Het sabeltandtijgercurriculum (Hfst II The Saber-‐Yooth Curriculum, by J.A. Peddiwell 1939) Vrije vertaling. M. Valcke. December 2007 … Harde-‐Vuist was een “doener”, niettegenstaande er in zijn prehistorische omgeving weinig complex te doen was. Jullie hebben zeker gehoord van de peervormige vuistbijl, gemaakt van vuursteen. Harde vuist had een flinke reputatie door het maken van iets betere, sterkere en beter gevormde vuistbijlen dan anderen. Ook zijn jachtknuppels waren superieure wapens en daarbij waren ook zijn vuurmakerstechnieken zeer eenvoudig, maar ook zeer efficiënt. Met andere woorden, hij kon alles wat de eigen jachtgemeenschap nodig had. We kunnen hem met recht een goed “geschoolde” man noemen. Maar Harde Vuist was ook een denker. In tegenstelling tot vele anderen deed hij wel af en toe een inspanning om door te denken. Met dezelfde inzet waarmee hij – gewaardeerde -‐ vuistbijlen produceerde, deed hij iets wat in zijn gemeenschap minder geapprecieerd werd: nadenken. Wanneer de anderen zich storten op het vlees na een succesvolle jacht en met overvolle maag nog uren nadien lage n uit te rusten, at Harde Vuist net iets minder veel en gebruikte hij de tijd na het eten om na te denken. Hij staarde dan dromend in het vuur waardoor hij na een tijd toch wat minder tevreden werd over de manier van leven van zijn stam. Het was deze diepe gedachtegang die Harde Vuist bracht tot het concipiëren van de eerste vorm van systematisch en bewust ontworpen onderwijs. Hij keek naar de kinderen die doelloos met beentjes en stokken in het water speelden en vergeleek hun gedrag met de doelgerichte jachtactiviteiten van volwassenen. De kinderen speelden voor hun plezier;, terwijl de volwassenen werkten zodat de stam veilig kon overleven. De kinderen speelden met schelpen, beentjes, stokken en de volwassenen werkten met wapens, eten, grotten, tenten en kleding. De kinderen beschermden zich op die manier tegen verveling; de volwassenen beschermden zich tegen het gevaar van het dagelijks leven. “Kon ik die kinderen maar dingen laten doen die uiteindelijk leiden tot meer en beter eten, behuizing, kleding en meer veiligheid” dacht Harde Vuist. Dan zouden die kinderen wanneer ze volwassen werden meer eten kunnen jagen, betere behuizing hebben, betere kleding en een veiliger bestaan …. Ze zouden beter beschermde grotten hebben en zouden zich beter kunnen beschermen tegen de sabeltandtijger die af en toe hun jachtpaden volgde. Harde Vuist zette op die manier een “doel” voor ogen en startte zo het ontwerpen van een eigen curriculum. Wat moeten stamleden kunnen om een lekker volle maag te hebben, een goede huisvesting en om zich goed te kunnen beschermen tegen gevaar?” vroeg hij zich af. Om die vraag te beantwoorden, overliep hij verschillende mogelijke activiteiten. Aaach, we moeten leren vis vangen met onze blote handen, daar in die poel waarde rivier een grote bocht maakt … We moeten ze ook zo kunnen vangen in de poel wat verder in die andere bocht en ook in de volgende poel en de volgende … En telkens moeten we ze kunnen vangen met onze blote handen. Op die
manier ontdekte Harde Vuist zijn eerst “onderwerp” voor zijn curriculum: “Vis vangen met de blote hand”. En we moeten ook kunnen die kleine wolharige paardjes neer knuppelen . We knuppelen ze neer aan de oevers van de kreek waar ze altijd komen drinken, en we knuppelen ze neer waar ze grazen. Overal waar we ze kunnen vinden moeten we ze kunnen neerknuppelen. Op die manier werd een tweede “onderwerp” voor het curriculum ontdekt: “Neerknuppelen van wolharige paarden”. En ten slotte moeten we de sabeltandtijger kunnen verjagen met vuur. We moeten ze kunnen wegdrijven van de ingang van onze grotten met vuur. We moeten ze wegjagen van onze jachtpaden met brandende takken. We moeten ze verdrijven van onze drinkplaatsen met vuur. Altijd moeten we ze kunnen wegjagen en dat met vuur. Op die manier werd het derde “onderwerp” voor het curriculum uitgedacht: “De sabeltandtijger met vuur verjagen”. Nadat hij dit curriculum had uitgedacht, nam Harde Vuist zijn kinderen mee op tocht en