Het project Maatschappijbrede Trendanalyse 1976-2005: context, inhoud en onderzoeksproces
Nationaal Archief, november 2010 projectdocumentatie
1
Inhoud 1. 1.1 1.2 1.3 1.4
Context Inleiding Feilen van de huidige selectieaanpak Een nieuwe selectieaanpak in ontwikkeling Nieuwe waarderingsinstrumenten
3 3 3 4 5
2. 2.1 2.2 2.3
Aanpak bewerkingsachterstanden Rijk Inleiding Toepassing ‘ex post’ van de nieuwe waarderingsinstrumenten Het proces van selectie en bewerking volgens de nieuwe aanpak
8 8 8 9
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Project maatschappijbrede Trendanalyse 1976-2005 Inleiding Aard en reikwijdte van het onderzoek Toepassing van de trendanalyse Methodiek algemeen Methodiek trendanalyse per domein Kwaliteitsbewaking Eindproducten: database en eindrapportage
12 12 12 13 14 18 20 21
Bijlagen: 1. Methodiek van het domeinonderzoek (stappenmodel)
22
2. Procedure validatie beschrijvingen
25
3. Procedure klankbordgroep
27
4. Samenstelling klankbordgroep
29
5. Samenstelling projectorganisatie
30
6. Opmerkingen en reacties t.a.v. metatrends
32
2
1
Context
1.1
Inleiding
Overheidsinformatie dient een aantal belangrijke maatschappelijke waarden. Informatie van de overheid is van fundamentele betekenis als grondstof voor burgerparticipatie, het kunnen afleggen van verantwoording door de overheid, de waarheidsvinding door burgers (recht- en bewijsfunctie) en het kunnen (re)construeren van de geschiedenis. Een professionele informatiehuishouding zorgt ervoor dat al deze functies en belangen van overheidsinformatie tot hun recht komen. Een belangrijk kenmerk van de hedendaagse samenleving is de overstelpende overvloed aan informatie die wordt geproduceerd, ontvangen en gedeeld. De noodzaak te komen tot een professioneel informatiebeheer dat van meet af aan en op integrale wijze met de verschillende belangen rekening houdt, wordt hierdoor des te groter. De overvloed aan informatie zorgt voor een aantal specifieke problemen met betrekking tot het beheersbaar maken en beheersbaar houden van de informatiehuishouding.1 Een belangrijk aspect daarbij vormt de problematiek van waardering en selectie van archieven. Ondanks alle inventiviteit en goede bedoelingen is de overheid er in de afgelopen decennia niet in geslaagd om een effectieve aanpak voor waardering en selectie te ontwikkelen die een duurzame bijdrage levert aan de kwaliteit van de informatiehuishouding. 1.2
Feilen van de huidige selectieaanpak
Tot ver in de jaren tachtig van de twintigste eeuw geschiedde waardering en selectie op documentniveau. Het ging daarbij vrijwel altijd om documenten die al vele jaren eerder waren gecreëerd. Tussen de vorming van archieven enerzijds en de waardering en selectie ervan gaapten decennia en bestond nauwelijks verband. De enorme toename van archiefmateriaal als gevolg van het groeiende overheidsapparaat, gecombineerd met de verplichting om op basis van de Archiefwet 1995 alle archiefbescheiden ouder dan twintig jaar die niet voor vernietiging in aanmerking kwamen over te brengen naar een archiefbewaarplaats, leidde aan het eind van de jaren tachtig tot het besef dat de bestaande methode niet langer houdbaar was. Er werd een nieuwe methodiek van waardering en selectie ontwikkeld (de zogeheten Pivot-methode) die uitging van macroselectie. In plaats van documenten te waarderen werden voortaan de ‘handelingen’ die door de overheidsorganen werden verricht gewaardeerd. De methode gaat uit van het principe dat alle administratieve neerslag die uit een handeling voortvloeit, de waardering van de handeling volgt. Ook deze methode heeft niet kunnen voorkomen dat telkens weer nieuwe achterstanden in de bewerking van archieven zijn ontstaan. De belangrijkste reden hiervoor is dat de archiveringspraktijk meestal niet was en is ingericht volgens het model van de handelingen. De daadwerkelijke selectie, dat wil zeggen het koppelen van de documenten aan de gewaardeerde handelingen bleek daardoor een moeizame en bewerkelijke operatie. Praktische redenen hiervoor zijn de weinig gestandaardiseerde omschrijving van de handelingen, variërend van abstract tot zeer gedetailleerd, het grote aantal selectielijsten dat moest worden gehanteerd en het grote aantal handelingen per selectielijst. Dit alles maakte het instrumentarium 1
Hierover zijn in de afgelopen jaren tal van rapportages verschenen: Rijksarchiefinspectie, Een dementerende overheid? De risico’s van digitaal beheer van verantwoordingsinformatie bij de centrale overheid (2005); Raad voor Cultuur, Het Tekort van het Teveel. Over de rijksverantwoordelijkheid voor cultureel erfgoed (2005); Informatie op Orde. Kabinetsvisie op vindbare en toegankelijke overheidsinformatie (2006); Raad voor het openbaar bestuur en Raad voor Cultuur, Informatie grondstof met toekomstwaarde (2008); Algemene Rekenkamer, Informatiehuishouding van het Rijk (2010)
3
onderhoudsgevoelig en de toepassing ervan ingewikkeld. De rijksoverheid kampt dan ook nog steeds met grote achterstanden in de bewerking van reeds gevormde archieven. Daarbij komt dat in de afgelopen jaren het besef is gegroeid dat de overheid een nieuwe fase van informatiebeheer is binnengegaan. De digitale informatiehuishouding maakt een fundamentele wijziging in de aanpak van waardering en selectie noodzakelijk. Het laten ontstaan van digitale achterstanden zoals we in de papieren wereld kennen, is geen optie. Als digitale informatie pas na 10 of 20 jaar wordt gewaardeerd is de kans groot dat er al veel gegevens ontoegankelijk zijn geworden of dat belangrijke context van de informatieobjecten niet meer beschikbaar is. Waardering en selectie dienen om die reden zo dicht mogelijk bij het moment van creatie dan wel gebruik van informatieobjecten plaats te vinden. Waardering en selectie dient al ‘aan de bron’ te zijn geregeld. Naast de hierboven genoemde tekortkomingen van de bestaande selectiemethode voor archivarissen, archiefbewerkers en informatiebeheerders zijn vanuit de archiefgebruikers ook inhoudelijke kanttekeningen bij de Pivot-methodiek geplaatst. Zo heeft de Raad voor Cultuur zich in het spoor van kritische historici in zijn advies ‘Het Tekort van het teveel’ (2005) kritisch uitgelaten over de huidige, door Pivot geformuleerde selectiedoelstelling. Deze doelstelling luidt dat met het te bewaren materiaal het mogelijk moet zijn een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de overheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze te reconstrueren zijn uit overheidsarchieven. De Raad is van mening dat in de bestaande doelstelling de interactie tussen de overheid en haar omgeving onvoldoende tot uitdrukking komt en pleit voor een meer integrale doelstelling van archiefselectie die voor alle overheidsorganen en ook voor particuliere archiefvormers bruikbaar is. 1.3
Een nieuwe selectieaanpak in ontwikkeling
Op basis van het hierboven genoemde advies van de Raad voor Cultuur heeft de toenmalige algemene rijksarchivaris in 2007 de Commissie Waardering en Selectie (Commissie Jeurgens) geïnstalleerd en haar gevraagd een nieuwe inhoudelijke visie op waardering en selectie van archieven uit te werken. Deze commissie bestaande uit archivarissen, historici en informatiebeheerders, heeft in het rapport ‘Gewaardeerd Verleden’ haar visie neergelegd. Deze visie vormt de basis waarop de vernieuwde selectieaanpak is gestoeld. Een belangrijk onderdeel van deze visie is een nieuwe, bredere, selectiedoelstelling die de basis vormt van de selectieaanpak. Een heldere selectiedoelstelling is onmisbaar om richting te geven aan het selectieproces. De commissie Waardering en Selectie is tot de volgende doelstelling gekomen: Waardering, selectie en acquisitie van archieven heeft tot doel het bijeenbrengen en veiligstellen van bronnen die het voor individuen, organisaties en maatschappelijke groeperingen mogelijk maken hun geschiedenis te ontdekken en het verleden van staat en samenleving (en hun interactie) te reconstrueren. Daartoe dienen die archieven of onderdelen van archieven veilig gesteld te worden die: a. representatief zijn voor hetgeen in de samenleving is vastgelegd b. representatief zijn voor de activiteiten van de leden (personen en organisaties) van een samenleving; c. door waarnemers als belangrijk, bijzonder of uniek worden beschouwd omdat ze de belangrijke, bijzondere en unieke maatschappelijke ontwikkelingen, personen en organisaties in een bepaalde periode weerspiegelen. 2
Waardering en Selectie, Visierapport Gewaardeerd Verleden. Bouwstenen voor een nieuwe waarderingsmethodiek voor archieven (Den Haag 2007) p. 37-38
2 Commissie
4
De visie van de Commissie Waardering en Selectie legt de nadruk op samenhang in de selectie van overheidsarchieven en acquisitie van particuliere archieven. Bij de totstandkoming van een representatieve archiefcollectie dient dan ook niet alleen uitgegaan te worden van de archieven die door overheidsorganen worden gevormd, maar moet ook gekeken worden naar de archieven die door particuliere archiefvormers zijn gevormd en die voor het realiseren van bovengestelde doelstelling van belang zijn om door het archiefwezen te worden verworven. 1.4
Nieuwe waarderingsinstrumenten
De grondslag van waardering en selectie van (overheids)archieven is geformuleerd in artikel 2 van het Archiefbesluit 1995, waarin is aangegeven met welke aspecten bij het ontwerpen en vaststellen van een selectielijst rekening gehouden dient te worden. Archiefbesluit 1995, artikel 2, eerste lid: Bij het ontwerpen en vaststellen van selectielijsten […] voor archiefbescheiden wordt rekening gehouden met: a. de taak van het desbetreffende overheidsorgaan; b. de verhouding van dit overheidsorgaan tot andere overheidsorganen; c. de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van cultureel erfgoed; en d. het belang van de in de archiefbescheiden voorkomende gegevens voor overheidsorganen, voor recht- of bewijszoekenden en voor historisch onderzoek. Om tot een gewogen waardering en selectie te kunnen komen zijn de in artikel 2 van het Archiefbesluit 1995 genoemde aspecten, met de nieuwe selectiedoelstelling als inhoudelijk uitgangspunt, in de afgelopen jaren door het Nationaal Archief ‘vertaald’ in een drietal nieuwe waarderingsinstrumenten. Het bepalen van de waarde van archiefbescheiden geschiedt vanuit drie verschillende perspectieven die de basis vormen voor het nemen van een gewogen selectiebeslissing. De drie waarderingsinstrumenten zijn: de systeemanalyse, de trendanalyse en de risicoanalyse. Omdat het onderhavige project een specifieke toepassing van het waarderingsinstrument trendanalyse behelst, willen wij eerst ingaan op de achtergronden daarvan. Vervolgens schetsen we in het kort de drie waarderingsinstrumenten in hun samenhang. Achtergronden van de trendanalyse De term trendanalyse is de nieuwe roepnaam van wat in het visierapport Gewaardeerd Verleden is aangeduid als de ‘historisch-maatschappelijke analyse-plus’. Het opstellen van selectielijsten werd in de jaren ’90 door Pivot aanvankelijk uitsluitend gedaan op basis van ‘institutioneel onderzoek’. Dat type onderzoek beoogde een functionele analyse van het handelen van overheidsactoren binnen de context van door de overheid zelf gedefinieerde beleidsterreinen. Dominant bij deze functionele benadering was vooral de rechtstatelijke verantwoordingsfunctie van overheidsinformatie, niet de (toekomstige) historische informatiewaarde. Het ontwikkelen van de functionele analyse in combinatie met macroselectie is een baanbrekende internationale archivistische ontwikkeling geweest, waarin Nederland naast met name Canada en Australië een belangrijke rol heeft vervuld. De functionele analyse van Pivot beperkte zich echter hoofdzakelijk tot een inventarisatie van het formele handelen van de overheid, doordat als bronnen vooral wet- en regelgeving werd gebruikt. Dat leidde er toe dat de uitkomsten van het institutionele onderzoek van Pivot veelal bestonden uit ‘handelingen’ die slechts een geconstrueerde juridische werkelijkheid weerspiegelden. Nadelen van die aanpak voor de
5
