Het recht van het kind op behoorlijke huisvesting en Het BLOEM-model
Scriptie voor het doctoraalexamen Nederlands Recht Student: Shekufeh Jalali Manesh Studentnummer: 153893 Begeleidster: dr. mr. I. Westendorp Plaats en datum: Maastricht, 31 augustus 2007
In the light of the pervasiveness of the phenomenon of homelessness and inadequate housing, which occurs in all parts of the world and affects developing as well as developed countries, the Committee deems it important to emphasise the universal character of the right to housing. It applies to every child, without restriction or distinction of any kind… - Statement by the Committee on the Rights of the Child to the second UN Conference on Human Settlements
II
Voorwoord Studeren is tuinieren. Onkruid wieden, scheppen, schoffelen, zaaien, en wachten op die ene oogst… Geduld. Heel veel geduld, is het nodige zonlicht, het nodige water en de nodige zorg voor het tot bloei brengen van je ontwikkelingen, ideeën en dromen.
Eindelijk nu dan mijn ‘BLOEM’.
Mijn dank gaat allereerst uit naar mijn lieve familie die altijd begrip toonde voor mijn vele afwezigheid gedurende mijn studie, vrienden die me tijdens mijn scriptieperiode op tijd waarschuwden voor de nodige borrel, mevr. Westendorp die achter mijn onderzoek stond en Defence for Children Nederland, in het bijzonder Stan Meuwese die de kinderrechtentuin heeft aangelegd en Carla van Os die me bleef motiveren.
Amsterdam, augustus 2007
Shekufeh Jalali Manesh
III
Inhoudsopgave Voorwoord................................................................................................ III 1
Introductie ........................................................................................... 1
1.1 1.2 1.3 2
AANLEIDING ONDERZOEK ............................................................................ 2 OPZET VAN HET ONDERZOEK ....................................................................... 3 OPBOUW SCRIPTIE ........................................................................................ 4 Recht op huisvesting is een fundamenteel recht voor iedereen ..... 5
2.1 2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.4 3
HET RECHT OP BEHOORLIJKE HUISVESTING IN DE INTERNATIONALE RECHTSORDE ................................................................................................ 6 DE REIKWIJDTE VAN ARTIKEL 11(1) IVESCR............................................ 11 HET RECHT OP BEHOORLIJKE HUISVESTING: NADERE UITWERKING .......... 15 HET RECHT OP BEHOORLIJKE HUISVESTING EN DE JURIDISCHE AFDWINGBAARHEID ................................................................................... 15 ENIGE PROBLEMEN DIE MET EEN SLECHTE HUISVESTING SAMENHANGEN 17 KWETSBARE GROEPEN ............................................................................... 19 CONCLUSIE ................................................................................................. 20
Het recht op behoorlijke huisvesting en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ...................................................... 22
3.1 3.1.1 3.1.2 3.2 3.2.1 3.2.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.3.6 3.3.7 3.4
INLEIDING IN HET IVRK............................................................................. 23 DE TOTSTANDKOMING VAN HET IVRK...................................................... 24 DE VIER BASISBEGINSELEN IN HET IVRK .................................................. 25 HET RECHT OP BEHOORLIJKE HUISVESTING VOOR ALLE KINDEREN .......... 26 DE REIKWIJDTE VAN ART 27(3) IVRK ....................................................... 28 SAMENHANG MET ANDERE ARTIKELEN UIT HET IVRK.............................. 29 DE ZEVEN ASPECTEN VAN BEHOORLIJKE HUISVESTING EN DE BEHOEFTEN VAN HET KIND............................................................................................. 33 WETTELIJKE BESCHERMING VAN HET WOONGENOT .................................. 33 BESCHIKBAARHEID VAN DIENSTEN, MATERIALEN, FACILITEITEN EN INFRASTRUCTUUR....................................................................................... 34 BETAALBAARHEID...................................................................................... 35 BEWOONBAARHEID .................................................................................... 35 TOEGANKELIJKHEID ................................................................................... 36 LOCATIE ..................................................................................................... 36 CULTURELE IDENTITEIT ............................................................................. 36 CONCLUSIE ................................................................................................. 37
IV
4
Meer dan ‘een dak’ boven het hoofd: BLOEM................................. 39
5
Een kind in het asielzoekerscentrum .............................................. 49
5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.3.5 5.4
HET OPVANGBELEID VOOR ASIELZOEKERS ................................................ 51 DE RICHTLIJN MINIMUMNORMEN VOOR DE OPVANG VAN ASIELZOEKERS IN HET LICHT VAN HET IVRK ......................................................................... 52 ONDERDAK: ‘SOBER DOCH HUMAAN?’ ...................................................... 54 FEITELIJKE GEGEVENS ................................................................................ 55 BIJZONDERE RECHTEN VOOR HET ASIELZOEKERSKIND.............................. 58 HUISVESTING VAN ASIELZOEKERSKINDEREN IN NEDERLAND EN HET BLOEM-MODEL ......................................................................................... 59 BESCHERMING ............................................................................................ 61 LEEFBAARHEID ........................................................................................... 63 OMGEVING ................................................................................................. 66 EIGENWAARDE ........................................................................................... 68 MATERIËLE OPVANG .................................................................................. 71 CONCLUSIE ................................................................................................. 72
Literatuurlijst........................................................................................... 81 BIJLAGEN ............................................................................................... 85 BIJLAGE I HET VERDAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND ............................ 86 BIJLAGE II RESOLUTIE 1994/8 CHILDREN AND ADEQUATE HOUSING .................. 92 BIJLAGE III OVERZICHT BEOORDELING ASIELZOEKERSCENTRA .......................... 94
V
1
Introductie
Shekufeh met een meisje uit Somalië tijdens haar project in een asielzoekerscentrum
In de zomer van 2004 heb ik een internationaal vrijwilligersproject begeleid dat plaatsvond op een asielzoekerscentrum (AZC) in Nederland. Samen met de andere deelnemers heb ik twee weken activiteiten georganiseerd voor kinderen in de leeftijd van vier tot achttien jaar. Gedurende het project heb ik op het AZC geslapen. Ik heb van mijn verblijf gebruik gemaakt om in contact te komen met de bewoners. Toen ik voor het eerst op het terrein kwam en de jonge kinderen zag spelen op het gras, hoopte ik dat het een veilige omgeving was voor deze kinderen. ‘s Avonds beleefde ik de gastvrijheid van de ouders van de kinderen waarmee ik overdag activiteiten deed. De verhalen van de ouders waren droevig. Van sommigen hoorde ik dat ze geen ouder konden zijn zoals ze dat wilden zijn. ‘We staan hier machteloos’ is wat ik veelal van de ouders hoorde. Ouders hebben het gevoel dat ze hun kinderen niet kunnen beschermen. Ze bepalen niet waar ze komen te wonen, in welke omgeving, in de buurt van welke mensen, en ga zo maar door. Dit soort beslissingen is in normale omstandigheden aan de ouders om te nemen. Het valt hun zwaar als hun kinderen weer eens getuigen zijn van de ruzies tussen de gefrustreerde bewoners. Wat mij het meest aangreep was toen een meisje van acht jaar mij vertelde dat een keer een naakte man in de woonkamer
1
voor haar stond. Ze heeft toen zo hard gegild dat andere bewoners dat hoorden. Die hebben de man naar buiten gesleept en op klaarlichte dag, temidden van allemaal kinderen, de man waarvan bekend was dat hij psychische problemen had, zwaar toegetakeld. Dit verhaal werd door andere kinderen bevestigd. Asielzoekers met zwaar psychische problemen zouden nooit op dezelfde opvang als gezinnen met kinderen moeten worden geplaatst. Dit incident was voor mij de aanleiding om de huisvesting van deze kinderen onder de aandacht te brengen. 1.1
Aanleiding onderzoek
Na het vrijwilligersproject heb ik gezocht naar literatuur die de situatie van deze kinderen schetste. Het aanbod is gering. Het meeste wat ik tegenkwam ging over de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers, of kinderen die in een vreemdelingenbewaring of op een vertrekcentrum waren geplaatst. Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar de huisvesting van kinderen die met hun ouder(s) asiel hebben aangevraagd. Hierdoor was ik er des te meer van overtuigd dat ik gehoor moest geven aan de verhalen van de bewoners door een onderzoek te doen naar hun huisvesting. Na nader onderzoek merkte ik op dat er binnen de internationale rechtsbronnen überhaupt geen criteria bestaan die specifiek gericht zijn op het recht van behoorlijke huisvesting voor kinderen, dat neergelegd is in artikel 27(3) IVRK. Aparte criteria in dit kader zijn nodig omdat kinderen speciale behoeften hebben. Ter effectuering van de implementatie van het recht op behoorlijke huisvesting voor kinderen, zoals neergelegd in artikel 27(3) IVRK besloot ik een poging te doen criteria te ontwikkelen die concreet toepasbaar zijn.
2
1.2
Opzet van het onderzoek
Doelstellingen Met dit onderzoek wil ik ten eerste aantonen dat er behoefte is aan concrete criteria om het recht op behoorlijke huisvesting zoals neergelegd in artikel 27(3) effectiever te kunnen gebruiken. Ten tweede wil ik – tegen de achtergrond dat omgeving erg bepalend is voor de verdere ontwikkeling en gezondheid van het kind – vaststellen dat aandacht nodig is voor kinderen die jarenlang verblijven in noodopvangvoorzieningen, waar sommigen zelfs in opgroeien. Kortom, met dit onderzoek tracht ik de volgende vragen te beantwoorden: Probleemstellingen 1)
Aan welke criteria moet huisvesting voldoen om tegemoet te komen aan het recht van ieder kind op behoorlijke huisvesting zoals neergelegd in artikel 27(3) jo. artikel 2 IVRK?
2)
In hoeverre voldoet de huisvesting van asielzoekerskinderen in Nederland aan de criteria die op grond van de eerste probleemstelling zijn ontwikkeld?
Methode van onderzoek Om probleemstelling I te beantwoorden moest allereerst de betekenis dat aan het recht op behoorlijke huisvesting is gegeven worden uitgezocht. Via literatuurstudie is onderzocht wat over het recht op behoorlijke huisvesting bekend is. Een aantal internationaalrechtelijke bronnen is hiervoor geraadpleegd, onder meer VN resoluties, rapporten met aanbevelingen van algemene aard (General Comments) en rapporten van VN Speciaal Rapporteurs op het gebied van huisvesting.1 Vervolgens is ook via literatuur 1
De zogenaamde ‘General Comments’, worden gepubliceerd door het desbetreffende Comité (zie artikel 21 IVESCR of artikel 45 IVRK). Deze General Comments zijn algemene beschouwingen bij de artikelen uit een verdrag en van groot belang voor de interpretatie van de verschillende bepalingen in het verdrag. General Comments zijn juridisch niet verbindend.
3
onderzoek gedaan naar wat het recht van behoorlijke huisvesting voor het kind betekent. Het recht van het kind op behoorlijke huisvesting is bezien in het licht van het IVRK. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van een vijftal componenten: het BLOEM-model. Om te laten zien hoe deze vijf componenten concreet kunnen worden toegepast, is gekozen om onderzoek te doen naar de huisvesting van asielzoekerskinderen (kinderen die met ouders in de afwachting van hun asielaanvraag in een asielzoekerscentrum verblijven) aan de hand van het BLOEM-model. Voor het beantwoorden van probleemstelling II heeft veldwerk plaatsgevonden. 1.3
Opbouw scriptie
Hoofdstuk twee toont dat het recht op behoorlijke huisvesting een fundamenteel mensenrecht is dat in verschillende mensenrechteninstrumenten is neergelegd. Vervolgens wordt uitleg gegeven over het recht op behoorlijke huisvesting zoals die geldt in de internationale rechtsorde en welke criteria al zijn gegeven aan dit recht. In hoofdstuk drie wordt het recht van het kind op behoorlijke huisvesting bezien in het licht van het IVRK. In hoofdstuk vier wordt het BLOEM-model besproken waarmee huisvesting kan worden getoetst, in de zin of het wel of niet voldoet aan de norm dat huisvesting ‘behoorlijk’ moet zijn. In hoofdstuk vijf worden zeven asielzoekerscentra getoetst aan de hand van het BLOEM-model. Ten slotte wordt dit onderzoek afgesloten met het formuleren van een antwoord op de probleemstellingen. Tevens zijn in de eindconclusie aanbevelingen opgenomen tot verbetering van de huisvesting van asielzoekerskinderen.
4
2
Recht op huisvesting is een fundamenteel recht voor iedereen
Demonstranten in de VS
“Adequate housing is a right of every woman, man, youth and child.”2
De behoefte van mensen om te wonen in vrede, veiligheid en waardigheid, is geen luxe behoefte. Het recht op behoorlijke huisvesting is een recht dat is neergelegd in verdragen betreffende economische, sociale en culturele rechten. Deze rechten zijn een onderdeel van internationaal erkende mensenrechten en worden beschermd door verschillende internationale en regionale regelgeving en standaarden. Het recht op behoorlijke huisvesting is niet los te zien van bepaalde andere fundamentele mensenrechten en beginselen, zoals het recht op privacy, recht op familieleven, het beginsel van non-discriminatie, het recht op eigendom, en het recht om asiel te vinden.3 Door de samenhang van de mensenrechten kan het verhinderen van het ene recht invloed hebben de uitoefening van het andere recht.
2
3
Mr. Miloon Kothari laat op de World Habitat Day op 3 oktober 2005 weten hoe essentieel het beginsel van non-discriminatie is in het kader van het recht op behoorlijke huisvesting. Hij was in september 2000 benoemd tot Speciaal Rapporteur van de VN-Commissie inzake Mensenrechten. Kothari is gespecialiseerd in het recht op huisvesting en heeft onder andere bijdrage geleverd aan het recht op behoorlijke huisvesting als component van het recht op behoorlijke levensstandaard en het non-discriminatiebeginsel. Hij was tot 2006 Speciaal Rapporteur van de Commissie. Zie UN Doc. E/CN.4/Sub.2/1995/12, Special Rapporteur Sachar on the right to adequate housing, 12 juli 1995, para. 60.
5
Om probleemstelling I te kunnen beantwoorden is het nodig om eerst de betekenis en de reikwijdte te weten van het recht op behoorlijke huisvesting. In dit hoofdstuk (en voor het verdere onderzoek) zal het recht op behoorlijke huisvesting worden bezien in de internationale rechtsorde. Artikel 11(1) IVESCR wordt gezien als de grondlegger van de juridische erkenning van het recht op behoorlijke huisvesting binnen de internationale rechtsorde, dankzij de toonaangevende uitleg over dit artikel door het VN Comité inzake Economische, Sociale en Culturele rechten (CESCR) in General Comment No. 4 en de rapporten van de Speciaal Rapporteurs op het gebied van huisvesting.4
Voornamelijk op basis van deze documenten zal de
reikwijdte van het recht op behoorlijke huisvesting worden besproken. 2.1
Het recht op behoorlijke huisvesting in de internationale rechtsorde
Na de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog was er een grote behoefte om actie te ondernemen om te voorkomen dat in de toekomst wederom een oorlog zou uitbreken. Hierop werd een internationale organisatie opgericht: de Verenigde Naties, met als handboek het Handvest van de VN. Het betrof een basisdocument waarin de structuur en de doelstellingen van de organisatie werden beschreven. Voornamelijk werd er aandacht gevestigd op de inherente waardigheid van de menselijke persoon.5 Er ontstond the International Bill of Human Rights, deze bestaat uit drie internationaalrechtelijke instrumenten, te weten: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM);6 het Internationaal
4
5
6
CESCR General Comment No. 4 on the right to adequate housing (art 11(1) IVESCR), 13 december 1991, contained in UN Doc. E/1992/23. In artikel 55 van het Handvest wordt respect voor en naleving van de rechten van de mens genoemd als een van de hoofddoelstellingen van internationale economische en sociale samenwerking. Artikel 56 van het Handvest verplicht de Staten tot actieve houding om de doelstellingen van artikel 55 te verwezenlijken. Zie ook Preambule IVESCR. UN Doc. A/RES/217 A (III), Universal Declaration of Human Rights, 10 december 1948.
6
Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR);7 en het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (IVBPR).8 Hoewel de rechten die neergelegd zijn in de IVESCR en in de IVBPR niet geheel los van elkaar kunnen worden gezien, richt dit onderzoek zich voornamelijk op het IVESCR, daar het recht op behoorlijke huisvesting zoals neergelegd in artikel 11 (1) IVESCR de inspiratiebron is geweest van andere regelgeving waarin het recht op huisvesting is opgenomen.9
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens Toen in 1948 de UVRM werd aangenomen, kreeg het recht van behoorlijke huisvesting voor het eerst gestalte in de internationale rechtsorde. Artikel 25 (1) UVRM luidt: “Everyone has the right to a standard of living adequate for the health and well-being of himself and of his family, including food, clothing, housing […]”
Het recht op huisvesting valt daarmee onder het recht op een behoorlijke levensstandaard en geldt voor iedereen waar ook ter wereld. Echter, staten konden op basis van de UVRM niet worden verplicht dit recht te implementeren in de nationale rechtsorde. Daarom is na enige discussie besloten dat ook verdragen moesten worden opgesteld die voor de staten juridisch bindend zouden zijn.
Internationale Verdragen Het IVESCR is het verdrag dat in het kader van het recht op behoorlijke huisvesting de inspiratie is geweest voor vele verdragen dit recht ook op te 7
8
9
UN Doc. A/RES/2200A (XXI), International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights, 16 december 1966. UN Doc. A/RES/2200A (XXI), International Covenant on Civil and Political Rights, 16 december 1966. Beide categorieën zijn “irrelated, interdependent en indivisible” van elkaar. Zie CESCR, Annex 1: "Statement to the World Conference on Human Rights, UN Doc. A/CONF.157/PC/62/Add.5, p. 2.
7
nemen.10 Het recht op behoorlijke huisvesting is in dit verdrag neergelegd in artikel 11 (1) IVESCR, dat in tegenstelling tot artikel 25 (1) van het UVRM bindend is en gezien wordt als de grondlegger voor de juridische erkenning van het recht op huisvesting op internationaal niveau: “The States Parties recognize the right of everyone to a standard of living adequate for the health and well-being of himself and of his family, including food, clothing, housing […] The States Parties will take appropriate steps to ensure the realization of this right, recognizing to this effect the essential importance of international co-operation based on free consent.”
In de preambule van het IVESCR staat dat de daarin neergelegde rechten mensenrechten zijn, ontleend aan de inherente waardigheid van de menselijke persoon en dat in overeenstemming met het UVRM de vrijheid om zonder angst en nood te leven alleen kan worden bereikt wanneer er regelingen worden getroffen waarbij iedereen kan genieten van zowel zijn economische, sociale en culturele rechten als zijn burgerlijke en politieke rechten. Toch gaan de bepalingen uit het IVESCR minder ver dan die uit het UVRM, deze werden rechtstreeks toegekend aan ieder persoon. Het IVESCR echter, draagt staten op, op termijn, voor zover hun budget het toelaat, ervoor te zorgen dat hun bevolking behoorlijk gehuisvest is.11 Dit impliceert dat burgers zich niet altijd rechtstreeks kunnen beroepen op bepalingen van economische, sociale en culturele aard. Naast het belangrijke verdrag IVESCR, zijn er een aantal andere verdragen die het recht op behoorlijke huisvesting erkennen: het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen;12 het Verdrag inzake Uitbanning van Alle Vormen van Rassendiscriminatie;13 het Verdrag inzake Uitbanning 10
11
12
13
Verdragen zijn juridisch bindende instrumenten tegenover de verdragsstaten na ratificatie of inwerktreding. De plichten uit de verdragen moeten worden nageleefd. Dit kan worden afgeleid uit artikel 2 IVESCR en CESCR General Comment No. 3 on the nature of State Parties obligations of the CESCR, contained in UN Doc. E/1991/23, para. 9. UN doc. A/RES/429 (V), International Convention Relating to the Status of Refugees, 14 december 1950, artikel 21. UN Doc. A/RES/2106 (XX), International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination, 21 december 1965, artikel 5 (e)(iii).
8
van Alle Vormen van Discriminatie tegen Vrouwen;14 het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK);15 en het Verdrag inzake de Bescherming van de Rechten van Alle Migrerende Werknemers en hun Gezinsleden.16 Verder zijn er ook op regionaal niveau verdragen die een rol spelen in de naleving van economische, sociale en culturele rechten, zoals het Europees Sociaal Handvest (1966, herzien in 1996),17 het Protocol van Salvador (1988) en het Afrikaans Handvest voor de Rechten van de Mens en van Volkeren (1986).18
Andere internationale mensenrechteninstrumenten Er zijn ook juridisch niet-bindende verklaringen en aanbevelingen waarin het recht op huisvesting is opgenomen, zoals de Verklaring van de Rechten van het Kind (1959) bepaling 4, de ILO Aanbeveling No. 115 inzake de Huisvesting van Werknemers (1961) sect II par 2 en sect III par 8.2(b), de Verklaring inzake het Recht op Ontwikkeling (1986) artikel 8(1). Internationale conferenties op het gebied van het recht op behoorlijke huisvesting hebben ook belangrijke bijdrage geleverd. Zo was in 1976 op de Conference on Human Settlement (Habitat I) onderstreept dat behoorlijke huisvesting een fundamenteel mensenrecht is dat de regeringen verplicht dit recht aan een ieder toe te kennen.19 In 1987, toen na Habitat I bleek dat de problematiek van geen of slechte huisvesting van meer dan miljard mensen steeds dreigender begon te worden, werd door de General Assembly 14
15
16
17 18
19
UN Doc. A/RES/34/180, International Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination Against Woman, 18 december 1979, artikel 14 (2)(h). UN Doc. A/RES/44/25, International Convention on the Rights of the Child, 20 november 1989, artikel 27(3). UN Doc. A/RES/45/158, International Convention on the Protection of the Rights of All Migrant Workers and Members of their Families, 18 december 1990, artikel 43 (1)(d). Zie artikel 16 van het Europees Sociaal Handvest. In het door de Organisatie van Amerikaanse Staten aangenomen Protocol van Salvador en het Afrikaanse Handvest voor de Rechten van de Mens en van Volkeren wordt het specifieke recht op behoorlijke huisvesting niet genoemd. United Nations Conference on Human Settlements, Vancouver, 31 mei tot 11 juni 1976. De conclusies en agreements zijn gepubliceerd in de Vancouver Declaration On Human Settlements en de Vancouver Plan of Action. Zie de Vancouver Declaration On Human Settlements, section III, para. 8.
9
besloten dat er doelen moesten worden gerealiseerd voor het jaar 2000.20 Een richtlijn, The Global Strategy for Shelter to the year 2000, werd opgesteld ter bevordering van de implementatie van het recht op huisvesting in de nationale en internationale rechtsorden.21 In 1996 vond er wederom een grote conferentie plaats, The Second United Nations Conference on Human Settlements (Habitat II), die als doel had het recht op huisvesting te onderstrepen als het recht van ‘allen’.22 Toen werd onder anderen erkend dat sommige kwetsbare groepen, zoals vrouwen, jongeren en kinderen speciale behoeften hebben wat betreft de veiligheid, gezondheid en leefcondities.23 Verder werd ook het belang benadrukt van behoorlijke huisvesting, in de zin dat
behoorlijke
huisvesting
essentieel
is
voor
het
lichamelijke,
psychologische, sociale en economische welzijn van de mens.24 Ook hebben de Speciaal Rapporteurs op het gebied van het recht op behoorlijke huisvesting, Mr. Raijndar Sachar (Sachar) en Mr. Miloon Kothari (Kothari), belangrijke bijdrage geleverd aan de inhoud van het recht op behoorlijke huisvesting. Sachar heeft onder meer gepleit voor het erkennen van de problematiek omtrent het recht op behoorlijke huisvesting. Kothari heeft onder meer het recht op behoorlijke huisvesting onder de aandacht gebracht als een component van het recht op een adequate levensstandaard en het non-discriminatiebeginsel uitgelegd in het kader van huisvesting. Wat betreft actuele ontwikkelingen op het gebied van het recht op behoorlijke huisvesting, levert de sinds 2002 opgerichte United Nations Housing Rights Programme handige informatie over het recht op behoorlijke 20 21 22
23
24
huisvesting,
met
name
recente
publicaties
van
de
UN Doc. A/RES/42/191, Global Strategy for Shelter to the Year 2000, 11 december 1987. UN Doc. A/RES/43/181, Global Strategy for Shelter to the Year 2000, 20 december 1988. Habitat II, Istanbul, 3 juni tot 14 juni 1996. Deze conferentie resulteerde in de Istanbul Declaration on Human Settlements en de Habitat Agenda. Zie deze documenten in: UN Doc. A/CONF.165/14, 7 augustus 1996. Istanbul Declarations on Human Settlements para. 7. Zie ook The Habitat Agenda, Preambule, paras. 12-17. The Habitat Agenda, Preambule, para. 3.
