouwd en gerechtvaardigd omdat het dominante discours zich aan hen opdringt. Doordat delen van het dominante discours overgenomen worden en delen verworpen worden, wordt de dwingende werking van een discours manifest. In het geval van depressie zouden mensen die in behandeling zijn voor hun klachten en maar ten delen achter de benaderingswijze van de behandelaar staan waardoor zij zich maar ten dele willen conformeren aan de behandeling, geconfronteerd kunnen worden met de dwang van het professionele regime. De ervaringen van mensen, dus bijvoorbeeld of zij wel of geen klachten hebben en wel of niet geconfronteerd worden met de handelingsvoorschriften van behandeling, is dus van invloed op de betekenisgeving. Mensen met een hulpvraag worden geconfronteerd met praktijken waarin zij een positie moeten innemen. Dissonantie is tevens een persoonlijk conflict met twee mogelijke oorzaken; het dominante discours kan zelf tegenstrijdigheden bevatten voor een persoon, het dominante discours kan in strijd zijn met andere discoursen die van betekenis zijn voor een persoon.
Mensen zijn autonoom wanneer zij geen gebruik maken van het dominante discours
in betekenistoekenning. Doordat er een andere taal wordt gesproken is er geen conflict. Mensen die stemmingsklachten interpreteren als een straf van God of veroorzaakt door hekserij, nemen een autonome positie in. De betekenisgeving is niet beïnvloed door het dominante discours. In de volgende paragraaf zal ik beschrijven hoe depressie als medische conditie is ontstaan en wat medicalisering en de uitbreiding van het biomedisch paradigma voor invloed heeft op de betekenis van depressie in de samenleving.
13
2.2 MEDICALISERING VAN DEPRESSIE Trudy Dehue geeft in het werk ‘De depressie‐epidemie’ (2008) een constructionistische beschouwing van de historische verandering van de betekenis van depressie in onze samenleving. Dehue benadert depressie als een menswetenschappelijk fenomeen waarvan de betekenis tijdgebonden is en in voortdurende staat van verandering. Eerdere termen voordat de term depressie gebruikt werd zoals ‘melancholie’, ‘zenuwzwakte’ of ‘ nervositeit’ verwijzen niet naar dezelfde problematiek als depressie (Dehue 2008). De term depressie kreeg vanaf halverwege de 19e eeuw een medische betekenis toen de biologische psychiatrie zijn opgang maakte. Zij laat zien hoe het biologische discours van depressie sindsdien binnen het complex van de wetenschap en psychiatrie steeds dominanter is geworden en hoe daardoor stemmingsklachten een medische betekenis hebben gekregen. Oorzaken van psychische disbalans werden door de biologische psychiatrie voor het eerst gezocht in het biologisch functioneren van de menselijke hersenen. Dit was vernieuwend want tot halverwege 20e eeuw was Freuds psychodynamische benaderingswijze van de mens het dominante discours (Dehue 2008). In de psychodynamische benaderingswijze wordt de oorzaak van psychisch leed niet gezocht in de menselijke biologie maar in een samenspel van karakter, levenservaringen, persoonlijke omstandigheden en sociale omgevingsfactoren. Psychische problematiek had de betekenis van een persoonlijke en unieke vorm van lijden. De geneeskundige benadering van de biopsychiatrie gaf de eerste aanzet om de psychiatrische diagnostiek te ordenen met classificatiesystemen voor geestesziektes. In 1951 werd door een groep psychiaters uit verschillende landen een internationaal classificatiesysteem gemaakt, de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM). De eerste DSM is een diagnostisch hulpmiddel met gedragsbeschrijvingen van psychische stoornissen voor psychiaters. De werkbaarheid van de DSM maakt dat deze steeds gezaghebbender werd. Nu is de DSM wereldwijd het meeste gebruikte‐ en invloedrijkste classificatiesysteem voor psychische storingen. Ook in Nederland dient dit werk als basis voor de meerderheid van de testen voor depressie.
14
Figuur 2: Criteria voor depressie DSM IV
DSM IV Criteria Iemand heeft een depressieve stoornis volgens de DSM‐IV (codes 296.2 en 296.3) wanneer hij of zij gedurende tenminste twee weken last heeft van ten minste vijf van de negen onderstaande symptomen. Van de twee kernsymptomen moet er minstens één aanwezig zijn: 1. Een zeer neerslachtige stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag. 2. Een ernstig verlies van interesse in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag. Daarnaast dienen nog minimaal drie of vier overige symptomen aanwezig te zijn: 3. Eetproblemen (heel veel of juist heel weinig eten) en veranderingen in het gewicht. 4. Slaapproblemen. 5. Geagiteerd en rusteloos zijn of juist geremd. 6. Vermoeidheid en verlies van energie. 7. Gevoelens van waardeloosheid of overmatige schuld. 8. Concentratieproblemen, vertraagd denken en besluiteloosheid. 9. Terugkerende gedachten aan dood of zelfdoding. Ernstcriterium 10. Ernstige verstoring dagelijks functioneren Negatieve criteria 11. Er is sprake van een bipolaire stoornis 12. De symptomen zijn toe te schrijven aan een rouwreactie
Bron: Het depressiecentrum
Ziektebeelden in de psychiatrie zijn ‘syndromen’. Dat wil zeggen dat de beschrijving van een psychiatrische aandoening niet eenduidig is. De diagnose wordt gesteld wanneer een patiënt voldoet aan een‐ van tevoren vastgesteld‐ aantal symptomen uit een‐ eveneens al vastgestelde‐ lijst (Slob 2004: 75). Het ‘syndroom’ depressie is gebaseerd op basis van een samenstelling van in totaal negen gedragsbeschrijvende criteria, waar aan minimaal vijf moet worden voldaan (zie figuur 2). 2.2.1 Normalisering Met de komst van de DSM wordt psychische leed steeds meer gemedicaliseerd. Freidson, Zola en Foucault (Conrad & Leiter 2004) waren de eersten die in de jaren zeventig de processen van medicalisering benoemden. Volgens Conrad ligt de kern van medicalisering in het definitieproces. Medicalisering is een proces waarin voorheen niet‐medische problemen worden gedefinieerd als medische problemen, gebruikmakend van medische taal, om zo vanuit een medisch frame het probleem te begrijpen en te behandelen. De definitiemacht ten aanzien van medische problemen is verspreid over de wetenschap, het bedrijfsleven, 15
(para)medische professionals, overheidsinstituties, het verzekeringswezen, media en burgers (Conrad & Leiter 2004: 158). Medicalisering kon zich in de 19e eeuw sterk ontwikkelen binnen een moderne maatschappijvorm waarbij de overheid, het recht en professionele beroepsgroepen in toenemende mate nadruk leggen op vergroting van standaardisering via de procedures van de wetenschap, in het dagelijkse leven. De geneeskunde is onderdeel geworden van een uitgebreid netwerk waarbij het reguleren van de gezondheid en het gedrag van de gehele populatie tot doel gesteld wordt door de overheid. Verzamelde kennis over de gezondheid van de gehele populatie wordt ingezet ter regulatie van het maatschappelijk leven en de volksgezondheid (Lock 2001). Dit geldt ook voor het menselijk gedrag. Door de groei van kennis op dit vlak worden de contouren van normaliteit vastgesteld. De psychiatrie genereert normen om de grens tussen normaal en afwijkend gedrag te bepalen en bewerkstelligt dat de problemen in een medisch psychiatrische taal worden (her)gedefinieerd. De psychiatrie draagt niet alleen oplossingen aan voor gegeven gedragsproblemen, maar leidt ook tot een medisch perspectief op gedrag en tot medicalisering van problemen. De expertise van de psychiatrie vormt daarmee een belangrijke machtsbron (Horstman e.a. 1999: 37). Het vaststellen van normaliteit betekent dat ook afwijking een vaste vorm krijgt. Afwijkend gedrag krijgt in een gemedicaliseerde samenleving al gauw het label ‘ziek’ (Lock 2001).
De DSM, een product van de psychiatrie, bepaalt wat telt als ziek gedrag en wat
kennelijk de ‘normale’ variatie in de persoonlijkheid is (Slob 2004: 77). De DSM en de kennis van de psychiatrie hebben een normaliserende macht. Door het definiëren van normaliteit wordt de norm een standaard die geïnternaliseerd wordt, zodoende worden mensen van binnenuit gereguleerd (Rose 1996). De huidige psychologische testen zijn een goed voorbeeld van normaliserende instrumenten van dit vakgebied. Gedrag wordt langs een meetlat gehouden en zodoende vergeleken, gedifferentieerd, zichtbaar gemaakt en uiteindelijk genormaliseerd (Lupton 1997). In termen van Foucault kan de DSM met de zeggenschap die het geniet op het gebied van de definiëring van normaliteit, gezien worden als een machtsmechanisme dat vormend is voor de werkelijkheid en subjectiviteit van mensen (Foucault 1984).
Wat als afwijkend gedrag wordt gedefinieerd, is sterk beïnvloed door de accumulatie van kennis op het gebied van de menswetenschappen. Normaliteit is niet alleen wetenschappelijk vastgesteld, het is ook een afspiegeling van de maatschappelijk geldende 16
normatieve kaders. Psychische problemen worden geconceptualiseerd op basis van welk gedrag op dat moment in de maatschappij als afwijkend wordt beschouwd. De DSM is eveneens een classificatiesysteem dat niet wetenschappelijk onderbouwd is maar op basis van consensus tussen deskundigen tot stand is gekomen. Het zijn ‘afspraken’ tussen psychiaters die een norm hebben vastgesteld en is op sociaal niveau geconstrueerd. De norm staat niet vast maar is onderhevig aan wetenschappelijke, maatschappelijk, politieke en sociale processen. Wat gezien wordt als de norm, en welk gedrag afwijkend is wordt niet door de natuur maar door de maatschappij gedicteerd (Dehue 2008). Zo werd homoseksualiteit in 1973 uit de DSM II gehaald als mentale stoornis onder druk van de homobeweging (Spector & Kitsuse 1977: 19). En de stoornis ADHD wordt pas in 1980 opgenomen in de DSM. ADHD is een diagnose voor hyperactief gedrag, impulsiviteit en aandachtstekort in een tijd dat er in toenemende mate in de samenleving vaardigheden als concentratie, rationaliteit en zelfdiscipline gevraagd worden om ‘normaal’ te kunnen functioneren (Heerings 2009). Druk en onbedachtzaam gedrag worden hierdoor als medische afwijking bestempeld. De gedragsbeschrijvingen ‘aandachtstekort’ en ‘hyperactiviteit’ bevatten oordelen over de mate waarin iemand binnen welke norm aandachtig of actief zou moeten kunnen zijn. Om depressie te begrijpen is het belangrijk te kijken naar de normatieve gedragskaders. Dehue stelt dat de afgelopen twee decennia de gedragsnormen opgeschroefd zijn. Het ideaaltype mens moet vooral ondernemend, zelfverzekerd, actief, opgewekt en optimistisch in zijn leven staan. Gevoelens zoals neerslachtigheid, somberte, vermoeidheid, irritatie et cetera worden daardoor in toenemende mate als deviant gedefinieerd en gemaakt tot een behandelbaar medisch probleem: depressie. ‘Zoals we geen rimpels in de huid meer mogen hebben, zo geldt dat voor rimpels in de geest; zoals hangende oogleden onaanvaardbaar zijn, zo geldt dat voor hangende schouders en zoals scheve tanden niet meer kunnen, zo geldt dat voor een scheef karakter’ (Dehue 2008: 57). Voor de diagnose depressie geldt ‘verstoring van het dagelijkse leven’ als criterium. Wat verstoring betekent, heeft eveneens alles te maken met de eisen die gesteld worden in onze samenleving aan een ‘normaal’ dagelijks leven. Deze eisen zijn uiteraard niet eenduidig, net zoals de diagnose depressie niet eenduidig is. De diagnose depressie is in de laatst
17
uitgebrachte DSM uitgebreid met de ‘dysthyme stoornis’. Hierbij is iemand gedurende twee jaar meer wel dan niet somber gestemd en wordt hierdoor gehinderd bij het functioneren. Het steeds verder uitbreiden van de diagnostische categorieën betekent een uitbreiding van het gezag van professionals en wordt door critici als een inbreuk op het gevoelsleven van mensen gezien. ‘What the psychological society has done is to redefine normality. It has taken the painful reactions to the normal vicissitudes of life… despair, anger, frustration‐ and labelled them as maladjustments. The semantic trick is in equating happiness with normality. By permitting this, we have given up our simple right to be normal and suffering at the same time’ (Gross in Karp 1996: 177). De medicalisering van stemmingsklachten en de macht van professionals bevatten dus een sterk normatieve component. Emotioneel leed is niet normaal en moet behandeld worden zodat het acceptabel wordt. Het categoriseren van persoonlijke problemen als een medische aandoening maakt het een biologisch probleem. Daarmee wordt de oorzaak en oplossing gezocht in de individuen die er aan lijden. Als ongeluk gedefinieerd wordt als ziekte, zit het in de persoon die er aan lijdt. De oorzaak wordt niet gezocht in de omgeving of omstandigheden (Dehue 2006). Op maatschappelijk niveau heeft de biomedische denkstijl en medicalisering van stemmingsklachten tot gevolg dat individuen behandeld worden en er niet gezocht wordt naar oorzaken en oplossingen in het sociale leven en de maatschappij waar we in leven. 2.2.2 De farmaceutische industrie De uitvinding van Prozac in 1987, het eerste selectieve serotonine heropnameremmer (SSRI) antidepressivum heeft een zeer belangrijke rol gespeeld in de medicalisering van stemmingsproblemen. Binnen een paar jaar was Prozac een van de best verkochte geneesmiddelen ter wereld. Met de komst van antidepressiva werd het betrekkelijk eenvoudig stemmingsproblemen te behandelen. Behandeling werd ook toegankelijker waardoor het beeld van depressie drastisch veranderde. ‘De opkomst van de SSRI’s heeft het maatschappelijke beeld van depressie genadeloos gewijzigd en, en passant, de antidepressiva pil geïntroduceerd in het dagelijkse leven. Het ziektebeeld ‘depressie’ is niet langer iets bijzonders, het beeld
18
is gedemocratiseerd, vrijwel ontdaan van zijn gruwelijke connotaties en van zijn ongeneselijke allure’ (Slob 2004: 61). Depressie wordt dus normaler, en krijgt betekenis als ‘ziekte’ die iedereen kan overkomen. Het succes van de uitvinding van antidepressiva geeft een enorme impuls aan de zeggenschap van het biopsychiatrisch discours omdat het een krachtige ondersteuning is van de aanname dat stemmingsproblemen en geestelijk lijden een biologische verstoring van de hersenen zijn. In de jaren die volgen, begin jaren negentig, viert de biomedische benadering van psychische stoornissen hoogtij (Mutsaers 2006). Maar al snel worden ook de nadelen van deze medicatie zichtbaar. Antidepressiva geven ondanks dat ze door innovatie steeds effectiever worden alleen verlichting van depressieve klachten en bieden geen genezing. Antidepressiva slaan bij een derde van de patiënten niet aan (Mutsaers 2006:245). Het gebruik
gaat
vaak
gepaard
met
(ernstige)
bijwerkingen
en
er
treden
ontwenningsverschijnselen op na het stoppen van gebruik. De medicijnen blijken vooral werkzaam te zijn bij mensen met zware psychische problemen en minder bij milde vormen van depressie.
Maar ondanks deze nadelen heeft de farmaceutische industrie grote financiële
belangen gekregen bij het promoten van de werkzaamheid van antidepressiva, het verbeteren van de medicatie en het verspreiden van biologische beeldvorming ten aanzien van psychische aandoeningen. Depressie wordt door de farmaceutische industrie neergezet als een biologische hersenziekte onafhankelijk van externe factoren. Dehue noemt dit de beeldvorming van depressie als onafhankelijke biologische entiteit waarbij de ziekte depressie zelf de oorzaak is van het persoonlijke leed en geen gevolg is van omstandigheden in het leven. Het beeld van depressie als ziekte die (altijd al) onderbehandeld is en nu met antidepressiva verholpen kan worden, wordt door de industrie bekrachtigd. Volgens Conrad zijn de farmaceutische en biotechnische industrieën een drijvende kracht in het proces van medicalisering (Conrad 2005). Er wordt niet alleen aan de vraag van de consument voldaan maar deze vraag wordt ook gecreëerd door de industrie. In de Verenigde Staten gebeurt dit via consumentenmarketing. In Nederland is reclame voor geneesmiddelen op recept niet toegestaan. Marketing gebeurt door middel van advertenties voor antidepressiva in medische vakliteratuur, voorlichting‐ en bijscholingscampagnes voor huisartsen en psychiaters en door middel van zogenaamde ‘ziektebewustwordingscampagnes’ met voorlichtingwebsites en zelftests. Bij deze laatste vorm van reclame wordt er door middel van symptoomreclame informatie verstrekt over kwalen, om op deze wijze consumenten 19
naar de huisarts te krijgen, die dan specifieke geneesmiddelen voorschrijft. Onlangs toonde het kritische consumentenprogramma Radar nog aan hoe eenvoudig een ziektebeeld in de markt gezet kan worden en het verbod op publieksreclame omzeild kan worden. 4 De onschuldige kwaal ‘winderigheid’ werd door middel van de marketingstrategieën van de farmaceutische industrie gelanceerd. Er werd een zelftest over winderigheid op internet gezet die door 2000 mensen werd ingevuld dezelfde week. Een erkend onderzoeksinstituut (NIPO) stemde in een onderzoek te doen naar winderigheid, waarover een persbericht met de resultaten werd opgesteld voor de media: ‘Een op de vier laat overmatig veel scheten’ werd gekopt. Verschillende media werden bereid gevonden aandacht te geven aan ‘het medisch probleem winderigheid’, en onder apotheken en huisartsenpraktijken mochten zonder problemen informatiebrochures verspreid worden. Dit is een effectieve vorm van medicalisering ten behoeve van het creëren van een farmaceutische afzetmarkt. De snelle opkomst van het middel Viagra is op de zelfde wijze te verklaren. De term impotentie heeft een plaats gekregen in de DSM en is in medische taal hergeformuleerd als ‘erectiestoornis’.
Dehue geeft voorbeelden waarbij ze laat zien hoe wetenschappelijke feiten over
depressie afkomstig van commerciële onderzoeksinstituten, in de media als onomstotelijke feiten worden gepresenteerd. Onzekerheden en tegenstrijdigheden zijn uit de data gefilterd om een helder, voor de leek begrijpelijk verhaal te kunnen publiceren. Iconografie is een belangrijke factor in de overdracht van kennis over depressie. Op voorlichtingswebsites en in biopsychiatrisch voorlichtingsmateriaal worden onderzoeksresultaten over depressie onderbouwd met beelden van hersenscans waarin het verschil tussen een ‘depressief’ brein en een ‘normaal’ brein wordt aangetoond. Hiermee wordt de suggestie gewekt dat de stand van de wetenschap zo ver is dat de psychische gesteldheid van een individu met een eenvoudige scan te bepalen is. Het is problematisch dat de verantwoordelijkheid die deze bedrijven hebben voor hun aandeelhouders vaak veel zwaarder weegt dan de verantwoordelijkheid wat betreft de gezondheid van burgers. De industrie is gebaat bij een biologisch beeld van depressie. Farmaceutische bedrijven lobbyen bij politici en beleidmakers voor toestemming om meer informatie te kunnen verstrekken aan de patiënt, via directe reclame aan de consument (Dehue 2008: 99).
4
http://www.trosradar.nl/index.php?id=artikel_detail&tx_ttnews%5Btt_news%5D=28040&tx_ttnewsba ckPid%5D=nieuws&cHash=2804
20
2.2.3 Commercialisering van wetenschap Commercialisering van wetenschap is ook een bepalende factor in de herdefiniëring van depressie als biologische hersenziekte. De grenzen van de publieke en private onderzoeksector zijn vaag en van een gedistantieerde wetenschapsbeoefening is geen sprake. Dehue betoogt dat onderzoek waarmee omzet behaald kan worden in hoge mate de onderzoeksagenda bepaalt. Het blijkt dat het voortbestaan van onafhankelijke biomedische onderzoeksinstituten voor een groot deel afhangt van de opdrachten uit het bedrijfsleven. Dehue laat zien hoe de commercialisering van de wetenschap de onderzoekspraktijk bederft en dat er vooral onderzoeken gedaan worden die gericht zijn op de bevestiging van de aanname dat depressie een biologische oorzaak heeft en op het aantonen van de werkzaamheid van psychofarmaca (Dehue 2008: 110). Marktdenken is onderdeel geworden van het biomedisch wetenschappelijk onderzoeksterrein. De overheid stimuleert de commercialisering van wetenschap ter bevordering van kennis over depressie. Zij investeerde in 2006 geld in het ‘Topinstituut Farma’ waarin universitaire onderzoekers samenwerken met de farmaceutische industrie. Er kan gesproken worden van één ‘farmaceutisch‐ wetenschappelijk complex’ (Idib.: 113). Het Britisch Medical Journal wijdde in juni 2003 een artikel aan deze problematiek. Artsen in Zweden deden onderzoek naar gepubliceerde en ongepubliceerde studies over antidepressiva. Uit hun analyse blijkt dat de onderzoeken waarbij de werkzaamheid van het antidepressivum wel wordt aangetoond bijna altijd worden gepubliceerd (19 van de 21 studies met positief effect). Studies waarbij het medicijn niet beter presteerde werden veel minder vaak gepubliceerd (6 van de 21 studies zonder resultaat). Daarbij bleek dat de resultaten van de medicatiestudies niet objectief gepresenteerd werden. In de meeste gevallen werden alleen de meest gunstige uitkomsten gepresenteerd (Slob 2004: 74). Het Randomised Controlled Trial (RCT) is een experiment dat geldt als gouden standaard voor het onderzoek naar depressie en psychofarmaca. Dehue beargumenteert aan de hand van de geschiedenis van het experiment dat de methode niet neutraal is maar specifieke maatschappelijke vooronderstellingen van individualisme, doelmatigheid en onpersoonlijke procedures bevat ten aanzien van depressie en de mens. Met de RCT wordt op een willekeurig geselecteerde groep mensen medicatie getest. Mensen in kunstmatige groepen onderzoeken bevat de vooronderstelling dat het onderzochte probleem geen probleem in context is maar een onafhankelijke entiteit, die in het individu huist. Ditzelfde geldt voor de nadruk op doelmatigheid en het isoleren van oorzakelijke variabele en het vergelijken van 21
groepsgemiddelden (Dehue 2008: 153). Depressie wordt in de RTC’s beschouwd als een geïsoleerde variabele in de hersenen van een individu dat losstaat van exogene factoren. De onpersoonlijke procedure in het testen van antidepressiva negeert het belang van de subjectieve betekenisgeving van de patiënt, de behandelaar en de sociale omgeving en het belang van de interactie tussen behandelaar en patiënt. Dehue zegt niet dat de RCT onwetenschappelijk is maar de feiten die voorgebracht worden met dit instrument zijn op aannames en tradities gebaseerd die verder bevestigd worden: de biologische opvattingen over de stoornis depressie. Dezelfde waarden van individualisme, doelmatigheid en onpersoonlijke procedures zijn onderdeel geworden van de uitdijende psychiatrische diagnostiek en de aanpak van psychische problemen van mensen (Idib.: 242).
2.2.4 Het lichaam als oorzaak van lijden Door de hierboven beschreven ontwikkelingen in de psychiatrie, de wetenschap en in de farmaceutische industrie is het biomedisch paradigma dominant geworden en zijn stemmingsklachten steeds verder gemedicaliseerd. De biologische beeldvorming betekent dat stemmingsklachten betekenis krijgen als lichamelijk probleem, gesitueerd in het lichaam. Daardoor worden deze klachten niet langer gezien als een geestelijke en emotionele beleving. Ter Borg (1997) wijst ook op het verband tussen medicalisering en het lichamelijk maken van allerlei klachten. Hij wijst erop in het kader van de toegenomen medische consumptie, veel onbehagen lichamelijk wordt gedefinieerd (Ter Borg e.a. 1997: 18). Ter Borg neemt een trend waar van toename van materialisme. Dit betekent dat het materiële als meer reëel wordt ervaren dan het geestelijke. Voor ongemakken, stemmingsklachten en emotionele pijn worden ook systematische materiële oorzaken aangewezen. ‘God straft ons niet met een vreselijke ziekte. Onze pijn en pijntjes duiden op een hapering in de machinerie. Dit geldt al sinds Descartes in toenemende mate voor ons lichamelijk lijden, maar in de laatmoderne tijd wordt ook het dualisme tussen lichaam en geest steeds verder teruggedrongen. Ook al lukt het niet het geestelijke restloos tot het lichaam te herleiden, toch worden verklaringen voor geestelijk lijden steeds meer (en vaak ook: uitsluitend) in de machinerie gezocht. De opkomst van de biologische psychiatrie is hiervoor indicatief’ (Ter Borg e.a. 1997: 19). Volgens Ter Borg is de geneeskunde, dankzij de enorme successen, de hedendaagse verlosser van het menselijk lijden. De medische wetenschap heeft een duidelijke belofte, het overwinnen van gebrek, ook gebrek aan levensvreugde. Mensen hoeven niet meer lijdzaam te aanvaarden, maar kunnen overwinnen. Lijden is onaanvaardbaar geworden (Idib.). 22
Het materialisme waar Ter Borg op wijst is ook te zien in de betekenisgeving volgens Dehue, in wat zij het entiteitmodel van depressie noemt. Depressie is geen ontastbaar geestelijk probleem, maar een neurobiologische ziekte gevestigd in het brein van de mens. Stemmingsklachten zijn lichamelijke symptomen van deze ziekte. De ziektenaam depressie, die verwijst naar een hypothetische cluster symptomen in de DSM IV, heeft de betekenis van een onafhankelijke hersenziekte met een neurobiologische entiteit. Het entiteitmodel van depressie heeft zich volgens Dehue verspreid via de DSM toen het taalgebruik van de psychiatrie gestandaardiseerd werd. De standaardisatie heeft er voor gezorgd dat gecompliceerde individuele levensproblematiek van mensen zich steeds meer laten definiëren in een verzameling afzonderlijke stoornissen. De nieuwe betekenis maakt volgens Dehue dat de ziekte depressie zelf niet langer betekenis krijgt als gevolg, maar als oorzaak. Depressie is zogenaamd geobjectificeerd. Het gestandaardiseerde diagnostische taalgebruik heeft depersonalisatie en rationalisatie van geestelijk lijden bewerkstelligd. Niet de mens met zijn geestelijke lijden wordt geholpen, maar het defect van de machinerie wordt gerepareerd. Gevolg is dat de klinische praktijk veel meer gericht is op effectieve en snelle bestrijding van de gediagnosticeerde stoornis. De mens met zijn unieke vorm van lijden is gestandaardiseerd door het een categorisch ziektelabel te geven waarbij een gestandaardiseerde behandeling past. Van diepgravende langdurige psychotherapie waarin de unieke vorm van lijden van een persoon aandacht krijgt is nauwelijks sprake meer. In deze paragraaf heb ik laten zien hoe depressie als medische conditie ontstaan in. Door ontwikkelingen binnen de wetenschap, geneeskunde en psychiatrie, de farmaceutische industrie en de politiek is de biomedische benadering van depressie dominant geworden. Volgens Dehue (2008) worden stemmingsklachten gedefinieerd als medisch probleem dat behandeld moet worden. Een belangrijk gevolg van medicalisering voor de betekenis van stemmingsklachten in onze samenleving is de lichamelijke definiëring van deze klachten. De problemen krijgen niet langer op emotioneel en geestelijk niveau maar op lichamelijk niveau betekenis. De ziekte depressie wordt veroorzaakt door een biochemische entiteit in het brein. Door de definiëring van stemmingsklachten en depressie als biologische defect in het lichaam worden de problemen geïndividualiseerd. Het individu moet veranderen, en niet de sociale omstandigheden en de maatschappij.
Dat de stoornissen in de DSM blijven uitbreiden en er steeds meer mensen een
diagnose depressie krijgen en antidepressiva gebruiken is zeker. Daarmee weten we echter nog niet wat de betekenis hiervan is in het dagelijkse leven is. Is de biomedische denkstijl 23
werkelijk zo sterk doorgedrongen in het dagelijkse bestaan, dat mensen stemmingsklachten als puur lichamelijk probleem zijn gaan zien, dat behandeld moet worden (met medicatie)? Wordt depressie begrepen als oorzakelijke biochemische entiteit? Wordt er echt niet meer gekeken naar de context en omstandigheden van het leven? 2.3 REGULERING VAN HET INDIVIDU Het biologische beeld van depressie is ook bij de overheid gangbaar. Overheidsbeleid voor depressie wordt gemaakt vanuit de representatie van depressie als onderbehandelde biologische ziekte die bestreden moet worden. In overheidsrapporten over de stand van de Nederlandse geestelijke gezondheid worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van de bestrijding van depressie. Het Trimbos Instituut 5 is in Nederland actief met een scala aan activiteiten ten behoeve van de depressiebestrijding: ‘Doorbraakproject Depressie’, ‘Het Landelijk Depressie Initiatief’, en ‘Het Landelijk Basisprogramma Depressie’. Een belangrijke reden voor de depressiebestrijding zijn de hoge kosten die gemoeid gaan met de psychische problemen van de bevolking. Bij overheidsinstanties is de nadruk komen te liggen op preventie en vroege tracering van depressieve klachten. Hierin is binnen de geneeskunde de tendens zichtbaar van een klachtgeoriënteerde praktijk tot een zorgpraktijk die gericht is op opsporing en preventie van risico’s (Horstman e.a. 1999: 83). Preventieve geneeskunde is niet gericht op een acute klacht, maar op het verkleinen van risico’s om een klacht te ontwikkelen. Huisartsen worden bijgeschoold in het vroegtijdig herkennen van depressie en instellingen voor de geestelijke gezondheidzorg faciliteren in cursussen ter bevordering van de geestelijke gezondheid. Binnen het verzekeringswezen is de preventieve denkstijl overgenomen. Sinds begin 2009 worden therapieën om depressie te voorkomen volledig gedekt door de ziektekostenverzekeraar.
Het scala aan beschikbare interventies is talrijk, zo zijn er cursussen met titels als
‘Kleur je leven’ en ‘In de put, uit de put’ en behandelingen als psychotherapie, cognitieve therapie, haptonomie, inter‐persoonlijke therapie, et cetera. Boekhandels hebben uitgebreide collecties zelfhulpboeken. Op internet verstrekken websites zoals www.gripopjedip.nl informatie over preventie en bestrijding van depressie (Dehue 2008: 15). Met zelftesten voor depressie op internet kunnen mensen de mogelijke ziekelijkheid 5
Trimbos Instituut. Landelijk Kennisinstituut voor geestelijke gezondheidzorg, verslavingszorg en maatschappelijke zorg.
24
van hun gemoedstoestanden testen. 6 En met online‐coaching is het mogelijk aan je geestelijke gezondheid te werken. 7 Genoeg bewegen, verminderen van stress, positief denken, je grenzen bewaken, zelfreflectie‐ het zijn allemaal zaken die geleerd kunnen worden in depressiepreventiecursussen en waar we eigen verantwoordelijkheid voor dragen.
De
depressie‐
bewustwordingscampagnes
van
de
overheid‐
en
hulpverleningsinstanties dragen de boodschap uit dat ‘geestelijke gezondheid’ iets is waar we aan moeten werken en zelf in de hand hebben. Dehue heeft dit geformuleerd in termen van ‘de plicht het lot in eigen hand te nemen’. De definiëring van depressie als ziekte maakt dat het iedereen kan overkomen, maar dat men wel zelf de plicht heeft dit op te lossen. Geluk en welzijn worden in medische taal vervat als geestelijke gezondheid. Ben je gelukkig dan ben je geestelijk gezond. De kwaliteit van onze gezondheid hebben we zelf in de hand. Waarden als eigen verantwoordelijkheid en persoonlijke maakbaarheid (‘werken aan jezelf’) zijn volgens Dehue eigen aan een geïndividualiseerde neoliberale concurrentiemaatschappij. Het neoliberale marktdenken dat onderdeel is geworden van het biomedisch wetenschappelijk onderzoek 8 resoneert in het biomedische discours, en zodoende op de manier hoe mensen zichzelf zijn komen te zien en zichzelf reguleren. Mensen worden geleerd zich te gedragen als een bedrijf: doelen stellen, informatie verzamelen, op basis daarvan overwogen keuzes maken, risico’s nemen en de balans op maken. Kortom, verantwoordelijk voor onszelf te zijn (Dehue 2008: 236).