daadwerkelijke archiefselectie zijn hierboven al aangestipt en onder meer in ‘Gewaardeerd Verleden’ uitvoeriger behandeld. De primair op de overheid zelf gerichte functionele analyse en de daaruit voortspruitende eenzijdige waardering van archieven is door Pivot na stevige kritiek van de zijde van historici en de Raad voor Cultuur in zoverre aangepast, dat bij latere institutionele onderzoeken, vanaf het einde van de jaren ’90, ook altijd een beperkte ‘historischmaatschappelijke analyse’ (HMA) werd uitgevoerd. Dat gebeurde in de vorm van een interview van een historicus of vakspecialist op het beleidsterrein aan de hand van een vaste vragenlijst. De HMA had vooral tot doel om kenmerkende maatschappelijke ontwikkelingen vanaf 1945 op het beleidsterrein te signaleren. Binnen het inmiddels gestandaardiseerde format van de handelingenlijsten konden de uitkomsten van de HMA’s echter slechts zeer beperkt worden geoperationaliseerd bij het toekennen van specifieke waarderingen. Een ‘tweesporenbeleid’, waarbij de verantwoordingswaarde en de historische waarde van overheidsinformatie gelijkelijk worden verdisconteerd in het proces van waardering en selectie kan slechts worden gerealiseerd wanneer, zoals nu in praktijk wordt gebracht, het hele instrumentarium ‘op de schop gaat’. De drie waarderingsinstrumenten in hun samenhang De systeemanalyse en de trendanalyse zijn bedoeld om tegemoet te komen aan de verantwoordingswaarde, respectievelijk de informatiewaarde van overheidsarchief. De risico-analyse is primair gericht op de waarde van overheidsarchief voor de bedrijfsvoering en de recht- en bewijszoekende burger. Dat gebeurt vanuit een overkoepelend perspectief waar het gehele instrumentarium op is toegesneden en dat wij eigentijds formuleren als ‘optimalisering van het maatschappelijk hergebruik van overheidsinformatie’. Dit perspectief overstijgt uiteraard het selectiebeleid en omvat ook aspecten als openbaarheid, toegankelijkheid, duurzaamheid en betrouwbaarheid van (gearchiveerde) overheidsinformatie. Systeemanalyse: waardering van structuren en taken De systeemanalyse beoogt om, per organisatie, de informatie in kaart te brengen die nodig is om de meest wezenlijke activiteiten van de organisatie te kunnen reconstrueren. Toegepast op een ministerie verloopt deze analyse langs twee lijnen: enerzijds worden de belangrijkste overleg- en besluitvormingsstructuren geïdentificeerd, anderzijds worden de primaire taken van het departement in kaart gebracht. Vervolgens worden binnen de informatiehuishouding de archiefbestanden en categorieën archiefbescheiden aangewezen die in verband daarmee zijn gevormd. De desbetreffende informatieobjecten dienen te allen tijde blijvend te worden bewaard. Voor het uitvoeren van de systeemanalyse wordt gebruik gemaakt van institutionele informatie én van gegevens uit het informatiebeheer. Wat betreft het eerste zijn – nog steeds – waardevolle bronnen de Rapporten Institutioneel Onderzoek die indertijd door Pivot zijn opgesteld, maar ook meer recente organisatiebesluiten en publicaties over organisatie en taken van het ministerie. Uit deze bronnen zijn de belangrijkste overlegen besluitvormingsgremia in hun samenhang te identificeren. Voor de analyse van de primaire taken worden op basis van institutionele en beleidsinhoudelijke bronnen voor de verschillende beleidsterreinen waarop de organisatie actief is de belangrijkste beleidsdoelstellingen en –instrumenten achterhaald. Ook hiervoor geldt dat vervolgens met gebruikmaking van gegevens uit het informatiebeheer de desbetreffende informatieobjecten, zoals de totstandkoming van een wet, het onderhouden van een register, etc. worden geïdentificeerd. Trendanalyse: perspectief van maatschappelijke ontwikkelingen De systeemanalyse is gericht op het verantwoordingsbelang en de bewijsfunctie van overheidsinformatie op de lange termijn en betreft aldus de meer formele aspecten
6
waarvan het Archiefbesluit gewag maakt. De trendanalyse daarentegen is met name bedoeld om tegemoet te komen aan het bredere karakter van de nieuwe selectiedoelstelling. Doel van de trendanalyse is om de informatie te identificeren die de neerslag vormt van de meest kenmerkende ontwikkelingen binnen de samenleving binnen een bepaald tijdvak. Het gaat daarbij zowel om trends en hotspots 3 die zich maatschappijbreed manifesteren, als om trends die specifiek zijn voor een bepaald maatschappelijk domein. Waar de systeemanalyse wordt uitgevoerd binnen de context van het handelen van een bepaalde organisatie, is de context van de trendanalyse de gehele samenleving. Dat houdt in dat om te kunnen worden toegepast op een bepaalde organisatie, zoals een ministerie, altijd een ‘doorvertaling’ nodig is van de algemene trendanalyse naar het handelen van die betreffende organisatie. Bij welke onderscheiden trends en hotspots is of was deze direct betrokken en in welke rol? Vervolgens dient in een derde stap te worden onderzocht welke informatie bij die organisatie direct valt te koppelen aan die relevante trends of hotspots. Die informatie wordt dan – aanvullend op de al voor blijvende bewaring aangewezen ‘systeeminformatie’ – eveneens voor bewaring aangemerkt. Risicoanalyse: perspectief van informatiebeheerder en burger De systeemanalyse en de trendanalyse richten zich op het identificeren van blijvend te bewaren informatie. Het derde waarderingsinstrument, de risicoanalyse, beoogt vooral een handvat te bieden voor het waarderen van informatieobjecten vanuit het perspectief van de archiefvormer en de recht- en bewijszoekende burger. De risicoanalyse neemt dus net als de systeemanalyse een bepaalde organisatie als uitgangspunt. Een overeenkomst met de trendanalyse is echter dat vanuit die organisatie wordt gekeken naar de maatschappelijke implicaties van die informatie, en wel in de vorm van risico’s voor het informatiebeheer. Het gaat er concreet om dat de archiefvormer bewuste prioriteiten stelt ten aanzien van de vraag welke informatie voor hem zelf, andere overheden en burgers van meer belang is dan andere informatie en deze prioriteitsstelling weet om te zetten in passende beheersmaatregelen. Dit vereist inzicht in de politieke, juridische, financiële en maatschappelijke risico’s die de archiefvormer loopt ten aanzien van wel of niet beschikbaar hebben van specifieke informatie. Dit instrument is in feite een ‘eigentijdse’ invulling van een zeer wezenlijk onderdeel van een selectielijst: namelijk dat bij archiefbescheiden die niet voor blijvende bewaring in aanmerking komen, wordt aangegeven hoe lang deze moet en mag worden bewaard.
3
Een ‘hotspot’ is een gebeurtenis of keten van gebeurtenissen die een opvallende of intensieve interactie tussen overheid en burger en (al dan niet georganiseerde) burgers onderling veroorzaken. Het gaat niet om routinematige interactie tussen burger en overheid, maar om een nieuwe, onverwachte interactie. Een hotspot kan de aanzet zijn tot een nieuwe trend, countertrend of trendbreuk. Maar ook opvallende interactie die niet heeft geleid tot een trendbreuk of nieuwe trend wordt als hotspot geteld. Als criterium geld wel dat de interactie structureel maatschappelijk effect heeft gehad.
7
2
Aanpak bewerkingsachterstanden Rijk
2.1
Inleiding
De nieuwe selectiemethodiek is ontwikkeld voor het aan de bron, dat wil zeggen bij de creatie, kunnen waarderen van (digitale) informatie, dus als prospectieve toepassing. De systeemanalyse is naar haar aard in beginsel minder tijdgebonden dan een trendanalyse en dient alleen te worden geactualiseerd als zich in het takenpakket of de organisatie van een archiefvormer belangrijke wijzigingen voordoen. Met betrekking tot de trendanalyse zal eens in de ongeveer vijf jaar een actualisatie moeten worden uitgevoerd. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is momenteel bezig om in opdracht van het Nationaal Archief aan het einde van 2010 een eerste prospectieve trendanalyse uit te brengen. Die analyse beperkt zich nog tot het beschrijven van de meest kenmerkende ontwikkelingen binnen de Nederlandse samenleving tussen 2005 en 2010. Doorvertalingen naar respectievelijk bij trends en hotspots betrokken actoren en vervolgens naar de neerslag van relevante werkprocessen vinden daarna plaats. 2.2
Toepassing ‘ex post’ van de nieuwe waarderingsinstrumenten
Terwijl voor de nieuwe toekomstgerichte selectieaanpak een landelijke werking wordt beoogd, kampt de rijksoverheid nog steeds met het probleem van de grote achterstanden in de bewerking van reeds gevormde archieven. Bewerking in dit kader houdt in dat selectie wordt toegepast en de voor bewaring in aanmerking komende archieven in goede, geordende en toegankelijk staat kunnen worden overgebracht. Ook al is nog steeds niet exact bekend hoe groot de precieze omvang van de gevormde archieven is, 4 duidelijk is wel dat met de bestaande werkwijze een bewerkingstijd van tussen de 40 en 100 jaar nodig om de achterstanden weg te werken. Een groot gedeelte van de overheidsinformatie is op die manier nog lange tijd slecht of helemaal niet toegankelijk voor de burger. Het recht op inzage van overheidsinformatie en de rechten van de recht- en bewijszoekende burger worden op die manier met voeten getreden. Om die reden heeft het kabinet in 2009 besloten dat alles in het werk gesteld moet worden om aan die onwenselijke situatie zo snel mogelijk een eind te maken en opdracht gegeven dat deze achterstanden uiterlijk 2019 dienen te zijn weggewerkt. Dus binnen tien jaar in plaats van binnen 40 à 100 jaar. Het kabinet heeft hiervoor middelen ter beschikking gesteld. Een essentiële voorwaarde voor realisering van de benodigde versnelling van de bewerking binnen het gegeven financiële kader is dat de totale werkvoorraad niet op de huidige tijdrovende manier wordt bewerkt. Dit betekent concreet dat de daadwerkelijke bewerking zich zal beperken tot die archiefbestanden, welke aan de hand van een preselectie worden geprioriteerd voor bewerking en (na selectie op dossierniveau) overbrenging naar het Nationaal Archief. In de afgelopen anderhalf jaar is onderzocht of de nieuwe waarderingsinstrumenten een bijdrage kunnen leveren aan het versneld wegwerken van de bewerkingsachterstanden. De resultaten van pilots laten zien dat dit mogelijk is met behoud van kwaliteit. Uit een pilot bij VROM, Directoraat-Generaal Milieubeheer is gebleken dat er door gebruik te maken van de drie waarderingsinstrumenten onderscheid gemaakt kan worden naar archiefbestanden die wel verder bewerkt moeten worden en archiefmateriaal dat niet bewerkt hoeft te worden. Dat laatste is het geval als uit toepassing van de drie waarderingsinstrumenten geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat in een bepaald bestand systeeminformatie aanwezig is, óf materiaal dat relevant is voor het documenteren van een bepaalde trend of hotspot, óf uit het oogpunt van risicomanagement nog beschikbaar moet blijven.
4
Cijfers variëren tussen de 300 en 800 km1.
8
Het resultaat van de preselectie bij VROM was dat bestanden die in geen van de drie analyses ‘oplichtten’ ongeveer de helft van de bestanden uit de periode 1976-2005 uitmaakten. Deze bestanden behoeven dus niet meer te worden bewerkt en kunnen, na een laatste check, voor vernietiging worden aangemerkt. 2.3
Het proces van selectie en bewerking volgens de nieuwe aanpak
Door preselectie hoeft per saldo veel minder archiefmateriaal bewerkt te worden, hetgeen een belangrijk kostenvoordeel en veel tijdwinst oplevert. Daarbij komt dat waardering en selectie veel nauwer zijn aangesloten op de structuur van de informatie dan bij de huidige aanpak. Dat betekent dat een veel betere sturing op de kwaliteit van de selectie mogelijk is. Fysieke schouw Bij de aanpak van de achterstanden wordt niet uitgegaan van wat er op grond van ‘handelingen’ aanwezig zou moeten zijn, maar van wat er feitelijk aan archiefbestanden bij een ministerie in de depots aanwezig is. Daarvan wordt een bestandsopname gemaakt: de fysieke schouw. Het werken met een concreet overzicht van archiefbestanden bij een ministerie in plaats van handelingenlijsten voorkomt een vertaalslag van lastig toe te passen bestaande selectielijsten (op basis van handelingen) naar de gevormde archieven, waarbij de kans op onjuiste daadwerkelijke selectiebeslissingen reëel is. Logische schouw Tegelijkertijd wordt ministeriebreed ook een logische schouw uitgevoerd: op basis van gegevens in de Staatsalmanak en de bestaande Rapporten Institutioneel Onderzoek van Pivot (en zo nodig andere bronnen) wordt institutionele en organisatorische informatie over de periode vanaf 1976 verzameld. Dit gebeurt tot op directieniveau, met medeneming van commissies, etc. Doel van de logische schouw is een (historisch) overzicht te genereren van alle archiefvormers binnen het ministerie en hun taken. De resultaten van de fysieke schouw en logische schouw zijn van cruciaal belang voor de verdere werkwijze omdat ze de sleutel vormen voor het identificeren van de gewaardeerde bestanden. Het uitvoeren van de schouwen wordt in samenwerking door het Nationaal Archief samen met het betrokken ministerie en de bewerkingsorganisatie (DocDirect) uitgevoerd. Koppeling van de resultaten van de drie waarderingsinstrumenten aan de uitkomsten van de schouwen De uitkomsten van de beide schouwen worden samengebracht in een gespecificeerd overzicht van alle bij een ministerie aanwezige archiefbestanden, verrijkt met informatie over de verschillende actoren (archiefvormers) en de werkprocessen waarvan de bestanden de neerslag vormen. De waardering zelf gebeurt op basis van de drie waarderingsinstrumenten. Dat wil zeggen dat de resultaten van de drie analyses in termen van actoren, onderwerpen en werkprocessen worden gelegd over het overzicht dat de uitkomst vormt van de twee schouwen. Het uiteindelijke resultaat is een indeling van de bestanden van een ministerie in vier groepen: bestanden die vallen onder respectievelijk de criteria van de systeemanalyse, de trendanalyse en de risicoanalyse en bestanden die onder geen van deze criteria vallen De bestanden die matchen met de resultaten van de systeem- en/of trendanalyse komen in aanmerking voor intensieve bewerking, met het oog op blijvende bewaring. Voor de bestanden die alleen door een risicoanalyse worden aangewezen dient een bewaartermijn te worden vastgesteld. Op grond van de uitkomsten van de analyse-instrumenten wordt door het Nationaal Archief op departementaal niveau een preselectie gemaakt. Deze wordt als advies
9
ingebracht in het archiefwettelijk voorgeschreven driehoeksoverleg over selectie. Dit advies kent ten aanzien van de werkvoorraad de volgende opties op bestandsniveau: • Bewerken; • Niet bewerken: opslaan en wegzetten op vernietigingsjaar; • Niet bewerken: onmiddellijk te vernietigen (termijnen verlopen). Bewerking en nadere selectie Na de preselectie blijven dus de te bewerken bestanden van een ministerie over. Voor deze resterende bestanden is er een indicatie dat er te bewaren materiaal in zit. Binnen die bestanden worden vervolgens tijdens de bewerking op dossierniveau wederom de waarderingsinstrumenten toegepast. Dat betekent dat na de preselectie op departementaal niveau vervolgens op bestandsniveau een nadere selectie plaatsvindt. Deze selectie geschiedt dus wederom op basis van concrete informatie over het archiefmateriaal zelf en de waarde daarvan. In het schema op de volgende bladzijde is het geschetste proces gevisualiseerd.