10
mensenrechteninstrumenten, evaluaties van de ontwikkelingen omtrent dit recht, en adviezen voor het bevorderen van de implementatie van dit recht.25 2.2
De reikwijdte van artikel 11(1) IVESCR
Voor het effectueren van de implementatie van het recht op huisvesting, zoals neergelegd in het IVESCR, is het van belang dat de betekenis en reikwijdte van dit recht duidelijk worden omschreven. In de Global Strategy to the Year 2000 werd het recht op huisvesting gedefinieerd als het recht hebben op ‘behoorlijke’ huisvesting.26 Het ‘behoorlijke’ werd uitgelegd als: het hebben van behoorlijke privacy, behoorlijke ruimte, behoorlijke veiligheid, behoorlijke verlichting en ventilatie, een behoorlijke basis infrastructuur en een zodanige ligging dat werk en allerlei basisfaciliteiten (zoals scholen) gemakkelijk te bereiken zijn en dit alles tegen een redelijke prijs. Deze definitie wordt door het het CESCR onderstreept in General Comment No. 4, de meest toonaangevende bron die juridische interpretatie geeft aan het recht op behoorlijke huisvesting.27 De CESCR stelt daarin dat het recht op huisvesting ruim moet worden geïnterpreteerd, in de zin dat huisvesting meer is dan het hebben van een dak boven het hoofd. Het moet worden gezien als het recht hebben te leven in vrede, veiligheid en waardigheid.28 Het CESCR geeft aan dat deze ruime interpretatie is te verklaren door tenminste twee redenen.29 Ten eerste, het recht op huisvesting moet een ieder worden toegekend, ongeacht de financiële achtergrond van de persoon. Ten tweede moet artikel 11(1) IVRK niet slechts worden gelezen als het recht op huisvesting, maar als het recht op 25
26 27
28 29
Zie de website van United Nations Housing Rights Programme <www.unhabitat.org/unhrp> 1 juni 2007 Global Strategy to the Year 2000, UN Doc. A/43/8/Add.1. para. 5. CESCR General Comment No. 4 on the right to adequate housing (article 11(1) IVESCR) of the CESCR, 13 december 1991 (contained in UN Doc. E/1992/23), para. 7. Idem. para. 7. Idem. para. 7.
11
behoorlijke huisvesting. Het CESCR acht het mogelijk, met in achtneming van het beginsel van de menselijke waardigheid en beginsel van nondiscriminatie, dat de verdragsstaten tenminste deze zeven (basis)aspecten kunnen realiseren om te voldoen aan het recht op behoorlijke huisvesting: (a) wettelijke bescherming van het woongenot; (b) beschikbaarheid van diensten, materialen, faciliteiten en infrastructuur; (c) betaalbaarheid; (d) bewoonbaarheid; (e) toegankelijkheid; (f) locatie en (g) culturele identiteit.
(a)
Wettelijke bescherming van het woongenot Het zou niet moeten uitmaken in wat voor een huis men leeft, als het gaat om bescherming tegen gedwongen uitzetting, pesterijen en andere dreigementen.30 Die bescherming zou iedereen moeten worden geboden of het nu gaat om een koophuis, huurhuis, legaal of een illegaal huis.
(b)
Beschikbaarheid
van
diensten,
materialen,
faciliteiten
en
infrastructuur Een huis dient bepaalde faciliteiten te bevatten die essentieel zijn voor de gezondheid, veiligheid, comfort en bereiding van voedsel. Dit betekent dat er onder meer drinkwater, energie om te koken, verwarming, verlichting, en sanitaire voorzieningen aanwezig dienen te zijn. (c)
Betaalbaarheid
30
Zie ook CESCR General Comment No.7 on the right to adequate housing (11(1) IVESCR). Forced evictions’, 20 mei 1997: Het CESCR heeft beslist dat illegale gedwongen uitzettingen prima facie dienen te worden beschouwd als een schending van het recht op huisvesting. Contained in UN Doc. E/C.12/1997/4.
12
Kosten van huisvesting moeten van een zodanig niveau zijn dat het verkrijgen van andere elementaire behoeften er niet door in gevaar wordt gebracht. De verdragsstaten dienen ervoor te zorgen dat het percentage
huisvestinggerelateerde
kosten
over
het
algemeen
evenredig zijn aan het inkomensniveau. Verdragsstaten zouden subsidies moeten kunnen verstrekken aan degenen die zelf niet een behoorlijke
huisvesting
kunnen
bekostigen.
Huurders
moeten
beschermd worden tegen onredelijk hoge huren en plotselinge huurverhogingen. In samenlevingen waar natuurlijke materialen de belangrijkste elementen zijn voor het bouwen van woningen, dienen deze door de verdragsstaten beschikbaar te worden gemaakt. (d)
Bewoonbaarheid Behoorlijke huisvesting dient voldoende ruimte te bieden en bescherming tegen kou, vocht, warmte, regen, wind en andere bedreigingen van de gezondheid. Ook de fysieke veiligheid van de bewoners dient gegarandeerd te worden.
(e)
Toegankelijkheid Behoorlijke huisvesting behoort toegankelijk te zijn voor allen die er recht op hebben. Kwetsbare groepen, zoals bejaarden, vrouwen, kinderen, gehandicapten, zieken, en slachtoffers van natuurrampen zouden met voorrang behandeld moeten worden. Zowel door middel van wetgeving als van beleid dient er rekening te worden gehouden met speciale huisvestingsbehoeften van deze groep.
(f)
Locatie Behoorlijke huisvesting dient op een zodanig gelegen locatie plaats te vinden dat werk, scholen, medische diensten, kinderopvang en andere sociale
faciliteiten
bereikbaar
zijn.
Daarbij
geldt
voor
de
bereikbaarheid, dat de reiskosten in tijd en geld voor zowel steden als voor het platteland redelijk moeten zijn. Ook mag de huisvesting noch worden gebouwd op vervuilde gronden noch in de nabijheid van
13
bronnen die vervuiling veroorzaken die de gezondheid van de bewoners in gevaar brengt. (g)
Culturele identiteit Bij de constructie van huisvesting dient rekening te worden gehouden met culturele identiteit en diversiteit. Hierbij valt te denken dat nieuwbouw niet ten koste mag gaan van monumentale gebouwen.
Uit deze zeven aspecten kan worden afgeleid dat het recht op behoorlijke huisvesting verbonden is aan andere mensenrechten, zoals het recht op gezondheid, en het recht niet te worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in het privéleven, gezinsleven, de woning of correspondentie.
Wat betreft de plichten voor de verdragsstaten die uit deze zeven aspecten – die aan de basis liggen voor behoorlijke huisvesting – voortvloeien, onderkent het CESCR dat de mate van ‘behoorlijkheid’ in deze context afhankelijk is van onder meer sociale, economische, culturele en klimatologische factoren, maar geeft aan dat de verdragsstaten toch deze plichten
direct
moeten
vervullen.31
Deze
zeven
aspecten
zijn
minimumstandaarden. Het CESCR stelt in General Comment No. 3: “[…] minimum essential levels of each of the rights is incumbent upon every State party. Thus, for example, a State in which any significant number of individuals is deprived of essential foodstuffs, of essential primary health care, of basic shelter and housing, or of the most basic forms of education is, prima facie, failing to discharge its obligations under the Covenant…even where the available resources are demonstrably inadequate, the obligation remains for a State party.”32
31 32
CESCR General Comment No. 4, para. 8. CESCR General Comment No. 3, para. 10.
14
2.3
Het recht op behoorlijke huisvesting: nadere uitwerking
In de volgende paragrafen wordt het recht op behoorlijke huisvesting nader besproken. Aanbod zal komen welke aspecten concreet kunnen worden getoetst. Dit is van belang, want het recht op huisvesting kan pas juridisch effectief van betekenis zijn wanneer het meetbaar is of de verdragsstaten hun verplichtingen wel of niet vervullen. Ook zullen aspecten worden aangehaald die oorzaken zijn van wereldwijde huisvestingsproblemen. Vervolgens wordt benadrukt dat in het kader van behoorlijke huisvesting de categorie kwetsbare personen bijzondere aandacht verdient. 2.3.1
Het recht op behoorlijke huisvesting en de juridische afdwingbaarheid
De Speciaal Rapporteur Sachar heeft zich in zijn eindrapport de vraag gesteld of het recht op huisvesting juridisch afdwingbaar is.33 Volgens hem zijn ten minste de volgende aspecten juridisch toetsbaar en daardoor afdwingbaar: a) Bescherming tegen willekeur, onrechtvaardige, als straf bedoelde of onwettelijke uitzetting en/of afbraak van de woning; b) Bescherming van het woongenot; c) Het non-discriminatiebeginsel en gelijkheid in het kader van huisvesting; d) De toegankelijkheid en betaalbaarheid van huisvesting; e) De rechten van bewoners; f) Gelijkheid in toegang tot het land, het gebruik van basisfaciliteiten, bouwmaterialen en voorzieningen; g) Onpartijdige toegang tot leningen, subsidies en financieringen met redelijke betalingstermijnen voor minderbedeelden; h) Het recht op middelen die behoorlijke huisvesting verzekeren voor huishoudens met speciale behoeften of met een gebrek aan noodzakelijke bestaansmiddelen; i) Het recht op noodopvang voor de armste mensen van de samenleving; j) Het recht op participatie in alle zaken betreffende de 33
UN Doc. E/CN.4/Sub.2/1995/12, 12 juli 1995, Eindrapport van Mr. Rajindar Sachar, Chapter III. Clarifying and Detailing the Justiciability of the Human Right to Adequate Housing.
15
huisvesting; en k) Het recht op een gezonde omgeving en een veilige en betrouwbare bewoning.34 Ook Kothari heeft in zijn rapporten aandacht besteed aan de kwestie van juridische afdwingbaarheid van het recht op huisvesting. In zijn rapport van 25 januari 2001 maakte hij duidelijk dat het mogelijk is dat rechters uitspraken doen over schendingen van economische, sociale en culturele rechten, waaronder het recht op behoorlijke huisvesting.35 Hij verwijst in dat rapport naar een Zuid-Afrikaanse zaak dat van grote invloed is geweest in het debat over de afdwingbaarheid van economische, sociale en culturele rechten.36 Deze zaak was het bewijs dat rechters in staat en bereid zijn een juridische toetsing uit te voeren. De Zuid-Afrikaanse Constitutionele Hof had in die zaak, kort gezegd, onderstreept dat de nationale gerechtelijke instanties zich moeten laten leiden door de relevante internationale regelgeving, in dit geval het IVESCR. Volgens de Speciaal Raporteur kon jurisprudentie op het gebied van huisvesting bijdrage aan een betere kennis over dit recht en de implementatie daarvan.37 In november 2001 nam hij deel aan een grootschalige bijeenkomst waar workshops werden gegeven aan rechters op het gebied van de juridische afdwingbaarheid van economische, sociale en culturele rechten.38 Een groot aantal zaken waarin nationale rechters hun beslissing hadden gebaseerd op internationale standaarden en normen gerelateerd aan economische, sociale en culturele
34
35 36
37 38
Final report of the Special Rapporteur UN Doc. E/CN.4/Sub.2/1995/12, 12 juli 1995, para. 95. Zie ook Scott Leckie, ‘The Justiciability of Housing Rights’, in: Fons Coomans and Fried van Hoof (eds.), SIM Special No. 18; The Right to Complain about Economic, Social and Cultural Rights, Utrecht, 1995, p. 68-75. Report of the Special Rapporteur, UN Doc. E/CN.4/2001/51, 25 januari 2001, paras. 79-80. Zie Constitutional Court of South Africa, CCT 11/00, 2001 (1) SA 46 (CC), gepubliceerd in Tilburg Foreign Law Review, Vol. 9, No. 4, p. 417-445 (m.nt. Raymond Bos). Zie ook een bespreking van deze zaak in I. Westendorp, ‘Woman and Housing: Gender Makes a Difference’, Maastricht: Intersentia 2007, p. 47-48. Report of the Special Rapporteur, UN Doc. E/CN.4/2002/59, 1 maart 2002, para. 22. Deze bijeenkomst was georganiseerd door OHCHR en the International Commission on Jurists in New Delhi van 17 tot 19 november 2001.
16
rechten werden gepresenteerd.39 Dat het recht op behoorlijke huisvesting een juridisch afdwingbaar recht is, werd een feit. 2.3.2
Enige problemen die met een slechte huisvesting samenhangen
Wereldwijd kampen mensen met problemen die samenhangen met geen of slechte huisvesting. Sachar heeft onderzoek gedaan naar wat volgens hem de oorzaken zijn van wereldwijde huisvestingsproblemen.40 Allereerst heeft hij vastgesteld dat de voornaamste oorzaak die samenhangt met slechte huisvesting, falend beleid is. Dit komt doordat landen nog altijd over onvoldoende kennis beschikken omtrent dit recht en de financiële middelen verkeerd worden besteed. Ander oorzaken zijn: - Gedwongen uitzettingen. Dit wordt veelal gezien als de ernstigste schending van het recht op huisvesting. -
Discriminatie. De slachtoffers van discriminatie binnen dit kader zijn
meestal
etnische
minderheden,
migranten,
vrouwen,
vluchtelingen,
werklozen en zieken. - Gewapende conflicten. Er worden nog altijd woningen van burgers vernietigd door gewapende conflicten of onderdrukkingen door de overheid. - Uitbuiting. Huurders worden uitgebuit, denk aan hoge huren, het weigeren van onderhoud, of het chanteren met uitzetting. - Misbruik van wetgeving. De overheid maakt bewust een ingewikkeld web van regels, waaraan vele mensen onmogelijk kunnen voldoen. Voor veel mensen wordt daarom de stap gemaakt naar illegale huisvesting. Deze illegaliteit betekent ook het risico uit de woning te worden gezet.
39 40
Report of the Special Rapporteur, UN Doc. E/CN.4/2002/59, 1 maart 2002, para. 23. Zie Report of the Special Rapporteur, UN Doc. E/CN.4/Sub.2/1992/15, 12 juni 1992. Zie ook de opsomming van deze oorzaken door I. Westendorp, ‘Internationale implementatie van het recht op behoorlijke huisvesting’, in: A.P.M. Coomans, A.W. Heringa, I. Westendorp, De toenemende betekenis van economische, sociale en culturele mensenrechten, Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 1994, p. 101-102.
17
- Speculatie en huisvesting als handelswaar. Huisvesting wordt over het algemeen gezien als een handelswaar, en wordt daardoor overgelaten aan het mechanisme van de vrije markt. Dit leidt ertoe dat mensen over voldoende financiële middelen moeten beschikken om zich van een behoorlijke huisvesting te voorzien. Vooral in ontwikkelingslanden komt het vaak voor dat er daardoor veel mensen zonder een huis komen te zitten. - Het achterhouden van informatie. Mensen wordt cruciale informatie met betrekking tot hun recht op huisvesting achtergehouden. Mensen weten bijvoorbeeld niet waar ze aanspraak op kunnen maken of waar er beter wel of niet kan worden gebouwd. - Armoede en het ontbreken van middelen. Het feit dat er nog steeds armoede heerst in vele landen, zorgt ervoor dat mensen op straat moeten leven. Mensen die in armoede leven zien behoorlijke huisvesting niet als een primaire behoefte, maar het voorzien in voldoende voedsel om te overleven. - De bestendiging van dakloosheid. Daklozen kunnen en mogen in veel landen niet participeren in de samenleving en kunnen geen of nauwelijks aanspraak maken op sociale voorzieningen. Ze zitten in een vicieuze cirkel, want zonder huisvesting is de kans op een baan erg klein, geen baan betekent in sommige landen dat ze in de groep komen die geen aanspraak maakt op sociale voorzieningen. - De invloed van de omgeving op de gezondheid. Gebrekkige huisvesting bedreigt het leven en gezondheid van miljoenen mensen. - Structurele economische aanpassingsprogramma’s en schuldenlast. En tenslotte, doordat overheden (meestal in ontwikkelingslanden) te kampen hebben met hoge schulden, wordt er vaak bezuinigd in het verzorgen of verbeteren van huisvesting.41
41
Report of the Special Rapporteur, UN Doc. E/CN.4/Sub.2/1992/15, 12 juni 1992, para. 4 - 11.
18
2.3.3
Kwetsbare groepen
Het CESCR heeft in General Comment No. 4 benadrukt dat de huisvesting van kwetsbare personen eerste prioriteit verdient, vooral in tijden van economische recessies.42 Ze
zijn
extra
gevoelig
voor
discriminatie.
Het
non-
discriminatiebeginsel wordt vaak benadrukt ten opzichte van de categorie kwetsbare personen. Tot de categorie kwetsbare personen behoren onder andere vrouwen, bejaarden, etnische minderheden, gehandicapten, zieken, vluchtelingen, asielzoekers en kinderen.43 Voor het verdere onderzoek is van belang te onderstrepen dat kinderen en asielzoekers in de categorie kwetsbare personen zijn geïdentificeerd. Kinderen zijn kwetsbaar doordat ze door gebrekkige huisvesting kunnen lijden aan schendingen van essentiële rechten, zoals recht op gezondheid, onderwijs en respect voor zowel geestelijke als lichamelijke integriteit.44 Wat betreft asielzoekers heeft het CESCR meerdere malen zijn zorgen omtrent de opvang kenbaar gemaakt. In een Concluding Observations heeft het CESCR in het kader van de huisvesting van asielzoekers verwezen naar zijn General Comment No. 4.45 Met deze verwijzing heeft het CESCR laten zien dat asielzoekers, onder de categorie kwetsbare personen, een eerste overweging moeten zijn in het kader van
42 43
44
45
CESCR General Comment No. 4, para. 11. Zie CESCR General Comment No. 16 on the equal right of men and women to the enjoyment of all economic, social and cultural rights (art. 3 IVSECR), 11 augustus 2005. Contained in UN Doc. E/C.12/2005/4; CESCR General Comment No. 6 on the economic, social and cultural rights of older persons, 8 december 1995. Contained in UN Doc. E/1996/22; Zie CESCR, General Comment No. 5 on persons with disabilities, 9 december 1994. Contained in UN Doc. E/1995/22. In 1994 nam de VN Sub-Commissie inzake Voorkoming van Discriminatie en Bescherming van Minderheden een resolutie aan met betrekking tot het recht op huisvesting voor kinderen: Zie Sub-Commission Resolution 1994/8, Children and their right to adequate housing, in UN Doc. E/CN.4/Sub.2/1994/56, 28 oktober 1994. Zie ook Bijlage II. CESCR Concluding Observations on Germany, UN Doc. E/C.12/1/Add.29, 4 december 1998, para. 28: “The Committee requests that the State Party to take immediate measures, legislative or otherwise, to address and redress the situation of the various categories of asylum seekers, in accordance with General Comment No. 4 [The Right to Adequate Housing] of the Committee.”
19
huisvesting. Ook de Speciaal Rapporteur heeft asielzoekers geïdentificeerd als een groep die speciale aandacht nodig heeft in het kader van huisvesting.46 Internationale mensenrechteninstrumenten en standaarden, NGO’s en andere mensenrechteninstanties wijzen regeringen erop dat deze groep bijzondere aandacht en bescherming van hun recht op huisvesting moet worden geboden.47 2.4
Conclusie
Tot zover kan er worden geconstateerd dat het recht op huisvesting een fundamenteel mensenrecht is dat voor een ieder geldt. Artikel 11(1) IVESCR wordt gezien als de grondlegger van de juridische erkenning van het recht op behoorlijke huisvesting in de internationale rechtsorde. Vanuit deze bepaling, hebben andere verdragen dit recht opgenomen. De VN Speciaal Rapporteurs hebben belangrijke bijdrage geleverd aan de betekenis van het recht op behoorlijke huisvesting. De Speciaal Rapporteur Sachar heeft zich onder meer afgevraagd of het recht op behoorlijke huisvesting afdwingbaar is. Hij vond van wel, hierop heeft hij in zijn rapporten een aantal aspecten opgesomd die juridisch te toetsen was. Later heeft Kothari de afdwingbaarheid van het recht op behoorlijke huisvesting bekrachtigd door onder meer te verwijzen naar de ZuidAfrikaanse
zaak
afdwingbaarheid 46
47
Grootboom. van
de
In
de
zaak
internationale
Grootboom regelgeving
werd
de
betreffende
Second Progress Report of the Special Rapporteur, UN Doc. E/CN.4/Sub.2/1994/20, 12 juni 1994, para. X(B)(2). Zie onder meer rapporten ‘Woman and Housing Rights en ‘Children and Housing Rights, van Centre on Housing Rights and Eviction (COHRE), website:
, 10 april 2007. Lees meer over het recht van de vrouw op huisvesting in: I. Westendorp, ‘Woman and Housing. Gender Makes a Difference’, Maastricht: Intersentia 2007. Westendorp maakt duidelijk dat in het kader van behoorlijke huisvesting een ‘gender-sensitive’ benadering van het recht op behoorlijke huisvesting noodzakelijk is.
20
economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) onderstreept. Deze zaak heeft geleid tot wereldwijde implementatie van het recht op huisvesting in nationale rechterlijke instanties. Ook heeft Kothari het recht op behoorlijke huisvesting belicht als een component van het recht op een adequate levensstandaard en de betekenis van non-discriminatie in het kader van huisvesting onder de aandacht gebracht. Voor het verdere onderzoek is van belang op te merken dat het recht op huisvesting moet worden geïnterpreteerd als het recht op behoorlijke huisvesting (Global Strateqy to the Year 2000): huisvesting betekent meer dan een dak boven het hoofd. Het moet een plek zijn waar men in vrede, veiligheid en waardigheid kan wonen. Het CESCR heeft dit benadrukt, en geeft in General Comment No. 4 zeven aspecten aan waaraan huisvesting moet voldoen om te kunnen spreken van behoorlijke huisvesting: wettelijke bescherming van het woongenot; beschikbaarheid van diensten, materialen, faciliteiten
en
infrastructuur;
betaalbaarheid;
bewoonbaarheid;
toegankelijkheid; locatie en culturele identiteit. Deze zeven aspecten zijn minimumstandaarden, in de zin van General Comment No. 3 van het CESCR (para. 10). De verdragsstaten moeten ten minste de verplichtingen die uit deze aspecten voortvloeien, direct vervullen en in het bijzonder voorrang geven aan de zorg voor de categorie kwetsbare personen, waaronder kinderen.
21
3
Het recht op behoorlijke huisvesting en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
The implementation of the Convention on the Rights of the Child, including the rights to housing, the right to security of the person and home is vital.48
Wereldwijd leven miljoenen kinderen in miserabele omstandigheden. Slechte huisvesting betekent voor een kind niet alleen wonen in een huis dat niet over drinkwater, sanitaire voorzieningen, verwarming of elektriciteit beschikt. Ook wanneer een kind geen ruimte heeft om tot rust te komen, of zich niet geborgen en veilig kan voelen, is de huisvesting benedenmaats. Het recht op behoorlijke huisvesting is een fundamenteel recht, dat sterk verbonden is met andere rechten van het kind. Behoorlijke huisvesting ligt ten grondslag aan een gezonde ontwikkeling van het kind. In dit hoofdstuk staat het recht op huisvesting voor kinderen centraal. Eerst wordt een korte inleiding gegeven over de totstandkoming van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989, IVRK), waarna het IVRK inhoudelijk wordt besproken op de basisbeginselen die voor het kind gelden.49 Verder zal worden toegelicht dat het recht op behoorlijke huisvesting voor kinderen dusdanig fundamenteel is dat dit recht de uitoefening van andere rechten sterk kan beïnvloeden: het is verbonden 48 49
Mr Miloon Kothari in zijn rapport van 8 maart 2004, UN Doc. E/CN.4/2004/48, para. 61. Het IVRK is sinds 1995 in werking getreden in Nederland.
