‘Het publiek kijkt zijn ogen kapot’ Een onderzoek naar publiekswaarderingen voor PowerPoint Wim Blokzijl & Roos Naeff ‘PowerPoint is de Viagra van het gesproken woord’, smaalde internetjournalist Francisco van Jole eind vorig jaar in FEM/De Week. Een wonderpil dus, voor slappe praatjes. Bijna tegelijkertijd verklaarde de Delftse hoogleraar Salomon Kroonenberg in Intermediair dat hij kotsmisselijk wordt van de PowerPoint-bullets die hem om de oren vliegen. Gedeelde afkeer, maar het duo lijkt weinig medestanders te hebben - PowerPoint heeft de traditionele overheadtransparanten goeddeels verdrongen. Toch is PowerPointpubliek desgevraagd vaak goed voor hartige reacties van het bovenstaande soort. Kennelijk hebben sprekers soms hele andere ideeën over vormgeving en over de geslaagdheid van bepaalde effecten dan hun publiek. Goede adviesliteratuur zou hier uitkomst kunnen bieden. Die blijkt echter niet voorhanden: op het Internet, in boeken en in artikelen over PowerPoint wordt vrijwel uitsluitend gesproken over het technisch gebruik, en niet over de wenselijkheid van de verschillende mogelijkheden. Wat vinden toehoorders eigenlijk van de special effects van PowerPoint? Mag wat hen betreft de hele trukendoos worden benut, of zijn ze meer gesteld op een ingetogen slide show? In dit artikel bespreken we de presentatiehulp van PowerPoint en enkele onderzoeken naar de effecten van het presentatieprogramma; vervolgens geven we de resultaten van een door ons gehouden enquête over de publiekswaardering van PowerPointpresentaties.
Inhoudsopgave (de titels zijn aanklikbaar) Eerder onderzoek ................................................................................................................ 2 Waardering door Nederlandse studenten ............................................................................ 3 Resultaten (1): gesloten vragen........................................................................................... 4 Focussen van aandacht .............................................................................................................................. 4 Geluidseffecten; animaties; PowerPoint vs. overheadprojector................................................................. 5 Vaste opmaakelementen ............................................................................................................................ 6
What you see is what you like ............................................................................................ 6 Resultaten (2): open vragen ................................................................................................ 8 Duidelijkheid; goede opmaak; slechte opmaak ......................................................................................... 8 Gebruik van schema’s, plaatjes en grafieken............................................................................................. 9 Geen gerommel met sheets; spreker kan niet werken met PowerPoint ..................................................... 9 Effecten en geluidjes................................................................................................................................ 10 PowerPoint staat te centraal; spreker leest de tekst van de slides op ....................................................... 10
Conclusies ......................................................................................................................... 11 Literatuur........................................................................................................................... 11
2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
1
Misschien vergt het meer tijd om PowerPoint een prominente plaats te kunnen geven in de adviesliteratuur. Vooralsnog moeten sprekers het in ieder geval allemaal zelf bedenken. De meest teleurstellende adviseur is wel de presentatiehulp van PowerPoint zelf. Deze hulp, de Dale Carnegie Coach, geeft adviezen voor het houden van voordrachten in de vorm van acht PowerPointpresentaties. Opvallend genoeg ontbreken hierbij tips voor een publieksgericht gebruik van PowerPoint zelf. Sterker nog: het presentatieprogramma wordt in de adviezen niet eens genoemd. Dit heeft een heldere oorzaak: Dale Carnegie, de communicatietrainer op wiens inzichten de adviezen zijn gebaseerd, overleed in 1955. Ook in andere opzichten heeft de coach onervaren sprekers weinig te bieden. Het typisch Amerikaanse karakter ervan – veel kretologie werd al eerder in Tekst[blad] besproken (Andeweg, 2000). Verder bevatten de presentaties de nodige vaagheden en open deuren als Neem bij het geven van de presentatie de houding van een professional aan of Zorg voor een inspirerende afsluiting (zie afb. 1). Terecht merken Janssen e.a. (2000) op dat taalbeheersers (en Microsoft!) hier een Afb. 1 Dale Carnegie-advies prachtige kans hebben laten liggen. Eerder onderzoek Wij waren niet de eersten die PowerPoint onderzochten, hoewel het weinig scheelt: het enige bruikbare onderzoek naar de effecten van PowerPointgebruik dat wij hebben getraceerd, is van Szabo & Hastings (2000). Zij onderzochten in hoeverre leereffecten worden versterkt wanneer in colleges PowerPoint wordt gebruikt in plaats van een overheadprojector. Hun onderzoek liet geen overtuigend verschil zien. Wel sprak van de proefpersonen – 155 Engelse studenten – een meerderheid desgevraagd haar waardering uit over PowerPoint; zelf had men het idee dat het programma het leerproces ondersteunde. Na afloop van een collegereeks werd gevraagd naar wat de studenten waardeerden in PowerPointcolleges. Hun antwoorden zijn weergegeven in tabel 1.