10
Aanpak archiefselectie Rijk 1976-2005 Systeemanalyse (NA)
Trendanalyse (NA)
Logische schouw: overzicht archiefvormers (NA/DD)
Fysieke schouw: overzicht archiefbestanden (NA/DD/ZD)
Pre-selectie Archiefbestanden
behoudenswaardig behoudenswaardig
tijdelijk bewaren tijdelijk bewaren
Fase I
Risicoanalyse (ZD)
- Niveau zorgdrager - Analyses t.b.v. waardering - Pre-selectie - Werkplan
Driehoeksoverleg: pre-selectie
geen bijzondere geen bijzondere waarde waarde
Werkplan: planning projecten
Driehoeksoverleg: werkplan
Bewerken (DD/NA/DD)
Beheren (DD/ZD)
Verwerken (DD/ZD)
Fase II - Niveau archiefblok - Bewerken, beheren, verwerken
Bewaarlijst
Bewerkingsschouw (DD)
ABP
Driehoeksoverleg: ABP
Bewerking bij DD: selecteren, beschrijven en fysieke verzorging (DD)
Verklaring van overbrenging
Inventaris
Oranje: NA voert uit Geel: ZD voert uit
Beperkingen openbaarheid
NA = Nationaal Archief (als uitvoeringsorganisatie van de algemene rijksarchivaris)
Blauw: DD voert uit, evt. met NA en/of ZD
ZD = zorgdrager (ministerie als archiefvormer en informatiebeheerder)
Paars: gezamenlijke verantwoordelijkheid NA, DD en ZD
DD = DocDirekt (archiefbewerkingsorganisatie Rijk)
11
3
Project Maatschappijbrede Trendanalyse 1976-2005
3.1
Inleiding
Archiefselectie is het maken van keuzes met verstrekkende gevolgen. Het is daarom van belang te erkennen dat elke benadering van contemporaine archiefselectie noodzakelijkerwijs tijdgebonden is: wij laten aan toekomstige generaties datgene na wat wij belangrijk vinden om anderen straks van onze tijd te laten weten. De objectiviteit die we kunnen en moeten nastreven ligt daarom bij uitstek in de kwaliteit van het proces. Dat is een zaak van een goede inrichting (met checks and balances), een transparant verloop met duidelijke en verantwoorde keuzes, een uitgebreide documentatie en een goede controleerbaarheid. Wellicht het belangrijkste kwaliteitsaspect is echter het voortdurende bewustzijn bij alle betrokkenen in dat proces van het per definitie problematische karakter van contemporaine archiefselectie en aanvaarding van de daaraan inherente risico’s. Om die reden spreken wij nu ook liever van trendanalyse dan van een historischmaatschappelijke analyse. Wat we van de transformatieprocessen in ‘onze tijd’ (laten we zeggen sinds de jaren ’60) waarnemen, zijn bewegingen die we uitsluitend voorlopig kunnen beschrijven en duiden als trend. Voor beschrijving en duiding beschikken we over uitkomsten van statistisch longitudinaal onderzoek, conclusies op grond van gestructureerde observaties (sociologie, etc.) en perspectieven en ontwikkelingslijnen die door historisch onderzoek worden aangereikt. Het is duidelijk dat die input vaak fragmentarisch en (in verschillende opzichten) eenzijdig of gekleurd is. Een optimale output van het waarderingsproces, voor zover dat is gericht op ‘de maatschappelijke informatiewaarde op de lange termijn’, wordt ons inziens daarom vooral bereikt door een intersubjectief proces waarin zoveel mogelijk interdisciplinaire betrokkenheid en communicatie wordt gerealiseerd. In welke zin dat inzicht zelf ook tijdgebonden is, laten wij graag aan de toekomst over en presenteren wij dus hier nadrukkelijk als eigen keuze. 3.2
Aard en reikwijdte van het onderzoek
Benadrukt wordt dat het project toegepast onderzoek betreft en dat geen nieuwe wetenschappelijke inzichten worden nagestreefd. De trendanalyse behelst vooral een literatuuronderzoek, archieven worden niet geraadpleegd. Aan het onderzoek liggen geen wetenschappelijke hypothesen ten grondslag, maar voornamelijk praktische uitgangspunten inzake methodiek. De trendanalyse is het waarderingsinstrument op basis waarvan archiefinformatie kan worden geïdentificeerd die de meest kenmerkende ontwikkelingen binnen de Nederlandse samenleving in een gegeven tijdsbestek documenteert. Op enkele aspecten van deze definitie gaan wij hier nader in. Het gegeven tijdsbestek is in het onderhavige project de periode 1976-2005. Deze periode lijkt lang genoeg om goed gefundeerde uitspraken te doen over ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving. Het begrip samenleving vatten we breed op en heeft betrekking op alle inwoners van Nederland. Daarmee wordt de problematiek van nationale identiteit omzeild. Gelet op het uiteindelijke doel van het onderzoek en de in paragraaf 1.3 geciteerde selectiedoelstelling is het vruchtbaar die samenleving te benaderen als een geheel van onderling (en met ‘het buitenland’) inter-acterende actoren: individuen in hun diverse rollen, alsmede de door hen gevormde en in stand gehouden sociale verbanden: formele en informele organisaties, netwerken en ketens. Het behoort niet tot dit onderzoek om ook al een overzicht en nadere beschrijving te geven van de bij een trend of hotspot betrokken actoren. Er is vanuit overwegingen van doelmatigheid en doeltreffendheid voor gekozen om het identificeren en beschrijven van actoren te laten plaatsvinden in het kader van doorvertalingen, specifiek gericht op een
12
bepaalde toepassing van de resultaten van de trendanalyse, bijvoorbeeld ten aanzien van een maatschappelijk domein en/of een bepaalde categorie archiefvormers (zoals het Rijk). Op de begrippen trend en hotspot gaan wij in paragraaf 3.4 in. Het gaat in het onderzoek zowel om trends die zich maatschappijbreed manifesteren als om trends die specifiek zijn voor een of enkele maatschappelijke domeinen. De definitie van de trendanalyse hanteert als selectiecriterium dat de te documenteren ontwikkelingen ‘zeer kenmerkend’ moeten zijn. Ontwikkelingen die niet zeer kenmerkend worden geacht voor de Nederlandse samenleving in de genoemde periode worden in de trendanalyse niet beschreven en dus in het kader van de archiefselectie niet specifiek gedocumenteerd. Of een ontwikkeling als trend wordt geïdentificeerd en beschreven en dus als zeer kenmerkende ontwikkeling wordt aangemerkt is de uitkomst van een intersubjectief proces. Gezaghebbende bronnen leveren de onderbouwing, de kwaliteitsborging van het proces moet de rest doen. 3.3
Toepassing van de trendanalyse
De functie van de trendanalyse 1976-2005 is primair het verschaffen van criteria voor (pre)selectie van archiefbestanden van het rijk uit de genoemde periode. Aan de hand van de onderzoeksresultaten kunnen echter ook de belangrijkste bij een trend of hotspot betrokken niet-overheidsactoren op landelijk niveau worden geïdentificeerd en geregistreerd. Dat is van belang voor de acquisitie van niet-overheidsarchieven door het Nationaal Archief en andere archiefinstellingen. Het eindproduct van de trendanalyse is een relationele database, waarin elke trend of hotspot gekoppeld is aan verwante of overkoepelende trends (‘metatrends’), aan de diverse maatschappelijke domeinen waarbinnen deze trend zich manifesteert, en aan een eerste indicatieve opsomming van relevante actoren. Daarnaast wordt een ‘papieren’ eindrapportage beoogt, die in essentie een bijgewerkte versie is van de lopende het onderzoek uitgebrachte deelrapporten. Het product van de maatschappijbrede trendanalyse 1976-2005 is als zodanig nog geen instrument voor de archiefselectie bij de departementen. Per ministerie zal nog een specifieke vertaalslag (doorvertaling) moeten worden gemaakt van de door het onderzoeksteam beschreven trends en hotspots naar de daarbij betrokken archiefvormers en vervolgens naar de door hen gevormde archiefbestanden. Voor het maken van die vertaalslag is per geval goede samenwerking met de betrokken departementen vereist. Eenzelfde vertaalslag zal moeten worden gemaakt naar de particuliere archiefvormers. De doorvertaling bij een departement bestaat eruit dat aan deskundige (oud)ambtenaren met een relevante staat van dienst die ver genoeg teruggaat, de op zijn/haar ministerie betrekking hebbende trend- en hotspotbeschrijvingen zullen worden voorgelegd, met een vragenlijst. De vragen betreffen de rol van de overheid met betrekking tot een trend of hotspot, in het bijzonder die van het ministerie, de aard van de betrokkenheid en de naam van de betrokken dienstonderdelen, en de beleidsmatige consequenties in termen van doelstellingen, instrumenten en beleidsonderwerpen. Aan de hand van die gegevens kunnen vervolgens de relevante archiefbestanden worden geïdentificeerd. Het systematisch in kaart brengen van actoren valt buiten het bestek van dit project (zie boven). Trends en hotspots zijn echter nauwelijks te beschrijven zonder enige aandacht voor de actoren die daarbij betrokken zijn. In de beschrijving van trends en hotspots worden actoren die bij de ontwikkeling of gebeurtenis actief betrokken waren daarom wel aangestipt. Bij het bestuderen van de literatuur worden de daarin genoemde, actief bij de
13
trend betrokken, actoren door de onderzoekers geregistreerd. Deze registratie is bedoeld als aanzet voor de doorvertaling per departement. 3.4
Methodiek algemeen
Voordat het project van start ging is begin 2010 een projectplan opgesteld. Voor wat betreft de aanpak van het onderzoek steunde dit projectplan op een drietal plannen van aanpak die in 2009 in opdracht van het Nationaal Archief voor de trendanalyse 19762005 waren opgesteld, namelijk door het SCP, het bureau Research voor Beleid en het historisch onderzoeksbureau Van Heezik. Ook is voor het opstellen van het projectplan dankbaar gebruik gemaakt van de uitkomsten van een proefproject, uitgevoerd door Research voor Beleid in de periode oktober 2009-maart 2010. Dit betrof de uitvoering van een trendanalyse 1976-2005 op het terrein Milieu, op basis van zijn eerdere plan van aanpak. De pilot heeft geresulteerd in een aantal praktische aanbevelingen van Research voor Beleid inzake de te hanteren methodiek. Die aanbevelingen zijn verwerkt in de navolgende methodiek. Op aanbeveling van Research voor Beleid is het onderzoek gestart met een eerste verkenning van maatschappijbrede trends, om greep op de materie te krijgen. Deze verkenning is op grond van praktische overwegingen uitgevoerd aan de hand van rapporten van het SCP. Deze bestrijken immers de gehele periode (het SCP is in 1974 opgericht) en beschrijven de samenleving periodiek vanuit een consistent en breed kader. Wel is dat maatschappijbrede kader van het SCP uiteraard vooral beperkt tot sociale en culturele ontwikkelingen. Lopende het onderzoek zal deze invalshoek gaandeweg worden verbreed. Dat vindt plaats doordat het verdere onderzoek is opgesplitst in een vijftiental onderzoeken op evenzo vele maatschappelijke domeinen, die met elkaar de gehele samenleving willen afdekken. Domeinen Qua reikwijdte is de trendanalyse 1976-2005 maatschappijbreed, maar de uitvoering vindt conform het projectplan plaats per maatschappelijk domein. Onder maatschappelijk domein wordt verstaan een vastgesteld, benoemd, samenhangend en begrensd geheel van maatschappelijke verschijnselen, activiteiten, processen en structuren. Het onderzoek rekent met vijftien maatschappelijke domeinen. Het onderzoek wordt per domein in de vorm van een deelonderzoek uitgevoerd. De domeinindeling is met enkele praktische aanpassingen ontleend aan de resultaten van een beknopt desk-top onderzoek, uitgevoerd door de Werkgroep methodiek en pilots van het NA in 2008. Dit vooronderzoek had onder meer betrekking op een taxonomie van maatschappelijke functies die is ontwikkeld door de National Archives van Australië (AGIFT: Australian Governments’ Interactive Thesaurus). Het onderscheid in maatschappelijke domeinen is bedoeld om zoveel mogelijk relevante trends en hotspots te kunnen identificeren – met name trends die zich vooral of uitsluitend in een deel van de samenleving voordoen worden zodoende niet over het hoofd gezien – en om te voorkomen dat trends worden beschreven op een te hoog abstractieniveau om bruikbaar te zijn voor doorvertaling. Onder het kopje ‘Trend’ komen we hierop terug. Daarnaast biedt een onderverdeling van de samenleving een praktisch handvat om het onderzoeksproces te structureren en het werk efficiënt te verdelen. Benadrukt moet worden dat het werken per domein een heuristisch hulpmiddel is voor het onderzoek. Aan de gekozen indeling liggen vooral praktische overwegingen ten grondslag. Zo sluit zij met het oog op toepassing van de onderzoeksresultaten aan bij de verdeling in grote beleidsterreinen die de overheid hanteert. Om dezelfde redenen is een aantal meer complexe en veelomvattende maatschappelijke domeinen weer nader onderverdeeld in subdomeinen.