startte met zijn curriculumactiviteiten. Hij gaf hen de kans om de drie onderwerpen in te oefenen. De kinderen bleken dit graag te leren. Ze vonden het leuker dit soort betekenisvolle activiteiten uit te voeren dan wat doelloos te spelen met bijvoorbeeld gekleurde stenen. Zij bleken de drie activiteiten zeer snel te beheersen en zo werd het curriculum van harde Vuist een succes. Toen de kinderen van Harde Vuist groter werden, werd het meteen duidelijker dat zij een voordeel hadden over kinderen die geen systematisch curriculum hadden gevolgd. Ze waren gezonder en hadden een veiliger leven. Een paar wat meer intelligente stamleden hadden opgemerkt wat Harde Vuist had gedaan en hierdoor werden de drie onderwerpen -‐ “Vis vangen met de blote hand”, “Neerknuppelen van wolharige paarden” en “De sabeltandtijger met vuur verjagen” – steeds meer aanvaard als de kern van een goede opvoeding en scholing. Maar toch waren er gedurende een lange tijd een aantal conservatieve stamleden die dit nieuwe formele curriculum niet aanvaarden en dit om religieuze redenen. “Het Grote Mysterie dat spreekt met donder en bliksem”, zegden ze, “dat Grote Mysterie” dat leven neemt en geeft, zou toch zelf “Vis vangen met de blote hand”, “Neerknuppelen van wolharige paarden” en “De sabeltandtijger met vuur verjagen” hebben aangebracht wanneer hij dat belangrijk had gevonden? Hij zou toch die zaken als instincten ingeplant hebben in kinderen? Harde Vuist gaat niet alleen in tegen de wil van het Grote Mysterie, maar bovendien wil hij nog de menselijke natuur veranderen ook. Dit bracht verwarring en de helft van de stam begon luidop te zingen “Hij die tegen de wil gaat van het Grote Mysterie, moet sterven” en dan zong de andere helft al even ernstig “Je kunt de menselijke natuur niet veranderen”. Harde Vuist was niet alleen een denker, theoreticus en een goede school manager, hij was ook een handig staatsman. Hij reageerde op een zeer beleefde manier op beide argumenten. Tot de meer religieuze leden van de stam zei hij dat het grote Mysterie hem had opgedragen om dit nieuw werk te doen, dat hij dit zelf deed omdat kinderen dit niet vanzelf konden leren zonder goddelijke hulp en dat zij eigenlijk niet konden leren zonder de wil en door de kracht van het grote Mysterie. Niemand kon echt de wil begrijpen van het Grote Mysterie over vissen, wolharige paarden en sabeltandtijgers. Om die wil te begrijpen was het nodig om grondig de drie curriculumonderwerpen te bestuderen. En tot de andere groep die het hadden over de onveranderbaarheid van de menselijke natuur zei hij dat de paleolithische cultuur juist zo’n hoog niveau had bereikt door continue veranderingen in de
menselijke natuur. Het lijkt daardoor bijna een ontkenning van de eigen cultuur en dus niet-‐ patriottisch wanneer we de drie onderwerpen negeren die onze cultuur juist hebben groot gemaakt. “Mijn beste stamgenoten”, zei hij ernstig, “ik ken jullie als nederige en trouwe dienaren van het Grote Mysterie. Ik besef maar al te goed dat niemand van jullie zich zou willen verzetten tegen de wil van het Grote Mysterie. Ik ken jullie als trouwe en loyale burgers van ons grottenrijke en dat jullie niets zouden doen dat de ontwikkeling van ons grottenrijk zou belemmeren of dat ons paleolithisch opvoedingssysteem zou aantasten. Nu jullie de aard kennen van de opvoeding die ik heb beschreven, kan ik me niet inbeelden dat jullie die opvoeding niet zouden verdedigen en ondersteunen”. Door zijn overtuigingskracht en het inspelen op de conservatieve krachten in de stam, bleek uiteindelijk iedereen gewonnen voor de “nieuwe school” . En uiteindelijk was iedereen in de gemeenschap er van overtuigd dat de kern van een goede scholing en opvoeding bestond uit: “Vis vangen met de blote hand”, “Neerknuppelen van wolharige paarden” en “De sabeltandtijger met vuur verjagen”. Meer en meer mannen van de gemeenschap volgden de curriculumrichtlijnen en uiteindelijk kregen alle kinderen van de stam een systematische inleiding op de drie kernonderwerpen. Hierdoor ging het de stam voor de wind, was er voldoende vis en