2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
2
Tabel 1:
Wat studenten graag zouden zien in PowerPointcolleges (N=155; overgenomen uit Szabo & Hastings, 2000: 181)
vraag Varieer lettertype en –grootte Gebruik meer illustraties Gebruik een lichte achtergrond met donkere letters Gebruik een donkere achtergrond met lichte letters Varieer veel met kleur binnen een college Gebruik een consistent kleurenschema binnen één college Gebruik zwart-witte slides Gebruik stapsgewijze opbouw van tekst Gebruik geen PowerPoint in colleges Gebruik PowerPoint in alle modules
(zeer) mee eens (%) 87.1 64.9 62.7 20.0 51.0 33.5
onzeker (%) 10.3 25.4 26.8 30.3 29.1 36.2
(zeer) mee oneens (%) 2.6 9.7 10.5 49.7 19.9 30.3
3.9 50.0 4.6 72.0
7.3 38.8 8.5 19.3
88.8 11.2 86.9 8.7
Uit tabel 1 blijkt dat de onderzochte groep grotendeels (72%) bestaat uit voorstanders van PowerPointcolleges. Een meerderheid waardeert afwisseling in lettertype en kleurgebruik; een relatieve meerderheid prefereert een stapsgewijze opbouw van slides. Illustraties zijn behoorlijk gewild. Kortom: het lijkt erop dat deze studenten een slide show willen die aandacht trekt. Bij andere onderzoeken – eveneens naar leereffecten bij PowerPointcolleges - wordt de gebruikte methode niet helder beschreven (Harknett & Cobane, 1997), of verschillen de condities waaronder PowerPointcolleges met overheadcolleges zijn vergeleken, zodat de uitkomsten onbetrouwbaar zijn (Lowry, 1999). Ook deze onderzoeken vermelden overigens de waardering die een ruime meerderheid van de ondervraagde studenten heeft voor PowerPoint. Waardering door Nederlandse studenten Wat waarderen studenten bij PowerPointpresentaties? En omgekeerd, waar ergeren zij zich aan? Om hier een indruk van te krijgen, hebben we een enquête gehouden onder studenten die een college volgden waarbij PowerPoint werd gebruikt (zie het kader voor een beschrijving van de onderzoeksmethode). Leereffecten hebben we niet onderzocht. De onderzochte groep bestond grotendeels uit ervaren PowerPointpubliek: 50 van de 69 invullers hadden tien of meer PowerPointpresentaties bijgewoond. Slechts twee geënquêteerden hadden minder dan vier PowerPointpresentaties gezien. Dit is gunstig, omdat ervaren toehoorders een realistischer beeld geven van waarderingen op de lange termijn. Van onervaren publiek ziet een deel PowerPoint misschien als een amusant nieuwtje, en staat een ander deel juist negatief tegenover de niet-vertrouwde visuele ondersteuning. Ook gunstig is dat de meeste respondenten zelf ervaring hadden met het gebruik van het programma – slechts negen van hen hadden nog nooit een PowerPointpresentatie gegeven. Een groot deel van de groep had dus op zijn minst een indruk van de mogelijkheden die het programma biedt.
