Lieve gemeente van de Heer, Het verhaal van Mattheüs is een bijzonder (en ook vréémd) verhaal. De leerlingen moeten naar de overkant. Jezus zelf blijft nog achter. Hij heeft tijd nodig om zich los te maken van die grote schare mensen. Hij moet zich letterlijk en figuurlijk losmaken, om tot zichzelf te kunnen komen en tot G'd. Om te bidden. 'Vooruit', zal hij gezegd hebben, 'gaan jullie vast. Ik kom straks ook'. Maar hij moet aandringen. (Hij dwingt ze, staat er letterlijk.) Waarom? Is het zo'n moeilijke reis naar de overkant van het meer? Dat lijkt me niet. De leerlingen kennen het meer van Galilea als geen ander. Vissers zijn het in hart en nieren. Zeilers, stuurlui die weten te schipperen. Ze weten van de verraderlijke valwinden. Ze weten wanneer ze moeten laveren, of wanneer ze overstag moeten. En toch, volgens Mattheüs moet Jezus méér dan aandringen: hij moet de leerlingen dwingen om de boot in te stappen - vooruit. Ga. Je moet. Waarom? Willen ze niet? Wat wacht hen daar aan de overkant? Een verhaal als dit is een wonderlijk verhaal. Of moet je zeggen: een wonderverhaal? In elk geval een verhaal waar we niet altijd weg mee weten. Is dat nou werkelijk waar/ is het echt zo gebeurd? Hoe moet je het opvatten? Ze zeggen wel dat je het "maar" symbolisch op moet vatten. Ik zeg expres 'máár symbolisch '… want voor ons gevoel wordt het verhaal daarmee wat minder waard. Minder wáár ook. Een waarheid die 'maar symbolisch' is, betekent voor ons vaak een waarheid van mindere kwaliteit. Misschien moeten we het daar dan maar eens over hebben. Over waarheid. Wat nou waarheid is. En wat werkelijkheid. Laten we beginnen bij de werkelijkheid. Een probleem van onze tijd is, dat de werkelijkheid om ons heen uit elkaar ligt. Alsof we een feestjurk te lijf gegaan zijn met een tornmes en schaar. Als je de naden hebt losgetornd, de draden eruit gehaald, is de samenhang verdwenen. Wat houd je over: een paar vormeloze stukken stof, een oude rits en een paar knopen. En zoiets is er met de werkelijkheid gebeurd. Met de opkomst van onze kennis en de ontwikkeling van de wetenschap hebben we daar a.h.w. de schaar in gezet. We hebben de werkelijkheid in stukjes geknipt en opgedeeld in losse onderdelen. In een zichtbare werkelijkheid en een ónzichtbare. De zichtbare werkelijkheid is heel concreet - die kun je zien met je eigen ogen, horen met je eigen oren, aanraken met je eigen handen. Je ziet de duif die landt op je tegelpad. Je hoort het hart van de ander kloppen, als je je oor te luisteren legt. Je voelt het gewicht van het anker dat je uitgooit van je zeilboot als je even wilt zwemmen voor de kust.. De ónzichtbare werkelijkheid zijn die dingen in het leven die wèl bestaan, maar die we niet met onze zintuigen kunnen waarnemen. Zoals liefde b.v. Of vrede. Hoop. Als je daar tóch iets van wilt laten zien, moet je daarvoor beelden gebruiken úit die zichtbare werkelijkheid. Dan teken je een hartje. Dat is zichtbaar. En daarmee roep je een wereld van liefde op. Of je neemt een plaatje van een duif. Laat dat zien, en de mensen denken aan vrede. Of doe een ankertje aan een kettinkje. En dat betekent dan hoop. Deze diepere betekenissen spreken voor ons niet meer vanzelf. Die moeten ons uitdrukkelijk verteld worden.
