Het Romeins leger en de landbouw in Noord-Gallië.1 Robert Nouwen
In de pre-industriële tijd was de gezinslandbouw of ook de kleine boerenlandbouw de motor van de samenleving. Dat was in wezen ook zo voor de Gallische landbouw. In de Gallische maatschappij van de late ijzertijd werd die gezinslandbouw gekenmerkt door kleine akkertjes en weiden die in de onmiddellijke nabijheid van de nederzettingen lagen. In zekere zin kan je spreken over een overlevingslandbouw. Het was niet de vraag van de markt die de productie stuurde, wel de volgende oogst halen, het overleven van het eigen bedrijf, de behoeften van het eigen gezin. De boeren voedden zichzelf en hun familie, dit wil zeggen de drie generaties die onder één dak woonden, en produceerden zo mogelijk een klein surplus dat zij op de lokale markten aan de man brachten om zelf producten te kunnen kopen die het land hen niet bood.
Na de veroveringen van Caesar en de regering van keizer Augustus maakte het Gallische land een fundamentele transformatie door. Deze transformatie was vooral zichtbaar in de opkomst van grote en wat minder grote landbouwbedrijven die op Romeinse leest waren geschoeid. Dit betekende een complete breuk met het verleden. De inplanting van nieuwe steden en de aanleg van wegen, zo belangrijk voor militaire doeleinden en later ook voor handel en transport, blijken van cruciale betekenis voor de groei van de landbouw. Er is echter nog een andere factor die aan de basis ligt van deze ontwikkeling en die tijdens deze overgangsperiode hierin een bijzonder belangrijke rol heeft gespeeld, met name het Romeins leger aan de grenzen van het Rijk.
1
Dit opstel is de uitgeschreven tekst van de lezing die ik heb gehouden op de studiedag ‘Over het dagelijks leven van een Romeins soldaat’ in het Regionaal Archeologisch Museum van Oudenburg op zaterdag 19 oktober, 2013.
1
De voedselbevoorrading van het Romeins leger
In zijn handboek voor de generaal behandelt Vegetius in het 3de boek allerlei problemen inzake logistiek. Heel specifiek gaat hij daarbij dieper in op de zorg die moet worden besteed aan de bevoorrading van de troepen en de opslag van voedsel:
Bovendien is het een enorme opgave om aan voer te komen voor de vele dieren en paarden. Ook schaarste in de voedselvoorziening, die bij iedere expeditie moet worden vermeden, treft grotere legers sneller. Want hoe zorgvuldig graanvoorraden ook zijn aangelegd, ze raken sneller op als meer mensen ervan moeten leven. Water, tenslotte, is soms voor een te grote menigte nauwelijks in voldoende hoeveelheid voorradig.2
Legers, zo wist Vegetius, werden vaker ten gronde gericht door gebrek aan voedsel dan door de gevechten zelf. Aan de voorbereiding van een campagne werd daarom doorgaans erg veel tijd besteed: het aankopen van lastdieren en karren, de organisatie van de ravitaillering om onderweg zeker over voldoende voedsel te kunnen beschikken, de heffingen bij de lokale bevolking, enzovoort. Vegetius legde in zijn handboek voor de legeraanvoerder grote nadruk op de bevoorrading van de troepen. Het Romeinse leger op campagne had nood aan een brede waaier van goederen: voedsel, kleding, wapens, medische voorzieningen, tenten, dieren, enz. De afwisseling van het Romeinse militaire dieet staat sedert het onderzoek van R.W. Davies ondertussen niet meer ter discussie. De hedendaagse cijfers van de FAO (Food and Agriculture Organization of the United Nations) en van de Unesco gaan uit van een tarweconsumptie van tweehonderd kilo per persoon en per jaar. Hieraan moeten onder meer nog vlees, vis, groenten, olijfolie, wijn en water worden toegevoegd. Naast de archeologie geven de Vindolanda-tabletten een mooi inzicht in de voedselbehoeften van een legereenheid. Voor een trekkend legioen met tros betekende dit al snel vier tot vijf ton voedsel per dag. De graanbehoeften en de logistieke ondersteuning van de troepen tijdens de campagnes van Drusus in Gallië en Germanië tussen 12 en 9 v.C. kunnen die problematiek scherp illustreren. Het Rijnleger telde sedert 12 v.C. zes legioenen waarvan drie langs de beneden-Rijn. Hoeveel hulptroepen en genie er op dat ogenblik waren gestationeerd, is niet bekend. Laat ons voor de beneden-Rijn vertrekken van ongeveer veertigduizend manschappen ruw geschat. Dit betekent
2
Vegetius, 3, 1 (vert. F. Meijer)
2
vijfentwintig tot dertig ton per dag ofwel tienduizend ton per jaar. Wanneer wij bovendien rekening houden met de tros en de dieren, dan spreken wij snel over zowat vijftig ton voedsel per dag. Deze cijfers maken duidelijk dat de aanvoer van voldoende voedsel voor een trekkend leger geen eenvoudige opdracht was.