vlees, huiden en een grotere veiligheid. We kunnen er van uit gaan dat dit voor eeuwig zou doorgaan wanneer de opvoedingsaanpak en de levensomstandigheden ook voor eeuwig dezelfde bleven. Maar de omstandigheden veranderden en het leven dat eens zo veilig en vreugdevol was, veranderde grondig omdat alles overhoop werd gehaald. Er brak namelijk een nieuwe ijstijd aan in dit deel van de wereld. Een reuzengletsjer schoof langzaam op vanuit het gebergte in het noorden. Jaar na jaar schoof de gletsjer dichterbij naar de kreken en vallei waar de stam woonde, totdat uiteindelijk het smeltwater van de gletsjer duidelijk een invloed had op de kreek. Het water werd modderig. Waar het water eerst kristalhelder was waardoor je tot de bodem kon kijken, veranderde de kreek nu in een melkachtige stroom waar je niets meer kon in zien. Dit had meteen een grote invloed op het leven van de stam. Het was ineens niet meer mogelijk om vis te vangen met de blote handen. Bovendien waren de vissen ook slimmer geworden en zich aangepast aan de jachttechnieken van de jagers. De domme, trage en moedige vissen die oorspronkelijk in grote aantallen in het water leefden, konden gemakkelijk met de blote handen gevangen worden. Enkel de meer intelligente, snellere vissen waren overgebleven en hadden zich voortgeplant. Deze slimmere vissen die nu leefden in het modderige smeltwater van de gletsjer konden supersnel de grijpende handen van de stamleden ontwijken; ook die van de meest handige visgrijpers. En toen bleek dat zelfs stamleden die een gevorderd niveau van “Vis vangen met de blote hand”, hadden gevolgd in feite niet beter waren dan deze die enkel een inleiding op dit onderwerp hadden gekregen. En zelfde de topspecialisten die aan de universiteit “ichtyologie” (viswetenschappen) hadden gestudeerd waren verbluft door de plotse veranderingen en konden geen passende oplossing bedenken voor het probleem. Het smeltwater van de gletsjer had ook de oevers, de weilanden veel natter en kouder gemaakt. De domme wolharige paarden, nog geen meter hoog en met twee-‐tenige en drie-‐tenige hoeven, bleken hieraan minder aangepast . Bovendien hadden ze ambitie. Ze wilden groter worden en sterker en agressiever i.p.v. zo klein en timide. Ze wilden tot een meter tachtig groot worden, tot 500 kilo wegen en kunnen springen en steigeren zodat wie hen wilde berijden er met plezier kon afgegooid
worden. In deze vochtige modderige streek zouden ze nooit zo kunnen evolueren. Dus trokken ze allemaal weg naar het oosten, weg van de paleolithische jachtgebieden van de stam. In hun plaats kwamen kleine antilopen uit de bergen, die zo schuw en snel waren en ook een goede geur hadden, zodat ze snel gevaar konden opmerken en ontwijken. Geen enkel lid van de stam kon hen ook maar benaderen om ze neer te knuppelen. De beste paardenknuppelaars van de stam trokken dag na dag op jacht en pasten de meest efficiënte knuppeltechnieken toe, maar dag na dag keerden ze terug met lege handen. Zelf een paardenopvoeding van het hoogste niveau bleek niet te leiden tot meer resultaten dan bij beginners. En tot slotte, om de paleolithische ramp en de verwarring bij de stam compleet te maken, trokken ook de sabeltandtijgers weg. De koude en vochtige atmosfeer leidde tot longontstekingen bij deze machtige dieren. Vele tijgers stierven en de laatste – door moten aangevreten exemplaren -‐ trokken uiteindelijk weg naar de woestijngebieden in het zuiden. Waar ze eens talrijk waren en representanten van een machtig ras, waren ze nu verworden tot een zeldzame en verzwakte diersoort. Dit betekende dat er nu geen tijgers meer waren om weg te jagen met vuur. Hierdoor werd “De sabeltandtijger met vuur verjagen” een soort academische exercitie; misschien goed om in vorm te blijven, maar niet langer noodzakelijk voor de veiligheid van de stam. Maar het wegvallen van dit gevaar betekende alleen maar dat nu een nog groter gevaar op hen afkwam. Vanuit het noorden kwamen ijsberen afgezakt die absoluut niet bang waren van vuur en die dag en nacht rondtrokken op zoek naar prooi. Zelfs de meest geavanceerde