Het religieus leiderschap van A.C. van Raalte Rein Nauta
Over Albert van Raalte als persoon weten we weinig, over zijn daden des te meer. Ofschoon velen over hem hebben bericht blijven zijn temperament en karakter, zijn voorkeuren en vooroordelen, wat hij lief had en wat hem tegenstond, toch enigszins in het duister van het verleden verborgen. Als ik dan ook probeer over zijn leiderschap iets te zeggen dan is dat steeds bij benadering via de waarneming en duiding van anderen, tijdgenoten en diegenen die later zijn werk en leven hebben nagevorst en hun oordeel daarover hebben geveld. En voorzover ik iets van het eigene van dat leiderschap zal proberen te verklaren is dat met de voorzichtigheid en schroom die gepast zijn bij het speculatieve en theoretische van zulk pogen.
Is zijn leiderschap nog te toetsen aan hetgeen door zijn toedoen is tot stand gekomen, zijn zijn religieuze opvattingen en het karakter van zijn religieuze motivatie maar zeer ten dele in zijn eigen woorden te vatten. Desalniettemin zal ik proberen, door een misschien te gewaagde deductie uit de weinige informatie die daarover is bekend, het eigene van zijn religieuze leiderschap - met gebruikmaking van enkele pastoraalpsychologische inzichten - nader te verklaren.
1. Jeugd
Het meest karakteristiek in zijn levensloop, zo schijnt het, zijn zijn lidmaatschap van de club van Scholte tijdens zijn studie aan de Leidse universiteit, zijn afscheiding van de Nederlandse Hervormde Kerk en zijn ordinatie en predikantschap binnen de Afgescheiden kerken, zijn emigratie met een groep geloofsgenoten naar Amerika, en zijn inzet en daadkracht bij de opbouw van de kolonie aan de kust van Lake Michigan.
Als dit inderdaad de meest karakteristieke ‘life events’ van Albert van Raalte zijn, dan lijkt er in zijn persoon een zeker verlangen te schuilen naar distantie, een behoefte afstand te nemen van het vertrouwde en eigene, een motivatie tot het exploreren van het onbekende. Uit deze gebeurtenissen blijkt ook een daadkracht die pas op latere leeftijd tot ontplooiing lijkt te zijn
1
gekomen en contrair schijnt te zijn aan de wijze waarop hij zijn jongelingsjaren heeft ervaren. Albert Hyma, de eerste biograaf die gebruik maakte van familiepapieren uit het oude vanRaaltehuis in Holland, MI (Hyma, 1947, 27), schrijft dat Albertus C. van Raalte terug kijkend op zijn jeugd immers zijn bestaan beschrijft als doelloos, waar het zijn grootse verlangen was zijn vader te behagen.
Die vader was bij de geboorte van Albertus C. juist als predikant in Wanneperveen beroepen, zijn tweede predikantsplaats, na daarvoor 17 jaar Renswoude als herder en leraar te hebben gediend. Albert C. was het 11e kind van in het gezin van vader Albertus van Raalte en moeder Catharina Harking van Raalte. Na hem volgden er nog 6 kinderen waarvan er 5 kort na de geboorte overleden. Van de 10 eerder geboren kinderen bleven er twee jongens en drie meisjes in leven. Bij haar laatste zwangerschap was de moeder van Albertus C. van Raalte 47 jaar. Ofschoon in de door de latere Haagse hofpredikant van Koetsveld geschreven Schetsen uit de Pastorie van Mastland (1843) het dorpse predikantenbestaan als een idyllische pastorale wordt beschreven, met een sterke scheiding tussen de geleerde predikant, zijn toegewijde maar ook enigszins kritische echtgenote en de rest van de dorpsgemeenschap van boeren, winkeliers en arbeiders, en soms een notaris, kan het leven van moeder van Raalte toch niet het paradijs zijn geweest dat zij misschien ooit zich had voorgesteld toen zij als 20jarige haar echtgenoot, toen al een jaar predikant, het jawoord gaf. In haar leven, zij stierf toen ze 52 was, heeft ze 11 kinderen begraven, de laatste, haar tweede zoon, nog 14 dagen voordat zij zelf overleed. Het ouderlijk huis van Albertus C. was zo voortdurend in rouw gedompeld, een sterfhuis, dat met name in de tijd dat hij opgroeide voortdurend van standplaats wisselde. Voordat Albertus C. naar Leiden ging, heeft hij in vijf verschillende dorpen gewoond. Dorpen waarvan de kerkelijke ligging getypeerd kan worden als orthodox gereformeerd, thans meestal confessionele gemeenten, liggend in de Bible Belt die van Zeeland via Zuid-Holland, Utrecht en de Veluwe loopt naar Zuidwest Drenthe, het gebied rond Staphorst.
