capita selecta
Het spectrum van de erfelijke skeletspierkanalopathieën J.Trip, G.Drost, H.B.Ginjaar, B.G.M.van Engelen en C.G.Faber
– Kanalopathieën vormen een heterogene groep genetische aandoeningen waarbij een defect ionkanaal verantwoordelijk is voor de ziekteverschijnselen. Ze manifesteren zich als ziekten van het hart, de hersenen of de skeletspier. – De erfelijke skeletspierkanalopathieën leiden tot myotonie, periodieke paralyse of een combinatie van beide, en kunnen worden onderscheiden in chloor-, natrium- en calciumkanalopathieën. – In geval van myotonie is de spiervezelmembraan overprikkeld en bij periodieke paralyse is deze inactief. – Erfelijke skeletspierkanalopathieën kunnen moeilijk te diagnosticeren zijn op basis van alleen klinische criteria. DNA-diagnostiek is betrouwbaarder. – Wetenschappelijk onderzoek op dit gebied moet zich richten op de genotype-fenotyperelaties. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:2093-8
Kanalopathieën zijn een heterogene groep aandoeningen die zich manifesteren als ziekten van het hart, de hersenen of de skeletspier.1 Ze hebben met elkaar gemeen dat een defect ionkanaal verantwoordelijk is voor de ziekteverschijnselen. Dit defecte ionkanaal zorgt pathofysiologisch voor een gestoorde prikkelbaarheid van de celmembraan. Erfelijke skeletspierkanalopathieën hebben als kernsymptoom spierstijfheid (myotonie) of spierzwakte (transiënte parese en periodieke paralyse). Myotonie is een onvermogen tot spierrelaxatie, zich uitend in spierstijfheid; een transiënte parese is een kortdurende voorbijgaande spierzwakte en periodieke paralysen zijn aanvallen van gegeneraliseerde spierzwakte. De spiervezelmembraan is bij myotonie overprikkeld en bij spierzwakte inactief. De aandoeningen hebben ondanks twee kernsymptomen meerdere verschijningsvormen. Aanvankelijk was het alleen mogelijk op basis van klinische kenmerken deze vormen van elkaar te onderscheiden. De diagnose kan inmiddels betrouwbaarder worden gesteld door middel van DNAdiagnostiek. In de praktijk blijkt het nu soms moeilijk om alleen op basis van klinische criteria tot een juiste diagnose te komen omdat de relatie tussen genotype en fenotype niet eenduidig is. Eerder is in dit tijdschrift een klinische les aan deze groep ziektebeelden besteed.2 Wij geven in dit artikel
Academisch Ziekenhuis Maastricht, Neuromusculair Centrum, afd. Neurologie, Postbus 5800, 6202 AZ Maastricht. Hr.J.Trip, assistent-geneeskundige; mw.dr.C.G.Faber, neuroloog. Universitair Medisch Centrum St Radboud, Neuromusculair Centrum, Nijmegen. Afd. Klinische Neurofysiologie: mw.G.Drost, klinisch neurofysioloog en neuroloog. Afd. Neurologie: hr.prof.dr.B.G.M.van Engelen, neuroloog. Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Humane en Klinische Genetica, Leiden. Mw.dr.H.B.Ginjaar, moleculair-geneticus. Correspondentieadres: hr.J.Trip (
[email protected]).