1
Of we moeten ze zelf ervaren. Dat kan ook. Neem nou de Nederlandse vlag. In feite niet meer dan een lap katoen met drie kleurenbanen rood, wit en blauw. Maar in 1945 was het véél meer dan dat. Toen de oorlog voorbij was, en mensen na vijf jaar onderdrukking weer zonder angst op straat konden lopen, toen uit de bovenramen weer die vlag werd uitgestoken… ik stel me voor dat dan de tranen in je ogen sprongen. Deze andere, diepere betekenissen spreken voor ons niet vanzelf. Ze moeten ons verteld worden. Of we moeten ze zelf ervaren. Voor de mensen uit de tijd van de bijbel was dat anders. Aan hun beleving van de werkelijkheid was nog niet getornd. Die was nog niet verknipt in een letterlijk en figuurlijk, in een zichtbaar en een niet-zichtbaar deel. Lijf en ziel vormde nog één geheel. Was je boven op de berg, dan was je dicht bij G'd. Rolde de donder, dan verhief G'd zijn stem. Brood was een geschenk uit de hemel. De zee een levensbedreigende kracht. Wijn was een voorproefje van G'ds Messiaanse toekomst. Zo vanzelf spreken die bijbelse beelden voor ons niet meer. Wij hebben daar uitleg bij nodig. Ik moet weer denken aan die leerlingen die naar de overkant moeten. Volgens Mattheüs moet Jezus ze dwingen om in de boot te stappen. Waarom? Wat wacht hen daar aan de overkant? Of is het dat juist - vormt dat het waagstuk: dat je met de overkant het onbekende tegemoet gaat? De andere kant - 'gene zijde', wat staat je daar te wachten? Een confrontatie? De keerzijde? Je wéét het niet.. Als je die woorden zó hoort, roepen ze een hele andere realiteit op. Want een overkant die alles belichaamt waar een mens tegenop kan zien. Je werk misschien een reorganisatie. Of is het aan de andere kant juist die eeuwige sleur? Of is er geen werk -met pensioen moeten, ontslag krijgen, failliet gaan. Aan de andere kant… het kunnen je kinderen zijn. Dat ze weggaan. Hoe ze weer thuiskomen. De zorgen, de ruzies, het machteloze. Of het gemís van een kind/ van kinderen.. Die overkant kan alles zijn waar een mens tegenop ziet. Een belangrijke beslissing, een verhuizing, jezelf in de ogen zien. Iets moeten bekennen, je verzoenen (met jezelf, een ander), een vriendschap, nieuwe relatie. Een ziekenhuisopname. Een nieuw begin. Of juist: niet meer verder. Dat alles en nog meer maakt het heel voorstelbaar dat je aansporing nodig hebt. Om naar die andere kant te gáán. Waar je tegenop ziet. Voor de mensen uit de tijd van de bijbel was de wereld nog één geheel. De eerste christenen zullen zich niet afgevraagd hebben of Jezus ook werkelijk over het water heeft gelopen. En ook niet of hij water in wijn veranderde. Je kunt dat primitief noemen: ze hadden nog geen wetenschap die dat kon weerleggen. En je kunt ze naïef noemen, want ze stelden nog geen kritische vragen bij de verhalen die werden verteld. Het woord symbolisch kenden ze niet, dat bestond waarschijnlijk niet eens. Maar één ding is zeker: de diepere boodschap van de verhalen begrepen ze meteen. Daar hadden ze geen ondertiteling voor nodig. Ze wisten meteen wat Mattheüs bedoelde met de woorden 'zee' en 'wateren'. De huiveringwekkende wereld die hij daarmee oproept. De Nieuwe Bijbel Vertaling heeft dat jammergenoeg wegvertaald. Die heeft het over 'het meer'. Dat klinkt als het zwemwater van de vakantie. Maar Mattheüs heeft het over de 'zee' en over de 'wateren'. En niet voor niets. Want wie hoort van de zee, moet zich bewust zijn van het gevaar. Van de onpeilbare diepten. Van de levensbedreigende krachten. Onderstroom en ondergang.