2.4.1 De plicht vrij te zijn Het idee van Dehue dat de moderne mens zich gedraagt als een bedrijf is niet nieuw. In Inventing our selves. Psychology, Power and Personhood (1996) problematiseert Nikolas Rose de moderne menselijke subjectiviteit: de wijze waarop de moderne mens zichzelf ziet en begrijpt. Volgens Rose wordt de moderne neoliberale samenleving gekenmerkt door ondernemerschap en worden mensen gereguleerd door de taal en ideeën die met ondernemerschap verband houden (Rose 1996: 154). Rose onderzoekt de processen waaronder dit gereguleerde ideaal van de mens is ontstaan en stelt dat mensen aan zichzelf 6 www.cz.nl/depressie 7 www.psyfit.nl & www.hartenziel.nl 8
Zie p.19 Commercialisering van wetenschap
25
werken in ‘schijnvrijheid’ (Idib.: 2).
Regulering in termen van Rose, gaat niet uitsluitend over politieke macht maar over
alle programma’s, elk beleid, elk voorstel en elke handeling, dat tracht het individu te vormen. Dit is niet louter gericht op het controleren, disciplineren, normaliseren of veranderen maar ook om mensen intelligenter, wijzer, gelukkiger, gezonder, productiever en zelfverzekerder te maken (Rose 1996: 12). De ondernemerschapcultuur kent een politieke waarde doordat het een mensbeeld bekrachtigt dat aansluit bij benadering van ontwikkelde neoliberale democratieën. Burgers zijn geen subjecten met verplichtingen maar autonome individuen met rechten en vrijheid (Idib.: 151). ‘Een beeld van een mens met een reflectieve relatie tot zichzelf, een relatie met het ‘zelf’ als subject, dat je kunt analyseren, waarin je kunt investeren, wat je kunt reguleren. De taal van ondernemerschap en het mensbeeld wat eruit ontstaat, doet aanspraak op de zelfsturende en zelfregulerende capaciteiten van een individu. Hierdoor ontstaat een bijzondere manier van regulatie: niet ten koste van de autonomie van het individu maar juist met behulp van het autonome zelf, regulatie door de vrijheden en aspiraties van individuen’ (Rose in Heerings 2009: 15).
‘De psy’, dat verwijst naar alle wetenschappelijke disciplines, praktijken en technieken die verwant zijn aan de psychologie en psychiatrie en bezig zijn met het begrijpen en zichtbaar maken van de determinanten van het menselijk gedrag, speelt een fundamentele rol in de ontwikkeling van een zelfregulerend individu (Idib.: 11). In de therapeutische praktijk worden mensen niet alleen geholpen en gereguleerd tegelijkertijd, maar worden mensen geleerd zichzelf te bevrijden, zichzelf te overtreffen, en succesvol en presterend te worden. Precies zoals het mensbeeld van ‘de psy’ voorstaat. De kernidealen ten aanzien van het individu bevat een psychologie die ons aanzet tot eigenwaarde, zelfrealisatie en zelfvoldoening in het alledaagse bestaan (Idib.:4). De menselijke norm die door ‘de psy’ gesteld wordt: autonoom, vrij, ondernemend, presterend, excellerend en voldaan, worden in de therapeutische praktijk nagestreefd. ‘Become hole, become what you want, become yourself: the individual is to become, as is where an entrepreneur of itself, seeking to maximise its own powers, its own happiness, its own quality of life, true enhancing its autonomy, and to instrumentalise its own autonomous choices in serve of its lifestyle. The self is to 26
style its life through acts of choice, it is to seek expert assistant. On the territory of the therapeutic, the conduct of everyday existence is recast as a series of manageable problems to be understood and resolved by technical adjustment in relation to the norm of the autonomous self aspiring to self‐ possession and happiness’(Idib.: 158). Het huidige ‘regime van het zelf’ is gebaseerd op het bestaan van een algemene normativiteit die door ‘de psy’ is vastgesteld. Maar de norm die gesteld wordt ten aanzien van het menselijke gedrag is geen biologisch feit, maar komt ook tot stand uit de politieke en sociale afwegingen, dat gericht is op het goed functioneren van de samenleving. De ondernemerschapcultuur heeft invloed op de politieke overwegingen van waaruit instanties en bedrijven ontstaan die ondernemerschap op bedrijfsmatig en individueel niveau reguleren. Rose zegt dat mensen zichzelf zijn gaan herkennen als subjecten van vrijheid. Maar hij stelt dat deze vrijheid een gereguleerde vorm is die in dienst staat van het functioneren van de neoliberale maatschappij, waar mensen op hoog niveau moeten presteren en produceren. Om naar behoren te functioneren in de neoliberale samenleving moet iemand dus werken aan zichzelf. Volgens Rose wordt mensen geleerd dat aan jezelf werken de enige vorm is om geluk te vinden en vrij te zijn. Daarmee leven wij in ‘schijnvrijheid’. Volgens Rose is de hoge mate van zelfregulering, autonomie en vrijheid die neergezet worden als de belichaming van de verworven vrijheid van de moderne mens niet een antithese van politieke macht, maar in feite een geraffineerde en hoog ontwikkelde vorm van politieke macht over de menselijke subjectiviteit. De argumentatie van Rose toegepast op depressie maakt van depressie gedrag dat problematisch is geworden in de huidige neoliberale samenleving: een samenleving die functioneert bij de gratie van autonome en presterende burgers. Via de autoriteit van ‘de psy’ wordt depressief gedrag geproblematiseerd om het te kunnen reguleren naar de wenselijke functionele gedragsnorm. Mensen leren stemmingsklachten herkennen als problematisch, in navolging van de norm die gesteld is door ‘de psy’ zelf. Van de deskundigheid van ‘de psy’ wordt vervolgens dankbaar gebruik gemaakt om zo functioneel en productief mogelijk te kunnen leven. Het probleem is niet dat dit gebeurt, maar vooral het ontbreken van ruimte voor kritische reflectie op deze problematisering en het huidige ‘regime van het zelf’, maakt het problematisch volgens Rose. Omdat het geen vrijheid is, maar een verplichting om vrij te zijn.
27
Nadat de mens zichzelf is komen te begrijpen als psychologisch wezen in de 20e eeuw, is hij in de 21e eeuw zichzelf steeds meer als biologisch wezen gaan zien, stelt Rose in zijn laatste boek The politics of Life Itself: Biomedicine, Power and Subjectivity in the Twenty‐ First Century (2007). De somatisering van het zelfbegrip heeft er toe geleid dat mensen hun gedachten, wensen, emoties en gedrag, ofwel de geest die voorheen onderdeel uitmaakte van onze psychologie, nu gesitueerd zien in het lichaam zelf, of in een specifiek orgaan: het brein (Rose 2007: 188). Ter Borg (1997) noemt dit de materialisering van het geestelijke. 9 Rose stelt dat mensen ‘neurochemical selves’ zijn geworden en dat het biologische zelfbegrip tot andere manieren leidt waarop mensen gereguleerd kunnen worden en zichzelf reguleren (Rose 2007). Gedrag wordt begrepen als een neurochemisch proces in het individu en niet als gevolg van gebeurtenissen in het leven: op school, op werk of thuis. Dehue en Rose wijzen beiden op het decontextualiserende effect van biologisering van het mensbeeld en de toenemende individualisering die daarmee gepaard gaat. Dit schept nieuwe verplichtingen en verantwoordelijkheden voor de mens: ‘In the field of heath, the active and responsible citizen must engage in a constant monitoring of health, a constant work of modulation, adjustment, improvement in response to the changing requirement to the practises of his of her mode of everyday life. (…) The person educated by disease awareness campaigns, understanding him of herself at least in part in neurochemical terms, in conscientious alliance with healthcare professionals, and by means of niche‐ marketed pharmaceuticals, is to take control of these modulations in the name of maximizing his or her potential, recovering his of her self, shaping the self in fashioning a life (Idib.: 223). Een belangrijk element van een biologisch zelfbegrip is dat interventies, zoals psychofarmaca bij depressie, niet gericht zijn op het genezen van ziekte of het normaliseren van afwijkingen, maar op het verbeteren van het biologische zelf. Dat het gaat om verbeteren van het zelf is verhuld doordat psychofarmaca impliciet bepaalde opvattingen bevatten over wat de mens zou moeten zijn. Het gebruik van deze middelen wordt niet ervaren als een manier om zichzelf te overtreffen maar als een manier om dichter bij ons ‘werkelijke en natuurlijke zelf’ te komen (Rose 2007: 222). De biochemische denkstijl maakt normaliteit zelf tot object van modificatie. Het neurochemisch zelfbegrip en de uitbreiding van mogelijke interventies op 9
Zie p. 21
28
het lichaam spelen een belangrijke rol in de wijze waarop menselijke gedrag wordt gereguleerd door anderen, en door onszelf. Mensen kunnen hierdoor gereguleerd worden op een wijze die steeds verder afwijkt van hun oorspronkelijke zelf. Het zelfbeeld van de mens wordt steeds maakbaarder op individueel niveau, zoals ook Dehue stelt in de betekenis van depressie met het entiteitmodel (Dehue 2008).
De zeggenschap van ‘de psy’ neemt toe omdat de mogelijkheden tot regulatie zich niet langer beperken tot het psychologisch veld maar aanzienlijk uitgebreid worden met het veld van de menselijke biologie. De grenzen van maakbaarheid zijn niet langer beperkt door de biologie van het lichaam maar wordt juist uitgebreid ermee, door de geavanceerde technieken die de wetenschap ontwikkeld heeft om de mensen op niveau van moleculen, cellen en genen te vormen en te verbeteren. Het ingrijpen met psychofarmaca op het menselijk gedrag hoeft an sich niet problematisch te zijn. Waar Dehue (2008) en Rose (1996, 2007) op wijzen is dat dit niet in vrijheid en openheid gebeurt. Een democratisch debat over de wenselijkheid van deze wijze waarop mensen gereguleerd worden overstijgt de talige werkelijkheid van ziekte en gezondheid in onze samenleving nauwelijks waardoor er niet kritisch gereflecteerd kan worden op de invloed van ‘de psy’ (Heerings 2009: 17). Volgens Rose en Dehue worden mensen op het meest intieme niveau gereguleerd. Emoties, stemmingen, wensen, en gedachten worden geproblematiseerd en gereduceerd tot een ‘eenvoudige’ biochemische entiteit in het brein die behandeld moet worden. Levensproblemen zouden worden getransformeerd tot een individueel medisch probleem wat resulteert in toenemende eigen verantwoordelijkheid.
29
2.4 PERSOONLIJKE BELEVING VAN DEPRESSIE In de vorige paragraaf heb ik behandeld hoe structurele aspecten in een samenleving zoals politiek, wetenschap en de marktwerking van invloed zijn op hoe mensen gereguleerd worden en wat als ‘normaal’ en ‘abnormaal’ en ‘ziek’ en ‘gezond’ beschouwd wordt. Rose (1997, 2007) en Dehue (2008) leggen beiden in hun benadering sterk het accent op de wijze waarop invloed vanuit grotere maatschappelijke structuren wordt uitgeoefend op de sociale werkelijkheid van mensen. In deze paragraaf zal ik niet vanuit het structurele perspectief maar vanuit het perspectief van het individu de betekenis van depressie behandelen, en daarmee ingaan op de persoonlijke beleving van depressie. 2.4.1 Interpretatie vormt beleving Medisch antropologisch onderzoek naar de beleving van ziekte wijst uit dat de beleving van symptomen sterk wordt bepaald door de culturele interpretaties die er aan symptomen gegeven worden (Karp 1996). Kleinman (1980, 1985, 1988) heeft veel onderzoek gedaan naar het verband tussen culturele interpretaties van psychiatrische symptomen en de beleving ervan. ‘Dramatic differences are found across cultures in the social organisation, personal experience, and consequences for such emotions as sadness, grief, and anger, of behaviours such as withdrawal or aggression, and of psychological characteristics such as passivity and helplessness. (…) Dysphoria, even the pervasive loss of pleasure (…) is associated with quite different symptoms of distress and has widely varied the consequences for the sufferer. (… ) Depressive illness and dysphoria are thus not only interpreted differently in non‐Western societies and across cultures: they are constituted as fundamentally different forms of social reality’ (Kleinman 1988: 5). De interpretatie van gevoelens en gedrag, en of het wel of niet als problematisch wordt ervaren, is bepalend voor de beleving ervan. In sommige culturen, zoals Boeddhistische culturen als Sri Lanka, worden zijn de belangrijkste symptomen van depressie zoals een neerslachtige stemming en gebrek aan levensvreugde, niet geproblematiseerd. In veel talen bestaan er zelfs geen equivalenten van angst en depressie (Kleinman 1988). Maar ook wanneer depressieve symptomen wel geproblematiseerd worden en de betekenis van een 30
medische klacht krijgen, bepaalt de specifieke culturele interpretatie de beleving ervan. In China bestaat de diagnose depressie wel maar wordt deze nauwelijks gediagnosticeerd, zegt Kleinman. De ziekte neurasthenie, met een vergelijkbaar cluster symptomen aan depressie (angst, algemene labiliteit, hoofdpijn, rugpijn, verdriet, prikkelbaarheid, slapeloosheid, slechte eetlust en een laag libido) wordt echter wel regelmatig gediagnosticeerd. Neurasthenie verwijst naar een neurologische afwijking en niet naar een psychische ziekte, iets dat in China een enorm stigma bevat. De keuze voor de diagnose neurasthenie komt door de stigmatiserende consequenties van depressie voor het individu en de familie. Dezelfde symptomen worden dus op een verschillende manier geïnterpreteerd en gelabeld, waarmee de consequenties voor het individu verschillend zijn. Mensen kunnen praktisch dezelfde klachten ervaren maar toch een totaal verschillende beleving hebben ( Kleinman in Karp 1996:172). 2.4.2 Depressienarratieven Er wordt veel onderzoek naar depressie gedaan, voornamelijk binnen het veld van de psychologie. De meerderheid van de onderzoeken naar depressie hanteert een outsiders perspective. Onderzoek met deze invalshoek benadert depressie als een ‘objectieve’ ziekte met symptomen die behandeld moeten worden. Er wordt in deze benadering niet gekeken naar de persoonlijke beleving van mensen zelf (Schreiber & Hartrick 2002: 92). De persoonlijke beleving van depressie is relatief gezien een onderbelicht onderwerp (Kangas 2001).
De socioloog David Karp (1996) heeft een van de meest uitgebreide studies gedaan
naar de persoonlijke beleving van depressie. Karp onderzoekt aan de hand van vijftig ziekteverhalen de ervaringen van Amerikanen die lijden aan depressie in ‘Speaking of Sadness. Depression, disconnection, and the meaning of illness’. De term depressie wordt door Karp als een procesmatig en dynamisch begrip gebruikt. Hij legt de nadruk op hoe er betekenis gegeven wordt aan de depressieve ervaringen gedurende het doorlopen van een ‘depressiecarrière’. Het blijkt dat interpretaties van de ervaringen met depressie voortdurend veranderen en mensen door een reeks aan identiteitstransformaties heengaan (Karp 1996: 55). Karp beschrijft vier carrièrefasen: 1) een fase met ondefinieerbare negatieve gevoelens, 2) een fase van besef dat de gevoelens niet alleen toegeschreven kunnen worden aan externe omstandigheden maar iets persoonlijks zijn, 3) een crisisfase met de stap naar professionele hulp waarbij de klinische diagnose depressie gesteld wordt, 4) de laatste fase waarin de persoon zich een ziekte‐identiteit toe‐eigent (Karp 1996: 57). Hij 31
laat zien dat het ‘carrièreverloop’ en de betekenisgeving in bepaalde fasen van het ziekteproces culturele patronen bevatten. De ziekteverhalen van mensen die lijden aan depressie geven een veelheid aan informatie over de beleving van depressie, en alles wat mensen doormaken met zichzelf, hulpverleners, instanties, werk, familie en vrienden. Hij beperkt zich niet alleen tot betekenisgeving van mensen die lijden aan depressie maar betrekt de sociale context in het onderzoek door middel van de ervaringen en opvattingen van familie en vrienden. Zijn gedachte is dat de aard van de cultuur en de persoonlijke diepste gedachten, gevoelens en verstoorde gevoelens die depressie genoemd worden, onafscheidelijk zijn (Karp 1996: 167). Karp probeert vanuit de data uit de verhalen een culturele verklaring te geven voor de epidemische vormen die depressie aanneemt in de VS. Hij formuleert drie pijlers van de moderne maatschappij die de persoonlijke verstoring die wij depressie noemen, veroorzaken: ‘Medicalisering + Sociale onthechting + Postmoderniteit = Persoonlijke verstoring’ (Idib.). Uit deze studie blijkt dat de medicalisering van emotionele problemen in de VS bijzonder sterk ontwikkeld is en grotendeels bepalend voor de persoonlijke beleving van depressie. Het biomedische paradigma is daar zeer dominant. Karp uit zich bijzonder kritisch over de macht van professionals. Professionals conditioneren het ‘juiste’ patiëntengedrag en de acceptatie van de biomedische visie bij mensen met emotionele problemen die zoeken naar de betekenis van hun leed. Karp zegt over dit process: ‘ [it is] an ongoing struggle between professionals and lay definitions of illness, reality, and self (…) the behaviours of persons of ‘post‐industrial’ society are dominated by ‘experts’ (Karp 1996:102). De depressieverhalen laten zien dat mensen het biomedische model volledig overnemen in interactie met de hulpverlening, maar dat het falen van de behandeling uiteindelijk zorgt voor een kritischer houding van mensen met depressie ten opzichte van de biomedische benadering. Het biomedische verklaringsmodel blijkt uiteindelijk ontoereikend voor het begrip van depressie in het persoonlijke leven: ‘biographies littered with failures’ (Karp in Kangas 2001: 89). De sociale onthechting beschrijft hij aan de hand van twee fundamentele sociale verbindingen: werk en liefde. Aan de hand van de hoge werkloosheid en onzekerheid op de arbeidsmarkt, en de grote getale Amerikanen die het huwelijk verbreken illustreert Karp de toegenomen onzekerheid op het gebied van sociale verbondenheid. Met postmoderniteit doelt hij op de voortdurende sociale veranderingen waar mensen mee te maken hebben en de complexiteit van de maatschappij die ‘ontologische onzekerheid’ teweegbrengt in mensen (Karp 1996: 186). 32
De dominantie van het biomedische model komt ook sterk tot uiting in het Canadese onderzoek van Schreiber & Hartrick (2002): ‘Keeping it together: How woman use the Biomedical Explanatory Model to manage the stigma of depression’. De betekenis van depressie ontwikkelt en verandert steeds als gevolg van nieuwe ervaringen, interacties en informatie over depressie. De biomedische input blijkt dusdanig sterk dat het BEM 10 het meest dominante verklaringsmodel is dat overblijft. De volledige adaptie aan het BEM blijkt voor deze vrouwen een effectieve manier om het stigma van depressie te hanteren. Maar er worden drie onvoorziene effecten genoemd van het BEM. Ten eerste krijgt depressie betekenis als een biochemisch probleem dat buiten de persoonlijke controle ligt, waardoor de vrouwen volledig overgeleverd zijn aan biomedisch ingrijpen.
Ten tweede wordt de betekenis van depressie geobjectifiseerd. Dit maakt dat de
vrouwen een outsiders perspectief ten aanzien van hun eigen depressie ontwikkelen, waarmee het emotionele leed wordt gereduceerd tot zichtbare en definieerbare lichamelijke symptomen die behandeling behoeven. Het BEM laat geen ruimte voor insiders subjective experience. Betekenisvolle psychologische, situationele en relationele factoren verliezen alle betekenis en de complexiteit van de depressieve klachten worden gereduceerd tot een louter biochemisch defect. Het resultaat is dat de aandacht volledig wordt gericht op het vinden van de juiste medicatie.
Een laatste onvoorzien effect is dat het biomedische model alternatieve verklaringen
uitsluit. Depressie wordt gedecontextualiseerd en situationele factoren worden als irrelevant beschouwd. Traumatische gebeurtenissen in het leven worden niet in verband gebracht met de depressieve problemen. ´It seemed that the woman consciously turned away from exploring the complex web of depression that was revealed through her story and toward the more concise and concrete BEM. In essence the adoption of the BEM decontextualised the depression and rendered the situational factors of her depression story as irrelevant’ (Schreiber & Hartrick 2002: 101).
‘In essence, the woman used the BEM in a way that reduces the multidimensionality of the depression experience to a single (biochemical) phenomenon. (…) Consequently, there was a decreased possibility for a more comprehensive
10
Biomedical Explanatory Model
33
explanation of depression. In addition, the BEM obscured the possibility of understanding depression as a relational phenomenon’ (Idib.: 103). Onderzoek naar depressiebeleving in Finland van de socioloog Ilka Kangas (2001) wijst uit dat het biomedische model veel minder dominant is in Finland dan in de Verenigde Staten en Canada. Kangas onderscheidt drie verklaringsmodellen die mensen met depressie hanteren: psychodynamisch, sociaal en biologisch. Het psychodynamische verklaringsmodel is het sterkste. In dit model onderscheidt Kangas drie verhaallijnen: moeilijke ervaringen in vroege jeugd en adolescentie, rolconflicten in volwassen privé‐ en werkleven en overbelasting en tenslotte zware levensgebeurtenissen en verlies in het volwassen leven. Sociale factoren zijn eenzaamheid en het gevoel er niet bij te horen. Deze factoren worden gepresenteerd als oorzaak en gevolg. De biomedische verklaringen vormen een onderdeel van de betekenisgeving. Vooral de voorstelling van depressie als een probleem van neurotransmitters in het brein is populair (Kangas 2001: 88). Er wordt verder ook wel gesproken over de biologische aanleg voor depressie. Maar om depressief te worden zijn er altijd andere factoren betrokken die leiden tot het ontstaan van depressie.
Kangas typeert de betekenisgeving als holistisch, omdat in de narratieven altijd verschillende verklaringmodellen en verhaallijnen gecombineerd worden. Kangas,net als Karp, benadrukt dat mensen met depressie een complex proces van betekenisgeving doormaken.Om depressie te begrijpen wordt er binnen de vele interpretaties die de cultureel gedeelde kennis biedt, gezocht om hiermee de persoonlijke ervaringen te vergelijken. Er is sprake van een voortdurende herschikking van kennis in de zoektocht naar een persoonlijke betekenis. De betekenissen die het meeste van toepassing zijn op het leed in het individuele en sociale leven worden toegeëigend. ‘Lay theories, perceptions and explanations of depression are constructed and negotiated in an increasingly plural end complex environment of knowledge’ (Kangas 2001: 89). ‘Making sense of illness thus involves reflection both of individual experiences and of social consequences and cultural constructions of the issue’ (Idib: 77). De persoonlijke betekenis van depressie is niet die van een biologische ziekte, maar van een alomvattend persoonlijk probleem waarbij slechts een perspectief niet genoeg is om de depressie te begrijpen. In de Nederlandse sociologische studie van Mustaers en Westerbeek (2009) ‘Depression Narratives: How the self became a problem’ wordt aan de hand van tien 34
gepubliceerde autobiografische depressieverhalen van Nederlandse, Engelse en Amerikaanse auteurs de subjectieve betekenisgeving van depressieve personen onderzocht. Net zoals bij Karp en Kangas staat het proces van betekenisgeving centraal. De autobiografen beschrijven hun depressie zowel als oorzaak en als gevolg (Mutsaers 2009: 47). Het proces van betekenisgeving begint met de interpretatie van de eerste ervaringen van stemmingsklachten als een externe ziekte en wordt weergegeven als een monster van buitenaf, oncontroleerbaar en beangstigend. Ook uit dit onderzoek blijkt dat de biomedische verklaring van depressie als een chemische onbalans ontoereikend is voor persoonlijk begrip van depressie. Voor begrip van de depressieve problemen blijkt een herschrijving van het levensverhaal, zelfonderzoek en nieuwe levensperspectieven nodig. In de eindfase van het beschreven proces wordt depressie meer als onderdeel van het zelf gezien, wat enkel door acceptatie ontdaan kan worden van de destructieve kracht (Idib.). Stigmatiserende opvattingen over mensen met depressie die genoemd worden zijn: mensen met depressie zijn zwak van wil (karakterzwakte) en ontberen doorzettingsvermogen en depressie is een soort van verkoudheid van de ziel en een ingebeeld luxeprobleem van verwende consumenten. Net zoals bij het onderzoek van Schreiber en Hartrick (2001) geldt voor sommige mensen dat zij beter met de effecten van een stigma kunnen omgaan door het (gedeeltelijk) aannemen van een biomedische verklaring en het gebruik van antidepressiva. Maar er blijkt toch een sfeer van morele veroordeling om het gebruik van antidepressiva heen hangen: pillen zijn voor aanstellers. Uit de zojuist besproken depressienarratieven blijkt dat depressiebetekenisgeving een proces is waar mensen zoeken naar een persoonlijk begrip van hun problemen. In de VS en Canada is de biomedische benadering dominant. De effecten van een dominant biomedisch model worden beschreven in het onderzoek kan Schrieber en Hartrick (2002): objectificatie van depressie, biologisch determinisme, reductie van depressie tot behandelbare somatische symptomen, decontextualisatie en uitsluiten van andere verklaringsmodellen. Deze effecten komen sterk overeen met het entiteitmodel van Dehue. Meestal is een louter biomedische benadering echter ontoereikend voor een zinvol persoonlijk begrip van depressie. In de persoonlijke betekenisgeving worden verschillende verklaringsmodellen gecombineerd. Depressie wordt beleefd als persoonlijk probleem dat niet losstaat van situationele, contextuele en sociale factoren. Depressie is alomvattend en de impact van de ervaring met depressie is groot. Begrip ervan vergt een complexe zoektocht in het persoonlijke leven naar zinvolle betekenissen. Betekenisgeving is niet statisch. Het verandert 35
en transformeert voortdurend door nieuwe ervaringen, interacties en kennis. De gecompliceerde zoektocht die mensen doorgaan naar de betekenis vormt een belangrijk onderdeel van de beleving van depressie. 2.5 CONCLUSIE Ziekte en gezondheid zijn geen vaststaande biologische feiten, maar sociale constructies die tot stand komen en voortdurend transformeren in sociale praktijken. Ik heb behandeld hoe door de toegenomen macht van het biomedisch paradigma en politieke en sociale processen, het biomedisch discours dominant is geworden en depressie de betekenis heeft gekregen van een biomedisch probleem.
Dehue en Rose benadrukken beiden dat de sociale werkelijkheid grotendeels
bepaald wordt door de maatschappelijke structuren en processen. Depressie is vanuit deze visie een culturele interpretatie van gedrag dat problematisch wordt gevonden in de neoliberale samenleving. De medische betekenis die er aan depressie gegeven wordt werkt als instrument om afwijkend gedrag te normaliseren. Mensen zijn niet volledig vrij maar worden via de idealen van vrijheid, autonomie, zelfverwezenlijking en eigen verantwoordelijkheid gereguleerd naar een mensbeeld dat maakbaar en controleerbaar is. Volgens Dehue is de betekenis van depressie verschoven van het psychodynamische model naar het entiteitmodel.
Figuur 3: Twee modellen van depressie Dehue (2008)
Psychodynamisch model
Entiteitmodel
Causaliteit
Depressie is gevolg
Depressie is oorzaak
Verzamelnaam
Entiteit
Onverwerkte ervaringen
Neurobiologisch: genen en hormonen
Relatie omgeving
Defect in brein
Voor ieder individu een unieke vorm van lijden
Gestandaardiseerde vorm van lijden, verdeling binnen populatie
Lijden onderdeel leven
Lijden onaanvaardbaar
Begrip in context
Diagnostische standaarden
Relatie veranderen
Brein manipuleren
Oorzaak
Kenmerken
Benadering
36
Doelstelling
Aanvaarden
Overwinnen
Balans
Productiviteit
Verantwoordelijkheid
Gemeenschap
Individu
Methode
Geduldig
Snel en effectief
Dehue stelt dat de biomedisch betekenissen zoals die bekrachtigd worden in het dominante discours kritiekloos worden overgenomen door burgers. Zij kent zeer weinig agency toe aan mensen. Zij extrapoleert haar bevindingen over de betekenis van depressie in het wetenschappelijk‐farmaceutisch complex, naar de betekenisgeving van burgers, maar heeft niet gekeken of deze betekenissen hetzelfde zijn. Dat de omvang van het aantal mensen dat gediagnosticeerd wordt met depressie toeneemt, en steeds meer mensen antidepressiva gebruiken, kan niet ontkend worden 11 . Daarmee weten we echter nog niet welke betekenissen er aan stemmingsklachten in het alledaagse leven worden toegekend. Van zowel mensen die last hebben van stemmingsklachten, maar ook van mensen die daar geen last van hebben. Hoe zit het met het verband tussen medicalisering en somatisering? Zien mensen hun stemmingsklachten werkelijk als puur lichamelijk probleem dat behandeld moet worden? En wordt depressie gezien als ziekte met een biochemische entiteit, zonder nog belang te hechten aan de omstandigheden in het leven?
Uit onderzoek naar de beleving van depressie blijkt dat mensen die lijden aan
depressie voor begrip van hun problemen niet genoeg hebben aan enkel een medisch perspectief. Depressie wordt beleefd als een persoonlijk levensprobleem dat dermate complex is, dat voor betekenisgeving gebruik wordt gemaakt van zowel medische als psychodynamische en sociale perspectieven. Mensen hebben agency en gebruiken kennis over depressie die van toepassing is op hun persoonlijke ervaring. Mensen kunnen zich op verschillende manieren verhouden tot een dominant discours.
In dit onderzoek zal ik kijken wat de betekenissen van stemmingsklachten in het
dagelijks leven zijn, van zowel mensen die ervaring hebben met klachten als mensen die geen stemmingsklachten of ervaring met depressie hebben. Om het fenomeen depressie te begrijpen is van belang om te weten hoe mensen levensproblemen en stemmingen interpreteren en wat de betekenis van stemmingsklachten en depressie is in het dagelijkse leven. 11
Zie p. 1: Inleiding.
37
2.5.1
Onderzoeksvragen
Op welke wijze krijgen depressieve stemmingsklachten 12 betekenis in het dagelijks leven, buiten een professionele setting?
Hoe resoneert het dominante biomedische discours in het dagelijkse leven?
Uit de theorie komen drie thema’s naar voren die van belang zijn voor begrip van de betekenis van depressie in het alledaagse leven. Aan de hand van deze thema’s heb ik de deelvragen geformuleerd. Medicalisering:
Semmingsklachten geherdefinieerd als medisch probleem
met gerichtheid op medische oplossingen.
Biologisering:
Depressie als neurobiologische entiteit
Individualisering:
Responabilisering en zelfregulering van het individu.
Deelvragen:
Is er sprake van medicalisering van levensproblemen en stemmingsklachten?
Wordt het label depressie begrepen als neurobiologische entiteit?
Wat is de betekenis van antidepressiva
Is er sprake van een responsabilisering van het individu? o
Wordt het individu verantwoordelijk gehouden voor het voorkomen van depressie?
o
Wordt het individu verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan van depressie?
o
Wordt het individu verantwoordelijk gehouden voor het oplossen van depressie?
12
Stemmingsklachten zijn een verwijzing naar de negen depressieve symptomen, zie figuur 2 p.13.
38
3. METHODE Om te onderzoeken hoe stemmingsklachten en depressie betekenis krijgt in het dagelijkse leven maak ik gebruik van de persoonlijke uitingen van mensen in alledaagse interacties en van ziekteverhalen over depressie. Achtereenvolgens zal ik deze twee bronnen bespreken in dit hoofdstuk. 3.1 BETEKENISGEVING IN ALLEDAAGSE INTERACTIE 3.1.1 Het alledaagse discours Met vijfenveertig sociologiestudenten van het derde jaar bachelorvak ‘Verzorging in Praktijk’ (2009) gegeven door twee sociologen, Dr. Christian Bröer en Dr. Rineke van Daalen aan de Universiteit van Amsterdam, is gedurende een semester de alledaagse betekenis van depressie thema van onderzoek geweest. Als onderwijsassistent van dit vak was ik verantwoordelijk voor de voortgang hiervan. De opzet van dit onderzoek is afgeleid van een sociaal constructionistische studie van de twee Amerikaanse onderzoekers Danforth & Navarro (2001), naar de alledaagse betekenis van ADHD ‘Hyper talk: Sampling the social construction of ADHD en everyday language’. Aan de hand van observaties van eenendertig studenten sociale wetenschap hebben Danforth en Navarro de sociale constructie van ADHD in het dagelijkse taalgebruik onderzocht. De studenten hebben gedurende een bepaalde periode alle gesprekken waarin het onderwerp ADHD naar voren kwam geregistreerd, en op deze wijze naturally ocurring data verzameld. Danforth & Navarro gebruikte de observaties van de studenten om een antwoord te kunnen geven op de vraag hoe ADHD in alledaagse situaties geconstrueerd is. Het gaat om gesprekken die over ADHD gevoerd worden ongeacht of de betrokkenen zelf ADHD heeft. Zij slaagde er in vijf subdiscoursen in het ADHD‐ discours te onderscheiden.