14
De gekozen domeinindeling moet ook een hulpmiddel blijven. De ‘schotten’ tussen de verschillende domeinen mogen het verkrijgen van samenhangende en consistente onderzoeksresultaten niet in de weg staan. Wij nemen de samenleving als een geheel en in het kader van een bepaald deelonderzoek opgespoorde trends kunnen vaak ook relevant zijn of blijken voor het onderzoek op andere domeinen. Tijdens een deelonderzoek wordt daarom niet alleen waar mogelijk al een relatie gelegd met de (voorlopige) lijst van metatrends, maar wordt los daarvan ook gelet op relaties met al beschreven trends in andere deelonderzoeken. Bij het beschrijven van een trend op een bepaald domein wordt – uitgaande van de stand van het onderzoek op dat moment – ook vastgelegd voor welke andere domeinen deze ook relevant lijken te zijn. En bij het afronden van een deelonderzoek wordt verantwoord welke relevante onderwerpen zullen worden beschreven in een ander deelonderzoek. Het voorgaande betekent dat de resultaten van een deelonderzoek, zoals die aan de klankbordgroep worden gepresenteerd in een deelrapportage, altijd voorlopige resultaten zijn, die de stand van het onderzoek op dat moment weergeven. Aan de beschrijvingen van trends en hotspots zelf zal tijdens het verdere onderzoek hoogstwaarschijnlijk weinig tot niets behoeven te worden veranderd. Wel zullen relaties tussen trends en domeinoverstijgende ontwikkelingen telkens beter kunnen worden benoemd en wellicht geduid. Pas als het gehele onderzoek is afgerond is het mogelijk om alle relaties aan te geven en trends zo nodig nader te clusteren. Bronnen Gelet op de functie van het onderzoek en de randvoorwaarden tijd en geld is ervoor gekozen geen uitgebreid bronnenonderzoek uit te voeren, maar vooral gebruik te maken van voorhanden overzichtswerken, waar nodig van nadere vakliteratuur en interviews met experts, en waar mogelijk van historische publicaties. SCP-publicaties hebben de basis gevormd voor de al aangestipte eerste inventarisatie van maatschappijbrede trends. Daarnaast vormen ze de eerste stap om zicht te krijgen op belangrijke trends bij de daaropvolgende deelonderzoeken. In tweede instantie wordt bij de deelonderzoeken gebruik gemaakt van historische en sociologische publicaties, vakliteratuur op het betreffende domein en de deskundigheid van experts om informatie te achterhalen. Het streven is om alle literatuur die nodig is voor een beknopte, maar adequate beschrijving van de trend te raadplegen, niet meer maar ook niet minder. Daarbij wordt, los van het eigen literatuuronderzoek, ook gebruik gemaakt van de literatuurverwijzingen van de geconsulteerde experts. Trend De trend is de belangrijkste bouwsteen van het onderzoek. De uitkomst van het onderzoek bestaat in materiële zin uit een groot aantal afzonderlijke trendbeschrijvingen, waarbij ook onderlinge relaties worden aangegeven. Het begrip trend wordt zeer globaal gedefinieerd als de ontwikkeling van een aantal samenhangende maatschappelijke verschijnselen. Deze definitie is ontleend aan de genoemde Eindrapportage van de Werkgroep methodiek en pilots van het NA. Essentieel is de beperking tot maatschappelijke verschijnselen: fysieke trends, bijvoorbeeld klimaatverandering, worden als zodanig dus niet behandeld. Vanzelfsprekend komen fysieke ontwikkelingen wel aan bod als het gaat om het beschrijven van de maatschappelijke trends die daarmee in verband staan. Anderzijds worden de ‘maatschappelijke verschijnselen’ zeer ruim opgevat: naast sociale en culturele ontwikkelingen (met inbegrip van demografische trends) wordt ook gekeken naar economische trends en bijvoorbeeld ontwikkelingen binnen de overheid. Ook is het uitdrukkelijk niet de bedoeling alleen trends te identificeren die pas na 1975 lijken te
15
beginnen. Dat zou er immers toe leiden dat bijvoorbeeld economische groei buiten de boot zou vallen. Wel gaat het erom dat met betrekking tot langer lopende trends wordt gespecificeerd wat die trend nu juist in de periode 1976-2005 heeft betekend. Uit de gegeven definitie vloeit voort dat een trend geen ‘ding an sich’ is, maar een cluster van dynamische verschijnselen die welbewust en onderbouwd onder een betekenisvolle noemer worden gebracht. Hoewel de trendanalyse toegepast onderzoek is dat zich waar mogelijk baseert op al voorhanden onderzoeksresultaten, ligt de voornaamste uitdaging bij het benutten daarvan toch in een verantwoorde clustering van maatschappelijke verschijnselen. Dat betekent dat een in beginsel eindeloze en onsamenhangende opsomming van afzonderlijke verschijnselen als onderzoeksresultaat per definitie niet voldoet. Anderzijds levert een ver doorgevoerde synthese geen aanknopingspunten voor archiefselectie. Een goede maatvoering is daarom van groot belang. Maatvoering wordt bereikt door de analyse per maatschappelijk domein uit te voeren. Een trend wordt bij het onderzoek dus al als kenmerkende ontwikkeling geïdentificeerd als die als zodanig is opgemerkt binnen de context van een enkel domein (op grond van vakliteratuur of historische publicaties ten aanzien van dat specifieke domein). Het onderzoek betreft dus wel een maatschappijbrede analyse, maar het niveau waarop trends en hotspots worden geïdentificeerd ligt een trede lager: de bouwstenen van de trendanalyse bestaan uit trends die zich binnen de context van een bepaald maatschappelijk domein voordoen. Dat laat uiteraard onverlet dat zo’n per domein geïdentificeerde trend, als die wordt bekeken vanuit een hoger abstractieniveau in de regel zal kunnen worden beschreven als manifestatie van een veel bredere, zo men wil maatschappijbrede, trend. In verband daarmee is in het onderzoek dan ook het begrip metatrend geïntroduceerd. Metatrend Er is op goede gronden voor gekozen de trendanalyse 1976-2005 per maatschappelijk domein uit te voeren. Maar alle trends zijn clusters van maatschappelijke verschijnselen. En clusters kunnen op verschillende niveaus van synthese worden samengesteld. Een en ander betekent dat een goede maatschappijbrede trendanalyse niet alleen als opdracht heeft om (per domein) te clusteren onder een trend wat daarvoor aan verschijnselen in aanmerking komt, maar ook om de samenhang van die trend met andere trends te signaleren en zo mogelijk aan te geven onder welke gemeenschappelijke noemer(s) die trends op een hoger abstractieniveau kunnen worden geplaatst. In verband daarmee was een belangrijke aanbeveling van Research voor Beleid, naar aanleiding van de pilot trendanalyse Milieu 1976-2005, om in de eerste onderzoeksfase ontwikkelingen in kaart te brengen die zich in de te onderzoeken periode maatschappijbreed hebben voorgedaan. Dat bevordert de kwaliteit en diepgang van het onderzoek; meer specifiek: de consistentie en volledigheid van de onderzoeksresultaten. Het clusteren van trends op een hoger niveau, door het aanbrengen van relaties tussen trends onder een gemeenschappelijke noemer, maakt het ook mogelijk om trends in een breder historisch perspectief te plaatsen. Zoals hierboven al is aangestipt, is voorafgaand aan de domeinonderzoeken zo’n eerste inventarisatie gemaakt van maatschappijbrede trends in de periode 1976-2005. Voor trends op dit hoogste, maatschappijbrede, niveau is als werktitel de benaming metatrend gekozen. Onder metatrend wordt door het onderzoeksteam een ontwikkeling verstaan die zich maatschappijbreed manifesteert en die op meerdere maatschappelijke domeinen te herkennen is in het handelen van verschillende actoren en in het ontwikkelen van beleid. Metatrends vormen het brede maatschappelijke kader waaraan domeinspecifieke trends kunnen worden gerelateerd. Voor de eerste inventarisatie van metatrends zijn de rapporten van het SCP gebruikt. Deze keuze is hierboven al toegelicht. In SCP-publicaties wordt een beperkt aantal
16
maatschappijbrede trends onderscheiden (met name de ‘vijf I’s’ 5 ). Maar er zijn – door de SCP-rapporten ook als bronnen te lezen – ook niet als zodanig benoemde metatrends uit te destilleren. De langs deze weg ‘gevonden’ maatschappijbrede trends zijn onderwerp van discussie geweest in het onderzoeksteam, door deze kritisch te bekijken in het licht van de eerste resultaten van de domeinonderzoeken. 6 Tijdens het onderzoek op de domeinen Gezondheid en Veiligheid heeft de ontwikkelde methodiek haar nut al direct bewezen. In eerste instantie bleek het identificeren en plaatsen van trends binnen een domein een relatief subjectief proces te zijn. Door de lijst met metatrends te hanteren en domeingebonden trends daaronder te clusteren werd het mogelijk de subjectiviteit in dit proces te beperken. Benadrukt moet worden dat de lijst van gehanteerde metatrends een voorlopig karakter draagt. 7 Aanvulling vindt plaats in het kader van de diverse deelonderzoeken, bijvoorbeeld op het domein Economie. Na het onderzoek op de domeinen Gezondheid en Veiligheid is de lijst met metatrends al enigszins aangepast. Opmerkingen van de klankbordgroep zijn daarbij meegenomen. Zie voor de huidige lijst met metatrends bijlage 6. In de laatste fase van het project wordt een definitieve lijst van metatrends opgesteld. Trendbeschrijving De keuze voor het maatschappelijk domein (of in voorkomende gevallen het subdomein) als referentiekader voor het identificeren en beschrijven van trends heeft als gevolg dat trends die heel specifiek zijn voor alleen een onderdeel van zo’n (sub)domein niet als afzonderlijke trend worden geïdentificeerd. Toch kunnen dat soort details later wel van belang zijn voor een goede archiefselectie. Dit is opgelost door in een trendbeschrijving, zoveel mogelijk te specificeren hoe een onderscheiden trend heeft doorgewerkt. Die doorwerking binnen een (sub)domein wordt dus niet in de vorm van afzonderlijke trends beschreven, maar als onderdeel van de beschrijving van de trend op (sub)domeinniveau. Dit sluit aan bij het clusterkarakter dat elke trend (volgens onze definitie) kenmerkt. De beschrijving van een trend neemt in de regel drie pagina’s A4 in beslag. Binnen dat bestek moet worden beschreven wat de context is voor het ontstaan van de trend, hoe deze zich heeft ontwikkeld, in welke vorm(en) deze zich heeft gemanifesteerd, wat de impact en reikwijdte zijn geweest, welke gevolgen er waren of zijn en een indicatie van welke actoren daar een rol in hebben gespeeld. Voor de beschrijving van een trend is een vast format ontwikkeld, dat ook dient voor het invoeren van de informatie in de database. Hotspot Het begrip hotspot is door de Werkgroep methodiek en pilots van het NA ontwikkeld om belangrijke gebeurtenissen te kunnen identificeren. Anders dan een trend is een hotspot geen cluster van verschijnselen, maar hooguit een keten van gebeurtenissen. Een 5 Dat zijn: Individualisering, Informalisering, Informatisering, Internationalisering en Intensivering, (Sociaal en Cultureel Rapport 2004)
6 Voor het vaststellen van de metatrends is gebruik gemaakt van de SCP-rapporten: -25 Jaar sociale verandering (Sociaal en Cultureel Rapport 1998); -In het zicht van de toekomst (Sociaal en Cultureel Rapport 2004); -De sociale staat van Nederland 2001, 2003 en 2005. 7 Bij de naamgeving en definiëring van de metatrends is gekozen voor een systematische aanpak. Voor het definiëren van de metatrends zijn de volgende bronnen geraadpleegd: De Grote Winkler Prins. Encyclopedie in 26 delen; Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal; Van Dale Online; Wikipedia.nl; Trends, dilemma’s en beleid, essays over ontwikkelingen op langere termijn (P. Schnabel, 2000); rapporten SCP. Deze beschrijvingen zijn per metatrend onder elkaar gezet en besproken. In de meeste gevallen is met behulp van elementen uit de verschillende beschrijvingen een nieuwe definitie van de betreffende metatrend gemaakt.