22
met hun recht op onderwijs, gezondheid, bescherming tegen alle vormen van exploitatie, bescherming tegen marteling en wrede straffen, en het recht op leven. Ten slotte worden de zeven aspecten van adequate huisvesting uit paragraaf 2.2 beschreven in het licht van de rechten van het kind.50 3.1
Inleiding in het IVRK
Een kind wordt in artikel 1 IVRK gedefinieerd als ieder mens die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.51 Er zijn kinderen die speciale aandacht behoeven, dat zijn onder andere gehandicapte kinderen, vluchtelingenkinderen, kinderen die behoren tot etnische of godsdienstige minderheden. Binnen deze groepen zijn er weer subgroepen te onderscheiden. Binnen de groep van vluchtelingenkinderen, kan men spreken van kindgezinnen, kinderen die zonder begeleiding van een ouder zijn gevlucht en kinderen die met ouders zijn gevlucht.52 Het kind wordt geacht de eerste prioriteit te zijn in elk gezin, gemeenschap of staat. Dat betekent dat het belang van het kind de eerste overweging moet zijn in alle handelingen en besluiten waarin het kind betrokken is.53 Goed wonen is een basisvoorwaarde voor een goede lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Het recht op behoorlijke huisvesting speelt daarin als een aspect van het recht op een toereikende levensstandaard een belangrijke rol (artikel 27(3) IVRK jo. artikel 27(1) IVRK).
50
51 52
53
In par. 2.2 worden zeven aspecten uiteengezet waaraan moet worden voldaan om te kunnen spreken van een behoorlijke huisvesting. Zie de tekst van artikel 1 IVRK, Bijlage I van dit onderzoek. Een vluchteling is iemand met gegronde vrees voor vervolging in zijn of haar land. Zie artikel 1 van het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen (1951). Op het moment dat hij of zij, zijn of haar land verlaat en in een ander land asiel aanvraagt, is diegene een asielzoeker. Het beginsel van het belang van het kind is neergelegd in artikel 3 IVRK. Zie voor de tekst Bijlage I van dit onderzoek.
23
3.1.1
De totstandkoming van het IVRK
Kinderrechten waren al voor de totstandkoming van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind in 1989 opgetekend. Het eerste officiële kinderrechtendocument is de ‘Geneva Declaration of the Rights of the Child’, ook wel bekend als ‘Declaration of Geneva’, dat in 1924 is aangenomen door de Volkenbond. De Verklaring van Genève bevat vijf bepalingen: het kind moet de mogelijkheid worden geboden zich te ontwikkelen, het moet worden voorzien van (medische) zorg en huisvesting, in tijden van nood moet het kind eerste hulp worden geboden, het moet beschermd worden tegen elke vorm van uitbuiting, en het maatschappelijk bewustzijn van het kind moet worden gestimuleerd. Opvallend is dat de Verklaring niet de verdragsstaten, maar ‘alle mannen en vrouwen’ wijst op de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de rechten. Deze bepalingen werden in 1948 aangevuld, in de ‘Declaration of the Rights of the Child’. Er werden twee punten toegevoegd: de zorg van het kind moet worden gewaarborgd in het belang van het gezin als eenheid, en kinderen moeten worden betrokken in socialezekerheidsprogramma’s. Kort na de Verklaring van 1948 volgde in 1959 opnieuw een ‘Declaration of the Rights of the Child. Deze bevat tien beginselen en een preambule, en is daarmee een stuk uitgebreider. Belangrijk is de toevoeging van het beginsel van het belang van het kind als eerste overweging voor eenieder die verantwoordelijk is voor het kind, het belang van onderwijs, en het belang van het opgroeien in de sfeer van begrip, tolerantie, vriendschap, vrede en universeel broederschap. Ook werden er twee burgerlijke rechten opgenomen, te weten het recht op een naam en op een nationaliteit (beginsel 3 van de Declaration 1959). Het kind werd nog niet gezien als een persoon met een vrije wil, dat voor zichzelf kon opkomen. Dit veranderde in de jaren zeventig toen vrijheid van mening en gelijkheid centraal stonden en het kind gezien werd als een mens met een eigen wil.
24
Deze beweging werd de ‘Children’s Rights Movement’ genoemd.54 Het streven van die beweging kreeg een plaats in artikel 12 IVRK, mede daarom werd het IVRK dat in 1989 na enige discussie was aangenomen55, een baanbrekend verdrag genoemd. Het kind werd daarin getypeerd als een volwaardig mens en een burger met participatierechten. 3.1.2
De vier basisbeginselen in het IVRK
Het Comité stelt dat het IVRK vier basisbeginselen kent: non-discriminatie (artikel 2), het belang van het kind als primaire overweging (artikel 3(1)), het recht op leven, overleven en ontwikkeling (artikel 6), en het recht op participatie (artikel 12).56 Het non-discriminatie beginsel verplicht de verdragsstaten actief op te treden tegen discriminatie van kinderen op welke grond dan ook, en zo nodig geschikte maatregelen te nemen om het kind tegen discriminatie te beschermen. Het beginsel van het belang van het kind in artikel 3 IVRK geeft weer dat bij alle maatregelen van welke instantie dan ook, die betrekking hebben op het kind, het belang van het kind de eerste overweging moet zijn. Dit beginsel is expliciet weergegeven in artikel 9 (scheiding kind van ouders), 54
55
56
Deze emancipatiebeweging is geboren in het tijdperk waarin de behoefte van vrijheid van mening en gelijkheid centraal stonden. Zie M.D.A Freeman, Children’s Rights. A Comparative Perspective, Aldershot: Dartmouth 1996, p. 3 met verwijzing naar Beatrice Gross en Ronald Gross (eds), The Children’s Rights Movement – Overcoming the Oppression of Young People, New York: Garden City 1977 (dit was een van de eerste boeken uit de jaren zeventig over de rechten van kinderen). De discussie ging over het wel of niet vastleggen van de rechten van het kind in een apart verdrag, aangezien de rechten neergelegd in de eerder tot stand gekomen bindende VNmensenrechtenverdragen, zoals het IVBPR en het IVESCR, ook voor kinderen gelden. Tegenstanders vonden dat kinderen ook mensen waren en dat er dus geen apart verdrag moest komen, en sommige waren bang dat juist door een apart verdrag, de indruk zou kunnen worden gewekt dat algemene rechten niet op hen van toepassing waren. Voorstanders vonden dat door een apart verdrag voor kinderen de aandacht voor kinderen werd gestimuleerd. Zie J.C. M. Willems, ‘Het kinderrechtenverdrag’, in: M. van den Brink, Moeders in de Mainstream. Een genderanalyse van het werk van het VN-Kinderrechtencomité, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2006, p. 60. Deze vier beginselen worden genoemd in CRC General Comment No. 5, UN Doc. CRC/GC/2003/5 on the general measures of implementation of the Convention on the Rights of the Child, 3 October 2003, para. 12.
25
artikel 18 (opvoeding van het kind), artikel 20 en 21 (bescherming van kind zonder familie en het recht op adoptie) en artikel 37 en 40 (kind in aanraking met politie en strafrecht). Artikel 6 IVRK verplicht verdragsstaten om al het mogelijke te doen om het recht op leven, overleven en ontwikkeling veilig te stellen. ‘Ontwikkeling’ moet in de breedste zin van het woord worden geïnterpreteerd, het betreft de lichamelijke, geestelijke, spirituele, morele, psychologische en sociale ontwikkeling van het kind 57 Het vierde beginsel is het recht op participatie van het kind in zaken die het kind aangaan. Artikel 12 IVRK verplicht de verdragsstaten te verzekeren dat het kind zijn of haar eigen visie geeft in alle zaken die het kind aangaan en aan die visie een betekenis geeft die past bij de leeftijd en rijpheid van het kind. 3.2
Het recht op behoorlijke huisvesting voor alle kinderen
In tegenstelling tot de economische, sociale en culturele rechten uit het IVSECR, die soms ingeperkt worden voor bepaalde inwoners, gaan de rechten neergelegd in het IVRK verder. Artikel 4 IVRK inzake economische, sociale en culturele rechten van het kind moet worden gelezen in het licht van artikel 2(1) IVRK (artikel 4 IVRK jo. artikel 2(1) IVRK).58 Zo ook het recht op behoorlijke huisvesting. Het VN Comité inzake de Rechten van het Kind (hierna: het Comité) over dit recht: “In the light of the pervasiveness of the phenomenon of homelessness and inadequate housing, which occurs in all parts of the world and affects developing as well as developed countries, the Committee deems it important to emphasise the universal character of the right to
57 58
Zie CRC General Comment No. 5, para. 12, p. 4 Zie ook Detrick, Sharon, A Commentary on the United Nations Convention on the Rights of the Child, Den Haag: Kluwer Law International 1999, p. 100.
26
housing. It applies to every child, without restriction or distinction of any kind […]”59
Het Comité bespreekt dat de rechten zoals neergelegd in het IVRK, niet alleen gelden voor kinderen die burgers zijn van de verdragsstaat, maar dat deze rechten aan alle kinderen dienen te worden toegekend binnen de grenzen van deze staat, inclusief kinderen van asielzoekers, vluchtelingen en migranten, ook al hebben ze geen verblijfsstatus.60 Dit kan ook worden afgeleid uit de woorden van artikel 2(1) IVRK: “State obligations under the Convention apply to each child within the State’s territory and to all children subject to its jurisdiction […]”61
Ook illegale migrantenkinderen moeten worden beschermd volgens het Comité: “The principle of non-discrimination should be fully implemented by the State Party; […] the rights of illegal immigrant children and non-accompanied children be fully protected.” 62
Dat ook kinderen zonder geldige verblijfstitel aanspraak maken op het recht op behoorlijke huisvesting blijkt ook uit enkele zaken in Nederland. Zo wordt in 2002 in een uitspraak van rechtbank Groningen gesteld dat:
“Ook al is er voor het gezin geen geldige verblijfstitel in Nederland, op grond van artikel 27 IVRK heeft de overheid de plicht passende maatregelen te nemen om ouders te helpen en te voorzien in programma’s voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat
59
60
61 62
Zie deze stelling van het Comité in UN Doc. CRC/C/50: ‘The second UN Conference on Human Settlements (Habitat II)’, als annex VIII in ‘Report on the eleventh session of the Committee on the Rights of the Child’, 22 maart 1996. Zie ook CRC General Comment No. 6, UN Doc. CRC/GC/2005/6 on the treatment of unaccompanied and separated children outside their country of origin’, 1 september 2005, para. 12. Zie voor de volledige tekst van artikel 2 IVRK, Bijlage I. Concluding observations, Portugal, UN Doc. CRC/C/15/Add.45, 27 november 1995, para. 21. Zie ook CRC General Comment No. 5, 3 oktober 2003, para. 21.
27
betreft voeding, kleding en huisvesting zoals zij in Nederland verblijven […]”63 3.2.1
De reikwijdte van art 27(3) IVRK
Het recht op behoorlijke huisvesting valt onder het recht op een toereikende levensstandaard, zoals neergelegd in artikel 27(1) IVRK.64 Krachtens het derde lid van dit artikel dienen verdragsstaten, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen te nemen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen het recht op toereikende levensstandaard te verwezenlijken, en te voorzien in programma’s voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting indien de behoefte daaraan bestaat.65 Het Comité verwijst wat betreft de reikwijdte van artikel 27(3) IVRK, het recht op behoorlijke huisvesting, naar General Comment No. 4 van het CESCR.66 Daarin staat dat het recht op huisvesting meer is dan een dak boven het hoofd. Het moet een plek zijn waar men in vrede, veiligheid en waardigheid zou moeten kunnen wonen.67 Het Comité heeft nog geen General Comment geschreven over het recht op behoorlijke huisvesting voor kinderen. Wel wijst het Comité herhaaldelijk op het feit dat er geen enkele uitzondering mag worden gemaakt op het non-discriminatiebeginsel zoals neergelegd in artikel 2(1) IVRK in het kader van het recht op behoorlijke huisvesting voor kinderen: dit recht moet aan ieder kind worden toegekend, ongeacht de verblijfsstatus.
63 64 65
66 67
Rb. Groningen 24 april 2002, JV 2002/334. Zie ook para. 2.1 van dit onderzoek. Het recht op een toereikende levensstandaard, is het recht op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind (artikel 27(1) IVRK). Zie voor de complete tekst Bijlage I van dit onderzoek. CESCR General Comment No. 4, para. 7. In par. 3.3 van dit onderzoek wordt de betekenis van het recht op behoorlijke huisvesting voor het kind besproken.
28
3.2.2
Samenhang met andere artikelen uit het IVRK
Schendingen van het recht van het kind op behoorlijke huisvesting, leiden vaak ook tot schendingen van andere rechten van het kind. Het Comité spreekt over de ‘ondeelbaarheid en onderlinge afhankelijkheid’ van kinderrechten: “[…] The Committee believes that the implementation of the right to housing of children clearly illustrates the universality, indivisibility and interdependence of human rights […] In fact, the dynamic relationship existing between the rights of children to adequate housing and many other children’s rights, including their economic, social and cultural rights, points out very clearly how essential the concepts of indivisibility and interdependence are to the full enjoyment by all children of their human rights.” 68
Dit verband werd ook gelegd in het kader van het recht op huisvesting. De VN Sub-Commissie inzake de Voorkoming van Discriminatie en de Bescherming van Minderheden (de Sub-Commissie): “Stressing in general the adverse impact of poverty, and in particular of inadequate living and housing conditions, on the realization of the basic rights of children, including the right to food, to health, to education and the right to birth registration.”69
Het recht op behoorlijke huisvesting is verbonden met het recht op leven, overleven en ontwikkeling van het kind (artikel 6 IVRK), recht op de best mogelijke
gezondheid
en
gezondheidszorg
(artikel
24(1)
IVRK),
bescherming tegen iedere vorm van uitbuiting (artikelen 32(1), 34 en 36 IVRK), recht op onderwijs (artikel 28 IVRK), bescherming tegen foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (artikel 37(1) IVRK). Ook deze rechten hebben onderlinge samenhang. 68
69
Zie deze stelling van het Comité in UN Doc. CRC/C/50: ‘The second UN Conference on Human Settlements (Habitat II)’, als annex VIII in ‘Report on the eleventh session of the Committee on the Rights of the Child’, 22 maart 1996. Resolution of the Sub-Commission, UN Doc. E/CN.4/SUB.2/RES/1994/8 on children and adequate housing. Zie voor de tekst Bijlage II.
29
Recht op leven, overleven en ontwikkeling Krachtens artikel 6 IVRK moeten de verdragsstaten erkennen dat ieder kind het recht op leven heeft, en moeten zij in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind waarborgen. Het recht op leven is in het geding wanneer bijvoorbeeld een straatkind dag en nacht wordt blootgesteld aan barre weeromstandigheden of dagelijks te maken heeft met bedreigende factoren die het leven van het kind in gevaar kunnen brengen.
Recht op gezondheid Ook kinderen die wel een onderdak hebben, maar niet over voorzieningen als drinkwater of sanitaire faciliteiten beschikken, kunnen ziektes krijgen die levensbedreigend zijn. Het recht op behoorlijke huisvesting is sterk verbonden met het recht op de best mogelijke gezondheid en gezondheidszorg.70 Volgens een onderzoek van UNICEF overlijden er per jaar 1.6 miljoen kinderen onder de leeftijd van vijf jaar aan diarreeziektes grotendeels veroorzaakt door vuil water en gebrek aan sanitaire voorzieningen.71 Dakloze kinderen die van de straat moeten leven, vertonen allerlei lichamelijke klachten en ziektes, en gedragsproblemen.72 Slechte huisvesting heeft niet alleen invloed op lichamelijke gezondheid maar ook op de geestelijke gezondheid van kinderen.73 Het Comité benadrukt dat de gezondheid en ontwikkeling van minderjarigen sterk
70
71
72
73
Zie ook Resolution of the Sub-Commissie, 1994/8 on the child and the right to adequate housing. Zie voor de tekst Bijlage II. UNICEF Fact Sheet, ‘Water, environment and sanitation. Common water and sanitationrelated diseases. Diarrhoea’, website UNICEF: http://www.unicef.org/wes/index_wes_related.html (25 mei 2007). Zie ook UNICEF Fact Sheet: ‘Diarrhoeal disease’, website UNICEF: http://www.unicef.ca/portal/Secure/Community/502/WCM/PRESS/50years/assets/FS/FS_Diar rhoeal_Disease.pdf (25 mei 2007). Zie hierover op de website van National Health Care for the Homeless Council: http://www.nhchc.org/Children/ (25 mei 2007). G. Evans, N. M. Wells & A. Moch, ‘Housing and Mental Health: A Review of the Evidence and a Methodological and Conceptual Critique’, in: Journal of Social Issues, Vol. 59, Issue 3, Juli 2003, p. 475.
30
afhankelijk is van de omgeving waarin ze leven.74 Het Comité wijst op het belang van de omgeving voor een minderjarige, namelijk te worden opgevangen in een veilige, ondersteunende omgeving: “a family environment.”75
Bescherming tegen uitbuiting Er is ook een sterk verband tussen het recht op behoorlijke huisvesting en bescherming tegen allerlei vormen van uitbuiting. Kinderen die dakloos zijn of slecht gehuisvest zijn, worden eerder slachtoffer van allerlei vormen van uitbuiting en misbruik dan kinderen die een veilige thuishaven hebben.76 Artikel 32 (1) IVRK verplicht de verdragsstaten kinderen te beschermen tegen economische uitbuiting en tegen verrichten van werk dat gevaarlijk kan zijn of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor
de
lichamelijke,
geestelijke,
intellectuele,
zedelijke
of
maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Artikel 34 IVRK verplicht de verdragsstaten kinderen te beschermen tegen iedere vorm van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Artikel 36 IVRK, ten slotte, verplicht de verdragsstaten kinderen te beschermen tegen alle andere vormen van uitbuiting.
Recht op onderwijs Het recht op behoorlijke huisvesting kan ook invloed hebben op het recht op onderwijs.77 Verdragsstaten moeten op grond van artikel 28 IVRK het recht
74
75
76
77
Zie CRC General Comment No. 4, UN Doc. CRC/GC/2003/4 on adolescent health and development in the context of the Convention on the Rights of the Child’, 1 juli 2003, para. 14 -25. “a family environment” betekent een omgeving die vriendelijk is voor de ontwikkeling van het kind, wordt genoemd in CRC General Comment No. 4, para. 15. Vaak is het de armoede die gepaard gaat met slechte huisvesting die kinderen kwetsbaar maakt voor activiteiten die door uitbuiters worden aangeboden, zoals bedelen, ongeschoold arbeid verrichten, straatverkoop en commerciële seks, zowel in ontwikkelingslanden als in ontwikkelde landen. Zie UNICEF, ‘Fact Sheet: Trafficking’, website UNICEF: , 25 mei 2006. Resolution of the Sub-Commission, 1994/8. Zie voor de tekst Bijlage II.
31
van het kind op onderwijs verwezenlijken op basis van gelijke kansen. Voor kinderen die geen huisvesting genieten, is het vaak erg moeilijk om naar school te gaan en het onderwijs te blijven volgen. Straatkinderen gaan zelden naar school, omdat zij leven van dag tot dag en daardoor met andere zorgen zitten dan het behalen van een diploma. In arme gezinnen is vaak geen tijd om naar school te gaan, omdat er geld moet worden binnengehaald door de kinderen om bijdrage te leveren voor de huur of voor eten. Kinderen die in sloppenwijken wonen, moeten over het algemeen een heel stuk reizen voordat ze de school bereiken omdat er in de buurt geen scholen zijn te vinden en er geen schoolbussen rijden. Dit kan voor ouders een reden zijn om kinderen thuis te houden. Deze problemen komen vooral in ontwikkelingslanden voor. In Nederland zie je dat kinderen met slechte huisvesting zich bijvoorbeeld slecht kunnen concentreren, vermoeid en prikkelbaar zijn, en niet toekomen aan hun huiswerk.78
Bescherming tegen onmenselijke behandelingen Ten slotte kunnen schendingen van het recht op behoorlijke huisvesting voor kinderen ook schending van hun recht op bescherming tegen foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing betekenen. Krachtens artikel 37 behoren verdragsstaten dit recht te waarborgen. Straatkinderen worden in vele landen onderworpen aan foltering en mishandeling, soms ook door de politie. Ook worden zij eerder als criminelen behandeld in plaats van dat zij de behandeling krijgen die geschikt is voor een minderjarige in nood.
78
Zie voor de samenhang tussen slechte huisvesting en concentratieproblemen het onderzoeksrapport van Marianne Beker en Celia ten Den, Grootstedelijke jeugd en hun problemen, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau 1999, met name p. 55.
32
3.3
De zeven aspecten van behoorlijke huisvesting en de behoeften van het kind
Op het gebied van het recht op behoorlijke huisvesting volgt het Comité de activiteiten van andere mensenrechtelijke instanties en VN-mechanismen, zoals rapportages van de Speciaal Rapporteurs van de Subcommissie inzake het Voorkomen van Discriminatie en Bescherming van Minderheden, nauwoplettend.79 De zeven aspecten uit het General Comment No. 4 van het CESCR waaraan voldaan moet worden ter realisering van het recht op behoorlijke huisvesting worden ook door het Comité gehanteerd.80 In hoofdstuk twee hebben we gezien dat het gaat om de volgende aspecten: wettelijke bescherming van het woongenot; beschikbaarheid van diensten, materialen, faciliteiten en infrastructuur; betaalbaarheid; bewoonbaarheid; toegankelijkheid; locatie en culturele identiteit. In deze paragraaf zullen deze aspecten toegelicht worden in het kader van artikel 3 IVRK: ‘het belang van het kind vormt de eerste overweging’. De verdragsstaten moeten dit beginsel in alle overwegingen betreffende het huisvestingsbeleid van kinderen toepassen en het uitgangspunt dient dan te zijn dat huisvesting meer is dan het bieden van een dak boven het hoofd, maar dat het ook een plek moet zijn waar een kind in vrede, veiligheid en waardigheid kan wonen.81 3.3.1
Wettelijke bescherming van het woongenot
Verdragsstaten zijn te allen tijde verplicht het kind te beschermen tegen een interventie die hun thuissituatie ernstig verstoort. Uitzetting wordt beschouwd als de grootste inbreuk op het recht op behoorlijke huisvesting.82
79 80 81 82
Zie bijvoorbeeld ‘Report of the Special Rapporteur, UN Doc. E/CN.4/2006/41, 14 maart 2006. Zie par. 2.2 van dit onderzoek. CESCR General Comment No. 4, para. 8. Met ‘uitzetting’ wordt in dit onderzoek bedoeld het tegen de wil en permanent of tijdelijk verwijderen van een individu, familie of een gemeenschap uit het huis en/of land.
33
Wanneer een uitzetting onvermijdelijk is en deze geoorloofd is op grond van internationale mensenrechtenstandaarden, moet dit geschieden met in achtneming van het belang van het kind. Kinderen mogen als gevolg van een uitzetting niet dakloos worden of onderworpen worden aan andere mensenrechtenschendingen;
een
adequaat
alternatief
moet
worden
geboden.83 3.3.2
Beschikbaarheid van diensten, materialen, faciliteiten en infrastructuur
Een huis dient van bepaalde faciliteiten te zijn voorzien die essentieel zijn voor de gezondheid, veiligheid, en comfort van het kind. Dit betekent dat onder meer drinkwater, energie om te koken, verwarming, verlichting, en sanitaire voorzieningen aanwezig dienen te zijn. Voor het kind zijn twee voorzieningen essentieel om te kunnen overleven: schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen.84 Het voorzien van schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen is in het kader van artikel 6 IVRK (het recht van het kind op leven, overleven en ontwikkeling) een verplichting van de verdragsstaat.85 Er moet ruimte zijn waar kinderen vrijuit kunnen spelen en waar ze niet in gevaarlijke situaties kunnen terecht komen. De mogelijkheid om te kunnen spelen, is erg essentieel voor een kind.86 Artikel 31 IVRK verplicht de verdragsstaten te erkennen dat het kind recht heeft op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden, passend bij de leeftijd van het kind, en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven. Door te spelen kan een kind zijn of haar zorgen opzij zetten en ontspannen: stress kan het kind ernstig beschadigen in zijn of haar ontwikkeling. Niet alleen moet er gelegenheid zijn voor jonge kinderen om te kunnen spelen, maar er 83 84 85 86
Zie CESCR General Comment No.7, para. 15. Zie p. 7- 8 van dit onderzoek. Zie ook par. 3.2.2 van dit onderzoek. Zie UNICEF, ‘sport, recreation and play’, website: , 4 juni 2007
34
moeten voorzieningen op niveau worden getroffen voor alle kinderen, van nul tot achttien jaar. 3.3.3
Betaalbaarheid
Volgens internationale mensenrechtenstandaarden wordt een woning als betaalbaar gezien, wanneer de kosten van een zodanig niveau zijn dat het verkrijgen van andere elementaire behoeften er niet door in gevaar wordt gebracht. Wanneer deze verhoudingen scheef zijn, raken ook kinderen gedupeerd. Het recht van het kind op onderwijs en gezondheidszorg wordt dan soms aan de kant geschoven door de ouders omdat ze het niet meer kunnen bekostigen. In gevallen waarin de ouders de woning helemaal niet meer kunnen betalen, eindigt het gezin op straat, met alle desastreuze gevolgen voor het kind, zoals eerder besproken. 3.3.4
Bewoonbaarheid
Huisvesting is bewoonbaar wanneer deze over voldoende ruimte beschikt en bescherming biedt tegen natuurlijke weerelementen.87 Het huis mag niet uit materialen bestaan of gevaren opleveren die kunnen leiden tot valpartijtjes en andere ongelukken. Bij de bouw van de woning moet rekening worden gehouden met elke leeftijdsgroep van het kind. Nationaal huisvestingsbeleid moet voor kinderen voldoen aan normen die staan voor de veiligheid van het kind.
