Ik ken ook nog een verhaal Docentenhandleiding
Eric Kolen
Handleiding om vertellen nog aantrekkelijker te maken
Colofon Ik ken ook nog een verhaal Handleiding om vertellen nog aantrekkelijker te maken
Lesbrief voor de groepen zeven en acht van het basisonderwijs en de laagste klas van het voortgezet onderwijs
Uitgave:
Nederlands Centrum voor Volkscultuur F.C. Dondersstraat 1 3572 JA Utrecht 030 – 276 02 44
[email protected] en Kunst en Cultuur Overijssel Kamperstraat 11/13 8001 BE Zwolle 038 – 422 50 30 Samenstelling:
Eric Kolen met medewerking van Piet de Boer Tekeningen:
P. Coolen Redactie:
Piet de Boer Girbe Buist Ineke Strouken Deze lesbrief is onderdeel van de tentoonstelling Knuffels en Krokodillen, een project over volksverhalen. © Nederlands Centrum voor Volkscultuur Deze lesbrief mag voor het onderwijs naar behoefte gekopieerd en gedistribueerd worden. ISBN 90-71840-51-4 Utrecht, januari 2001 2
Ten geleide
Vertellen is van alle tijden. Verhalenvertellers geven via hun vertellingen de cultuur van een samenleving of een bepaalde groep mensen door. Sprookjes, legenden en moppen zijn cultuurdragers. Zoveel culturen, zoveel verhalen. Elke religie, elk land, ja zelfs elk mens heeft eigen verhalen en vertellingen. Vandaag de dag worden nog steeds veel verhalen verteld. Door vaders en moeders, opa’s, oma’s en kinderen zelf. Verhalen zwerven over de straat en gonzen over het schoolplein. Verhalen die doorverteld worden, groeien, worden fraaier, zoeter of harder. Verhalen kunnen ook slijten en verdwijnen. Verhalen vertellen is belangrijk. Verhalen zijn een deel van ons culturele erfgoed. Door te vertellen krijgen deze kleine ‘taalmonumentjes’ een onderhoudsbeurt en blijven daardoor zichtbaar en fris. Voor de verteller en toehoorders is het plezier het grootste goed. Een verhaal is een speeltuin voor de fantasie met schitterende luchtkastelen en verrassende ontmoetingen. Mensen vertellen automatisch, intuïtief of met gebruikmaking van een boek. Velen willen wel verhalen vertellen, maar durven niet of hebben een klein zetje nodig. Door wat aanwijzingen kunnen verhalen spannender, grappiger en vooral pakkender worden. Deze lesbrief is geschreven om het belang van verhalen als cultuurdragers duidelijk te maken. Er zal daarom veel aandacht besteed worden aan allerlei soorten verhalen van sprookjes tot moppen en spreekwoorden. Daarnaast wordt aangegeven hoe een verhaal beter, interessanter wordt. Hoe ontwikkel je jezelf tot een verteller waar iedereen naar luistert. In de docentenhandleiding vindt u verschillende mogelijkheden aangereikt om de lesbrief te gebruiken. Ook de antwoorden op de vragen en suggesties voor het oplossen van de opdrachten vindt u hierin beschreven. Veel plezier!