De onderzoeksmethode van Danforth & Navarro dient als voorbeeld voor het
onderzoeken van de alledaagse percepties ten aanzien van depressiviteit. Dit is niet eerder in Nederland onderzocht op deze wijze. Zoals bij Berger en Luckmann (1966) gaat het om de alledaagse realiteit. De alledaagse percepties worden onderzocht door de taalhandelingen in het alledaagse leven van niet experts, buiten een klinisch setting. De nadruk in deze scriptie ligt niet op de taal an sich maar op sociaal handelen en de vormgeving van stemmingsklachten in sociale interacties. Alle kennis, inclusief de meest basale alledaagse 39
aannamen komen voort uit sociale interactie. ‘In het alledaagse taalgebruik komen de sociale interacties tot uiting waarin betekenissen worden geproduceerd, geïnternaliseerd, gereïficeerd, benut, weerstaan en getransformeerd’ (Danforth & Navarro 2001: 168). De alledaagse taal geeft niet alleen betekenissen over een bepaald fenomeen weer maar ‘complexe culturele en historisch gesitueerde zeggen(schrijven)‐ doen‐ zijn‐ waarderen‐ geloven‐ combinaties’ (Gee: 1996 in Danforth & Navarro 2001:169). ). Taal is dus niet alleen een reflectie‐ maar ook een constructiedomein van de culturele normen en wordt gekenmerkt door een scheppend vermogen. 3.1.2 De aard van het verzamelde materiaal Voor deze scriptie maak ik gebruik van observatiemateriaal van drieënveertig derdejaars Bachelorstudenten Sociologie en drie docenten. Deze onderzoekers hebben gedurende vier maanden (februari t/m mei 2009) alles wat zich aan hen voordeed aangaande depressie en stemmingsproblemen of mogelijk refereerde aan depressie in hun dagelijkse leven letterlijk genoteerd. Deze natural occuring data zijn een zorgvuldige weergave van de alledaagse interacties betreffende het thema depressie. Om de natural occurance te waarborgen zijn gesprekken over het onderwerp depressie nooit geïnitieerd door de studenten zelf en ook is er niet bewust gezocht naar informatie over depressie. Het aardige van dit materiaal is dat er nauwelijks bias in zit, zoals sociaal wenselijke reacties, of sturing door de interactie met een onderzoeker. De dataset bestaat uit veelal korte gesprekken en opmerkingen waarin ofwel depressie letterlijk wordt genoemd ofwel het uit de context voor de studenten duidelijk is dat het over depressie of stemmingsklachten gaat. Een deel van de gesprekjes zijn in de ‘wandelgangen’ opgevangen; in de trein, de bus of het café bijvoorbeeld. Dit kunnen dus ook gesprekken zijn van voor de studenten onbekende mensen. Een ander deel van het materiaal bestaat uit gesprekken waar de studenten zelf aan deelnemen of bij aanwezig zijn. De studenten participeren in gesprekken over depressie zoals zij dat in hun normale leven ook zouden doen (Danforth & Navarro 2001: 171). Soms was dit niet gemakkelijk voor de onderzoekers. Het bleek dat op het moment dat iemand bewust ‘normaal’ moet doen dit lastig kan zijn. Maar het belangrijkste voor het onderzoek is dat de studenten niet vanuit het onderzoek vragen gingen stellen over de betekenis van depressie, want dit zou de alledaagsheid van de data ‘bevuilen’ en de natural occurance ervan teniet doen. Ook als het onderwerp depressie in de media passeerde is dit als alledaagse waarneming genoteerd om zo een volledige weergave te geven van de alledaagse in‐ en output van dit onderwerp. De onderzoekers zijn geïnstrueerd altijd een notitieboekje bij zich 40
te dragen om zo snel en exact mogelijk de gesprekken te noteren. Naast het letterlijk noteren van de interactie zijn ook de context, sfeer, kenmerk van deelnemers aan het gesprek, duur etc. genoteerd. Dit om zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de interactie die plaatsvond. Dit werd ingevuld op de daarvoor bestemde observatieformulieren; een formulier bestemd voor alledaagse conversaties en een formulier bestemd voor de mediaobservaties (zie bijlage 1. ) Met zesenveertig onderzoekers, 37 vrouwen en 8 mannen, zijn exact honderd observaties van gesprekken en tweeënvijftig bruikbare mediaobservaties verzameld in vier maanden. 13 Per persoon is er minimaal een en maximaal negen fragmenten ingebracht. Het gemiddelde is ongeveer 3 fragmenten per persoon. Meer dan de helft van de studenten heeft meer dan twee fragmenten ingebracht. Figuur 4: Overzicht mediafragmenten 14 Type berichtgeving Interview Nieuwsbericht Column weblog forum Nieuwsreportage Onderzoeksbericht Recensie Soap Informatief blaadje Artikel tijdschrift Quiz Discussieprogramma Reklame Totaal
Totaal 10 9 9 7 5 3 3 2 1 1 1 1 52
3.1.3 Operationalisering Het begrip depressie is breed geoperationaliseerd. Dit omdat we de betekenis van het begrip aan het onderzoeken zijn en dus ons ‘vizier’ zo wijd mogelijk open willen zetten. Onderwerpen zoals ‘een dipje’, ‘niet lekker in je vel zitten’ en een ‘slechte periode’ zijn allemaal indicatoren voor het onderwerp depressie en stemmingsklachten. Daarnaast zijn alle symptomen van depressie en kenmerken met een vergelijkbare betekenis maar anders geformuleerd (niet medisch) meegenomen als indicatoren zoals ‘somber’, ‘verdrietig’, ‘neerslachtig’, ‘moedeloos’, ‘sip’, ‘eenzaam’ etc. De negen symptomen van depressie uit de DSM zijn: 1) neerslachtige stemming, 2) verlies van interesse in activiteiten, 3) 13 Voor schema van het materiaal zie bijlage 1.
41
eetproblemen, 4) slaapproblemenbeen, 5) geagiteerd en rusteloos of geremd, 6) vermoeidheid, 7) gevoelens van waardeloosheid en overmatige schuld, 8) concentratieproblemen, vertraagd denken en besluitloosheid, 9) terugkerende gedacht aan de dood of zelfdoding. De ernstcriteria die staan in de DSM zoals de duur en ernst van de klachten zijn niet meegenomen in de operationalisering. Het gaat er om dat de kenmerken van depressie genoemd worden en hoe deze kenmerken betekenis krijgen in het dagelijkse leven. Dit onderzoek gaat om meer dan klinische interacties en uitingen van mensen die gediagnosticeerd zijn met depressie omdat het er om gaat hoe het dominante discours doorwerkt in het alledaagse leven. Deze methode leent zich bijzonder goed om het proces van medicalisering van stemmingsklachten te onderzoeken.
Bij deze operationalisering gaat het er enkel om dat de term betrekking heeft op een
betekenis vanuit het psychologisch/psychiatrisch discours. Wanneer er zwaar weer op komst is en de Erwin Krol vertelt ons op televisie dat er een depressie aankomt, is dat geen geschikte notitie. Maar als iemand zegt, ’wat een depressievig weer’ is dat wel bruikbaar omdat het woord depressievig afgeleid is van het psychiatrisch discours om vervolgens iets kenbaar te maken over het weer.
Alle observaties zijn opgedaan gedurende de dagelijkse interacties van de derde jaar
bachelorstudenten Sociologie en de docenten aan de Universiteit van Amsterdam. De verzamelde taaluitingen geven een weergave van sociale constructie van depressie in de tekstuele dagelijkse praktijk van derde jaar sociologie studenten aan de Universiteit van Amsterdam (Danforth & Navarro 1998). 3.1.4 Verloop van de dataverzameling De observaties zijn door de studenten op blackboard, de digitale leeromgeving van het vak, geplaatst. Zo werden alle observaties toegankelijk voor alle deelnemers van het vak en werden er digitaal reacties uitgewisseld, tussen docenten en studenten en ook studenten onderling. Er ontstonden er leuke en leerzame uitwisselingen. De studenten hebben hele precieze instructies gekregen betreft het observeren, met ondersteunende literatuur en theorie over het doel van de studie. Verder is tijdens de wekelijkse bijeenkomsten uitgebreid gepraat over de verzamelde observaties en hebben we gezamenlijk geanalyseerd. Dit hebben we gedaan als procedure om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. Zodoende is er een consistente dataset verzameld. Studenten vonden het in beginsel lastig om te bepalen of een interactie relevant is als het gaat op hele terloopse opmerkingen van mensen, zoals een reactie op een somber televisiefragment: ‘wat een depressief verhaal 42
zeg!’. Ook het überhaupt opmerken van zulke uitingen vergt de nodige alertheid en motivatie gedurende de dag omdat het zulke gangbare uitingen zijn. De opmerkzaamheid moet echt geoefend worden. Er werd een keer in een werkgroep door een student gezegd dat het wel erg veel ‘Jip & Janneke taal’ werd als deze opmerkingen zouden worden opgeschreven. Toch kunnen deze terloopse opmerkingen juist heel veel zeggend zijn en zijn dus zeer bruikbaar. Dit hebben we besproken in de werkgroep en geprobeerd de betekenissen uit de tekstfragmenten te halen aan de hand van voorbeelden. Door een beter begrip van de inzichten die opgedaan kunnen worden aan deze ‘Jip & Janneke observaties’ werden studenten meer gemotiveerd toch zo veel mogelijk op te letten en te noteren.
Ondanks de precieze instructies die gegeven zijn aan de onderzoeker kan het toch
zijn dat vanuit in de interpretaties over het doel van het onderzoek er op specifieke dingen gefocust wordt, waardoor bepaalde elementen uit het alledaagse depressiediscours sterker naar voren komen dan anderen. Deze bias zou wel gemakkelijk aan het licht komen omdat de dataset dan eenzijdig zou zijn. Bijvoorbeeld met enkel fragmenten van medische betekenissen zoals over mensen met een diagnose depressie, of juist alleen heel luchtige fragmenten over korte alledaagse dipjes. Toch lijkt het totaal van de verzamelde observaties een goed beeld te geven van de alledaagse interacties. De dataset bestaat uit allerlei verschillende interacties, waarin zowel klinische depressie aan de orde komt als niet medische interpretaties van gedrag en stemmingsklachten. Een andere factor dat de validiteit van het onderzoek aantoont is dat de dataset heel herkenbare situaties en gesprekken weergeven die overeenkomen met de alledaagse ervaringen van ons, studenten en docenten. Het komt overeen met onze alledaagse werkelijkheid. 3.1.5 Ethiek Een belangrijke ethische kwestie in het doen van sociaal wetenschappelijk onderzoek is informed consent, wat betekent dat de deelnemers van het onderzoek op de hoogte geteld worden van de aard en doelstellingen van het onderzoek en instemmen met deelname aan het onderzoek (Bryman 2001: 481). Voor dit type discoursonderzoek kunnen de deelnemers, die met hun gesprekken in informatie voorzien, niet op de hoogte gesteld worden hiervan. Het verzamelde materiaal zou niet meer voldoen aan de criteria van de natural occurance. De waarde van het materiaal bestaat bij de gratie dat mensen niet op de hoogte zijn van de aanwezigheid van een onderzoeker. Voldoen aan de voorwaarden van informed consent is dus niet mogelijk. Wel is het mogelijk de confidentiality te waarborgen, wat wil zeggen dat de gegevens van de deelnemers vertrouwelijk behandeld worden. De namen van de mensen 43
uit de observaties zijn altijd gefingeerd om zo de anonimiteit te waarborgen. Daarnaast is bij aanvang van het onderzoek met de studenten besproken dat alle informatie vertrouwelijk behandeld moet worden en niets buiten de vier muren van het collegelokaal mag komen. Met medestudenten van dit vak kan gepraat worden over het materiaal maar verder niet, om de persoonlijk gevoelige informatie van mensen die voorkomen in de observaties zo veel mogelijk te beschermen. Sommige studenten hebben aangegeven moeite te hebben met het noteren van persoonlijke gesprekken waarin bijvoorbeeld de depressie van een familielid besproken wordt. Er kan op de formulieren namelijk wel ingevuld worden hoe de relatie van de student ten opzichte van de deelnemers van het gesprek is om zo veel mogelijk inzicht te krijgen in de interacties (zie bijlage 1). Daarmee wordt de identiteit van de deelnemer dus ondanks het anonimiseren van de naam bekend. We hebben toen besloten met elkaar dat er ook voor gekozen kan worden de persoonlijke relatie van de student tot de betrokkene niet kenbaar te maken. Maar het kan dus toch zijn dat heel persoonlijke gesprekken minder genoteerd zijn omdat mensen zich daar niet prettig bij hebben gevoeld. Echter het databestand bekeken, blijkt dat beide ‘extremen’ dus de ‘Jip en Janneke observaties’ en de serieuze persoonlijke gesprekken over depressie, onderdeel zijn van het materiaal. Het is een goede weergave van de alledaagse interacties. 3.2 PERSOONLIJKE BETEKENISGEVING VAN DEPRESSIE Het verzamelde materiaal uit het dagelijkse leven is zeer rijk omdat het allerlei soorten fragmenten bevat, van mensen die nooit geconfronteerd zijn met depressie tot aan mensen die zelf depressief zijn geweest en in verschillende situaties en interacties. Om nog dieper in te gaan op de betekenis van depressie in onze samenleving heb ik zelf met mensen gesproken met ervaring met depressie. Via deze depressie‐narratieven heb ik meer inzicht gekregen in hoe cultureel beschikbare kennis over depressie gebruikt en geïnterpreteerd wordt als mensen zelf te maken krijgen met depressiviteit. Omdat de alledaagse fragmenten ook data bevat van mensen die zelf depressief zijn geweest maak ik geen onderscheid tussen deze twee bronnen. De discoursanalyse pas ik toe op het gehele materiaal om inzicht te krijgen op welke wijze mensen kennis over depressie betekenisvol maken in hun dagelijkse bestaan.
44
3.2.1 Werving van respondenten De alledaagse fragmenten zijn verzameld in de sociale omgeving van Sociologie studenten aan de Universiteit van Amsterdam. Aangezien ik ook een student ben heb ik om respondenten te verzamelen voor de interviews gebruik gemaakt van mijn eigen sociale netwerk. De oproep (bijlage 3) heb ik verstuurd aan 195 personen: 135 e‐mailadressen uit mijn persoonlijke adressenbestand van mijn email en 60 e‐mailadressen van studenten en docenten van de Master Medische Antropologie en Sociologie (MAS), met het verzoek dit door te sturen aan vrienden en bekenden. De reacties op mijn oproep heb ik vervolgens beantwoord met een persoonlijke e‐mail waarin ik nader informatie heb ingewonnen over de diagnose, medicatie en ernst van de depressieve klachten. De respondenten hebben allemaal een diagnose depressie gehad, zijn allemaal onder behandeling geweest bij een psycholoog, psychotherapeut of psychiater. Acht van de tien mensen hebben ervaring met het gebruik van antidepressie. Deze criteria heb ik gekozen omdat ik op deze wijze een beeld kan krijgen van het proces van de interpretatie van stemmingsklachten, wat de betekenis van een diagnose is, en wat de invloed van therapeutische interventie op de betekenisgeving van stemmingsklachten is. Eigenlijk waren alle serieuze reacties geschikt voor het onderzoek. Het rondsturen van deze oproep was voor mij oorspronkelijk plan A. Ik had niet verwacht alleen door deze oproep genoeg respondenten te kunnen werven. Maar het tegendeel bleek waar want ik had binnen anderhalve week negen geschikte reacties. Via het ’sneeuwbal effect’ heb ik een respondent gevonden die bevriend was met een van de personen die ik geïnterviewd had. Van de in totaal tien respondenten zijn acht mij viavia bekend. Dus mensen die ik ken, of bij naam ken of ooit kennis mee heb gemaakt. Twee respondenten ken ik niet.
Ik heb de indruk dat het feit dat een groot deel van mijn respondenten mij kennen in
mijn voordeel heeft gewerkt voor de werving. Ik kreeg de indruk dat ze aan mij hun verhaal hebben willen vertellen omdat ik een bekende ben, en mogelijk meer vertrouwen hebben dat de informatie in goede handen is. De meeste mensen zijn academisch opgeleid en weten wat het is om een scriptie te schrijven. Het is een combinatie van begrip voor wat ik aan doen ben, een bepaalde goodwill mij te helpen, vertrouwen in mijn prudentie en de mogelijkheid dit persoonlijke verhaal te kunnen vertellen aan een luisterend oor. 45
Figuur 5: Gegevens respondenten Respondenten
Diagnose
Leeftijd
Hoe lang sinds Medicatie
Chronische
1e diagnose
klachten gebruikt
1. Lennart (m)
Bipolair 2
30‐40
+/‐ 5 jaar
Ja, tijdelijk Ja toen
2. Emily (v)
Depressie
20‐30
+/‐ 12 jaar
Ja, nu nog
Ja
3. Engel (v)
Dysthyme
20‐30
+/‐ 6 jaar
Ja, nu nog
Ja
stoornis/ ADD
4. Laurens (m)
Bipolair 2
20‐30
+/‐ 3 jaar
Nooit
Fase
Depressie
20‐30
+/‐ 4 jaar
Ja, tijdelijk Fase
5.Frederique (v) 6. Stiene(v)
toen Depressie
50‐60
+/‐ 15 jaar
Ja, tijdelijk Fase toen
7. Anja (v)
Burnout/Depres
30‐40
+/‐ 2 jaar
Nooit
Fase
20‐30
+/‐ 0.5 jaar
Ja, nu nog Ja
sie 8. Léon (m)
Depressie
sinds 6 jaar 9. Sanne(v)
Depressie
30‐40
+/‐ 2 jaar
Ja, nu nog
Fase
sinds 2 jaar 10. Bo (m)
Depressie
20‐30
+/‐ 6 jaar
Ja, nu nog Ja sinds 5 jaar
3.2.2 Het interview De in totaal tien afgenomen diepte‐interviews hebben tussen de anderhalf en drie uur in beslag genomen. Een interview is afgenomen bij mij thuis omdat deze respondent hier de voorkeur aan gaf. De overige negen interviews hebben bij de deelnemers thuis 46
plaatsgevonden. Alle interviews zijn met toestemming van de deelnemers opgenomen met audioapparatuur en vervolgens volledig getranscribeerd. Na het interview heb ik altijd de tijd genomen om na te praten en geïnformeerd naar de persoonlijke beleving van het interview. Dit gebeurde met de opnameapparatuur uitgeschakeld. Soms kwamen hier nog interessante gesprekken uit voort waarvan ik aantekeningen heb gemaakt.
Ik heb de deelnemers uitgenodigd hun verhaal te vertellen over de betekenis van
depressie in hun leven. Vooraf aan de interviews heb ik telkens benadrukt dat ik geïnteresseerd ben in hun persoonlijke verhaal, en dat er dus geen goede of foute antwoorden bestaan. De interviews zijn semigestructureerd van aard en de eerste vraag gaat altijd over het eerste moment dat iemand depressieve klachten begon te ervaren. Het moment dat iemand klachten begon te ervaren die nu als depressief worden gelabeld, werden meestal toen nog niet als depressief gelabeld. Ik heb ook steeds gevraagd hoe de klachten destijds werden geïnterpreteerd. Dit is interessant omdat het laat zien hoe mensen door gebeurtenissen en sociale interactie hun klachten zijn gaan labelen en dus construeren als zijnde depressie. Voor de interviews heb ik een topiclijst gebruikt, met onderwerpen die ik in het verhaal van de respondenten vertelde aan de orde heb laten komen (Bijlage 2).
Ik heb in het structureren van de verhalen een chronologische volgorde proberen
aan te houden. Als hulpmiddel hiervoor heb ik geprobeerd de respondenten hun ervaringen te laten concretiseren aan de hand van feitelijke omstandigheden zoals woonomstandigheden, werk, studie, vrienden, jaargetijde, vakantieperiode, relaties etc. destijds. Ik merkte dat door naar deze feitelijkheden te vragen mensen gemakkelijker bepaalde herinneringen konden ophalen. In het contact voorafgaande aan de interviews heb ik ook geadviseerd dagboeken, agenda’s en andere mogelijk relevante documenten zoals psychologische rapporten van toen op te zoeken ter geheugensteuntje. Een enkeling had dit gedaan. Maar de meesten gaven aan dit niet nodig te hebben of überhaupt niet te hebben. 3.2.3 Verhalen en de sociale constructie van depressie De keuze voor het aanhouden van een chronologische structuur in de interviews wil niet zeggen dat ik de verhalen beschouw als een weergave van het chronologisch verloop van de gebeurtenissen. Integendeel. In de constructie van verhalen worden voortdurend keuzes gemaakt om bepaalde gebeurtenissen uitgebreid te bespreken en andere in mindere mate of helemaal niet. Ook is het de verteller die de gebeurtenissen van interpretatie voorziet. Het vertellen van een verhaal zie ik als een actief proces met het verhaal bezien als een sociaal construct waarin de verteller betekenis geeft aan de gebeurtenissen in zijn leven 47
(Nijhof 2000). Het verhaal is dus allerminst descriptief van karakter. Verhalen zijn een reconstructie van het verleden waarin ervaringen en het zelf begrepen kunnen worden in een bredere context. ‘Not only are we born into complex communal narratives, we also experience, understand and order our lives as stories that we are living out. Whatever human rationality consist in, it is certainly tied up with narratives structure and the quest for narrative unity’ (Johnson in Bury 2002: 264). Om van de verschillende ervaringen een coherent verhaal te maken, maken mensen gebruik van verschillende discoursen die geldig zijn binnen de context van deze gebeurtenissen. Nijhof (2000: 49) zegt over discoursen in levensverhalen: ‘Levensverhalen worden weliswaar verteld in woorden, maar zijn geen ‘eigen’ woorden. De ‘narratieve taal’ is voor sociologen niet een zelfgekozen taal maar een taal van de samenleving. Talige interpretaties van het leven zijn daarom niet ‘privaat’ en ‘subjectief’ maar altijd deels ‘publiek’ en ‘gedeeld’, omdat de interpretaties van het leven worden gegenereerd door de vertogen die de cultuur aanreikt. Vertellers kiezen weliswaar hun woorden, maar die woorden hebben al een gebruiksgeschiedenis die in vertogen zijn neerslag heeft gevonden’. De toepassing van bepaalde discoursen in de verhalen over depressie kunnen dus inzicht geven in de ‘gedeelde’ en ‘publieke’ overeenkomst in de betekenis van depressie in onze samenleving. 3.2.4 Het emotionele welzijn van de respondenten Geen van de respondenten zat op het moment van het interview in een depressieve fase. Dit is niet iets wat ik van te voren heb benadrukt in mijn oproep of in het contact dat daarop volgde maar dit is wel belangrijk. Mensen die midden in een depressieve periode zitten zijn emotioneel kwetsbaar en een dergelijk diepgaand gesprek is dan naar mijn idee niet verantwoord, gezien het feit dat ik niet beschik over psychologische gesprekstechnieken. Maar uit het gegeven dat er alleen maar mensen hebben gereageerd die niet meer depressief zijn of hun klachten met medicatie of anderszins onder controle hebben, blijkt dat mensen die in een depressieve fase zitten waarschijnlijk minder of geen behoefte bestaat om dit te delen met een vreemde. Het emotionele welzijn van mijn respondenten heb ik als een belangrijke verantwoordelijkheid ervaren en zeer serieus genomen. Dit heeft erin geresulteerd dat ik nooit mensen heb ‘overgehaald’ mee te doen of enige vorm van impliciete druk heb gezet, waarin ik bijvoorbeeld de relevantie van meer inzicht in depressie nog eens benoem. Het was voor mij erg belangrijk dat mensen zelf gemotiveerd waren hun verhaal te vertellen, omdat dit voor mij een signaal is dat iemand dat emotioneel kan hanteren. Dat is ook de opzet van mijn oproep geweest, dat mensen in anonimiteit konden 48
reageren, en niet vanuit een tussenpersoon die dat initieerde of aanmoedigde. Zo heb ik heb een telefoonnummer gekregen van een mogelijke respondent via een kennis van mij. Maar deze persoon had niet uit zichzelf gereageerd en was benaderd door deze kennis die mijn oproep had ontvangen en mij wilde helpen. Ik merkte een sterke twijfel bij deze potentiële respondent. Ik heb vervolgens in het telefoongesprek sterk benadrukt dat ik mensen zoek die volledig achter deelname aan dit onderzoek staan, omdat het gevoelige en persoonlijke thema’s aangaat. Deze persoon heeft vervolgens afgezien van deelname.
De respondenten doen zelf inzichten op over hun ervaringen, door het vertellen van
hun verhaal. Het vertellen van het verhaal kan een gevoel van opluchting geven. Ik heb ook gemerkt dat het voor sommige respondenten verwarrend en emotioneel kon zijn om alles weer op te rakelen. Het is bij een paar respondenten voorgekomen dat de depressieve gevoelens kortstondig werden herbeleefd. Pijn, verwarring en verdriet werden weer opgeroepen en soms schrok ik daar een beetje van. Ik heb, wanneer ik dacht dat het nodig was, benadrukt dat er geen verplichting is te antwoorden wanneer een vraag te veel emoties deed oproepen. Er is een interview geweest waar ik achteraf twijfels had of het niet te zwaar was voor deze persoon. Maar in de meeste interviews werd er heel rationeel en in zekere zin afstandelijk over het onderwerp gepraat, vaak in de tweede persoon, en nam het geen sterke emotionele wendingen. 3.2.4 Ethiek In mijn oproep heb ik kort het doel van mijn onderzoek toegelicht; een beter begrip van de betekenis van depressiviteit in onze samenleving. Met de meeste respondenten heb ik via email een afspraak gemaakt. In dit vervolg contact heb ik kort uitgelegd dat het mij om het persoonlijke verhaal gaat over de ervaringen met depressie en hoe mensen betekenis geen aan deze ervaringen. Mijn respondenten hadden geen expliciete vragen op dat moment. Vooraf aan het interview heb ik altijd gevraagd of er nog vragen waren en heb ik kort de opzet en doelstelling van mijn onderzoek nog eens toegelicht. Het is voor mij een afweging geweest in hoeverre mensen in te lichten over de theoretische en methodologische uitgangspunten van het onderzoek, omdat ik het moeilijk vond in te schatten in hoeverre dit het verloop van het interview zou beïnvloeden. Omdat dit moeilijk te bepalen is maar ik wel vind dat mijn respondenten enige kennis moeten hebben hierover in het kader van de voorwaarden van informed consent (Bryman 2001: 481) heb ik vooraf aan het interview een korte toelichting gegeven. Hierin heb ik gezegd dat ik geïnteresseerd ben in de persoonlijke ervaringen van mensen met depressie en de betekenis die depressie heeft voor hen. Daarbij 49
heb ik ook uitgelegd dat het een sociologisch onderzoek is, dus dat het over te betekenis van depressie in onze samenleving gaat. Met bijna alle mensen heb ik na afloop van het interview verder gepraat over het onderzoek en waren zij daar zeer geïnteresseerd in. Mensen bleken erg geïnteresseerd in de theoretische invalshoek van het onderzoek en geen van de respondenten gaf een signaal af niet achter de doelstelling van het onderzoek te staan. Integendeel. Alle respondenten willen het onderzoek lezen, en hiermee heb ik ingestemd. De mensen die hebben aangegeven een kopie van hun getranscribeerde interview te willen heb ik dat opgestuurd. Een dilemma diende zich aan bij twee respondenten die als motivatie voor deelname opgaven bij te willen dragen aan een beter begrip van depressiviteit in de samenleving. Stiene schrijft mij in een email: ‘Ik doe graag mee, want wil zeker mijn steentje bijdragen aan een beter begrip van depressiviteit in onze samenleving. Uit persoonlijke ervaring weet ik dat dit hard nodig is! ’ De doelstelling ‘Een beter begrip voor depressiviteit’ betekent voor Stiene dat depressie in onze samenleving serieuzer genomen moet worden en dus meer verankerd moet raken in de sociale realiteit (Heerings 2009: 26). Bij de twee respondenten die deze motivatie kenbaar hebben gemaakt heb ik na het interview, net zoals bij de andere respondenten, uitleg gegeven over mijn invulling van het doel ‘een beter begrip’. Beide waren zeer geïnteresseerd in dit perspectief op depressie en ook merkte ik dat ze zich nog steeds serieus genomen voelde met hun probleem. De valkuil van deze theoretische benadering is dat het geïnterpreteerd kan worden alsof het bestaan van depressie weg‐ gerelativeerd wordt. Er bestaat een kleine kans dat mijn uitleg niet goed begrepen is nadien en ik alsnog beschuldigd word van deception. ‘Deception occurs when researchers represent their research as something other than it is’(Bryman 2001: 483). Maar ik verwacht dat ik het theoretische perspectief goed duidelijk heb kunnen maken aan mijn respondenten. Daarbij heb ik voor mijn scriptie ook het doel gesteld een goed beeld te geven van wat depressie is, en neem ik depressie heel serieus. Ik verwacht dit ook over te kunnen brengen in mijn tekst. Toch zal ik, wanneer ik mijn thesis na voltooiing digitaal zend aan mijn respondenten, het van een korte toelichting voorzien hierover. Ook zal ik hen uitnodigen contact met mij op te nemen als zij met vragen blijven zitten. Want ik wil voorkomen enige vorm van emotionele schade toe te brengen doordat mijn respondenten het gevoel hebben onjuist voorgelicht te zijn (Bryman 2001: 479).
Een ander ethisch dilemma waarmee ik mezelf geconfronteerd zag is de invulling
van het concept confidentiality. Het enkel fingeren van namen is niet genoeg om anonimiteit te waarborgen omdat aan de hand van andere persoonskenmerken en levensgebeurtenissen gemakkelijk de identiteit te herleiden is voor bekenden van de respondenten. De meeste 50
respondenten zijn mensen uit mijn sociale omgeving in Amsterdam en een deel daarvan weer studerende (geweest) aan de UvA. Een aantal respondenten zouden elkaar ook kunnen kennen. De identiteit zou ook gemakkelijk te herleiden kunnen zijn via mij. Daarom zal ik in mijn thesis zoveel mogelijk kenmerken van mensen weg laten of veranderen. Dit kan wel afdoen aan inzicht in de persoonlijke context van de levens van mijn respondenten, maar de bescherming van de anonimiteit is mijn hoogste prioriteit. 3.3 ANALYSE Voor het analyseren van het materiaal heb ik een combinatie gemaakt van een deductieve en inductieve benadering. Deductief heb ik doelgericht gezocht naar het weerklinken van het dominante publieke discours in het materiaal. Inductief heb ik gekeken naar alles wat mensen in verband brengen met stemmingsklachten en depressie volgens de procedures van grounded theory. Hierbij wordt theorie gegenereerd uit het materiaal zelf. Tijdens het analyseren van het materiaal heb ik voortdurend theoretische hypotheses opgeworpen ten aanzien van werkzame discoursen en die weer aan toetsing onderworpen aan de hand van verder analyse. In dit proces heb ook gebruik gemaakt van de voorlopige interpretaties en hypotheses van studenten en docenten die in de werkgroep zijn besproken. Op deze manier ontstond een overzicht van de werkzame vertogen voor depressie in het dagelijkse leven. In dit proces is er sprake van een voortdurende dynamiek tussen het materiaal, voorlopige interpretaties en toetsing van opgestelde hypothesen (Bryman 2001: 389).
Voor de analyse heb ik gebruik gemaakt van het computerprogramma Maxqda. Dit
kwalitatieve data analyse programma ondersteund bij het ordenen, opslaan en opzoeken van het materiaal. Ook is het een hulpmiddel voor het interpreteren en analyseren van de teksten.
51
4. HET ALLEDAAGSE DEPRESSIEDISCOURS Hieronder volgt de discoursanalyse van de betekenis van stemmingsklachten en het label depressie in het dagelijkse leven. Hiervoor gebruik ik al mijn materiaal: de 10 interviews over depressie, 54 fragmenten uit de media en 100 alledaagse conversaties over stemmingsklachten en depressie. In hoofdstuk 2 heb ik de betekenissen van depressie in het dominante depressiediscours beschreven aan de hand van theorie van Dehue en aanvullende literatuur. In dit hoofdstuk zal ik een analyse geven de interpretatie van stemmingsklachten in het alledaagse leven. Ik onderscheid vier discoursen waarbinnen stemmingsproblemen en depressie in het alledaagse leven betekenis krijgen: 1) ziektediscours, 2) contextdiscours 3) stemmingdiscours, en 4) identiteitdiscours. Deze vierdeling vormt de kern van mijn analyse.
