Het statuut van de sportbeoefenaar, een round-up
Sport is een vaste waarde geworden in onze maatschappij. Steeds meer mensen nemen deel aan het sportgebeuren, hetzij als hoofdactiviteit, hetzij als hobby. Heel wat sportbeoefenaars, trainers, scheidsrechters, opleiders en begeleiders stellen zich beroepsmatig en/ of in hun vrije tijd ten dienste van de sport. Maar, wat met hun statuut? Het lijkt mij aangewezen om eerst de verschillende categorieën van sportbeoefenaars te benoemen aan de hand van de wijze waarop zij met hun sport bezig zijn en de vergoeding die zij hiervoor al dan niet ontvangen. Daarbij zal ik het in dit artikel niet hebben over de sportbeoefenaar die zijn sport beoefent op zelfstandige basis. Het “sportrecht “ wordt geregeld op verschillende niveaus: de Federale Overheid en de Gemeenschappen werken reglementeringen uit, maar er zijn ook nog de bondswetten en bondsrechtspraak. Ook het sociaal recht (onder meer de Arbeidsovereenkomstenwet en de wetgeving op de sociale zekerheid) heeft invloed op de sportbeoefenaar, wat gevolgen heeft voor onder meer zijn sociaal statuut. Elk van deze niveau’s regelen een bepaald deelfacet en hanteren een eigen terminologie. Zo spreekt onder meer de wet van 24.02.1978 betreffende de Arbeidsovereenkomst voor Betaalde Sportbeoefenaars over “de betaalde sportbeoefenaar”. Het Vlaamse decreet van 24.07.1996 tot vaststelling van het statuut van de niet-professionele sportbeoefenaar spreekt over de “niet- professionele sportbeoefenaar”. Dit onderscheid lijkt mij enigszins verwarrend en ik geef er dan ook de voorkeur aan de sportbeoefenaars in te delen in volgende categorieën:
De sportbeoefenaar die valt onder de Arbeidsovereenkomstenwet voor betaalde sportbeoefenaar d.d. 24 februari 1978;
De sportbeoefenaar die valt onder Arbeidsovereenkomstenwet d.d. 3 juli 1978;
De sportbeoefenaar die niet valt onder de Arbeidsovereenkomstenwet.
het
gemeen
recht,
met
name
de
Welke sportbeoefenaar is verbonden door een arbeidsovereenkomst en welke wetgeving is toepasselijk 1. De constitutieve bestanddelen van de arbeidsovereenkomst De arbeidsovereenkomst voor een sportbeoefenaar omvat net zoals voor iedere andere werknemer drie constitutieve bestanddelen: loon, arbeid en gezagsverhouding.
1
loon het loon van de sportbeoefenaar kan bestaan uit:
een vast maandloon en/of
een vergoeding voor zijn sportprestatie en /of
een premie die afhankelijk is van het behaalde wedstrijdresultaat en / of
een aanmoedigingspremie om de wedstrijdresultaten te optimaliseren
gezag1 De sportbeoefenaar die in clubverband zijn sport beoefent en binnen die context verplicht is deel te nemen aan alle activiteiten en wedstrijden van de club, staat onder de leiding en het gezag van de club. Als bovendien de club een controle- of sanctiebevoegdheid heeft is er onvermijdelijk sprake van een gezagsverhouding. arbeid De arbeid van de sportbeoefenaar bestaat er in te trainen, conditie op te bouwen en te onderhouden, en deel te nemen aan zowel officiële als vriendschappelijke wedstrijden indien de speler werd geselecteerd en dit met in acht name van de instructies van de trainer. De sportbeoefenaar dient eveneens bepaalde uurschema’s na te leven, deel te nemen aan stages, de wijze van vervoer te aanvaarden die voorzien wordt door de club enz. Het determinerende bestanddeel: het loon Principieel dient men er van uit te gaan dat elke sportbeoefenaar die in clubverband zijn sport beoefent en binnen deze context verplicht is deel te nemen aan alle activiteiten en wedstrijden van de club en bovendien een loon ontvangt, onder welke vorm dan ook (hetzij onder de vorm van een vast maandloon, een vergoeding voor geleverde prestaties, wedstrijdpremies, of een combinatie van deze vormen) geacht wordt te zijn aangeworven met een arbeidsovereenkomst. Er is evenwel reeds heel wet inkt gevloeid in rechtsleer en rechtspraak over de vraag wanneer er voor de sportbeoefenaar nu juist sprake is van een arbeidsovereenkomst. Cruciaal hierbij is de vraag of de RSZ kan bepalen dat een sportbeoefenaar bijdragen moet betalen omdat hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst en er dus “bijdrageplichtig” “loon” werd betaald. Het betreft de kwalificatie van de sport als “arbeid” dan wel als ”vrije tijd”. 2 Het determinerende element om dit onderscheid te kwalificeren is “geld”. Indien de vergoeding verwaarloosbaar laag, erg occasioneel of
1
J.P. LACOMBLE, Quelques questions d’actualité en droit du sport, Editions du jeune barreau de Bruxelles, 2006 p.56-60 ; 2
B. LIETAERT, “Als sport nutteloos is “, Noot bij Arbrb. Tongeren 6 maart 2006, RABG 2006, AFL. 13-14, 1052;
2
toevallig is, dan is er niet noodzakelijk sprake van een arbeidsovereenkomst, niettegenstaande de arbeid onder het gezag en tegen betaling wordt gepresteerd3. De RSZ die een club dagvaardt tot betaling van sociale bijdragen moet aantonen dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. In bepaalde dossiers heeft de RSZ kunnen aantonen dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst4, in andere niet5. 2.