87
CESCR General Comment No. 4, para. 8.
35
3.3.5
Toegankelijkheid
Woningen moeten toegankelijk zijn voor kinderen met speciale behoeften.88 Gehandicapten zouden moeten kunnen beschikken over bijvoorbeeld aangepaste
waterkraan
en
geschikte
sanitaire
voorzieningen,
en
gelijkvloerse grond voor rolstoelgebruikers. Een woning met steile trappen is bijvoorbeeld niet geschikt voor kinderen. 3.3.6
Locatie
Huisvesting dient plaats te vinden op een locatie die veilig is voor het kind en waar het kind niet onderworpen is aan directe vervuiling, zoals vuilstortplaatsen. Verder moeten er dagopvangcentra en scholen in de buurt zijn. Ook moeten er speelplaatsen, sportfaciliteiten en andere recreatieve gelegenheden in de buurt te vinden zijn.89 3.3.7
Culturele identiteit
Culturele identiteit zou niet slechts moeten betekenen dat woningen in een bepaalde stijl moeten worden gebouwd, maar het zou bij een eventueel tijdelijk verblijf ook de mogelijkheid tot het behoud van eigen cultuur moeten waarborgen. Ter illustratie: in een asielzoekerscentrum in Nederland is er maar één ruimte te vinden waar de bewoners kunnen biljarten, thee drinken, en ontspannen. Daarnaast is er ook één ruimte voor de jongeren waar ze muziek kunnen luisteren en tafelvoetballen. Deze ruimtes worden voornamelijk door mannen en jongens bezocht. Voor de meeste culturen met een islamitische achtergrond is het niet gepast om als vrouwzijnde in
88
89
Zie ook CRC General Comment no. 9, UN Doc. CRC/C/GC/9 on the rights of children with disabilities, 29 september 2006, para. 30. Zie ook para 3.3.2 van dit onderzoek.
36
een omgeving te bevinden waar voornamelijk mannen zijn.90 Voor deze vrouwen zou de mogelijkheid moeten worden geboden om in een andere ruimte te kunnen ontspannen. De mogelijkheid van het kind tot behoud van eigen cultuur en het recht deel te nemen aan een cultureel leven zijn neergelegd in de artikelen 8 en 30 IVRK. Artikel 8 verplicht de verdragsstaten het recht van het kind zijn of haar identiteit te behouden, te eerbiedigen. Volgens het Comité valt onder behoud van identiteit ook behoud van cultuur, godsdienst en taal.91 Voor kinderen die tot etnische of godsdienstige minderheden behoren, is dit recht in artikel 30 IVRK neergelegd. De negatieve benadering in dit artikel, namelijk “niet het recht ontzegd”, duidt ook op een positieve verplichting van de verdragsstaat om actief op te treden ter bescherming van dit recht.92 3.4
Conclusie
Kinderen zijn erg kwetsbaar, in het bijzonder kinderen die geen of slechte huisvesting hebben. Daaronder vallen onder andere dakloze kinderen, kinderen uit arme gezinnen en vluchtelingenkinderen. Het recht van ieder kind op behoorlijke huisvesting, is neergelegd in artikel 27(3) IVRK jo. artikel 2 IVRK. Dit recht moet aan ieder kind worden toegekend die zich binnen de grenzen van de verdragsstaat bevindt, ongeacht de verblijfsstatus van de ouders en de kinderen. Behoorlijke huisvesting is essentieel voor het kind op vele vlakken. Basisvoorzieningen als schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen zijn onderdeel van behoorlijke huisvesting. Zonder deze voorzieningen kunnen andere rechten van het kind worden geschonden, zoals het recht op leven, 90
91
92
Dit weet ik uit eigen ervaring. Deze scheiding is mij ook bevestigd tijdens mijn verblijf op een asielzoekerscentrum in 2004, toen ik er was voor het internationaal vrijwilligersproject. Zie R. Hodgkin, P. Newell, Implementation Handbook for the Convention on the Rights of the Child, Geneva: UNICEF 2002, p. 125. Het Comité verwijst naar CCPR General Comment No. 23, UN Doc. CCPR/C/21/Rev.1/Add.5 on the rights of minorities (artikel 27 IVBPR)’, 8 april 1994, para 6.1.
37
overleven en ontwikkeling (artikel 6 IVRK). Ook zijn kinderen die geen of slechte huisvesting genieten eerder het slachtoffer van uitbuiting en misbruik (artikel 32(1), 34 en 36 IVRK). Verder kunnen schendingen van het fundamentele recht op behoorlijke huisvesting ook leiden tot schendingen van andere rechten van het kind, namelijk het recht op de best mogelijke gezondheid en gezondheidszorg (artikel 24(1) IVRK), recht op onderwijs (artikel 28 IVRK) en bescherming tegen foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (artikel 37(1) IVRK). De zeven aspecten van het CESCR uit General Comment No. 4 waarborgen niet alle fundamentele rechten van het kind. Het recht op behoorlijke huisvesting voor kinderen gaat verder dan het recht op behoorlijke huisvesting zoals neergelegd in artikel 11(1) IVESCR, omdat voor kinderen een andere levensstandaard geldt dan voor volwassenen.
38
4
Meer dan ‘een dak’ boven het hoofd: BLOEM
“Children’s housing rights are integral to the realization of other basis rights of survival, development, protection and participation. The right of the child to health, education, participation in society, physical and intellectual development, security and even their right to life are closely linked to the quality of housing and the environment in which they live”.93
Het recht op behoorlijke huisvesting is tot nu toe alleen uitgelegd in de context van het recht op een adequate levensstandaard, zoals die geldt in artikel 11 IVESCR. Zo wordt in hoofdstuk twee zeven aspecten genoemd, waaraan volgens het CESCR huisvesting tenminste moet voldoen om te komen tot het recht op behoorlijke huisvesting zoals neergelegd in artikel 11(1) IVESCR.94 In hoofdstuk drie zijn deze zeven aspecten toegespitst op het kind.95 Hierop stuitte ik tegen het probleem dat niet alle basisbehoeften van het kind konden worden ondergebracht onder die zeven aspecten, althans niet zoals ze worden uitgelegd in General Comment No. 4.96 De 93 94
95
96
Report of the Speciaal Rapporteur, UN Doc. E/CN.4/2004/48, 8 maart 2004, para. 59. Het gaat om de volgende aspecten: wettelijke bescherming van het woongenot; beschikbaarheid van diensten, materialen, faciliteiten en infrastructuur; betaalbaarheid; bewoonbaarheid; toegankelijkheid; locatie en culturele identiteit. Zie CESCR General Comment No. 4, par. 8, en paragraaf 2.2 van dit onderzoek. Zie voor de verwijzing van het Comité naar CESCR General Comment No. 4 in UN Doc. CRC/C/50: ‘The second UN Conference on Human Settlements (Habitat II)’, als annex VIII in ‘Report on the eleventh session of the Committee on the Rights of the Child’, 22 maart 1996. Zie ook paragraaf 3.3 van dit onderzoek. In de loop van de volgende paragrafen zal duidelijk worden waarom deze zeven aspecten niet voldoende toereikend zijn voor het recht van het kind op behoorlijke huisvesting.
39
zeven aspecten die het CESCR noemt in General Comment No. 4, bieden echter, in het licht van het IVRK, niet een levensstandaard die voldoende toereikend is voor de ontwikkeling van het kind. Voor het kind geldt een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind: het recht van het kind op behoorlijke huisvesting zoals neergelegd in artikel 27(3) IVRK is een component van het recht op een adequate levensstandaard zoals neergelegd in artikel 27(1) IVRK.97 Bovendien moet ook de samenhang van het recht op behoorlijke huisvesting met de andere rechten van het kind zoals die zijn beschreven in hoofdstuk drie, worden meegewogen in het kader waaraan huisvesting moet voldoen. Al deze factoren tezamen hebben mij gebracht tot het BLOEM-model. Het betreft een vijftal componenten waaraan huisvesting moet voldoen om kinderen tegemoet te komen in hun recht op behoorlijke huisvesting zoals neergelegd in artikel 27(3) IVRK. BLOEM staat voor Bescherming; Leefbaarheid; Omgeving; Eigenwaarde en Materiële opvang. Hierin zijn ook de zeven aspecten van het CESCR opgenomen. Aan elk van de componenten liggen de vier basisbeginselen uit het IVRK ten grondslag98: het belang van het kind (artikel 3 IVRK), het recht op (over)leven en ontwikkelen (artikel 6 IVRK), het non-discriminatiebeginsel (artikel 2 IVRK) en het recht op participatie (artikel 12 IVRK). Ook is in het BLOEM-model de onderlinge samenhang van de kinderrechten,99 zoals de verbondenheid van het recht op (over)leven en ontwikkeling, met het recht op gezondheid en zorg (artikel 24 IVRK), het recht op behoorlijke levensstandaard (artikel 27 IVRK), het recht op onderwijs (artikel 28 IVRK)
97
98 99
Meuwese, S., Blaak, M., Kaandorp, M. (red.), Handboek Internationaal Jeugdrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2005, p. 229. Zie paragraaf 3.1.2 van dit onderzoek. Zie Report of the Special Rapporteur, UN Doc. E/CN.4/2004/48, para.59; zie ook para. 3.2.2 van dit onderzoek.
40
en de bescherming tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld (artikel 19), terug te vinden.
Het BLOEM-model zal per component worden toegelicht:
Bescherming Artikel 19 IVRK
Seksueel misbruik is een van de meest voorkomende traumatische ervaringen in de kinderjaren.100 Uit een onderzoek van Universiteit Leiden naar kindermishandeling in Nederland dat in april van dit jaar is gepresenteerd, blijkt dat seksueel misbruik vooral in de leeftijd van 4-11 jaar de meest voorkomende vorm van kindermishandeling is.101 Dat de kans op seksueel misbruik groot is bij slechte huisvesting kan worden afgeleid uit het feit dat vluchtelingenkinderen die slecht gehuisvest zijn, vaak slachtoffer zijn van deze vorm van kindermishandeling. Uit een onderzoek van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) naar zorg en bescherming van vluchtelingenkinderen, blijkt dat goede en veilige huisvesting essentieel is ter voorkoming van seksueel misbruik.102 Artikel 19 IVRK eist respect voor de waardigheid en de lichamelijke en persoonlijke integriteit van kinderen en verplicht de verdragsstaten kinderen te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk en geestelijk geweld.103 De lichamelijke integriteit van ieder kind moet actief worden beschermd: het Comité roept regelmatig op maatregelen te nemen ter 100
101
102 103
Zie Martine F. Delfos, ‘The developmental damage to children as a result of the violation of their rights’, in: Jan C.M. Willems (ed.), Development and Autonomy Rights of Children. Empowering Children, Caregivers and Communities, Antwerpen-Oxford- New-York: Intersentia 2002, p. 51, met verwijzing naar: D. Finkelhor, ‘The victimization of children. A developmental perspective’, American Journal of Orthopsychiatry 1995, p. 177-193. M.H. van IJzendoorn e.a. (red.), De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2005), Leiden: Universiteit Leiden 2007, p. 111. Zie Refugee Children. Guidelines on Protection and Care, Geneva: UNHCR 1994. Zie Handboek UNICEF, Implementation Handbook for the Convention on the Rights of the Child, Geneva: UNICEF 2002, p. 257.
41
voorkoming van geweld en misbruik, waaronder seksueel misbruik.104 Dit betekent geen douches of toiletten waar vanuit de onderkant of bovenkant kan worden gegluurd.105 Kortom, er moeten maatregelen worden genomen om seksueel misbruik of andere vormen van geweld te voorkomen.
In het licht van de zeven aspecten van het CESCR Dit aspect van bescherming van en respect voor de lichamelijke integriteit ontbreekt in de zeven criteria die het CESCR noemt in het kader van behoorlijke huisvesting.
Leefbaarheid Artikel 5 IVRK, artikel 16 IVRK, artikel 28 IVRK, artikel 31 IVRK
Miloon Kothari onderstreept dat huisvesting een ‘living impulse’ is, ofwel ‘leefbaar’ moet zijn voor het kind daar huisvesting een grotere betekenis heeft voor het kind dan slechts een dak boven het hoofd: “In its essence, housing as a living impulse creates roots, entailing security. The house is to be seen as a home, the one stable point in the child’s life where she/he can return to. It is a place where the child can eat, laugh, play — where she/he will find love and peace.” 106
Huisvesting die leefbaar is voor het kind, is een plek waar hij of zij van zijn of haar privé- en gezinsleven kan genieten, waar hij of zij kan binnenspelen/zich vermaken, en een plek waar het kind tot rust kan komen. Artikel 16 IVRK stelt dat het kind niet mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privé- en 104 105
106
Idem. p. 258. In het kader van privacy, en op grond van artikel 3 (3) IVRK moet elke plek waar kinderen worden gehuisvest, voldoen aan minimumeisen qua ruimte, inrichting toilet en douche, etc. Zie Statement of the Special Rapporteur on adequate housing as a component of the right to an adequate standard of living, Mr. Miloon Kothari, in: Special Session of the General Assembly on Children, New York 8-10 mei 2002.
42
gezinsleven, woning of correspondentie. Onder het privéleven wordt ook wel privacy verstaan. De privacy van het kind moet in alle situaties, binnen het gezin, en bij alle andere opvangvoorzieningen worden gewaarborgd.107 Bovendien wordt met onrechtmatige inmenging niet alleen bedoeld inmenging door autoriteiten maar ook door natuurlijke personen.108 Bijvoorbeeld ook de ouders dienen de privacy van hun kind te respecteren, zeker als het kind van wat oudere leeftijd is. Het recht op gezinsleven betekent dat de eenheid van het gezin moet worden bewaard. Dat is een voorwaarde waarmee het respect voor de rol van de ouders kan worden gewaarborgd (artikel 5 IVRK). Verder mag de woning niet willekeurig of onrechtmatig worden betreden.109 Het kind moet zich veilig kunnen voelen. De huisvesting moet voor zover mogelijk een ‘one stable point’ zijn, zoals Kothari dat noemt, zodat het kind er iedere keer naar terug kan komen. Stabiliteit van de huisvesting betekent ook dat een kind niet steeds zou moeten worden overgeplaatst. Zoals vaak het geval is binnen het opvangbeleid voor asielzoekers. Verder is huisvesting voor het kind ‘leefbaar’, als hij of zij de mogelijkheid heeft om er te kunnen spelen en te rusten. De verdragsstaten dienen dit recht van het kind te erkennen krachtens artikel 31 IVRK. Kinderen die niet kunnen spelen kunnen problemen krijgen in hun sociale en persoonlijke vaardigheden.110 De mogelijkheid tot binnenspelen is dan ook geen luxe. Ook moet de huisvesting een plek zijn waar het kind tot rust
107 108
109
110
Zie UNICEF 2002, p. 213. Artikel 16 IVRK: met onrechtmatige inmenging wordt niet alleen bedoeld inmenging door autoriteiten maar ook door natuurlijke personen. Bijvoorbeeld ook de ouders dienen de privacy van het correspondentieverkeer van hun kind te respecteren, zeker als het kind van wat oudere leeftijd is. Zie Sharon Detrick, A Commentory on the United Nations Convention on the Rights of the Child, Den Haag: Kluwer Law International 1999, p. 277. Zie Bijlage I voor de tekst van artikel 16 IVRK. Onder woning in de zin van artikel 16 IVRK moet worden verstaan de plaats waar een persoon verblijft of zijn dagelijkse bezigheden uitvoert. Zie HRC General Comment No. 16 on the right to respect of privacy, family, home and correspondence, and protection of honour and reputation (Art. 17) UN Doc. HRI/GEN/1/Rev.5, 8 april 1988, para. 5. Zie UNICEF 2002, p. 465.
43
kan komen.111 De inrichting van de huisvesting kan daaraan bijdragen door een kindvriendelijke ambiance te creëren. Dit betekent dat rekening moet worden gehouden met de uitstraling en de inrichting van de woning. Ook is rust
van
belang voor (middelbare)schoolgaande kinderen
die de
mogelijkheid moeten hebben om te studeren.112 De mogelijkheid tot studeren moet voor ieder kind worden gerealiseerd om zo gelijke kansen in het onderwijs te waarborgen (artikel 28 IVRK).
In het licht van de zeven aspecten van het CESCR De component leefbaarheid vult het aspect van ‘toegankelijkheid’ aan. Met het aspect van ‘toegankelijkheid’ wordt bedoeld dat er rekening moet worden gehouden met speciale huisvestingsbehoeften van kwetsbare groepen zoals bejaarden, vrouwen, kinderen, en gehandicapten. De term ‘leefbaarheid’ stelt echter meer eisen dan slechts het plaatsen van lage drempels, lage toiletten, lage kranen en dergelijke. Een woning is voor het kind ook pas toegankelijk wanneer hij of zij er kan spelen en of tot rust kan komen. De huisvesting moet ook respect voor het privé- en gezinsleven, woning en correspondentie waarborgen. Dus ook het aspect van ‘de wettelijke bescherming van het woongenot’ is erin opgenomen.
Omgeving Artikel 24 IVRK, artikel 28 IVRK, artikel 31 IVRK
De omgeving kan grote invloed hebben op de gezondheid en ontwikkeling van het kind.113 Artikel 24 IVRK stelt dat ieder kind recht heeft op de best mogelijke gezondheid en gezondheidszorg. De omgeving moet vrij zijn van 111
112
113
‘Rust’ in de zin van artikel 31 IVRK heeft de betekenis van lichamelijke of geestelijke ontspanning en goede nachtrust. Zie UNICEF 2002, p. 465. Zie voor de tekst van artikel 31 IVRK Bijlage I. De mogelijkheid tot studeren moet voor ieder kind worden gerealiseerd om zo gelijke kansen in het onderwijs te waarborgen. Zie artikel 28 IVRK. Zie voor de tekst van artikel 28 IVRK Bijlage I. Zie CRC General Comment No. 4, para. 14-25.
44
alle mogelijke risicofactoren die het kind kunnen schaden. Lucht-, grond-, en watervervuiling in de nabije omgeving van de huisvesting kan de gezondheid van het kind schaden. Schoon drinkwater is een levensbehoefte. Bovendien moet ook geluidsoverlast zoveel mogelijk beperkt zijn. Wat betreft de ontwikkeling van het kind, moet de huisvesting niet in een omgeving zijn die helemaal afgesloten is van de buitenwereld. De huisvesting moet bijvoorbeeld in de buurt zijn van scholen. Kinderen hebben recht op onderwijs. Artikel 28(1)(e) IVRK verplicht de verdragsstaten maatregelen te nemen om schoolbezoek te bevorderen. Hiervoor moet een school op een dusdanige afstand zijn dat de reisafstand en de reiskosten te overzien zijn. Reiskosten kunnen voor arme gezinnen beperking van andere basisuitgaven betekenen, zoals beperking op voedsel, kleding en dergelijke. Het kind mag daar niet de dupe van worden. Ook andere basisfaciliteiten zoals een huisartsenpost of supermarkt moeten bereikbaar zijn zonder daarvoor hoge reiskosten te moeten betalen. Ook is voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind van belang dat er in de omgeving recreatiemogelijkheden zijn, zoals een speeltuin of een voetbalclub.114 Kinderen hebben op grond van artikel 31 recht op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind.
In het licht van de zeven aspecten van het CESCR. In deze component zijn de aspecten ‘betaalbaarheid’ en ‘locatie’ verwerkt. Het aspect ‘locatie’ is in dit model aangevuld met het belang van het kind op ontwikkeling.
114
Het recht op spel en recreatie was al in de VN Verklaring van de Rechten van het Kind van 1959 sterk gerelateerd aan het recht van het kind op een behoorlijke levensstandaard. Zie beginsel 4 van de UN Declaration of the Rights of the Child van 1959: “the child shall have the right to adequate nutrition, housing, recreation and medical services.” Het IVRK is het eerste juridische bindende mensenrechteninstrument dat expliciet het recht op spelen en recreatie erkent.
45
Eigenwaarde De Preambule van het IVRK, artikel 8 IVRK, artikel 12 IVRK, artikel 39 IVRK
De verdragsstaten worden geacht te erkennen dat het kind voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip”115 Waar het kind ook wordt gehuisvest, het kind moet zijn of haar identiteit (artikel 8 IVRK),116 en daaraan verbonden, de eigenwaarde, kunnen behouden of verder ontwikkelen.117 Dit betekent bijvoorbeeld dat de plek waar het kind is gehuisvest niet de uitstraling van een detentiecentrum moet hebben. Dat zou niet passen bij de onschuld van het kind, dat in een sfeer van liefde zou moeten opgroeien. Voor een speciale groep van kinderen wijst artikel 39 IVRK expliciet op het belang van de omgeving waarin het kind wordt gehuisvest.118 Het gaat om kinderen die het slachtoffer zijn van welke vorm ook van mishandeling, van uitbuiting en gewapende conflicten. De huisvesting moet plaatsvinden in een omgeving die bevorderlijk is de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind. Wat ook bijdraagt aan de eigenwaarde van het kind, is wanneer het kind zijn of haar eigen mening kan vormen en deze kan uiten (artikel 13 IVRK).119 Hiervoor moet het kind toegang kunnen krijgen tot informatie.120 Deze mening moet het kind kunnen uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt 115
116
117
118 119 120
Zie Preambule van het IVRK. Zie ook Report of the Special Rapporteur, UN Doc. E/CN.4/2004/48, para 58: “[…] An environment that provides opportunities to grow and develop. It is within the home that the child discovers self and forms an identity.” ‘Identiteit’ zoals neergelegd in artikel 8 IVRK omvat niet alleen de beschikking tot een paspoort maar ook de persoonlijke achtergrond van een kind, de afkomst, de cultuur, de religie en de taal van het kind, ofwel de ‘persoonlijkheid’ van het kind. Zie UNICEF 2002, p. 125. Zie voor de tekst van artikel 8 IVRK Bijlage I van dit onderzoek. Een kind dat over goede eigenwaarde beschikt, gelooft in zichzelf. Een kind met zelfvertrouwen heeft grotere kans op toekomstige successen, gaat langer door met zijn of haar taak en toont in het algemeen betere resultaten dan andere kinderen die even vaardig zijn, maar minder zelfvertrouwen hebben. Zie Rita L. Atkinson&Hilgard, Introduction to Psychology, Fort Worth [etc.]: Harcourt Brace Jovanovich Publishers 1990, p. 494. Zie voor de tekst van artikel 39 IVRK Bijlage I. Zie voor de tekst van artikel 13 IVRK Bijlage I. Zie voor de tekst van artikel 17 IVRK Bijlage I.