een overzicht van de verschillende symptomen, de pathofysiologie, de differentiaaldiagnose en tenslotte de therapie en de risico’s bij anesthesie. symptomen Er bestaan drie hoofdvormen van de erfelijke skeletspierkanalopathieën, te weten chloor-, natrium- en calciumkanalopathieën (figuur 1).3 Chloorkanalopathieën. Chloorkanalopathieën kunnen worden onderscheiden in een autosomaal dominante vorm (ziekte van Thomsen) en een autosomaal recessieve vorm (ziekte van Becker) van myotonia congenita.4 5 Bij beide ziektebeelden is er enkele seconden na het starten van een beweging, vooral na een periode van rust, myotonie en ook een transiënte parese. De myotonie is het best te testen aan de handspieren (figuur 2), terwijl een transiënte parese met een multikanaals oppervlakte-EMG te meten is (figuur 3).6 Beide symptomen verbeteren na herhaalde bewegingen; dit wordt het ‘warming-up’-fenomeen genoemd. Waarin verschillen beide aandoeningen? De eerste symptomen bij de ziekte van Thomsen openbaren zich vaak in het eerste levensjaar en bij de ziekte van Becker vaak op de lagereschoolleeftijd. Tijdens de adolescentie kunnen de symptomen toenemen, waarna er een plateaufase of zelfs afname na het 40e levensjaar ontstaat. Patiënten met de ziekte van Becker zijn meestal ernstiger aangedaan en vooral de transiënte parese is bij de ziekte van Becker uitgesprokener dan bij de ziekte van Thomsen.5 Bovendien is de prevalentie van de ziekte van Thomsen met 1:400.000 personen in de bevolking duidelijk lager dan die van de ziekte van Becker, namelijk 1:50.000 personen in de bevolking.5 7 Natriumkanalopathieën. Natriumkanalopathieën bestaan uit verschillende ziektebeelden (zie figuur 1). In deze groep
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)
2093
erfelijke skeletspierkanalopathieën
chloorkanalopathieën
calciumkanalopathieën
natriumkanalopathieën
recessieve myotonia congenita (ziekte van Becker)*
dominante myotonia congenita (ziekte van Thomsen)*
hypokaliëmische periodieke paralyse type 1†
paramyotonia congenita*
hyperkaliëmische periodieke paralyse† kaliumgevoelige myotonie* – myotonia fluctuans – myotonia permanens – acetazolamide-responsieve myotonia congenita hypokaliëmische periodieke paralyse type 2†
figuur 1. De erfelijke skeletspierkanalopathieën. *Bij sommige aandoeningen is de spiervezelmembraan overprikkeld, waardoor (para)myotonie ontstaat. †Bij andere aandoeningen is de spiervezelmembraan inactief, waardoor periodieke paralyse ontstaat.
a
komen naast myotonie ook periodieke paralysen en blijvende spierzwakte voor. De periodieke paralysen zijn vaak te provoceren door kalium- of koolhydraatrijk voedsel, rust na inspanning en koude. De blijvende spierzwakte is een uiting van myopathie. Paramyotonia congenita verschilt op een aantal punten van myotonia congenita. De myotonie neemt toe na herhaalde activiteit (paradoxe myotonie) én de myotonie wordt geprovoceerd door koude.8 De myotonie treedt hierbij vooral op aan spiergroepen van het gelaat en de handen. Bovendien is er naast myotonie een spierzwakte aanwezig die door koude of inspanning is te provoceren. In tegenstelling tot de transiënte parese bij myotonia congenita kan deze zwakte soms uren aanhouden. De paramyotonie en paroxismale spierzwakte blijven gedurende het leven onveranderd aanwezig. Hyperkaliëmische periodieke paralyse is een aandoening met aanvallen van ernstige gegeneraliseerde spierzwakte. Tijdens een aanval is er vaak, maar niet altijd, een hyperkaliëmie. De ziekte komt meestal tot uiting op de lagereschoolleeftijd en komt voor met en zonder (para)myotonie.9 Kaliumrijk voedsel, koude en een periode van rust na inspanning kunnen een aanval uitlokken.9 De aanvallen duren vaak minuten tot uren en nemen in de loop van het leven in frequentie toe tot soms dagelijkse aanvallen. Aanvankelijk
b
figuur 2. (a) Myotonie aan de rechter hand van een patiënt met myotonia congenita. (b) De patiënt werd gevraagd gedurende 3 seconden een zo stevig mogelijke vuist te maken om daarna de hand zo snel mogelijk te ontspannen. Het duurde 6 seconden voordat de vuist volledig open was.