2
En wie hoort over 'wateren' moet denken aan de wateren van de oervloed, die ongetemde grootmacht. Aan de chaos van vóór de schepping. Toen er nog geen G'd paal en perk aan had gesteld. Wie zó hoort van zee en water, die huivert. Naïef? Primitief? Het beeld van de vloedgolf in Azië vergeten we niet meer. Sinds mensenheugenis weten we in Nederland van stormen op zee en schepen in nood. En hier, in Zeeland, we weten zèlf van springtij en watersnood. Er blijft altijd onderhuids, onbewust: die aanwezigheid van dat water. Het beeld van de zee is grimmig. Dat van de storm adembenemend. Al geef je alles, je komt niet vooruit. Tegenslag op tegenslag. Geen toekomst, geen perspectief. Als de gebeurtenissen in golven op je afkomen. Ons overspoelen. Het beeld van de zee is grimmig. Dat van de storm adembenemend. Dan kunnen er oeroude gevoelens boven komen, oude angsten uit de diepten van de ziel. Als die de gedachten gaan beheersen, wordt alles bedreigend. Het onverwachte, maar ook het bekende. Hoor maar: In de vierde nachtwake komt hij naar hen toe, wandelend over de zee. Maar als de leerlingen hem zien wandelen over de zee zijn ze verbijsterd; ze zeggen: dat is een spook! en ze schreeuwen van vrees. Als angst je gedachten beheerst, je blik vernauwt, blijft er weinig ruimte over voor positief denken. Dan gaat een mens overal spoken zien. In paniek verwacht je altijd het ergste. Je vertrouwt niets of niemand meer. Wat kan er ánders op je afkomen in dat diepe dreigen - boosaardige monsters!, gedaanten uit het schimmenrijk!, allerlei gespuis! Zie je wel! Een spook! En ze schreeuwen van vrees. Als u mij vraagt: is dit verhaal van Mattheüs toen werkelijk zo gebeurd? Dan moet ik heel eerlijk zeggen dat ik dat niet weet. En dan zal ik er ook eerlijk bij zeggen dat ik dat niet zo'n erg boeiende vraag vind. Ik geloof dat wonderen bestaan. Dus dat is het niet. Maar stel dát ik erachter zou kunnen komen. Dat je ontdekt dat Jezus inderdaad over het meer van Galilea heeft gewandeld in de zoveelste maand van het jaar 27 n.j. Dan is dat mooi! Maar het is en blijft een gebeurtenis van tweeduizend jaar geleden. Het blijft geschiedenis. Bijbelse geschiedenis weliswaar, maar tóch: geschiedenis. Voltooid verleden tijd. Maar als u mij nou vraagt of ik geloof dat het een wáár verhaal is wat Mattheüs ons vertelt, dan zeg ik volmondig: 'ja!' Want dat is een heel ander verhaal! Daar kan ik wat mee. Want iets wat wáár is, kan nog steeds gebeuren. Ook tweeduizend jaar later. Ik zal het uitleggen. Want wat is waar/ waarheid volgens de bijbel? Als de bijbel het heeft over 'waarheid', heeft dat niets te maken met gelijk hebben, maar met 'betrouwbaar zijn'. Iets is alleen maar 'waar' als je ervan op áán kunt. Een ware weg, zegt de bijbel, is een weg die jou brengt waar je zijn moet. Een weg die doet wat hij belooft. De ware wandelstok is de stok waar je op kunt leunen zonder dat-ie breekt. ‘Waar’ betekent betrouwbaar, doen wat je moet doen. En geloof haakt daar bij aan: geloven betekent niet dat je die wandelstok aan alle kanten bekijkt of hij sterk is, de consumentengids er nog eens op naslaat hoeveel gewicht hij kan hebben.