2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
3
Opzet van het onderzoek Het onderzoek werd uitgevoerd in drie fasen: fase 1 De geënquêteerden zijn studenten aan de Technische Universiteit Delft. Ondervraagd werden in totaal 69 studenten, verdeeld over drie, ongeveer even grote groepen, elk van een andere studierichting. Zij vulden een enquête in na afloop van een college dat met behulp van PowerPoint gegeven werd. De respondenten kregen veertien – vaak meervoudige – gesloten vragen voorgelegd in de vorm van stellingen; bij het merendeel ervan konden ze op een vijfpuntsschaal invullen in hoeverre ze ermee instemden. Vervolgens konden ze bij twee open vragen hun ergernissen en waarderingen met betrekking tot PowerPoint omschrijven. In de enquête werd onderscheid gemaakt tussen specifieke vragen, die uitsluitend betrekking hadden op het zojuist bijgewoonde college, en vragen die betrekking hadden op colleges in het algemeen. We hebben dus alleen gevraagd naar meningen over PowerPointcolleges; hiermee wilden we voorkomen dat de respondenten alle denkbare soorten presentaties over één kam zouden moeten scheren in hun reacties op stellingen als ‘Het is wenselijk om animaties te gebruiken’. Immers, iemand kan bijvoorbeeld vinden dat animaties in colleges wel, maar op congressen juist niet gewenst zijn. fase 2 Een van de groepen kreeg dezelfde enquête nogmaals; dit keer bij een college dat werd gegeven door een andere docent. Zo kregen we een indruk van de invloed die de zojuist bijgewoonde presentatie had op de antwoorden. De resultaten van deze ‘controle-enquête’ zijn alleen voor dit doel gebruikt, en dus niet meegenomen bij het verder verwerken van de antwoorden. fase 3 Acht vrijwilligers – minimaal twee per groep – vulden een vervolgenquête in. Deze bestond grotendeels uit open vragen; het doel ervan was informatie te krijgen over de achtergronden van de antwoorden die in de eerste enquête waren gegeven.
Resultaten (1): gesloten vragen We tonen eerst de belangrijkste antwoorden op de gesloten vragen in drie tabellen, die we elk zullen bespreken. Vervolgens behandelen we de verschillen tussen de groepen onderling. Focussen van aandacht Een belangrijk kenmerk van PowerPoint is de mogelijkheid om een slide stap voor stap op te bouwen, eventueel met een special effect; de aandacht van het publiek blijft dan gefocust op het gewenste onderdeel. We vroegen de respondenten welke opbouwmethode zij prefereren. Daarnaast vroegen we op welke manier sprekers het beste kunnen aanwijzen, om zo de aandacht van het publiek te focussen. De antwoorden hierop zijn weergegeven in tabel 2.
2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
4
Tabel 2:
Voorkeur voor opbouw- en aanwijsmethodes. Geënquêteerden konden bij elke stelling meerdere antwoorden aankruisen. Alle stellingen hadden betrekking op de zojuist bijgewoonde presentatie.
Stelling mee eens (%) Beste manier van tekstopbouw: - met stapsgewijze opbouw en effect1 14 - met stapsgewijze opbouw, zonder effect 52 - zonder opbouw 35 Beste manier van tabelopbouw: - met stapsgewijze opbouw en effect 1 - met stapsgewijze opbouw, zonder effect 17 - zonder opbouw 75 Beste manier van aanwijzen op scherm door de spreker: - met de cursor 3 - met een aanwijsstok 27 - met een laserpen 22 - met een handgebaar richting scherm 38 - niet 12 1 ‘Effecten’ zijn de mogelijkheden die PowerPoint biedt om tekst op een opvallende manier te laten verschijnen. Bijvoorbeeld met invliegen van links, of uitzoomen.