17
hotspot wordt in navolging van de genoemde werkgroep gedefinieerd als een gebeurtenis of keten van gebeurtenissen die een opvallende of intensieve interactie tussen overheid en burger en (al dan niet georganiseerde) burgers onderling veroorzaken. Het gaat dan dus niet om routinematige interactie tussen burger en overheid, maar om een nieuwe, onverwachte interactie. Een hotspot kan aanzet zijn tot een nieuwe trend, een countertrend of trendbreuk. Dat hoeft echter niet. In elk geval moet er sprake zijn van een structureel maatschappelijk effect. Dat kan dus ook een beleidswijziging van de overheid zijn. Voor het identificeren van hotspots was door de genoemde werkgroep al een schema ontwikkeld. Dit wordt in het onderzoek toegepast. Hotspots worden per maatschappelijk domein beschreven, op dezelfde manier als trends. Kwestie Gaande het onderzoek is de onderzoeksgroep erop gestuit dat een beperkt aantal kenmerkende verschijnselen niet bevredigend onder de noemer van trend of hotspot kan worden gebracht. Hierbij moet worden gedacht aan langdurige en intense maatschappelijke debatten, bijvoorbeeld over ethische vraagstukken als abortus en euthanasie. Het komt ons kunstmatig voor om dergelijke maatschappelijke debatten te verschralen tot de manifestatie van een trend (strijd voor …) en een spiegelbeeldige countertrend (strijd tegen …), of in te dikken tot een hotspot. Tijdens het onderzoek is dan ook besloten om althans voorlopig naast trends en hotspots als afzonderlijk onderzoeksobject ook – met een kenmerkend Nederlands woord – ‘kwesties’ op de onderzoeksagenda te zetten. 3.5
Methodiek trendanalyse per deeldomein
Uitgaande van het projectplan, en met medeneming van de daaraan ten grondslag liggende plannen van aanpak van het SCP, Research voor Beleid en Bureau Van Heezik, alsook de aanbevelingen van Research voor Beleid naar aanleiding van de pilot op het terrein Milieu, stond het projectteam voor de taak een eigen werkwijze voor het verdere onderzoek te bepalen. Dat heeft in eerste instantie geresulteerd in een voorlopige methodiek voor de uitvoering van de trendanalyse per maatschappelijk domein. Deze voorlopige methodiek is vervolgens getoetst in twee proefonderzoeken op de domeinen Gezondheid en Veiligheid in de pilotfase van het onderzoek (fase 2). Naar aanleiding daarvan is de methodiek vervolgens op onderdelen aangescherpt tot een standaardwerkwijze. Deze wordt nu toegepast in de derde fase van het onderzoek, de eigenlijke uitvoeringsfase waarin de resterende dertien maatschappelijke domeinen worden onderzocht. In de gehanteerde methodiek per domein zijn vijf stappen te onderscheiden. Deze worden gedetailleerd beschreven in bijlage 1. De ervaring met de eerste twee door het onderzoeksteam bestudeerde domeinen heeft geleerd dat het uit oogpunt van intersubjectiviteit wenselijk is het onderzoek per domein door een team van onderzoekers te laten plaatsvinden. Stap 1: Inventarisatie van het domein De eerste stap in het onderzoek behelst een inventarisatie van de meest relevante literatuur die over het domein gepubliceerd is en een overzicht van te raadplegen experts op dat gebied of deelgebieden. Tevens wordt onderzocht of en zo ja, in welke zin een domein zal worden onderverdeeld in subdomeinen. Stap 2: Preanalyse van het domein Deze stap behelst een inventariserend bronnenonderzoek op het domein. Dit houdt in dat met behulp van primaire bronnen een preanalyse wordt gemaakt van mogelijke trends in het desbetreffende domein. De bronnen die hiervoor gebruikt worden zijn met name rapportages van het SCP. Deze bronnen kennen hun beperkingen door hun specifiek sociaal-culturele invalshoek en lacunes met betrekking tot sommige domeinen, maar
18
kunnen de onderzoekers desondanks voldoende inzicht verschaffen in het domein en de daarmee samenhangende (maatschappelijke) ontwikkelingen om vervolgonderzoek te kunnen doen en gesprekken te kunnen voeren met experts. Deze exercitie maakt tevens duidelijk op welke subdomeinen aanvullend onderzoek nodig is omdat zij niet gedekt worden door het SCP. Aan de hand van genoemde rapporten wordt een beschrijving gegeven van alle daarin voorkomende mogelijke trends, dat wil zeggen maatschappelijke verschijnselen die duiden op een ontwikkeling. Ook wordt in dat verband aandacht besteed aan zogenoemde ‘alarmbellen’, oftewel gevallen waarbij contextgegevens lijken te verwijzen naar een maatschappelijke trend die te maken heeft met veranderingen op andere domeinen. Stap 2 leidt tot een document waarin de voorlopige trends worden opgesomd, vergezeld van een shortlist met prominente literatuur en een lijst van te raadplegen experts. Naar aanleiding hiervan wordt vastgesteld welke subdomeinen nader onderzoek behoeven en op welke onderwerpen nadere literatuur of deskundigheid moet worden gezocht. De lijst met voorlopige trends wordt besproken met het onderzoeksteam. Stap 3: Analyse van de trends in het domein Tijdens stap 3 vindt het eigenlijke onderzoek over het volledige domein plaats aan de hand van de eerder verzamelde informatie en op basis van de bestudering van de prominente publicaties uit de shortlist met betrekking tot het domein en eventuele subdomeinen. Dit onderzoek leidt tot het vaststellen van een (aanvullende) lijst van trends. Daarnaast worden, afhankelijk van de aard van het domein, gesprekken gevoerd met één of meerdere experts op de subdomeinen. De gesprekken met experts nemen in het onderzoek een belangrijke plaats in: zij kunnen bijdragen aan de volledigheid en de verdieping van het onderzoek op het domein en de subdomeinen. Ook kunnen de experts het domeinteam wijzen op nog ontbrekende trends in het desbetreffende (sub)domein. De verzamelde trends uit de eerdere stappen van het onderzoek worden vervolgens geanalyseerd. Dat wil zeggen dat de trends gevonden in de verschillende bronnen van stap 2 en in de nadere literatuur en uit interviews van stap 3 worden geclusterd onder de eerder door het onderzoeksteam vastgestelde metatrends. Van elke trend wordt ook een vaste omschrijving opgesteld (bijvoorbeeld ‘extramuralisering in de zorg’) en wordt aangegeven welke manifestaties de trend vertoont (bijvoorbeeld: extramuralisering in de GGZ, ouderenzorg, gehandicaptenzorg). De voorlopige analyse wordt in een document ter bespreking voorgelegd aan de betrokken experts en aan het onderzoeksteam, waarbij ook de knelpunten bij de analyse ter discussie worden gesteld. Tijdens het literatuuronderzoek worden door de onderzoekers mogelijke hotspots geregistreerd. Daarnaast zijn de hotspots per domein systematisch in kaart gebracht op basis van Winkler Prins Jaarboeken en Spectrum Jaarboeken. De gevonden hotspots worden in deze fase kort en bondig omschreven en tijdens de vervolgstappen samen met de trends per domein door het onderzoeksteam verwerkt. Stap 4: Volledige beschrijving van de trends en hotspots in het domein Nadat de geïdentificeerde trends en hotspots door het onderzoeksteam zijn vastgesteld, kunnen zij ook in een trendbeschrijving worden verwoord. Hiervoor moeten eerst de nodige aanvullende gegevens verzameld worden. Daarvoor wordt teruggegrepen op de bronnen en literatuur die gebruikt zijn in stap 2 en 3 en op de verslagen van de interviews met experts. Daarnaast wordt zo nodig aanvullende literatuur gezocht voor duiding en contextualisering van de trends die beschreven moeten worden. Het gaat hierbij enerzijds om specialistische literatuur met betrekking tot het domein (of een bepaald subdomein daarvan) én anderzijds om literatuur die verwijst naar de context waarin de beschreven trend zich manifesteerde.
19
De gegevens worden volgens een vastgesteld format verwerkt in de database, waarbij het ook mogelijk is om verbanden te leggen en relaties aan te geven tussen verschillende (meta-)trends en hotspots. De gebruikte literatuur wordt verwerkt in een bibliografieprogramma. Stap 5: Vaststelling van de trends en hotspots De beschrijving van de trends en hotspots wordt vervolgens besproken met het onderzoeksteam, ter validering voorgelegd aan (de geraadpleegde) experts en ten slotte in de vorm van een deelrapportage, inclusief verantwoording, voorgelegd aan de klankbordgroep. Naar aanleiding van de validering door experts en bespreking in de klankbordgroep zullen nog aanpassingen van de lijst van trends en hotspots en wijzigingen in de afzonderlijke beschrijvingen kunnen volgen. In elk geval wordt na behandeling in de klankbordgroep het deelrapport uitgebracht met een overzicht waaruit blijkt hoe vanuit het project met de diverse aanbevelingen is omgegaan. De in deze laatste versie van het deelrapport vermelde trends en hotspots, inclusief hun beschrijvingen staan daarmee vast tot aan het einde van het onderzoek. Dat laat onverlet dat gaandeweg het onderzoek nieuwe relaties zullen kunnen worden toegevoegd aan de beschreven trends en hotspots. Deze worden vastgelegd in de database, waarin het deelrapport is opgenomen. 3.6
Kwaliteitsbewaking
Gelet op de toepassing is het essentieel dat het onderzoek voldoet aan hoge kwaliteitseisen en dat producten de toets der kritiek kunnen doorstaan van materiedeskundigen (historici, sociologen en vakspecialisten op de verschillende maatschappelijke domeinen). In verband hiermee is in de eerste fase van het onderzoek vooral gewerkt aan de ontwikkeling van een standaardwerkwijze en een helder begrippenapparaat. In de werkwijze staan intersubjectiviteit, transparantie, herhaalbaarheid en controleerbaarheid voorop. Hiervoor zijn ook verschillende procedures ontwikkeld (zie de bijlagen 1 t/m 3). Intervisie Een domeinonderzoek wordt door een team uitgevoerd, zodat collectieve professionaliteit wordt gestimuleerd. Daarnaast worden tussentijdse resultaten van zo’n domeinteam besproken en getoetst in inhoudelijk overleg op het niveau van het projectteam. De teamleider houdt de samenhang van de onderzoeken in de gaten en alle deelrapportages worden voordat zij naar de klankbordgroep gaan voorgelegd aan de projectleider en de opdrachtnemer. Experts Voor de inhoudelijke kwaliteitsbewaking worden bij elk van de vijftien deelonderzoeken op een bepaald maatschappelijk domein externe deskundigen betrokken die de betreffende onderzoekers van informatie voorzien, helpen bij het identificeren van ontwikkelingen, commentaar leveren op voorgelegde concepten en uiteindelijk de beschreven trends en hotspots valideren. Bij de keuze van experts wordt gelet op vakinhoudelijke kennis, maar ook op persoonlijke kenmerken. Gestreefd wordt deskundigen te vinden die gezien hun ervaringen, achtergrond, niveau, leeftijd, etc. geacht mogen worden met een zekere distantie en historisch perspectief naar de materie te kijken. Zie bijlage 2 voor de inzet van de experts bij een domeinonderzoek. Validatie van beschrijvingen Tevens wordt aan het einde van een domeinonderzoek aan enkele experts met een breed zicht over het domein of subdomein gevraagd de beschreven trends en hotspots te beoordelen. Vragend die daarbij aan de orde komen zijn of de belangrijke ontwikkelingen gesignaleerd, of deze goed zijn weergegeven en of mogelijk belangrijke onderdelen
20
Opmerking [P1]: Beter De opdrachtnemer in bijlage 5 opnemen.
ontbreken. Contact met deze experts verloopt in principe schriftelijk. Details zijn te vinden in bijlage 3. Klankbordgroep Cruciaal voor het bewaken van de kwaliteit van het onderzoek is de klankbordgroep. De klankbordgroep volgt het hele project en heeft tot taak om de inhoudelijke deelrapporten van de fasen 2 en 3 en de eindrapportage in fase 4 te beoordelen vanuit een breed, generalistisch gezichtsveld. Deze adviesgroep is in juli 2010 samengesteld. Na bespreking door de klankbordgroep zal aan elk deelrapport het verslag van de bespreking in de klankbordgroep worden toegevoegd, plus een verantwoording door de projectleiding van wat er met dit commentaar is gedaan. Na advies van de klankbordgroep wordt een deelrapport vastgesteld door de opdrachtnemer. Details worden vermeld in bijlage 4. 3.7
Eindproducten: database en eindrapportage
Het ‘voortschrijdend inzicht’ dat gedurende het onderzoek wordt nagestreefd, krijgt concreet gestalte doordat tijdens het onderzoek alle trendbeschrijvingen met de daarbij gelegde verbanden met metatrends, andere trends, andere domeinen en betrokken actoren gaandeweg in een relationele database worden ingevoerd. Deze database maakt het mogelijk om na afronding van het onderzoek al naar gelang behoefte uiteenlopende rapportages te kunnen genereren, zoals alle trends die relevant zouden kunnen zijn voor een bepaald ministerie. Gedurende de vierde en laatste fase van het onderzoek zal de eindrapportage van het project worden opgesteld. Deze bestaat uit alle deelrapportages, een algemeen hoofdstuk, alsmede een inleiding en een verantwoording met bijlagen. Het algemene hoofdstuk zal ook een actueel overzicht bieden van alle gedefinieerde metatrends. Het belangrijkste product van het onderzoek is echter de relationele database, waaruit de trends en hotspots, op verschillende wijzen geclusterd, per domein, per metatrend en per actor of per periode kunnen worden geëxporteerd. Deze database zal op termijn ook geschikt kunnen worden gemaakt voor het publiek, als ingang op de gearchiveerde bronnen die de trends en hotspots documenteren, in de vorm van een digitale onderzoeksgids.
21
Bijlage 1: Methodiek van het domeinonderzoek (stappenmodel) versie 25-11-2010 De methodiek ‘Trendanalyse per domein’ wordt uitgevoerd door twee of meer onderzoekers, daarbij geassisteerd door een onderzoeksassistent
Stap 1: Inventarisatie van het domein •
Inventariserend literatuuronderzoek o Resulteert in een voorlopige longlist van titels m.b.t. het domein, gemaakt aan de hand van: de Leeszaal van Nederland in de KB de literatuurverwijzingen in de bronnen (zie stap 2) catalogi als die van de KB en Picarta.
•
Inventarisatie van mogelijke experts o Via literatuur, LinkedIn, google, expertisebureaus, websites van ministeries o M.b.v. www.narcis.nl (zoekmachine voor wetenschappelijke informatie van de KNAW)
•
Bespreking inventarisatie van literatuur en experts in het domeinteam. o Op basis hiervan wordt bepaald welke personen op korte termijn worden benaderd als expert.
•
Benadering en briefing van potentiële experts o In dit kader zijn twee introductiedocumenten samengesteld waarin: het doel van het onderzoek wordt uitgelegd de methodiek kort wordt omschreven de rol van de expert wordt gespecificeerd
Stap 2: Preanalyse van het domein •
Inventariserend bronnenonderzoek o Met behulp van de (primaire) bronnen wordt een preanalyse gemaakt van de trends in het desbetreffende domein. De bronnen die hiervoor gebruikt worden zijn rapportages van het SCP. Deze bronnen kennen hun beperkingen in hun sociaal-culturele invalshoek en hun beperkte dekking van de domeinen, maar kunnen de onderzoekers desondanks voldoende inzicht verschaffen in het domein en de daarmee samenhangende (maatschappelijke) ontwikkelingen in deze periode om vervolgonderzoek te doen en gesprekken te voeren met experts. De rapporten die voor ieder domein systematisch worden onderzocht zijn: Sociaal en Cultureel Rapport 1998, 25 jaar sociale verandering De sociale staat van Nederland 2001 De sociale staat van Nederland 2003 In het zicht van de toekomst 2004 De sociale staat van Nederland 2005 o Aan de hand van dat hoofdstuk / die (delen van) hoofdstukken in de bron die betrekking hebben op het domein wordt een beschrijving gegeven van: Alle in de bron voorkomende trends (= T), d.w.z. al die beschreven verschijnselen die duiden op een ontwikkeling. Pas in de fase van analyse volgt vaststelling.
22
De trendgebonden contextgegevens, d.w.z. al die gevallen waar kwantitatieve gegevens m.b.t. contextuele ontwikkelingen in het domein worden beschreven. De hotspots zoals die in de bronnen worden vermeld. De ‘alarmbellen’, d.w.z. die gevallen waarbij contextgegevens duiden op een maatschappelijke trend die gerelateerd is aan veranderingen in levensstijl c.q. mentaliteit (bijv. daling van het percentage rokers duidt op het ontstaan van een maatschappelijk ‘taboe’ op roken.) Wijze van noteren geschiedt per bron (bv. SCP 1998), op volgorde van ‘tegenkomst’, met paginanummers. Deze exercitie maakt tevens duidelijk welke subdomeinen aanvullend onderzoek behoeven omdat zij niet gedekt worden door het SCP materiaal.
o o •
Oriënterend gesprek met expert o De uitkomsten van de inventarisatie (zie stap 1) worden aan een expert voorgelegd. o In gesprek met een expert komen onder andere aan de orde: Trends Hotspots Literatuur Andere of nadere experts De eigen achtergrond van de expert o Bij dit gesprek zijn twee leden van het domeinteam aanwezig, waarvan een het interview leidt en de ander notuleert.