In het ziektediscours wordt een medische interpretatie gegeven aan
stemmingsklachten. In het contextdiscours worden stemmingsklachten begrepen als gevolg van sociale en omgevingsfactoren en onverwerkte gebeurtenissen. Dit discours bevat ook psychologische en sociale modellen ten aanzien van depressie. In het identiteitdiscours worden stemmingsklachten begrepen als onderdeel van de persoonlijkheid van het individu. Iemand is zo. In het stemmingdiscours worden stemmingsklachten gezien als een tijdelijke slechte stemming: een gemoedstoestand, gevoel of dipje. Het woord depressie wordt in dit discours gebruikt in een sterk afgezwakte gerelativeerde vorm. Het woord leent zich niet alleen voor gemoedstoestanden van mensen maar wordt ook gebruikt als bijvoeglijk naamwoord van dingen.
Ik heb een analytisch onderscheid gemaakt tussen de discoursen. In de alledaagse
gesprekken worden verschillende interpretaties van stemmingsklachten door elkaar heen gebruikt. In een fragment, of in de uiting van een persoon, is het dus meestal mogelijk meerder discoursen te benoemen. Er is sprake van meervoudigheid. Daarom zijn in de tabel hieronder (figuur 6) de totalen van de discoursen (conversaties/media) hoger dan het aantal observaties. De meervoudigheid is vooral te zien in de alledaagse conversaties en minder in de media. Dat komt omdat er de alledaagse gesprekken een spontane dynamiek is tussen mensen, die eigen interpretaties geven aan stemmingsklachten. Betekenissen komen in interactie tot stand. In de media is die spontane dynamiek minder sterk aanwezig omdat veel van de fragmenten mediaberichten zijn waarin door een persoon, vanuit een perspectief een onderwerp belicht wordt. 52
Figuur 6: Aantal fragmenten per discours
Conversaties
Media
Totaal
Ziektediscours
50
30
79
Contextdiscours
51
21
72
Identiteitdiscours
29
4
33
Stemmingdiscours
32
5
37
Totaal
162
60
De meervoudigheid in de wijze waarop stemmingsklachten geïnterpreteerd worden is ook duidelijk te zien in de interviews. De tien respondenten die allemaal een of meerdere depressieve episodes hebben meegemaakt, gebruiken alle vier de discoursen om hun depressie te begrijpen.
De vier respondenten die eenmalig een depressieve periode heeft meegemaakt, en
geen last meer heeft van depressie, verklaren hun depressie wel grotendeels als gevolg van moeilijke omstandigheden en onverwerkte ervaringen in het verleden (nog steeds in combinatie met de andere verklaringen). Zij hebben het gevoel de depressie opgelost te hebben door dingen uit het verleden te hebben verwerkt.
Er zijn zes respondenten die meerder depressieve fases hebben meegemaakt en
nog steeds last hebben van depressieve klachten. Vijf van hen gebruikt een antidepressivum om te klachten te verlichten. Zij hebben geen sluitende verklaring en oplossing voor de depressieve klachten en blijven wikken en wegen tussen de verschillende culturele verklaringen voor depressie. De twijfel over de betekenis, die voorkomt omdat zij niet ‘genezen’ zijn van hun klachten, is terug te zien in de discursieve structuur van deze interviews.
53
4.1 ZIEKTEDISCOURS In het dagelijkse leven wordt medische kennis uit het publieke discours veelvuldig toegepast in de interpretatie van stemmingsklachten. Hoe de medisch psychiatrische kennis over depressie gebruikt wordt in het dagelijkse heb in zes onderdelen: depressie als entiteit, medicaliseren van stemmingsklachten, biochemie, genen & aanleg, ontheffing van schuld, eigen verantwoordelijkheid, en scepsis en pillen. 15 4.1.1 Depressie als entiteit Dehue betoogt dat depressie in het farmaceutisch‐ wetenschappelijk complex depressie weergegeven wordt als biologisch te duiden ziekte met een opzichzelfstaande entiteit. In deze reductionistische presentatie van depressie blijkt de wisselwerking met externe factoren achterwege en wordt depressie geobjectiveerd. Deze voorstelling van depressie komt duidelijk naar voren in mediaberichtgeving die zich baseert op wetenschappelijk onderzoek, zoals grootschalige statistische onderzoeken over depressie. Er volgen nu een aantal voorbeelden waar dit gebeurd. Jaarlijks hebben 50.000 tot 80.000 jongeren last van een depressie. (Obs. 15M) 16 Bij 6,7 procent was sprake van een depressie of zelfs zware depressie. (Obs. 32M)
Depressie wordt als eerste weergegeven als eenduidige ziekte waaraan 50.000 tot 80.000 jongeren zouden lijden. In het tweede fragment wordt depressie als eenduidige ziekte voorgesteld dat wel kan variëren in sterkte: normaal en zwaar. Depressie wordt gepresenteerd als objectief feit. Het ontbreken van sociale context of mogelijke oorzaken heeft het effect is dat depressie betekenis krijgt als een entiteit, dat elk mens kan overkomen en enkel in sterke kan variëren.
16 In de analyse maak ik gebruik van de alledaagse tekstfragmenten en interviews. De tekstfragmenten zijn gecodeerd als observatie plus een volgnummer en een code C. of M. De code C. refereert aan ‘conversatiefragment’ en M. refereert aan ‘mediafragment’. Bij een fragmenten afkomstig uit een interview staat de gefingeerde naam van de respondent erbij vermeld.
54
In het volgende fragment wordt depressie geplaatst in een opsomming met andere medische aandoeningen. Ze gaan ook minder vaak naar de dokter voor kwalen als angststoornissen, depressie, COPD, diabetes en duizeligheid (Obs. 12M).
Het effect van een dergelijke opsomming is dat de ‘echtheid’ van gevestigde pathologisch ziektelabels zoals diabetes overgaan op de minder gevestigde en tevens minder eenduidige stoornissen depressie en angststoornissen. Door het noemen van duizeligheid in deze opsomming wordt het effect bereikt bij de lezer dat depressie de betekenis krijgt van een alledaagse klacht. De boodschap is dat depressie een klacht is dat we allemaal wel eens kunnen hebben. In het volgende stuk wordt de vergoeding van therapieën voor depressie neergezet als equivalent aan de kostendekking van de zorg voor kankerpatiënten. Depressie wordt zo als gelijkwaardig aan kanker voorgesteld. Als ziekte die voorkomen moet worden. Therapieën om depressies te voorkomen worden voortaan volledig gedekt door de ziektekostenverzekering (…). Ook de vergoeding van zorg aan kankerpatiënten heeft het College uitgebreid (Obs. 36M).
Depressie wordt gerepresenteerd in berichtgeving in de media dat zich baseert op wetenschappelijke bronnen als gevestigd ziektebeeld, dat behandeld en/of voorkomen moet worden. De afwezigheid van nuances van het label depressie, van psychosociale of andere oorzaken suggereert dat depressie zelf de oorzaak is. Ook buiten wetenschappelijke berichtgeving wordt depressie als oorzakelijke entiteit gerepresenteerd. Dit gebeurt vooral door mensen die zelf in het professionele circuit werken, door mensen die professionele hulp gezocht hebben voor klachten (patiënten) en/of dit gebeurd als het gaat over interacties binnen een professionele setting of als de diagnose van iemand besproken wordt. Bij dat laatste is de taal van DSM overgenomen. Deze fragmenten zullen in de volgende paragrafen ook naar voren komen. Dat betekent dus dat er een beeld van depressie als behandelbare biologische ziekte vooral dominant is binnen het circuit van medische wetenschappelijk complex en de professionele hulpverlening. 4.1.2 Medicalisering van stemmingsklachten Gedragsbeschrijvingen zoals piekeren, in bed blijven, huilen, slaapproblemen, niet kunnen concentreren, jezelf verwaarlozen, woedeaanvallen, overmatig alcoholgebruik, chagrijnig en 55
angstig worden herhaaldelijk geïnterpreteerd als een signaal van klinische depressie. Zodoende wordt stemmingsklachten gemedicaliseerd. A: Nou, dat ook niet nee, we hadden het niet breed. Maarre…hij (vader A.) was erg ongelukkig en hij heeft uiteindelijk een einde aan zijn leven gemaakt. T: Ja dat heb ik gehoord ja. A: Dat legt een zware druk op een gezin. T: Want hij kreeg ook woedeaanvallen enzo, dat soort dingen? A: Ja. T: Kan het zijn dat hij manisch‐depressief was? A: Ja. T: Of was dat in die tijd nog niet uitgevonden? A: Volgens mij die term zal vast we bestaan hebben, maar ik was eigenlijk te jong om te begrijpen wat er aan de hand was. Ik zag alleen wat er gebeurde en dat was soms niet zo leuk, maar goed… (Obs 17.M)
In dit fragment is een dynamiek te zien tussen de interpretatie als identiteit, ‘iemand is ongelukkig’ en de interpretatie als ziekte ‘iemand is manisch‐depressief’. Suïcide en woedeaanvallen
worden
bij
de
laatste
interpretatie
opgevat
als
gedragskenmerken/symptomen van de ziekte. De betekenis van ‘manisch depressief‘ is ook meervoudig. Het is zowel een ziekte als een identiteit op zichzelf. De vader heeft geen manische depressie, maar hij is manisch depressief. Dit laat zien hoe de betekenis in een gesprek tot stand komen met meerdere discoursen. Ook andere minder ernstige signalen, zoals ‘er niet goed uit zien’ en ‘niet je bed uitkomen’ worden in het ziektediscours als mogelijk symptoom van depressie opgevat. Twee fragmenten: S: En hoe gaat het met M.? F: Zo…die ziet er slecht uit joh de laatste tijd! S: Is ze depressief ofzo? F: Ja ik weet niet, maar het gaat in elk geval niet goed met d’r. (Obs 4C) R: O, wat zielig maar hoe weet je dat ze depressief is dan? H: Nou gewoon, ze komt haar bed niet meer uit, gaat niet meer naar school, ziet er slecht uit. (Obs 90C)
De observatie in het eerste fragment dat M. er slecht uit ziet, wordt geïnterpreteerd als ‘depressief zijn’. F. gaat tegen de het medische label depressie in, door te reageren met ’het gaat in ieder geval niet goed met d’r’. Zo wordt de betekenis van stemmingsklachten bepaald in sociale interactie. Het label depressie wordt wel gebruikt maar krijgt geen medische betekenis. In het tweede fragment dient medische taal, door het noemen van 56
gedragsbeschrijvingen, ter legitimering van de uitspraak dat iemand depressief is. Daarmee wordt de medische interpretatie onderbouwd en bekrachtigd. Uit de opmerking ‘nou gewoon’ wordt de vanzelfsprekendheid van de interpretatie versterkt. Het is voor de spreker vanzelfsprekend dat wanneer iemand niet meer uit bed gaat, niet naar school gaat en er slecht uitziet, depressief is. Zoals ik eerder al stelde, worden stemmingsverschijnselen vaak geïnterpreteerd als depressie door mensen die werkzaam zijn in de gezondheidzorg of hulpverlening. De volgende fragmenten zijn beide van professionals, de eerste is een psycholoog en de tweede een arts. En toen begon hij het ineens te hebben over somber. ‘Somber, somber, somber’, dacht ik. Op de een of andere manier bleef ik hierin steken en ging ik doorvragen. Ik vroeg hem wat hij daarmee bedoelde. Hij reageerde dat hij dat niet zo had bedoeld, maar dat de situatie gewoon negatief was. Toen begon het mij te dagen. Ze kwamen helemaal niet omdat ze problemen met hun zoon hebben, maar die man is gewoon hartstikke depressief. (Obs.35C) Bij N. was dat ook zo. Die is depressief geweest toen haar zoon is geboren. Maar nu is ze ook niet depressief. Maar ze is ook nooit vrolijk. Ze is altijd somber. Dat noemen ze een dysthyme stoornis. Dat je wel vaak een sombere stemming hebt. Dat je niet depressief bent, maar ook niet echt opgewekt. (Obs. 62C).
In beide fragmenten wordt somberheid geïnterpreteerd als diagnostische criterium van depressie. De omstandigheden en de stoornis worden als twee losse elementen beschouwd. Bij het eerste fragment wordt dit letterlijk gezegd, het zijn niet de problemen in het leven (met de zoon) maar het is de stoornis depressie die de problemen veroorzaakt. En ook in het tweede fragment wordt er niet gepraat over oorzaken van de stoornissen. De depressie van N. en de geboorte van haar zoon worden weergegeven als gelijktijdige gebeurtenissen waarbij geboorte van de zoon niet in verband wordt gebracht met het ontstaan van de depressie. Depressie en de dysthyme stoornis krijgen betekenis als onafhankelijke entiteit waarbij oorzaken, persoonlijke beleving en sociale context niet worden betrokken in de betekenisgeving. In het volgende fragment wordt depressie ook als oorzaak neergezet. Dit medische taalgebruik wordt hier gebruikt om een hulpvraag te legitimeren. B: ….Toen ik besloot om te stoppen heb ik mij echt weken opgesloten, kon niets meer, had helemaal geen energie meer ergens voor. Als ik daar weer aan denk…. Denk je dat ik naar een psychiater moet? J: Hoezo? B: Nou dat niets meer kunnen of willen, dat is toch een depressie? J: Maar dan had je toen toch hulp moeten zoeken, nu gaat het toch goed? B: Dat heb ik toen ook gedaan, ik ben toen bij een psycholoog geweest. Dat leek mij zo’n fijn idee, iemand die helemaal van mij was, waar ik nooit aan hoefde te vragen hoe het met hem ging. Maar toen heb ik hem aangeraden aan twee vriendinnen die ook bij hem terecht kwamen en toen was hij niet
57
meer alleen van mij. Het heeft echt helemaal niets geholpen, en het gaat echt helemaal niet goed, ik doe wel weer dingen, ben bezig met allerlei projecten maar dat gevoel van de automatische piloot dat heb ik nog steeds. Nee ik denk echt dat ik naar een psychiater moet. Kan jij mij niet doorsturen? J: Nee, daar moet je een verwijzing voor hebben. Dat kan via je huisarts. (Obs. 69C)
B. die zelf eerder in behandeling is geweest bij een psycholoog diagnosticeert zichzelf met een depressie. Ze hanteert hierbij voor zichzelf de criteria ‘lusteloosheid’, ‘weinig energie’, en ‘opsluiten’. Deze klachten legitimeren haar hulpvraag aan J. om door te verwijzen naar een psychiater. J. is zelf werkzaam in de psychiatrie en verwijst haar door naar de huisarts. Dit is een helder voorbeeld van een toe‐eigening en van bewust gebruikt van een professioneel discours. B. praat over haar gemoedstoestand op een beschrijvende klinische wijze waaraan zij specifieke medische handelingvoorschriften verbindt. Ze noemt geen sociale context of oorzaken en gaat niet in op andere aspecten van haar gevoelsleven of zijnstoestand. 5.1.3 Biochemie, genen en aanleg In het alledaagse discours is de biochemische retoriek onderdeel geworden van begrip van depressie. Mensen begrijpen depressie als een ziekte waar je genetische aanleg voor kunt hebben. M: heb je trouwens nog wat van J. gehoord? L: nee eigenlijk niet M: ze zit een beetje in een dipje L: hoezo dan? M: ja het gaat niet lekker op school, ze is al naar de decaan geweest. En ze zit niet goed in haar vel. Sloom en depressief, lusteloos. Ze heeft het er al over gehad om een keer met een psycholoog te gaan praten. L: oh, nou, das wel heftig. En wat zei de decaan? M: dat ze eerst maar eens naar de huisarts moet om te kijken of alles wel goed is, of er niks in haar bloed zit waarom ze zo sloom is ofzo. L: Wat bedoel je precies met depressief? M: nou, dat het wel veel lijkt op wat jij en ik hebben (M&L slikken allebei antidepressiva n.a.v. depressieve klachten). Dat mijn genen toch wel sterk zijn. (Obs. 57C)
Er wordt in dit fragment expliciet naar een erfelijkheid gewezen voor een mogelijke verklaring van de depressieve klachten. Het is opvallend dat er in dit fragment op een gedragsbeschrijvende manier gesproken wordt, in termen van depressieve klachten; ‘sloom’, ‘depressief’, ‘lusteloos’. Er wordt niet gesproken over de oorzaken in het persoonlijk leven. Ook wordt er niets gezegd over twijfels of angsten van het zusje. De nadruk wordt gelegd op een medisch/genetische verklaring. Wederom is deze betekenisgeving afkomstig van iemand die bekent is met het professioneel discours en zelf antidepressiva gebruikt.
58
In het volgende fragment wijst Engel ook op een erfelijke component. Ja, natuurlijk zie ik het wel als een ziekte in de zin dat er gewoon iets biochemisch mis is. Als je bloedarmoede hebt is er iets met die bloedlichaampjes. En ik bedoel dit gebeurt in de hersenen en maar het is uiteindelijk een biologisch probleem. En ik denk bij de een is het meer erfelijk, zoals ik denk dat het bij mij het geval is. (Engel)
Engel gebruikt de biochemische retoriek door middel van een analogie tussen bloedarmoede en depressie om de biologische betekenisgeving te onderbouwen. Deze analogie heeft een normaliserende werking net zoals het woordje ‘gewoon’, in de zin ‘dat er gewoon iets biochemische mis is’. Naast normaliseren, werkt dit tevens schuldontheffend. Engel zelf kan er niets aan doen, het is de schuld van de biochemie in de hersenen. Engel begrijpt haar depressieve klachten vanuit de kennis die ze heeft over de psychische gesteldheid van haar familieleden. De moeder van mijn vader had manisch depressieve periodes. En op een gegeven moment overgegaan in psychoses. Ook opgenomen enzo. En mijn opa was heel zwak, en kinderen van haar hebben bijna allemaal psychische problemen omdat die moeder zo raar deed op een gegeven moment. En heel hard kon ze zijn. Mijn ooms en tantes, een van hen is gelukkig en een is manisch depressief, heel zielig, mijn twee ooms waren twee alcoholisten en heel veel roken. Zijn ook overleden allebei. En dan mijn moeders kant. Mijn moeder is heel neurotisch en onrustig. Sterker nog ik denk dat ik het van haar heb, ADD. En mijn opa was heel emotioneel. Niet zozeer depressief, maar kon ook best wel boos worden. Je hoefde maar over Hitler te praten en hij ontplofte bijna. Heel emotioneel. Het zit wel in de familie. (Engel)
Engel heeft het in dit fragment over psychische problemen als iets dat in de familie zit. Ze noemt in combinatie met de ziektes ‘(manische) depressie’, ‘psychose’ en ‘psychische problemen’, ook karaktereigenschappen als ‘neurotisch’ en ‘onrustig’, ‘emotioneel’, ‘zwak’, ‘hard’ en ‘raar’. Ze interpreteert het als ziekte en als onderdeel van de persoonlijkheid. ‘Manisch depressief’ krijgt ook betekenis als de identiteit van iemand die ongelukkig is, doordat het afgezet wordt tegen ‘gelukkig’. ‘Manisch depressief’ is zowel een ziekte als een ziekte‐identiteit. Naast dat de psychische problemen worden geïnterpreteerd als persoonlijke eigenschap, ziekte en identiteit, interpreteert zij ook nog vanuit de context. ‘…de kinderen van mij oma hebben allemaal psychische problemen omdat die moeder zo raar deed’. Psychische problemen zijn een gevolg. De betekenisgeving is dus meervoudig. 4.1.4 Ontheffing van schuld Het labelen van bepaalde klachten met een medisch etiket maakt dat het individu niet schuldig is aan de klachten maar de biologie van het individu. Een biologische verklaring maakt dat depressie betekenis krijgt als iets dat je overkomt. Het is iets waar je aanleg voor
59
hebt, wat in de familie zit en/of genetisch vastgelegd is. De medische etikettering werkt zodoende als shockdemper voor persoonlijk falen. Léon zegt hierover het volgende. Ja, aanleg. Dan lees je wel eens dingen van flarden die je ziet in een tijdschrift of een boek ofzo. En dan, volgens mij heb ik dat een keertje gelezen dat het genetisch vastgelegd is en je er verder niet zoveel aan kunt doen. Nou mijn oom heeft het ook, en ik dacht van nou dat zal het wel zijn dan, ik kan er voor de rest niet zo veel aan doen en je moet het er maar mee doen voor de rest. (Léon)
Léon geeft een genetische verklaring voor zijn depressie. Hij vindt bevestiging in deze verklaring omdat zijn oom ‘het’ ook heeft. Léon noemt ‘het’ genetisch ‘vastgelegd’ wat waarmee depressie een onveranderlijk eenduidig verschijnsel is waar niet onder uit te komen is. Deze conceptie van depressie als iets wat genetisch vastgelegd is, maakt dat depressie niet aan hem te verwijten is: ‘dan kan ik er voor de rest ook niet zo veel aan doen’. Het volgende gesprek is tussen twee mensen die werkzaam zijn in het veld van de psychiatrische gezondheidzorg. . G: Heb jij nog contact met A? J: Ja, hij belt af en toe. G: Gaat het misschien niet zo goed met hem? J: De ene week wat beter dan de andere geloof ik. G: Is hij bipolair dan? J: Ik vind het een beetje moeilijk om het over zijn diagnose te hebben zonder hem erbij. G: Daar heb je ook wel gelijk in, nou als ik zo op een rijtje zet wat er de laatste tijd tussen ons gebeurd is dan denk ik in ieder geval van wel, ik kan mij niet voorstellen dat hij in behandeling is of medicijnen slikt, hij schiet wel heel erg van het ene naar het andere uiterste…… Het is lastig hoor, leven met depressie. Het is niet niets als je gewoon geen energie meer hebt om iets te doen. Je kent me, ik ben altijd druk met van alles en nog wat, maar op een gegeven moment heb je geen energie meer om je bed uit te komen, of lekker onder de douche te gaan staan. Dan sloot ik mij echt op, geen zin meer om ook nog maar van iemand iets te horen, gewoon in bed, dagen lang met een deken over mijn hoofd, zonder de telefoon op te nemen of op de deurbel te reageren. Ik sloot mij van iedereen af. J: Dat lijkt mij lastig, maar de afgelopen jaren heb je er geen last van gehad of wel? G: Nee de laatste keer is inderdaad een tijd geleden, maar het blijft een strijd. Ik ben zo lang bezig geweest voordat ik de juiste medicijnen kreeg, van de ene werd ik bijna een zombie, van de ander werd ik opgefokt. Sinds anderhalf jaar heb ik eindelijk de goede te pakken, ik heb eigenlijk helemaal geen bijwerkingen hiervan. (Obs. 68C)
In dit fragment is de opmerking ‘het is lastig hoor, leven met depressie’ illustrerend voor hoe een medisch label schuldontheffend werkt. G. geeft een representatie van depressie aan de hand van zijn persoonlijke ervaring hiermee als een ziekte die je overkomt, en waar je niets aan kunt doen. Hij probeert aan de hand van het label depressie ook begrip te krijgen voor mensen met depressie. Hij legitimeert daarmee het gedrag van A. De enige mogelijkheid is de juiste medicatie vinden. Depressie is geen existentiële strijd met jezelf en dit leven, depressie is een strijd om de juiste medicatie. De depressie wordt volledig begrepen vanuit een medisch perspectief waarbij de juiste behandeling voor het ‘defect’ gevonden moet 60
worden. Opmerkelijk is ook het taalgebruik. G. heeft een zeer klinisch beschrijvende woordkeuze. Hij spreekt enkel in termen van diagnostisch beschrijvingen. Dit wekt de suggestie van depressie als oorzakelijke entiteit. De symptomen die worden weergegeven als gevolg van de depressie lijken bijna los te staan van de persoon zelf. De context blijft buiten beschouwing, er wordt niet gesproken over oorzaak van de klachten, persoonlijke omstandigheden, innerlijke wereld zoals persoonlijke beleving en emoties etc. Ook treffend is de klinische interpretatie van het gedrag van A. Het zogenoemd ‘naar uiterste schieten’ wordt geïnterpreteerd als bipolair. Uit dit gedrag trekt G. ook nog de conclusie dat A. niet in behandeling is. Dat is ook een signaal van medicalisering, iemand met dit soort ‘afwijkend’ gedrag zou in behandeling moeten zijn. Een medische betekenis kan ook schuldontheffend werken voor de sociale omgeving. M: Ik heb er gewoon geen zin meer in. Ik heb hem bij het diner nog uit zijn kamer zitten trekken, nou, met tegenzin hoor. A: Ja maar lieverd je moet het wel zien als een ziekte. Hij gaat niet de hele dag op zijn kamer zitten om jou te pesten. (Obs. 61C)
‘Hij gaat niet de hele dat op zijn kamer zitten om jou te pesten’ werkt zowel schuldontheffend voor degene met stemmingsklachten als voor A. die een mislukte poging doet te helpen. De metaboodschap van de interpretatie van psychologiestudent A. ‘ je moet het wel zien als een ziekte’ is dat M. als leek er niets aan kan doen, maar dat een professional zou moeten helpen. De problemen worden is professioneel kader van ziekte‐ en behandeling geplaatst. 4.1.5 Eigen verantwoordelijkheid Dehue stelt dat in de schuldontheffing van de medische benadering wel een andere verantwoordelijkheid schuilt: de verantwoordelijkheid van het individu om van depressieve klachten aan te pakken, op te lossen en liefst nog te voorkomen. Dehue noemt dit: “de plicht het eigen lot in handen te nemen”. Dus depressie krijgt betekenis als lot dat elk mens kan overkomen, maar waar elk mens ook zelf verantwoordelijkheid voor draagt in een geïndividualiseerde maatschappij. Deze persoonlijke responsabilisering zou worden gevoed door de hedendaagse preventieve denkstijl gangbaar in de geneeskunde. Depressieve klachten moeten zo ‘vroeg’ mogelijk herkend en behandeld worden waardoor het begrip depressie steeds verder opgerekt wordt.
61
Deze responsabilisering komt duidelijk tot uiting in mediaberichten over wetenschappelijk onderzoek. De volgende fragmenten illustreren dit. Het Trimbos Instituut wil jongeren met lichte klachten te pakken krijgen om te voorkomen dat ze echt in een depressie glijden. (Obs. 15M) Jaarlijks krijgt bijna 10 procent van de volwassenen te maken met depressieve klachten. Slechts 2 procent van hen zoekt professionele hulp in dit voorstadium van een depressie. (Obs. 36M) Een klein deel van de depressieve volwassenen volgt een therapie. Bij volwassenen met beginnende depressieve klachten of een milde depressie is die groep nog kleiner, ongeveer 3 procent. Het CVZ vindt dit een onwenselijke situatie, omdat een derde van de laatste groep mensen een echte depressie krijgt en hierdoor maanden ziek is. Door de maatregel „hoopt en verwacht” het CVZ dat het aantal mensen dat een therapie gaat volgen sterk toeneemt. (Obs. 48M)
‘Lichte klachten’, ‘voorstadium van depressie’ en ‘beginnende depressieve klachten’, het zij allemaal begrippen waarmee stemmingsverschijnselen worden gepresenteerd als voorbode van een ‘echte’ depressie. Depressie als ziektebeeld wordt hier duidelijk enorm opgerekt. Stemmingen die iedereen wel eens heeft worden het medisch domein getrokken als mogelijke aanwijzing van een ‘echte’ depressie. De maatregel van het CVZ heeft voor ogen meer mensen in therapie te laten gaan, wat een verdere medicalisering betekent. Het individu moet bezig zijn met hoe het zich voelt en wat de betekenis van de eigen stemmingen is. De betekenis wordt gezocht al kijkende door een medisch vizier: de gemedicaliseerde zelfreflectie. In het volgende artikel over meditatie als remedie tegen depressie en burnout. Door te mediteren breek je uit het stramien van hektiek en kom je weer tot je zelf. Werknemers die mediteren, presteren beter doordat ze minder gestrest zijn.(…) Werkgevers zijn tegenwoordig allemaal op zoek naar nieuwe instrumenten om ziekteverzuim te bestrijden. Psychische arbeidsongeschiktheid is de grootste oorzaak van het verzuim en jonge hoog opgeleide mensen zijn daar vaak het slachtoffer van. Dat kost miljoenen aan re‐integratie. Door te mediteren leren mensen afstand te nemen en toch betrokken te blijven. (Obs. 51C)
De werknemer moet zelf leren met stress om te gaan, door te mediteren. De oorzaak van het ziekteverzuim wordt gelegd bij het onvermogen van de werknemer. Niet de arbeidsomstandigheden, of werkdruk moet veranderen, de werknemer moet veranderen. De verantwoordelijkheid wordt volledig bij het individu gelegd. Het Trimbos Instituut voor geestelijke gezondheidszorg heeft een zelfde insteek aangaande depressiepreventie. Het instituut is bezig met het ontwikkelen van een programma voor preventieve geestelijke gezondheidszorg. In 2010 start dit instituut met een metaal fitness programma genaamd ‘Psyfit’ op internet. 62
‘Train je geluksspieren met mental fitness’. Mensen kunnen hier individueel en anoniem werken aan hun geestelijke gezondheid door middel van dit trainingsprogramma, en zo depressie voorkomen en het welbevinden en levensgeluk vergroten (Obs. 55M).
Geluk is iets wat het individu zelf kan trainen. Mensen moeten zelf van alles doen en leren om op een geestelijke gezond te kunnen zijn. De nadruk op het individu en sociale of maatschappelijke factoren is een belangrijk thema in de analyse van Dehue. Er wordt een medisch etiket geplakt op het probleem maar mensen moeten zelf verantwoordelijkheid nemen hiervoor. Niet de werkgever of samenleving moet verandert iets aan de omstandigheden waarbinnen mensen moeten functioneren, mensen moeten zelf veranderen of verbeteren om te kunnen functioneren. De eigen verantwoordelijkheid is ook zichtbaar in alledaagse sociale interactie. Het volgende fragment is een treffend voorbeeld van persoonlijke verantwoordelijkheid. M: Er werkt bij mij op de afdeling zo'n meisje die ik altijd maar een beetje ontwijk omdat ze altijd zoveel klaagt. S: Over het werk? M: Over alles. Ze is gewoon altijd chagrijnig. Of somber eigenlijk. Ze woont ook nog bij haar ouders of alleen geloof ik. S: Zo iemand zonder vrienden? M: Ja, zonder leven gewoon. Laatst had ik even geen tijd om haar direct te helpen, stond ze even later in een hoekje te huilen. S: Misschien tijd om een andere baan te zoeken... M: Tijd om eens drastisch haar leven te veranderen. Je wil toch niet altijd depressief zijn. (Obs 11C)
Depressief zijn heb je zelf in de hand, en moet je zelf veranderen. Medische kennis wordt wel gebruikt om het gedrag ‘klagen’, ‘somber’ en ’chagrijnig’ te interpreteren als depressief. Maar vervolgens wordt er veel meer bijgehaald en wordt dit gedrag geïnterpreteerd als een type mens dat geen vrienden zou hebben, en helemaal geen leven heeft. De twee sprekers bevestigen elkaar steeds in hun reacties op de betekenis: ze woont alleen of bij haar ouders‐ dus iemand zonder vrienden‐ nee nog erger, zonder leven gewoon. Dit laat zien hoe de betekenis ‘depressief type zonder leven’ in de sociale interactie tot stand komt. De laatste zin ‘je wil toch niet altijd depressief zijn’ laat ook zien dat depressie hier gezien wordt als een kwestie van willen. Het gevoel van eigen verantwoordelijkheid is te zien bij mensen die eerder depressief zijn geweest. Er is een verantwoordelijkheidsgevoel voor het voorkomen van terugval in depressie.
63
B: Ik hoorde dat er bij je was ingebroken, dat is best kut. Ik vond het echt erg voor je toen ik het hoorde. Juist ook,omdat je zelf aangaf dat alles een beetje tegelijkertijd op je afkwam. E: Ja het was echt een drukke periode. Die inbraak was wel erg, maar wat erg was, was vooral de combinatie van dingen. Ik heb het zo druk gehad dat ik niet eens de tijd heb gehad om te merken dat ik moe was. Dat begin ik nu wel te krijgen. Ik zit de hele tijd te denken dat ik vooral niet depressief moet worden. Ik kan me dat niet veroorloven, omdat ik het echt zo druk heb. Ik ben vandaag ook eerder weggegaan van mijn werk om even gewoon op mijn bed te liggen. Eigenlijk had ik ook helemaal geen zin om hier naartoe te gaan (de verjaardag in de kroeg). B: Nou ik denk dat het toch beter is dat je wel bent gegaan. Je voelt je niet beter als je in je eentje thuis gaat zitten terwijl je weet dat je vrienden allemaal gezellig hier zitten. E: Nee, dat is zeker zo. Daarom ben ik uiteindelijk ook wel gegaan. Maar ik moest me er wel echt toe aanzetten. (Obs. 64C)
E. heeft al eerder depressie periodes gehad en spreekt haar angst uit dit weer te krijgen. Ze geeft aan dat alle gebeurtenissen in haar leven haar vermoeid hebben gemaakt, en dat ze daardoor weer depressief kan worden. Uit de woorden: ‘ik kan het mij niet veroorloven omdat ik het zo druk heb’, komt zowel een gevoel van eigen verantwoordelijkheid als een externe druk naar voren. Ze geeft aan dat de omstandigheden een aanleiding kunnen zijn voor het ontstaan van depressieve klachten, maar dat ze wel invloed kan uitoefenen op de klachten en het voorkomen van een depressie. E. heeft het hier wel over een depressie in medisch zin maar benadert dit meer als een psychische overbelasting dan als ziekte. Ze gaat niet in een slachtofferrol zitten waarin de omstandigheden haar zijn overkomen en zij er niets aan kan doen hoe ze zich nu voelt. Oplossingen die genoemd worden zijn rust nemen en vrienden opzoeken.