Uit de tabel blijkt een voorkeur voor het stapsgewijs opbouwen van tekst; effecten zijn hierbij echter geen aanrader. Tabellen dienen volgens een grote meerderheid van de geenquêteerden zonder opbouw te verschijnen. Bij de aanwijsmethoden ten slotte, is er geen absolute winnaar. Wel is duidelijk dat verreweg de meeste respondenten willen dát er wordt aangewezen. Geluidseffecten; animaties; PowerPoint vs. overheadprojector Van de vele mogelijkheden die PowerPoint biedt, zijn de meest verleidelijke - naast het al genoemde opbouwen met effect - het toevoegen van geluidseffecten en het in de slide show importeren van animatiefilmpjes. Tabel 3 geeft een beeld van de waardering voor deze opties. Daarnaast geven de ondervraagden een vergelijkend oordeel over PowerPoint als geheel: vinden ze het een vooruitgang ten opzichte van de overheadprojector? Tabel 3:
Voorkeur voor geluidseffecten, animaties en PowerPointpresentaties. De eerste twee stellingen hadden betrekking op colleges in het algemeen. (geheel) mee eens (%) 3 12 58
(geheel) mee oneens (%) 91 72 9
neutraal / geen mening / niet ingevuld (%) 6 16 33
stelling Het gebruik van geluidseffecten1 is wenselijk Het gebruik van animaties2 is wenselijk Ik woon liever een PowerPointpresentatie bij dan een presentatie met een overheadprojector 1 ‘Geluidseffecten’ zijn de binnen PowerPoint beschikbare geluiden die veranderingen op het scherm desgewenst accentueren. 2 Met ‘animaties’ worden bewegende beelden bedoeld die niet vallen onder de bewegingen die gebruikers binnen PowerPoint zelf kunnen genereren; bijvoorbeeld een filmpje dat de werking van een machine laat zien. Het (kunstmatige) onderscheid tussen animaties en effecten werd in de enquête uiteraard uitgelegd.
De voorkeur voor PowerPoint van ‘onze’ studenten lijkt minder groot dan die van de undergraduates die door Szabo & Hastings aan de tand werden gevoeld: 58 tegenover 72 procent. Dat kan liggen aan de formulering van de vraag – wij spreken over presentaties,
2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
5
S&H meer specifiek over modules. Misschien speelt ook de verschillende achtergrond van de onderzochte groepen een rol. Opvallend, gezien de voorkeur voor PowerPointpresentaties, is de lage populariteit van geluidseffecten en animaties, toch twee typische PowerPointkenmerken. Vaste opmaakelementen De opmaak van slides wordt mede bepaald door vaste opmaakelementen die gebruikt kunnen worden, zoals een voettekst, een structuurkolom of een plaatje als achtergrond. We vroegen de studenten om aan te geven welke opmaakelementen gebruikt zouden moeten worden. De resultaten staan in tabel 4. Tabel 4
Gewenste opmaakelementen op dia’s (geen van de genoemde elementen werd in de colleges gebruikt, op één uitzondering na; zie noot 2)
De volgende opmaakelementen werden niet op de dia’s gebruikt, maar het was beter geweest om ze wel te gebruiken1: Mee eens (%) 2 - voettekst 20 3 - structuurkolom 25 - niet-egale achtergrond 6 - logo 7 - vaste versiering (bijv. cartoon) 4 1 Alleen opmaakelementen die, blijkens de gegeven antwoorden, geen verwarring opleverden bij de respondenten, zijn in de tabel opgenomen. Dit is bijvoorbeeld de reden dat het element koptekst ontbreekt. 2 Eén groep zag een slide show waarbij wél een voettekst werd gebruikt, en vulde deze vraag dus niet in. Het gegeven percentage is de score van de andere twee groepen (N=50). 3 Een inhoudsopgave van de presentatie die op elke slide terugkomt.