3
Hoofdstuk 1
1 Een sage is een verhaal gebaseerd op een volksoverlevering. Antwoord b is dus goed.
Antwoord a. is een sprookje, c. is een mythe en d. is een legende. 2 Het bokkenrijdersverhaal is een sage. Deze sage van Hugo is echter verzonnen door de
Efteling en gebaseerd op andere Bokkenrijdersverhalen. Gegevens die de vertelling tot sage maken zijn: – Overgeleverd van mond tot mond (Bas, opa en grootvader van opa). – Het gebeuren vind plaats in de achttiende eeuw. Personen zijn er zelf niet bij geweest. – De lokaties in het verhaal zijn bestaande plaatsen (Noord-Brabant en Postel). – De hoofdpersoon heeft een naam (Hugo van de Loonsche Duinen). Bokkenrijders waren actief in Noord-Brabant, maar vooral in Limburg. Voor andere bokkenrijdersverhalen zie: – J.R.W. Sinninghe, Noord-Brabants sagenboek (Schiedam, 1978) – J.R.W. Sinninghe, Verhalen uit het land der bokkenrijders en der teuten (Heerlen, 1978) – W. de Blécourt, De opgeverfde haan. Bekende en onbekende verhalen over schelmen en vagebonden (..) kooplieden en dieven en vele andere eeuwige stuiverzoekers (Utrecht,1982) 3 Voor het navertellen is het belangrijk het verhaal onder te verdelen in een
drietal blokken. Begin Midden Einde Begin: de hoofdrolspelers worden voorgesteld (Bokkenrijder Hugo) en de belangrijkste gebeurtenis of het probleem (kelk stelen uit abdij). Midden: de actie zelf. Hugo steelt een kelk en ontmoet de mysterieuze vrouw. Vervloeking. Opnieuw een ontmoeting met de vrouw. Einde: Hugo zit gevangen in zijn eigen huis. Alleen te redden door ingrijpen van buiten. Probeer bij elk deel een aantal beelden (dia’s) in je hoofd te maken. Dit is de kapstok om je verhaal aan op te hangen en een lijn in je verhaal te krijgen. Voorbeeld: Begin: Dia 1: Hoe ziet Hugo eruit (groot, baard, gromt, zwarte ogen, donkere kleding) Dia 2: Hoe ziet dorp, huis vader en vader zelf eruit Dia 3: Abdij en kelk
5
Midden: Dia 1: Deur kapel, kelk bendeleden, Dia 2: Vrouw Dia 3: Terugtocht naar huis Eind: Dia 1: Vrouw op dak Dia 2: Huis beweegt Dia 3: Radeloze, bange Hugo Er kan gekozen worden om het gehele verhaal in dia’s in te delen, maar ook voor een deel. Laat kinderen een dia maken met een onderdeel van het verhaal en dat voor de groep vertellen. Pakkend slot: Om een pakkend slot te verzinnen is het noodzakelijk een goed idee te hebben van de hoofdrolspelers en het verloop van het verhaaltje. Ook hier zijn drie stappen aan te raden. Bijvoorbeeld: Hugo zit nog steeds gevangen in huis in een ondoordringbaar bos. Als je daar langs fietst of loopt op een donkere winteravond kun je hem horen smeken. Of Hugo is vrij. Hij heeft zijn leven gebeterd en is nu leerlooier. Dat zal hij zijn hele verdere leven moeten doen zonder ooit rijk te worden. En ... ‘s avond kan ie nog steeds niet naar buiten, omdat daar die dame nog zit met haar vermanende vinger. Zie voor uitwerking bijvoorbeeld: – J. Swagerman, De kunst van het vertellen. Praktische handleiding voor het vertellen van verhalen (Utrecht, z.j.) – J. Swagerman, Het verhaal gaat verder. De kunst van het vertellen (Amersfoort, 1991)
6
Hoofdstuk 2
Voor verhalen over Hodja, Ananzi en immigranten in Nederland zie: – A. Bijl, De wijze en zijn zeven zonen. Verhalen van Marokkaanse immigranten (Den Haag, 1988) – F. French, Anansi en de botjesman (Haarlem, 1994) – W. Idema, Betoverd. Volksverhalen uit kleurrijk Nederland (Rotterdam, 1991) – J. Krishnadath, Nieuwe streken van Koniman Anansi (Paramaribo, 1989) – Ufuk Kobas, Nasreddin Hodja, achterstevoren toch de goede kant op (‘s-Hertogenbosch, 1987) – List en bedrog. Volksverhalen uit kleurrijk Nederland (Rotterdam, 1990) – A. Volger, Jou zal ik krijgen. Zes verhalen uit zes landen over list en bedrog in de liefde (Zuidwolde, 1997)
1 ‘Van wal steken’ is een term uit de scheepvaart. Voordat weggevaren wordt zet de
schipper zich af met een stok of handspaak. Hij ‘steekt’ van de wal. Van wal steken is dus ergens aan beginnen. In dit geval met het vertellen van een verhaal. Iemand ‘de loef afsteken’ is een term uit de zeilvaart. De loefzijde van een schip is de zijde waar de wind vandaan komt. Dit is de zijde van het schip die het meest uit het water komt. Als je de loef afsteekt dan vaar je aan deze (hoge) zijde het schip voorbij. Je haalt hem zo de ‘wind uit de zeilen’. Jij vaart door en het schip die de loef is afgestoken valt stil. ‘In de luren leggen’. Luren zijn luiers. Laat je niet in de luiers leggen. Laat je niet als baby behandelen. 2 a Ken jij spreekwoorden die uitdrukken:
‘Het is (allemaal) hetzelfde’ en ‘Hij lijkt op’? b Wat betekent: Een spreekwoord is een waar woord? c Is dat ook zo? Denk daarbij aan:
– De appel valt niet ver van de stam. – Morgenrood water in de sloot. – Liefde is blind. 3 In een legende speelt een (christelijke) heilige de hoofdrol. In een mythe zijn het vooral
goden of God. Een legende maakt duidelijk waarom een heilige heilig is. Hij doet een wonder bijvoorbeeld. Mythe verklaart verschijnselen die we om ons heen zien. Het opkomen en ondergaan van de zon. De aanwezigheid van dieren op aarde, de wisseling van de seizoenen enzovoort.