In het kader van de ravitaillering verwijst Vegetius heel specifiek naar de afdrachten die de provinciebewoners moeten leveren. De Gallische provincies en bijzonder de Lage Landen waren reeds tijdens de Gallische oorlogen verplicht een belangrijk gedeelte van hun voedselopbrengsten aan het Romeinse leger over te dragen. Uit de verslaggeving van Caesar blijkt duidelijk dat de Romeinse veldheer voor de ravitaillering van zijn troepen verschillende bronnen aanboorde. Fouragering was een belangrijke vorm van voedselvoorziening voor een leger op campagne. Ook deed Caesar beroep op die stammen die geacht waren Rome gunstig gezind te zijn zoals bij voorbeeld de Haedui. Maar het was niet altijd van harte, onder meer omdat bij de meeste stammen niet iedereen even Romeinsgezind was en bij gevolg niet iedereen hierover hetzelfde dacht :
Intussen richtte Caesar dagelijks dringende verzoeken aan de Haeduers om het graan te leveren dat ze hem officiëel hadden toegezegd. Want vanwege de kou (Gallië ligt in het noorden, zoals al vermeld is) was het graan op de akkers nog niet rijp en was er niet eens voldoende foerage beschikbaar. Het graan dat hij met schepen over de Saône had laten aanvoeren kon hij niet goed gebruiken, omdat de Helvetiërs waren afgebogen van de Saône en hij hen niet kwijt wilde raken. Dag in dag uit probeerden de Haeduers de zaak te traineren: er werd nog verzameld, zeiden ze, het was onderweg, het kwam eraan. Caesar besefte dat het te lang duurde en dat hij aan het lijntje gehouden werd. Toen de dag naderde waarop de soldaten hun graanrantsoenen moesten krijgen, riep hij de leiders van de Haeduers bij zich. ..... Caesar maakte hun ernstige verwijten.: hij kon niets kopen of van de akkers halen en juist in zo’n nijpende situatie, met de vijanden zo vlakbij, kreeg hij geen bijstand van hen. 3
De ravitaillering was de achillespees van het Romeinse leger en de vijand wist dit uiteraard. In 52 v.C. bij voorbeeld wees Vercingetorix tijdens een krijgsraad in Bourges op die zwakke plek van het leger
3
Caesar, BG, 1, 16 (vert. V. Hunink)
3
van Caesar. De Galliërs moesten daarom proberen de foeragering en de graantoevoer van de Romeinse troepen te saboteren. Dit mocht geen al te groot probleem vormen. De tijd van het jaar was in hun voordeel. Het was nog te vroeg om gras te maaien. De Romeinen moesten dus hun toevlucht nemen tot de voorraden die in de hoeven en de schuren waren opgeslagen. Wanneer de Galliërs deze zouden vernietigen, werden de Romeinen van al het voedsel afgesneden. Dit plan zou de algemene goedkeuring van de stamhoofden krijgen. Het resultaat was dat de graanvoorziening van het leger danig werd verstoord en dat de soldaten soms dagenlang zonder graan zaten.