Een forse meerderheid van de respondenten blijkt geen behoefte te hebben aan de genoemde opmaakelementen. Maar wellicht zouden deze elementen hoger zijn gewaardeerd als ze wél op de dia’s aanwezig waren geweest. Dit blijkt uit de mate waarin voetteksten gewaardeerd worden door de groep die daadwerkelijk voetteksten te zien kreeg; die werd gemeten in een andere, vrijwel identieke vraag. Een relatief groot deel van deze groep – 47% - vindt dat voetteksten op de slides thuishoren. In dit licht is 25% die het gebruik van een structuurkolom aanraadt, terwijl zo’n kolom niet getoond werd, vrij veel. What you see is what you like De data zijn afkomstig van drie ongeveer even grote groepen studenten. In hoeverre waren die groepen het met elkaar eens? Behoorlijk, zo blijkt: we vonden bij de meeste antwoorden geen significante onderlinge verschillen. Er waren drie uitzonderingen, die we nu zullen bespreken. Deze uitzonderingen zijn aanwijzingen voor een boeiend verschijnsel, dat we bij deze what you see is what you like dopen. Allereerst bestond binnen één groep een significant afwijkende voorkeur voor tekst stapsgewijs opbouwen met effect. Binnen de twee andere groepen was deze voorkeur laag, te weten respectievelijk 0% en 10%; de afwijkende groep scoorde met 33% bedui-
2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
6
dend hoger1. De mening lijkt hier te zijn beïnvloed door de waarneming: de docent van deze groep werkte inderdaad met opbouw met effect. De ‘0%-groep’ zag tekst zonder opbouw verschijnen, en de ‘10%-groep’ zag een stapsgewijze opbouw met effect op slechts enkele slides – op de meeste slides werd niet met opbouw gewerkt. Op zich zegt dit nog niet zoveel. Maar twee weken later enquêteerden we de afwijkende groep opnieuw; nu bij een andere docent, die niet met tekstopbouw werkte. De voorkeur ervoor slonk prompt tot 8%. De voorkeur voor verschijnen zonder opbouw daarentegen, steeg van 4% naar 58%. Het lijkt er, kortom, op dat studenten geneigd waren om in te stemmen met de gehanteerde methode. Maar ook hun persoonlijke voorkeur speelt een rol: stapsgewijze opbouw zonder effect scoort bij de drie groepen gemiddeld het hoogst, terwijl deze methode in geen van de colleges werd gebruikt. Het tweede significante verschil tussen groepen openbaarde zich in de gewenste manier van aanwijzen. De laserpen lijkt in vergelijking met andere aanwijsinstrumenten redelijk populair te zijn. Dat hadden we niet verwacht, gezien onze eigen ervaringen als toeschouwer: de lichtvlek is vaak nauwelijks zichtbaar of bibbert kriskras over het scherm; bij een nog ongerichter gebruik riskeren toeschouwers een netvliesbeschadiging. Het blijkt echter dat slechts één van de groepen verantwoordelijk is voor de hoge score: in deze groep vond 63% de laser een aanrader. Bij de andere groepen scoorde de laser laag, respectievelijk slechts 8% en 4%. Ook hier lijken de waarnemingen sturend te hebben gewerkt op de meningen: bij de groep die de laser hoog waardeerde, werd ook inderdaad een laser gebruikt, bij de andere groepen niet. Tot slot zagen we dat, in overeenstemming met het what you see is what you likeprincipe, voetteksten relatief hoog worden gewaardeerd door de groep die voetteksten zag; 47% van de respondenten vond dit element wenselijk, tegenover gemiddeld 20% bij de andere groepen. De significantie van dit verschil kan niet goed worden bepaald, omdat we in principe twee verschillende vragen met elkaar vergelijken.
Afb. 2 Een representatief voorbeeld van de gebruikte slides (de achtergrond was in werkelijkheid donkerblauw)
Natuurlijk waren er meer verschillen tussen de colleges die voor ons onderzoek werden gebruikt. Deze verschillen waren, met betrekking tot de kenmerken uit de tabellen 2 tot en met 4, echter gering. In de colleges werden voornamelijk slides gebruikt met opsommingen op een egaal gekleurde achtergrond, en met af en toe een tabel of illustratie. Geluidseffecten en animaties werden in geen van de colleges gebruikt. Zie afb. 2 voor een representatief voorbeeld.
1
Voor de vergelijkbaarheid met de totaalscore drukken we de scores ook bij afzonderlijke groepen, ondanks hun geringe omvang – 19 à 26 studenten – uit in procenten, en niet in concrete aantallen.