3
Geloven betekent dúrven. Fiducie hebben in die stok. Geloven betekent dat je met die stok op weg gaat. En hem onderweg volop gebruikt. Geloven betekent erop vertrouwen dat die stok doet waar hij voor gemaakt is: jou tot steun zijn. En dat kun je alleen maar ontdekken door ermee op weg te gaan en het uit te proberen. ( En zo is het ook met het geloven in G'd. Dat betekent niet dat je allerlei dogma's onderschrijft. Het betekent dat je op Hem vertrouwt. Elke dag opnieuw. En ik moet zeggen dat dat soms nog moeilijker is dan dogma's onderschrijven…) En zo is het ook met verhalen: een verhaal is wáár als het betrouwbaar is. Als je er net als bij die wandelstok van op áán kunt. Dan worden het verhalen waar je op kunt steunen. Dan is het niet zo interessant meer om te vragen: is dit verhaal echt zo gebeurd? Dan is het veel meer de vraag: gebeuren dit soort dingen werkelijk? Om weer terug te komen bij het verhaal van Mattheüs over Jezus' wandelen over het water. Is dat een waar verhaal? Ja. Dat geloof ik voor 100 %. Niet alleen omdat het zo gebeurd zou kunnen zijn in die zoveelste maand van het jaar 27.. Maar omdat ik er fiducie in heb, dat voor G'd geen zee te hoog gaat. Dat Hij het is die de golven onder de voet loopt. Over alle tijden heen. Getijden. Over alle kwaad. Omdat Hij de enig ware G’d is. Waar je je leven aan kunt toevertrouwen. Elke dag opnieuw. Op Hem kun je vertrouwen in je werkelijkheid van alledag. Want Mattheüs vertelt niet voor niets dat Jezus zegt: ík ben (het). Daarmee maakt Jezus zich méér dan bekend. Zegt hij meer dan het gewone. "Ik ben". Dat opent een heel nieuw perspectief. Dat geeft opeens zicht op Israëls G'd. "Ik ben" - daarin hoor je G'ds roepnaam. "Ik ben bij je" zegt Jezus in navolging van zijn Vader in de hemel. Ik ben er. Dat geeft een heel ander zicht op je werkelijkheid.. En hoor hoe Mattheüs vertelt dat Jezus wandelt op het water (nee niet op dat meer, maar op die zéé, op die wáteren: die grimmige, huiveringwekkende watervloed!). Dat Jezus daar wándelt. Alsof hij in gedachten is. Alsof hij in gedachten het tuinpad van zijn Vader op en neer loopt. Alsof hij daar het leven loopt te overpeinzen of de schepping misschien. Dat roept toch een wereld van hoop en vertrouwen op? Hoop en vertrouwen - op de G'd van Israël die geen zee te hoog gaat. Die 'zijn weg gaat over de hoogten van de zee'1, zegt Job. Vertrouwen in de Schepper van hemel en aarde. Die het water zijn plaats wees. Die de zeeën de baas is. Die de golven onder de voet loopt. Dat geeft uitzicht. Nieuw perspectief. Ook hier en nu. In de stormen in óns leven, met de tegenkrachten waar wij tegen vechten. In zaken waar wij onze handen vol aan hebben -zorgen, slecht nieuws. In een zee van kwaad om ons heen –berichten van oorlog en geweld. In de angsten die we uitstaan. Vraag me dus niet of het verhaal werkelijk zo gebeurd is, want dat weet ik niet. Maar vraag me gerust of het waar is, dat dit soort dingen gebeuren. Dan zeg ik volmondig 'ja'. Want ik geloof dat er een Heer is, die zegt: 'Ga maar vast naar de overkant. Ga nou maar naar dat waar je tegenop ziet, waarvan je denkt dat je 't niet kunt, niet redt. Ga maar vast. Ik kom zo.' En die dat dan ook doet. In navolging van zijn Vader in de hemel. Doet wat hij zegt. Hij zal er zijn! Daar kun je van op aan.
4
Zoals een ware moeder dat zegt tegen een kind dat ziek is en koorts heeft. 'Ik laat de deur op een kier. Ik ben vlak naast je. Je roept maar, en ik ben er.' En die dat dan ook doet. Doet wat ze zegt. En komt. U kunt ervan op aan, dat dit een waar verhaal is. Wat zegt u? Hoe u dat kunt weten? Probeer het uit. Ga ermee op weg. Daar is niks mee verloren. Dan merkt u het vanzelf. Als het werkelijk waar is, dan is het een verhaal om op te leunen.. Want een waar verhaal doet waarvoor het gemaakt is/ waarvoor het verteld wordt: om ons tot steun te zijn op onze levensweg. Amen
5
1
Job 9: 8