Voordat hij als 18 jarige naar Leiden vertrok werd zijn jeugd zo gekenmerkt door verdriet en onzekerheid, door ongebondenheid en distantie, ja doelloosheid. Een doelloosheid die misschien de innerlijke leegte weerspiegelt. Kind te zijn van een lijdende moeder en een afstandelijke vader zet een stempel op de eigen persoonlijkheid. Op de leeftijd waarop voor eigen ontwikkeling om bevestiging en waardering wordt gevraagd, opdat het kind zelfstandig de teleurstellingen van het leven kan accepteren en verwerken, heeft zo’n moeder geen tijd 2
en de vader geen belangstelling. Het gevolg van zo’n ouderlijke configuratie leidt in niet weinig gevallen, zo menen latere psychologen, tot een narcistische kwetsuur, een tekort dat voortdurend om nieuwe erkenning en bevestiging vraagt . Zo ook naar ik meen in het geval van A.C.van Raalte. Tegelijk heeft dit tekort ook een eigen kracht. Om de liefde en erkenning te krijgen die het ooit heeft gemist zoekt zo’n kind zich onmisbaar te maken in het helpen van anderen, opdat het eigen verdriet niet wordt gevoeld. Een drijfveer die het ook de eigenaardigheden, de sterke en zwakke kanten van anderen, leert zien en gebruiken.
In het gezin van Ds. Albertus van Raalte was A.C het op een na jongste kind. Geboren in 1811 groeide hij op in een gezin gedomineerd door meisjes. De oudste zoons die resp. 13 en 11 jaar ouder waren dan A.C zullen het huis al verlaten hebben voor een opleiding en werk in de wereld van handel en zaken als A.C de lagere school bezoekt. Als kind heeft A.C. dan eigenlijk alleen maar te maken met meisjes. Zijn oudste zusje Niescina was in 1806 geboren, Johanna, die later trouwde met Dirk Blikman Kikkert, in 1807, Alberta Christina, die kinderloos stierf en in haar ouderdom werd onderhouden met giften uit Amerika, in 1810 en zijn jongste zusje, Anna Harking, in 1816 (Bruins et al. 2004). Het is de periode waarin hij de leegte ervaart en alleen zijn vader wil behagen. De vader heeft voor Van Raalte iets dubbelzinnings: vriend en vijand. Is hij het ideaal dat A.C. zich van het eigen leven voorstelt, of is het juist de criticus die hem de eigen nietswaardigheid toont?
In 1829 verlaat AC het ouderlijk voor een academische opleiding in Leiden. Hij schrijft zich in bij de Letteren Faculteit. Daaraan voorafgaand heeft hij in ieder geval gedurende 2 jaar, vanaf 1827, het gymnasium in Bergen op Zoom bezocht. In april 1834 wordt hij ingeschreven bij de Theologische Faculteit in Leiden. Pas wanneer zijn vader is overleden, in 1833, en als hij zijn letteren studie heeft afgerond, begint hij een studie in de theologie. Een keuze nu in vrijheid te nemen, gedreven door de “Not der Stunde” de ellende van de cholera epidemie die in die jaren in Europa rond ging. “Pas toen begreep ik de zin van het leven. O, God, zo bad ik, red mijn leven opdat ik in mijn preken tot mijn medemensen kan zeggen dat U bestaat en voor ons zorgt, en dat wij zondaren gerechtvaardigd zijn in Jezus Christus….”. Het was mijn eerste en meest oprechte gebed, zo schrijft hij later (Jacobson et al., 1996, 14). Zijn keuze voor de theologie is wellicht ook geïnspireerd door zijn vrienden uit de Club van Scholte, een alternatieve vriendenkring, zo anders als de studenten typen die door Johannes Kneppelhout, als Klikspaan, in 1841 zijn beschreven. Als van Raalte kiest voor de studie van de theologie is hij al enkele jaren het jongste lid deze club, een groep studenten met wie hij 3