•
Rapportage van de preanalyse o De eerste twee stappen leiden tot een document waarin de voorlopige trends worden opgesomd, en daarnaast tot een shortlist met literatuur en een lijst van nadere experts. o Naar aanleiding hiervan wordt vastgesteld welke subdomeinen nader bronnenonderzoek behoeven, op welke onderwerpen literatuur moet worden gezocht, en worden de (eerste) contacten gelegd met de andere/nadere experts. o De lijst met voorlopige trends wordt voorgelegd aan het Onderzoeksteam.
Stap 3: Analyse van de trends in het domein •
Bronnen/literatuuronderzoek o Het bronnenonderzoek in stap 2 vormde een eerste kennismaking met het domein en de daarin voorkomende trends. In deze fase vindt het eigenlijke onderzoek naar het volledige domein plaats aan de hand van de eerder verzamelde informatie en op basis van de bestudering van een aantal prominente publicaties m.b.t. het domein en de subdomeinen. o Veel tijd moet hierbij worden ingeruimd voor het vinden van bruikbare literatuur. o Dit onderzoek leidt tot het vaststellen van een (aanvullende) set trends.
•
Interviews met experts o Ook in deze fase nemen interviews met experts een belangrijke plaats in: zij kunnen bijdragen aan de volledigheid en de verdieping van het onderzoek op het domein en de subdomeinen. o De interviews zullen door één onderzoeker worden afgenomen. o Ook in deze fase kunnen de experts het onderzoeksteam wijzen op trends in het desbetreffende (sub-)domein.
•
Analyse van trends
23
o
•
De verzamelde trends uit de eerdere stappen worden geanalyseerd: De gevonden trends uit de verschillende bronnen, literatuur en interviews worden geclusterd onder de eerder door het onderzoeksteam vastgestelde metatrends. Per trend wordt vastgesteld wat voor type trend het is: trend, metatrend. Per trend wordt vastgesteld wat de trend is (bv. Extramuralisering in de zorg), en wat daarvan de manifestaties zijn (extramuralisering in de GGZ, ouderenzorg, gehandicaptenzorg)
Rapportage o De voorlopige analyse van trends wordt in een document voorgelegd aan de experts en aan de onderzoeksgroep, waarbij ook de knelpunten bij de analyse ter discussie worden gesteld.
Stap 4: Volledige beschrijving van de trends en hotspots in het domein •
Verzamelen data t.b.v. de beschrijving, op basis van: de gebruikte bronnen in stap 2. de bronnen en literatuur gebruikt in stap 3. de interviews met experts. aanvullende literatuur.
•
Literatuuronderzoek o Ter aanvulling, duiding en contextualisering vindt extra literatuuronderzoek plaats: domeingebonden literatuur d.w.z. specialistische literatuur m.b.t. (sub-) domein contextgebonden literatuur d.w.z. verwijzend naar maatschappelijke dan wel historische context.
•
Beschrijving van de trends en hotspots o Beschrijving van de trends, ook voor de velden in de database.
Stap 5: Definitieve vaststelling van de trends •
De beschrijving van een trend of hotspot wordt besproken met: o de teamleider en projectleider o het onderzoeksteam.
•
En ter validatie voorgelegd aan: o de geïnterviewde experts o eventuele aanvullende experts (zie bijlage 2). De experts wordt gevraagd de beschreven trends en hotspots te beoordelen en te valideren. Zijn de belangrijke ontwikkelingen gesignaleerd, zijn ze goed weergegeven en ontbreken mogelijk belangrijke aspecten? Contact met deze experts verloopt in principe schriftelijk.
•
Na verwerking van de verschillende commentaren wordt een rapportage gemaakt. Deze wordt ter beoordeling voorgelegd aan de klankbordgroep. o De definitieve trendbeschrijving wordt vastgesteld nadat opmerkingen en commentaar van de klankbordgroep zijn verwerkt. o De vastgestelde beschrijving wordt verwerkt in de database aan de hand van een vaststaand format. o De gebruikte literatuur wordt verwerkt in een bibliografieprogramma.
24
bijlage 2: Procedure validatie beschrijvingen Versie: 25-11-2010 Tijdens het onderzoek wordt gebruik gemaakt van experts in twee verschillende rollen: 1. (sub)domeinexpert Deze wordt geïnterviewd om de onderzoekers een introductie te geven op het (sub)domein en te helpen bij het identificeren van trends/ontwikkelingen. Per domein worden enkele experts benaderd voor een gesprek. In een later stadium van het onderzoek vindt, indien nodig en mogelijk, een tweede gesprek plaats. Het tweede gesprek wordt gevoerd op basis van de lijst met trends die de onderzoekers hebben toegestuurd (zie bijlage 1). Aan het eind van het onderzoek op het domein worden de mede op grond van hun informatie beschreven trends ter validatie aan hen voorgelegd. 2. validator Daarnaast wordt aan het eind van het onderzoek ook gebruik gemaakt van experts die alleen valideren. Zij worden ingeschakeld vanwege hun specifieke kennis van bepaalde onderwerpen of voor een extra controle op de beschreven trends: zijn met betrekking tot het onderhavige domein de belangrijke ontwikkelingen gesignaleerd, zijn ze goed weergegeven, ontbreken mogelijk belangrijke onderdelen? Contact met deze experts verloopt in principe schriftelijk. In een (standaard)brief waarin aan een expert medewerking wordt gevraagd, wordt ook ingegaan op de methodiek en op zijn rol daarin. In de brief wordt met name ook gewezen op hetgeen onder punt 4 van onderstaande procedure beschreven staat. Validatie van trend- en hotspotbeschrijvingen 1. De trendbeschrijvingen worden naar de expert gestuurd. In de brief wordt een reactietijd vermeld van maximaal 2 weken. 2. a. De expert is akkoord met de trendbeschrijving of heeft geen fundamentele opmerkingen. De medewerker stuurt een e-mail met in het attachment de (eventueel gewijzigde) trends. b. De expert heeft fundamentele opmerkingen: • de opmerkingen passen niet binnen de methodiek of het onderwerp wordt bij onderzoek op een ander domein behandelt. De expert wordt hiervan per mail op de hoogte gesteld en de trends worden in het attachment bijgevoegd. • Het betreft inhoudelijke opmerkingen die door de onderzoeker in de trendbeschrijving worden opgenomen. Verdere afhandeling volgens stap 2a. • Het betreft inhoudelijke opmerkingen die door de onderzoeker niet goed geduid kunnen worden of die diametraal staan ten opzichte van opmerkingen van een andere expert. De volgende stappen worden, voor zover nodig gezet. o Voor verdere uitleg en toelichting wordt contact opgenomen met de expert. o Er wordt door de onderzoeker nader onderzoek verricht. o Een nieuwe trendbeschrijving wordt naar de expert gestuurd met verantwoording en vraag om akkoordverklaring van de beschrijving of o Na onderzoek wordt de tekst van de oorspronkelijke trendbeschrijving gehandhaafd. Naar de expert wordt de verantwoording hiervan schriftelijk gecommuniceerd. In het rapport wordt in de inleiding de keuze van de onderzoeker
25
verantwoord met vermelding van het commentaar van de expert. De expert wordt toestemming gevraagd voor het opnemen van zijn commentaar in het rapport. 3.
De door de experts gevalideerde trends worden gebundeld in de conceptdeelrapportage naar de klankbordgroep gestuurd. Zie procedure 3.
4.
Als bij onderzoek op een ander domein blijkt dat op een al gevalideerde trend een aanvulling nodig is, of naar aanleiding van inhoudelijke opmerkingen van een lid van de klankbordgroep wijzigingen in de trendbeschrijving worden aangebracht, dan is de procedure als volgt: • De gewijzigde trendbeschrijving wordt niet opnieuw ter validatie naar de expert gestuurd; wel krijgt de expert bericht van wijziging. • De trendbeschrijving in de database wordt veranderd. In het opmerkingenveld wordt aangegeven welke stukken tekst zijn gewijzigd of ingevoegd na de validatie door de expert.
26
bijlage 3: Procedure klankbordgroep Versie 25-11-2010 De klankbordgroep volgt het hele project en heeft tot taak om de inhoudelijke deelrapportages met betrekking tot de afzonderlijke domeinonderzoeken (in de fase 2 en 3 van het project) en de eindrapportage in fase 4 te beoordelen op kwaliteit vanuit een generalistische visie. DT= OT=
Onderzoekers die het onderzoek op een domein verrichten. Onderzoeksteam (alle onderzoekers die verbonden zijn aan het project)
1.
De door de experts gevalideerde trends worden, na akkoordverklaring door de projectleider, gebundeld naar de klankbordgroep gestuurd. Een conceptdeelrapport dient minimaal twee weken voorafgaand aan de klankbordgroepbijeenkomst aan de leden van de klankbordgroep verzonden te worden.
2.
Op de klankbordgroepbijeenkomst worden opmerkingen van de leden genotuleerd. Tijdens het behandelen van een deelrapport is minstens één lid van het betreffende DT aanwezig, zodat vragen van de klankbordgroep met betrekking tot het domeinonderzoek en gemaakte keuzes kunnen worden beantwoord.
3.
De notulen van het overleg met de klankbordgroep worden binnen een week naar de klankbordgroep gestuurd, ter vaststelling op de volgende klankbordgroepbijeenkomst. Schriftelijke opmerkingen van klankbordgroepleden worden in de verantwoording meegenomen indien deze door het onderzoeksteam uiterlijk een week na het versturen van de notulen aan de klankbordgroepleden ontvangen zijn.
4.
Het overleg met de klankbordgroep wordt in eerstvolgende overleg van het OT besproken.
5.
De projectsecretaris plaatst de opmerkingen van de klankbordgroep per trend in het terugkoppelingsformat dat in het overleg met de klankbordgroep op 9 december 2010 is vastgesteld. (N.B. Format zoals inmiddels toegepast in rapport Gezondheid)
6.
De opmerkingen van de klankbordgroep die betrekking hebben op een specifiek domein worden aan de hand van het format door de teamleider met het betreffende DT besproken.
7.
De teamleider en projectleider bespreken met de opdrachtnemer de opmerkingen van de leden van de klankbordgroep. De teamleider koppelt opmerkingen van de opdrachtnemer terug naar het DT.
8.
Door het DT worden eventuele acties (extra trends, wijzigingen trends, verantwoording et cetera) ondernomen. Het DT plaatst deze opmerkingen in het terugkoppelingsformat.
9.
Het DT stuurt verantwoording en eventuele gewijzigde of nieuwe trends en hotspots naar de teamleider en de projectleider.
10.
De projectleider en teamleider zien toe op de omgang en verwerking van de opmerkingen die de klankbordgroep (en eventueel de opdrachtnemer) gemaakt hebben.
27
11.
Het gewijzigde deelrapport, inclusief ingevuld verantwoordingsformat, worden via de teamleider naar de opdrachtnemer gestuurd.
12.
Na goedkeuring door de opdrachtnemer wordt het gewijzigde deelrapport met daarin het ingevulde verantwoordingsformat naar de leden van de klankbordgroep gestuurd, gelijktijdig met de stukken voor de volgende bijeenkom st.
13. Eventuele opmerkingen vanuit de klankbordgroep over het gewijzigde deelrapport en/of het ingevulde verantwoordingsformat worden door de projectleider en de teamleider besproken met de opdrachtnemer. Per geval zal worden bekeken welk gevolg aan deze opmerkingen zal worden gegeven.