2094
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)
pathofysiologie De spiervezelmembraan van de skeletspier bevat onder meer spanningsafhankelijke natrium-, chloor- en calciumkanalen (figuur 4). De- en repolarisaties van zenuw- en spiercellen worden gereguleerd door snelle verplaatsing van ionen door deze ionkanalen. Natriumkanalen zijn belangrijk bij het genereren van een actiepotentiaal en chloorkanalen zorgen voor het bereiken en het handhaven van de rustpotentiaal. Na een actiepotentiaal ontstaat er via calciumkanalen de excitatie-contractiekoppeling die uiteindelijk tot contractie van de skeletspier leidt. Bij de erfelijke skeletspierkanalopathieën is één van de bovengenoemde processen verstoord met myotonie, periodieke paralyse of een combinatie van beide als gevolg (zie figuur 1). Moleculaire pathogenese. De chloorkanalopathieën worden veroorzaakt door mutaties in het CLCN-1-gen (‘voltage gated chlorine-channel’, type 1) op chromosoom 7. Dit gen codeert voor het chloorkanaal van de spiervezelmembraan. De mutaties leiden tot een verminderde doorlaatbaarheid van
80 60 40 20 0
kracht (in % van MVC)
is de zwakte volledig reversibel, later kan tussen de aanvallen door blijvende spierzwakte ontstaan.10 De prevalentie is ongeveer 1:200.000 personen in de bevolking.7 Kaliumgevoelige (‘potassium aggravated’) myotonie is als aparte ziekte-entiteit te herkennen dankzij de mogelijkheid van DNA-diagnostiek. Voordien werd deze aandoening waarschijnlijk gediagnosticeerd als myotonia congenita. Het is een verzamelnaam en wordt afhankelijk van de ernst van de symptomen onderverdeeld in myotonia fluctuans en myotonia permanens.11 Acetazolamide-responsieve myotonia congenita is een derde vorm van de ziekte, waarbij er een pijnlijke myotonie is die goed reageert op acetazolamide (tabel).12 Bij deze ziekte is er geen koudegevoeligheid of spierzwakte. Calciumkanalopathieën. Hiertoe behoren alleen de hypokaliëmische periodieke paralysen (HOPP) type 1. In een minderheid van de gevallen kan de aandoening namelijk ook veroorzaakt worden door een natriumkanalopathie (HOPP type 2).13 De symptomen van beide typen zijn identiek en bestaan uit aanvallen van gegeneraliseerde spierzwakte die samengaan met een hypokaliëmie. Myotonie komt hierbij niet voor en secundaire oorzaken van een hypokaliëmie dienen uitgesloten te zijn.14 HOPP begint meestal op de tienerleeftijd en eigenlijk altijd vóór het 30e levensjaar.9 De aanvallen worden geprovoceerd door koolhydraatrijke maaltijden, insuline of rust na inspanning en kunnen uren tot dagen duren. De frequentie van aanvallen is variabel en vaak is er een afname van het aantal aanvallen na het 40e levensjaar. HOPP leidt uiteindelijk vaak tot een blijvende spierzwakte die gepaard kan gaan met ernstige invaliditeit.14 De prevalentie is ongeveer 1:100.000.7
a
0
10
20
30
40
50
60 70 tijd (in s)
0
10
20
30
40
50
60 70 tijd (in s)
0
10
20
30
40
50
60 70 tijd (in s)
80 60 40 20 0
b 80 60 40 20 0
c
figuur 3. Krachtsprofielen van een patiënt met recessieve myotonia congenita op 3 verschillende krachtsniveaus uitgedrukt als percentage van de maximale vrijwillige contractie (MVC) in de tijd. De patiënt werd gevraagd een stabiel krachtsniveau vast te houden, hetgeen alleen lukt op 20% van de MVC (a). Op 40% is er een transiënte parese zichtbaar (b) en deze is het duidelijkst zichtbaar op 60% (c).6
chloor. Hierdoor ontstaat een hogere rustpotentiaal van de spiervezelmembraan. Een hoge rustpotentiaal maakt de spiervezelmembraan gevoelig voor depolarisaties, waardoor een overprikkelde spiervezelmembraan kan ontstaan (myotonie). Indien de rustpotentiaal nog veel hoger is, is de spiervezelmembraan onprikkelbaar of inactief (transiënte parese). Natriumkanalopathieën worden veroorzaakt door mutaties in het SCN4A-gen (‘voltage gated sodium-channel’, type IV-α-subunit) op chromosoom 17. Dit gen codeert voor het natriumkanaal van de spiervezelmembraan. Alle natriumkanalopathieën erven autosomaal dominant over en de meeste mutaties leiden tot een verstoorde repolarisatie. Afhankelijk van de sterkte van de voorafgaande depolarisatie zijn er twee mogelijkheden. Wanneer deze gering is, worden tijdens de repolarisatie eerder herstelde natriumkanalen gereactiveerd. Dit leidt tot repetitieve ontladingen en een overprikkelde spiervezelmembraan (myotonie). Wanneer echter de voorafgaande depolarisatie sterk is, blijven alle natriumkanalen in een geïnactiveerde toestand. Dit leidt tot een onprikkelbare of inactieve spiervezelmembraan (periodieke paralyses). De calciumkanalopathieën worden veroorzaakt door een mutatie in het dihydropyridinereceptor-gen, CACNA1S (‘voltage-dependent calcium channel’, α-1S-subunit), op chro-
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)
2095
Erfelijke skeletspierkanalopathieën en behandelingen symptoom
behandeling
myotonie
vermijden van plotse inspanning na rust mexiletine*, fenytoïne, carbamazepine, kinine, procaïnamide vermijden van koude vermijden van plotse inspanning mexiletine*, fenytoïne, carbamazepine, kinine, procaïnamide acetazolamide kaliumarm dieet vermijden van koude aanvalsbehandeling: glucose, thiazidediureticum, acetazolamide en β-sympathicomimetica onderhoudsbehandeling: acetazolamide, dichlorphenamide* continue lichte fysieke arbeid regelmatig kleine koolhydraatrijke maaltijden aanvalsbehandeling: kalium per os of intraveneus onderhoudsbehandeling: acetazolamide, dichlorphenamide*
paramyotonie
acetazolamide-responsieve myotonie hyperkaliëmische periodieke paralyse
hypokaliëmische periodieke paralyse
*Niet
geregistreerd in Nederland.