De ravitaillering van een leger op campagne en het transport van voedsel waren vanuit strategisch oogpunt dus één van de belangrijkste opdrachten van het leidende commando. Dat gaf geregeld problemen. Bij voorbeeld tijdens de winter van 54 voor Christus was er klaarblijkelijk een voedseltekort. Dat jaar waren de graanoogsten vrij mager geweest vanwege de aanhoudende droogte. Hierdoor zag Caesar zich gedwongen zijn legioenen over een aantal stammen te verdelen. Met deze wetenschap in het achterhoofd kan je de opstand van de Eburones van dat jaar zeker niet als een wilde opstand verklaren. Hoogstwaarschijnlijk had die te maken met graan dat uit een beperkte voorraad en misschien nauwelijks toereikend voor de eigen bevolking door de Romeinen werd opgeëist.
Moet het nog worden gezegd dat een doortrekkend leger een enorme impact had op de lokale landbouw die in wezen een gezinslandbouw was? Het belangrijkste product was graan. Het leger was hiervan de grootste ‘afnemer’. Conflicten veroorzaakten niet zelden een ernstige tekort in de voedselvoorziening van de plaatselijke bevolking en hadden doorgaans een versnelde consumptie van de beschikbare rijkdommen tot gevolg. De geciteerde voorbeelden illustreren duidelijk dat de economie van het achterland zonder twijfel sterk onder druk kwam te staan door de aanwezigheid van die gigantische troepenmacht die langs de Rijngrens werd opgebouwd en die sedert de regering van Augustus permanent aanwezig bleef. Naar mijn mening ligt hierin een belangrijke verklaring voor die breuk met de wereld van de late Ijzertijd.
Het Romeins leger als organisator van de landbouwproductie
De ravitaillering van een leger op campagne vereiste een enorme organisatie waarvan de problemen nog gigantischer waren dan deze van de hedendaagse legers die van de modernste technologie kunnen gebruik maken. Het transport van goederen allerhande gebeurde immers met schepen en 4
met paard en kar. Het is eigenlijk niet te verwonderen dat die bevoorrading niet steeds van een leien dakje verliep. Bij een grensleger krijgt dat probleem een permanent karakter. Op het ogenblik dat de Romeinse troepen aan de Rijn een permanente factor werden, kon de inheemse gezinslandbouw onvoldoende voedsel produceren. Die was immers gericht op de voedselvoorziening van de eigen gemeenschap. Deze kleine boerenlandbouw werkte gedurende eeuwen perfect in die zin dat bij normale oogsten de voedselbehoeften van de bevolking waren gegarandeerd. Op het ogenblik dat het Romeinse leger een permanente factor werd volstonden de graanoogsten niet langer en ook de veestapel kon onmogelijk voldoen aan de vereiste vleesproductie.
Het laat zich dan ook vermoeden dat het Romeinse leger prioritaire aandacht heeft geschonken aan de verdere ontwikkeling van het wegennet en aan een ingrijpende aanpassing van het landbouwsysteem. Dat was de opdracht van de agrimensores of landmeters. Het wegennet vereenvoudigde niet alleen de beweeglijkheid van het leger en het bestuur van dit reusachtige nieuwe gewest via een vlotte koerierdienst, maar maakten ook de aanvoer van voedsel en andere benodigdheden mogelijk. Daarnaast zagen de Romeinen de noodzaak in om de landbouw te optimaliseren. Eén van de belangrijkste grondslagen voor organisatie van de Gallo-Romeinse landbouw was de centuriatio. Via deze landindeling spreidde de Romeinse administratie de landbouwdomeinen en kon zij zo een rationele landbouwpolitiek voeren. Het uitzetten van het kadaster was vermoedelijk ook één van de opdrachten van de militaire ingenieurs. Eén van de belangrijkste epigrafische documenten is het unieke kadasterplan van Orange, het antieke Arausio, dat zich in het tabularium, het archief van de stad, bevond. Nergens in de Romeinse wereld vonden de archeologen nog een dergelijk kadaster terug. Soms maakt men de vergelijking met de Forma Urbis Romae, het plan van Rome van Septimius Severus dat tegen de muur van de Tempel van de Vrede was tentoongesteld. Het document van Orange bestaat uit meer dan vierhonderd marmeren fragmenten die corresponderen met drie kadasters en met teksten die inzicht geven in de taksen en de regelgeving betreffende de gronden van de gemeenschap. De drie kadasters tonen een grote kaart van de regio rond Orange waarop de wegen en de waterlopen zijn aangeduid. Dit kadaster pasten de Romeinen in heel het Imperium Romanum toe.