28
bijlage 4: Samenstelling klankbordgroep versie november 2011 Mw. Prof. dr. W.D.E (Mieke) Aerts Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen Hoogleraar vrouwenstudies Prof. dr. J.C. (James) Kennedy Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen Hoogleraar Nederlandse geschiedenis Prof. dr. P. (Paul) M.M. Klep Radboud Universiteit Nijmegen, Faculteit der Letteren Hoogleraar economische en sociale geschiedenis Dr. D. (Dick) van Lente Erasmus Universiteit Rotterdam, Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen. Universitair hoofddocent geschiedenis van de techniek Dhr. A. (Ad) van Liempt Nationaal Archief Journalist en programmamaker Dr. V. (Vic) Veldheer Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) Hoofd afdeling Onderzoeksgroep Wonen, Leefbaarheid en Veiligheid Mw. dr. B.M.A. (Boudien) de Vries Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen Universitair hoofddocent sociale geschiedenis
29
bijlage 5: Samenstelling projectorganisatie versie: november 2011 Opdrachtgever:
Martin Berendse, algemeen rijksarchivaris
Gedelegeerd Opdrachtgever:
Cecile van der Tweel, sectorhoofd Selectie en Bestel, Nationaal Archief
Opdrachtnemer:
Charles Jeurgens, hoofd programma Besteld, Nationaal Archief
Projectleider Robbert Jan Hageman (1954) is senior-medewerker Selectiebeleid bij het Nationaal Archief. Na een studie Geschiedenis aan de Universiteit Leiden volgde hij aan de toenmalige Rijks Archiefschool de post-doc opleiding Archivistiek A. Sinds 1993 werkt hij in dienst van het Nationaal Archief in diverse functies. Teamleider Sandra Sacher-Flaat (1964) heeft Archiefwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam gestudeerd. Eerder studeerde zij geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden. Sinds juni 2001 is zij werkzaam bij het Nationaal Archief. Van 2007-2009 was zij namens het Nationaal Archief verbonden aan het project Wegwijzer Archieven van de Tweede Wereldoorlog waarvan het laatste jaar als projectleider. Onderzoeksassistent en projectsecretaris Sanne Arens (1980) studeert Duitse Taal en Cultuur aan de Universiteit Leiden, met als afstudeerrichting nieuwere Duitse Letterkunde. Aan deze opleiding was zij zo’n vijf jaar als student-assistent verbonden. Eerder rondde zij de Hogere Europese Beroepen Opleiding (HEBO) aan de Haagse Hogeschool, richting Beleid en Bestuur, af. Tevens studeerde zij een tijdje aan de Humbolt Universität te Berlijn (Duitsland) en aan de Università degli Studi di Padova (Italië). Senior-onderzoeker Margaret Leidelmeijer (1959) is afgestudeerd als niet-westers sociologe aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. In 1997 is zij gepromoveerd als techniekhistoricus aan de Technisch Universiteit Eindhoven. Vanaf 1999 heeft zij deelgenomen aan verschillende onderzoeksprojecten zoals bij de Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (NIOD), ‘Van Indië tot Indonesië’(NIOD) en Afscheid van Indië (Nationaal Archief). Daarnaast heeft ze onderzoek verricht voor de tentoonstellingen Verzet in Nederlands-Indië (Verzetsmuseum Amsterdam) en Het verhaal van Indië (Bureau Tinker/Indisch Herinneringscentrum Bronbeek). Onderzoeker Mark Loderichs (1963) studeerde Geschiedenis aan de Universiteit Leiden en was redacteur bij Uitgeverij Moesson. Vanaf 1998 werkt hij als zelfstandig onderzoeker en redacteur voor archiefinstellingen, uitgeverijen en musea. Hij werkte mee aan de projecten Afscheid van Indiё (Nationaal Archief), Indiё in Oorlog (Indisch Herinneringscentrum Bronbeek) en de expositie Het verhaal van Indiё (Museum Bronbeek). Daarnaast publiceert hij over de Indische letteren en koloniale geschiedenis en doet promotieonderzoek naar het Indische leger tijdens de Java-oorlog (1825-1830). Onderzoeker Iwona Mączka (1974) heeft Neerlandistiek en Duitse taal en cultuur gestudeerd aan de Universiteit Wrocław (Polen) en Leiden. 2004-2009 was zij als Assistent in Opleiding werkzaam bij het Centrum voor Taal en Identiteit aan Universiteit Leiden. Onlangs is zij gepromoveerd op een proefschrift over de omgang van de Duitsers met het recente verleden en de ontwikkeling van het groepsbesef in Duitsland na de val van de Berlijnse Muur. Onderzoeker Maarten Peters (1970) heeft Geschiedenis gestudeerd te Leiden. Na een postdoctorale docentenopleiding aan de Universiteit Leiden deed hij onderzoek naar
30
historische verdedigingswerken uit de twintigste eeuw. In 2003 voltooide hij hierover het rapport “Zand erover?” dat door RCE als richtlijn wordt gebruikt. In 2005 publiceerde hij “Omstreden erfgoed”, in 2009 “Landschap van de Koude Oorlog”. Hij adviseert overheden over de omgang met dit cultureel erfgoed. Tevens werkzaam als heraldicus en cultuurhistoricus. Junior-onderzoeker Rachel Saleh (1977) studeerde Kunst- en Cultuurwetenschappen aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam met als specialisatie Architectuur en Stedenbouw. Na haar studie heeft zij voornamelijk op freelance-basis gewerkt bij onder andere RTV Rijnmond en Omroep West als redacteur, als selecteur bij het toenmalige Project Wegwerken Achterstanden Archieven bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken, als researcher voor het historische tv-programma Vergeten Verhalen bij RTV Rijnmond en als projectleider van de tentoonstelling rond de Dordtse kunstenaar R.W. Kennedy bij Erfgoedcentrum DiEP in Dordrecht. Senior-onderzoeker Irma Thoen (1972) heeft maatschappijgeschiedenis gestudeerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en is vervolgens gepromoveerd aan het Europees Universitair Instituut te Florence op een onderzoek naar geschenkcultuur in zeventiendeeeuws en twintigste-eeuws Holland. Na enkele jaren als docent gewerkt te hebben aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, heeft zij zich in 2006 als zelfstandig onderzoeker gevestigd onder de naam ‘Thoen tot nu’. Zij verricht in dit kader toegepast historisch onderzoek ten behoeve van uitgeverijen, musea en erfgoedinstellingen. Onderzoeker Wietse Veenstra (1981) studeerde Geschiedenis aan de Universiteit Leiden met als specialisatie Vaderlandse en Maritieme geschiedenis. In de periode 20072009 is hij verbonden geweest aan het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, waar hij in het kader van het project 'Gewestelijke financiën ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden' verantwoordelijk was voor het deel over Zeeland. Daarnaast werkte hij van 2008 tot 2010 als docent aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Onderzoeker Karolien Verbrugge (1979) heeft geschiedenis gestudeerd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam met als specialisatie Nederlandse politiek in de 20e eeuw. Van 2004-2007 heeft zij gewerkt als senior informatiespecialist bij een informatiemanagementbureau. In de periode 2007-2010 is zij als onderzoeker verbonden geweest aan het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis waar zij heeft gewerkt aan een project over de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Dit resulteerde in 2010 in de digitale publicatie Oorlogsgetroffenen WOII. Terugkeer, opvang, nasleep. Senior-onderzoeker Leo van der Vliet (1948) studeerde geschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en deed recent onderzoek naar de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog in Zeeland. Eerder studeerde hij bedrijfseconomie aan de Erasmus Universiteit en bedrijfskunde bij de Interfaculteit Bedrijfskunde in Delft en was jaren werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het gebied van organisatie- en beleidsonderzoek.
31
Bijlage 6: Opmerkingen en reacties ten aanzien van metatrends versie: 25-11-2010 A. OPMERKINGEN VAN DE KLANKBORDGROEP OVER GEDEFINIEERDE METATRENDS, TER BESPREKING VOORGELEGD OP 1 OKTOBER 2010, MET REACTIES VAN HET ONDERZOEKSTEAM Voorgelegde definitie
Opmerkingen klankbordgroep
Reactie onderzoeksteam
PK: Contra: het vormen van nieuwe sociale verbanden, al dan niet via Internet; door media opgewekte brede sociale activiteiten en acties; sport.
Individualisering sluit ook in het vormen van nieuwe sociale verbanden, al dan niet via internet.
1. Individualisering Het proces van een groeiende autonomie van het individu ten opzichte van zijn directe omgeving waarbij de afhankelijkheid van het individu, zowel economisch als in normatieve zin, verlegd wordt van zijn sociale omgeving naar verder weg gelegen verbanden zodat een directe, persoonlijke en volledige afhankelijkheid plaats maakt voor ketens van functionele, anonieme en partiële afhankelijkheid, het sturend vermogen van de sociale omgeving vermindert en de vrijheid van keuze met betrekking tot inrichting van het eigen leven toeneemt. Individualisering leidt tot onthiërarchisering van de samenleving en tot grotere gelijkheid in de menselijke verhoudingen.
DvL: Contra: multinationals en bureaucratieën zijn hiërarchisch, ondemocratisch, ondoorzichtig en in het geval van multinationals ook grensoverschrijdend. Het zijn sociale structuren, waarin een groot deel van de werkende bevolking zijn wakende uren doorbrengt. Trends in de machtsverhoudingen en gedragsnormen, voorwaarden voor opklimmen en oorzaken van falen in dergelijke organisaties bepalen het leven van veel Nederlanders in deze periode. Een al veel oudere culturele trend die veel van wat in dergelijke organisaties gebeurt ondersteunt is het ideaal van de zelfontplooiing, die begrijpelijk maakt waarom mensen in W landen bereid zijn zo buitensporig hard te werken, ten koste van alles en ten gunste van productie, winsten etc.
Belangrijkste kenmerk van individualisering is de vrijheid die mensen hebben om eigen keuzen te maken om zich te verbinden aan een sociale groep, dan wel zich daarvan los te maken. Ontwikkelingen m.b.t. machtsverhoudingen en gedragsnormen zijn een aandachtspunt bij de metatrend ‘Verandering institutionele verbanden’.
2. Toegang, participatie, emancipatie Het proces waarin mensen en groepen mensen kansen scheppen, krijgen en daar gebruik van maken om te participeren in zoveel mogelijk levensdomeinen en aan de democratische besluitvorming.
PK: Toegang is geen metatrend maar een sociaal aspect. Emancipatie is wel een trend, betreft de individuen in de sociale verhoudingen. Het vergroten van de toegang (tot...) is ook een trend, maar een aspect van beleid.
Hieronder valt het creëren van voorzieningen (toegankelijkheid), het gebruik maken van deze voorzieningen (participatie) en emancipatie, opgevat als het proces waarbij bepaalde sociale groepen vanuit een achtergestelde positie in de samenleving naar een volwaardige plaats opklimmen en een geïntegreerd onderdeel van de maatschappelijke orde worden. Emancipatie kan van verschillende aard zijn: politiek (verwerving van kiesrecht), economisch (deelneming in de welvaartsgroei), maatschappelijk (toegang tot instellingen en activiteiten, en toename van mondigheid),
PK: Contra: vorming van subculturen.
Toegang is inderdaad geen trend. Democratisering heeft o.i. teveel een politieke connotatie. Erkend wordt dat naamsverandering nodig is. Nieuwe voorlopige titel is Emancipatie en Participatie. Het ‘vergroten van toegang tot …’ behoort daar ook bij.
MA: Democratisering kan in plaats van emancipatie/participatie komen.
32
cultureel (aanvaarding van de culturele levensstijl en waarden van de samenleving).
3. Technologisering Het snel toenemende belang en de invloed van technologie op de samenleving door het ontwikkelen en toepassen van producten en processen die een grote mate van bruikbaarheid combineren met een hoge mate van technische complexiteit.
PK: Relatie met kennisontwikkeling? Onderwijs? Innovatie? Concurrentie? Globalisering? Transmissie? Informatieverwerking? Innovatie? Technologische systemen? DvL: In de definitie ligt meer de nadruk, lijkt het, op toepassingen dan ontwikkeling. Het laatste zullen historici ook willen begrijpen en documenteren. Technische ontwikkeling is geen automatisch proces dat vooral bestaat uit het ‘beschikbaar komen’ van technieken. Die keuzes worden gemaakt in labs en directiekamers. Het aspect van de productie van nieuwe technieken en de daarbij betrokken instituties, belangen en leidende ideeën moeten we later kunnen reconstrueren (een mooi voorbeeld van het brede archiefbeleid in Gewaardeerd verleden, waarbij zowel overheidsals niet-overheidsarchieven zijn betrokken) NAAST uiteraard de in dit stuk benadrukte toepassingen. Technologisering is dus iets dat in veel domeinen terugkeert.
Technologisering heeft inderdaad een relatie met andere maatschappelijke domeinen en trends, daarom wordt deze trend ook als een maatschappijbrede trend (= metatrend) beschouwd. De technische ontwikkeling als zodanig, en factoren die daarbij een rol spelen, zijn aandachtspunten tijdens het verdere onderzoek. Het toepassen van economische middelen wordt als aandachtspunt bij Economie meegenomen. De relatie van technologisering met de conjuncturele ontwikkeling is eveneens een aspect dat aan de orde zal komen bij het onderzoek op het domein Economie. Aspecten van technologisering die typisch zijn voor een bepaald domein worden in de daarbij beschreven trends meegenomen.
DvL: Misschien is het mogelijk ‘technologisering’ te benaderen in relatie tot conjunctuur. Dat doet Freeman, die technologische golven koppelt aan de Kondratjev. De neergaande conjunctuur 1973-1990 is in zijn opvatting een periode waarin de samenleving zich aan nieuwe techniek aanpast. Zie bv zijn bijdrage in R.W. Bulliet (ed), The Columbia History of the twentieth century (NY: Columbia UP 1998), 314-344, waarin verwijzing naar uitgebreider studies van hem: een metatrend-denker bij uitstek!
4. Informatisering Het proces van steeds bredere toepassing van elektronische gegevensverwerkende apparatuur en de maatschappelijke uitwerking daarvan. Als zodanig valt de informatisering onder metatrend technologisering maar wordt als aparte metatrend onderscheiden vanwege de specifieke en brede impact op de maatschappij waarin de aard van en de toegang tot de informatievoorziening en het beheersen van de informatiestromen een grote verandering ondergaan.
DvL: Technologisering is dus iets dat in veel domeinen terugkeert. Dat geldt voor de computer in sterke mate en misschien dat hij daarom als aparte metatrend (informatisering) is opgevoerd (vgl bv genetica, met tot nu toe beperkte toepassingen in de geneeskunde en politie-onderzoek en meer in de landbouw (als ik het goed zie). Maar logisch vind ik dit niet. Of is dit gedaan omdat de technologische focus als beperkend wordt ervaren?
Inderdaad kan de definitie van de informatisering als zodanig onder de metatrend technologisering vallen. De motivatie voor een aparte status is in de definitie van informatisering opgenomen.
PK: Onbekend begrip: van wie, van wat? van het landbouwbeleid?
Het onderzoeksteam heeft ecologisering gedefinieerd als een
5. Ecologisering Het in toenemende mate belang hechten aan en aandacht
33
hebben voor de kwaliteit van en duurzame omgang met de natuurlijke leefomgeving van de mens, en het milieu op mondiaal niveau.
Of eerder een nieuw maatschappelijk en ideëel (ideologisch) aspect van preferenties, normen en waarden bij individuen, organisaties en de overheid? Is ‘ideologisering van het milieu’ beter?
maatschappijbrede trend in de zin van de hiernaast weergegeven opmerking van PK inzake een nieuwe normatieve ontwikkeling. De naam Ecologisering zou eventueel gewijzigd kunnen worden in ‘Streven naar Duurzame ontwikkeling’. Bij duurzame ontwikkeling gaat het om de toekomst van het (samen)leven en de welvaart van mensen, om het voortbestaan van de samenleving op een zodanige manier dat de huidige generatie ook voldoende overlaat voor een kwalitatief goed leven voor volgende generaties en voor mensen elders in deze wereld. Naast ecologische aspecten (duurzaam beheer van natuur) heeft dit ook economische determinanten. (SCP, ongepubl.) Tijdens het onderzoek op de volgende domeinen wordt bekeken of de definitie werkbaar is. Onder andere wordt dan nagegaan of het begrip duurzame ontwikkeling niet anachronistisch is en zo ja, of dat een probleem is.
6. Verzakelijking Het in toenemende mate organiseren en inrichten van de samenleving en maatschappelijke instituties en processen op basis van doelmatigheid en doeltreffendheid. Hierbij staat de economische invalshoek centraal, de andere invalshoeken worden daaraan ondergeschikt gemaakt. Uitingen hiervan zijn marktwerking, privatisering, liberalisering, juridisering en schaalvergroting.