4.1.6
Scepsis en pillen
Er bestaat een vertoog van scepsis ten aanzien van antidepressiva. Het gebruik van antidepressiva wordt gezien als iets dat onverantwoord is. Onverantwoord doordat pillen verslavend zijn en dat je er niet meer vanaf zou komen. Dehue (2008) stelt dat het gebruik van antidepressiva samengaat op het gevoel van eigen verantwoordelijkheid. Maar het sceptische vertoog over antidepressiva is dus juist ingegeven vanuit de moraal van eigen verantwoordelijkheid. En dan slik ik ook nog medicijnen. Nou ben ik ook nog een zielige pillenpopper erboven op. En in het begin had ik dat en was het heel lastig om daar een soort van to comes to terms with, voor jezelf. Maar dat ging wel over. (Bo)
De spanning tussen het gebruik van pillen en de eigen verantwoordelijkheid komt in dit fragment goed tot uiting. Bo ervaart het gebruik van antidepressiva als teken van gebrek aan het vermogen zelf verantwoordelijkheid te nemen, en zelfredzaam te zijn. Het is voor hem dubbel falen: een depressie en nog zielige pillenpopper er bovenop. 64
R: Ja en met K. gaat het ook niet goed, ook aanleg voor depressie. Maar niet aan de medicijnen. Ja, anders kom je er ook niet meer vanaf. (Obs.32C) C: Ik hoop voor haar dat ze (M) een keer gelukkig wordt. J tegen C: Ben benieuwd hoe het nu met haar is. C: Nu wel goed, nu ze aan die pillen zit. J: Wat voor pillen? C: Antidepressiva. J tegen L: Jij zei toch laatst dat dat zo’n rotzooi was? L: Nou ja, je komt daar echt niet zo makkelijk vanaf. Die dingen zijn best heftig. Mijn vaders arm was een paar maanden zo goed als verlamd toen hij stopte. Hij had wel iets te lang doorgeslikt, maar dat bleek een bijwerking te zijn. Het is echt moeilijk om te stoppen als je eenmaal begonnen bent. C: Dat ze zei dat ze dat ging doen, zei ik ook tegen haar van: zou je het niet eerst anders proberen op te lossen? Met twee kinderen lijkt het mij niet slim om aan de medicijnen te gaan. Je bent toch onder invloed daarvan, dan kun je toch geen kinderen opvoeden? Ga met iemand praten ofzo. Maar nee hoor, zij greep meteen naar de pillen… Of ga sporten, dan maak je endorfine aan en dat werkt hetzelfde als antidepressiva, word je ook gelukkiger van. Ik vind t niet handig dat ze die pillen slikt, maar dat is mijn mening. L: Het lost niet haar probleem op. Dat zal ze toch echt anders moeten doen. J: Ja, inderdaad. (Obs. 66C)
Beide fragmenten wijzen op de verantwoordelijkheid van het individu ten aanzien van het gebruik van pillen. De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid is heel sterk aanwezig in het laatste fragment. Alles wat M. doet wordt als onverantwoord gezien. Pillen slikken is onverantwoord want daar kom je niet meer vanaf. Het is ‘rotzooi’ en geeft bijwerkingen. Pillen slikken zonder eerste een andere oplossing te zoeken zoals praten met een psycholoog is onverantwoord. En kinderen opvoeden met pillen is onverantwoord. Het onverantwoordelijke gedrag wordt nog even extra aangezet door de woordkeuze ‘onder invloed’. ‘Onder invloed’ doet sterk denken aan alcohol of hard drugs, en maakt dat het geassocieerd wordt met onverantwoord gedrag. De afkeuring wordt gegeven, ondanks dat het wel goed met M. gaat nu zij een antidepressivum gebruikt. Wat ook opvallend is aan het laatste gedeelte van het fragment is dat de biochemische retoriek wordt overgenomen op een alternatieve manier. Depressie wordt wel gezien als een probleem van stofjes in de hersenen maar voor deze stofjes kun je even goed gaan sporten. Sporten wordt neergezet als verantwoord substituut van antidepressiva, omdat men daar ook het gelukstofje endorfine door aanmaakt. Voor vrouwen die nog zwanger willen worden zijn antidepressiva een bezwaar vanwege het gegeven dat antidepressiva schadelijk is tijdens een zwangerschap. Interviewer: Ja want daarvoor had die arts al gezegd van dat je antidepressiva moest nemen… Ja. (…)Nou het was, het was een heel vriendelijke vrouw maar ze had wel zoiets van, ik zou het je echt aanraden want het helpt echt en ken een vrouw die dit en… ja het helpt toch wel echt. Maar ik zag heel erg op tegen het feit dat je ze heel lang moet slikken. En ik wilde nog zwanger worden, en ook al was ik in een put, toch dacht ik daar aan. Van ja, dan zit ik er heel erg lang aan vast. Plus het feit dat je er
65
verslaafd aan kunt raken, niet zozeer dan moet je dus ook weer gaan afbouwen en dat duurt allemaal heel lang. Ik had op dat moment, ik heb ze gehaald, ik had ze in huis. En toch dacht ik van, ik doe het niet. Weet je wat, ik trek de stekker uit het stopcontact van de telefoon, ik ga nergens meer naartoe en ik ga gewoon slapen slapen slapen. (Anja)
De arts van Anja raadt haar antidepressiva aan maar zij weigert dit ondanks deze externe druk, uiteindelijk toch. Ook Anja waren verslaving, lang er aan vast zitten en het moeten afbouwen grote bezwaren. Ze kiest haar eigen oplossing. Ook Laurens is sceptisch over antidepressiva vanwege de verslaving maar meer nog het idee dat het ‘vals goed voelen’ is en dat hij het ‘zelf’ wil doen. Interviewer: Heb je ooit medicijnen gebruikt? Nee, het is me ook nooit aangeboden. Maar als dat was gebeurd had ik daar wel weerstand tegen gevoeld. Dat wil ik niet. Had ik echt niet gewild. Interviewer: Waarom niet? Nou dat is misschien een lat voor mezelf. Een lat die ik zelf leg voor mezelf. Ik wil er eerst zelf uit proberen te komen, en dat is me gelukt gelukkig. Maar ik denk als het lang, en niet gewerkt had uhhm en mijn depressie had langer geduurd. Had ik waarschijnlijk wel medicijnen gaan slikken. Maar ik ken een hoop mensen die dat gedaan hebben. En het is namelijk heel moeilijk om er af te komen omdat het je chemische balans beïnvloed. En ik zie dat echt als een soort van’ je vals goed voelen’. Omdat dan voelen die mensen zich eindelijk goed en dan gaan ze afbouwen en dan zie je dat ze weer slechter gaat. En dat ze opnieuw een soort chemische balans moeten vinden zonder die medicijnen. Dus ik zie dat echt als een soort noodoplossing. Ja. Ik wil dat niet heel erg nee. (Laurens)
Het idee dat je niet ‘zelf’ gelukkig bent maar gelukkig bent door een pil, wordt gezien als ‘niet echt’ en 'vals’. Laurens verbiedt zichzelf ‘kunstmatig’ gelukkig te zijn. Het plichtbesef dat je zelf gelukkig moet zijn en eigen verantwoordelijkheid moet nemen botst met het gebruik van antidepressiva. Pillen krijgen in het ziektediscours betekenis als onverantwoord gedrag, niet op eigen kracht zwak, kunstmatig gelukkig, verslavend en ongezond.
66
4.2 CONTEXTDISCOURS Het volgende discours over stemmingsklachten baseert zich op alledaagse logica: de context van het persoonlijke leven. In het context discours krijgen stemmingsklachten betekenis als gevolg van gebeurtenissen in het iemands persoonlijke leven en levensproblemen. Er worden allerlei oorzaken in het persoonlijke leven genoemd die aanleiding kunnen zijn: het verbreken van een relatie, echtscheiding, problemen in vriendschap en gevoel van eenzaamheid. Verder komen werk‐ en studie gerelateerde problemen, ziekte en sterfte, traumatische gebeurtenissen, en een moeilijke jeugd voor in dit discours. In dit discours krijgt depressie vooral betekenis als een psychodynamisch probleem. Het contextdiscours is onderverdeeld in drie onderdelen: depressie als gevolg van omstandigheden, depressie overkomt je, en depressie als psychologisch probleem. 4.2.1 Depressie als gevolg van omstandigheden In het contextdiscours worden stemmingsklachten als vanzelfsprekend gevolg gezien van huidige moeilijke omstandigheden. Er wordt een duidelijk causaal verband gelegd tussen de omstandigheden waarin iemand verkeerd en de stemmingsklachten of depressie A: Hoe gaat het met je moeder? B: Niet zo goed, wat wil je op die leeftijd, ze is al 89. Vandaag was ik weer eens met haar naar het ziekenhuis. Het gaat op en aan. A: En… is er wat uitgekomen? B: Ze weten nog steeds niet hoe het is te verhelpen. Ze heeft ook zo veel klachten. De nieren, reuma, suikerziekte, noem maar op. A: Dat is ook zwaar voor haar. Steeds maar weer naar het ziekenhuis. B: Ze heeft het ook helemaal gehad. Ze wilt niet meer gaan. A: Ik snap het wel dat ze zich somber en depressievig voelt. Ik zou ook niet vrolijk worden van al die ziektes en ziekenhuizen. B: hmm. Vrolijk is ze inderdaad niet meer. A: Wie wilt er een bakkie? (Obs.34C)
Depressie of afleiding ervan zoals ‘depressievig’, ‘gedeprimeerd’ of ‘depressief voelen’, krijgt betekenis in sociale interactie. ‘Somber en depressievig’ en ‘niet vrolijk’ is de interpretatie van A. over het verhaal van de moeder van B. Deze interpretatie is op basis van de situatie waar de moeder van B. in verkeert. De moeder is op leeftijd, verkeert in een slechte gezondheid en moet steeds naar het ziekenhuis. B. bevestigt de interpretatie van A, maar neemt alleen het laatste gedeelte van de interpretatie over met de reactie ‘vrolijk is zij inderdaad niet meer’. ‘Somber en depressievig’ krijgen in deze interactie betekenis als ‘niet 67
vrolijk’ door de situatie. Somberte wordt niet gezien als een behandelbare depressie maar als een onoverkomelijk gevolg van ouderdom en ziekte. Depressiviteit is zo bezien, zelf geen ziekte maar het gevolg van een andere ziekte. In dit fragment wordt bovendien duidelijk dat de betekenis van stemmingsklachten geenszins vaststaat. De sprekers onderhandelen als het ware over de interpretatie daarvan. T: De psycholoog van A. heeft trouwens voorgesteld dat ze aan de anti‐depressiva moet. B: Anti‐depressiva? Waarom? T: Hij zegt dat ze depressief is. B: Wat denk jij? T: Ik weet niet, ik denk dat alles wat ze heeft meegemaakt gewoon heel moeilijk is enzo, en ja, misschien is ze wel depressief. Ik weet niet, ze zit niet zo lekker in haar vel, maar dat lijkt me logisch. (Obs. 41C)
De betekenis van de klachten zijn voor T. een vanzelfsprekend gevolg van de gebeurtenissen in het leven van A. Het is ‘gewoon’ heel moeilijk is wat ze heeft meegemaakt en daar neem je geen antidepressiva voor. De pathologische betekenis van depressief wordt in twijfel getrokken en verwoord als ‘niet zo lekker in je vel zitten’. Het ziektelabel depressie worst afgewezen. Er is sprake van demedicalisering van het begrip depressie. Iemands situatie wordt geïnterpreteerd in het volgende fragment. De betekenis van de situatie ontstaat in interactie. S: Een vriendin van mij is zwanger geraakt toen ze haar vriend net vijf maanden kende. Ze twijfelde erg, maar haar vriend heeft haar ervan overtuigd het kind te houden en er samen wat van te maken. Na een paar maanden ging het mis. Hij verloor de interesse in haar en de zwangerschap. Ze heeft de zwangerschap, de bevalling en het eerste jaar na de bevalling als traumatisch ervaren. M: Ja, je hoort vaker over post‐natale depressie. Dat schijnt echt verschrikkelijk te zijn. S: En nu hebben ze vorig jaar ook nog samen een duur huis gekocht. M: Om nog ongelukkiger te eindigen, dus. (Obs.13C)
De beschrijving ‘traumatische ervaring’ van S. wordt door M. als postnatale depressie gelabeld. S. bevestigt noch ontkent deze diagnose maar gaat door met het verhaal en stapt niet over op een medische interpretatiewijze. Door te spreken over “en nu hebben ze …ook nog” wordt het ongeluk verklaard uit levensloopkeuze. Die interpretatie neemt M. vervolgens over. Opnieuw zien wij hoe medicalisering en demedicalisering in de conversatie zelf plaatsvinden. In het volgende fragment is een gesprek tussen studiegenoten. A. vertelt dat zich depressief voelt vanwege de slechte cijfers die zij voor de vakken op haar studie haalt. 68
C: Had je slechte cijfers? A: Ja, mijn vader gaat wel snel zeiken dus ik ging naar beneden en zei, ik voel me zo depressief. Mijn moeder moest huilen en zei, ik gun het je zo. C: Maar het valt toch wel mee? A: Ik mis al drie vakken. Ik zie het nu gewoon even niet positief meer in. B, C: knikken instemmend. (Obs.21C)
Depressie is eerst een verklaring voor falen en dan het gevolg van falen. Omdat de vader snel “gaat zeiken” zei A. tegen hem: ‘ik voel me zo depressief’. Het label depressie wordt door A ingezet ter legitimering van de slechte cijfers, of om een conflict te vermijden. Daarbij lijkt A. er ook mee aan te willen geven dat ze wel wil maar het niet lukt, dus dat de slechte cijfers haar overkomen. De moeder van A. zegt ‘ik gun het je zo’. Het effect van het label depressie is dat de moeder erkent dat haar dochter er niet zo veel aan kan doen en begrip toont voor de situatie. De moeder neemt de toestand van haar dochter zwaar op, en moet huilen. De studiegenoot C. reageert niet zwaar maar juist relativerend met de vraag ’ maar het valt toch wel mee?’. In reactie daarop relativeert A. ook weer haar situatie: ‘ ik zie het nu gewoon even niet meer positief in’. De woorden ‘nu’ en ‘even´ maken de toestand van A. iets van tijdelijke aard. De studiegenoot helpt hiermee de situatie te relativeren maar A. wordt wel hulp aangeboden voor haar herkansingen. De situatie wordt serieus genomen, A. wordt niet veroordeeld, en er wordt geen nadruk gelegd op de eigen verantwoordelijkheid. In beide situaties, met de ouders, als met de studiegenoten wordt begripvol gereageerd. Het is goed zichtbaar hoe de betekenis van depressie in deze interacties ontstaat, hoe het label gebruikt wordt voor een bepaald doel, en wat de consequenties hiervan kunnen zijn.
4.2.2 Depressie overkomt je Het blijkt dat depressie als vanzelfsprekend gevolg gezien wordt van moeilijke omstandigheden. Die verklaring gaat samen met begrip en compassie.
69
E: Hé, hoe is het met jou? Dat is lang geleden! Wat doe jij hier nou? R: Ik kom voor mijn dochter, ze ligt hier. Jij dan? E: Kom mijn vriend ophalen, die mag straks weg. R: Hm das lekker! E: Ja, is het ook. Maar even niet over mij, gaat het weer zo slecht dan? R: Ja, ze ligt nu al twee weken aan de apparaten, maar ze kunnen het niet vinden, weten niet wat het nu weer is. Ik word er echt zo depressief van!! E: Ja snap ik wel, is ook al de derde keer afgelopen jaar. R: Kan niet meer slapen, concentratie op het werk is echt kut, zit vooral hier eigenlijk. E: Shit joh! (Obs. 43C)
In dit bovenstaand fragment wordt depressie als logisch gevolg van een moeilijke situatie gebruikt: ‘ik word er echt zo depressief van’. Het is vanzelfsprekend dat je ‘depressief wordt’ van als je dochter ziek is, en daardoor is er begrip voor; ‘ja, snap ik wel’. De betekenis van het depressief worden van R. wordt niet betwijfeld, geproblematiseerd of aangepast in deze interactie. R. verduidelijkt na de bevestigende reactie van E. de betekenis wel door de klachten ‘slapeloosheid’ en ‘slechte concentratie’ te noemen. R. reageert begripvol. Depressie wordt niet als ziekte neergezet maar als een moeilijke fase veroorzaakt door de situatie. Het is iets wat je overkomt. In het bovenstaande fragment komen klachten die R. heeft vanwege haar zorgen om haar dochter deelt overeen met diagnostisch criteria uit de DSM. Maar depressief kan ook gebruikt worden voor toestanden die niet overeenkomen met de criteria van de DSM. O: Hoe is het gegaan gisteren? A: Tsja, hoe gaan die dingen. Het was een zeer droevige middag. O: En hoe gaat het nu met J. en B.? Houden ze dit vol? A: De grootste klap zal in de komende weken wel komen. O: Die zullen voorlopig wel niet aan het werk gaan, die zitten depressief thuis. A: Ze hebben beide in ieder geval tot april verlof. O: Wat een vreselijke situatie. Wens ze heel veel sterkte namens mij. Heb je hun adres, dan stuur ik even een kaartje. A: Ja, die mail ik even naar je door zometeen. Dat zal wel waarderen. O: Dan doe ik dat! (Obs. 28C)
Een periode van rouw wordt ‘depressief thuis zitten’ genoemd. Volgens de DSM kan depressie nooit het gevolg van rouwverwerking zijn. De betekenis van ‘depressief worden’ in het dagelijkse leven is de toestand die volgt op moeilijke gebeurtenissen. Ook uit dit fragment spreekt weer begrip voor de toestand. In het volgende gesprekje tussen twee vriendinnen over een andere vriendin worden meerdere ervaringen genoemd die een verklaring zijn voor ‘het in de put raken’ van hun vriendin. E: Ik ben echt heel blij voor haar dat ze weer een leuke jongen ontmoet heeft. Want het ging even niet zo goed met haar. A: Wat was er dan? E: Ze had een vriendje en die heeft ze betrapt met een ander meisje in zijn bed. En daarvoor had ze ook wel eens een vriendje die vreemd ging. Ze is hier heel erg van in de put geraakt. Ze woont in Hoorn en al haar vriendinnen wonen al samen waardoor ze ook heel eenzaam was. Maar daarom hoop ik dat ze nu gelukkig met deze jongen zal worden, want het is haar gegund. (Obs. 37C)
De omstandigheden; het vreemdgaan van vriendjes, eenzaamheid vanwege het ontbreken van een relatie en vriendinnen die wel samenwonen, worden weergegeven als iets dat je overkomt en geen controle over hebt. Er spreekt bezorgdheid en een hoop op voorspoed 70
met de woorden ‘het is haar gegund’. Hier wordt gesproken over geluk als iets wat je niet in de hand hebt. In de zojuist beschreven voorbeelden krijgen depressieve klachten geen betekenis als biochemische ziekte maar als een moeilijke fase in reactie op een concrete situatie waarin ziekte en overlijden aan de orde van de dag is. In dit discours wordt er niet over de emotionele binnenwereld gepraat. De DSM criteria worden gebruikt om de klachten te verduidelijken. De criteria sijpelen door in het dagelijks taalgebruik. Depressie of ongeluk krijgt betekenis als iets wat men niet zelf in de hand heeft. Het overkomt je.
4.2.3 Depressie als psychologisch probleem In de vorige paragrafen heb ik laten zien hoe depressie wordt begrepen uit huidige moeilijke omstandigheden. In het contextdiscours wordt depressie ook als psychologisch probleem begrepen. Laurens verklaart zijn depressie uit de ervaringen in zijn jeugd. Waarom denk je dat het toen op dat moment de depressie kwam, en niet op een ander moment? Ja een combinatie van factoren. Omdat uhm, ja heel veel dingen. Die depressie heeft natuurlijk te maken met mijn zelfbeeld. Even kijken hoor, hoe vertel ik dit. Ja uhm. Ik had verteld dat ik slecht naar mezelf luisterde en eigenlijk niet wist wie ik was. En dat ik alleen maar leefde naar de dingen waarvan ik dacht dat ze van me verwacht werden. Waardoor ik mezelf niet kende, en op een gegeven moment begon ik me dat te realiseren, van wie ben ik nou eigenlijk en wat wil ik. En maakte ik een omslag naar een andere studie. Dus ik had als een onzekerheid van wie ben ik nu eigenlijk, en toen kwam die onzekerheid van ok, ik ga zometeen klaar zijn met mijn studie, wat dan? Uh en mijn scriptie moest geschreven worden, en dat weet iedereen, scriptie is een moeilijk ding om te schrijven en aangezien dat het enige was en ik ook door een combinatie van factoren hing ik daar heel veel aan vast, en het lukte niet. Mijn broer die was ook in een (depressieve) periode, maar omdat ik hem zo gesteund had begon ik ook over mezelf na te denken. Ja die drie dingen eigenlijk. Dus wie ben ik? Einde van studie, en mijn zus die uit een zelfde periode kwam, en door haar leerde ik kennen van he, er zijn een hoop dingen misgegaan en werd ik de hele tijd geconfronteerd met dingen die gebeurd waren in het verleden en die heel erg diep zaten bij mij. Dus is de oorzaak is vooral aan te wijzen in de omstandigheden van je jeugd? Ja dat vooral. Zelf vind ik dat dat een beetje cliché klinkt, van het ligt allemaal aan je jeugd. Beetje freudiaans, maar het is wel echt zo. Daar is het allemaal naar terug te leiden.(…) Ik heb er nare dingen meegemaakt, en die heel heftig waren voor een jongetje van 7 of 9. En ik ben er mee omgegaan. Alleen de manier hoe ik er mee om ben gegaan dat werkte toen wel, maar dat zijn een soort van schematische manieren om met de situatie om te gaan. Maar die werken helemaal niet meer op een gegeven moment. Die zijn mij in de weg gaan zitten. En ik ben anders met situaties leren omgaan. Namelijk; duw mensen niet weg maar laat ze toe, en durf je kwetsbaar op te stellen. Durf eerlijk te zijn over dingen die je niet weet of niet kan. Wees eerlijk tegen jezelf en anderen en wees lief voor jezelf en voor anderen. Dat zijn allemaal dingen die ik niet had geleerd en nu kan ik dat wel, althans veel beter. Dus ik ga heel erg anders met dingen om. Ben nog wel steeds Laurens, de zelfde persoon maar ik sta wel anders in het leven. (Laurens)
Laurens ziet de oorsprong van zijn depressie in zijn moeilijke jeugd, maar de depressie is getriggerd door de omstandigheden. Laurens heeft een psychologische verklaring voor zijn 71
depressie. Voor hem is de depressie ontstaan doordat hij in zijn jeugd op een bepaalde manier met het leven heeft leren omgaan die op een bepaald moment niet meer werkten. Het krijgt betekenis als een existentiële crisis. Door op een andere manier met het leven en zichzelf te leren omgaan heeft hij uit de depressie kunnen komen. En ook Frederique geeft een heel concrete verklaring in haar jeugd. Ik heb ook nogal een vrij moeilijke jeugd gehad. En ja, daar had ik nooit een afsluiting aan gegeven en daardoor is waarschijnlijk die depressiviteit ontstaan. Gewoon dat gevoel van veiligheid had ik niet in mijn jeugd en ik heb dat nooit echt afgesloten of er mee leren leven dat ik wel gewoon de dingen kan doen zoals ik ze wil doen en niet bang hoef te zijn voor als ik weer naar huis ging, voor wat er dan zou gebeuren. Interviewer: Dus als je terugkijkt zie je dat als oorzaak? Ja Interviewer: Is dat iets wat je nu achteraf zegt of is dat ook iets wat je op dat moment ook al realiseerde? ja, ik realiseerde me het niet meteen maar wel toen ik in gesprek ging met mijn psycholoog. De eerste lijnpsychologie dus dan beginnen ze gewoon van waar wil je heen? Hoe ziet je ideale leven eruit? En daar ga je dan heen bouwen. En toen kwam wel naar boven dat mijn jeugd echt niet fijn was geweest en ik nooit een naam had gegeven aan dat wat me was overkomen. En die naam heb ik samen met mijn psycholoog er wel aan kunnen geven, waardoor ik eigenlijk. Waardoor het heel concreet werd en heel uitgesproken en heel duidelijk was, van dat is er gebeurd en nu kon ik het afsluiten. Want ik was uit de situatie. Ik woonde niet meer bij mijn ouders ik woonde hier, ik had de dingen goed voor elkaar. En dat is wel de oorzaak geweest. Ik denk ook wel dat dat echt ook de oorzaak was en er niet meer dingen speelde. En ja, daar heb ik het wel heel moeilijk mee gehad om daar mee om te kunnen gaan. En mijn vader die was dan zeg maar diegene die daar de grootste rol in speelde, om hem te vergeven en dat heb ik heel lastig gevonden. En dat heb ik samen met haar wel gedaan… (Frederique)
Frederique heeft een psychologische verklaring voor haar depressie kunnen vinden. Samen met de psycholoog is Frederique er achter gekomen dat ze een heel moeilijke jeugd heeft gehad. Daarvoor had ze dat nooit benoemd. Met het een naam te geven heeft Frederique het kunnen verwerken en afsluiten. Voor Emily werkt de psychologische benadering averechts. Ja, nou die psycholoog die, als die wat zei dan zei ze van, dat komt natuurlijk door de dood van je vader. Dat zei ze bij alles. En ik had al vrij snel, van ja lekker makkelijk. Volgens mij is dat onzin. Ja of misschien is dat wel zo. Maar bijvoorbeeld dat ik het al heel snel, heel irritant vond dat ze dat bij alles, alles, en elk gevoel dat ik had als ik een keertje verdrietig was over het een of over het ander dat niets met de dood te maken had, of met ouders zeg maar gewoon, gewoon mijn studie haten kwam door de dood van mijn vader. Daar dacht van nou, misschien wel, misschien niet, en misschien komt het wel helemaal niet door de dood van mijn vader. Uhm, dus ik ben wel een beetje gaan nadenken waardoor het kwam maar ik kwam er niet echt uit. Nee. ( Emily)
Het psychologische verband tussen haar emoties en de dood van haar vader zijn voor haar niet betekenisvol. Zij ergert zich aan de psycholoog. Wel houdt Emily het verband een mogelijkheid, misschien wel, misschien niet, maar ze komt er niet uit. 72
4.3 IDENTITEITDISCOURS In het identiteitdiscours wordt depressie niet gezien als gevolg van een gebeurtenis of als ziekte of symptoom van een ziekte, maar als onderdeel de persoonlijkheid of identiteit van het individu. Je hebt geen depressie maar je bent het. Depressie wordt niet losgekoppeld van het individu en gemaakt tot een medisch of psychologisch probleem. Daar waar in het medisch discours depressie de ‘schuld’ is van de biologie, is in het identiteitdiscours het individu zelf ‘schuldig’. Dit discours bestaat uit drie delen; onbegrip & morele verwijtbaarheid, depressief karakter, depressief type.
4.3.1 Onbegrip & morele verwijtbaarheid Ik vind het gewoon karakterzwakte, ik bedoel dat heb ik wel minder dan eerst. Omdat je nu een diagnose gehad hebt. Maar …(…). Ik zie wel in dat het niet een deel van mij is dat express depressief gaat zitten doen. Ik weet van mezelf dat ik dat niet wil en dat niet leuk is, en dat het ook geen doel dient ofzo, om mijn luiheid veilig te stellen. Zulk soort dingen heb ik ook wel geloofd, maar dat geloof ik nu niet meer (Lennart)
Lennart interpreteert zijn depressie als ‘karakterzwakte’ en ‘luiheid’. Depressie is geen ziekte maar een deel van zijn karakter dat hij afkeurt. Een diagnose heeft er toe bijgedragen dat Lennart de depressieve klachten meer als ziekte en/of psychisch probleem is gaan zien en minder als zijn persoonlijkheid. In het volgende fragment wordt het gedrag van G., die depressief is, naar een psycholoog gaat en medicatie slikt, niet begrepen en veroordeeld. C: Ik heb G. nog proberen te bellen, maar ze neemt niet op en ze reageert ook niet op mijn smsjes. Ik vind het wel dom hoor, ik snap dat je down kan zijn, maar niet dat je met niemand contact opneemt. I: Voor haar kost het heel veel moeite om contact op te nemen en ze is liever alleen op dit moment. C: Toch vind ik het dom. Mijn vader zat ook een tijd niet lekker in zijn vel, maar hij heeft weer nieuwe baan gevonden en heeft een goede woonplek nu en het gaat al beter met hem. Als ik haar was zal ik iets van op vakantie gaan of zoiets. I: Ik weet niet of het zo makkelijk is. (Obs. 41C)
Het gedrag van vriendin G. wordt vanuit haar persoonlijkheid begrepen en niet vanuit een medisch perspectief. De depressie van G. noemt zij ‘down zijn’ en ‘niet lekker in je vel zitten’. De depressie wordt als iets tijdelijks gezien. Ze relativeert de depressie met een luchtige oplossing om eens op vakantie te gaan. Er is geen begrip over het gedrag van C. Ze vindt het dom, als je down bent kun je toch wel contact met vriendinnen houden? Het gedrag wordt G. persoonlijke verweten. 73
Morele verwijtbaarheid en persoonlijke schuld komen in het volgende fragment naar voren. A: het heeft nu wel een naam. B: wat dan? A: manisch depressief. Z. krijgt daar nu medicatie voor. Dat ze dat niet eerder hebben gezien...al die psychiaters. Ik weet het niet. Het schijnt erg moeilijk te diagnosticeren zijn. B: hoe reageert ze daarop? Ze reageert toch altijd zo hevig op medicijnen. A: ze kreeg eerst een ontremmingsmiddel, maar daar werd ze helemaal wild van. Ze liet zich op de grond vallen, rolde over de grond. X (haar man) moest haar in een houdgreep nemen. Ze zijn nu even opgehouden met ontremmende medicatie, om te kijken of ze in het weekend een beetje bijkomt. B: wat een verschrikkelijk verhaal. A: de psychiaters denken dat het ook een relatieprobleem kan zijn. B: maar dat moet dan toch ook vreselijk problematisch zijn, als hij voor haar moet zorgen. A: Ja , hij doet niets goed in haar ogen. Hij koopt de verkeerde dingen, die ze niet lekker vindt. Ze is zo vreselijk verwend. Hij verzorgt haar zo goed. Y (haar zoon) zegt dat ze soms echt zit te sarren. Er was ook sprake van dagbehandeling. B: hoe ging dat? A: ze liep steeds weg en wilde mee terug naar huis. X. kon haar bijna niet meer in de auto krijgen. Ook daar liet ze zich steeds op de grond vallen. B: zou dit al een lange aanloop hebben? Je hebt altijd van die verhalen over haar, dat ik denk: wat een zeurkous is dat. A: Ja, maar ze is ook een enorme zeurkous. Dat alles haar altijd te veel is. Ja, het is waarschijnlijk al heel erg lang. De jongens mogen nu ook niet bellen. Dat zijn te veel prikkels. P. en mijn moeder weten dat er iets is, maar weten het niet precies. Dat is teveel voor hen. De andere twee gaan er soms naar toe, ook om X te steunen. Maar de vrouw van een van hen staat op het punt om een baby te krijgen, en als het zover is, zal hij een poosje niet kunnen komen. Misschien kan ik er dan ook eens gaan. (Obs. 87C)
Uit dit verhaal blijkt dat de problemen van deze vrouw behoorlijk ernstig zijn. Maar ondanks de diagnose manische depressie, de dagbehandeling in een psychiatrische instelling, en het medicijngebruik, wordt het gedrag niet vanuit een medisch perspectief beoordeeld. Het gedrag wordt gezien als iets van haar persoonlijkheid: ‘Ze is vreselijk verwend’ en ‘ze is een enorme zeurkous’. Ze wordt niet geëxcuseerd voor haar gedrag maar moreel verantwoordelijk gehouden voor haar gedrag. 4.3.2 Depressief karakter ‘Luiheid’, ‘niet ondernemend’, ‘bezorgd, zwak’, ‘veel denken’, ‘onzeker’, ‘twijfel’, ‘besluiteloosheid’, ‘kwetsbaar’, ‘gevoelig’ en ‘somber’. Het zijn allemaal dingen die iemand kan ‘zijn’. Ze krijgen betekenis als persoonlijke eigenschappen van mensen met depressie. Interviewer: Oke en dat twijfelen. Zie je daar een verband mee met depressie? uh jaa, ja dat twijfelen ik denk dat dat een beetje in mijn aard zit. En niet kortdaat en ondernemend kunnen zijn en uh knopen doorhakken. En gewoon je moet dingen best wel goed kunnen relativeren , om een beslissing te kunnen maken moet je kunnen zeggen, na ja… als ik dit ga doen dan kan dat allemaal niet en dat is prima. En dat kon ik niet. Ik vond het heel moeilijk om dingen uit te sluiten en ik wilde aan de ene kant alles open laten.(Emily)
Karaktereigenschappen die mensen al voor het ontstaan van de depressieve klachten hebben, worden gebruikt om de depressieve klachten die later ontstaan zijn te begrijpen.