Het kadaster was ook van groot belang voor de inning van de belastingen die met graan grotendeels in natura werden voldaan. Dat zijn de annonae, letterlijk de jaarlijkse opbrengsten. De voedselvoorziening van het leger werd geïnstutionaliseerd als de annona militaris waarmee expliciet naar het militaire karakter van deze graanheffingen wordt verwezen. Het zijn specifiek die inningen 5
die bestemd waren voor het levensonderhoud van militairen en beambten in de provincie. Deze opdracht was van wezenlijk belang en het laat zich vermoeden dat de Romeinse overheid dit op een erg gestructureerde wijze heeft georganiseerd. Sommige militairen hadden de specifieke opdracht voor de voedselvoorziening van hun legioen te zorgen. Een goed voorbeeld hiervan valt te lezen in het grafschrift van een zekere L. Valerius Reburrus dat in Tarragona / Tarraco werd teruggevonden.4 D(iis)M(anibus) S(acrum)/ L(ucius) Val(erius) Reburrus/ frument(arius) leg(ionis)/ VII G(eminae) P(ia) F(idelis) stip(endiorum) X/ vixit ann(is) XX/IIII mensib(us) III/ dieb(us) XVIII Va/eria Calliste/ mater misera/ filio pientissi/mo Gewijd aan de goden en de geesten van het hiernamaals. L. Valerius Reburrus, frumentarius van de legio VII Gemina Pia Fidelis, 10 jaren dienst, leefde 24 jaar, 3 maanden, 18 dagen. Valeria Calliste, zijn verdrietige moeder, voor haar allervroomste zoon. Ook de bouw van de graanmagazijnen in Tongeren tijdens het Flavische bewind passen in het kader van de landbouworganisatie in de regio rond Tongeren. Het complex was gebouwd aan de zuidwestelijke rand van de stad en verzamelde de opbrengsten van het omringende platteland om van daaruit naar de Rijntroepen te transporteren.
Het Romeins leger als afnemer van landbouwproducten
Op langere termijn was de aanwezigheid van de Rijnlegers van bijzonder belang voor de economische en sociale ontwikkeling van de betrokken regio’s. Onder meer de sterke groei van de landbouweconomie in ruime betekenis vindt hier zijn oorzaak. De handel in agrarische producten werd tijdens de Pax Romana zo een belangrijke sector. Het leger aan de Rijngrens garandeerde immers een verzekerde afname. Onze contreien ontplooiden zich daardoor tot een welvarende en dynamische regio. Zowel de lokale landbouwers als de handelaars in landbouwproducten profiteerde van de grote voedselbehoeften van de steden en de Rijntroepen. De bevoorrading van het Romeinse leger werd spoedig immers niet alleen door militairen georganiseerd. Binnen de Gallische maatschappij waren er gewiekste zakenlieden die van de situatie profiteerden en een bloeiende handel met het Rijnland wisten op te zetten. Van dergelijke zakenlieden bleven ook enkele opschriften bewaard die de handel tussen de landbouwgebieden in Gallia Belgica en de Rijngrens mooi illustreren. In de 2de eeuw bij voorbeeld richtte een zekere M. Liberius Victor een altaar op ter
4
CIL II, 6088
6