gezamenlijk de geschriften van Isaac da Costa bestudeert evenals die van de uit Zwitserland overgekomen Louis Henri Bähler, de vader van een van de vrienden. Ook worden de geschriften van Abraham Capadose, neef van Da Costa gelezen. Door het volgen het privatissimum van Willem Bilderdijk over de Vaderlandse geschiedenis waren Da Costa en Capadose in aanraking gekomen met het Christendom. In zijn woonplaats Den Haag hield Capadose wekelijks ontmoetingsavonden voor vrienden van het Reveil. Onder de bezoekers waren Groen van Prinsterer, de gebroeders van Hogendorp, later ook Willem de Clerq en Nicolaas Beets. Met hen werden de actuele problemen van de kerk besproken, m.n. het ontbreken van religieuze bewogenheid en gemeenschapszin. Door de Club worden ook met andere figuren uit de Reveil kring worden contacten onderhouden. Zo ging men nu en dan ging een dag naar Wassenaar waar Twent van Rozenburg woonde, eveneens een aanhanger van het Geneefse Reveil, door wie men vertrouwd raakte met het denkbeeld van Vrije Kerken (Bos, 1983, 391). In Nederland kreeg Het Reveil, een internationale opwekkingsbeweging, een eigen orthodox-protestantse vorm. De nadruk lag op de beleving van eigen vroomheid, op de harmonie van dogma en gevoel. In een protest tegen de Verlichte ideeën in de praktijk van de gewone godsdienstoefening, en bovendien in verzet tegen de regentenmentaliteit van de besturenkerk van 1816 en het zingen van Evangelische gezangen, hadden enkele van van Raaltes vrienden zich met hun gemeente afgescheiden van de Nederlands Hervormde Kerk opdat de Calvinistische beginselen bewaard zouden blijven. Ook Van Raalte volgt zijn vrienden. Na het lezen van Capadoses ‘Ernstig, biddend woord’ voegt ook hij zich bij de Afgescheidenen. Zonder dat dit voor hem betekent dat de Hervormde Kerk als ‘valse kerk’ moet worden betiteld. (Schram, 1978, 270). In 1836 trouwt AC met een van de zusters de Moen, Christina Johanna, en wordt geordineerd als predikant bij deze Afgescheiden gemeenten, als voorganger bij de gemeente in Genemuiden/Zwartsluis. .
2. Charisma
Charismatische leiders onderscheiden zich niet alleen door de effectiviteit van hun gedrag maar ook, per implicatie en attributie, door hun persoonlijkheid. De profetische visie van de leider wordt gewaarmerkt door diens doen en laten, door de congruentie van gedrag en denken, van gevoel en wil in de gerichtheid op een ultiem doel (Hamilton, 1991, 150). Charisma wordt toegeschreven aan personen die op exemplarische wijze de behoefte bevredigen aan een begrijpelijk oplossing voor de onvermijdelijke, en soms chaotische problematiek van het gewone leven (Shils, 1965, 200). Weber meent dat charisma ten diepste 4
een religieus begrip is en waar het gepaard gaat met intense emoties – extase, euforie mensen kan bewegen tot revolutionair handelen. Charismatische leiders onderscheiden zich niet alleen door de effectiviteit van hun gedrag maar ook, per implicatie en attributie, door hun persoonlijkheid. Charismatisch leiderschap wordt gevalideerd als “a certain quality of an individual’s personality by virtue of which he is set apart from ordinary men and treated as endowed with supernatural, superhuman or at least specifically exceptional powers or qualities (Weber, 1968, 48-49). Charisma als idee is een religieus concept, als actie wordt het gekenmerkt door een grote emotionaliteit. De emoties van de leider wekken soortgelijke gevoelens op bij degenen die hem volgen. Weber (1968, 264-265) onderscheidt daarbij twee typen leiders. De eerste is de ‘exemplary prophet’. Voor deze leider is extase, de roes het middel tot verlossing. Hoe groter het geloof in eigen roeping en hoe dieper en echter de daarbij passende gevoelens, des te klemmender is zijn appel en des te groter de schare van zijn volgelingen. De kracht van deze exemplarische profeet ligt in het superieure voorbeeld dat zijn leven toont van de boodschap die hij brengt. Jezus en de Boeddha zijn zulke exemplarische profeten (Oakes, 1997, 39). De tweede is de ‘ethical prophet’ die een mildere vorm van emotionele beroering vertoont: de euforie van de mystieke verlichting. De profeet stelt zich ten doel Gods instrument te zijn in het scheppen van een rijk van heelheid op aarde, bevrijd van geweld, haat, angst en gebrek (Weber. 1968, 273-275). Mozes is naar Weber meent zo’n ethische profeet, een instrument in Gods hand. .