74
Ik was nooit heel erg onbezorgd ofzo, ik was altijd aan het nadenken over dingen en zorgen maken. (Engel) Ja het is gewoon mijn kwetsbare plek. Want ik denk nu ook als ik er op terug kijk, als kind was ik ook niet echt zeker als puber, was ik niet gelukkig. Ik heb er altijd wel tegenaan gehangen. Maar dat het nooit zo erg is geweest als toen. Dit was echt menens. (Sanne)
‘Niet onbezorgd’, ‘veel nadenken’, ‘niet gelukkig zijn’. Met terugwerkende kracht krijgen deze eigenschappen betekenis in het kader van de depressiviteit. Ook Sanne kijkt nu terug op het verleden met het idee dat ze altijd tegen een depressie heeft aangehangen. Gevoeligheid en kwetsbaarheid worden geassocieerd met depressieve klachten. Sowieso ben ik vrij gevoelig (…) en toch ook wel kwetsbaar. Nu kan ik er veel beter mee omgaan enzo maar ik ben van nature heel kwetsbaar en snel gekwetst. (…) Plus, ik ben gewoon een mens met een enorme gevoelswereld maar als dat niet tot uiting kan komen en als daar ook geen gehoor aan wordt gegeven dan zit je een beetje stuck. (Engel)
Wat opvalt, is dat zij de woorden ‘van nature’ kiest. Hiermee geeft zij een weergave van haar persoonlijkheid als natuurlijk gegeven en iets waar je mee om kunt leren gaan. Ze vervolgt met het contrast met de persoonlijkheid van haar zusje die geen aanleg voor depressieve klachten heeft en ‘harder’ zou zijn. Interviewer: Waar denk jij dat het vandaan komt? Uhm gewoon te veel stress voor mijn leeftijd. In combinatie met, kijk mijn zusje bijvoorbeeld heeft ook heel veel dingen meegemaakt. Maar die is heel anders, veel harder. Die zegt, nou wat een lul zeg, krijg de tering. Terwijl ik dan bij wijze van, waarom? Waarom kwets iemand mij zo, waar komt het vandaan, ik wil er over praten en blablabla. Dan ben ik helemaal… zij is gewoon veel. Ze heeft misschien, nou niet minder maar op een ander niveau ofzo. Er komt niet zo heel veel bij haar binnen. (Engel)
Wat kenmerkend is aan de betekenisgeving in het identiteitdiscours is de gerichtheid op het accepteren en aanvaarden. Uit het volgende fragment komt de nadruk op acceptatie sterk naar voren. Ik heb het idee dat ik, ik ben snel uit balans ofzo. Op zo een moment ben ik heel erg actief en leuk en positief over alles. En iedereen en helemaal tof. En dan heb ik eigenlijk een soort van energie opgemaakt die ik eigenlijk niet heb ofzo. Dat idee heb ik. En dan is het op en moet je even in slaapstand om op te laden. Ik denk dat het zo is. Ik heb wel gewoon geaccepteerd dat het een onderdeel is van wie ik ben. Dat ik. Ik neem medicijnen alweer jaren, en die helpen heel goed voor mijn gevoel. Ik heb een keer geprobeerd te stoppen en dat was geen goed idee. En daar, met die medicijnen functioneer ik vrij goed en af en toe ben ik somber en lukt het even allemaal niet. En voor een deel is het, heb ik het wel geaccepteerd, weet je wel. I: dus je ziet het als iets in je karakter? R: nou ja, ja een deel is van mijn karakter he, dat deel van het piekeren en het malen en zwaar aan dingen tillen en serieus nemen en moeilijk over doen. Dat is deel van mijn karakter. Ik ben gewoon een vrij serieus mens eigenlijk. Ik vat dingen wel zwaar op en denk over dingen na.(Bo)
75
De grens tussen depressie als ziekte en depressie als persoonlijkheid is heel vaag. Hij noemt karaktereigenschappen die weer onderdeel zijn van depressieve klachten, maar wat depressie is en wat karakter is niet duidelijk ambigu. Het piekeren en malen ziet Bo als een deel van dat zijn serieuze karakter. Bo ziet de depressie als onderdeel van wie hij is en probeer dat te accepteren.
4.3.3 Depressief type Bepaalde persoonlijke eigenschappen krijgen betekenis als onderdeel van depressie of worden geassocieerd met depressie. De eigenschappen krijgen ook betekenis als persoonlijkheidstype in het dagelijkse leven. In dit fragment zegt een docent het volgende naar aanleiding van een depressieve leerling. Ja, ik zelf weet niet hoe het is om depressief te zijn, want ik ben daar denk ik een te optimistisch persoon voor. Ik kan het alleen in zo een kind na zoveel jaren lesgeven wel herkennen. (Obs.90C)
Depressie krijgt betekenis als een persoonlijkheidstype dat tegenovergesteld is aan een ‘een optimist’. Mensen die zelf een depressie krijgen maken van bepaald eigenschappen hun identiteit. Na ja ik was altijd wel een beetje een tobbertje. Ja ik had wel genoeg te vertellen aan die psycholoog. (…) Zorgen maken, vanaf mijn tiende. (Léon) Interviewer: En die buien van somberheid, hoe uitte zich die dan? Ja ik heb best veel gehuild gewoon s’ avonds in bed. En wat ook uhh minder ondernemend dan je zou willen.(…) ja ik kon ook wel huilen omdat ik niet meer wist wat ik moest doen zeg maar, dat was geen verdriet eigenlijk, maar ook wel verdriet dat ik me ellendig voelde, en terugdacht aan dingen en dan moest huilen. Ik ben wel een huiler (lachje)
Bepaald gedrag, in dit geval tobben en huilen, krijgt betekenis als persoonlijke eigenschap en worden zodoende verheven tot een persoonlijke identiteit van iemand. ‘Ik ben een tobbertje’, en ‘ik ben een huiler’. Emily zegt letterlijk dat ‘somber zijn’ haar identiteit is. Ik ben niet een ontzettende optimist die overal het beste van maakt en het mooie van in ziet. En dat ben ik gewoon niet. Ik ben gewoon een beetje somber, dat is wel mijn identiteit. Helaas. Ik zou wel anders willen zijn maar, zo ben ik nou eenmaal een beetje. (Emliy)
De somberheid wordt als negatief gelabeld te zien aan het woordje ‘helaas’. Ze noemt geen positieve kanten van deze karaktereigenschap. Uit dit fragment komt ook weer naar voren dat de depressie als persoonlijke eigenschap niet gezien wordt als iets dat weg moet of veranderd moet worden, maar als iets dat geaccepteerd moet worden. Dat blijkt ook uit het laatste zinnetje ‘zo ben ik nu eenmaal een beetje’. 76
4.4 STEMMINGDISCOURS Tot slot is het stemmingsdiscours de meest luchtige manier waarop de term depressie betekenis krijgt in het dagelijkse leven. In dit discours wordt de term depressie gebruikt als een negatieve stemming, tijdelijke gemoedstoestand en gevoel of iets dat raakt daaraan. 4.4.1 Tijdelijke gemoedstoestand Het woord wordt gebruikt om een kort slecht moment te duiden. C: Ik ben even hartstikke depressief, zit er doorheen. (Obs.15C)
Het woordje ‘even’ geeft de tijdelijkheid van het moment aan. Het woord ‘hartstikke’ geeft expliciet de overstatement van de gemoedstoestand weer. De woorden ‘gewoon’ en ‘een beetje’ komen veel voor in dit discours. Deze relativerende begrippen worden gebruikt om de betekenis af te zwakken. Het gebruik van het verkleinwoord ‘dipje’ of het woord ’depri’ sorteert een vergelijkbaar afzwakkend effect. De woorden ‘ even’ en ‘nu’ zijn ook kenmerkend voor dit discours. Zij geven de tijdelijke aard van de stemming aan. K: Ik ben een beetje depressief. J: Oh … waarom dan? K: Ja ik weet niet, vorige week had ik heel veel zin in de Soos, maar vandaag zit ik gewoon maar een beetje om me heen te kijken enzo, gewoon niet zoveel zin. (Obs.45C). E: Ik weet niet wat dat is de laatste tijd. Ik ben vorige week al naar de kapper geweest en naar de schoonheidsspecialiste maar ik voel me nog steeds niet vrolijk. I: hmm E: Ik zit een beetje in een dip geloof ik. N: Het is wel lastig om dan zo gespeeld vrolijk te doen. E: Ja ik voel me gewoon een beetje depri en zit gewoon niet zo lekker in m’n vel. (Obs 52C) Ik had gewoon even een dipje. 's Ochtends dat ik mezelf echt uit bed moest slepen, maar als ik bezig was ging het wel. Ik heb gewoon last van een ochtenddip, dan heb ik echt nergens zin in. Ik moet gewoon ergens mee bezig zijn, dan gaat het wel. (Obs 47 SR1)
‘Een beetje depressief’ wordt in het eerste fragment weergegeven als een normaal alledaags verschijnsel met de betekenis; ‘gewoon niet zoveel zin’. Het woord ‘gewoon’ kan opgevat worden als een manier om de neerslachtige stemming te normaliseren. 77
Depressief wordt in een opsomming gebruikt met andere gedragsbeschrijvingen. M: ‘En ze zit niet goed in haar vel. Sloom en depressief, lusteloos.’ (Obs 58C)
Depressief is in deze opsomming een van de gedragsbeschrijvingen die refereren aan ‘niet goed in je vel zitten’. Depressief is in deze constructie niet een naam die verwijst naar meerdere gedragsbeschrijvingen, maar wordt een gedragsbeschrijving op zichzelf. Depressie wordt ook gebruikt om andere gemoedstoestanden te verduidelijken. Nou, niet echt depressief, maar iedereen was weg, ik was eenzaam, en wilde weer terug. (Obs.25C). Ja maar het is niet…ze is niet depressief ofzo, maar heel echt heel heel onzeker. (Obs.19C). Ze is niet depri, maar wel heel verdrietig. (Obs 8C).
De drie voorbeelden zijn een ontkenning van een depressie. ‘Depressief zijn’ wordt hier weergegeven als een toestand die nog iets erger lijkt te zijn dan ‘ heel onzeker’, ‘heel verdrietig’ of ‘eenzaam zijn’ maar wel raakt aan deze zijnstoestanden. Depressief zijn wordt in dit discours gepresenteerd als gemoedstand in het rijtje van allerlei negatieve stemmingen zoals; ‘verdrietig’, ‘eenzaam’, ‘er doorheen zitten’, ‘onzeker’, ‘negatief’, ‘gestrest’, ‘somber’, ‘in de war zijn’ en ‘raar’. Het begrip wordt gerelativeerd en de tijdelijkheid van de toestand wordt benadrukt. Er is vaak een heel concrete oorzaak in het dagelijkse leven, en de toestand is overzichtelijk. Er hoeft niets aan gedaan te worden en gaat vanzelf over in de nabije toekomst. Het wordt niet al te serieus genomen en er wordt een afwachtende houding aangenomen. 4.4.2 Depressieve dingen B: Als de zon schijnt ziet de wereld er toch weer heel anders uit hè!” M: Ja inderdaad. De mensen zijn ook veel vrolijker.” B: Ja, ik vind het hier wel wat hebben. Normaal vind ik dit altijd zo’n depressief stukje. Maar nu is het wel gezellig! Leuk, al die schotelantennes! (Obs 73C) B: Maar ben blij dat ik weer in Amsterdam ben. Hebben daar net een uur op de bus staan wachten in de regen. De bus kwam maar niet. Dan ben ik blij dat ik weer in de stad ben. Als ik hier ben denk ik: hier krijgen ze mij echt nooit meer weg. Ben zó blij dat alles het hier gewoon doet. Echt depressief is het daar, bah. Als we geen auto hadden aangehouden en die ons geen lift had gegeven, hadden we daar nu nog gestaan. Echt een depressieve voorstelling. (Obs 31C)
78
‘Depressief’ wordt gebruikt als bijvoeglijk naamwoord voor het duiden van een omgeving of een situatie. ‘Depressief’ wordt in de dagelijkse taal gebruikt om voor allerlei dingen: een situatie, een boek, een stad of een sfeer, de negativiteit en somberheid aan te geven Depressie wordt dus niet exclusief gebruikt voor gedrag van mensen, maar is heel breed toepasbaar.
79
4.5 CONCLUSIE
Het ziektediscours is het discours in het alledaagse leven waarin medische kennis over depressie gebruikt wordt voor het interpreteren van stemmingsklachten. De weergave van depressie als onafhankelijke entiteit komt vooral voor in berichtgeving in de media dat zich baseert op wetenschappelijk onderzoek en in uitlatingen van in professionals, of patiënten. Maar depressie als entiteit is in de dagelijkse interacties tussen leken geen dominante representatie. Wel is er sprake in het ziektediscours van de medicalisering van stemmingen. Mensen gebruiken medische kennis waarmee ze stemmingklachten herkennen als symptomen van een depressie. De diagnostische criteria van de DSM sijpelen door in het dagelijkse leven om depressief gedrag te interpreteren, te verklaren, en tevens depressieve problemen te legitimeren. De medische betekenis van depressie wordt gebruikt om schuld te ontheffen. Ook wordt biochemische retoriek gebruikt in het dagelijkse leven. Depressie wordt soms begrepen als iets dat erfelijk kan zijn en in de genen kan zitten. De medische betekenis van depressie gaat ook gepaard met het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid. De eigen verantwoordelijkheid komt ook tot uiting bij mensen die een depressie hebben gehad en zich verantwoordelijk voelen voor het voorkomen van een volgende depressieve fase. Opmerkelijk is dat er een vertoog van scepsis ten aanzien van antidepressiva bestaat dat juist gebaseerd is op de moraal van het zelfverantwoordelijke individu. Antidepressivagebruik is onverantwoord gedrag in het ziekte discours; het wordt als een verslavend middel gezien, de werking ervan wordt als controversieel beschouwd, er bestaat onzekerheid over de lange termijn effecten en de bijwerkingen worden beleefd als groot nadeel. Daarbij is een belangrijke waarde dat mensen zelf, op eigen kracht gelukkig moeten kunnen zijn, en niet door toedoen van een pil. In nadruk op eigen verantwoordelijkheid zit mogelijk een verklaring voor de scepsis die bestaat ten aanzien van depressie. De opvatting in het preventief discours is dat pillen pas worden genomen als er sprake is van een ‘echte’ depressie. Depressie symptomen moeten worden gesignaleerd voordat ze echt ernstig zijn. en. In het contextdiscours worden depressieve gevoelens en klachten als logisch gevolg gezien van moeilijke gebeurtenissen in het leven. Depressie is een tijdelijke slechte periode. Dit kunnen huidige omstandigheden zijn zoals relatieproblemen, scheiding, ziekte en overlijden, 80
maar ook onverwerkte ervaringen in het verleden waardoor iemand psychologische problemen heeft. De term depressie of afleidingen ervan zoals depressief zijn of voelen, of depressiviteit, hebben geen pathologische betekenis. Kenmerkend voor dit discours is dat doordat de stemmingsklachten een heel duidelijke verklaring hebben in de omstandigheden, er begrip is voor de klachten, en compassie voor het individu. Als de depressieve klachten geïnterpreteerd worden als een psychologisch probleem wordt inzicht in de gebeurtenissen in het verleden gezien als een manier om de depressieve klachten en gevoelens van nu te begrijpen en te accepteren. De nadruk ligt meer op begrijpen dan op oplossen. Het lijden is niet onaanvaardbaar maar inherent aan leven. Lijden overkomt iedereen. Het individu wordt gezien als in verbinding met zijn omgeving, en afhankelijk van zijn sociale omgeving en omstandigheden. In het identiteitdiscours worden depressieve problemen niet gezien als medisch probleem maar als onderdeel of gevolg van iemands karakter. Het individu zelf is de oorzaak van het gedrag en wordt daar als mens in morele zin verantwoordelijk voor gehouden. Er is in dit discours sprake van persoonlijke morele verwijdbaarheid van depressief gedrag. Eigenschappen die genoemd worden in relatie tot depressie zijn chagrijnig, tobben en piekeren, gevoelig, kwetsbaar, somber, sloom, lui, zorgelijk, twijfelend, niet ondernemend, en negatief. De eigenschappen krijgen een negatieve betekenis. Het komt niet voor dat mensen een positieve kant noemen van deze eigenschappen zoals de diepgang van de melancholie of de schoonheid van het diepe denken. Er is in tegenstelling tot het contextdiscours weinig begrip en compassie. Ondanks dat de depressieve eigenschappen als onwenselijk worden gelabeld gaat het in dit discours niet om het weghalen, veranderen of oplossen van de eigenschappen. Er bestaat sterke identificatie met de eigenschappen. ´Ik ben altijd al een tobbertje’ of ‘ik ben gewoon lui’. De identificatie kan zo sterk zijn dat het een persoonlijke identiteit wordt. Het verheffen van karaktereigenschappen tot persoonlijke identiteit kan ook werken als legitimering van het depressief gedrag. Zo ben ik nu eenmaal.
In het stemmingdiscours krijgt depressie betekenis als stemming of slechte gemoedstand van tijdelijke aard. De DSM wordt in sterk verwaterde vorm toegepast; wanneer er sprake is van een gevoel of stemming dat lijkt op een depressiesymptoom wordt het woord depressie al gebruikt. De term depressie krijgt betekenis als gemoedstoestand of gevoel in opsommingen met andere negatieve gemoedstoestanden zoals verdrietig, eenzaam, somber. In dit discours wordt het begrip depressie als statement of constatering van een 81
stemming gebruikt. Kenmerkend voor dit discours dat het de betekenis van de term sterk wordt gerelativeerd en afgezwakt; ´depressivig´, ‘een beetje depri’, ‘een dipje’. De tijdelijkheid van het depressieve moment wordt benadrukt in dit discours, ‘ik ben even hartstikke depressief’ is ‘ik voel me nu even heel erg slecht’. Wat hier nog bij hoort is dat het normale en alledaagse van de stemming benoemd wordt, depressie wordt genormaliseerd; ‘gewoon even een beetje depressief voelen’. Depressie krijgt dus niet de betekenis van een psychologisch of pathologisch probleem. Het is een heel alledaagse en luchtige manier van het gebruik van het woord depressie om een slecht moment te duiden en te benoemen.
Het woord depressie wordt niet alleen voor het duiden van mensen gebruikt.
Depressie is opgenomen in de alledaagse taal als bijvoeglijk naamwoord om iets negatiefs, sombers of onaangenaam aan te geven van allerlei dingen; een verhaal, een boek, een sfeer, een concert et cetera.
82
5. EEN ONEINDIGE DIALOOG OVER BETEKENIS Everybody who suffers from depression feels obliged to construct theories of causation in order to impose some coherence onto an especially hazy, ambiguous life circumstance and to evaluate the extent to which they are responsible for their condition. Although it is impossible to ever fully resolve whether nature or nurture, or some combination, is responsible for depression.’ David A. Karp 1996: 93
In het voorgaande hoofdstuk heb ik een analyse gegeven van de discoursen die in het dagelijks leven betekenis geven aan stemmingsverschijnselen en depressie. In dit hoofdstuk zal ik dieper ingaan op de wijze waarop mensen die zelf ervaring hebben met depressie, gebruik maken van beschikbare discoursen. Mijn respondenten zijn onder te verdelen in twee groepen. De eerste groep (vier respondenten) heeft één depressieve periode doorgemaakt en dit met therapie, deels in combinatie met antidepressiva opgelost. Zij hebben nadien geen depressieve periode meer gehad. Opvallend is dat deze groep ‘genezen’ respondenten grotendeels een psychodynamische betekenis aan hun depressieve klachten geven, en in mindere mate andere verklaringsmodellen. De mensen van de tweede groep (zes respondenten) hebben meerdere depressieve episodes gekend. Zij hebben chronische klachten die met antidepressiva (vijf van de zes) en therapie behandeld worden. In dit hoofdstuk zal de nadruk liggen op deze laatste groep. Voor deze groep mensen duurt de zoektocht naar betekenis voort. De innerlijke dialoog over wat depressie is, waar het vandaan komt en hoe het opgelost kan worden duurt voort. De zoektocht behelst een voortdurende vergelijking tussen de beschikbare kennis over depressie met hun persoonlijke ervaringen. Good constateert hetzelfde bij betekenisgeving van chronisch zieken: ‘It is an ongoing and continues process were new meaning are found and old ones are replaced, making the illness a storyline with no end. Illness is a process reinterpreted as the process goes on and it is difficult to comprehend solely from a singular perspective’ (Good in Kangas 2001: 77). Het is aan de discursieve structuur te zien van de interviews dat deze mensen geen sluitende verklaring en oplossing hebben kunnen vinden voor de depressieve problemen. Er wordt geen punt gezet, mensen blijven wikken en wegen over betekenissen. Er is sprake van een voortdurend jongleren met de verklaringsmodellen, waarbij de spanning die bestaat tussen de depressiediscoursen sterk naar voren komt. De spanning betreft vooral de vraag hoe om te gaan met depressie; het ziektediscours is gericht op behandelen en dus veranderen van depressie, het identiteitdiscours is gericht op het aanvaarden van depressie als onderdeel van het individu en in het contextdiscours ligt de nadruk op begrip en 83
psychologische inzicht. In dit hoofdstuk zal de ik deze oneindige dialoog van betekenisgeving laten zien. Dit komt heel sterk tot uiting bij mensen met chronische klachten, en speelt ook in mindere mate een rol bij de andere respondenten. 5.1. Schuldig of zielig Bij het volgende fragment komt de ambivalentie tussen zielig en schuldig sterk naar voren. … ik had wel door op het moment dat dat uitstelgedrag dus echt zulke erge vormen aan begon te nemen dat ik gewoon dreigde die middelbare school überhaupt nooit meer af te maken. Weet je wel. Toen had ik wel zoiets, er is ook iets niet helemaal goed met mij. He. Dus ik was, zo een depressie, of zo een periode is altijd jezelf de schuld geven, maar ook jezelf in een slachtofferrol plaatsen. Dat zijn twee dingen die er voor mij bij horen. Aan de ene kant is het, ik ben een lul, en ik heb het allemaal gedaan en ik moet het morgen wel doen. En aan de andere kant is van, ja maar god ik ben ook zo een ingewikkeld persoon en ik heb het ook zo moeilijk en ik voel me er ook zo kut over. (Bo)
Enerzijds voelt Bo zich schuldig over zijn gedrag maar anderzijds vindt hij zichzelf ook zielig omdat hij dit disfunctionele gedrag vertoond. Geen eenduidige interpretatie kunnen geven aan de problemen en frictie ervaren tussen deze interpretatie is illustrerend voor de innerlijke dialoog. Een dominante interpretatie van depressieve problemen is ‘aanstellerij’. In deze interpretatie bevindt iemand zichzelf schuldig aan de depressieve problemen. Aanstellen betekent dat iemand vindt dat de problemen erger en groter gemaakt worden dan ze ‘werkelijk’ zijn, of dat er problemen creëert worden die er niet zijn. Na ja, ik vond mezelf een aansteller omdat ik niets te klagen had zeg maar. Van de buitenkant ging alles redelijk oke zeg maar, nee ik had helemaal geen grote tegenslagen of hele nare dingen in die jaren. Dus vond ik het ook een beetje aanstellerij om mezelf zielig te vinden. Of ellendig te voelen. (Emily)
Emily interpreteert haar ellendige gevoelens vanuit de context ‘ik had helemaal geen grote tegenslagen of nare dingen die jaren’. En vanwege het ontbreken van een duidelijke reden in haar leven is voor haar aanstellerij. Zielig ben je als nare dingen je overkomen, schuldig ben je als je dat niet hebt en je je toch somber en zielig voelt. De interpretatie is dat iemand zich schuldig maakt aan het creëren van problemen. Want eigenlijk dat kan ik me nog herinneren, dat ik dacht misschien moet ik naar de dokter want, misschien moet ik een keer in therapie ofzo. Maar dat dat dan zo een idee heeft van, ja stel ik me dan niet aan en jeetje ja er zijn toch mensen met veel ergere problemen. (Engel)
Ook Engel redeneert vanuit de context maar dan in vergelijking met anderen mensen. Zij zegt: ‘er zijn toch mensen met veel ergere problemen’. In dit fragment komt de het wikken 84
en wegen en de twijfel over de aard en betekenis van de klachten en de ambivalentie goed naar voren. Moet ik in therapie of stel ik me aan? Zijn mijn problemen wel erg genoeg? 5.2 Ik ben toch niet gek Het bagatelliseren van de negatieve gevoelens en de veroordeling ervan door het als ‘aanstellerij’ te bestempelen heeft de functie de eigen ‘normale’ identiteit te beschermen. Dat was de reden dat ik niet in therapie wilde, ik dacht ik ben toch helemaal gek. Ik ben niet de raarste. Ik heb wat klachten enzo maar ik ben helemaal niet zo, ik ben wel depressief enzo, maar dat gaat wel weer over.(…) Ik ben niet zo erg, ik had ook een buurvrouw die zwaar depressief was en die ook een paar keer opgenomen was geweest, en toen dacht ik; zo erg ben ik toch niet, er zijn mensen die veel meer, echt hulp nodig hebben en ik dacht van, dat heb ik niet ik kom hier zelf wel overheen, ik kan dit zelf wel verwerken, en ook ik ben niet gek, er zijn nog gekkere… mensen met meer klachten en veel depressiever. En ook veel verder weg zijn. Dat was voor mij nog een item, zo ver is het bij mij niet. Laten ze die tijd maar aan andere geven. Snap je? Interviewer: Ja, en met welke mensen vergeleek je dat? Ja met haar en met.. ja goh, ik denk ook voor jezelf omdat je jezelf ook in bescherming neemt. Van, zo erg ben ik niet, of ik ben niet erg. Ik ben niet schizofreen of ik ben niet… snap je. Dat dat het item is voor jezelf, dat je hebt van, het kan mij niet overkomen. Dat dat ook meespeelt. (Stiene)
In dit fragment is sprake van een stereotypering door middel van een wij – zij dichotomie die twee tegengestelde alternatieven, ‘gek’ of ‘niet gek’ weergeeft. Op deze wijze onderscheidt Stiene zich van mensen die ‘echt’ hulp nodig hebben en ‘echt’ gek zijn en beschermt zij haar persoonlijke identiteit. De aanduiding ‘echt’ doet ook voorkomen alsof er een vaststaand criterium bestaat waarop iemand hulp nodig heeft, en dus gek is. Persoonlijke identificatie met mensen die ‘niet gek’ zijn heeft voor haar de functie van bescherming van persoonlijke identiteit. Stiene vertelt dat zij een lange tijd geen professionele hulp wilde en het zelf wilde oplossen. Ze liep ongeveer tien jaar met steeds erger wordende klachten rond. De laatste jaren van deze periode worstelde zij met suïcidale gedachten. Ondanks de duidelijke scheidslijn die zij aanbrengt tussen ‘gek’ en ‘niet gek’ bevat haar uitspraak een tegenstrijdigheid. De uitspraak ‘Ik ben niet gek, er zijn nog gekkere….’is een paradox. Uit het laatste gedeelte van de zin, ‘er zijn nog gekkere, blijkt dat ze zichzelf wel als een beetje ‘gek’ ziet. Stiene heeft angst om bij het ‘kamp van de gekken’ te horen. Haar angst om hulp te zoeken heeft sterk te maken met de stereotype beeldvorming ten aanzien van mensen die psychologische hulp nodig hebben. Een onderdeel van het stereotype beeld van mensen met ‘gekte’ is dat gekte niet meer overgaat. ‘Eens een gek altijd een gek’. Dit komt ook in het volgende fragment van Léon tot uiting. Ja, en uhm daar kwam op een gegeven moment ook bij dat ik ging hyperventileren en dat ik daar ook continu aan bleef denken en dat het dus ook niet over ging. En toen is er een breekpunt geweest dat ik
85
met mijn ouders op vakantie ging. (…) En toen kreeg ik het in het vliegtuig weer, paniek en benauwd en dat is de hele vakantie niet meer overgegaan, en dat was dus best wel en hel dus, want ik moest er de hele tijd aan denken. Alleen maar. En mijn ouders wisten er niets was. En dat heb ik ze toen ik terug was verteld, hoe erg het was en toen zeiden ze van je moet maar eens naar een psycholoog gaan. Interviewer: Je had het niet verteld toen? R: nee, want ik vond dat ik me aanstelde. Naar aanleiding daarvan ben ik naar de huisarts gegaan en die heeft me doorverwezen naar een psycholoog. Interviewer: Wat vond je er van dat je naar een psycholoog werd doorverwezen? Vervelend, niet leuk. Ik had het idee mensen die naar een psycholoog gaan die zijn gek en hopeloze gevallen, dat dacht ik altijd. (Léon)
Hier is sprake van een representatie van mensen die naar een psycholoog gaan als ‘gek’ en ‘hopeloze gevallen’. Bezien vanuit dit stereotype beeld van mensen die naar een psycholoog gaan, is het begrijpelijk dat een doorverwijzing een negatieve invloed kan hebben op het zelfbeeld. ‘ Een stereotypische representatie van depressie als ‘gekte’ geeft ook Bo. Hij verklaart zijn eigen depressie uit de ‘gekte’ die in zijn familie zit. Nou, ik denk dat er wel een genetisch aspect is. Want bij mijn moeder zit het heel erg in de familie, die kant van de familie is helemaal gek gewoon. Allemaal. Dus haar beide ouders zijn ook dood en ook vrij jong overleden. Maar ja, nee. Haar broer en zus zijn ook allebei zo gek als een deur. En haar oom heeft zelfmoord gepleegd. Interviewer: Maar wat bedoel je met ‘zo gek als een deur’? R: ja, weet ik niet. Uh..(…) Ja nou ik ken ze niet zo heel goed en ik zie ze eigenlijk alleen maar af en toe, op een verjaardag ofzo. Maar ze functioneren allebei niet normaal. Mijn oom is gewoon heel goofy. Die is weird en zuipt ook en is geobsedeerd door oud speelgoed en flipperkasten, daar zit hij dan aan te sleutelen, dat vindt hij helemaal te gek. En een beetje normaal gesprek voeren dat lukt niet, heel rare man, heel lief hoor, wel aardig maar gewoon iemand die duidelijk niet functioneert.(Bo)
Depressie krijgt betekenis als ‘gekte’ en op deze wijze wordt de afwijking van de norm sterk benadrukt. Dit zijn mensen die niet ‘normaal’ functioneren. Een belangrijk onderdeel van stereotype beeldvorming van gekte is vaak dat het gevaarlijk is (Link 1999: 1330). Hier wordt de ongevaarlijkheid juist benadrukt ‘heel rare man, heel lief hoor, wel aardig, maar iemand die duidelijk niet functioneert’. Maar er gebeurt nog iets in dit fragment. Bo combineert stereotypering met het biomedisch verklaringsmodel. De gekte in de familie heeft een genetisch aspect. Dat Bo het heeft over een genetisch aspect, wil al zeggen dat het een onderdeel is van het probleem in zijn familie. Hij ziet het niet als een sluitende verklaring. 5.3 De paradox van een diagnose Volgens Parsons ‘provides a diagnoses a claim for exemption’ (Parsons 1951; Juttel 2009:279). Een medisch diagnose impliceert dat de biologie de ‘schuld’ is van de problemen en niet het individu. ‘The individual who is ill finds him/herself treated, rather than blamed, for imputed deviance (Freidson 1972; Ibid.). Het blijkt echter uit de interviews dat de 86
opluchting van een schuldontheffende diagnose depressie gepaard gaat met schaamte en angst voor stigma. Volgens Goffman is stigma ‘an attribute that is deeply discrediting’ (Goffman in Schreiber & Hartrick 2002: 97). Stigma is een proces waarbij de ene persoon gelabeld wordt als afwijkend en de ander als acceptabel en normaal (Idib). Een diagnose depressie is een label dat afwijking van de norm manifest maakt. Het label objectiveert de afwijking en maakt het onderdeel van de sociale werkelijkheid. Stigma en stereotypering houden beide verband met de reactie op gedrag dat afwijkt van de maatschappelijke norm. In de literatuur wordt er een onderscheid gemaakt tussen enacted stigma en felt stigma. Bij de eerste vorm wordt iemand gediscrimineerd en veroordeeld op basis van een afwijking van de norm. Felt stigma refereert naar de innerlijke schaamte die mensen ervaren voor de afwijking, in dit geval depressie, en de angst voor enacted stigma (Idib.) De paradox van een diagnose depressie komt tot uiting in de reactie van Engel. Interviewer: En wat betekende dat voor jou dat je die periode daarvoor hulp kreeg en dat je gediagnosticeerd werd met depressie? Dat weet ik nog, dat was een opluchting, dat ik dacht jeeeh, nu kan er wat aan gedaan worden. Interviewer: Had je het verwacht een beetje? Nee ik zei; echt echt heb ik echt een lichte depressie?!! Ja tuurlijk (psycholoog). ‘Maar weet u dat wel zeker?!! Met andere woorden ik schaamde me, een beetje zo van. Maar zo erg is het niet hoor, van weet je. Alsof ik bezwaard voelde of zo, op een of andere rare manier. En dat ze mij er van moest overtuigen van als ik dat vind, en de test dat uitwijst en de huisarts dat vind, dan is dat zo. En dat was wel een soort van erkenning ook wel. (Engel)
De diagnose depressie is een opluchting voor Engel omdat het label erkenning geeft van een probleem en perspectief op een oplossing biedt. Dit gaat gepaard met felt stigma omdat zij zich schaamt voor het label. Er spreekt angst voor stigma uit het citaat; ‘zo erg is het niet hoor’, waarmee ze eigenlijk zegt ‘zo afwijkend ben ik niet ’. In het volgende fragment gaat ze verder in op de betekenis de diagnose depressie als ziekte. De paradox tussen verlichting van schuld en stigma komt hier zeer sterk naar voren. Ja natuurlijk zie ik het wel als een ziekte in de zin dat er gewoon iets biochemisch mis is. Als je bloedarmoede hebt is er iets met die bloedlichaampjes. En ik bedoel dit gebeurt in de hersenen en maar het is uiteindelijk een biologisch probleem. En ik denk bij de een is het meer erfelijk, zoals ik denk dat het bij mij het geval is. En bij de ander is het meer de situatie, situationeel. Dat het een keer heel heftig voorkomt, en dan na en tijd nog een keer maar dat het wel tijdelijk is. Dus ik zie het wel als een ziekte, hoewel ik dat een naar woord vind. Aan de ene kant niet omdat je daardoor bevestiging hebt van ja, dat je er niets aan kunt doen. En aan de andere kant ben je nog steeds wel eens bang dat mensen je dus gek vinden ofzo. Terwijl ik ook dan weer denk, dan vinden ze dat maar. (Engel)
Laurens noemt letterlijk het sociale stigma dat depressie voor hem heeft.