De sportbeoefenaar die onder de Arbeidsovereenkomstenwet van de betaalde sportbeoefenaar valt (wet van 24 februari 1978)
Dit is de sportbeoefenaar die meer dan € 8.505 bruto per jaar verdient. Conform de Arbeidsovereenkomstenwet op de betaalde sportbeoefenaar is dit “de persoon die de verplichting aangaat zich voor te bereiden op of deel te nemen aan een sportcompetitie of-exhibitie onder het gezag van een andere persoon tegen een loon dat een bepaald bedrag overschrijdt”6. Dit bedrag wordt jaarlijks bij Koninklijk besluit vastgesteld (en bedraagt dus momenteel € 8.505 bruto per jaar). Het betreft hier sportbeoefenaars die in ondergeschikt verband sporten, die een volwaardig loon ontvangen (dat bestaat uit een vast loon en bijkomende premies) en professioneel met hun sport bezig zijn, in die zin dat zij geacht worden van hun sport te kunnen leven. Deze sportbeoefenaar wordt geacht te zijn aangeworven met een arbeidsovereenkomst voor bedienden waarvan de modaliteiten deels geregeld zijn door de wet van 24 februari 1978 betreffende de Arbeidsovereenkomst voor betaalde Sportbeoefenaars en deels door de gemeenrechtelijke bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet (wet van 3 juli 1978). Deze arbeidsovereenkomst kan van onbepaalde duur zijn maar zal doorgaans voltijds zijn en van bepaalde duur. Deze arbeidsovereenkomst kan pas afgesloten worden op het ogenblik dat de sportbeoefenaar zijn voltijds leerplicht beëindigd heeft (dus 16 jaar oud zijn of 15 jaar oud en de eerste 2 jaren van het secundair onderwijs gevolgd hebben). Voor het beoefenen van basketbal, voetbal, volleybal en wielrennen moet de sportbeoefenaar:
minimum 16 jaar oud zijn om een deeltijdse arbeidsovereenkomst af te sluiten waarbij hij maximaal 80 uren per maand ter beschikking van de werkgever (de club) staat.
minimum 18 jaar oud zijn om een deeltijdse arbeidsovereenkomst af te sluiten waarbij hij meer dan 80 uur per maand ter beschikking staat van de werkgever (de club).
Sinds 2007 geldt bovenvermelde regeling eveneens voor de voetbaltrainers. 3
B. LIETAERT, o.c, 1056 ;
4
Arbrb. Turnhout 23 juli 2005, A.R. n° 77.453, geciteerd in het artikel van B.LIETAERT, o.c. 1059;
5
Arbrb. Tongeren 6 maart 2006 RABG 2006, afl. 13-14, 1043; Arbrb. Ieper 14 december 2001 geciteerd in het artikel van B. LIETAERT, o.c. 1056; 6
Artikel 2 § 1 van de wet van 24.02.1978 betreffende de Arbeidsovereenkomst voor Betaalde Sportbeoefenaars;
3
3. De Sportbeoefenaar die valt onder de bepalingen van de gemeenrechtelijke Arbeidsovereenkomstenwet (wet van 3 juli 1978) Het is de sportbeoefenaar die onder de Gemeenrechtelijke Arbeidsovereenkomstenwet valt en voor wie zijn sportbeoefening een inkomen oplevert dat beneden de loongrens ligt van € 8.505 bruto (voor de periode lopende van 1.07.2008 tot 30.06.2009 zie supra). Deze sportbeoefenaar is lid van een club en neemt deel aan een sport competitie of -exhibitie onder het gezag van een andere persoon. Deze sportbeoefenaar ontvangt voor zijn deelname aan de competitie of exhibitie een vast maandloon en/of wedstrijdpremies en/of prestatievergoedingen waarover vooraf afspraken zijn gemaakt met de club. De Arbeidsovereenkomst van deze categorie van sportbeoefenaars zal doorgaans deeltijds zijn, maar niets belet natuurlijk dat ook deze categorie een voltijdse arbeidsovereenkomst afsluit. Binnen deze categorie gaat het immers meestal om sportbeoefenaars die hun sport beoefenen naast een andere, bezoldigde hoofdactiviteit. Voor het afsluiten van de betreffende arbeidsovereenkomst moet rekening gehouden worden met het feit dat de Arbeidsovereenkomstenwet elke arbeid verbiedt aan diegenen die de leeftijd van 14 jaar niet bereikt hebben of aan diegenen die hun leerplicht niet hebben voldaan. Buiten deze beperking heeft de leeftijd van de minderjarige geen belang voor zover deze de toestemming heeft van zijn wettige vertegenwoordiger. 4. De sportbeoefenaar die niet valt onder de arbeidsovereenkomstenwet (de amateur) Indien de sportbeoefenaar in clubverband sportieve prestaties levert en hierbij louter een forfaitaire vergoeding ontvangt voor zijn kosten is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst.7 Deze sportbeoefenaar valt onder de het statuut van de vrijwilliger en zijn activiteit wordt dan ook geregeld door de Wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers. Deze bepalingen zijn, naar analogie, eveneens toepasselijk op de scheidsrechters en trainers.