mosoom 1.15 De dihydropyridinereceptor is een onderdeel van het calciumkanaal met een belangrijke functie in de excitatie-contractiekoppeling. Tijdens een aanval bestaat er een permanente spiermembraandepolarisatie (overprikkeld) met een depolarisatieblokkade (inactief ).16 De pathofysiologische relatie tussen de spiermembraandepolarisatie, depolarisatieblokkade en het calciumkanaaldefect is onbekend.9 differentiaaldiagnose Myotonie. In de diagnostiek van patiënten met myotonie is het in eerste instantie belangrijk te differentiëren tussen myotone dystrofie type 1 en myotonie op basis van een erfelijke skeletspierkanalopathie. Myotone dystrofie type 1 is een veel frequenter voorkomende ziekte (prevalentie van 2,5 tot 12:100.000),17 die autosomaal dominant overerft en waarbij de afwijking niet beperkt blijft tot de spiervezelmembraan. Naast de myotonie is er een karakteristieke distributie van progressieve spierzwakte (gelaatsspieren, keelen halsspieren, spieren distaal aan de ledematen en in een later stadium eventueel proximaal gelokaliseerde spieren) en zijn er andere organen aangedaan (maag-darmklachten, cataract, cardiale geleidings- en ritmestoornissen).17 Proximale myotone myopathie, ook myotone dystrofie type 2 genoemd, is een aandoening die qua symptomen lijkt op myotone dystrofie type 1, maar een uitgesproken proximale spierzwakte vertoont.18 Middels DNA-onderzoek zijn myotone dystrofie type 1 en 2 en myotonie op basis van een erfelijke skeletspierkanalopathie goed van elkaar te onderscheiden. Periodieke paralysen. Bij de periodieke paralysen is thyreotoxische periodieke paralyse de belangrijkste te differentiëren aandoening. Deze geeft identieke aanvallen die even-
2096
eens vaak gepaard gaan met hypokaliëmie. De thyreotoxische verschijnselen kunnen bij een eerste aanval gering zijn en niet opvallen.7 Het is dan ook aan te bevelen om bij patiënten met periodieke paralyse de schildklierfunctie te controleren. therapie en anesthesie Myotonie. Myotonie kan reageren op medicamenten die een blokkerend effect hebben op de natriumkanalen van de spiervezelmembraan (zie de tabel).19-21 Pathofysiologisch wordt hierbij de excitabiliteit van de celmembraan verminderd en hierdoor verbetert de myotonie. Mexiletine wordt beschreven als middel van eerste keuze, op basis van ervaring van deskundigen (het middel is niet geregistreerd in Nederland).22 Tevens zijn er auteurs die een positief effect van acetazolamide beschrijven.23 Dubbelblind gerandomiseerde studies zijn met name verricht bij patiënten met myotone dystrofie. Op het gebied van de erfelijke skeletspierkanalopathieën zijn geen dubbelblind gerandomiseerde studies verricht. Tijdens anesthesie kunnen onder invloed van depolariserende relaxantia (zoals suxamethonium) en cholinesteraseremmers (zoals neostigmine) myotone reacties ontstaan, die onder meer problemen kunnen geven bij intubatie. Het spreekt dan ook voor zich dat men deze medicamenten dient te mijden tijdens anesthesie.7 Periodieke paralysen. Het voorkómen van uitlokkende factoren is de belangrijkste therapeutische maatregel bij de periodieke paralysen. Daarnaast bestaan er medicamenteuze aanvalsbehandelingen en onderhoudsbehandelingen (zie de tabel).24 25 Tijdens anesthesie kan hypokaliëmie in combinatie met suxamethonium een rabdomyolyse en respiratoire insuffi-
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)
ciëntie veroorzaken. Het vermijden van depolariserende relaxantia en het constant houden van lichaamstemperatuur en de plasmakalium- en glucoseconcentratie zijn hierbij dan ook essentieel.7 tot slot Het klinisch, pathofysiologisch en therapeutisch spectrum van de erfelijke skeletspierkanalopathieën is sterk gedifferentieerd. De verschillende aandoeningen leiden voornamelijk tot myotonie, periodieke paralyses of een combinatie