Waar Weber vooral de sociale dynamiek van het leiderschap benadrukt, heeft de Amerikaanse psychoanalyticus Heinz Kohut getracht een verklaring te vinden voor de ontwikkeling van zulke charismatische gaven in de enkele persoon. Een scherper inzicht in de dynamiek van dat verlangen naar verliefdheid, naar idolen en idealen biedt de vergelijking met de situatie van het kleine kind. De psychoanalyticus Heinz Kohut heeft omschreven hoe in de loop van een normale ontwikkeling de baby een sterke verbondenheid vertoont met die moeder die voor het kind zorgt. Moeder en kind zijn eigenlijk een. Hun betrokkenheid op elkaar in voeding en zorg vertonen een ‘choreografie’ waarin hun grenzen versmelten. Het kind voelt zich almachtig en grandioos in een ongelimiteerd egoïsme, de schepper van een eigen paradijs (Jones, 2002, 18). In een normale ontwikkeling moet al spoedig dit ‘primair narcisme’ plaats maken voor het inzicht, de ervaring dat de wereld niet draait om het eigen ik. – de borst wordt niet gegeven wanneer er behoefte aan is, een knuffel wordt gemist wanneer het kind ernaar verlangt. Dit falen dwingt het kind ertoe zelf die de eigen eenzaamheid en hulpeloosheid te erkennen in een wereld die hem onverschillig is. Deze noodzakelijke 5
scheiding met de moeder, het accepteren van de uitdaging die behoort bij het reëel bestaande, vraagt om een optimale frustratie door liefhebbende ouders in een veilige omgeving (Kohut, 1977, 237).
De moeder leidt het kind langzamerhand tot zelfstandigheid als haar glimlach, de blik in haar ogen, de warmte van haar lijf het kind toch durend bevestigen in eigenwaarde ondanks de tegenslagen en teleurstellingen die het onvermijdelijk moet ervaren. Het zelfvertrouwen en gevoel van eigenwaarde, van blijvende belang voor het hele leven, zijn het resultaat van de moeizame strijd tot zelfacceptatie die in deze fase van het kinderlijk bestaan wordt geleverd. In een proces van ‘transmuting internalization’ internaliseert het kind de psychologische capaciteiten die eerder door de ouders werden verzorgd en aangeboden. Ervaringen met anderen, de ouders, worden omgevormd tot psychische structuren van het kind zelf , waardoor een toenemende autonomie zich ontwikkelt ( Jones, 1988; Jones, 2002, 19)
Voor sommigen wordt deze ontwikkeling echter verstoord. Dit is het geval als een extreem toegewijde, idealiserende moeder die alles van haar kind verwacht en accepteert, die met haar ‘baby worship’ de eigenwaarde van het kind maximaal heeft gestimuleerd, plotseling en onverwacht haar liefde en steun, haar empathie en zorg laat varen (Kohut, 1971, 124) Het kind reageert op die verlating niet door het opgeven van het eigen narcisme, maar door het juist te versterken. Om te overleven imiteert het nu de strategieën die eerst de moeder hanteerde om het kind te beschermen tegen het geweld van de wereld. Het manipuleert en calculeert zo dat het zich weerbaar maakt tegen teleurstellingen, zonder echter de diepere betekenis van het eigen gedrag te onderkennen. Als zo’n gekwetst, verlaten kind opgroeit blijft die egocentrische kijk op de werkelijkheid behouden, is het weliswaar ‘superempathisch’ tegenover het eigen lot, maar juist zonder veel compassie voor anderen ofschoon het hen juist goed begrijpt. Het narcistisch kind leeft in een wereld die het zelf geschapen heeft. Ofschoon zo iemand zich aanpast aan wat hoort en wat wordt verwacht, op grond van beloning en straf, wordt de wereld toch ten diepste beleefd als een extensie van het eigen ik, zoals ooit, noodzakelijkerwijs, de moeder werd gezien (Oakes, 1997, 34). Zulke kinderen, die de kracht in eigen wezen hebben moeten vinden, worden later door anderen beleefd als met bijzondere talenten begaafd. Zij zijn in staat zich te verzetten tegen wat gewoon lijkt en gebruikelijk in een groot vertrouwen op eigen kracht en mogelijkheden. Tegelijk zijn zij ervan overtuigd anderen te kunnen en mogen gebruiken voor eigen nut en belangen. Charisma, zo geworteld in het psychische verzet tegen de overweldigende 6
gevoelens van leegte, machteloosheid, waardeloosheid, is een kracht en gave waaraan velen zich willen overgeven.