2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
7
Resultaten (2): open vragen Waarom heeft een meerderheid van de respondenten een voorkeur voor PowerPointpresentaties? Wat waarderen de geënquêteerden specifiek en, omgekeerd, waar ergeren ze zich juist aan? De respons op open vragen naar waarderingen en ergernissen, aangevuld met toelichtingen uit de vervolgenquête, geeft hiervan een goed beeld. Tabel 5 is een inventarisatie van de meest gegeven antwoorden. Tabel 5:
Top-vier van waarderingen en ergernissen bij PowerPointpresentaties (tussen haakjes staat het aantal respondenten dat deze waardering of ergernis noemde) Waarderingen
1 2 3 4a 4b
Duidelijkheid (13) Goede opmaak / leesbaarheid (10) Logische opbouw / overzichtelijke presentatie (9) Geen gerommel met sheets (5) Gebruik van schema’s, plaatjes en grafieken (5)
Ergernissen 1 2 3a 3b 4a 4b
Effecten (16) Slechte opmaak / verkeerde kleurcombinaties (11) Geluidjes (5) PowerPoint staat te centraal (5) Spreker kan niet werken met PowerPoint (voorbereiding, bediening) (4) Spreker leest de tekst van de slides op (4)
Opvallend is dat vooral bij de ergernissen veel typische PowerPoint-eigenschappen worden genoemd. Bij de waarderingen lijkt alleen ‘geen gerommel met sheets’ een specifiek kenmerk te zijn van PowerPointpresentaties – andere waarderingen kunnen ook gelden voor presentaties met transparanten. Maar de meeste respondenten blijken te bedoelen dat PowerPoint een goede ondersteuning biedt bij de genoemde waarderingen. Onze respondenten stellen een duidelijke en een overzichtelijke presentatie erg op prijs. Niet-PowerPointgerelateerd onderzoek van presentaties geeft hetzelfde beeld. Een survey onder ruim duizend Nederlandse ingenieurs (Andeweg e.a., 2000) leverde een top-vijf op van waarderingen en ergernissen voor presentaties: de grootste waardering was ‘heldere structuur’, de grootste ergernis ‘onduidelijke structuur’. Op drie bij de ergernissen stond overigens ‘slechte verzorging van sheets’; zie onze nummer twee. De genoemde waarderingen en ergernissen zullen nu worden toegelicht aan de hand van citaten van meerdere respondenten. Om onderlinge verbanden te kunnen leggen, worden verwante kenmerken worden onder hetzelfde kopje behandeld, en worden waarderingen en ergernissen niet strikt van elkaar gescheiden. Duidelijkheid; goede opmaak; slechte opmaak Respondenten vinden PowerPointslides vaak duidelijker dan transparanten. Eén respondent geeft als verklaring voor de duidelijkheid van PowerPoint, dat een goed overzicht is te verkrijgen door kleurgebruik, lettertype en lettergrootte. Bovendien kan de gebruiker op elke slide een inhoudsopgave laten terugkomen, waardoor de presentatie overzichtelijker wordt. Dit alles kan bij transparanten ook; toch zien respondenten PowerPoint kennelijk als een programma waarin zulke kenmerken beter te realiseren zijn. Dit verklaart tevens waarom veel mensen logische opbouw en overzichtelijke presentatie noemden bij de waarderingen. 2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
8
Hoewel PowerPoint een goede opmaak lijkt te stimuleren, komt ook het tegenovergestelde voor. Eén respondent ergert zich bijvoorbeeld aan ‘de niet-originele Microsoftopmaak die steeds terugkomt’. Bovendien lijken sommige slide shows ‘technology driven’ te zijn gemaakt; het lijkt wel alsof sprekers het zonde vinden om de beschikbare functies niet te gebruiken. Zo ontstaat al snel een slide show met veel kleuren en veel verschillende lettertypes. Dit maakt de opmaak doorgaans warrig; ergernis bij de toeschouwers is het gevolg. ‘Men vergeet het doel (handreiking voor het publiek) en maakt er iets moois van, terwijl het publiek zijn ogen kapot kijkt aan de kleurstelling’, aldus een respondent. Wat vinden de geënquêteerden dan wél een goede opmaak? Ze gebruiken algemene termen als zakelijkheid, rust en eenvoud. In één adem met goede opmaak wordt vaak leesbaarheid genoemd. De volgende concrete aanbevelingen worden gegeven: - grote letters; - eenheid in transparanten en een vaste opmaak; - effen / rustige achtergrond; - geen drukke kleuren; - goede kleurencombinaties. Voor dit laatste geldt volgens de respondenten dat (net als bij transparanten) een groot contrast tussen letters en achtergrond het belangrijkst is. Dus liever geen witte letters op een gele achtergrond. Welke kleuren wél gebruikt moeten worden, is niet duidelijk. De voorkeur die studenten geven varieert van ‘wit op blauw’ en ‘rood op donkergrijs’ tot ‘witte achtergrond met zwarte letters’. Over de keuze tussen enerzijds een donkere achtergrond met lichte tekst en anderzijds een lichte achtergrond met donkere tekst hebben enkele ondervraagden een uitgesproken mening. ‘Licht op donker’ wordt echter net zo vaak geadviseerd als ‘donker op licht’. Deze meningen zijn minder eenduidig dan die van de respondenten van Szabo & Hastings, waarvan een meerderheid een lichte achtergrond prefereert. Eén student wijst erop dat de combinatie rood-groen in elk geval vermeden dient te worden, omdat kleurenblinden hierin geen onderscheid zien. Gebruik van schema’s, plaatjes en grafieken PowerPoint maakt het heel gemakkelijk om schema’s, plaatjes en grafieken op te nemen en het resultaat is vaak duidelijker en mooier (gratis kleur!) dan op transparanten. Volgens een student kunnen plaatjes en tekst met elkaar mooi gecombineerd worden. Dit heeft tot gevolg dat sprekers vaker afbeeldingen gebruiken in PowerPointpresentaties, hetgeen door de ondervraagden gewaardeerd wordt. Geen gerommel met sheets; spreker kan niet werken met PowerPoint Inherent aan het medium is dat er bij PowerPointpresentaties geen losse transparanten rondslingeren. Het ‘gerommel met sheets’ is dus verleden tijd, tot tevredenheid van de ondervraagden. Een respondent zegt hierover: ‘Als de spreker op een geordende manier met sheets overweg kan, wordt precies hetzelfde bereikt als met PowerPoint. Over het
2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
9
algemeen is men echter halverwege niet meer in staat om een eerder gebruikt sheetje terug te vinden. Dan heeft PowerPoint dus wel de voorkeur.’ Maar om bij het beantwoorden van vragen snel de juiste slide te voorschijn te toveren, moet de spreker wel thuis zijn in het programma. Anders wordt het gerommel met transparanten ingeruild voor gehannes met de apparatuur. Onkunde in het werken met PowerPoint levert veel irritatie op, melden de ondervraagden. Ook problemen bij het aansluiten van de beamer of het opstarten van de presentatie en technische storingen werden als ergernis genoemd. Effecten en geluidjes Het gebruik van effecten en geluiden – twee in het oog springende kenmerken van PowerPoint – worden laag gewaardeerd. Niet alleen bij de gesloten vragen, maar ook bij de open vragen naar ergernissen laat een groot aantal van de respondenten zijn afkeer blijken van ‘allerlei door het beeld vliegende vlakjes, kleurtjes, streepjes’. Die leiden teveel af: ‘Ik vind een PowerPointpresentatie wel levendiger, maar vaak door alle bewegingen erin (zoals zinnen die voorbij zoeven) wordt mijn aandacht afgeleid naar de kleuren en vormen van de bewegende dingen. In plaats van naar de tekst zelf.’ Twee van de acht studenten noemen bij waarderingen bovendien expliciet het niet gebruiken van effecten en vier respondenten stelden eenvoud op prijs. Overigens hoeven effect en geluid op zich niet altijd irritant te zijn. Ze passen gewoonweg niet bij een zakelijke presentatie of een college, meent een student: ‘Presentaties waarbij de tekst van alle kanten het scherm in vliegt leiden af. Dit is leuk bij gelegenheidspraatjes, maar niet wenselijk en geheel overbodig bij een wetenschappelijk verhaal.’ PowerPoint staat te centraal; spreker leest de tekst van de slides op Uit de ergernis aan effecten en geluiden, volgt nog een ergernis: de onevenredige aandacht die het programma en de slides krijgen ten opzichte van de spreker. Een student formuleert dit als volgt: ‘door alle bewegingen […] ga je vaak eerder op de zinnen [op het scherm] letten dan op het verhaal van de docent, terwijl de presentatie later terug op internet te vinden is, maar het verhaal van de docent niet.’ ‘De spreker volgt de slides’ en ‘PowerPoint staat te centraal’ waren zaken die als vervelend werden ervaren. Het wordt juist gewaardeerd als PowerPoint een ondersteuning vormt, in plaats van het middelpunt (drie keer genoemd). Powerpoint is ‘slechts een middel en geen doel op zich’. De ergernis wordt versterkt wanneer de spreker ‘alleen de sheets voorleest en geen extra informatie toevoegt’. De spreker moet zelf ook niet te veel gericht zijn op het scherm, zegt een andere ondervraagde: ‘bij de desbetreffende presentatie had de spreker meer aandacht voor wat er op de presentatie gebeurde “achter” hem, dan dat hij aan de mensen in de zaal een presentatie gaf. Op den duur is dit zeer ergerlijk voor het publiek. Dit gebeurt zeker ook bij overheadpresentaties, maar veel minder.’