87
(…) het heeft een soort sociaal stigma voor mij. Het mag helemaal niet slecht met je gaan. En er is iets mis met je als je dat soort problemen hebt. Terwijl je er eigenlijk niets aan kunt doen. Tenminste, het krijgen van dat soort problemen daar kun je niets aandoen, dat gebeurt gewoon. Het is net als griep krijgen, het overkomt je echt. (Laurens)
Laurens zegt ‘er is iets mis met je als je dat soort problemen hebt’. Een diagnose is dus een officiële constatering dat er iets mis met jou is. In dit citaat weerklinken maatschappelijke waarden over wat een normaal mens is. Het mag niet slecht gaan en je mag niet dat soort (psychische) problemen hebben. Normaal is dus dat het je gelukkig en voldaan bent en geen problemen hebt. Tegelijkertijd benoemt hij de paradox omdat depressie een ziekte is dat je overkomt zoals griep, en waar je niets aan kunt doen. Léon ervaart felt stigma maar de diagnose heeft geen schuldontheffend werking voor hem. Interviewer: Wisten mensen in je omgeving dat je medicijnen gebruikte? Weinig mensen want ik schaamde me er wel voor. Dus mijn ouders wisten het. En ja mijn beste vriend wist het. En mijn vriendin, die wist het ook. Maar meer eigenlijk niet. Interviewer: En waarom schaamde je ervoor? Omdat ik het een teken van zwakte vond. En ik vond dat mensen die antidepressiva namen eigenlijk een beetje laf waren. Interviewer: Waarom? uhm… ja ik weet niet, ik denk dat ik depressies altijd wel een beetje gezien heb als aanstellerij. Dat vond ik het wel. Soort van, daar kun je zelf wel wat aan doen, hoe je in het leven staat. Je moet je eigenlijk niet zoveel aanstellen. En dan gaat het vanzelf wel goed ofzo. (Léon)
Léon schaamt zich voor zijn depressie en zijn medicijngebruik. De schaamte wordt veroorzaakt doordat hij discriminerende oordelen op zichzelf toe past. Hij vindt zichzelf ‘laf’ omdat hij medicatie gebruikt, en ziet depressie als ‘aanstellerij’. Schaamte is dus eigenlijk het effect van zelfstigmatisering doordat de stereotype waardeoordelen ten aanzien van depressie geïnternaliseerd zijn. Léon vertelt in het volgende fragment waarom hij in zijn sociale omgeving niet over zijn depressie spreekt. Hier komt sterk de angst voor enacted stigma tot uiting. Interviewer: Wat voor soort contact had jij met die mensen? Nou vrij goed wel, ik zag ze dagelijks. Maar daar hebben we het nooit over gehad ook. En ik dacht van ik kan het ze wel gaan vertellen maar dat wil ik eigenlijk niet. Want ik schaamde me er kapot voor, zeker in die periode. Als je dan nog depressief bent dan wordt het nog twintig duizend keer erger en weet je helemaal dat iedereen je uitlacht als je het zegt. En daar komt nog eens bij dat je denkt dat dat het einde van de wereld is als dat gebeurt, mochten ze je uitlachen. Dus dat heb ik maar niet gedaan. (Léon).
Léon zegt ook dat als je depressief bent de angst voor enacted stigma veel sterker wordt. De verergerde angst voor stigma krijgt voor hem betekenis als onderdeel van de depressie. Léon blijft vanuit het identiteitdiscours betekenis geven en depressie zien als een zwakte waar je je overheen moet zetten. 88
Interviewer: Zocht je geen hulp bij mensen? Nee nee nee want nogmaals ik schaamde me er nog al voor en dat is eigenlijk niet zo snel weg gegaan. Zeker, eigenlijk tot vorig jaar is het niet weg gegaan. Ik vond het nog steeds dat het mijn schuld was en het een soort van zwakte was waar je over heen moet zetten net zoals iemand die ja weet ik veel wat, iemand die de hele tijd loopt te zeuren, en dat je denkt ‘houd je bek nou eens een keertje’. (Léon)
5.4 Accepteren of veranderen Een diagnose bevat de implicatie dat het probleem medisch is en niet de schuld van het individu. Het blijkt echter dat de schuldvraag, en de vraag in hoeverre mensen verantwoordelijk zijn voor hun klachten en invloed kunnen uitoefenen op de klachten, een onderwerp van de voortdurende innerlijke dialoog blijft. Ja volgens mij zit dat bij mij ook wel in de familie. Ja… Ja, ik ken allerlei familieleden die dat soort klachten hebben. En allerlei mannelijke familieleden. Het zijn vaak de mannen die er last van hebben, Interviewer: En is dat voor jezelf dan, een manier om het te begrijpen? Omdat zij dat ook hebben? Nee, ja ja god, dat is een manier om het te begrijpen. Ja ik weet niet. Ik kan wel, het is niet zo dat ik heb, ik kan er toch niets aan doen. Ik heb er ernstige bezwaren tegen als ik er last van heb. En ik heb nooit zo een zin dit als excuus op te voeren. En ik vind het ook heel moeilijk om het voor mij zelf als excuus te accepteren. Als iets niet lukt, of als je ergens niet heen gaat, vind ik het… ik vind dat te makkelijk ofzo. Interviewer: Wat gebeurt er dan, wat doe je er dan mee? Dan vind ik het gewoon karakterzwakte, ik bedoel dat heb ik wel minder dan eerst. Omdat je nu een diagnose gehad hebt, maar … Interviewer: En daarvoor? Daarvoor had ik gewoon zoiets het is karakterzwakte (…) ( Lennart)
Depressie als ziekte opvoeren ter legitimering van zijn gedrag is problematisch voor Lennart. De interpretatie van depressie als ziekte geeft Lennart het gevoel zelf geen invloed te kunnen uitoefenen op de depressie. Het is voor hem een afbreuk van zijn autonomie en handelingsbekwaamheid. Hij zegt ‘het is niet zo dat ik er niets aan kan doen’. Hij ziet een diagnose opvoeren als een gemakkelijk excuus. Maar tegelijkertijd neemt hij de schuldontheffing van de medische diagnose wel gedeeltelijk over, want hij zegt dat het idee van ‘karakterzwakte’ minder is. Lennart blijkt wikken en wegen over wanneer iets eigen verantwoordelijkheid is en karakterzwakte, en wanneer depressie. Hij eindigt de zin met ‘maar…’ hij zet geen punt, houdt de opties open, geeft geen definitieve verklaring. Het is een beetje een ziekte, maar daar het is niet toegestaan daar achter te verschuilen, en het is ook een beetje karakterzwakte. Het volgende fragment is heel illustrerend hoe het professionele medisch discours aanzet tot veranderen. Interviewer: Dus je schrok ervan dat ze dat zei (diagnose)?
89
Ja nou ik schrok ervan dat zij het zei, want ik dacht van oh kut dan is er misschien echt iets aan de hand. Want ik had zoiets van. Na ja ik weet niet hoe ik het zag, ik was gewoon aan het puberen. Ik had toen vooral een idee in mijn hoofd van, ik ben gewoon lui. Ik heb er gewoon geen zin in. Dat komt omdat ik lui ben. Dat was een beetje mijn… ik weet ook dat ik bij die psychiater ook had, bij het Riagg. Dat het eerste wat hij zei van daar moet je dus mee ophouden. Met dat te zeggen, met lui. Want daar schiet niemand wat mee op. Dat is namelijk niet zo en als het zo is dan is dat geen verklaring voor wat er met jou aan de hand is. En zeker niet iets waar je je achter mag verschuilen, van laat maar zitten. Want zo ben ik gewoon.(Bo)
De beoordeling van het gedrag vanuit het identiteitdiscours is ‘ik ben gewoon lui’. De psychiater noemt deze interpretatie verschuilen. Het zou geen verklaring voor zijn problemen zijn. Op deze manier wordt Bo aangezet zijn problemen niet te accepteren als ’zo ben ik gewoon’, maar juist te veranderen. De frictie tussen veranderen en aanvaarden is een belangrijk thema in de innerlijke dialoog van Bo. Interviewer: Heb je het geaccepteerd? Nee ik heb het wel geaccepteerd, nou kijk wat ik niet accepteer is dat ik uhm, ik accepteer niet dat ik onder mijn eigen kunnen functioneer omdat ik gewoon lamlendig ben. Dat accepteer ik niet en dat weiger ik ook en wil ik ook niet. Het is misschien wel zo, maar ik wil het niet. Interviewer: En wat bedoel je met lamlendig? Nou dat ik dingen laat schieten die ik niet wil laten schieten en dat ik mezelf in de weg zit. Interviewer: Bedoel je met lamlendig lui? Dat het jouw schuld is of bedoel je depressief? Nou dat is moeilijk, ik zou niet willen zeggen oh, ik ben depressief, ik kan er niets aan doen, het is mijn schuld niet, ik ben nou eenmaal ziek dus, weet je dat is ook een gevaar dat je dat gaat zeggen. En voor een heel groot deel is het ook je eigen verantwoordelijkheid en ik weet ook best wat ik kan doen om het beter te maken maar ik doe het dan niet, of te weinig. En dan kun je zeggen, ja ik doe het niet omdat ik depressief ben en ik kan niet anders, of ik kan zeggen van ja maar als je nou maar even meer je best doet, dan lukt het wel of, weet je. Het is dus wel iets wat ik niet accepteer, dat ik toch heb van ik zou nu dit of ik zou nu dat. Dat blijf je houden. Maar het feit dat ik het altijd zal blijven houden, en dat ik altijd een strijd zal moeten leveren met mezelf, dat accepteer ik wel. Snap je? Interviewer: Ja, je moet dus niet teveel accepteren dat het dan maar zo is. Dan leid je een leven wat ik niet wil leiden. Interviewer: En hoe zou dat er uit zien dan? Ja, dan word ik denk ik een soort van mopperende mislukte intellectueel. Die een beetje, net niet succesvol met z’n studie was en net geen goede baan heeft gevonden, en net uh, ja.(Bo)
Wanneer is iets ‘gewoon’ lamlendig en wanneer is iets depressie? Hij weet dat hij zelf wat kan doen om het beter te maken, maar doet het niet. Is dat lamlendigheid of depressie? De lamlendigheid is depressie en depressie is lamlendigheid. Hij probeert te accepteren dat zijn depressie een eindeloze strijd is waarin het gevecht met de depressie gevoerd moet worden. Een gevecht waar hij voortdurend opnieuw moet kijken naar wat hij zelf kan doen om het beter te maken, en wat hij moet aanvaarden als depressie. Hij zegt dat het voor een heel groot deel ‘eigen verantwoordelijkheid’ is, maar waar die verantwoordelijk stopt is onduidelijk voor hem. Het opvoeren van depressie als legitimering van zijn gedrag ziet hij als ‘een gevaar’ omdat hij dan te weinig zelf zou doen om het beter te maken. Daardoor herhaalt hij de afweging wat te doen met de depressieve klachten steeds weer ‘ik zou nu dit 90
of ik zou nu dat’. Het accepteren van depressie betekent voor hem het opgeven van de strijd, waardoor hij een leven zou leiden wat hij niet wil leiden. De frictie tussen accepteren en veranderen is heel begrijpelijk voor mensen met chronische depressie. Deze mensen vallen eigenlijk tussen de wal en het schip. Het medisch regime is gericht op veranderen. Wanneer iemand in behandeling gaat voor de depressieve klachten wordt het medisch perspectief met een gerichtheid op verandering en oplossing eigen gemaakt. Maar zodra het veranderen niet lukt, is het accepteren van de problemen des te moeilijker.
5.5 Nature of nurture De discursieve structuur van de oneindige dialoog komt ook tot uiting als het gaat om de vraag of het aanleg of omgevingsfactoren zijn die depressie veroorzaken. Nou die psycholoog die, als die wat zei dan zei ze van, dat koms natuurlijk door de dood van je vader. Dat zei ze bij alles. En ik had al vrij snel, van ja lekker makkelijk. Volgens mij is dat onzin ja, of misschien is dat wel zo. Maar bijvoorbeeld dat ik het al heel snel, heel irritant vond dat ze dat bij alles, alles, en elk gevoel dat ik had als ik een keertje verdrietig was over het een of over het ander dat niets met de dood te maken had, of met ouders zeg maar gewoon, gewoon mijn studie haten kwam door de dood van mijn vader. Daar dacht van nou, misschien wel, misschien niet, en misschien komt het wel helemaal niet door de dood van mijn vader. Uhm, dus ik ben wel een beetje gaan nadenken waardoor het kwam maar ik kwam er niet echt uit. Nee Interviewer: En later, als je nu kijkt naar je depressiviteit? Wat voor ideeën heb je daar nu over? Uhhm na ja ik denk nu dat ik een hele sterke aanleg heb ervoor en misschien dat door een beetje een rotleeftijd 13 mijn vader verliezen dat dat het getriggerd heeft. Dat als alles goed was gegaan en perfect, dat het dan misschien, die aanleg niet naar buiten was gekomen ofzo. Maar misschien ook wel en had ik dan ook wel last gehad van depressies en uhhm, dus ik denk, ik geloof heel erg in aanleg ervoor. Nog steeds omdat gewoon concreet er niet genoeg aanleiding is. Na ja, ik weet niet in hoeverre depressies komen door nare dingen, dat is misschien weer, noem je dat geen depressie maar een trauma of zoiets. Maar ja ik denk aanleg. (Emily)
Dit citaat is illustrerend voor de besluitloosheid en twijfel in Emily over de oorzaak van depressie. Zij gebruikt in dit fragment acht keer het woord ‘misschien’. ‘Volgens mij is dat onzin ja, of misschien is dat wel zo’. ‘Ik dacht van nou misschien wel, misschien niet, en misschien komt het wel helemaal niet door de dood van mijn vader’. ‘Dat als alles goed was gegaan en perfect, dat het dan misschien, die aanleg niet naar buiten was gekomen ofzo, maar misschien ook wel’. ‘… dat is misschien weer, geen depressie maar een trauma’. Ze besluit naar alle afwegingen met ‘maar ja, ik denk aanleg’. De ‘maar’ geeft een tegenstelling weer, ze kan geen zeker en afgerond antwoord geven. Net zoals Engel begrijpt ook Sanne haar depressie als een combinatie van factoren, en blijft op deze manier zoeken naar betekenis. Nee, nee en dat is ook wel fijn, omdat mijn psychiater mij ook kent, die zei ja Sanne je hebt gewoon alles er aan gedaan wat je er aan zou kunnen doen en je kunt hier niets aan doen, dit is gewoon puur… dit is jouw zwakke plek. En mijn moeder, mijn oma, heeft veel last gehad van depressie, en mijn moeder
91
ook. Dus het zit ook bij mij in mijn familie. Dus, maar ja, het is ook wel moeilijk te accepteren, dat het je overkomt en, ik ben wel gewend dat als ik problemen heb, die aan te gaan en die op te lossen, of in ieder geval aan te gaan en hier kon ik gewoon zelf helemaal geen invloed op uitoefenen. Interviewer: Dus heb je het gevoel dat het je overkomen is? Ja ik zie ook wel verband dat er gewoon heel veel dingen in mijn leven gaande waren, weet je, dat het heel veel spanning met zich meebracht en ik kan daar gewoon minder goed tegen dan een ander. Ik ben, mijn psychiater zegt ook van je bent heel erg gevoelig. Dat siert je, maar dat heeft ook zo zijn minder leuke kanten. Ja want ik ben wel iemand die dingen heel erg intens beleeft en ondergaat en ik ga altijd voor de volle 100%. Dus toen je depressief werd, samenvattend zijn het de omstandigheden geweest, met dat het in de familie zit en jij heel gevoelig bent. Ja het is gewoon mijn kwetsbare plek. Want ik denk nu ook als ik er op terug kijk, als kind was ik ook niet echt zeker als puber, was ik niet gelukkig. Ik heb er altijd wel tegen aan gehangen. Maar dat het nooit zo erg is geweest, als toen. Dit was echt menens. (Sanne)
Sanne maakt een combinatie tussen de aanleg voor depressie vanuit haar familie (zwakke plek), en de vele dingen die er gebeurde in het persoonlijk leven, en daarbij ook nog haar persoonlijkheid; het intense beleven van alles. Bij de vraag of het haar overkomen is, haalt ze ook het verband met haar persoonlijke omstandigheden erbij. Ze kiest niet voor een betekenis en het blijft ambigu. 5.6 Ziekteverantwoordelijkheid & pillen Uit het vorige hoofdstuk is gebleken dat er in het dagelijkse leven een discours van scepsis en terughoudendheid bestaat ten aanzien van antidepressiva. Bij mensen die zelf depressief worden is dat niet anders. Maar mensen met depressie willen niets liever dan dat de depressie overgaat, en nemen de pillen ondanks de scepsis wel aan wanneer een arts dit voorschrijft. De volgende twee citaten laten zijn illustrerend voor de wijze waarop dit gaat. Ja dat is gewoon je zwakke plek en je kwetsbare punt… ja…. En hij adviseerde ook om aan de medicatie te gaan en ik had op dat moment ook echt zoiets van nou weet je dan, ik ben zelf niet van de medicijnen maar als dat helpt om mij beter te voelen, doe dan maar. (Sanne) Ja, bij de huisarts ging hij al een vragenlijst af en die heeft al gezegd van, het is waarschijnlijk een depressie dus ik stuur je door naar een psycholoog. En daar heb ik een aantal testen gedaan om te kijken hoe zwaar het dan was en het bleek dat het gemiddeld tot zwaar was. En ik wilde in eerste instantie geen medicijnen omdat ja, ik vind het helemaal niet prettig om afhankelijk te zijn van medicijnen. Dat vind ik een heel vervelend idee. Uiteindelijk heeft de dokter wel gezegd, het is beter. (Frederique)
Er bestaat scepsis ten aanzien van de medicatie maar binnen een professionele setting wordt het advies van de arts wordt toch opgevolgd. Dit heeft ten eerste te maken met het feit dat mensen hulp zoeken, omdat ze een oplossing voor hun probleem zoeken, maar ook met het feit dat wanneer iemand professionele hulp zoekt zich moet conformeren aan de handelingsvoorschriften die binnen de medische context gelden. Als je hulp zoekt, moet je de gegeven hulp ook aannemen. 92
Het gebruik van antidepressiva betekent niet dat mensen geloven dat de oorzaak van hun klachten puur biochemisch is. De depressieve klachten worden wel gezien als een biochemisch probleem in de hersenen, maar dat getriggerd wordt door omstandigheden in het leven. Depressie als hersenziekte krijgt dus betekenis als een gevolg, en niet als oorzaak op zich. Bo beschrijft dit als volgt: Ja nou oorzaak , kijk het is wat ik zeg. Ik denk dat ik gewoon gevormd ben, dat wil zeggen m’n (?) is onderdeel van mijn karakter, en het karakter is voor een heel groot gedeelte gevormd door mijn jeugd, dus het is niet zo dat de manier waarop jouw ouders met je omgingen oorzaak is van je ziekte maar het is wel een onderdeel van dat je bent zoals je bent en die ziekte komt voort uit wie je bent en ook wel uit je situatie weet je wel. En kijk het is natuurlijk begonnen tijdens die scheiding en dat is heel concreet. Dat is een concrete aanleiding, dat geloof ik ook wel. (Bo)
Zijn medicijngebruik ziet hij als het stabiel houden van zijn ‘chemische huishouding’. Ja, ik wilde dat wel en ik kende het ook van andere mensen, en ik weet ook wel dat andere mensen daar wel… heel veel mensen slikken antidepressiva. Eigenlijk heel veel. En ik dacht van dat het wel zou helpen. En zoals hij (psychiater) het uitlegde, dat vond ik ook wel heel tof. Hij had een soort van theorie en dat zal hij niet zelf verzonnen hebben maar, zeg maar allemaal pilaren waar je leven op steunt. Eentje is gezinssituatie/thuissituatie. Eentje is werk school en vrienden. En eentje is medicatie, dus je chemische huishouding of dat goed zit zeg maar. En je kunt er eentje missen, maar als je er twee mist dan gaat het mis, of als je er drie mist. En hij had zoiets van, die medicatie die helpt je gewoon om een soort van een ding stabiel te houden. En wat ik zelf heb gemerkt, wat die medicatie gewoon doet, het helpt net even de grote somberheid, de negatieve kijk er af te halen. Dus je bent van jezelf net op een soort van iets hoger beginpunt te zitten. Dus die medicijnen verhogen je basisniveau wat dan goed zit.(Bo)
Bo ziet zijn depressiviteit wel als ziekte ofwel ‘onstabiele biochemie’ die in verbinding staat met zijn persoonlijke levensomstandigheden. Ja, en mijn psychiater zegt ook, mensen die suikerziekte hebben die hebben ook insuline nodig, en als jij tekort hebt aan een bepaald stofje dan is er dan erg aan als je dat toegediend krijgt? En zo ziet mijn leidinggevende dit ook. Want de eerste keer dat ik gestopt was had ze zoiets van zou je dat nu wel doe, had ik echt zoiets van, waar bemoei je je mee? Het is wel mijn leven, en toen ik de tweede keer een depressie kreeg nam ze het me eigenlijk bijna kwalijk dat ik gestopt was met medicatie slikken. Van nou en dan doe je dat toch gewoon. Maar ik wil het liefste gewoon zonder en voelen, het is een beetje dubbel he? Ja he? (Sanne)
Sanne en Engel (zie p 90) maken beide de vergelijking met een gevestigde pathologische ziekte; suikerziekte en bloedarmoede, om hun depressie te begrijpen. Deze analogieën werken legitimerend ten aanzien van het medicatiegebruik. In het laatste fragment van Sanne komt ook heel duidelijk de ziekteverantwoordelijkheid om medicatie te (blijven) slikken tot uiting. Sanne wordt door haar leidinggevende verantwoordelijk gehouden voor de terugval in een depressie nadat zij gestopt was met antidepressiva. Medicatie wordt als de oplossing voor haar depressieve problemen gezien door haar leidinggevende en Sanne ervaart een druk om haar medicatie te nemen. Maar Sanne zelf wil niet afhankelijk blijven van medicijnen.
93
Anja heeft geweigerd medicatie te nemen voor haar depressie, maar wel een sterk sociale druk ervaren om medicatie te gebruiken. Ik vond die medicijnen, daar werd toch ook wel iets te licht over gedaan door de huisarts. Ze brengt het zo alsof het een soort wondermiddel is, terwijl ik me dat echt afvraag. En die bijsluiter lees je en ik heb ook ervaringen van vrienden gehoord en dan denk ik nou, je bent nog wel even bezig voordat het aanslaat en misschien moet je weer met een ander beginnen en voordat die aanslaat, en ik had er helemaal geen zin meer in. Ik dacht dat ik al aan het einde van het traject was. En om dan weer helemaal oppnieuw te starten. Interviewer: Want mensen in jouw omgeving, moedigde die dat wel aan medicijnen of.. hoe stonden die daarin? Nou mmh, mijn man had meer zoiets van jij moet maar kijken, en mensen lieten het meer aan mij over. Nou ben ik ook stellig in mijn oordelen. Dus misschien hebben mensen niet zo snel iets durven opperen maar ik kan me niet herinneren dat het mij werd aangeraden door vrienden om het te proberen. Meer dat ik zelf zei van nou laat ik het dan maar doen, als laatste redmiddel dat mensen zoiets hadden van ok, probeer het. En toen ik zei van, ik doe het toch niet was het net, nou ik had het idee toen ik die medicijnen had gehaald van, als ik ze nu niet neem dan heb ik het gedaan. Dan heb ik de kans gehad om iets te doen aan mijn probleem en ik heb het niet gedaan, ik heb het niet aangepakt. Die druk voelde ik wel enorm. Als eenmaal iemand het aanbiedt dan moet je wel omdat je anders niet mee wil werken aan je eigen herstel. Dat kan ik nog heel goed herinneren. En toen dacht ik fuck it, dan ben ik maar de lul. Ik ben al de lul, en ik volg maar mijn eigen oordeel en eigen intuitie en ik doe het gewoon niet. (Anja)
Anja voelt sociale druk om haar problemen aan te pakken. Anja is kritisch op de manier waarop antidepressiva wordt voorgedaan door haar arts ‘als een soort van wondermiddel’. Uiteindelijk heeft Anja geen antidepressiva genomen, en haar eigen oplossing gekozen. Dit laat agency zien. Interviewer: Ja want daarvoor had die arts al gezegd van dat je antidepressiva moest nemen… Ja. Interviewer: En hoe zei zij dat ook al weer? Nou het was, het was een heel vriendelijke vrouw maar ze had wel zoiets van, ik zou het je echt aanraden want het helpt echt en ken een vrouw die dit en… ja het helpt toch wel echt. Maar ik zag heel erg op tegen het feit dat je ze heel lang moet slikken. En ik wilde nog zwanger worden, en ook al was ik in een put, toch dacht ik daar aan. Van ja, dan zit ik er heel erg lang aan vast. Plus het feit dat je er verslaafd aan kunt raken, niet zozeer dan moet je dus ook weer gaan afbouwen en dat duurt allemaal heel lang. Ik had op dat moment, ik heb ze gehaald, ik had ze in huis. En toch dacht ik van, ik doe het niet. Weet je wat, ik trek de stekker uit het stopcontact van de telefoon, ik ga nergens meer naartoe en ik ga gewoon slapen slapen slapen. Ik ga me niet meer, want ook het verhaal vertellen steeds dat is iets van, hoe gaat het nou? En dan ga je weer. En dat roept allemaal zo veel dingen op. En je hoort jezelf voor de 100ste keer hetzelfde verhaal vertellen waar geen enkele voorruitgang of ontwikkeling in zit… Interviewer: En dat verhaal? Waar ging dat over toen? Nou dat ik me niet lekker voelde en niet wist wat ik wilde en het feit dat ik, gewoon uitzichtloos was en dat je gewoon echt, je bent meer met symptomen op zo een moment dan het werkelijke verhaal nog denk ik. Dat je altijd moe bent en dat je geen, en dat ik echt overal bij dacht van, getverdemme waar heb je het nou toch over, het interesseert me echt niets. Ja die hele algehele misère ofzo die, ik weet niet. En ook gerichte vragen die je dan krijgt, van hoe gaat het met je vader, dacht ik van … ja … en je laat je dan toch verleiden tot een verhaal en dat roept weer emoties op. Weet je wat, ik wil gewoon met niemand praten, drie maanden lang. Niet met mijn zus, niet met mijn vader, ik zet het gewoon helemaal stop en dat heeft echt geholpen. En in maart dacht ik echt van, weet je wat ik ga mijn werk maar weer eens b ellen en maar eens re‐integreren. Weer een beetje… ik had ook echt het idee dat bij mij de vermoeidheid echt enorm parte speelde, dat ik door de vermoeidheid hele negatieve gedachten kreeg en de enige remedie was slapen slapen slapen. (Anja)
94
Anja is de enige die tegen het advies van de arts in heeft gehandeld en geen medicatie heeft genomen, terwijl alle respondenten in eerste instantie een kritische kijk op medicatie hebben. De sterke wens dat de depressie overgaat en de kans dat medicijnen daarbij helpen, het feit dat een deskundige het adviseert is toch reden genoeg voor alle andere respondenten de scepsis te parkeren en wel medicatie te proberen. Die psycholoog was er nog al lyrisch over die vertelde van ja uhm, die schetste allemaal scenario’s over hoe je leven er dan uit zou zien als je die medicijnen zou gebruiken in relatie tot mijn leven dan. Dus dan vertelde ik weer waarom ik aan het tobben was of iets dergelijk. En dan zei ze van nou ja als je medicijnen zou gebruiken dan zou je een stuk laconieker tegen over dit soort dingen staan. Dan maak je je over dit soort dingen niet druk meer. Nou en dat vond ik wel een aantrekkelijk perspectief. Maar aan de andere kan wist ik wel dat het enigszins controversieel was natuurlijk. En toen ik ze ook eenmaal nam wist ik ook wel dat het dus niet zo was als zij zei. Interviewer: Want…? Het was gewoon niet echt heel erg veel beter ofzo. Interviewer: En toen ben je wel doorgegaan toch? Ja toen ben ik doorgegaan ja. Want toen ik eenmaal bezig was toen dacht ik van, ja als ik nu stop dan beland ik waarschijnlijk in een zwart gat. Dus dat durfde ik niet. (Léon) Ik heb ook niet lang getwijfeld. Ik mocht er een week over nadenken of ik het wou doen maar, ik dacht wel jaaaa als het werkt wat heerlijk zou dat zijn. Dus ik heb niet lang getwijfeld. Ik heb het aangenomen. (Emily)
95
6. CONCLUSIE In deze studie heb ik gekeken naar de wijze waarop stemmingsklachten betekenis krijgen in het dagelijkse leven, buiten een professionele setting. Hiervoor heb ik een discours analyse gedaan van 150 notities van alledaagse sociale interacties met het thema stemmingsklachten en depressie en tien ziektegeschiedenissen van mensen die gediagnosticeerd zijn met depressie. De alledaagse notities zijn verzameld door zesenveertig derdejaars bachelorstudenten sociologie en hun docenten. De notities bevatten alledaagse gesprekken en fragmenten uit de media.
De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is dat ik een onderzoeksterrein
van de sociologie inzichtelijk maak dat niet eerder onderzocht is. Er is niets bekent over de alledaagse betekenis van stemmingsklachten en depressie. Ook de beleving van mensen met depressie is een relatief weinig onderzocht terrein. Veel onderzoeken hanteren een outsiders perspective dat zich richt op depressie als medisch probleem. Inzicht in de alledaagse betekenis en persoonlijke beleving van depressie geeft nieuwe kennis over depressie dat een belangrijke bijdrage kan leveren aan oplossingen voor de depressieproblematiek en het maatschappelijke debat hierover.