46
gehecht (artikel 12 IVRK). Huisvesting kan aan dit recht van het kind bijdragen,
wanneer
is
voorzien
in
een
telefoon-,
televisie-,
of
internetkabelaansluiting. Via de televisie of internet heeft het kind toegang tot de buitenwereld, wat bijdraagt aan de maatschappelijke ontwikkeling.121
In het licht van de zeven aspecten van het CESCR Het CESCR geeft met het aspect ‘culturele identiteit’ aan dat de fysieke bouw van de huisvesting moet passen in de wijk waarin de woning plaatsvindt.122 Dit heeft me geïnspireerd in de zin dat ook de culturele identiteit van de persoon zou moeten worden gerespecteerd.123 Culturele identiteit is een aspect van de component ‘eigenwaarde’.
Materiële opvang Ten slotte, is er een aantal materiële eisen dat gesteld moet worden om alle genoemde kinderrechten te kunnen verwezenlijken. Om de gezondheid te waarborgen, moet de huisvesting over voldoende schoon drinkwater en sanitaire faciliteiten beschikken (artikel 24 IVRK). De sanitaire faciliteiten moeten compleet gesloten ruimtes zijn om het kind te beschermen tegen seksuele handelingen (artikel 19 IVRK). Om het gezinsleven te respecteren moet de ruimte van de huisvesting groot genoeg zijn om het gehele gezin onder een dak te plaatsen, zonder dat kind en ouder een slaapkamer moeten delen, indien dit niet gewenst is (artikel 16 IVRK). Het recht op privacy kan worden gerespecteerd als er meerdere aparte ruimtes bestaan. In vooral ontwikkelde landen moet er meer eisen kunnen worden gesteld, zoals een aparte slaapkamer, een speelruimte, en een studieruimte. Deze laatst genoemden zijn geen luxe voor het kind, omdat het verwaarlozen van het ene recht, door de onderlinge samenhang van de kinderrechten ook de 121
122 123
Het kind de mogelijkheid bieden om zich ook maatschappelijk te ontwikkelen is een aspect van het recht op een behoorlijke levensstandaard (artikel 27(1) IVRK). Zie para. 2.2 van dit onderzoek. Bijvoorbeeld in geval van asielzoekerscentra: zie para. 3.3.7 van dit onderzoek.
47
verwaarlozing van het andere recht kan betekenen.124 Indien aparte ruimtes niet mogelijk zijn, moet in ieder geval de gezamenlijke ruimte groot genoeg zijn om vrijuit te kunnen spelen (artikel 31 IVRK). Wat betreft het studeren moet er een maatregel worden genomen om een schoolgaand kind toch de mogelijkheid te geven om ergens in alle rust te studeren (artikel 28 IVRK).125 Verder moet de materiële uitstraling voor het kind van liefdevolle en veilige betekenis zijn (de Preambule het IVRK).126 Ten slotte geldt bij de materiële opvang dat de huur niet onevenredig mag zijn aan het inkomensniveau, zodat ook andere basisbehoeften kunnen worden bekostigd.
In het licht van de zeven criteria van het CESCR In de component van materiële opvang zijn de aspecten ‘diensten, faciliteiten en infrastructuur’, ‘bewoonbaarheid’, toegankelijkheid (in de materiële zin) en ‘betaalbaarheid’ opgenomen.127 Het CESCR geeft als twee basisfaciliteiten schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen aan, wat inderdaad onmisbaar is. Echter zoals hierboven aangegeven zijn ook andere basisbehoeften te noemen die voor het kind niet mogen ontbreken in het kader van het recht op een behoorlijke levensstandaard. Er is bewust gekozen voor de term ‘materiële opvang’, omdat dit indirect aangeeft dat er ook sprake is van ‘immateriële opvang’ in het kader van behoorlijke huisvesting. Bijvoorbeeld de componenten ‘bescherming’, ‘eigenwaarde’ en ‘leefbaarheid’ kunnen onder immateriële opvang vallen.
124
125
126
127
Zo draagt een ruimte om te spelen, te studeren, en een plek om terug te trekken bij aan het doen toekomen van het recht van het kind op een behoorlijke levensstandaard, dat is voor een kind toereikend, wanneer het positief bijdraagt aan de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind (artikel 27(1) IVRK). Om zo gelijke kansen in het onderwijs te creëren (artikel 28 IVRK). Zie voor de tekst van artikel 28 IVRK Bijlage I. Zie de Preambule van het IVRK: “erkennende dat het kind voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip.” Zie para. 2.2 van dit onderzoek.
48
5
Een kind in het asielzoekerscentrum
Foto: UNICEF/HQ003-0011/Shehzad Noorani
“It is within the home that the child discovers self and forms an identity. […] It is there that the personality of the child is shaped, and where her/his aspirations are fulfilled.”128
Het belang van het kind moet op grond van artikel 3 IVRK altijd worden meegewogen bij alle maatregelen betreffende kinderen, dus ook inzake opvang van asielzoekerskinderen. Door verschillende organisaties is bepleit dat het tijdelijke karakter van een opvangvoorziening of zelfs een vertrekcentrum niet mag afdoen aan het recht van een kind op een behoorlijke huisvesting.129 Behoorlijke huisvesting is geen luxe is voor kinderen maar juist een basisbehoefte van ieder kind.130 Kinderen van asielzoekers wachten soms jarenlang hun asielaanvraag af in een asielzoekerscentrum. Uit een onderzoek naar bezetting van asielzoekerscentra naar verblijfsduur per leeftijdsgroep, blijkt dat kinderen soms langer dan twaalf jaar in een asielzoekerscentrum verblijven.131 Dit is schrikwekkend omdat een asielzoekerscentrum is gebouwd als zijnde niet 128
129
130 131
Report of the Special Rapporteur, UN. Doc. E/CN.4/2004/8, para. 58. Hij geeft aan hoe belangrijk de plek is waar het kind opgroeit. Zie de actie ‘Geen kind in de cel: kinderen horen niet in vreemdelingenbewaring’ gevoerd door DCI Nederland, Amnesty International Nederland, Stichting INLIA, Kerk in Actie, SAMAH, Stichting Kinderpostzegels, Vluchtelingenwerk Nederland en UNICEF Nederland, gestart op 22 maart 2006. Zie ook de website van deze actie op <www.geenkindindecel.nl>, 6 juli 2007. Artikel 27(3) IVRK jo. Artikel 2 IVRK. Zie voor de tekst Bijlage I. Zie tabel 3 para. 5.1.3 ‘Bezetting oc naar verblijfsduur asielzoekers per leeftijdsgroep.
49
een woning, maar een tijdelijk verblijf.132 Gezien de verblijfsduur van vele kinderen is de kwalificatie van een asielzoekerscentrum als een tijdelijk verblijf in de zin dat minder eisen zouden moeten worden gesteld aan de huisvesting, dan ook onterecht. Dit gegeven onderstreept waarom het nodig is om asielzoekerscentra onder de loep te nemen en te toetsen aan het BLOEM-model.133 De componenten BLOEM betreffen criteria die fundamentele rechten van het kind waarborgen, waaraan élke huisvesting moet voldoen.
Dit hoofdstuk neemt de huisvesting van kinderen van asielzoekers in Nederland onder de loep.134 Hiervoor zal een aantal asielzoekerscentra worden getoetst aan de hand van het BLOEM-model. Alvorens daartoe wordt overgegaan, zal eerst kort worden kennisgemaakt met het opvangbeleid
voor
asielzoekers
in
het
licht
van
de
Richtlijn
‘minimumnormen voor opvang van asielzoekers in de lidstaten’,135 waarna de opvang van asielzoekers in Nederland wordt besproken, vervolgens zal kort
de
specifieke
rechten
van
asielzoekerskinderen
of
vluchtelingenkinderen worden aangehaald.
132
133
134
135
Het tijdelijke karakter wordt afgeleid uit artikel 42(1) Vreemdelingenwet 2000 dat bepaalt dat op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag wordt beslist. Zie ook Kamerstukken II, vergaderjaar 2001-2002, 28 327, nr. 3, p. 2. Echter uit tabel 3 para. 5.1.3 kan worden afgeleid dat er meer dan duizend kinderen langer dan 6 maanden in een asielzoekerscentrum verblijven. In hoofdstuk 4 hebben we gezien dat huisvesting voor kinderen moet voldoen aan het BLOEM-model. Dit model bevat de volgende vijf componenten: bescherming, leefbaarheid, omgeving, eigenwaarde en materiële opvang. Het gaat om kinderen die samen met hun ouders hun asielaanvraag afwachten in een asielzoekerscentrum. Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003, tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.
50
5.1
Het opvangbeleid voor asielzoekers
Elk jaar komen duizenden vluchtelingen naar Nederland en vragen hier asiel aan.136 Een vluchteling komt in aanmerking voor asiel in Nederland als hij gegronde vrees heeft voor vervolging in het land van herkomst, als hij het risico loopt in eigen land te worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling, als de overheid de veiligheidssituatie in het land van herkomst te onzeker vindt om iemand te laten terugkeren of als hij het land van herkomst heeft verlaten vanwege traumatische ervaringen.137 Economische vluchtelingen of mensen die verdacht zijn van oorlogsmisdrijven of terrorisme krijgen geen verblijfsvergunning. Ook maken vluchtelingen geen kans op asiel in Nederland wanneer een ander land eerder verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag en als een eerdere asielaanvraag is afgewezen en er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.138 Asielzoekers mogen in een asielzoekerscentrum hun aanvraag afwachten. Voor de opvang van asielzoekers in de EU-lidstaten, is op Europees niveau specifiek een richtlijn opgesteld door de Raad van de Europese Unie (de Raad), die de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten vaststelt (de Richtlijn).139 De lidstaten moeten de Richtlijn in de nationale wetgeving implementeren en mogen alleen hiervan afwijken indien de nationale regeling gunstiger uitvalt voor de
136
137 138
139
Op het moment dat een vluchteling (vreemdeling) een ander land binnenkomt en daar asiel aanvraagt wordt hij of zij een ‘asielzoeker’. Zie artikel 29 (1) Vreemdelingenwet 2000. Dit is geregeld in het Dublinverdrag dat door twaalf lidstaten van de Europese Gemeenschap in Dublin in 1990 is aangenomen. Dit Verdrag bepaalt welk land verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van asielverzoeken, zodat slechts in een van de staten wordt beoordeeld volgens nationaal geldende normen. Critici wijzen erop dat de nationale procedures en beoordelingen sterk verschillen en wijzen op een gebrek aan harmonisering. Dit ondanks het feit dat de EU in 2004 een richtlijn uitvaardigde met minimumnormen voor de erkenning van asielzoekers. Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003, tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.
51
asielzoeker.140 De Richtlijn wordt gezien als een stap naar harmonisatie van het asielbeleid in Europa. 5.1.1
De Richtlijn minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in het licht van het IVRK
De Richtlijn beoogt te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd en dat artikel 1 en 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) worden toegepast.141 Wat betreft de behandeling van asielzoekers acht de Raad de lidstaten gebonden
aan
de
verplichtingen
uit
hoofde
van
internationale
rechtsinstrumenten waarbij zij partij zijn en die discriminatie verbieden.142 De Richtlijn doelt hier ook op het IVRK. Volgens de Richtlijn is de materiële opvangvoorziening voor asielzoekers voldoende wanneer de levensstandaard zodanig toereikend is dat hun gezondheid wordt verzekerd en bestaansmiddelen worden gewaarborgd.143 In het licht van het IVRK betekent dit dat kinderen recht hebben op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid krachtens artikel 24 (1) IVRK.144 Onder gezondheid valt niet alleen de lichamelijke gezondheid maar ook de geestelijke gezondheid.145 Bovendien geldt voor een kind een toereikende levensstandaard voor de lichamelijke gezondheid,
maar
ook
de
geestelijke,
intellectuele,
zedelijke
en
maatschappelijke ontwikkeling van het kind (artikel 27(1) IVRK). Wat betreft de kwaliteitseisen voor de opvang van asielzoekers, spreekt artikel 14
(1)(b)
140
Nederland moet sinds 6 februari 2005 voldoen aan deze Richtlijn. Artikel 1 van het Handvest: de menselijke waardigheid is onschendbaar. Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd; Artikel 18 van het Handvest: het recht op asiel is gegarandeerd met inachtneming van de voorschriften van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, en overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Zie para 6 van de Preambule van de Richtlijn. Zie artikel 13(2) van de Richtlijn. Artikel 24(1) IVRK. Zie voor de tekst Bijlage I. UNICEF 2002, p. 364.
141
142 143 144 145
van
de
Richtlijn
dat
opvangcentra
een
‘toereikend
52
huisvestingsniveau’ moeten bieden. Vervolgens spreekt artikel 14(2)(a) van de Richtlijn dat de lidstaten erop toezien dat de asielzoekers die gehuisvest zijn, bescherming van hun gezinsleven genieten (artikel 16 IVRK). Bovendien mogen kind en ouder niet worden gescheiden tegen hun wil (artikel 9(1) IVRK). Dat minderjarigen bijzondere behoeften hebben, volgt ook uit de Preambule van de Richtlijn, daarin wordt gesteld dat de opvang van groepen met bijzondere behoeften, toegesneden moet zijn op die bijzondere behoeften.146 In hoofdstuk IV van deze Richtlijn wordt nader ingegaan op de specifieke situatie van kwetsbare personen, waaronder minderjarigen. Artikel 17 van deze Richtlijn verplicht de lidstaten in het kader van materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals minderjarigen. Belangrijk is artikel 18 (1) van deze Richtlijn, dit artikel stelt dat bij de uitvoering van de bepalingen van deze Richtlijn die betrekking hebben op minderjarigen, de lidstaten zich primair laten leiden door het belang van het kind. Dit komt overeen met de eisen van artikel 3 IVRK (het belang van het kind). Artikel 18(2) van de Richtlijn stelt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat minderjarigen die slachtoffer zijn geweest van enige vorm van mishandeling, verwaarlozing, uitbuiting, foltering of wrede onmenselijke vernederende behandeling of die hebben geleden onder gewapende conflicten, toegang hebben tot de rehabilitatiediensten of passende geestelijke gezondheidszorg en waar nodig gekwalificeerde begeleiding wordt verstrekt. Dit artikel komt voor een groot gedeelte tegemoet aan artikel 39 IVRK, echter artikel 39 IVRK gaat verder. Artikel 39 IVRK noemt expliciet dat deze kinderen moeten worden opgevangen in een omgeving die bevorderlijk is voor de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind.
146
Zie Preambule van de Richtlijn, para. 9.
53
5.1.2
Onderdak: ‘Sober doch humaan?’
In Nederland wordt de opvang van asielzoekers geregeld door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),147 onder meer op grond van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoeker (Wet COA, 1994) en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva, 2005).148 De Rva 2005 dient zoveel mogelijk te voldoen aan de Richtlijn.149 De opvangvoorziening wordt in de Rva 2005 gedefinieerd als een accommodatie waarin door of onder verantwoordelijkheid van het Orgaan opvang wordt geboden aan asielzoekers.150 Daar de huisvesting van asielzoekerskinderen wordt gezien als een tijdelijke opvangvoorziening wordt de kwaliteit van de opvang in Nederland vormgegeven vanuit het uitgangspunt ‘sober doch humaan’.151 ‘Sober’ omdat de toelating van asielzoekers
onzeker
is
en
ook
om
te
voorkomen
dat
het
voorzieningenniveau voor vreemdelingen een reden zou zijn om juist in Nederland asiel aan te vragen.152 In de Toelichting van de Rva 2005 wordt dan ook gesproken van ‘terughoudendheid bij de kwaliteit en de omvang van de geboden voorzieningen’. Hieruit valt af te leiden dat de kwaliteit van het voorzieningenniveau niet maximaal kan zijn.
147
148
149
150 151
152
COA is de centrale (uitvoerings)organisatie in Nederland in opvang en begeleiding van mensen. Het COA regelt in opdracht van het Ministerie van Justitie tijdelijke huisvesting en ondersteunt hen in de voorbereiding op hun toekomst, in Nederland of elders. Het gaat vooral om asielzoekers en vluchtelingen, en om specifieke groepen zoals alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Zie website: www.coa.nl. De Rva 2005 is gebaseerd op artikel 12 Wet COA, namelijk dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie regels kan stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen. Het gaat nu ook om de Richtlijn zoals in de vorige paragraaf genoemd: Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003, tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten. Artikel 1(h) Rva 2005. Het tijdelijke karakter wordt afgeleid uit artikel 42(1) Vreemdelingenwet 2000 dat bepaalt dat op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag wordt beslist. Zie Kamerstukken II, vergaderjaar 2001-2002, 28 327, nr. 3, p. 2 (MvT). Echter uit tabel 3 para. 5.1.3 blijkt dat ruim duizend kinderen langer dan 6 maanden in een asielzoekerscentrum verblijven. Toelichting opvangbeleid van de Rva 2005, in: Staatscourant, 3 februari 2005, nr. 24, p. 17.
54
Met de benaming ‘humaan’ wordt bedoeld dat ‘de kwaliteit van de voorzieningen die in Nederland algemeen gebruikelijk is, ook voor asielzoekers moet kunnen worden gegarandeerd’.153 Dat dit niet altijd opgaat, blijkt uit de wijziging van de Wet Geluidhinder. Zo is het mogelijk gemaakt dat een asielzoekerscentrum mag worden geplaatst binnen de geluidszone van een vliegveld, weg-, spoor- en industrielawaai, terwijl een ‘woning’ binnen deze zone niet mag worden gebouwd. De Wet Geluidhinder is daarvoor gewijzigd in de zin dat een opvangcentrum in de vorm van een asielzoekerscentrum niet een woning is als bedoeld in deze wet.154 Dit is zorgelijk, want gelet op de wetsgeschiedenis, heeft de Wet Geluidhinder tot doel mensen te beschermen tegen gevaar, schade of hinder als gevolg van geluid.155 geformuleerd
in
de
Hierop is de definitie van een opvangcentrum zin
van
artikel
1(d)
Wet
COA.156
Een
asielzoekerscentrum waar kinderen jarenlang verblijven valt onder de categorie
‘tijdelijke
verblijven’,
zoals
recreatiewoningen,
hotels,
gevangenissen, huizen van bewaring en kazernes.157 Welke voorzieningen de asielzoekerscentra móeten worden geboden en welke eisen COA precies stelt aan de kwaliteit van de opvang is mij niet bekend.158 5.1.3
Feitelijke gegevens
Uit tabel 1 kan worden opgemaakt dat ongeveer eenderde van het totaal aantal vreemdelingen dat Nederland binnenkomt en hier opgevangen wordt, kind is. Het behoeft geen betoog dat in het kader van de opvang rekening 153 154 155 156
157 158
Idem. p. 17. Zie Stb. 2003, 23. Idem. p. 1. Definitie opvangcentrum volgens artikel 1(d) Wet COA: opvangvoorziening, niet zijnde een woning, hotel of pension, waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers aan asielzoekers opvang wordt geboden. Zie Kamerstukken II, vergaderjaar 2001-2002, 28 327, nr. 3, p. 2 (MvT). Ik heb vele malen verzocht om deze informatie, maar ik word gewezen op het gegeven dat deze informatie een intern beleidstuk betreft en derhalve niet openbaar is voor derden.
55
dient te worden gehouden met het belang van goede huisvesting voor het kind. Bezetting centrale opvang naar leeftijdsgroep op 1 mei 2007 159 Leeftijdsgroep
mannen
vrouwen
Totaal
00 – 19 jr.
4.473
4.002
8.475
20 – 29 jr.
3.208
2.093
5.301
30 – 39 jr.
2.880
2.062
4.942
40 – 59 jr.
2.308
1.689
3.997
60+
271
366
637
Totaal
13.140
10.212
23.352
Tabel 1
Veel bewoners komen uit landen met een islamitische cultuur, zoals dat uit tabel 2 blijkt: Top 5 nationaliteiten bezetting centrale opvang op 1 mei 2007 160 Irak
3.025
13%
Afghanistan
2.037
9%
Iran
1.573
7%
Azerbeidzjan
1.571
7%
Joegoslavië
1.565
7%
Overig
13.581
57%
Totaal
23.352
100%
Tabel 2
Uit tabel 3 blijkt dat de stelling dat een opvangcentrum slechts een tijdelijke noodopvangvoorziening is (artikel 42(1) VW 2000), achterhaald is. Sinds de VW 2000 die in 2001 in werking is getreden, zijn ruim duizend kinderen die nog altijd in de centrale opvang verblijven. Er zijn 42 kinderen in de leeftijd tot 17 jaar die zelfs langer dan twaalf jaar in een dergelijke opvang verblijven.161 159
160 161
Centrale opvang: alle vormen van opvang van asielzoekers die vallen onder beheer, toezicht en verantwoordelijkheid van het COA. Zie website COA: <www.coa.nl> Idem. Tijdens een van mijn bezoeken aan een asielzoekerscentrum heb ik een jongen gesproken die hier al 16 jaar verblijft samen met zijn zusje en zijn ouders. Hij is nu 21 jaar en zijn zusje is 16 jaar. Ze kent in haar leven geen andere verblijf dan een asielzoekerscentrum.
56
Bezetting centrale opvang naar Verblijfsduur en Leeftijd op 1 mei 2007 162
Verblijfsduur
Leeftijdsgroep
Bezetting
0-4 jaar
0 t/m 16 jaar 17 t/m 24 jaar
3.134 2.310
4-6 jaar
0 t/m 16 jaar 17 t/m 24 jaar
1.047 477
6-7 jaar
0 t/m 16 jaar 17 t/m 24 jaar
972 532
7-8 jaar
0 t/m 16 jaar 17 t/m 24 jaar
844 544
8-9 jaar
0 t/m 16 jaar 17 t/m 24 jaar
512 282
9-10 jaar
0 t/m 16 jaar 17 t/m 24 jaar
230 144
10-11 jaar
0 t/m 16 jaar 17 t/m 24 jaar
111 62
11-12 jaar
0 t/m 16 jaar 17 t/m 24 jaar
64 52
>=12 jaar
0 t/m 16 jaar 17 t/m 24 jaar
42 30
Tabel 3
Samengevat kan worden geconcludeerd dat asielzoekerscentra bevolkt worden door een grote groep kinderen die er jarenlang verblijft. Behalve met hun minderjarigheid zou de huisvesting ook rekening moeten houden met de veelal islamitische achtergrond van deze kinderen (zie ook paragraaf 3.3.7). Het is zorgelijk dat een grote groep kinderen opgroeit in een asielzoekerscentrum en dat deze vorm van huisvesting voor hen de enige vorm van huisvesting is die ze kennen. Kothari spreekt in een van zijn rapporten dat het de huisvesting en omgeving is waar het kind zijn of haar persoonlijkheid ontwikkelt.163 Uit het onderzoek van Kalverboer&Zijlstra naar de situatie van kinderen uit asielzoekersgezinnen en het recht op ontwikkeling blijkt dat kinderen uit asielzoekersgezinnen niet de bescherming krijgen die ze nodig hebben om zich te kunnen ontwikkelen.
162 163
Bron: IRIS, 04-05-2007. Ik heb deze gegevens zelf opgevraagd bij COA. Report of Special Rapporteur, UN. Doc. E/CN.4/2004/48, para. 58.
57
Ook is daaruit gebleken dat deze kinderen geen continuïteit en stabiliteit ervaren in hun opvoedingssituatie en geen toekomstperspectief hebben wat leidt tot (verdere) ontwikkelingsschade.164 Hier dient onderstreept te worden dat de gezondheid en ontwikkeling van een minderjarige sterk afhankelijk is van de omgeving waarin hij of zij leeft.165 5.2
Bijzondere rechten voor het asielzoekerskind
Vluchtelingenkinderen zijn kwetsbare kinderen en behoeven maximale aandacht en zorg: alleen ‘brood, bed en bad’ volstaat niet. De verdragsstaten zijn krachtens artikel 22 IVRK verplicht om vluchtelingenkinderen, al dan niet begeleid door ouders, passende bescherming en humanitaire bijstand te verlenen.166 Kinderen van asielzoekers uit oorlogssituaties, kunnen het slachtoffer zijn geweest van verwaarlozing; exploitatie of misbruik; foltering of welke andere vorm ook van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; of gewapende conflicten. Voor deze kinderen moeten de verdragsstaten op grond van artikel 39 IVRK alle passende maatregelen nemen ter bevordering van het lichamelijk en geestelijk herstel en de herintegratie in de maatschappij.167 Bovendien wordt in artikel 39 IVRK expliciet gewezen op het belang van de omgeving: deze moet bevorderlijk zijn voor de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind.