ere van de Matres Mopates. Het altaar werd in 1669 uit de rivier de Waal ter hoogte van Nijmegen, de garnizoensstad Ulpia Noviomagus, gevist: Matribus / Mopatibus / suis / M. Liberius / Victor / cives Nervius / neg(otiator) fru(mentarius) v(otum) s(olvit) l(ibens) m(erito). Aan zijn Matres Mopates. M. Liberius Victor, Nerviër, graanhandelaar, loste gaarne en terecht zijn gelofte in. In Nijmegen, waar M. Liberius Victor was gevestigd, was het Romeinse leger tijdens de 2de eeuw n.C. één van de belangrijkste afnemers van graan. Het archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat ter plekke minstens vijf verschillende militaire kampen met min of meeer zekerheid kunnen worden onderscheiden. Het oudste van deze kampen dateert van de Augusteïsche regeringsperiode en bood ruimte voor twee legioenen, zowat 12.000 manschappen. Hoe kreeg M. Liberius Victor het graan in Nijmegen? Misschien transporteerde hij net als andere Nervische graanhandelaars zijn handelswaar via de Samber en de Maas tot Cuyck (Ceuclum) dat niet zo ver van Nijmegen meer lang. Vanaf daar kon het op karren worden overgeladen en over land naar de Romeinse legerbasis aan de Rijn worden vervoerd. Of moeten wij eerder denken aan een transport via de Schelde en de Waal waardoor het graan rechtstreeks in de haven van Noviomagus kon worden gelost. Die scheepvaart was in handen van nautae, schippers. Dat brengt ons bij een fragmentarisch bewaard opschrift ter ere van de godin Viradecthis uit de 2de eeuw en dat betrekking heeft op een nabuurstam van de Nervii, met name de Tungri: Deae / [Vir]adecd[i / civ]es Tungri / [et] nautae / [qu]i Fectione / [c]onsistunt / v(otum) s(olverunt) l(ibentes) m(erito) Aan de godin Viradecdis. De burgers van Tongeren en de schippers die te Vechten wonen, hebben gaarne en terecht hun gelofte ingelost. Het opschrift was aangebracht op een altaar dat in 1869 in Vechten werd terug gevonden. Ook in Vechten lag eertijds een belangrijk Romeins legerkamp. Deze godin van de strijd en de vruchtbaarheid met de Keltische naam was vermoedelijk de beschermster van de Tungri. De burgers uit dit bestuursdistrict en de schippers uit Vechten vormden waarschijnlijk een soort associatie die enkel kan worden verklaard door een commerciële relatie. De producten, die de schippers vervoerden, zijn niet op het altaar vermeld. Maar het zou niet te verwonderen zijn indien dat transport zich situeerde in het kader van de ravitaillering van het Romeinse leger langs de Rijn-limes. Een groot gedeelte van het land van de Tungri bestond immers uit vruchtbare landbouwgronden die tijdens de Pax Romana intensief in cultuur werden gebracht. 7
Tot slot moet nog worden opgemerkt dat niet alleen het graan vanuit Gallia Belgica naar de Rijntroepen werd vervoerd. Dit gold ook voor een hele reeks andere producten waaronder zout vanuit de Menapische kuststreek of wijn vanuit de Moezelregio. De aanwezigheid van het Rijnleger heeft op die manier een geweldige impuls gegeven aan het economisch leven van Gallia Belgica en gezorgd voor welvaart voor minstens een deel van de bevolking.
Verder lezen: A. FERDIERRE, 1988, Les campagnes en Gaule romaine (52 av. J. C.-486 apr. J. C.), Paris ; R. NOUWEN, 2006, Tongeren als het bestuurlijke en economische centrum van een agrarische regio in relatie tot de ravitaillering van de Rijntroepen: een beknopte status quaestionis, in: AVRA-Bulletin, 7, 43-51 (= Limburg – het Oude Land van Loon, 2007, 3-12)R. NOUWEN, 2012, Tongeren. Een Romeinse stad in het land van de Tungri, Tongeren.
8