7
4 Heilig kan hier op twee manieren gebruikt worden. Heilige in de zin van christelijke
heiligen. Mensen (vooral mannen) die wonderen doen en een voorbeeldig leven leiden. Of ‘moderne heiligen’. Popsterren, voetbalhelden bijvoorbeeld. Personen met bovenmenselijke capaciteiten. Heilig kan ook nog negatief gebruikt worden. Hij is een ‘heilig boontje’. 5 Scheppingsverhalen zijn er in overvloed. Elke cultuur en godsdienst heeft zijn eigen
versie. Zie voor voorbeelden: – M. Mayo, Scheppingsverhalen uit alle windstreken (Zeist, 1995) Klassieke mythen in: – M. Williams, Griekse mythen. Stripverhalen uit de Oudheid (Haarlem, 1992) – N. Philip, Mythen en sagen. Verhalen en feiten in woord en beeld (Haarlem, 1996) 6 Legenden met christelijke heiligen in:
– C. Jöckle, Heiligen van alle tijden (z.pl., 1995) – I. van Eyk, Van Allerheiligen tot Sint Juttemis (Utrecht, 1993)
8
Hoofdstuk 3
Er zijn vele goede sprookjesbundels. Ook bundels met thema’s kunnen goed gebruikt worden. Bijvoorbeeld griezelsprookjes in: – P. Mol, Verhalen van de zwarte kraai, 15 Sprookjes om te griezelen (Amsterdam 1987). 1 De normen in het sprookje Vrouw Holle zijn duidelijk en heel zwart-wit gesteld. Hard
werken wordt beloond. Luiheid is een schande. Maar ook je afspraken nakomen hoort bij de normen en waarden in dit sprookje. Beide meisjes gaan tijdelijk bij vrouw Holle in dienst. De afgesproken periode moet je ook afmaken. Ook behulpzaamheid is een deugd die in het sprookje hoog gewaardeerd wordt. Appels en broden moeten ‘gered’ worden. Bovendien is Vrouw Holle een oude vrouw (fee) die hulp nodig heeft. 2 Als de bedden goed geklopt worden, sneeuwt het op aarde. Sneeuwen wordt verklaart
als in een mythe. 3 De gebroeders Grimm (Jakob en Wilhelm) leefden in de negentiende eeuw. Jakob van
1785-1863 en Wilhelm van 1786-1859. Belangrijk is dat de gebroeders Grimm hun verhalen zelf verfraaiden. Sprookjes waren vaak heel gruwelijk en seksueel van aard. En een goed einde zat er niet altijd in. Zo eindigde het verhaal van Roodkapje in sommige versies zodra ze door de wolf verzwolgen was. Moraal was dan: meisjes die niet gehoorzamen, moeten het soms met de dood bekopen. De bevrijding door de jager is later toegevoegd. En is ‘gepikt’ van het sprookje ‘De Wolf en de Zeven Geitjes’. Zie bijvoorbeeld: – A. van de Zeijden, I. Strouken en P. de Boer (red.), Hoe Roodkapje wordt vertelt en opgegeten, Themanummer Volkscultuur jrg. 6 no. 4 (1989) 4 Voorbereiding:
– Schrijf op hoe Roodkapje eruit ziet, hoe oud is ze, hoe praat ze? – Hoe ziet de wolf eruit. Hoe groot is ie. Hoe praat hij, hoe loopt ie? – Hoe zien moeder en grootmoeder eruit en eventueel de jager. – Bedenk hoe het bos, het huis van grootmoeder, de kamer en het bed van grootmoeder er uitzien. Maak ook bij dit verhaal een indeling in drie stukken. Begin: Roodkapje, moeder die opdracht geeft en waarschuwt tegen wolf. Midden: Roodkapje gaat toch van de weg af, ontmoeting wolf. Eind: Roodkapje ontmoet wolf in huis grootmoeder en wordt opgegeten. Bevrijding door jager.