van beide. DNA-diagnostiek heeft een belangrijke impuls gegeven aan de kennis van deze ziektebeelden. Ook in Nederland is DNA-diagnostiek mogelijk geworden (Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Humane en Klinische Genetica, Leiden, dr.H.B.Ginjaar). Wetenschappelijk onderzoek heeft zich met name gericht op de ontdekking van de verantwoordelijke genen en afwijkingen aan het ionkanaal in vitro. Nieuw onderzoek moet zich richten op genotype-fenotyperelaties. Onderzoek hiernaar is in Nederland inmiddels van start gegaan onder de naam ‘Landelijk onderzoek naar myotonieën’.
axon myeline Schwann-cel synaptische blaasjes
acetylcholine
acetylcholinereceptor
Ca2+-kanaal
spiervezel
Na+ extracellulair
sarcolemma
Na+-kanaal
N
Cl--kanaal
transversale tubulus
C intracellulair
figuur 4. Schematisch overzicht van de neuromusculaire overgang en de spiervezelmembraan met verschillende ionkanalen. Uitvergroot is een natriumkanaal van de spiervezelmembraan tijdens de depolarisatie (als gevolg van de acetylcholineoverdracht). De depolarisatie van de sarcolemma wordt voortgeleid naar de myofibrillen. Hierbij wordt de celmembraan intracellulair positief en extracellulair negatief geladen.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)
2097
G.van Zonneveld, medisch illustrator, afdeling Audiovisuele Dienst van het Academisch Ziekenhuis Maastricht, maakte het ontwerp voor figuur 4. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: het ‘Landelijk onderzoek naar myotonieën’ wordt gesubsidieerd door het Prinses Beatrix Fonds (MAR04-0118).
Aanvaard op 26 mei 2005
Literatuur 1
2 3 4 5 6
7 8 9 10 11 12 13
Terwindt GM, Ophoff RA, Haan J, Frants RR, Ferrari MD. Kanalopathieën: genetische verklaring voor migraine en andere paroxismale neurologische aandoeningen. Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142: 1015-9. Links TP, Hoeven JH van der. Spierzwakte of -verstijving door hereditaire kanalopathieën. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:249-51. Rüdel R, Jurkat-Rott K, Lehmann-Horn F. Muscle channelopathies. Acta Myologica 1999;3:127-42. Thomsen J. Tonische Krämpfe in willkürlich beweglichen Muskeln in Folge von ererbter psychischer Disposition (Ataxia muscularis?). Arch Psychiatr Nervenkrankheiten 1876;6:702-18. Becker PE, Knussmann R, Kuhn E, editors. Myotonia congenita and syndromes associated with myotonia. Clinical-genetic studies of the nondystrophic myotonias. Stuttgart: George Thieme; 1977. Drost G, Blok JH, Stegeman DF, Dijk JP van, Engelen BGM van, Zwarts MJ. Propagation disturbance of motor unit action potentials during transient paresis in generalized myotonia: a high-density surface EMG study. Brain 2001;124(Pt 2):352-60. Lehmann-Horn F, Rüdel R, Jurkat-Rott K. Nondystropic myotonias and periodic paralysis. In: Engel AG, Franzini-Armstrong C, editors. Myology. 3rd ed. New York: Mc Graw-Hill; 2004. p. 1257-300. Eulenburg A. Über eine familiäre durch 6 Generationen verfolgbare Form congenitaler Paramyotonie. Neurol Zbl 1886;5:265-72. Tawil R. The periodic paralyses: hyperkalaemic and hypokalaemic paralysis. In: Rose MR, Griggs RC, editors. Channelopathies of the nervous system. Oxford: Butterword-Heinemann; 2001. p. 158-66. Bradley WG, Taylor R, Rice DR, Hausmanowa-Petruzewicz I, Adelman LS, Jenkison M, et al. Progressive myopathy in hyperkalaemic periodic paralysis. Arch Neurol 1990;47:1013-7. Ricker K, Moxley 3rd RT, Lehmann-Horn F. Myotonia fluctuans. A third type of muscle sodium channel disease. Arch Neurol 1994; 51:1095-102. Trudell RG, Kaiser KK, Griggs RC. Acetazolamide-responsive myotonia congenita. Neurology 1987;37:488-91. Sternberg D, Maisonobe T, Jurkat-Rott K, Nicole S, Launay E, Chauveau D, et al. Hypokalaemic periodic paralysis type 2 caused by mutations at codon 672 in the muscle sodium channel gene SCN4A. Brain 2001;124(Pt 6):1091-9.