tijgerafschrikkingstechnieken met vuur bleken nutteloos. De stamgemeenschap bevond zich nu in een zeer grondig veranderde situatie. Er was geen vlees of vis om te eten, geen huiden om kleding te maken en geen veiligheid tegen de rondwandelende witte dood die dag en nacht langs de jachtpaden trok. Er moest dringend iets veranderen of de stam was ten dode opgeschreven. Gelukkig – voor de stam – waren er nog stamleden die even ambitieus waren als Harde Vuist ooit was geweest; mannen die niet bang waren om zelf nog durven na te denken. Eén van hen stond in de melkwitte modderstroom . Zijn maag trok pijnlijk samen van de honger en verlangde naar een dikke vette vis om te eten. Keer voor keer probeerde hij met de ouder vertrouwde technieken een vis te vangen in de hoop dat het uiteindelijk toch eens zou lukken. Uiteindelijk verwierp hij alles wat hij geleerd had op school en keek rond naar een andere manier om vis te vangen. Langs de rivieroever hingen lange dunne slingers van klimplanten naar beneden. Hij trok er en bundel naar beneden wen probeerde ze – eerst doelloos – aan elkaar vast te knopen. Terwijl hij zo bezig was, kwam een beeld in hem op hoe hij zijn honger zou kunnen bevredigen en zijn wenende kinderen in de grot zou kunnen helpen. Hij werkte nu sneller door en lette beter op, op wat hij deed. Uiteindelijk had hij een ruw, grof en onafgewerkt visnet in zijn handen. Hij riep een ander stamlid en legde uit wat hij wilde proberen. De twee mannen pakten het net beet en wandelden in de rivier en elke opeenvolgende poel. En ongelooflijk, … in één uur tijd vingen ze meer vis dan de volledige stam vroeger in één dag had kunnen vangen. Een ander meer intelligent stamlid zwierf hongerig door de bossen waar vroeger de domme wolharige paarden rond trokken en waar nu enkel nog de schuwe antilopen te vinden waren. Hij had elke mogelijke knuppel techniek toegepast die hij ooit had geleerd zodat hij uiteindelijk er van overtuigd was dat al die technieken zinloos waren. Hij wist dat ze uiteindelijk van honger zouden
sterven wanneer ze enkel nog de oude school zouden volgen. Zo werd hij – net als de visser – gedreven naar een andere aanpak door zijn honger. Hij boog een jonge, frisse stam van een boom over en hing er een lus, gemaakt van een klimplant aan. Hij maakte dit zo ingenieus vast dat een dier dat er langs kwam zelf de val zou activeren waardoor de boom rechttrok en het dier in de lus gevangen werd. Door enkele van die vallen uit te zetten bleek hij in één nacht zoveel dieren (vlees en huiden) te kunnen vangen dan alle wolharige paardenknuppelaars samen hadden kunnen vangen in één week tijd. Een derde stamlid, ervan overtuigd dat ze iets moesten vinden op het probleem van de ijsberen, zette ook alles aan de kant wat hij op school had geleerd en dacht na op een radicale manier. Hierdoor begon hij op het spoor van de ijsberen een diepe put te graven die hij afdekte met takken en bladeren. Een niets vermoedende beer zou er zo invallen en gevangen blijven totdat de stamleden de beer konden doden met stokken en knuppels. De uitvinder toonde enkel vrienden hoe ze moesten graven en de put camoufleren. Op die manier groeven ze putten overal rond de holen en hutten van de stam. Plots werd het leven van de stam veel veiliger en hadden ze – bovenop de grotere veiligheid – ook nog extra vlees en superhuiden in voorraad. Alle stamleden pikte de nieuwe technieken op. Mannen werkte hard om visnetten te knopen, vallen te plaatsen voor de antilopen en putten te graven tegen de ijsberen. Enkele van de stamleden dachten na en stelden zichzelf enkele vragen. Sommigen bekritiseerden zelfs de school. “Deze nieuwe activiteiten moeten op school worden aangeleerd: “knopen van visnetten”, “vallen plaatsen” en “berenputten graven” zijn onmisbaar geworden voor onze gemeenschap. Waarom kunnen ze niet aangeleerd worden op school? De meerderheid van de stam snoof met de neus en zie “School, …je bent nu niet op school. Je bent nu in het echte leven en probeert je vage huid te redden en de stam te verdedigen. Wat hebben deze praktische activiteiten