Ik meen, ter verklaring van zijn latere optreden als leider van de kolonie, dat ook A.C. van Raalte in zijn jeugd een dergelijke narcistische krenking heeft ondergaan. Op een zeker moment, wellicht bij de geboorte of het sterven van een van de kinderen die na hem kwamen, door de zorg die anderen opeisten, is hij de specifieke aandacht, de welwillende acceptatie, de bewondering van de moeder kwijtgeraakt, heeft hij zich niet meer kunnen spiegelen in de glimlach op haar gelaat. Een onbegrijpelijk gemis voor het kind dat juist op haar aandacht en betrokkenheid is aangewezen. In Albertus C heeft dat echter zijn karakter doen rijpen voor de taak die hem wachtte. In zekere zin maakte het gebrek aan ouderlijke zorg en aandacht, hem weerbaar voor tegenslagen en moeilijkheden, ongevoelig voor het oordeel van kerkelijke of burgerlijke autoriteiten. Het is een gevoel van onaantastbaarheid dat hem de tegenslag bij het proponentsexamen betrekkelijk laconiek deed accepteren. En ook de last die het militaire ingrijpen en de tegenwerking van de burgerlijke autoriteiten hem bezorgden in de gemeenten die hij diende als predikant doet hem in feite zegevieren en beschaamt zijn tegenstanders. Een schaamte die met de inzet van nog bruter geweld en grotere chicanes wordt ontkend.
Tegelijkertijd bevestigt de aanhankelijkheid die zijn gemeenten, in Genemuiden/Zwartsluis en in Ommen hem betuigen, zijn gevoel van kracht en leiderschap. Een gevoel dat nogmaals versterkt wordt als zich aan het hoofd stelt van een groep gelovige Amerikagangers op weg naar de wildernis in Michigan. Door Hutch (1991, 147 ev) wordt deze ‘group containment’ gezien als een bevestiging van het charisma van de leider, als een oplossing van het dilemma van acceptatie en afwijzing, van samensmelting en afstand tussen moeder en kind. Het is een vorm van leiderschap waarin de groep de leider bevestigt in diens kwaliteiten. Omgekeerd is het Van Raalte’s leiderschap dat degenen die hem volgden naar de kust van Lake Michigan vervulde met hoop, met de hoop op een beter leven, met de hoop op een christelijk leven (Nauta, 2011). Het brengen van hoop, uitdrukking geven aan de hoop als een existentiële conditie van het bestaan, is wellicht de meest karakteristieke uiting van het charisma.
7
3. Mozaisch en Paulinisch leiderschap
Waar de kern van van Raalte’s charisma te vinden is in een narcistische krenking , een bestaansconflict, wordt de expressie van dat charisma wellicht verhelderd door een nadere precisering van twee verschillende typen leiderschap: het Mozaische en het Paulinische. .
Voor religieuze leiders die anderen willen doen geloven in de relevantie van wat zij symboliseren is, naast vele andere charismatische kwalificaties, authenticiteit van overtuiging en durf in het uitdragen van die overtuiging voorwaardelijk voor de effectiviteit van hun leiderschap. Zulke leiders kunnen misschien naar twee typen worden onderscheiden. Max Weber ( 1968, 264) onderscheidde enerzijds het leiderschap van de profeet die door eigen voorbeeld de weg naar verlossing en verzoening demonstreert, het charismatisch leiderschap bij uitstek, het profetische type, anderzijds een vorm van leiding geven waarin de profeet, de leider zichzelf beschouwt als het instrument voor de volbrenging van een gode-opgedragen missie, het missionaire type (Weber, 1968, 250-270) . Door Stanford (1988) worden deze types herkend in resp. het leven en werk van Robert Schuler en dat van Billy Graham. Misschien kunnen deze twee varianten van charismatisch leiderschap ook in verband worden gebracht met de wijze waarop Mozes het Joodse volk naar het land Israel leidde en Paulus zijn missie aan de heidenen volbracht.