2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
10
Conclusies In de inleiding citeerden we een paar krachtige afkeurende meningen over PowerPoint. Ook onze respondenten plaatsen soms kanttekeningen; toch blijkt een meerderheid van hen een voorkeur te hebben voor PowerPointpresentaties boven presentaties met transparanten. Sprekers hoeven, om bij hun publiek in de smaak te vallen, slechts een paar mogelijkheden van het programma onbenut te laten. Het aantal kleuren op slides moet beperkt blijven, en effecten en geluid - respondenten spraken schamper over zoevende zinnen en vliegende vlakjes - kunnen het beste worden vermeden. De geënquêteerden geven, kortom, de voorkeur aan een sobere opmaak van slides. Een gewaardeerd extraatje ten opzichte van transparanten is het stapsgewijs - zonder effecten! - opbouwen van tekst. We maken hierbij wel een voorbehoud: mogelijk zijn toeschouwers geneigd om kenmerken die ze hebben waargenomen, positief te waarderen. What you see is what you like, noemden we dit. Vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen wanneer dit fenomeen wel optreedt en wanneer niet. Bestaan er kenmerken die een consequent lage waardering zullen krijgen, of ze nou wel of niet in de bijgewoonde presentatie zijn gebruikt? Zou bijvoorbeeld de groep die zo meegaand reageerde op de gehanteerde methode van tekstopbouw, minder tolerant zijn wanneer het om geluidjes gaat? De gebleken inschikkelijkheid van respondenten betekent in ieder geval niet dat sprekers blindelings hun eigen voorkeur kunnen volgen bij het maken van een slide show. Sommige kenmerken die niet werden gebruikt, kregen toch een hoge waardering. Sprekers die streven naar een zo hoog mogelijke waardering van hun PowerPointpresentaties, doen er dus nog steeds goed aan om rekening te houden met de smaak van hun publiek. Literatuur Andeweg, Bas (2000). Werken met presentatieprogramma’s: tovenaar of tovenaarsleerling? In: Tekst[blad] 6 (1), pp.19-24. Andeweg, Bas e.a. Survey: mondelinge presentaties van Nederlandse ingenieurs. In: Rob Neutelings, Nicole Ummelen & Alfons Maes (red.) (2000). Over de grenzen van de taalbeheersing: onderzoek naar taal, tekst en communicatie. Den Haag: Sdu Uitgevers. pp.81-93. Harknett, Richard J. & Craig T. Cobane (1997). Introducing Instructional Technology to International Relations. In: Political Science & Politics 30 (september), pp.496500. Janssen, Daniël, Carel Jansen & Frank Jansen (2000). Professionele communicatie. In: Braet, Antoine (red.). Taalbeheersing als communicatiewetenschap: Een overzicht van theorievorming, onderzoek en toepassingen. Bussum: Coutinho, pp. 210-229. Lowry, Roy B. (1999). Electronic Presentation of Lectures – Effect upon Student Performance. In: University Chemistry Education 3 (1), pp.18-21. Szabo, Attila & Nigel Hastings (2000). Using IT in the undergraduate classroom: should we replace the blackboard with PowerPoint? In: Computers & Education 35, pp.175-187.
2001, Wim Blokzijl / Roos Naeff, TU Delft
11