Voor een belangrijk deel heb ik gebruik gemaakt van de theorievorming van Trudy
Dehue over de betekenis van depressie in onze samenleving: De depressie‐epidemie. Over de plicht het lot in eigen hand te nemen (2008). Ik heb deductief onderzocht in hoeverre de betekenissen van depressie volgens Dehue resoneren in de alledaagse betekenisgeving, en hoe deze betekenissen onderdeel uitmaken van de alledaagse sociale werkelijkheid. Daarnaast heb ik inductief onderzocht naar alles wat mensen in verband brengen met stemmingsklachten en depressie.
Dehue (2008) stelt dat onder invloed van het biomedisch discours, zich steeds meer
een biomedisch perspectief op stemmingsklachten en depressie opdringt in de samenleving. Zij wijst op medicalisering, waardoor stemmingsklachten steeds meer gezien worden als een medische behandelbare ziekte. Depressie zou niet langer gezien worden als een gevolg van omstandigheden in het leven, maar als probleem gevestigd in de biologie van de mens. Situationele, contextuele, sociale en maatschappelijke verklaringen hebben ingeboet aan waarde met de komst van de biomedische beeldvorming. Deze denkstijl heeft tot gevolg dat mensen stemmingsklachten en depressie als lichamelijk probleem zijn gaan zien, veroorzaakt door de biochemie van het lichaam en brein. De ziektenaam depressie, dat verwijst naar een hypothetisch cluster symptomen, heeft volgens Dehue de betekenis 96
gekregen van een neurobiologische entiteit. Deze entiteit wordt gezien als oorzaak van depressiesymptomen. Het biologisch beeld van depressie en de fixatie op het individuele lichaam, gaat gepaard met een individualisering van stemmingsklachten en depressie. De fixatie op de biologie van het individu maakt dat de druk op de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het voorkomen en/of overwinnen van depressie groot is. In het biomedisch paradigma zijn stemmingsklachten en depressie onaanvaardbaar lijden.
Voor het onderzoeken van de alledaagse discursieve praktijk heb ik gebruik gemaakt
van het sociaal constructionische model van Nijhof, beschreven in hoofdstuk 2. De betekenis van het object, in dit onderzoek stemmingsklachten, komt tot stand onder invloed van een discours. Vanuit deze zienswijze heb ik een ordening aangebracht in de alledaagse discursieve praktijk van stemmingsklachten en depressie. De discursieve praktijk van stemmingsklachten geeft structuur aan hoe er gedacht wordt over de stemmingsklacht en hoe er gehandeld moet worden. Het resonantiemodel van Bröer (consonant, dissonante en autonome resonantie) tevens in hoofdstuk 2 geschetst, heb ik gebruikt om inzichtelijk te maken hoe biomedische kennis weerklinkt in de dagelijkse betekenisgeving. Ieder mens krijgt in zijn leven te maken met gevoelens van somberte, moedeloosheid, lusteloosheid en verdriet. Zowel van zichzelf als van de mensen om hem heen. In deze studie heet dat stemmingsklachten. Ik heb gekeken hoe mensen deze gevoelens interpreteren en er op reageren bij zichzelf en bij anderen. Daarbij heb ik specifiek gelet op medicalisering van stemmingsklachten. Medicalisering wil zeggen dat voorheen niet medische verschijnselen geleidelijk aan een medische betekenis krijgen (Conrad 2004). Deze studie naar het alledaagse gezicht van stemmingsklachten leent zich bijzonder goed voor het onderzoeken van medicalisering. Als er sprake is van medicalisering van stemmingsklachten zou dat namelijk betekenen dat ook alledaags leed steeds meer als ziekte benaderd wordt, omdat het discours doordringt in het dagelijkse leven.
Het blijkt echter dat er in het dagelijkse leven geen sprake is van een eenduidige
medische interpretatie van stemmingsklachten. Er zijn vier dominante manieren waarop mensen stemmingsklachten interpreteren. In de alledaagse interactie worden deze discoursen vaak door elkaar heen gebruikt. In het contextdiscours worden stemmingsklachten en depressie gezien als een gevolg van omstandigheden in het leven. De term depressie betekent een tijdelijke moeilijke fase waarbij iemand gelegitimeerd somber mag zijn. Er wordt gereageerd met compassie en begrip. De depressieve toestand wordt aanvaard en niet veroordeeld of geproblematiseerd. In het identiteitdiscours worden 97
stemmingsklachten begrepen uit de persoonlijkheid. De term depressie wordt gebruikt maar heeft geen medische betekenis. De stemmingsklachten, die soms depressie genoemd worden, worden gezien als een onderdeel van het karakter van iemand. In deze interpretatie zit wel een morele afkeuring van de stemmingsklachten en daaruit voortkomende gedrag. Maar in deze interpretatie zit geen dwang tot veranderen. Iemand is zo, dat is nu eenmaal zo. Het wordt aanvaard als onderdeel van iemands persoonlijkheid. In het stemmingdiscours wordt het begrip depressie als een tijdelijke gemoedstoestand of stemming gebruikt. Hiermee wordt de alledaagse emotionaliteit tot uiting gebracht. De toestand wordt niet geproblematiseerd maar gerelativeerd. Het woord depressie verwijst niet naar een medisch probleem, maar naar een stemming/gevoel, een dipje, een slechte fase of moeilijk moment. De oorzaak ligt buiten iemand zelf en wordt gezien als iets dat vanzelf weer overgaat. Er wordt een afwachtende houding aangenomen. Het woord depressie is niet exclusief een begrip voor gedrag van mensen, maar wordt ook gebruikt als bijvoeglijke naamwoord van sombere dingen, situaties of sferen. In het ziektediscours weerklinken de medische betekenissen van het biomedisch discours en worden stemmingsklachten gemedicaliseerd. Het entiteitmodel van Dehue is vooral terug te zien in de media en in stukken waar professionals en patiënten onderdeel van uitmaken. Daardoor staat het in heel directe verbinding met het professionele domein. Buiten het professionele domein in de overige fragmenten is het biomedische model niet dominant. Er is in het alledaagse leven is dus wel degelijk ruimte om stemmingsklachten anders te interpreteren dan het dominante biomedische discours bekrachtigt. Het dominante discours dringt zich niet zo sterk op als Dehue (2008) stelt. Dit wordt ook bevestigd door het feit dat alle vier de discoursen in de alledaagse interactie en door mensen met een diagnose depressie gebruikt worden. Dus zelfs mensen die in interactie met hulpverleners kennis maken met de medische benadering van hun problemen, nemen de biomedische benadering niet zonder meer over. Het biomedische perspectief volstaat niet om depressie, wat in de beleving de betekenis heeft van een persoonlijk probleem, te begrijpen. Mensen laten andere alledaagse interpretaties van hun problemen niet los, wat wil zeggen dit sterke begrippenkaders zijn. Het is juist zo dat er een kritische houding bestaat ten aanzien van professionals en professionele kennis. De combinatie van de alledaagse betekenisgeving en de interviews geeft overtuigend bewijs dat er geen eenvoudige dominantie van het biomedische model is. 98
Dit betekent niet dat de discoursen niet beïnvloed worden door het biomedische
discours. Integendeel. De medisch ‐ professionele kennis wordt in het dagelijkse leven op een eigen alledaagse manier aangewend. De diagnostische criteria voor depressie van de DSM zijn doorgesijpeld in het dagelijkse leven. Wanneer iemand iets ervaart dat lijkt op slechts een van de negen symptomen van depressie 17 , wordt het woord depressie er al voor gebruikt. In de DSM geldt dat iemand minimaal vijf symptomen moet hebben voor een diagnose depressie. Verder zijn er criteria voor de ernst van de klachten. Naar beide criteria wordt nooit verwezen in het dagelijkse leven. Het woord depressie wordt zelfs voor een rouwreactie gebruikt, wat in de DSM niet als depressie geldt. De term depressie wordt gebruikt voor gevoelens en gemoedstoestanden die lijken op symptomen van depressie. De sterk verwaterde symptomen van depressie worden depressie genoemd. Het woord depressie heeft geen medische betekenis. In de alledaagse betekenis wordt het ziektelabel ook expliciet afgewezen. Het begrip is gedemedicaliseerd.
Nog breder genomen wordt het begrip depressie als containerbegrip gebruikt voor
alles we associëren met somberte en negativiteit. De overeenkomst tussen de betekenissen die onder dit containerbegrip vallen is dat het verwijst naar iets dat onaangenaam is. Er zijn geen voorbeelden te vinden waarin de betekenis van depressie positief is zoals: leerzaam, interessant, inspirerend of een verrijking van de ziel. Depressie verwijst vooral naar iets dat mensen liever niet willen ervaren. De hierboven beschreven betekenissen worden geproduceerd in sociale interactie. Er wordt over betekenissen onderhandeld in het spanningsveld van de verschillende discoursen. Vaak bevat een gesprek meerdere discoursen. In deze meerduidigheid wordt er geschoven door mensen met labels en interpretaties. In een gesprek kan er dan ook heel snel gewisseld worden van de ene interpretatie naar de andere interpretatie. Mensen gaan tegen elkaar in, hebben onenigheid over de betekenis, hanteren verschillende perspectieven, betwijfelen, nuanceren, of bevestigen elkaar juist. Daarmee worden bepaalde betekenissen versterkt en andere weer afgezwakt in sociale interactie. Deze talige dynamiek wordt ook door Danforth en Navarro (2001) beschreven: ‘the conflicting cultural terrain of communication where meanings are crafted, boubted, and opposed is constantly shifting amidst the multiple tensions, ambivalences, and innovations of postmodern living in the West. Culture and language both open but also narrow and constrict doors to experience’ (Danforth and Navarro 2001: 187). De interpretatie die tot stand komt in interactie bepaalt de beleving 17
Zie Figuur 2 p. 14.
99
omdat een interpretatie morele handelingvoorschriften voor het individu en de sociale omgeving geeft (zie figuur 7). Het opent dus bepaalde deuren voor beleving en laat het andere deuren gesloten. Dus de interpretatie die in taal gevat wordt met het label depressie, is cruciaal voor de reacties en handelingen die volgen, en daar wordt gebruik van gemaakt. ‘At every step, individual and communual struggles concerning moral questions of “what tot do” are accompanied by richly embattled, discursive questions of “how to put it into words” (Idib.). Wanneer somberte wordt geïnterpreteerd als gevolg van een nare gebeurtenis zal dit tot begrip en medeleven leiden. Wordt somberheid geïnterpreteerd als onderdeel van een chagrijnige persoonlijkheid leidt dit tot een morele veroordeling. Met behulp van het label depressie proberen mensen dus niet alleen gedrag van zichzelf of anderen te begrijpen, maar ook gedrag te rechtvaardigen of te legitimeren, voor het krijgen van hulp en/of begrip, voor het ontheffen van persoonlijke schuld of om gedrag te kunnen aanvaarden. De discoursen zijn dus niet alleen een bril voor betekenis maar doen iets. Het is taal in actie (Bröer 2006: 51). Figuur 7: Schema discoursen
Oorzaak
Betekenis
Juiste handeling individu
Juiste handeling sociale omgeving
Ziekte‐ discours
Genetische aanleg
Behandelbare klacht of ziekte
Eigen verantwoordelijkheid
Aanmoedigen van ziekteverantwoordelijkheid
Genezen
Afkeuren ziekte ‐ onverantwoordelijkheid
Persoonlijke omstandigheden Onverwerkt verleden
Professionele hulp Evt. medicatie
Context‐ discours
Persoonlijke omstandigheden
Psychologisch probleem
Onverwerkt verleden
Moeilijke periode Dipje
Identiteit‐ discours
Persoonlijkheid, het ‘zelf’
Gedrag door persoonlijkheid
Aanvaarden
Compassie
Gelegitimeerd somber
Begrip tonen
Verklaring zoeken in gebeurtenissen Aanvaarden
Morele berisping/ veroordeling
Aanvaarden
Begrip
Eigenschap Stemming‐ discours
Menselijk gevoelsleven
Menselijke emotie
Afwachten Tijdelijk iets, gaat vanzelf over Entiteit discours Dehue
100
Biologische entiteit
Biologische ziekte
Overwinnen Eigen verantwoordelijkheid Medicatie
Wijzen op eigen verantwoordelijkheid zelfredzaamheid.
Persoonlijke beleving
Psychodynamisch
Persoonlijk probleem
Begrijpen in context leven
Begrip tonen
Aanvaarden
Kangas
Uit mijn analyse blijkt dat stemmingsklachten in het alledaagse leven grotendeels begrepen worden als iets dat aanvaard moet worden (zie figuur 7). Dit gaat in tegen gedachte dat stemmingsklachten en emotioneel leed steeds onaanvaardbaarder zijn geworden en overwonnen moeten worden onder invloed van het biomedisch model zoals Dehue (2008) stelt. Voor mensen die zelf lijden aan depressie brengt de nadruk die ligt op het overwinnen van depressie ambivalentie teweeg, omdat het op gespannen voet staat met de andere, op aanvaarding gerichte, perspectieven op depressie. De frictie tussen aanvaarden en veranderen is een belangrijk element van het spanningsveld tussen het medisch discours en de andere discoursen.
Net als Kangas (2001), zie ik dat depressie voor mensen die er aan lijden niet de
betekenis van een ziekte, maar van een alomvattend persoonlijk probleem heeft. Voor het begrijpen van dit probleem wordt niet een enkel discours gebruikt, maar worden alle beschikbare discoursen gecombineerd en afgewogen. ‘Lay perceptions of depression are made of bits and pieces taken from many sources, reflecting the fact that individual, social and cultural contextualization of depression takes place in an era of increasing complex reflective practices (Giddens 1991 in Kangas 2001: 89), and of diminishing faith in scientific and thus also in medical truths and medical authority’ (Kelleher et al., 1994 in Idib.). Het combineren van betekenissen, de twijfels en afwegingen in de eindeloze dialoog van de respondenten en het weerleggen van de verklaringsmodellen, levert het bewijs dat het biomedisch discours niet dominant is. Mensen nemen het biomedisch model niet over maar gaan er een strijd mee aan, en worstelen ermee. In termen van Bröer is er sprake van dissonante resonantie (Bröer 2006: 55). Mensen verhouden zich wel tot dit discours maar verwerpen gedeeltelijk het discours en gaan er mee in conflict. De worsteling in betekenisgeving is te verklaren doordat het biomedische verklaringsmodel de complexiteit van depressie als persoonlijk probleem niet volledig kan omvatten, maar het zich tegelijkertijd moeilijk laat combineren met andere perspectieven op depressie. Uit het onderzoek van Schreiber en Hartrick (2002) blijkt dat andere perspectieven op depressie zelfs volledig uitgesloten worden door de hegemonie van het biomedisch discours in Canada: ‘In essence, the adoption of the BEM decontextualised the depression and rendered the situational factors of the depression story as irrelevant’ (Schreiber en Hartrick 2002: 101). En 101
ook Karp (1996) laat zien dat de rigiditeit van het biomedisch model in de VS geen ruimte laat voor alternatieve verklaringen, maar dat de rigiditeit uiteindelijk, na een lange ‘depressiecarrière’, zorgde voor een kritische houding ten aanzien van biomedische verklaringen (Karp 1996). De behoefte aan contextuele, sociale en situationele verklaringen, die aansluiten bij de persoonlijke levensloop en omstandigheden, blijken essentieel voor een betekenisvol persoonlijk begrip van depressie. In Canada en de VS waar het biomedische model domineert bestaat er een spanningsveld omdat er een gebrek is aan verschillende verklaringen voor depressieverschijnselen. In Nederland komt het spanningsveld voort uit de combinatie van het biomedisch model met andere verklaringsmodellen. Deze spanning is zowel bij mensen lijden aan depressie als in de alledaagse interacties zichtbaar. De constante zoektocht naar betekenissen van depressie door het ontbreken van een dominant en bevredigend discours brengt wel onzekerheid en onrust met zich mee over de omgang met depressie. Er bestaat onzekerheid bij mensen met depressie over de vraag welk deel van de depressieverschijnselen zij moeten aanvaarden en welk deel zij moeten veranderen. Binnen het kader en de invloedssfeer van het biomedisch discours kan deze strijd in een breder perspectief worden geplaatst. De medische wetenschap geeft een duidelijke belofte af: het overwinnen van de ervaring van gebrek, ook de ervaring van het gebrek aan levensvreugde. Dit wil zeggen dat mensen niet meer lijdzaam hoeven te aanvaarden, maar kunnen overwinnen en dus hun geluk zelf kunnen creëren (Ter Borg 1997) Het zijn beloftes van maakbaarheid en beheersbaarheid. Dit mensbeeld, namelijk dat de beleving van menselijk tekort gedefinieerd wordt als ziekte en stoornissen, beheersbaar is door de medische wetenschap, heeft sociale gevolgen. Het creëert een sociale morele orde met sociale constructies van ziek’ en ‘gezond’ (Ettorre in Nettleton & Gustafsson 2002). Zo ontstaat een sociale druk om ziekte en afwijkingen op te lossen. De ongewenste sociale consequenties hiervan zijn dat mensen die depressie niet kunnen overwinnen, buiten de sociale orde vallen, en door zowel zichzelf als ook door anderen als ‘afwijkend’ en ‘abnormaal’ worden gezien. Het bewijs hiervoor is de angst voor stigma, veroordelingen, stereotypering, schuld en schaamte die mensen met depressieve klachten ervaren. Het aanvaarden wordt bemoeilijkt door de sociale druk op het aanpakken en overwinnen van depressie. Uit het onderzoek van Schreiber & Hartrick (2002), blijkt dat in Canada de volledige aanname van het biomedische verklaringsmodel, juist maakte dat de depressie wel aanvaard kan worden. Deze benadering maakte dat de depressie wordt gezien als ziekte die volledig 102
buiten de persoonlijke controle of schuld ligt. In Canada is depressie een sterk sociaal gelegitimeerde ziektebeeld. Het conflict tussen aanvaarden of veranderen in Nederland wijst dus niet op steeds verder doordringen‐ maar op twijfel en wantrouwen ten aanzien van het biomedisch discours. De biomedische benadering wordt niet aangenomen. Dit is een teken van persoonlijke agency. Mensen laten zich niet gemakkelijk laten domineren en disciplineren door het biomedisch discours. Dehue ziet de toenemende groei van het antidepressivagebruik in Nederland als bewijs dat de biomedische benadering van stemmingsklachten doordringt in de samenleving. Mijn analyse wijst iets anders uit. Mensen slikken pillen omdat de arts het voorschrijft. Vaak gaat dit met tegenzin en onder externe druk van de handelingsvoorschriften die gelden binnen de klinische praktijk. Mensen die gediagnosticeerd zijn met depressie worden geconfronteerd met externe druk op de ziekteverantwoordelijkheid, om antidepressiva te gebruiken. Het is dus niet zo dat er antidepressiva gebruikt worden omdat men denkt dat depressie een oorzakelijk biochemisch probleem is, zoals Dehue stelt in het entiteitmodel (zie figuur 7). De depressieverschijnselen, worden als gevolg gezien van omstandigheden in het leven en niet als oorzaak op zich. Het slikken van pillen heeft de betekenis van een (tijdelijke) ondersteuning in een moeilijke tijd, en/of om de klachten te verlichten. Het idee dat mensen gedomineerd worden door de farmaceutische industrie kan ik eveneens ontkrachten. Rose (1996, 2007) stelt zelfs dat onder invloed van de neoliberale dwang tot zelfsturing, mensen niet alleen bezig zijn met het overwinnen van ziekten maar ook zichzelf overtreffen en verbeteren. De technieken voor het bestrijden van depressie zoals antidepressiva zouden de belichaming zijn van deze sociale druk op verbetering van het zelf. Uit mijn analyse spreekt vooral scepsis ten aanzien van antidepressiva. Het lijkt er eerder op dat er een sterk anti‐pillendiscours in Nederland bestaat. Dehue stelt dat mensen juist meer antidepressiva zijn gaan slikken door de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Ik zie juist een verklaring voor het anti‐pillendiscours in de nadruk op eigen verantwoordelijkheid. Het besef dat je eigen geluk maakbaar is middels actief en bewust handelen en het nemen van eigen verantwoordelijkheid botst met het gebruik van antidepressiva. Juist omdat het ingrijpen in biomedische processen met pillen niet wordt gezien als actief en bewust handelen. Hierin herken ik het mensbeeld van Rose (1996), die schetst dat mensen streven naar autonomie en dat zij de aspiratie hebben zichzelf te reguleren. Dit kan mogelijk ook verklaren waarom de groep mensen (vier respondenten zie p. 83) die genezen zijn van een klinische depressie, hun depressie niet biomedisch maar 103
vooral psychodynamisch begrijpen. In deze benadering hebben zij namelijk het idee zelf de problemen te hebben verwerkt en opgelost. Dit geeft een herwonnen gevoel van autonomie en controle over hun eigen leven. Het slikken van antidepressiva heeft een tegenovergestelde betekenis.
Dat mensen gereguleerd worden met behulp van het autonome zelf (Rose 1996)
blijkt wordt dus bevestigd in het alledaagse gezicht van depressie. De somatisering daarentegen, waar zowel Rose (2007: 188) als Dehue (2008) op wijzen is niet terug in het dagelijkse leven. Hiermee wordt bedoeld wordt dat dat de geestelijke wereld van mensen, met gedachten, verlangens, wensen en emoties, wordt begrepen als onderdeel van lichamelijke processen, of preciezer: processen in het brein (Rose 2007: 166). Dat de moraal van het zelfverantwoordelijke individu aanwezig is in Nederland, blijkt ook uit het feit mensen met klinische depressie zichzelf nooit zien als slachtoffer. De slachtofferrol komt Kangas (2001) in Finland wel tegen. De slachtofferrol is daar een sociaal gelegitimeerd ziekteverklaringsmodel waarin mensen als slachtoffer van gebeurtenissen van het leven, depressief mogen zijn. Het individu wordt niet verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan noch voor het overwinnen van zijn toestand. Dit type van legitimeren zou vooral typerend voor psychische ziekten zijn (Radley & Billig 1996 in Kangas 2001: 83). In Canada en de VS kan men gelegitimeerd slachtoffer van de biochemie van de hersenen zijn wat mensen hun eigen verantwoordelijkheid en controle volledig ontneemt. ‘Adopting the view that one is victimised by a biochemically sick self constitutes a comfortable account for a history of difficulties and failures and absolves of responsibility. On the negative site however acceptance of a victim role, while diminishing a sense of personal responsibility, is also enfeebling (…).To be a victim of biochemical forces beyond ones control gives force to others definition of oneself to a helpless, passive object of inquiry (Karp 1996:73). Een dominante biochemische benadering van depressie draagt bij aan de aanvaarding van depressie wat helpt bij verminderen van schaamte en angst voor stigma (Schrieber & Hartrick 2002). Wat ik concludeer is dat niet het biomedische model maar wel het ziekte label depressie wordt gebruikt om depressie te aanvaarden. Dat gebeurt door het label depressie tot een onderdeel van de persoonlijke identiteit te maken. Zo wordt depressie getransformeerd van een label om te genezen naar een label om te aanvaarden. Met terugwerkende kracht worden ook andere persoonlijk eigenschappen geschaard onder deze depressie‐identiteit. De frictie tussen aanvaarden of genezen, schuldig of niet schuldig, wordt deels opgeheven en depressie wordt op een andere manier genormaliseerd. Het label 104
depressie wordt dus productief zodat afwijking mogelijk gemaakt wordt. Zelfbegrip en identiteitvorming vanuit ziekteclassificatie is een vorm van agency, waar ook Dehue op wijst (2008: 71). Dit onderzoek wijst uit dat biomedische kennis over depressie in het dagelijkse leven anders wordt gebruikt dan het biomedische discours bekrachtigt. Mensen hebben agency. Het biochemisch model, zoals dat onder wetenschappers, behandelaars en farmaceutische bedrijven dominant zou kunnen zijn, is slechts een van de referentiepunten voor alledaagse stemmingsklachten. Dit blijkt nu we niet alleen letten op de ontwikkelingen in de professionele kennis over depressie, maar ook stilstaan bij het alledaagse gezicht van stemmingsklachten.
105
7. LITERATUUR Aneshensel C. & Phelan J. (red.) (1999) Handbook of the Sociology of Mental Health. New York: Kluwer Academic‐Plenum Publishers. Berger & Luckmann (1966) The social construction of reality. New York: Doubleday Borg, M.B. ter (1997) Op zoek naar hoop. In: M.B. ter Borg, Sj. van der Geest & J. Janssen. Op zoek naar hoop. Over genezing, magie en religie. Nijmegen: KSGV p. 15‐38. Bröer C. (2006)
Beleid vormt overlast. Hoe beleidsdiscoursen de beleving van geluid bepalen.
Amsterdam: Aksant
Bryman A. (2001)
Social Research Methods. New York: Oxford University Press.
Bury M. (2001)
Illness narratives: fact or fiction? Sociology of health and illness Vol.23 No. 3: p. 263‐ 285.
Conrad M. & Leiter V. (2004) Medicalisation, markets and consumers. Journal of Health and Social Behaviour, Vol. 45: p. 158‐176. Conrad P. (2005) The Shifting Engines of Medicalization. Journal of Health and Social Behaviour 46: 3‐14 Dehue T. (2008) De depressie‐epidemie. Over de plicht het eigen lot in handen te nemen. Amsterdam: Augustus. Danforth S. & V. Navarro (1998)
Speech Acts: Sampling the social construction of mental retardation in everyday life.
Mental Retardation 36 (1): p. 31‐43.
Danforth S. & V. Navarro (2001)
Hyper talk: Sampling the social construction of ADHD en everyday language.
Anthropology & Educational Quarterly 32 (2): p. 167‐190.
Foucault M. (1984)
Recht over de dood en macht over het leven, Hoofdstuk V. In: De wil tot weten.
Geschiedenis van de seksualiteit I. Nijmegen: Sun.
106
Heerings M. (2009) Ik ben 100% ADHD! ADHD discours, identiteit en regulatie. Ongepubliceerde scriptie: Universiteit van Amsterdam. Horstman K. De Vries G.H. & O. Haveman (red.)(1999) Gezondheidspolitiek in een risicocultuur. Burgerschap in een tijdperk van voorspellende geneeskunde. Den Haag: Ratheneau Instituut. Juttel A. (2009) Sociology of diagnoses: a preliminary review. Sociology of Health & Illness 31 (2): p. 278‐299. Keyes C.F. (1985) The Interpretive Basis of Depression. In: Kleinman A. & Good B.( red.) Culture and Depression. Studies in Anthropology and Cross‐Cultural Psychiatry of Affect and Disorder. Berkeley: University of California Press, p.153‐ 174. Kraan H.F. (2006) De ongebroken macht van de psychiatrie door de ogen van Michel Foucault. Tijdschrift voor Psychiatrie 48 (11 ): p.881‐887. Kleinman A. (1980) Patients and healers in de context of culture. An exploration of the borderland between Anthropology, Medicine, and Psychiatry. California: California University Press. Kleinman A. & B. Good (red.) (1985) Culture and Depression. Studies in de Anthropology and Cross‐Cultural Psychiatry of Affect and Disorder. Berkeley: University of California Press. Kleinman A. (1988)
The illness narratives: suffering, healing and the human condition. New York: Basic.
Lock M. (2001) Medicalization: Cultural Concerns Elsevier Science Ltd. 9534‐9538. Lupton D. (1994)
Medicine as culture. London: Sage Publications.
Lupton D. (1997) Foucault and the medicalisation critique. In: Petersen A. & R. Bunton (red.)
Foucault: Health and Medicine. London Routledge: 94‐110.
Nettleton S. & U. Gustafsson (red.) (2002)
The sociology of health and illness reader. Cambridge: Polity Press
Nijhof G. (2000)
Levensverhalen. Over de methode van autobiografisch onderzoek in de sociologie. Amsterdam: Boom. Nijhof G. (2003) Tekstsociologie. Over de talige constructie van de sociale werkelijkheid. Amsterdam: Aksant. 107
Mutsaers K. (2006) ‘Het verhaal als remedie. Onderzoek naar de subjectieve beleving van depressie’. In: Bolmeijer E., Mies L., & G. Westerhof (red.). De betekenis van levensverhalen. Theoretische beschouwingen en toepassingen in onderzoek en praktijk. Bohn Stafleu van Loghum p. 247‐255. Rose N. (1996) Inventing our selves: psychology, power and personhood (Cambridge Studies in The History of psychology). Cambridge: Cambridge University Press. Rose N. (2007) The politics of life itself. Biomedicine, power, and subjectivity in the twenty‐first century. Princeton: Princeton University Press. Scheff T. J. (2000) Shame and the social bound: A Sociological Theory. Sociological Theory 18 (1): p.83 – 99. Schreiber R. & Hartrick G. (2002) Keeping it together: how woman use the biomedical explanatory model to manage the stigma of depression. Issues of Mental Health Nursing 23: p. 91‐105. Spector M. & J. I. Kitsuse (1977)
Constructing Social Problems. Cummings Publishing Company
Westerbeek J. & Mutsaers K. (2009)
Depression Narratives: How the Self Became a Problem. Literature and medicine 27
(1): p. 25‐55.
108
8. BIJLAGE 1 Observatieformulier 1: Conversaties Observatiecode
:
Naam observator
:
Plaats
:
Datum
:
Tijdstip en duur observatie
:
Setting
:
Afkorting in het
Naam verslag
Geslacht Leeftijd Functie aanwezigen
Aanwezige 1
Aanwezige 2 Aanwezige 3 Aanwezige X Noteer zo letterlijk mogelijk de tekst. Aanwezige 1: “…..” Aanwezige 2: “….” ……. ……. Noteer ook: Aanleiding, doel, redenen Woordgebruik / context waaruit jij afleidt dat het over depressie gaat Gespreksthema’s voor en nadat depressie aan de orde komt Welke relatie hebben aanwezige met elkaar Sfeer/ type gesprek Wat jij nog meer ziet en …
109
Jouw relatie tot
Observatieformulier 2: Media Observatiecode
:
Naam observator
:
Datum
:
Welke media
:
Soort bericht
:
Tijdstip en duur
:
Observatie Noteer zo letterlijk mogelijk wat je hoort of leest en: Aanleiding
Doel berichtgeving Verklaringen en oplossingen Gespreksthema’s voor en nadat depressie aan de orde komt Sfeer/toon van bericht Wat jij nog meer ziet en … Wanneer je een gesprek op de radio of tv hoort, gebruik je observatieformulier 1.
BIJLAGE 2 Topic lijst Ontstaan depressiviteit
Wanneer begonnen de klachten Duur en aard klachten Persoonlijke interpretatie klachten Reactie omgeving Bezigheden in leven op dat moment Aanleiding voor zoeken hulp Waarom hulp Eerste stap naar hulp Diagnose, wie/wanneer Betekenis diagnose Oorzaak depressie opdat moment. Psychosociaal‐ entiteit
Beleving depressie 110
Gevoelens Gedachten Somatisch
Gedrag Betekenisgeving Omgang met sociale omgeving Werk/studie/bezigheden
Betekenisgeving
Waarom ben jij depressief geworden Kern depressiviteit
Medicijngebruik
Waarom wel/niet Betekenis medicatie Werkzaamheid Ideeën over medicatie Reacties omgeving
Hulp
Soort hulp –soort therapie Beleving hulp Waarom die hulp Zelf oplossingen gezocht Persoonlijke omgang depressie Verantwoordelijkheid Hulp sociale omgeving Begrip‐onbegrip
Proces
111
Omgang met depressie verandert? Nog steeds last van depressie? Betekenis van klachten verandert? Hoe ziet leven er uit zonder depressiviteit? Wat is normaal? Verschil somberheid en depressie Depressie een ziekte? Schaamte Depressie en identiteit Toekomst met depressie Veranderingen in leven sinds depressie
BIJLAGE 3 Oproep voor de werving van respondenten Beste vrienden, familie en bekenden, Op dit moment ben ik bezig met mijn afstudeerscriptie voor de Master Medische Sociologie en Antropologie aan de Universiteit van Amsterdam. Mijn onderzoek gaat over depressiviteit in Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek is de enorme toename van het aantal mensen dat te maken krijgt met depressieve episodes en de sterke stijging in het gebruik van antidepressiva. Er is maar zeer beperkt onderzoek gedaan naar de persoonlijke ervaringen van mensen die lijden aan depressie. Dit is een onderbelicht onderwerp binnen de sociale wetenschappen en verder onderzoek is van belang voor een beter begrip van depressiviteit in onze samenleving. De persoonlijke beleving van mensen met een depressie staat centraal in dit onderzoek. Ik ben op zoek naar mensen die een depressieve periode doormaken of hebben doorgemaakt (met of zonder gebruik van medicijnen) en bereid zijn hun verhaal te vertellen. De anonimiteit van mensen die meewerken zal te allen tijde bewaard worden. Zou je deze oproep willen doorsturen aan jouw netwerk en mensen die mogelijk hiervoor in aanmerking komen? Met veel dank! Kim van Ommen
112