Ofschoon van Raalte’s leiderschap als missionair is te typeren, wordt het eigenaardige ervan verhelderd door in de typering van zijn manier van leiding geven het onderscheid tussen het Mozaische en het Paulinische leiderschap te betrekken. Het Mozaische leiderschap is gericht op productie en output. Alle inspanning beoogt het verwerkelijken van de gegeven opdracht: de bevrijding van een volk dat leeft in gevangenschap, vervreemd is van haar oorsprong. Deze missie is gedefinieerd in extrinsieke, gedragsmatige termen – verandering wordt tot stand gebracht door de verhuizing naar een andere lokatie. De weg terug naar het beloofde land wordt geplaveid met de woorden van de wet. Die geboden helpen bij het zoeken en weer vinden van een identiteit die verloren leek te zijn in Egypte, waar men leefde binnen de grenzen van een vreemde cultuur, gevangene van een mindere god. Mozes, een vondeling, marginaal door verworven positie en ontvangen opleiding, inspireert zijn volgelingen tot het volhouden van de onzekere reis door de belofte van een land dat vol is van melk en honing hen wachtend aan het einde van de tocht. Het succes van de missie kan worden afgemeten aan het bereikte resultaat (cf. Wildavski, 1984; Zeligs, 1986). 8
Het Paulinisch leiderschap is daarentegen gericht op het proces van verandering. Eens een leerling van Gamaliel, de Farizeeen helpend bij het vermoorden van de ketterse Stefanus, heeft Paulus een geloofscrisis veroorzaakt door de confrontatie met een vijand die een vriend bleek te zijn, overwonnen door het zelf gaan van een nieuwe weg (Nauta, 1990). Op weg naar damascus om de orde te herstellen onder degenen die van de rechte weg waren afgedwaald, wordt Saulus tegemoet getreden door Ananias die hem als “Broeder” begroet. Zo’n ontmoeting zet de wereld op zijn kop. Voor Paulus instigeert deze confrontatie een proces van zelfanalyse centrerend rond de vraag: “Wie ben ik eigenlijk zelf?”. Misschien was het in het geval van Paulus’ bekering wel Ananias die het charisma bezat dat de verandering bewerkstelligde, een verandering die een leven verloren in deceptie en illusies weer heel maakte, een verandering die door Paulus later strategisch werd geinterpreteerd als een roeping door Christus tot verkondiging van het evangelie onder de heidenen. Een opdracht waarin de oproep tot vernieuwing van het innerlijk leven centraal staat.
Mozes’ leiderschap is doelgericht. Hij heeft een taak te vervullen. Paulus’ apostolaat is geinspireerd door een visie en gericht op het proces van verandering. Mozes wordt uitgedaagd door het reële ideaal zijn volk weer thuis te brengen, Paulus wordt gedreven door de ambitie de wereld te veranderen, zijn leiderschap is procesgericht (cf. Oakes, 1997, 39).
Mozes is wat door de psychoanalyticus Heinz Kohut een Messianistische persoonlijkheid wordt genoemd, iemand die streeft naar eenwording met het geïdealiseerde superego. Paulus is daarentegen een charismatische persoonlijkheid, strevend naar identificatie met het grandiose zelf, een symbool van almacht (Kohut, 1976). Mozes geeft in zijn leiderschapsrol uitdrukking aan de scheiding tusssen God en mens, hij objectiveert het goddelijke in de wet om zo zijn leiderschap in verschillende omstandigheden en onder verschillende regimes te legitimeren (Wildavski, 1984, 204). Paulus identificeert zich met Christus. Hij verspreidt het evangelie. Niet alleen meent hij diens stem te horen in een direct tot hem gerichte boodschap, maar het is ook de rechtvaardiging van zijn boodschap aan de heidenen: “Christus leeft in mij” (Gal. 2:20) (cf. Murphy O’Connor, 1996. 204, 288).
Mozaische leiders representeren exclusieve waarden. Deze waarden houden diegenen bijeen die bij elkaar horen door geboorte en afstamming, en sluiten anderen uit. Paulinisch leiderschap daarentegen representeert inclusieve waarden als solidariteit en tolerantie, bij 9
elkaar horen vergt een wilsbesluit. Paulus, de apostel van de heidenen, verkondigt het evangelie van liefde en verzoening . Aan de inwoners van Galate schrijft hij: “Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen een in Christus” (Gal.3:28).
Zowel Mozes als Paulus delen enkele van de kwalificaties die door Willner(1984) als essentieel worden gezien voor een charismatisch leider. Waar Mozes als vondeling een vreemdeling werd, was Paulus onder zijn volk verdacht als Romeins burger. Die marginaliteit geeft hen een breder perspectief op het leven. Beide zijn het grage en welsprekende leiders, maar beide met een lichte hapering in hun spraak . Het zijn beide mannen met grote wilskracht en beslistheid, de een leidt zijn volk gedurende 40 jaar door de woestijn, de ander overleeft allerlei varianten van tegenslag en ongeluk. Zij zijn in staat hun tegenstanders moedig en met geweld tegemoet te treden – Mozes sloeg een Egyptenaar dood en smeet uit boosheid en toorn de Stenen Tafelen stuk toen hij zag hoe zijn volk uit mismoedigheid het gouden kalf vereerde; Paulus hielp bij de steniging van Stefanus en verzette zich tegen Petrus’ autoriteit. Beide zijn in hoge mate vitaal en energiek en zijn in staat onder moeilijke omstandigheden grote prestaties te leveren.