Welke categorie van sportbeoefenaars moet zijn inkomsten aangeven aan de fiscus 1. De sportbeoefenaar die zijn sportbeoefening als hoofdactiviteit uitoefent. Voor deze categorie van sportbeoefenaars geldt de normale fiscale regels. 2. De sportbeoefenaar die zijn sportactiviteit als nevenactiviteit uitoefent.
7
W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium Arbeidsrecht 2007-08, 4589;
4
Voor zover deze sportbeoefenaars beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het bruto belastbaar bedrag dat zij behalen uit hun activiteit als sportbeoefenaar, trainer, scheidsrechter of begeleider worden de betreffende inkomsten door de fiscus gekwalificeerd als professionele inkomsten die getaxeerd worden als diverse inkomsten conform artikel 171WIB8. Concreet betekent dit dat:
De inkomsten van een sportbeoefenaar die meer dan 26 jaar oud is op 1 januari van het aanslagjaar, belast worden tegen een aanslagvoet van 33%.
De inkomsten van de trainers, scheidsrechters, opleiders, begeleiders belast worden tegen een aanslagvoet van 33%.
De inkomsten van de jonge sportbeoefenaar, trainer, scheidsrechter, opleider, dit wil zeggen dat zij tussen 16 en 25 jaar oud zijn, en voor zover hun inkomenschijf niet hoger is dan € 12.300 per jaar (het betreft hier een basisbedrag dat aangepast wordt aan de index naar analogie van de andere basisbedragen vermeld in het Wetboek Inkomstenbelastingen), worden belast tegen een uitzonderlijke aanslagvoet van 16,5%.
Welke categorie van sportbeoefenaars moet zich aangegeven bij de RSZ 1.
De sportbeoefenaar die onder de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet voor Betaalde Sportbeoefenaar valt.
Deze categorie is uiteraard verplicht sociale zekerheidsbijdragen te betalen aan de RSZ. Hierbij dient een onderscheid gemaakt worden tussen:
De eigenlijke sportbeoefenaar
De trainers en scheidsrechters
De eigenlijke sportbeoefenaars genieten van een specifiek RSZ statuut. Vanaf 1 januari 2008 worden hun sociale zekerheidsbijdragen berekend op een forfaitair bedrag dat gelijk is aan het maximaal bedrag dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de werkloosheidsuitkering (momenteel € 1 869,09). De trainers en scheidsrechters vallen niet onder dit specifieke RSZ statuut. Voor hen gelden de normale RSZ regels voor de bedienden. 2.
De overige sportbeoefenaars
Alle sportbeoefenaars die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst, met andere woorden alle sporters die prestaties verrichten onder het gezag van een andere persoon en een loon ontvangen
8
Circulaire n° AFZ/2007-0448-1 (AFZ 12/2007) d.d. 12.07.2007 ; Wet van 4 mei 2007 betreffende het fiscaal statuut van de bezoldigde sportbeoefenaar ;
5
dat hoger is dan de loutere terugbetaling van de kosten ten laste van de werkgever, moeten zich bij de RSZ aangeven. Het komt er dus op neer dat elke sporter die in de context van een club verplicht is deel te nemen aan activiteiten en wedstrijden en hiervoor een vergoeding ontvangt die meer is dan:
een forfaitaire vergoeding voor de kosten.
zich moet aangeven bij de RSZ . Hierbij wordt eveneens de sociale zekerheidsbijdrage berekend op het forfaitaire bedrag dat in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de werkloosheidsuitkering (momenteel dus € 1 869,09). Ook hier geldt deze specifieke regeling enkel voor de eigenlijke sportbeoefenaars. Voor eigenlijke sportbeoefenaars van wie het loon lager ligt dan dit bedrag worden de bijdragen berekend op het werkelijke loon.
Besluit Voor elke sportbeoefenaar die zijn sportactiviteit in clubverband uitoefent zonder arbeidsovereenkomst en hiervoor een vergoeding ontvangt die meer is dan een loutere vergoeding voor de gemaakte kosten bestaat steeds het risico dat de RSZ de aldus ontvangen bedragen tracht de herkwalificeren als “bijdrageplichtige” vergoedingen ontvangen in het kader van een arbeidsovereenkomst. In de situaties waarin de sportbeoefenaar meer ontvangt dan een vergoeding voor de gemaakte kosten is het bijgevolg aangewezen om steeds een arbeidsovereenkomst af te sluiten.
Lutgart DE POORTER VANDEN EYNDE LEGAL www.vdelegal.be
6