PK: Betreft sociale verhoudingen van individuen. Een aspect van mentaliteit en (omgangs)cultuur; in relatie met economische groei: vermarkting van wat eerder nog 'onbetaald' of 'beschermd tegen de markt' was. - Contra: Moderne muziek? Emotionalisering? Hypes?
De aspecten die worden genoemd vallen onder verzakelijking. De opmerkingen van de klankbordgroep zijn niet in tegenspraak met onze definitie.
DvL: misschien een afgeleide van liberalisering en internationalisering, leidend tot toenemende concurrentiedruk die zich vertaalt in prestatiedruk op individuen en een verharding van werkverhoudingen. Zie het niet alleen als een culturele verandering, maar als mede bepaald door veranderingen in economische structuur.
7. Emotionalisering De toenemende betekenis van de belevingscomponent in de samenleving. Centraal staan zowel de sterkere oriëntering op het eigen gevoel als het gezamenlijk deel willen nemen aan collectieve ervaringen. Hieraan is gekoppeld het willen uiten van individuele emoties, de maatschappelijke drang om emoties te tonen en het exploiteren van emoties door en via de media.
PK: Hoort als Contratrend bij Verzakelijking? BdV: De metatrend Emotionalisering slaat de plank mis, emoties zijn immers van alle tijden, het gaat om het feit dat deze nu ook publiek worden door middel van de media. De kenmerkende trend zou dus Medialisering zijn. MA: pleit voor Medialisering i.p.v. Emotionalisering.
Emoties zijn van alle tijden, maar de mate waarin hieraan uiting wordt gegeven is per cultuur en periode verschillend. In onze samenleving is in de periode 1976-2005 een duidelijke trend naar meer openheid over gevoelens manifest: in de media (emotie-TV), de politiek (Pim Fortuyn) en het straatbeeld (korte lontjes). De term Medialisering verklaart niet het hele verschijnsel. Media zijn wel van grote invloed, fungeren als katalysator. Verwant is de door het SCP onderscheiden trend Intensivering. Deze heeft zowel een subjectieve component (beleving) als een
34
objectieve (tijdbesteding). De eerste wijst op het verlangen van de moderne mens naar intense en intensieve emotionele ervaringen; de tweede doelt op een verhoogd levensritme en meer drukte in het bestaan, met als gevolg ook meer tijdsdruk. Er is vooralsnog niet gekozen voor de term Intensivering. Ervan afgezien dat ze ook andere associaties oproept (bijvoorbeeld ‘intensivering van de landbouw’), lijkt de tweede component van Intensivering (‘drukte’) een aspect van de metatrend Verzakelijking. In de loop van het onderzoek zal de term Emotionalisering geëvalueerd worden.
8. Internationalisering Een voortdurend proces van wereldwijde economische, politieke en culturele interactie die wordt versneld door ontwikkelingen op het gebied van vervoer en telecommunicatie. Een van de effecten hiervan is dat de invloed van buitenlandse en supranationale actoren op de Nederlandse economie, politiek en cultuur groeit.
PK: Is aspect van globalisering; zie arbeidsmarkt, reismarkt, etc. DvL: Hier de criminele kanten niet vergeten: vrouwen/mensenhandel, cybercrime, drugs, penetratie van maffia in de economie. Hierover lees je hap-snap in de krant: kleine puntjes van ijsbergen, die later misschien benoemd worden als grote structurele veranderingen. ls de criminele economische netwerken ooit in kaart zijn gebracht kon NL daarin wel eens een ‘hub’ blijken te zijn (Haven R’dam, Schiphol).
Internationalisering als term is inderdaad te beperkt voor wat bedoeld wordt. Globalisering is echter een nogal gepolitiseerd begrip. De naam van de metatrend wordt daarom gewijzigd in Mondialisering.
9. Multiculturalisering Het proces waarbij als gevolg van de veranderende samenstelling van de bevolking en door de (op)komst van nieuwe etnische groepen, verschillende (sub)culturen naast elkaar komen te bestaan die onderling en met de in Nederland aanwezige dominante cultuur interacteren.
PK: Bestond vanouds, krijgt nieuwe dimensies; Contra: vorming van nietinteracterende subgroepen MA: ‘etnisering’ i.p.v. ‘multiculturalisering’?
Er is juist gekozen voor de term Multiculturalisering en niet voor ‘interculturalisering’ omdat er ook sprake is van niet-interacterende subgroepen. De ‘nieuwe dimensies’ (PK) maken deel uit van deze metatrend. Er is niet gekozen voor Etnisering, omdat onder de definitie ook de (opkomst van) nieuwe jeugdculturen valt. Bovendien is cultuur niet alleen gebonden aan etnische afkomst. In verband hiermee is de definitie enigszins aangescherpt.
10. Secularisering Het proces van verwereldlijking c.q. ontkerkelijking, zoals het tot uitdrukking komt in de vermindering van de maatschappelijke invloed van kerk en religie en het terugbrengen van de invloed van religie tot de persoonlijke levenssfeer, en de afname van het belang van het geloof voor het persoonlijk bestaan. Eén van de uitingen ervan is het proces van ontzuiling. Ontzuiling behelst onder andere het zich niet meer houden aan
PK: we zien vooral andere vormen van geloof, minder kerkse vormen; dat kan je zien als aspect van individualisering /nieuwe sociale verbanden; kenmerkend is vooral ontzuiling van de samenleving en ondergang van een belangrijk deel van het verzuilde middenveld, nieuwe vormen van organisatie. DvL: Veranderende patronen van zingeving: het hele complex rond New Age lijkt me een in de jaren 50 ingezette neoromantische stroom die doorwerkt in therapieën en
Terecht wordt gewezen op het feit dat geloof en zingeving vooral andere gedaanten hebben aangenomen en dat die ontwikkeling niet betekent dat ze minder belangrijk zijn geworden. Anderzijds hoeft afname van de maatschappelijke invloed van kerk en religie niet per definitie te resulteren in nieuwe patronen van zingeving. Daarom wordt nu niet gekozen voor de formulering ‘Veranderde patronen van zingeving’. De metatrend secularisering wordt opnieuw beoordeeld na het
35
de voorschriften van de eigen levensbeschouwelijke groep en het deelnemen aan organisaties van buiten de eigen zuil.
geneeskunde en in wereld- en mensbeeld van veel mensen. Secularisatie is een misleidende term: er is wel ontkerkelijking, maar geen afnemende behoefte om de wereld en het eigen leven daarin te zien in bovennatuurlijk verband. ‘Veranderende patronen van zingeving’ lijkt me dus een betere formulering. Misschien kan dit onder ‘levensstijl’, maar levensstijl is natuurlijk een uiting van een bepaalde wijze van denken ( daarom staat er ‘levensstijl en mentaliteit’; ik zou het laatste benadrukken, en ‘zingeving’ is dan concreter).
domeinonderzoek Cultuur, Levensstijl en Mentaliteit. De zinsnede in de definitie ‘afname van het belang van geloof voor het persoonlijk bestaan’ wordt voorlopig in de wacht gezet.
DvL: De voorgestelde metatrend vind ik te vaag geformuleerd om te beoordelen. (De-)institutionalisering en (de-)informalisering lijken me doorlopende verschijnselen in moderne samenlevingen, niet iets speciaals in onze periode (verzuiling is bijv. op te vatten als institutionalisering van allerlei activiteiten die daarvoor meer informeel of anders georganiseerd waren).
‘Verandering van institutionele verbanden’ is een werkbegrip. Er zal beter naar gekeken kunnen worden na het domeinonderzoek Politiek en Bestuur. Dan zal ook een definitie moeten worden gemaakt die de de aard en richting van de vermeende ontwikkeling aangeeft. Mogelijk kunnen de opkomst van de civil society en de ‘terugtredende overheid’ als aspecten van die ontwikkeling beschouwd worden.
11. Verandering van institutionele verbanden Het in toenemende mate, nationaal en internationaal, optreden van verandering van organisaties en organisatievormen, waarbij zowel sprake is van deïnstitutionalisering en informalisering van bestaande organisaties als van het creëren van nieuwe instituties en vormen van formalisering. Met name door de overheid worden bestaande taken in andere institutionele verbanden ondergebracht en worden instituties opgericht om taken anders uit te voeren. Het veranderen van institutionele verbanden wijzigt zowel de relatie tussen organisatie en de leden daarvan als de relatie tussen de organisatie en de maatschappelijke omgeving.’
PK: Verandering van institutionele verbanden is een permanent proces, dat niet als een trend kan worden aangeduid. De vraag is of daar in deze tijd bepaalde andere ontwikkelingen achter zitten: bijv. democratisering versus populisme, of top-down ontwikkelingen zoals bij centralisering, fusies en schaalvergroting van organisaties
12. Europeanisering Het gaat hier om de specifieke invloed die de uitbreidende Europese macht en regelgeving heeft op de maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland, de mogelijkheden die dit met zich mee brengt (bijv. op het gebied van vrije markt) maar ook de beperkingen door de gestelde eisen en grenzen en het gebrek aan (nationale) sturing en controle. Deze metatrend manifesteert zich in het bijzonder in de onderzochte periode, door de overgang van EEG naar EU, het introduceren van (bindende) richtlijnen, de komst van euro, etcetera.
DvL: Europeanisering gaat vooraf aan de internationaliseringsgolf na 1970. Ik vraag mij af of wat er in de EU gebeurt in onze periode niet een speciaal geval van internationalisering is geweest en dus in die metatrend kan worden ondergebracht. PK: Europeanisering kan niet als maatschappelijke trend maar alleen als schema/programma van de politieke elite en van politieke instellingen en budgetten worden gehanteerd, bijv. Europeanisering van de landbouw(politiek). Inhoudelijk is Europeanisering iets heel anders dan Internationalisering, nml. gelijkvormig worden van regels in Europese landen, vereenvoudiging van interactie, nieuwe supranationale instituties.
De bedenkingen zijn begrijpelijk. Toch wordt de metatrend Europeanisering gehandhaafd, juist vanwege de brede maatschappelijke aspecten van dit inderdaad politiek gestuurde proces, die op veel domeinen zichtbaar zijn. De politieke aspecten komen bij het domeinonderzoek Politiek en Bestuur aan bod.
36
B. OPMERKINGEN VAN DE KLANKBORDGROEP OVER ONTBREKENDE METATRENDS, BESPROKEN OP OKTOBER 2010, MET REACTIES VAN HET ONDERZOEKSTEAM Ontbrekende metatrends
Opmerkingen klankbordgroep
Reactie onderzoeksteam
Demografische en economische ontwikkelingen
Passim
Het onderzoek zal zich niet beperken sociale en culturele trends en ziet in dat demografische en economische ontwikkelingen zich maatschappijbreed manifesteren.
Openbaar bestuur en politiek
Sanering van de verzorgingsstaat Seksualisering
DvL: Ik mis metatrends in de ontwikkeling vh openbaar bestuur. Is dit een verhaal van groei en toenemende differentiatie en falende pogingen om het apparaat binnen de perken te houden resp te verkleinen? Het afstoten van overheidstaken onder de kabinetten Lubbers t/m Balkenende heeft grote gevolgen gehad voor geldstromen en beheer van talrijke openbare voorzieningen, van de telefoon en de trein tot de gezondheidszorg. De overheid is immers een actor in vrijwel ieder maatschappelijk domein in deze periode. DvL: Er is ook een voor deze periode karakteristieke politieke conjunctuur: na Den Uyl valt de sociaaldemocratie steeds meer stil, omarmt in de jaren negentig het neoliberalisme, wat aan linkerzijde enigszins wordt gecompenseerd door GL voor de elite en SP voor het volk – een te grof verhaal natuurlijk. Maar de invloed van sociaaldemocratische ideeën was groot in 1945-1975, daarna veel geringer. De christenen in het midden leunden tot die tijd meer naar links, daarna meer naar rechts. Dat heeft grote gevolgen gehad voor beslissingen omtrent de verzorgingsstaat. DvL: Saneren van de verzorgingingsstaat lijkt mij ook een belangrijke en omstreden metatrend. PK: Seksualisering, in relatie met geboortebeperking, abortus zie ik als een metatrend. MA: het onderwerp ‘sekse’ blijft onderbelicht: niet alleen als trend seksualisering, maar ook in de beschrijvingen van trends waar dit wel relevant zou zijn.
Ontwikkeling van de ‘Civil society’
BdV: mist het begrip civil society en de verandering daarin.
Metatrends als economische groei, welvaartsgroei, conjunctuur en demografische trends zullen tijdens het onderzoek op de onderscheiden maatschappelijke domeinen worden beschreven. Trends in openbaar bestuur en politiek worden behandeld in het domeinonderzoek Politiek en Bestuur Het fenomeen van de terugtrekkende overheid is een belangrijk aandachtspunt en wordt vooralsnog in verband gebracht met de provisorisch geïdentificeerde metatrend ‘Verandering van institutionele verbanden’.
Dit is een aandachtspunt bij de domeinonderzoeken Economie en Welzijn. Seksualisering komt aan de orde bij het domeinonderzoek Cultuur, Leefstijl en mentaliteit. Gender komt o.a. aan de orde bij de domeinonderzoeken Welzijn (emancipatie en rolverdeling man/vrouw), Werk en Inkomen en Cultuur, Leefstijl en Mentaliteit.
Dit is een aandachtspunt voor het verdere onderzoek. Mogelijk kan dit als aspect worden beschouwd van de
37
Verandering van het maatschappelijk middenveld
BdV: mist de verandering van het maatschappelijk middenveld.
Medialisering
Zie boven, bij Emotionalisering
PK: Mist eveneens de herschikking van het maatschappelijk middenveld
metatrends ‘Verandering van institutionele verbanden’ en Emancipatie en Participatie. Het komt ons vooralsnog voor dat ontwikkelingen m.b.t. het maatschappelijk middenveld kunnen worden beschreven als manifestaties van reeds gedefinieerde (zoals Emancipatie en Participatie) en nog te definiëren metatrends. M.a.w. deze ontwikkelingen vormen een aspect van de trendbeschrijvingen op diverse domeinen. Deze ontwikkeling zal worden behandeld bij het domeinonderzoek Cultuur, Leefstijl en Mentaliteit. Dit is een potentiële metatrend en derhalve een aandachtspunt.
38