te maken met de school?” “Vergeet nu maar visgrijpen met de blote hand, wolharige paarden neerknuppelen en sabeltandtijgers verjagen met vuur.” Probeer nu maar warm te blijven, eten te vinden en je te beschermen tegen een zekere dood. Maar enkele radicale mannen beleven aandringen. “Knopen van visnetten”, “vallen plaatsen” en “berenputten graven” vragen toch ook intelligentie en handigheid; iets wat we ontwikkelen op school? Dit zijn toch activiteiten die we moeten kunnen. Waarom kan de school deze niet aanleren?” Maar de meerderheid van de stam en zeker enkele wijze oude mannen waren tegen. Ze glimlachten welwillend na het aanhoren van die suggestie en antwoorden met de reactie: “Neen, neen, dan zou dat geen opvoeding meer zijn”. “Wat” reageerden de meest radicalen “Waarom is dit dan geen opvoeding meer?”. “Omdat”, antwoorden de stamoudsten geduldig “dit dan enkel een training zou worden”. Bovendien, de aandacht die we nu besteden aan het grondig aanleren van “Vergeet nu maar visgrijpen met de blote hand, wolharige paarden neerknuppelen en sabeltandtijgers verjagen met vuur” maakt dat het curriculum reeds overvol is. We kunnen de grillen en beperkte technieken van “Knopen van visnetten”, “vallen plaatsen” en “berenputten graven” er niet aan toe voegen. Bovendien zou Harde Vuist – de grondlegger van het paleolithische onderwijssysteem -‐ wanneer hij dit ooit zou horen, zich omkeren in zijn graf. Neen, we moeten jonger een nog grondiger inleiding geven in de fundamentele onderwerpen van ons curriculum. We stellen vast dat afgestudeerden de basis van visvangen met de blote hand nog nauwelijks beheersen en ze zwaaien zo onhandig met hun
knuppels. Bovendien stellen we vast dat zelfs de leerkrachten achteruit gaan in het beheersen van de techniek om sabeltandtijgers met vuur te verjagen. “Verdomd”, ontplofte één van de radicale stamleden, “hoe kan een zinnig iemand interesse hebben voor deze zinloze activiteiten? Wat is het punt om vis te leren vangen met de blote hand wanneer je het gewoon niet meer kunt doen? Hoe kunnen we kinderen leren wolharige paarden neerknuppelen wanneer er geen paarden meer zijn en hoe kunnen we tijgers afschrikken wanneer die dood zijn of weggetrokken.” “Doe niet zo dwaas” zeiden de oudste wijze mannen van de stam en ze bleven minzaam glimlachen. “We leren het visvangen met de blote hand niet meer aan om vis te vangen. We doen het om een algemene vaardigheid en handigheid te ontwikkelen. Iets wat we met een beperkte training niet kunnen bereiken. En we leren het neerknuppelen van wolharige paarden ook niet aan om echt paarden neer te knuppelen. Neen, we doen het om de kracht van de lerende te ontwikkelen. Dit lukt niet met iets zo prozaïsch en gespecialiseerd als antilopevallen plaatsen. En we leren het afschrikken van tijgers met vuur niet aan om tijgers te verjagen. Neen, we doen dit om de moed van jongeren te ontwikkelen die ze nodig hebben om ook in andere situaties de werkelijkheid moedig tegemoet te treden. Dit is iets dat ze nooit zouden ontwikkelen met het eenvoudig graven van berenputten. De radicale stamleden bleven zwijgen na deze uitleg; uitgezonderd één zeer radicaal stamlid. Hij was verbluft, dat is zeker, maar toch probeerde hij nog één keer te protesteren. “Maar, maar” zei hij “Je moet toch toegeven dat de tijden veranderd zijn? Kunnen jullie toch niet proberen wat meer aangepaste activiteiten toe te voegen aan het curriculum? Misschien hebben ze toch een zekere opvoedkundige waarde?” Toen werden vonden ook de andere radicale stamleden dat hij te ver was gegaan. De oude wijze mannen reageerde versteend. Hun minzame glimlach verdween van hun gezicht. En meteen werd ook duidelijk wat ze van het stamlid dachten. “Het is duidelijk dat je zelf geen degelijke opvoeding hebt genoten, man …. Anders besefte je ten volle dat een goede opvoeding tijdloos is en toevallige veranderingen in de context overstijgt en daardoor als een rots in de branding overeind blijft staan. Je moet beseffen dat er universele waarden en waarheden zijn. En het Sabeltandtijgercurriculum is er één van.