Ze verschillen echter in hun visie op de aard van het leiderschap. Waar Mozes’ leiderschap verbonden is met de notie van het ethische, is Paulus’ leiderschap gekenmerkt door een begrip van het esthetische, m.n. van het fragmentarische (Luther, 1985, 1991). Mozes’ charisma is is gericht op het uiterlijk, op gedrag, gecentreerd op de introductie van de wet, terwijl Paulus’ charisma gericht is op het innerlijk, het is mystiek van aard (Barnes, 1978), gericht op de viering van de bevrijding van de mensen van de wet tot de liefde. Mozes’ charisma wordt gevalideerd door de uitvoering van een gegeven taak, gekenmerkt door finaliteit. Paulus’ werk wordt gekenmerkt door een gevoel voor het voorlopige, door de noodzaak steeds weer en meer te veranderen. Mozaische leiders vertegenwoordigen exclusieve waarden. Deze waarden binden tezamen degenen die bijeenhoren naar afstamming en geboorterecht. Zulke exclusieve waarden brengen een scheiding aan met degenen die niet bij hen horen. Exclusieve waarden zijn fundamenteel voor elke in-group, maar kunnen noot van doorslaggevende betekenis zijn voor een samenleving als geheel. Paulinisch leiderschap representeert inclusieve waarden – tolerantie, solidariteit. Paulus als apostel belichaamt deze inclusieve waarden door het verkondigen van het evangelie van goddelijke liefde en verzoening aan de heidenen. Aan de inwoners van Galate schrijft hij: “er is geen Jood of 10
Griek, er is geen slaaf of vrije, er is geen man of vrouw: want wij zijn allen een in Christus” . Inclusieve waarden zijn het cement van elk collectief, zij het een partnerschap tussen man en vrouw, een sociale groep, of een samenleving als geheel.
Van Raalte deelt met Mozes en Paulus beide een grote mate van wilskracht en beslistheid, van vitaliteit, moedig in elk ondernemen. Zoals zij is van Raalte als Afgescheiden predikant, als immigrant in Amerika een marginaal mens. Zijn oratorische gaven waren beperkt, niet velen werden door zijn preken bekeerd. Van Raalte wordt gedreven door ambitie. Ofschoon hij een kolonie wil oprichten waar allen die uit het Vaderland zijn overgekomen elkaar zullen steunen om gezamenlijk te overleven, staat hij open voor nieuwkomers van buiten. Van Raalte als Christen, als kerkmens en als zakelijk leider van de kolonie, representeert inclusieve waarden. Steun van de Reformed Church in America, de hulp van investeerders en ambachtslieden van buiten wordt met graagte ontvangen. Van Raalte kent ook de pijn van de gebrokenheid, het fragmentarische in het leven. In die zin is hij ook een leider die gevoel heeft voor het esthetische - schoonheid bestaat bij de gratie van het gebrek, het gebrokene, een waardering, hoe contrair dat ook lijkt, voor wat is. Een ‘is’ dat alleen maar voorlopig kan zijn, hoe immers zou men anders kunnen geloven in de hoop, durven te vertrouwen op wat de toekomst brengen zal?
Ik meen dat van Raalte een Mozes is in zijn doelgerichtheid, zijn energie, zijn ethische orientatie, zijn gerichtheid op het volbrengen van de opgenomen taak, het scheppen van orde en structuur. Maar van raalte is meer als Paulus in zijn nadruk op de noodzaak van bekering, de inclusiviteit van waarden, het belang van liefde en verzoening. Misschien daarom is van Raalte niet alleen een ‘American Moses’ (Bruins, 1996) maar evenzeer of misschien wel meer nog een ‘American Paul’.
Literatuur Barnes, D., (1978), Charisma and religious leadership: an historical analysis. Journal for the Scientific Study of Religion, 17, 1-18.