164
165 166 167
Zie Margrite Kalverboer&Elianne Zijlstra, ‘Kinderen uit asielzoekersgezinnen en het recht op ontwikkeling: het belang van het kind in het vreemdelingenrecht’, Amsterdam: B.V Uitgeverij SWP 2006, p. 58. Zie CRC General Comment No. 4, para. 14 - 25. Zie voor de tekst van artikel 22 IVRK Bijlage I. Zie voor de tekst van artikel 39 IVRK Bijlage I.
58
5.3
Huisvesting van asielzoekerskinderen in Nederland en het BLOEM-model
Om te beantwoorden in hoeverre de huisvesting van asielzoekerskinderen in Nederland voldoet aan het BLOEM-model, is elk van de vijf componenten van het BLOEM-model onderverdeeld in de voor de huisvesting van asielzoekerskinderen relevante en concreet toepasbare criteria:
Bescherming
Leefbaarheid
Omgeving
Eigenwaarde
Materiële opvang
- afgesloten ruimtes: slaapkamer douche toilet - beveiliging: voor gezinnen met kinderen een aparte afdeling cameratoezicht beveiligingspersoneel goede binnen- en buitenverlichting op het terrein goede buitenverlichting van de buurt
- privacy: ouder en puberende kind aparte slaapkamers gezin: geen gedeelde woonruimte correspondentie - rust en spel mogelijkheid tot binnenspelen mogelijkheid tot ‘terugtrekken’
- gezonde omgeving: - afstand tot: crèche basisschool middelbare school supermarkt apotheek huisarts - recreatiemogelijkheden voor alle leeftijdsgroepen
- kindvriendelijke ambiance - de maatschappelijke ontwikkeling van het kind: participatiemogelijkheden toegang tot de buitenwereld - bijzondere opvang voor kinderen die onder artikel 39 IVRK vallen: training voor medewerkers aanwezigheid kinderpsycholoog
- douche - toilet - keuken - slaapkamer - woonkamer - speelruimte - studieruimte
Tabel 4
Gezien het feit dat het onderzoek binnen redelijke termijn moest plaatsvinden en de capaciteiten beperkt waren, konden niet alle asielzoekerscentra in Nederland worden beoordeeld. Om toch een zo breed en daardoor een zo goed mogelijk beeld te schetsen van de verblijven van asielzoekers zijn de voor dit onderzoek gekozen asielzoekerscentra (in totaal zeven) geselecteerd op verspreiding en type accommodatie. Om de asielzoekerscentra te toetsen aan het BLOEM-model, was het nodig om te achterhalen over welke faciliteiten de asielzoekerscentra beschikken en tegen welke kwaliteit. Hiervoor heb ik COA meerdere malen zowel telefonisch als per email verzocht mij de kwaliteitseisen die er gelden voor de huisvesting te verstrekken, maar deze informatie werd mij niet verstrekt.
59
Deze informatie betreft tot mijn verbazing een intern beleidstuk en is voor derden niet beschikbaar. Hierop besloot ik voor zover het mogelijk was de asielzoekerscentra te bezoeken en op die manier te achterhalen welke faciliteiten er wel of niet waren getroffen, en tegen welke kwaliteit. Voordat ik me liet rondleiden op het asielzoekerscentrum, nam ik steeds eerst een interview af met de medewerker die me de rondleiding gaf. De vragen die ik heb gesteld waren aan de hand van een steeds dezelfde vragenlijst, zodat een zo goed mogelijke vergelijking kon worden gemaakt tussen de zeven asielzoekerscentra. De vragenlijst heb ik gemaakt door elk van de vijf componenten onder te verdelen in de voor de huisvesting van asielzoekerskinderen relevante criteria die concreet konden worden toegepast. Van de zeven asielzoekerscentra heb ik er vijf bezocht, per openbaar vervoer, zodat ik meteen kon ervaren wat de afstanden konden betekenen voor de bewoners van het asielzoekerscentrum en bij de andere twee asielzoekerscentra heb ik de interviews telefonisch afgenomen. Vrijwel elke medewerker met wie ik het interview had gedaan, vroeg aan het begin van het gesprek of het interview geheel anoniem werd verwerkt. Dit wekte bij mij de nieuwsgierigheid op om te zien of het qua openheid aan de kant van de medewerker verschil uitmaakte of het gesprek telefonisch of op locatie plaatsvond. In ieder geval worden op verzoek van iedere medewerker de naam van de medewerker en de plaatsnaam van het asielzoekerscentrum in dit onderzoek niet genoemd.168 Aan de hand van de zeven interviews en de rondleidingen zijn per component conclusies opgesteld.169 Zie voor een overzicht van de beoordelingen Bijlage III van dit onderzoek. Per
168
169
De plaatsnaam verklapt om welk asielzoekerscentrum het gaat en daardoor kan het wellicht duidelijk zijn welke medewerker ik heb gesproken. Het is voor dit onderzoek niet relevant welke medewerker ik heb gesproken. Graag wil ik aanhalen dat het hier gaat om een eerste verkennende studie en dat de conclusies binnen het kader van de zeven beoordeelde asielzoekerscentra zijn opgesteld.
60
component zal een korte toelichting worden gegeven waarna de zeven asielzoekerscentra per criterium worden getoetst.
Allereerst
een
korte
beschrijving
van
de
asielzoekerscentra.
De
asielzoekerscentra zijn meestal buiten een dorp geplaatst: aan de rand van een bos, in een poldergebied, op een industrieterrein, langs een autoweg of in een woonwijk (over het algemeen komt dit laatste nauwelijks voor). De busverbindingen zijn tamelijk slecht. Vanaf de dichtstbijzijnde bushalte moet vaak nog een flink stuk worden gelopen (soms wel een half uur). Qua accommodatie kan worden gezegd dat er specifieke bouwpakketten zijn voor gebouwen die een asielzoekerscentrum vormen, of dat bestaande gebouwen (zoals een oud schoolgebouw) worden gebruikt als een asielzoekerscentrum. Een asielzoekerscentrum kan beschikken over twee soorten woonunits: een woonunit dat bestaat uit aparte slaapkamers, keuken, woonkamer, douche en toilet of een woonunit dat uit één ruimte bestaat waar een paar bedden staan, een tafel met stoelen en een aantal lockers. De keuken, douche en toilet bevinden zich in dat geval op de gang en moeten worden
gedeeld
met
meerdere
bewoners.
Gemakshalve
wordt
asielzoekerscentrum in het onderzoek afgekort met AZC. 5.3.1
Bescherming
De verdragsstaat moet het respect voor de lichamelijke integriteit waarborgen (artikel 19 IVRK). Kinderen moeten zich binnen het terrein veilig kunnen verplaatsen. In een AZC moeten douches en toiletten over het algemeen worden gedeeld met andere bewoners. Waar volwassenen en kinderen gezamenlijk zijn geplaatst, moeten bepaalde ruimtes geheel afsluitbaar zijn. Er is gekeken of de douche, toilet en de slaapkamer geheel afsluitbaar waren en de deuren op slot konden. Bovendien is het wenselijk dat er aparte ruimtes zijn binnen het AZC voor gezinnen met kinderen aan
61
de ene kant en alleenstaande volwassenen aan de andere kant. Er is gekeken en gevraagd of er was voorzien in goede binnen- en buitenverlichting en of de ‘dode hoeken’ op het terrein voorzien waren van camera’s. Ook is gevraagd naar de aanwezigheid van beveiligingspersoneel op het terrein. De omgeving van de huisvesting moet ook veilig zijn voor het kind. Er is gekeken naar de omgeving en gevraagd hoe het zit met de verlichting in de wijk.
De zeven asielzoekerscentra - Afgesloten ruimtes. Drie AZC’s (nrs. 2-4-6) hebben woonunits met aparte slaapkamers die op slot kunnen. Eén AZC (nr. 3) heeft zowel woonunits met aparte slaapkamers als woonunits die uit één ruimte bestaan (slaap- en zitkamers). Eén AZC (nr. 7) heeft wel woonunits met aparte slaapkamers maar die kunnen niet op slot. Twee AZC’s (nrs. 1-5) hebben alleen woonunits die uit één ruimte bestaan. Wat de douches en toiletten betreft, één AZC (nr. 1) heeft alléén douches en toiletten waarvan de boven- en de onderkant niet zijn afgesloten. De overige zes AZC’s hebben wel volledig afgesloten douches en toiletten. - Beveiliging.170 Eén AZC (nr.1) heeft alleen in de donkere trappengang nepcamera’s geplaatst voor het afschrikken. Drie AZC’s (nrs. 2-3-6) hebben in het gebouw zelf geen cameratoezicht, maar buiten op het terrein wel. Twee AZC’s (nrs. 4-7) hebben helemaal geen cameratoezicht. Eén AZC (nr. 5) heeft zowel binnen als buiten het terrein cameratoezicht. Alle zeven AZC’s beschikken over beveiligingspersoneel die 24 uur aanwezig is. Alle zeven AZC’s hebben zowel binnen- als buitenverlichting.171 Wat betreft de buitenverlichting in de omgeving, is het bij drie AZC’s (nrs. 1-3-7) vrij
170
171
Tijdens de interviews is mij verteld dat de veiligheid van vrouwen en meisjes is of wordt nog verbeterd door de trainingen die erover zijn of nog worden gegeven aan medewerkers van de asielzoekerscentra. Hierbij moet worden vermeld dat één AZC door een storing twéé wekenlang geen buitenverlichting had.
62
donker ondanks de (geringe) lantaarnpalen: één AZC is omgeven door donkere tunnels en viaducten, één AZC is omringd door bos, één AZC bevindt zich in een polder en is gelegen aan de rand van een bos.172 De omgeving van de andere vier AZC’s is prima verlicht. Over het algemeen kan worden gezegd dat qua gesloten ruimtes, verlichting (van het terrein) en toezicht (24-uur beveiligingspersoneel) wordt getracht de veiligheid van de bewoners te waarborgen. Echter, de woonunits die uit één ruimte bestaan waar naast het gezin ook andere bewoners kunnen worden geplaatst, bieden onvoldoende bescherming. Zo ook douches en toiletten die niet geheel afgesloten zijn.
5.3.2
Leefbaarheid
In het kader van het bewaren van de eenheid van het gezin (artikel 5 IVRK, artikel 16 IVRK) is concreet gevraagd of de eenheid van het gezin kan worden gegarandeerd. Tevens is gevraagd naar het aantal slaapkamers per woonruimte: slapen puber en ouder op één kamer? Wat de correspondentie betreft, de bewoners beschikken niet over een eigen brievenbus, dus moet er extra zorgvuldig worden omgegaan met hun correspondentieverkeer. Concreet is gevraagd naar de zorgvuldigheid van de behandeling van de post (artikel 16 IVRK). Kinderen moeten altijd kunnen spelen (artikel 31 IVRK). Zonder een (speel)tuin is huisvesting voor het kind alsnog leefbaar, maar wanneer binnenspelen ook niet mogelijk is dan kan dit leiden stoornis in de sociale en persoonlijke vaardigheden.173 Het komt vaak voor dat de ouders niet mee kunnen naar buiten, of dat het te slecht weer is om buiten te spelen. Concreet is er gekeken naar de aanwezigheid van een speelzaal binnen het 172
173
Uit de interviews is naar voren gekomen dat de meeste (jonge) vrouwen het terrein niet meer af gaan zodra het donker wordt (in de winter is dit al rond 17:00 uur) omdat ze de route naar het dichtstbijzijnde dorp/stadscentrum te gevaarlijk vinden. Zie UNIICEF 2002, p. 465.
63
AZC, en of de woonunit groot genoeg is voor een kind om (vrijuit) binnen te kunnen spelen. De woonunit wordt beoordeeld als groot genoeg in het geval de woonunits de woon- en slaapkamer gescheiden zijn. Dit geldt ook voor wat betreft de mogelijkheid van het kind om zich terug te trekken om bijvoorbeeld te ontspannen of voor schoolgaande kinderen om te studeren.
De zeven asielzoekerscentra - Privacy. Geen van de zeven AZC’s kan garanderen dat het recht op privacy tussen ouder en kind wordt beschermd in de zin van het beschikbaar stellen van aparte slaapkamers. Wat betreft behoud van de eenheid van het gezin, kan ook geen enkele AZC garanderen dat een gezin een eigen woonunit krijgt: als het gezin te klein is, en daardoor nog bedden over zijn, dan wordt een ander gezin erbij geplaatst. Het komt ook voor dat een gezin te groot is voor één woonunit en dat het gezin wordt verdeeld over twee verschillende woonunits. Er wordt wel getracht om de eenheid te bewaren, maar het concept van de indeling van de woonunits binnen de AZC’s gaat per ‘beschikbaar bed’.174 Alle bedden moeten worden gebruikt, zelfs als daardoor een gezin met kinderen de ruimte moet delen met alleenstaanden. Wat betreft respect voor de correspondentie, wordt bij zes AZC’s de post gesorteerd door de receptie: er wordt een lijst gemaakt met namen van de bewoners die post hebben gekregen, de betreffende bewoners kunnen de post ophalen wanneer ze hun identiteitspasje laten zien. Eén AZC (nr. 3) heeft een aantal rijen brievenbussen die per woonunit gaan op het terrein zelf geplaatst, zodat de bewoners door middel van een sleutel zelf hun post
174
Dit concept werkt demotiverend voor medewerkers die zo hun best doen om aparte afdelingen te maken voor gezinnen met kinderen, want doordat er per beschikbaarheid bed wordt geteld kunnen er door COA alleenstaande mannen worden gestuurd naar een afdeling waar alleen gezinnen met kinderen wonen.
64
kunnen ophalen. Per woonunit, betekent dus ook dat de medebewoners van elkaar kunnen zien welke post ze hebben ontvangen.175 - Rust en spel. AZC’s (nrs. 2-3-4-6-7) die woonunits hebben met aparte woon- en slaapkamer, bieden wat de criteria betreft wel de mogelijkheid om binnen te spelen, echter moet de kanttekening worden geplaatst dat de woonunits te klein voor een kind om ‘vrijuit’ te spelen. Twee van deze AZC’s (nrs. 2-7) hebben voorzieningen getroffen voor kinderen om binnen te spelen.176 Twee andere AZC’s (nrs. 1-5) hebben woonunits die uit één ruimte bestaan, die slechts uit een aantal bedden en een tafel bestaan. Een kind moet zich ook kunnen ‘terugtrekken’: De vijf AZC’s (nrs. 2-3-4-6-7) die over woonunits beschikken bestaande uit aparte slaap- en woonkamer hebben een +/- gekregen. Elke slaapkamer moet worden gedeeld omdat de woonunits te klein zijn, dus helemaal alleen zijn, is haast niet mogelijk. De woonunits van de overige twee AZC (nrs. 1-5) bestaan slechts uit één ruimte, ‘terugtrekken’ om te studeren of uit te rusten is dan niet mogelijk. Slechts in één AZC (nr. 3) was een studieruimte beschikbaar gemaakt. De studieruimte was het initiatief van een aantal schoolgaande kinderen dat klaagde niet geconcentreerd huiswerk te kunnen maken in die te kleine woonunits. De medewerker die daarover ging, dezelfde persoon die mij rondleidde, begreep hun klacht en heeft een leeg lokaal ingericht tot een studieruimte.
175
176
De post ligt gevoelig bij asielzoekers. Aan de enveloppen kunnen ze al zien of er bijvoorbeeld post is binnengekomen over de pardonregeling (waar iedereen met spanning op wacht). Sommigen willen het nieuws voor zichzelf houden. De ‘crèche’ wordt niet gezien als speelruimte, omdat deze beperkt open is, en is ook niet voor alleleeftijdsgroepen toegankelijk. Bij AZC 2 is er een ruimte beschikbaar gemaakt voor de jongeren waar muziek wordt gedraaid en waar ze kunnen tafelvoetballen, en AZC 7 heeft een speelzaal voor kinderen waar ze elke dag terecht kunnen.
65
De kleine woonunits beperken het recht op privacy, gezinsleven en het recht van het kind op spelen en rust. Dit alles maakt de huisvesting niet bepaald ‘leefbaar’ voor het kind tegen de achtergrond dat kinderen in dergelijke omstandigheden jarenlang verblijven.
5.3.3
Omgeving
Het is niet wenselijk voor de gezondheid en veiligheid van een kind als de huisvesting direct aan een autoweg ligt, of omgeven is door een industrieterrein met alle mogelijke gevaren die dat met zich meebrengt voor de gezondheid (luchtvervuiling, geluidsoverlast, waterverontreiniging, speelgevaar). Elk kind moet naar school. De afstand tot school mag geen enkel kind beletten om niet naar school te gaan. Het criterium van de afstand is dat indien de afstand groot is, de reiskosten worden vergoed of dat er andere mogelijkheden worden geboden. Dus is gevraagd naar de afstand tussen de scholen en het verblijf en of de eventuele reiskosten vergoed worden. Ook is gevraagd naar de afstand tussen het verblijf en andere faciliteiten, zoals een huisartsenpraktijk, apotheek en supermarkt. Verder
is
gekeken
of
er
in
de
directe
omgeving
recreatiemogelijkheden zijn voor kinderen van alle leeftijden. Bijvoorbeeld een speeltuin of een voetbal- of een basketbalveld. De zeven asielzoekerscentra - Gezonde omgeving voor het kind. Vier AZC’s (nrs. 2-3-4-5) hebben + gekregen omdat ze niet direct zijn gelegen aan een autoweg, en waar ook geen sprake is van directe luchtvervuiling of andere verontreinigingen. En ook omdat in de nabije omgeving een park is waar mensen zouden kunnen ontspannen. Twee AZC’s (nrs. 1-6) liggen direct aan een autoweg. Eén AZC (nr. 7) heeft een +/- gekregen, omdat de omgeving wel groen is en er een stilte heerst, maar naast het AZC loopt een elektriciteitskabel met hoge
66
masten, waarvan is gebleken dat dit de mogelijke veroorzaker is van bepaalde spanningsklachten die de mensen daar hebben en er gassen hangen van grote industrieterreinen van een in de nabijheid gelegen grote stad. - Afstand tot. Voor de afstand tussen het AZC - crèche, basisschool en middelbare school hebben alle zeven AZC’s een + gekregen, omdat de afstand vaak gering is en anders worden er in het geval de afstand groter dan 10 km is, de reiskosten vergoed. Eén AZC (nr. 7) heeft geregeld dat de kinderen die naar de basisschool gaan elke dag met de bus naar school worden gebracht en ook weer met de bus worden teruggebracht. Wat betreft de afstand tot de (voordeligste) supermarkt, hebben drie AZC’s (nrs. 3-6-7) een +/- gekregen, omdat het te ver weg was door slechte of geen busverbinding.177 Dit geldt voor twee van deze drie AZC’s (nrs. 2-7) ook voor de afstand tot de apotheek. Eén van deze slecht bereikbare AZC’s (nr. 3) heeft geregeld dat de medicijnen worden gebracht indien dit nodig is. Ook voor de afstand tot de huisartsenpost hebben alle zeven AZC’s een + gekregen, omdat er op de AZC’s een permanente medische opvang wordt geboden. De bewoners kunnen met klachten eerst daar naartoe gaan, en indien nodig kunnen ze worden doorverwezen naar een huisarts. - Recreatiemogelijkheden. Vijf AZC’s (2-3-4-6-7) hebben een speeltuin op het terrein en een basketveld en/of een voetbalveld. Eén van deze vijf AZC’s (nr. 7) heb desondanks een +/- omdat het voetbalveld direct aan een grote kas is gelegen. De bal belandt vaak bij de boer. Dit heeft tot vele discussies geleid met de buurman. De overige twee AZC’s (nrs. 1-5) hebben een - gekregen, omdat er geen enkele speeltuin en of andere speelveld was voor de kinderen (ook niet binnen).
Ten slotte wil ik omtrent de component omgeving het volgende nog opmerken: Ik heb van de zeven asielzoekerscentra vijf bezocht, per
177
Niet iedereen kan de boodschappen per fiets doen.
67
openbaar vervoer. De meeste asielzoekerscentra waren slecht bereikbaar. Vanaf de dichtstbijzijnde bushalte moest ik soms nog wel een half uur lopen. De jongeren die ik heb gesproken noemen de locatie ‘deprimerend’. ’s Avonds, wanneer het donker wordt gaan de jongeren (vooral de meisjes) niet snel van het terrein af omdat de route naar het centrum vaak langs een bos, dijk of een industrieterrein is. In de winter wanneer het al rond 17:00 uur donker wordt, zitten de jongeren alleen maar binnen, in die al te kleine woonunits. Het is dan ook niet onvoorstelbaar dat jongeren de locatie deprimerend vinden. Niet altijd is qua locatie rekening gehouden met de gezondheid, belangen en behoeften van kinderen en jongeren.
5.3.4
Eigenwaarde
Er is gekeken naar de uitstraling van het verblijf (een kindvriendelijke ambiance?): vooral gelet op de kleur van de woonafdeling en hoeveelheid daglicht (ramen). Wat betreft de persoonlijkheid van asielzoekerskinderen, is het van belang om te signaleren of er asielzoekerskinderen zijn die vallen onder artikel 39 IVRK. Kinderen van asielzoekers uit oorlogssituaties kunnen het slachtoffer zijn geweest van verwaarlozing; exploitatie of misbruik; foltering of welke andere vorm ook van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; of gewapende conflicten. De omgeving moet gericht zijn op herstel en herintegratie van deze kinderen ter bevordering van hun gezondheid, zelfrespect en waardering. Deze kinderen hebben dus recht op bijzondere zorg en opvang. Om ze deze te bieden moeten zij worden gesignaleerd, door bijvoorbeeld medewerkers van het AZC (die zouden bijvoorbeeld een cursus kunnen volgen over omgang met
68
bijzondere kinderen) en om ze gepaste zorg te bieden zou bijvoorbeeld een kinderpsycholoog/arts regelmatig aanwezig moeten zijn. Om kinderen het gevoel van waardigheid te geven moeten kinderen hun mening kunnen geven over de huisvesting. Er is gevraagd of er overleg plaatsvindt met de kinderen als bijvoorbeeld een speeltuin wordt aangelegd of een speelruimte beschikbaar wordt gemaakt. Ook de mogelijkheid van het kind om zich maatschappelijk te ontwikkelen kan de eigenwaarde bevorderen: er is concreet gevraagd of kinderen kunnen beschikken over internet.
De zeven asielzoekerscentra - Kindvriendelijke ambiance. Er is gekeken of de woonunits over voldoende ramen beschikken, wegens de positieve invloed van natuurlijk daglicht in de kamers). Op zich beschikken alle zeven AZC’s over woonunits met voldoende daglicht, alleen één AZC (nr. 1) heeft een +/- gekregen omdat de ramen op de woonunits niet open konden. Qua kleuren en uitstraling van het verblijf zijn twee AZC’s (nrs. 1-4) met een – beoordeelt: op één AZC bevindt zich een afdeling met woonunits waar asielzoekers met psychische problemen verblijven, midden op het terrein, pal naast de speeltuin voor jonge kinderen. Dat er tot op heden, althans volgens de medewerkster die mij rondleidde geen incidenten hebben plaatsgevonden, is mijns inziens niet te danken aan de bescherming die ze wordt geboden. Het andere AZC heb ik een - gegeven, omdat de afdeling waar voornamelijk gezinnen met kinderen wonen in een nare kleur rood is gegoten: de vloer, de muren, de deuren van de gezamenlijke toiletten, douches en de keuken. Toen de medewerkster die me rondleidde zag dat ik schrok van de kleur, maakte ze de opmerking ‘je kunt je voorstellen waarom op deze afdeling geen alleenstaande mannen zijn geplaatst’. Deze bepaalde kleur rood lijkt mij ook niet van positieve invloed op de gemoedstoestand van kinderen. Dit werd
69
mij bevestigd door een COA-medewerker die onderzoek heeft gedaan naar het verband tussen kleur en stemmingen. - De maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Alle zeven AZC’s hebben wat betreft de participatiemogelijkheden van het kind in zaken die over hun huisvesting gaan een - gekregen, omdat er geen overleg plaatsvindt met kinderen betreffende huisvestingszaken. Wel vindt er op sommige AZC’s overleg met de kinderen plaatst over de activiteiten die georganiseerd kunnen worden, maar over de huisvesting zelf, wordt hun niks gevraagd. Alle zeven AZC’s beschikken over een computerruimte waar computers staan die toegang tot internet bieden, desondanks heb ik ze een +/- gegeven omdat deze ruimte beperkte en ongunstige openingstijden heeft voor de jongeren die naar school gaan, in sommige AZC is deze ruimte niet eens elke dag geopend. De sluitingstijd van deze ruimte is rond 17:00 uur, terwijl de jongeren dan pas van school thuis komen en de computer en internet juist dan nodig hebben om bijvoorbeeld huiswerk te maken voor school. Deze klachten van kinderen is mij door een medewerkster verteld. - Bijzondere opvang voor kinderen die onder artikel 39 IVRK vallen. Op alle zeven AZC’s zijn tot op heden (nog) geen trainingen gegeven die leren om deze kinderen te signaleren, hoe het beste met ze om te gaan, en hoe ze het beste kunnen worden opgevangen, daarom hebben ze allemaal een gekregen. Eén medewerkster heeft alvast verteld dat er binnenkort trainingen worden gegeven over hoe om te gaan met jongens (in de leeftijd van 8-10 jaar) die gedragsproblemen hebben. Iedere medewerker moet deze training binnenkort volgen.178 Verder is er op sommige AZC’s zo af en toe een kindverpleegkundige aanwezig, maar uit de verhalen mag ik opmaken dat er niet echt specifieke aandacht is voor deze kinderen. De zeven AZC’s heb ik dan ook een +/- gegeven.