2098
14 Links TP, Smit AJ, Molenaar WM, Zwarts MJ, Oosterhuis HJGH. Familial hypokalemic periodic paralysis. Clinical, diagnostic and therapeutic aspects. J Neurol Sci 1994;122:33-43. 15 Fouad G, Dalakas M, Servidei S, Mendell JR, Bergh P van den, Angelini C, et al. Genotype-phenotype correlations of DHP receptor alpha 1-subunit gene mutations causing hypokalemic periodic paralysis. Neuromuscul Disord 1997;7:33-8. 16 Hoeven JH van der, Links TP, Zwarts MJ, Weerden TW van. Muscle fiber conduction velocity in the diagnosis of familial hypokalemic periodic paralysis – invasive versus surface determination. Muscle Nerve 1994;17:898-905. 17 Jennekens FGI, Die-Smulders CEM de, Busch HFM, Höwler CJ. Myotone dystrofie. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg; 2000. 18 Tieleman AA, Velden MPH van der, Visser MC, Wokke JHJ, Scheffer H, Engelen BGM van. Vier familieleden met proximale myotone myopathie. Ned Tijdschr Geneeskd 2004;148:948-52. 19 Kwiecinski H, Ryniewicz B, Ostrzycki A. Treatment of myotonia with antiarrhythmic drugs. Acta Neurol Scand 1992;86:371-5. 20 Munsat TL. Therapy of myotonia. A double-blind evaluation of diphenylhydantoin, procainamide, and placebo. Neurology 1967;17: 359-67. 21 Sechi GP, Traccis S, Durelli L, Monaco F, Mutani R. Carbamazepine versus diphenylhydantoin in the treatment of myotonia. Eur Neurol 1983;22:113-8. 22 Rüdel R, Lehmann-Horn F, Ricker K. Altered excitability of the muscle cell membrane. The non-dystrophic myotonias. In: Engel AG, Franzini-Armstrong C, editors. Myology. New York: McGraw-Hill; 1994. p. 1291-302. 23 Griggs RC, Moxley 3rd RT, Riggs JE, Engel WK. Effects of acetazolamide on myotonia. Ann Neurol 1978;3:531-7. 24 Links TP, Zwarts MJ, Oosterhuis HJGH. Improvement of muscle strength in familial hypokalemic periodic paralysis with acetazolamide. J Neurol Neurosurg Psychiatry 1988;51:1142-5. 25 Tawil R, McDermott MP, Brown jr R, Shapiro BC, Ptacek LJ, McManis PG, et al. Randomized trials of dichlorphenamide in the periodic paralyses. Working Group on Periodic Paralysis. Ann Neurol 2000;47: 46-53.
Abstract The spectrum of hereditary skeletal-muscle channelopathies – Channelopathies are a heterogeneous group of genetic diseases in which a defective ion channel is responsible for the symptoms. They manifest as diseases of the heart, brain or skeletal muscle. – Hereditary skeletal-muscle channelopathies are characterised by myotonia, periodic paralysis or a combination of both and can be categorised as chloride, sodium and calcium channelopathies. – When there is myotonia, the skeletal-muscle membrane is overexcited. In cases of periodic paralysis, the skeletal-muscle membrane is inactive. – It is difficult to classify hereditary muscle channelopathies on the basis of clinical criteria only. A more reliable diagnosis is made using DNA analysis. – Scientific research should focus on genotype-phenotype relationships. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:2093-8
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 17 september;149(38)