9
Tip: om eens een ander perspectief op het sprookje te krijgen, laat je het verhaal vertellen vanuit de wolf, of vanuit de rol van grootmoeder die op Roodkapje wacht. 5 Volg dezelfde methode als boven. Houdt niet te strikt vast aan alle elementen die in
het oorspronkelijke sprookje voorkomen. Handhaaf wel de hoofdlijn, maar laat Roodkapje bijvoorbeeld door een list of slimme vluchtpoging het gevaar ontlopen.
10
Hoofdstuk 4
1 Vertel een broodje aap verhaal. Er zijn verschillende bundels die kinderen op weg
kunnen helpen. De belangrijkste zijn: – P. Burger, De gebraden baby, Sagen en geruchten uit het moderne leven ((Amsterdam, 1995) – P. Burger, De gestolen grootmoeder. Sagen en geruchten uit het moderne leven (Amsterdam, 1996) – P. Burger, De wraak van de kangeroe. Sagen uit het moderne leven (Amsterdam, 1992) – E. Portnoy, Broodje aap. De folklore van de post-industriële samenleving (Amsterdam, 1978) 2 Zie vraag 1 3 Het gaat er hierbij om een clou goed uit te werken. Hoe komt de mop het best tot zijn
recht? Volg hierbij ook het model van begin, midden en eind. De figuren in een mop zijn vaak stereotypen. Een mop moet kort zijn. Werk vooral aan de dialogen. Maak groepjes en vertel allemaal een mop. Kies de leukste en probeer op te schrijven waarom juist deze zo leuk is. Waar wordt het spannend? Waar wordt je op het verkeerde been gezet? Zit er een woordspeling in? Schrijf op een blaadje een aantal steekwoorden om de mop uit het hoofd te leren. Ga uit van een driedeling. Begin, midden en eind. In het eerste deel schets je de hoofdpersonen en de beginsituatie. Twee hanen, op de Kalverstraat en het probleem: ze vervelen zich. Midden: probleem oplossing. Zullen we naar de poelier gaan? Eind: de clou van de mop: Om naar blote vrouwen te kijken. In steekwoorden: Hanen-Kalverstraat-vervelen zich Poelier Blote vrouwen Probeer de mop spannender, grappiger te vertellen. Let bijvoorbeeld op herhalingen. Pas bij de derde keer gebeurt er echt iets. Let op dialogen. Speel een beetje toneel. Beschrijf voorwerpen of gebeurtenissen in de mop. Bijvoorbeeld: De hanen liepen op de Kalverstraat en er was geen kip op straat. Het regende. Gebruik gezichtsuitdrukking. Droevig gezicht als er gehuild wordt, kijk verveeld als de hanen zich vervelen. Gebruik je handen, armen en benen. Verveling kun je laten zien door je handen in je zakken te doen.
11
Gebruik stiltes/pauzes. Bijvoorbeeld voordat iemand antwoord geeft, even een pauze inlassen. Waarom naar de poelier? Pauze. Of: Hij keek de andere haan heel verbaasd aan. Vertel daarna de verbeterde mop voor de groep. Of schrijf hem uit en kopieer het om een moppenboekje te maken. Er zijn lego boeken in de bibliotheek met moppenverzamelingen. Voor moppen van Hodja zie: – Marjon Koerselman, 202 grappen van Nasreddin Hodja (Istanbul, 1996) – Ufuk Kobas, Nasreddin Hodja, achterstevoren toch de goede kant op (‘s-Hertogenbosch, 1987)
12