In de AZC is onvoldoende oog voor het ontwikkelen van de eigenwaarde
178
Er zijn sinds maart jl. wel trainingen gegeven om de veiligheid van meisjes en vrouwen te
van verbeteren. kinderen.Het is ook bekend dat deze trainingen (nog) niet overal zijn gegeven.
70
5.3.5
Materiële opvang
Aan de opvang moeten materiële eisen worden gesteld, die voorwaarden zijn voor de uitoefening van de rechten die onder andere componenten vallen. Er is gekeken of de bewoners een douche, toilet, keuken, slaapkamer en een woonkamer hebben en met hoeveel personen deze ruimtes worden gedeeld. Verder is ook gewezen op het belang van een speel- en een studieruimte. In het geval de woonunit één ruimte is wat tegelijkertijd een zit- en slaapkamer is, en dat soms ook nog gedeeld wordt met andere bewoners dan het gezin, is een speelzaal en een studieruimte geen luxe voor de (schoolgaande) kinderen.
De zeven asielzoekerscentra Alle zeven AZC’s beschikken uiteraard over douches, toiletten en keukens. Eén AZC (nr. 1) heb ik een +/- gegeven wat betreft de douches en toiletten, omdat deze niet geheel afgesloten zijn: vanaf de bovenkant en onderkant zou gegluurd kunnen worden. Drie AZC’s (nrs.1-3-5) die geen aparte slaapkamer hebben, heb ik een +/- gegeven, omdat ze er wel kunnen slapen. Drie AZC’s (nrs. 1-3-5) die geen aparte woonkamer hebben, heb ik een gegeven: de woonunits die uit één ruimte bestaan zijn eigenlijk gewoon slaapkamers. Er staan een aantal bedden en een tafel met wat stoelen. Dat is geen woonkamer te noemen. De overige vier AZC’s (nrs. 2-4-6-7) die wel een aparte woonkamer hebben, heb ik +/- gegeven omdat de woongedeeltes te klein zijn gezien het aantal bewoners per woonunit (soms 6-8 personen op 10-12 vierkante meter). Wat betreft de speelruimte heb ik vijf AZC’s (nrs. 2-3-4-6-7) een + gegeven, omdat ze een speeltuin buiten of een speelruimte binnen hebben. Twee AZC’s (nrs. 1-5) met woonunits die uit één ruimte bestaan en ook geen speeltuin hebben, heb ik een - gegeven. Verder is slechts in één van de zeven AZC’s (nr. 3) een studieruimte beschikbaar
71
gemaakt voor kinderen die er in alle rust huiswerk willen maken of willen studeren.179 In de overige zes AZC’s ontbreekt deze voorziening. De materiële voorzieningen zijn niet voldoende toereikend om het kind tegemoet te komen in andere rechten die samenhangen met het recht op huisvesting, zoals het recht op privacy, gezinsleven, rust en spel.
5.4
Conclusie
Een asielzoekerscentrum is een vorm van huisvesting waaraan kwaliteitseisen zijn gesteld. Nederland moet naast het voldoen aan de normen van huisvesting zoals neergelegd in het IVRK en het IVESCR, sinds februari 2005 ook voldoen aan de minimumnormen van de opvang van asielzoekers zoals neergelegd in de Richtlijn (2003/9/EG). Tot op heden wordt de kwaliteit van de huisvesting van asielzoekers in Nederland gekenmerkt als ‘sober doch humaan’. ‘Humaan’ kan worden betwijfeld. Dit blijkt uit het feit dat in 2002 de definitie van het asielzoekerscentrum zodanig is gewijzigd dat het niet kan worden aangemerkt als ‘woning’ in de zin van de Wet Geluidhinder (zie artikel 1(d) Wet COA). Deze wet heeft gezien de wetsgeschiedenis het doel om mensen te beschermen tegen gevaar, schade of hinder als gevolg van geluid. De belangrijkste reden die de wijziging in de Wet Geluidhinder moet rechtvaardigen is het tijdelijke karakter van de opvangvoorziening. Het tijdelijke karakter is voornamelijk gebaseerd op artikel 42(1) VW 2000, waarin staat dat de beslissing op de aanvraag binnen zes maanden zal geschieden. Tabel 3 laat zien dat er zelfs sinds de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (sinds 2001 van kracht) meer dan duizend kinderen langer dan zes jaar in een asielzoekerscentrum verblijven. Het tijdelijke 179
De medewerker die mij rondleidde heeft op initiatief van een aantal schoolkinderen deze voorziening getroffen.
72
karakter kan niet rechtvaardigen waarom er in sommige asielzoekerscentra bijvoorbeeld geen enkele speelruimte of speeltuin te vinden is. Ook een asielzoekerscentrum moet voldoen aan de componenten BLOEM die de fundamentele rechten van het kind in het kader van huisvesting waarborgen. Alleen het aanbieden van ‘brood, bed en bad’ volstaat niet voor kinderen. In het kader van de component ‘eigenwaarde’ moet in het huisvestingsbeleid specifiek rekening worden gehouden met de persoon van het asielzoekerskind. Vluchtelingenkinderen die het slachtoffer zijn van mishandeling, uitbuiting of gewapende conflicten moet op grond van artikel 39 IVRK bijzondere bescherming worden geboden. Kinderen die onder artikel 39 IVRK vallen moeten worden gehuisvest in een omgeving die hun gezondheid, zelfrespect, en waardigheid bevordert. Uit het onderzoek naar de huisvesting van asielzoekerskinderen kan worden opgemaakt dat de specifieke behoeften van kinderen onvoldoende worden meegewogen.
73
6
Conclusies en aanbevelingen
Dit onderzoek had als doel een antwoord te formuleren op de twee probleemstellingen: 1) Aan welke criteria moet huisvesting voldoen om tegemoet te komen aan het recht van ieder kind op behoorlijke huisvesting zoals neergelegd in artikel 27(3) juncto. artikel 2 IVRK? 2) In hoeverre voldoet de huisvesting van asielzoekerskinderen in Nederland aan de criteria die op grond van de eerste probleemstelling zijn ontwikkeld?
Voor het beantwoorden van probleemstelling I, moest allereerst de juridische uitleg over het recht op behoorlijke huisvesting worden vastgesteld. Hoofdstuk twee toont dat het recht op behoorlijke huisvesting een universeel mensenrecht is en dat dit recht is neergelegd in verschillende internationale
mensenrechteninstrumenten.
De
grondlegger
van
de
juridische erkenning van het recht op behoorlijke huisvesting, is artikel 11(1) IVESCR. De uitleg en reikwijdte van artikel 11(1) IVESCR is voornamelijk aan de hand van General Comment No. 4 van het CESCR en de rapporten van de Speciaal Rapporteurs besproken. In 1988 werd in The Global Strategy to the Year 2000 gesteld dat het recht op huisvesting moet worden geïnterpreteerd als het recht op behoorlijke huisvesting. Dit werd benadrukt door het CESCR in General Comment No. 4. Het CESCR stelt in General Comment No.4 dat het recht op huisvesting meer is dan het hebben van een dak boven het hoofd. Het moet een plek zijn waar men in vrede, veiligheid en waardigheid kan wonen. Het CESCR noemt in General Comment No. 4 zeven aspecten waaraan huisvesting ten minste zou moeten voldoen om te kunnen spreken van een ‘behoorlijke’ huisvesting. De verplichtingen die uit deze aspecten volgen, betreffen minimumverplichtingen die de verdragsstaten direct moeten vervullen en anders moet een verdragsstaat kunnen aantonen dat hij alle beschikbare middelen heeft
74
aangewend om ten minste aan deze minimumverplichtingen te voldoen. In het bijzonder benadrukt het CESCR dat kwetsbare personen te allen tijde beschermd dienen te worden. Het gaat om de aspecten: wettelijke bescherming van het woongenot, beschikbaarheid van diensten, materialen, faciliteiten
en
infrastructuur;
betaalbaarheid;
bewoonbaarheid;
toegankelijkheid; locatie en culturele identiteit. Ook hebben de Speciaal Rapporteurs Sachar en Kothari een belangrijke bijdrage geleverd aan de erkenning van het recht op behoorlijke huisvesting. Een van Sachar’s belangrijkste taken was de voornaamste oorzaken van de wereldwijde huisvestingsproblemen in de kaart te brengen. Kothari heeft voornamelijk nadruk gelegd op het non-discriminatiebeginsel in het kader van huisvesting en dat het recht op behoorlijke huisvesting een component is van het recht op een adequate levensstandaard. Ook heeft hij onderstreept in een van zijn rapporten dat het recht op behoorlijke huisvesting juridisch afdwingbaar is. De Zuid-Afrikaanse zaak Grootboom, laat kort gezegd, zien dat rechters hun beslissingen kunnen baseren op internationale wetgeving inzake economische, sociale en culturele rechten, waaronder het recht op behoorlijke huisvesting. Deze zaak was voor vele nationale rechterlijke instanties de aanleiding tot het opnemen van de juridische afdwingbaarheid van deze rechten in hun beslissingen. In hoofdstuk drie is het recht op behoorlijke huisvesting besproken in het licht van het IVRK. Het recht van het kind op een behoorlijke huisvesting (artikel 27(3) IVRK) is een component van het recht op een behoorlijke levensstandaard zoals neergelegd in artikel 27(1) IVRK. Onderstreept moet worden dat het IVRK erkent dat er geen enkel onderscheid tussen kinderen van welke aard dan ook mag worden gemaakt in de naleving van dit recht (artikel 2 IVRK): de verdragsstaten moeten de rechten van alle kinderen die zich bevinden onder hun rechtsbevoegdheid (dus alle kinderen binnen de landsgrenzen) eerbiedigen en waarborgen. Dit betekent dat de reikwijdte van artikel 27(3) IVRK verder gaat dan artikel
75
11(1) IVESCR. De verdragsstaten hoeven de rechten uit het IVESCR niet aan niet-onderdanen toe te kennen. Verder is uiteengezet dat het recht op behoorlijke huisvesting samenhangt met andere rechten van het kind. Het Comité erkent de zeven aspecten die in General Comment No. 4 worden genoemd. In paragraaf 3.3 is getracht deze aspecten toe te spitsen op de behoeften van kinderen. De behoeften van kinderen, echter, zijn daarmee niet gedekt. De zeven criteria van het CESCR, de adequate levensstandaard zoals die geldt in het IVRK en de samenhang van de rechten uit het IVRK hebben me gebracht tot het BLOEM-model en daarmee tot het antwoord op probleemstelling I. Dit is beschreven in hoofdstuk vier. BLOEM staat voor Bescherming, Leefbaarheid, Omgeving, Eigenwaarde en Materiële opvang. Deze vijf componenten dragen er toe bij dat het recht op behoorlijke huisvesting zoals neergelegd in artikel 27(3) IVRK, een component is van het recht op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind (artikel 27(1) IVRK). Het antwoord op probleemstelling I is dan ook dat criteria waaraan huisvesting moet voldoen om te komen tot behoorlijke huisvesting voor kinderen, neergelegd zijn in het BLOEM-model. Dit betekent dat de huisvesting tenminste de lichamelijke integriteit van het kind moet respecteren, dat de huisvesting leefbaar moet zijn voor het kind, dat de locatie van de huisvesting ten minste geen schoolbezoek mag verhinderen en dat de omgeving vrij moet zijn van risicofactoren die de gezondheid en de veiligheid van het kind in gevaar kunnen brengen, dat met de huisvesting rekening wordt gehouden met de eigenwaarde van het kind en tot slot, dat de materiële opvang naast het bieden van een dak boven het hoofd ook voorzieningen biedt om de uitoefening van de rechten die onder de overige componenten vallen, mogelijk te maken.
76
Om probleemstelling II te beantwoorden is onderzoek gedaan naar de huisvesting van asielzoekerskinderen. Deze kinderen worden gehuisvest in asielzoekerscentra.
Het
plaatsen
van
asielzoekerskinderen
in
een
asielzoekerscentrum is een maatregel in de zin van artikel 3 IVRK, waarbij het belang van het kind de eerste overweging dient te vormen. Vervolgens moet worden opgemerkt dat een asielzoekerscentrum niet wordt gedefinieerd als een woning, maar als een tijdelijke opvang. Het is allereerst zorgelijk dat door de wijziging van de definitie van een asielzoekerscentrum mogelijk is gemaakt om in het kader van de Wet Geluidhinder die als doel heeft mensen te beschermen tegen de gevolgen van geluid, een asielzoekerscentrum te vestigen binnen de geluidszone waar reguliere woningen niet mogen worden gebouwd. Dit staat op gespannen voet met het recht op gezondheid (artikel 24 IVRK jo. artikel 2 IVRK). De gezondheid en ontwikkeling van minderjarigen is sterk afhankelijk van de omgeving waarin ze leven (UN Doc. CRC/GC/2003/4). Bovendien is het ‘tijdelijke’ in deze zin, dat het maatstaf vormt voor de kwaliteit van deze opvang, gezien de cijfers naar de verblijfsduur (zelfs sinds VW 2000), achterhaald. De vijf componenten BLOEM zijn in de voor de huisvesting van asielzoekerskinderen relevante en concrete criteria onderverdeeld en toegepast op zeven asielzoekerscentra in Nederland. Uit het onderzoek blijkt dat de bezochte asielzoekerscentra niet of onvoldoende toekomen aan de rechten van het kind die onder de componenten ‘Leefbaarheid’ en ‘Eigenwaarde’ vallen. Met name het respect voor het recht op privé- en gezinsleven (artikel 16 IVRK), het recht op spel en rust (artikel 31 IVRK) en het recht op bijzondere opvang (artikel 39 IVRK) zijn in het geding. Wat betreft de component Bescherming, is en wordt de veiligheid op de asielzoekerscentra beter bewaakt sinds de training ‘vrouw en veiligheid’. Zo worden donkere hoeken beter in de gaten gehouden door toezicht en verlichting. Echter, douches en toiletten die niet geheel afgesloten kunnen
77
worden, en woonunits die uit één ruimte (ofwel een gezamenlijke slaapkamer) bestaan, waar naast het gezin soms ook andere bewoners worden geplaatst, bieden onvoldoende bescherming van de lichamelijke integriteit van het kind (artikel 19 IVRK). Onder de component Omgeving is op te merken dat de afstanden meestal erg groot zijn tot het dichtstbijzijnde dorp en dat de route vaak langs een bos, dijk of industrieterrein gaat. De locatie wordt vaak door jongeren als deprimerend beschouwd, omdat zeker in de winter wanneer het al vroeg donker wordt, de jongeren (voornamelijk de meisjes) niet van het terrein durven te gaan en daardoor veelal voor hun gevoel ‘gedwongen’ binnen zitten in die al te kleine woonunits. Dit is een zorgpunt. Wel positief is dat voor de afstand tot de scholen de reiskosten vergoed worden wanneer deze afstand groter dan tien kilometer is. Hiermee wordt regelmatig bezoek aan de school bevorderd (artikel 28(3) IVRK). Ten slotte kan in het kader van de component Materiële opvang worden geconcludeerd dat de woonunits te kleine ruimtes zijn waardoor het kind voornamelijk in de uitoefening van zijn of haar recht op privacy en rust en spel wordt verhinderd. Samengevat, is het antwoord op probleemstelling II dat over het algemeen de zeven asielzoekerscentra het minst bijdragen aan de componenten Leefbaarheid en Eigenwaarde. Dit komt voornamelijk door twee redenen. Ten eerste schieten de asielzoekerscentra te kort in de Materiële opvang, en ten tweede, wordt onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de gezondheid en ontwikkeling van minderjarigen sterk afhankelijk is van de omgeving waarin ze leven. Verder is het zorgelijk dat asielzoekerscentra die over woonunits beschikken die uit één ruimte bestaan en toiletten en douches hebben die niet geheel afgesloten zijn, onvoldoende bescherming bieden. Wat betreft de component Omgeving is het zorgelijk dat qua wetgeving (Wet Geluidhinder) niet rekening hoeft te worden gehouden met de gezondheid van de bewoners. Positief is dat de afstand tot
78
de scholen, wanneer deze groter is dan tien kilometer, de reiskosten worden vergoed en dat de asielzoekerscentra voorzien in medische opvang voor asielzoekers.
Uit de conclusies uit dit onderzoek volgen negen belangrijke aanbevelingen gericht aan de Nederlandse regering: 1)
Erkennen dat
de
asielzoekerscentra
als
tijdelijke
noodopvang-
voorziening niet voldoende toereikend zijn voor de speciale behoeften van kinderen;
2)
Maatregelen nemen die het recht van het kind op een behoorlijke levensstandaard, zoals bedoeld in het 27(1) IVRK, waarborgen:
3)
Bevorderen dat schoolgaande kinderen hun werkzaamheden voor school kunnen verrichten. Dit betekent: •
verruimen van de openingstijden van de computerruimte.
•
beschikbaar stellen van deze ruimte gedurende de hele week, ook in het weekend.
• 4)
beschikbaar stellen van een studieruimte.
Tegemoet komen aan hun behoeften aan spel en sociale contacten: •
de kleine woonunits compenseren met een aparte speelruimte (zeker wanneer een asielzoekerscentrum alleen beschikt over woonunits met één ruimte).
In het kader van artikel 16 IVRK, 5)
Respecteren van de privacy van het gezin en het gezinsleven: •
geen andere bewoners plaatsen in de woonunit van een gezin, op geen enkele grond, dan met toestemming van het gezin. In het geval er daardoor bedden op de woonunit overblijven:
•
kunnen ouders en kinderen, indien gewenst, gescheiden slapen en op die manier kan de privacy van de ouders en kinderen worden gerespecteerd.
79
In het kader van artikel 19 IVRK, 6)
Respecteren van de lichamelijke integriteit van kinderen (en andere bewoners): •
douches en toiletten volledig afsluitbaar maken, zodat niet vanaf de boven- of onderkant kan worden gekeken.
In het kader van artikel 39 IVRK, 7)
Erkennen dat onder asielzoekerskinderen mogelijk slachtoffers zijn van mishandeling, uitbuiting of gewapende conflicten.
8)
In acht nemen dat de omgeving waarin het kind opgroeit invloed heeft op de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind: •
voor de inrichting van een asielzoekerscentrum onder andere de deskundigheid van een kinderpsycholoog inschakelen.
•
trainingen ontwikkelen voor alle medewerkers van COA voor de (h)erkenning van, de omgang met en speciale zorg voor deze kinderen.
Tot slot,
9)
In overweging nemen de vijf componenten van het BLOEM-model in het verdere onderzoek naar en ontwikkeling van de huisvesting van (asielzoekers)kinderen te betrekken.