11
Bos, F.L., Hendrik Peter Scholte. Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, dl.2. Kampen: Kok, 390-393 Bruins, E.J. (1996), ‘An American Moses’: Albertus C. Van Raalte as Immigrant Leader. In: G.Harinck & H.Krabbendam (eds.), Sharing the Reformed tradition: The Dutch-North American Exchange 1846-1996. Amsterdam, Free University. Bruins, E.J. , Schakel, K.G., Simmons, S.F., Zingle, M.N. (2004), Albertus and Christina. The Van Raalte family, home and roots. Holland, MI: A.C.Van Raalte Institute Hope College / Grand Rapids, MI: Wm. B. Eerdmans Publishing Comp. Hamilton, P. (ed.) (1991), Max Weber, critical assessments 2, volume 4. London, Routledge, Hutch, R.A. ( 1991), Religious leadership. Personality, history and sacred authority. New York: Peter Lang. Hyma, A. ( 1947), Albertus C. van Raalte and his Dutch settlements in the United States. Grand Rapids, MI: Wm. B. Eerdmans Publishing Comp. Jacobson, J.M, Bruins, E.J., Wagenaar, L.J. (1996), Albertus C. Van Raalte: Dutch Leader and American Patriot. Holland, MI: Hope College Jones, J.W. (1998), Narcissism, idealization, and the elementary forms of religion. Paper University of Leiden, October 30. 19 pp. Jones, J.W. (2002), Terror and transformation: the ambiguity of religion in psychoanalysis. Hove, East Sussex: Brunner-Routledge. Klikspaan (Kneppelhout, J.) (1841), Studenten-typen. Leiden: Hazenberg. Koetsveld, C.E. van (1843), Schetsen uit de Pastorie te Mastland. Schoonhoven: N.E. van Nooten / (14e druk, met een voorwoord van E. Laurillard , Amsterdam: Gebrs. E. & M. Cohen) Kohut, H. (1971). The analysis of the self. New York: International Universities Press. Kohut, H., (1976), Creativeness, charisma, group psychology: reflections on the self-analysis of Freud. In: Gedo, J.E., Pollock, G.H., (Eds.), Freud: the fusion of science and humanism. New York: International Universities Press, 379-425. Kohut, H., (1977), The restoration of the self. New York: International Universities Press Luther,H.,(1985), Identität und Fragment. Praktischtheologische Überlegungen zur Unabschlieszbarkeit von Bildungsprozesssen. Theologia Practica, 20, 317-338. Luther, H., (1991), Subjektwerdung zwischen Schwere und Leichtigkeit - (auch) eine ästhetische Aufgabe? Neue Zeitschrift für systhematische Theologie, 33, 183-198. Luther, H., (1992), Religion und Alltag. Stutgart: Radius Verlag.
12
Murphy O’Connor, J. (1996). Paul. A critical life. Oxford: Clarendon Press. Nauta, R., (1990), Over bekering. Groningen: Jan Haan. Nauta, R. (1999), Verleiden: leiden als leugen. Over helden en heiligen. In H.Beck & R.Nauta (red.), Over Leiden. Dynamiek en structuur van het religieus leiderschap. Tilburg: Syntax, pp. 220-248. Nauta, R. (2011), Hope – the legacy of A.C. van Raalte. Holland, MI: Van Raalte Institute Hope College Oakes, L. (1997). Prophetic charisma. The psychology of revolutionary religious personalities. Syracuse, NY: Syracuse University Press. Schram, P.L. (1978), Albertus Christiaan van Raalte. Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme. Dl.1, Kampen: Kok, pp.270-272 Segal, A.F., (1990), Paul the convert. The apostolate and apostacy of Saul the pharisee. New Haven/London: Yale University Press. Shils, E.A., (1965), Charisma, order and status. American Sociological Review, 30, 199-213. Stanford, A.D., (1988), An examination of the sociological theory of charisma for understanding effective Christian leadership as illustrated by the ministries of Robert Harald Schuller and William Franklin Graham. Dissertation Southwestern Baptist Theologial Seminary, Fort Worth, Texas. Strozier, C. (1997), Heinz Kohut's struggles with religion, ethnicity, and God. In J.Jacobs & D.Capps (Eds.), Religion, society, and psychoanalysis. Boulder: Westview Press, 165-181. Weber, M. (1968). On charisma and institution building (S.N. Eisenstad, Ed. ). Chicago: Chicago University Press. Wildavski, A. (1984). The nursing father. Moses as political leader. New Haven: Yale University Press. Willner, A.R., Willner, D., (1965), The rise and role of charismatic leaders. Annals of the American Academy of Political and Social Sciences, 358, 77-89. Willner, A.R., (1984), The spellbinders: charismatic political leadership. New Haven: Yale University Press. Zeligs, D.F., (1986), Moses A psychodynamic study. New York: Human Sciences Press.
13
14
15