80
Literatuurlijst Boeken en artikelen Atkinson, Rita L. Hilgard R., (red.), Introduction to Psychology, Fort Worth [etc.]: Harcourt Brace Jovanovich Publishers 1990, p. 494. Evans, G. e.a. (red.), ‘Housing and Mental Health: A Review of the Evidence and a Methodological and Conceptual Critique’, in: Journal of Social Issues, Vol. 59, Issue 3, July 2003 Beker, M.& Celia ten Den, Grootstedelijke jeugd en hun problemen, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, september 1999 Delfos, Martine F., ‘The developmental damage to children as a result of the violation of their rights’, in: Jan C.M. Willems (ed.), Developmental and Autonomy Rights of Children. Empowering Children, Caregivers and Communities, Antwerpen-Oxford- New-York: Intersentia 2002, p. 47-68 Detrick, Sharon, A Commentory on the United Nations Convention on the Rights of the Child, Den Haag: Kluwer Law International 1999 Finkelhor, D., ‘The victimization of children. A developmental perspective’, American Journal of Orthopsychiatry 1995, p. 177-193 Freeman, M.D.A, Children’s Rights. A Comparative Perspective, Aldershot: Dartmouth 1996 Gross, Beatrice&Ronald (eds), The Children’s Rights Movement – Overcoming the Oppression of Young People, New York: Garden City 1977 Hodgkin, R. & P. Newell (red.), Implementation Handbook for the Convention on the Rights of the Child, Geneva: UNICEF 2002 Kalverboer, Margrite en Zijlstra, Eliane, Kinderen uit asielzoekersgezinnen en het recht op ontwikkeling: het belang van het kind in het vreemdelingenrecht, Amsterdam: B.V Uitgeverij SWP 2006 Leckie, Scott, ‘The Justiciability of Housing Rights’, in: Fons Coomans, Fried van Hoof (eds.), SIM Special No. 18; The Right to Complain about Economic, Social and Cultural Rights, Utrecht, 1995, p. 68-75. Meuwese, S., Blaak, M., Kaandorp, M.(red.), Handboek Internationaal Jeugdrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2005 UNHCR, Refugee Children; Guidelines on Protection and Care, Geneva: 1994 Westendorp, I, Woman and Housing: Gender Makes a Difference, Maastricht: Intersentia 2007 Westendorp, I, ‘Internationale implementatie van het recht op behoorlijke huisvesting’, in: A.P.M. Coomans, A.W. Heringa, I. Westendorp, De toenemende betekenis van economische, sociale en culturele mensenrechten, Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 1994, p. 100-115
81
Willems, J.C. M., ‘Het kinderrechtenverdrag’, in: M. van den Brink, Moeders in de Mainstream: Een genderanalyse van het werk van het VN-Kinderrechtencomité, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2006, p.55-75 IJzendoorn, M.H. van e.a. (red.), De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2005), Leiden: Universiteit Leiden 2007 VN-documenten A/CONF.157/PC/62/Add.5, Annex I, Statement to the World Conference on Human Rights on behalf of the Committee on Economic, Social and Cultural Rights, 26 March 1993 A/CONF.165/14, Annex II, The Istanbul Declaration on Human Settlements, 14 June 1996; A/CONF.165/PC.1/INF.8, The Vancouver Declaration on Human Settlements, Vancouver, Canada, 31 May to 11 June 1976; A/CONF.165/PC.3/4, The Habitat: Agenda, 26 October 1995 CESCR Concluding Observations on Germany, 4 December 1998 CESCR General Comment No. 3, The nature of State Parties obligations of the CESCR, 14 December 1990 CESCR General Comment No. 4, The right to adequate housing (Art. 11(1) of the Covenant), 13 December 1991 CESCR General Comment No. 5, Persons with disabilities, 9 December 1994. CESCR General Comment No. 6, The economic, social and cultural rights of older persons, 8 December 1995 CESCR General Comment No. 7, The right to adequate housing (Art. 11(1) of the Covenant); forced evictions, 20 May 1997 CESCR General Comment No. 16, The equal right of men and women to the enjoyment of all economic, social and cultural rights (Art. 3 IVSECR), 11 Augustus 2005 CRC/C/50, The second UN Conference on Human Settlements (Habitat II), als annex VIII in ‘Report on the eleventh session of the Committee on the Rights of the Child’, 22 March 1996 CRC/C/15/Add.45, Concluding observations, Portugal, 27 November 1995 CRC General Comment No. 4, Adolescent health and development in the context of the Convention on the Rights of the Child’, 1 July 2003 CRC General Comment No. 5, The general measures of implementation of the Convention on the Rights of the Child, 3 October 2003 CRC General Comment No. 6, The treatment of unaccompanied and separated children outside their country of origin, 1 September 2005 CRC General Comment No. 9, The rights of children with disabilities, 29 September 2006 E/CN.4/Sub.2/1994/56, Report of the Sub-Commission on Prevention of
82
Discrimination and Protection of Minorities, 28 October 1994 E/CN.4/Sub.2/1992/15, The right to adequate housing, working paper, Mr. Rajindar Sachar, 12 June 1992 E/CN.4/Sub.2/1994/20, The right to adequate housing, second progress report, Mr. Rajindar Sachar, Special Rapporteur, 12 June 1994 E/CN.4/Sub.2/1995/12, The right to adequate housing, final report of the Special Rapporteur on the right to adequate housing, 12 July 1995 E/CN.4/2001/51, Report of the Special Rapporteur on the right to adequate housing, Mr. Miloon Kothari, 25 January 2001 E/CN.4/2002/59, Report of the Special Rapporteur on the right to adequate housing as a component of the right to an adequate standard of living, and on the right to non-discrimination, Mr. Miloon Kothari, 1 March 2002 E/CN.4/2004/48, Report of the Special Rapporteur on the right to adequate housing as a component of the right to an adequate standard of living, and on the right to non-discrimination, Mr. Miloon Kothari, 8 March 2004 E/CN.4/2006/41, Report of the Special Rapporteur on the right to adequate housing as a component of the right to an adequate standard of living, and on the right to non-discrimination, Mr. Miloon Kothari, 14 March 2006 General Assembly Resolution 43/181, Global Strategy for Shelter to the Year 2000, 23 December 1988 HRC General Comment No. 23, The rights of minorities (Art. 27 ICCPR), 8 April 1994 HRC General Comment No. 16, The right to respect of privacy, family, home and correspondence, and protection of honour and reputation (Art. 17 ICCPR), 8 April 1988 Sub-Commission Resolution 1994/8, Children and the right to adequate housing, 14 August 1994 Overige bronnen Kamerstukken II, vergaderjaar 2001-2002, 28 327, nr. 3, p. 2 (MvT) Staatscourant, 3 februari 2005, nr. 24, p. 17 Jurisprudentie Constitutional Court of South Africa, CCT 11/00, 2001 (1) SA 46 (CC), gepubliceerd in Tilburg Foreign Law Review, Vol. 9, No. 4, p. 417445 (m.nt. Raymond Bos) Rb. Groningen 24 april 2002, JV 2002/334
83
Websites Actie ‘Geen kind in de cel’, <www.geenkindindecel.nl>, datum Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, <www.coa.nl> National Health Care for the Homeless Council, , 25 mei 2007 Centre on Housing Rights and Eviction (COHRE), <www.cohre.org> United Nations Housing Rights Programme, <www.unhabitat.org/unhrp>, 15 augustus 2007 UNICEF Fact Sheet, Water, environment and sanitation: Common water and sanitation-related diseases: Diarrhoea, , 25 mei 2007 UNICEF Fact Sheet: Diarrhoeal disease, , 25 mei 2007 UNICEF, Fact Sheet: Trafficking, website UNICEF: , 25 mei 2007 UNICEF, Sport, recreation and play, 25 mei 2007
84
BIJLAGEN
85
BIJLAGE I
HET INTERNATIONAAL VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND (alleen de voor dit onderzoek relevante bepalingen) Aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20 november 1989. Voor Nederland in werking getreden op 8 maart 1995. Preambule De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, Overwegende dat, in overeenstemming met de in het Handvest van de Verenigde Naties verkondigde beginselen, erkenning van de waardigheid inherent aan, alsmede van de gelijke en onvervreemdbare rechten van, alle leden van de mensengemeenschap de grondslag is voor vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld, Indachtig dat de volkeren van de Verenigde Naties in het Handvest hun vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens en in de waardigheid en de waarde van de mens opnieuw hebben bevestigd en hebben besloten sociale vooruitgang en een hogere levensstandaard in groter vrijheid te bevorderen, Erkennende dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in de Internationale Verdragen inzake de Rechten van de Mens hebben verkondigd en zijn overeengekomen dat een ieder recht heeft op alle rechten en vrijheden die daarin worden beschreven, zonder onderscheid van welke aard ook, zoals naar ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of sociale afkomst, eigendom, geboorte of andere status, Eraan herinnerende dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben verkondigd dat kinderen recht hebben op bijzondere zorg en bijstand, Ervan overtuigd dat aan het gezin, als de kern van de samenleving en de natuurlijke omgeving voor de ontplooiing en het welzijn van al haar leden en van kinderen in het bijzonder, de nodige bescherming en bijstand dient te worden verleend opdat het zijn verantwoordelijkheden binnen de gemeenschap volledig kan dragen, Erkennende dat het kind, voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip, Overwegende dat het kind volledig dient te worden voorbereid op het leiden van een zelfstandig leven in de samenleving, en dient te worden opgevoed in de geest van de in het Handvest van de Verenigde Naties verkondigde idealen, en in het bijzonder in de geest van de vrede, waardigheid, verdraagzaamheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, Indachtig dat de noodzaak van het verlenen van bijzondere zorg aan het kind is vermeld in de Verklaring van Genève inzake de Rechten van het Kind van 1924 en in de Verklaring van de Rechten van het Kind, aangenomen door de Algemene Vergadering op 20 november 1959 en is erkend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (met name in de artikelen 23 en 24), in het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (met name in artikel 10) en in de statuten en desbetreffende akten van gespecialiseerde organisaties en internationale organisaties die zich bezighouden met het welzijn van kinderen,
86
Indachtig dat, zoals aangegeven in de Verklaring van de Rechten van het Kind, "het kind op grond van zijn lichamelijke en geestelijke onrijpheid bijzondere bescherming en zorg nodig heeft, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming, zowel vóór als na zijn geboorte", Herinnerende aan de bepalingen van de Verklaring inzake Sociale en Juridische Beginselen betreffende de Bescherming en het Welzijn van Kinderen, in het bijzonder met betrekking tot Plaatsing in een Pleeggezin en Adoptie, zowel Nationaal als Internationaal; de Standaard Minimumregels van de Verenigde Naties voor de Toepassing van het Recht op Jongeren (de Beijingregels); en de Verklaring inzake de Bescherming van Vrouwen en Kinderen in Noodsituaties en Gewapende Conflicten, Erkennende dat er, in alle landen van de wereld, kinderen zijn die in uitzonderlijk moeilijke omstandigheden leven, en dat deze kinderen bijzondere aandacht behoeven, Op passende wijze rekening houdend met het belang van de tradities en culturele waarde die ieder volk hecht aan de bescherming en de harmonische ontwikkeling van het kind, Het belang erkennende van internationale samenwerking ter verbetering van de levensomstandigheden van kinderen in ieder land, in het bijzonder in de ontwikkelingslanden, Zijn het volgende overeengekomen: DEEL I Artikel 1 Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt. Artikel 2 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het Verdrag beschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of zijn of haar ouder of wettige voogd. 2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind. Artikel 3 1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging. 2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen. 3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht. Artikel 4 De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen om de in dit Verdrag erkende rechten te verwezenlijken. Ten aanzien van economische, sociale en culturele rechten nemen de Staten die Partij zijn deze maatregelen in de ruimste mate waarin de hun ter
87
beschikking staande middelen dit toelaten en, indien nodig, in het kader van internationale samenwerking. Artikel 5 De Staten die partij zijn, eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of, indien van toepassing, van de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, voor het voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. Artikel 6 1.De Staten die partij zijn, erkennen dat ieder kind het inherente recht op leven heeft. 2.De Staten die partij zijn, waarborgen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind. Artikel 8 1. De Staten die partij zijn, verbinden zich tot eerbiediging van het recht van het kind zijn of haar identiteit te behouden, met inbegrip van nationaliteit, naam en familiebetrekkingen zoals wettelijk erkend, zonder onrechtmatige inmenging. 2. Wanneer een kind op niet rechtmatige wijze wordt beroofd van enige of alle bestanddelen van zijn of haar identiteit, verlenen de Staten die partij zijn passende bijstand en bescherming, teneinde zijn identiteit snel te herstellen.
Artikel 12 1. De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid. 2. Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht. Artikel 13 1. Het kind heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze. 2. De uitoefening van dit recht kan aan bepaalde beperkingen worden gebonden, doch alleen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn: a. voor de eerbiediging van de rechten of de goede naam van anderen;’of b. ter bescherming van de nationale veiligheid of van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden. Artikel 16 1. Geen enkel kind mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privé-leven, in zijn of haar gezinsleven, zijn of haar woning of zijn of haar correspondentie, noch aan enige onrechtmatige aantasting van zijn of haar eer en goede naam. 2. Het kind heeft het recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting. Artikel 17 De Staten die partij zijn, erkennen de belangrijke functie van de massamedia en waarborgen dat het kind toegang heeft tot informatie en materiaal uit een verscheidenheid van nationale en internationale bronnen, in het bijzonder informatie en materiaal gericht op het bevorderen van zijn of haar sociale, psychische en morele welzijn en zijn of haar lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hiertoe dienen de Staten die partij zijn:
88
a. de massamedia aan te moedigen informatie en materiaal te verspreiden die tot sociaal en cultureel nut zijn voor het kind en in overeenstemming zijn met de strekking van artikel 29; b. internationale samenwerking aan te moedigen bij de vervaardiging, uitwisseling en verspreiding van dergelijke informatie en materiaal uit een verscheidenheid van culturele, nationale en internationale bronnen; c. de vervaardiging en verspreiding van kinderboeken aan te moedigen; d. de massamedia aan te moedigen in het bijzonder rekening te houden met de behoeften op het gebied van de taal van het kind dat tot een minderheid of tot de oorspronkelijke bevolking behoort; e. de ontwikkeling aan te moedigen van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn, indachtig de bepalingen van de artikelen 13 en 18. Artikel 18 1. De Staten die partij zijn, doen alles wat in hun vermogen ligt om de erkenning te verzekeren van het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Ouders of, al naar gelang het geval, wettige voogden, hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hun allereerste zorg. 2. Om de toepassing van de in dit Verdrag genoemde rechten te waarborgen en te bevorderen, verlenen de Staten die partij zijn passende bijstand aan ouders en wettige voogden bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen, en waarborgen zij de ontwikkeling van instellingen, voorzieningen en diensten voor kinderzorg. 3. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat kinderen van werkende ouders recht hebben op gebruikmaking van diensten en voorzieningen voor kinderzorg waarvoor zij in aanmerking komen. Artikel 19 1. De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijk of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft. 2. Deze maatregelen ter bescherming dienen, indien van toepassing, doeltreffende procedures te omvatten voor de invoering van sociale programma's om te voorzien in de nodige ondersteuning van het kind en degenen die de zorg voor het kind hebben, alsmede procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling zoals hierboven beschreven, en, indien van toepassing, voor inschakeling van rechterlijke instanties. Artikel 22 1. De Staten die partij zijn, nemen passende maatregelen om te waarborgen dat een kind dat de vluchtelingenstatus wil verkrijgen of dat in overeenstemming met het toepasselijke internationale of nationale recht en de toepasselijke procedures als vluchteling wordt beschouwd, ongeacht of het al dan niet door zijn of haar ouders of door iemand anders wordt begeleid, passende bescherming en humanitaire bijstand krijgt bij het genot van de van toepassing zijnde rechten beschreven in dit Verdrag en in andere internationale akten inzake de rechten van de mens of humanitaire akten waarbij de bedoelde Staten partij zijn. 2. Hiertoe verlenen de Staten die partij zijn, naar zij passend achten, hun medewerking aan alle inspanningen van de Verenigde Naties en andere bevoegde intergouvernementele organisaties of nietgouvernementele organisaties die met de Verenigde Naties samenwerken, om dat kind te beschermen en bij te staan en de ouders of andere gezinsleden op te sporen van een kind dat vluchteling is, teneinde de nodige inlichtingen te verkrijgen voor hereniging van het kind met het gezin waartoe het behoort. In gevallen waarin geen ouders of andere familieleden kunnen worden gevonden, wordt aan het kind dezelfde bescherming verleend als aan ieder ander kind dat om welke reden ook, blijvend of tijdelijk het leven in een gezin moet ontberen, zoals beschreven in dit Verdrag. Artikel 24
89
1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden. 2. De Staten die partij zijn, streven de volledige verwezenlijking van dit recht na en nemen passende maatregelen, met name: a. om baby- en kindersterfte te verminderen; b. om de verlening van de nodige medische hulp en gezondheidszorg aan alle kinderen te waarborgen, met nadruk op de ontwikkeling van de eerstelijnsgezondheidszorg; c. om ziekte, ondervoeding en slechte voeding te bestrijden, mede binnen het kader van de eerstelijnsgezondheidszorg, door onder andere het toepassen van gemakkelijk beschikbare technologie en door het voorzien in voedsel met voldoende voedingswaarde en zuiver drinkwater, de gevaren en risico's van milieuverontreiniging in aanmerking nemend; d. om passende pre- en postnatale gezondheidszorg voor moeders te waarborgen; e. om te waarborgen dat alle geledingen van de samenleving, met name ouders en kinderen, worden voorgelicht over, toegang hebben tot onderwijs over, en worden gesteund in het gebruik van de fundamentele kennis van de gezondheid van en de voeding van kinderen, de voordelen van borstvoeding, hygiëne en sanitaire voorzieningen en het voorkomen van ongevallen; f. om preventieve gezondheidszorg, begeleiding voor ouders, en voorzieningen voor en voorlichting over gezinsplanning te ontwikkelen. 3. De Staten die partij zijn, nemen alle doeltreffende en passende maatregelen teneinde traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor de gezondheid van kinderen af te schaffen. 4. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe internationale samenwerking te bevorderen en aan te moedigen teneinde geleidelijk de algehele verwezenlijking van het in dit artikel erkende recht te bewerkstelligen. Wat dit betreft wordt in het bijzonder rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden. Artikel 27 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. 2. De ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, hebben de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. 3. De Staten die partij zijn, nemen, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting. 4. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om het verhaal te waarborgen van uitkeringen tot onderhoud van het kind door de ouders of andere personen die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind dragen, zowel binnen de Staat die partij is als vanuit het buitenland. Met name voor gevallen waarin degene die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind draagt, in een andere Staat woont dan die van het kind, bevorderen de Staten die partij zijn de toetreding tot internationale overeenkomsten of het sluiten van dergelijke overeenkomsten, alsmede het treffen van andere passende regelingen. Artikel 28 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op onderwijs, en teneinde dit recht geleidelijk en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, verbinden zij zich er met name toe: a. primair onderwijs verplicht te stellen en voor iedereen gratis beschikbaar te stellen; b. de ontwikkeling van verschillende vormen van voortgezet onderwijs aan te moedigen, met inbegrip van algemeen onderwijs en beroepsonderwijs, deze vormen voor ieder kind beschikbaar te stellen en toegankelijk te maken, en passende maatregelen te nemen zoals de invoering van gratis onderwijs en het bieden van financiële bijstand indien noodzakelijk; c. met behulp van alle passende middelen hoger onderwijs toegankelijk te maken voor een ieder naar gelang zijn capaciteiten; d. informatie over en begeleiding bij onderwijs- en beroepskeuze voor alle kinderen beschikbaar te stellen en toegankelijk te maken;
90
e. maatregelen te nemen om regelmatig schoolbezoek te bevorderen en het aantal kinderen dat de school vroegtijdig verlaat, te verminderen. 2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te verzekeren dat de wijze van handhaving van de discipline op scholen verenigbaar is met de menselijke waardigheid van het kind en in overeenstemming is met dit Verdrag. 3. De Staten die partij zijn, bevorderen en stimuleren internationale samenwerking in aangelegenheden die verband houden met onderwijs, met name teneinde bij te dragen tot de uitbanning van onwetendheid en analfabetisme in de gehele wereld, en de toegankelijkheid van wetenschappelijke en technische kennis en moderne onderwijsmethoden te vergroten. In dit opzicht wordt met name rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden. Artikel 31 1.De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind, en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven. 2. De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven, bevorderen de verwezenlijking van dit recht, en stimuleren het bieden van passende en voor ieder gelijke kansen op culturele, artistieke en recreatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding. Artikel 32 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind te worden beschermd tegen economische exploitatie en tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind. 2. De Staten die partij zijn, nemen wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein om de toepassing van dit artikel te waarborgen. Hiertoe, en de desbetreffende bepalingen van andere internationale akten in acht nemend, verbinden de Staten die partij zijn zich er in het bijzonder toe: a. een minimumleeftijd of minimumleeftijden voor toelating tot betaald werk voor te schrijven; b. voorschriften te geven voor een passende regeling van werktijden en arbeidsvoorwaarden; c. passende straffen of andere maatregelen voor te schrijven ter waarborging van de daadwerkelijke uitvoering van dit artikel. Artikel 34 De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te beschermen tegen alle vormen van seksuele exploitatie en sexueel misbruik. Hiertoe nemen alle Staten die partij zijn met name alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen om te voorkomen dat: a. een kind ertoe wordt aangespoord of gedwongen deel te nemen aan onwettige seksuele activiteiten; b. kinderen worden geëxploiteerd in de prostitutie of andere onwettige seksuele praktijken; c. kinderen worden geëxploiteerd in pornografische voorstellingen en pornografisch materiaal. Artikel 35 De Staten die partij zijn, nemen alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen ter voorkoming van de ontvoering of de verkoop van of van de handel in kinderen voor welk doel ook of in welke vorm ook. Artikel 36 De Staten die partij zijn, beschermen het kind tegen alle andere vormen van exploitatie die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind. Artikel 39 De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen ter bevordering van het lichamelijk en geestelijk herstel en de herintegratie in de maatschappij van een kind dat het slachtoffer is van: welke vorm ook van verwaarlozing, exploitatie of misbruik; foltering of welke andere vorm ook van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; of gewapende conflicten. Dit herstel en deze herintegratie vinden plaats in een omgeving die bevorderlijk is voor de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind.
91
BIJLAGE II
RESOLUTION 1994/8 ON CHILDREN AND THE RIGHT TO ADEQUATE HOUSING The Sub-Commission on Prevention of Discrimination and Protection of Minorities, Recalling the recognition and legal foundations of the right to adequate housing in, inter alia, the Universal Declaration of Human Rights (art. 25, para. 1), the International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (art. 11, para. 1), the Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination (art. 5 (e) (iii)) and the Convention on the Rights of the Child (art. 27, para. 3), Recalling also resolution 1992/10 of 21 February 1992 of the Commission on Human Rights, in which it took note with particular interest of General Comment No. 4 (1991) on the right to adequate housing (E/1992/23, annex III) adopted by the Committee on Economic, Social and Cultural Rights at its sixth session, resolution 1993/77 of 10 March 1993 entitled "Forced evictions" and resolution 1994/14 of 25 February 1994 entitled "Promoting the realization of the right to adequate housing", adopted without a vote by the Commission on Human Rights at its forty-ninth and fiftieth sessions respectively, Recalling further its resolutions 1991/12 of 26 August 1991, 1992/14 of 27 August 1992 and 1993/41 of 26 August 1993, entitled "Forced evictions", Conscious that one of the areas where the indivisibility and interdependence of human rights and of the rights of children become most apparent is with respect to the existence of widespread poverty leading to inadequate housing and living conditions, Aware of the worsening situation around the world of the living conditions of children and of the fact that tens of millions of children are being forced to live in the streets, in slums and on pavements, and that this number is growing daily, Concerned at the especially adverse living conditions of children belonging to vulnerable groups, including indigenous people and ethnic, racial, religious and other minorities, Deeply concerned at the particularly adverse effects of forced evictions on the health, wellbeing and development of children, Stressing in general the adverse impact of poverty, and in particular of inadequate living and housing conditions, on the realization of the basic rights of children, including the right to food, to health, to education and the right to birth registration, Stressing also that the various competent supervisory mechanisms, including the Committee on the Rights of the Child, as well as the specialized agencies of the United Nations system, need to focus more on the impact of inadequate living and housing conditions on the realization of the economic, social and cultural rights of children and their families in all parts of the world, 1. Reminds Governments to comply to the maximum extent of available resources with all existing obligations concerning the legally recognized rights of children to an adequate standard of living and the continuous improvement of living and housing conditions;
92
2. Recognizes the importance in this regard of international cooperation and the need for cooperation between Governments, non-governmental organizations and international agencies; 3. Recommends that the Special Rapporteur on the promotion of the realization of the right to adequate housing devote special attention in his final report, to be submitted in 1995, on the impact that violations of the right to adequate housing have on the realization of the full range of the rights of the child; 4. Also recommends that all relevant special rapporteurs, in particular the Special Rapporteurs on extreme poverty and on population transfer, take into account the question of the housing rights of children and their families in the preparation of their reports; 5. Requests the Committee on the Rights of the Child to give special attention to the issue of the housing rights of children and their families when examining States parties' reports and to consider developing appropriate indicators to assess the state of children's housing and living conditions; 6. Also requests the Committee on the Rights of the Child to consider devoting a day of general discussion to the impact of poverty and inadequate living and housing conditions on the economic, social and cultural rights of children; 7. Invites the United Nations Children's Fund to consider including, in its publications The State of the World's Children and The Progress of Nations, a separate section on the state of children's housing rights and to support actively local, national and international initiatives aimed at improving children's living and housing conditions; 8. Requests the specialized agencies and organizations and bodies of the United Nations system to devote special attention to the issue of children and housing rights in their policies, programmes and publications, and to develop and promote the application of reliable indicators to assess the state of children's housing rights; 9. Urges the international financial institutions, in particular the World Bank and the International Monetary Fund, to take fully into account the human rights implications for children of their policies, in particular structural adjustment programmes and the funding of large-scale development projects; 10. Requests Governments, the specialized agencies and organizations and bodies of the United Nations system to develop effective strategies for rapidly improving the housing and living conditions of children throughout the world, in full consultation with and with the full participation of children themselves, their representatives and community-based non-governmental and other relevant groups; 11. Decides to review the matter of children and the right to adequate housing at its forty-seventh session, under the relevant agenda item. 27th meeting, 19 August 1994, [Adopted without a vote. See chap. XVIII. E/CN.4/Sub.2/1994/56]
93
BIJLAGE III
OVERZICHT BEOORDELING 7 AZC’S Huidige verblijfsomstandigheden
AZC1
AZC2
AZC3
AZC4
AZC5
AZC6
AZC7
+/+/-
+ + +
+/+ +
+ + +
+ +
+ + +
+ +
+/+ +
+/+ +
+/+ +
+ +
+ + +
+/+ +
+ +
+/-
+
+/-
+
+
+
+/-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
+
+
+/-
+
+
+
+
-
+
+
+
-
+
+
-
+/-
+
+/-
-
+/-
+/-
-
+
+
+
+
-
+/-
+ + + + + + -
+ + + + + + +
+ + + +/+/+ +
+ + + + + + +
+ + + + + + -
+ + + +/+ + +/-
+ + + +/+/+ +
+/-
+ +
+ +
+ -
+ +
+ +
+ +
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/+/+ +/-
+ + + + +/+ -
+ + + +/+ +
+ + + + +/+ -
+ + + +/-
+ + + + +/+ -
+ + + + +/+ -
Bescherming - afgesloten ruimtes: slaapkamer douche toilet - beveiliging: cameratoezicht beveiligingspersoneel goede binnen- en buitenverlichting op het terrein goede buitenverlichting van de buurt Leefbaarheid - privacy: ouder en puberende kind aparte slaapkamers gezin: geen gedeelde woonruimte correspondentie - rust en spel: o mogelijkheid tot binnenspelen o mogelijkheid tot ‘terugtrekken’ Omgeving - gezonde omgeving voor het kind - afstand tot: crèche/speelzaal basisschool middelbare school supermarkt apotheek huisartsenpost - recreatiemogelijkheden Eigenwaarde - kindvriendelijke ambiance daglicht het verblijf - de maatschappelijke ontwikkeling van het kind: participatiemogelijkheden toegang tot de buitenwereld - bijzondere opvang voor kinderen die onder artikel 39 IVRK vallen: training medewerkers jeugdarts/psycholoog Materiële opvang
douche toilet keuken slaapkamer woonkamer speelruimte studieruimte
(- Afwezig; + Aanwezig; ± Onvoldoende)