>
h e t
e e rst e
wo o rd
<
| Chris Serroyen | hoofd ACV-studiedienst |
1
Het pensioen heeft maar één pijler Het Groenboek had er al in augustus 2009 moeten liggen. Uiteindelijk is het er dan toch. Met eerder al een sneak preview voor de lezers van Knack, in een interview met coördinator Michel Jadot. Zodat de Pensioenconferentie dan eindelijk een doorstart kan nemen. Al is het klimaat vandaag wel anders dan in 2008, toen de regering die Conferentie aankondigde. Met toen vooral hooggestemde verwachtingen van de kant van PS. Pensioen naar 75% van het laatste loon en naar een gemiddelde van 1.600 euro per maand, heette het bij Arena, toenmalig minister van Pensioenen, inmiddels omgeruild voor Daerden.
Verwachtingen op sourdine
In elk geval zit er vandaag al een serieuze sourdine op die verwachtingen. De financiële crisis heeft economie, arbeidsmarkt en openbare financiën zwaar gehavend. Met als gevolg ook een opwaartse herraming van de vergrijzingskosten (plus 8,2% van het BBP tegen 2060), van het overheidsdeficit (5,6% van het BBP in 2010) en van de overheidsschuld (opnieuw + 100% van het BBP in 2010). Met bijgevolg ook het opnieuw opdoemen van de rentesneeuwbal. En in het verlengde daarvan een zeer zwaar saneringstraject voor de boeg, inmiddels al opgezonden naar de Europese Commissie, met een inspanning ten belope van 5,0% van het BBP, t.t.z. 17 miljard euro, geconcentreerd in de periode 2012-2015. Met daarbij in het bijzonder de vraag hoe we vanaf 2012 het gat van 4,1 miljard euro op de begroting van de sociale zekerheid (werknemers) dichtrijden, wanneer de tijdelijke dotatieverhoging is uitgedoofd en de sociale zekerheid de
staatsleningen van 2010 en 2011 moet gaan terugbetalen. En dan hebben we nog geen oplossing voor de vergrijzingskosten die er gaan bijkomen, nu de eerste babyboomers, die van net na de Tweede Wereldoorlog, de 65 jaar bereiken. Laat staan voor de noodzakelijke verbeteringen in de sociale zekerheid, bovenop de reeds verrekende kosten voor de welvaartsvastheid van de vervangingsinkomens.
Dat verplicht tot enige matiging in de ambities. En vooral ook tot scherpe keuzes. Daar had Frank Vandenbroucke het al over in zijn belangwekkende paper ‘Strategische keuzes voor het sociale beleid’, die hij recentelijk maakte voor het Centrum voor Sociaal Beleid. Al raakt hij inzake de pensioenen maar enkele keuzes aan: concentreren op de vergrijzingsuitgaven of ruimte voor andere beleidsdoelstellingen; wettelijke of aanvullende pensioenen; loonsverhogingen of meer bijdragen voor het aanvullend pensioen; armoedebestrijding alleen of ook herstel van het verzekeringskarakter; en, maart 2010 het eerste woord
2
> Het pensioen heeft maar één pijler <
Het heeft geen zin de huidige en toekomstige gepensioneerden het hoofd op hol te brengen met opeengestapelde verlangens, die enkel de verzuring kunnen voeden. daaraan gekoppeld, inkomensselectieve of algemene verbeteringen… Overigens is de keuze die hij suggereert niet altijd even duidelijk, zeker inzake de aanvullende pensioenen (zie verder). Maar dat streng zal moeten geselecteerd worden en dus geschrapt in de eisencahiers, staat buiten kijf. Het heeft geen zin de huidige en toekomstige gepensioneerden het hoofd op hol te brengen met opeengestapelde verlangens, die enkel in Utopia kunnen worden waargemaakt, en dus bijgevolg enkel de verzuring kunnen voeden.
In ieder geval lijkt er een brede consensus dat het lot van vele gepensioneerden moet worden verbeterd. En dat dit bij de keuze tussen de grote maatschappelijke prioriteiten niet in de onderste la mag belanden. Maar dan nog blijft de vraag of je prioritair moet inzetten op de pensioenen, dan wel vooral op de uitgavenkant werkt. Met dan vooral drie grote posten voor bejaarden: huurkosten, als er geen eigen woning is; gezondheidskosten, meest voor de hoogbejaarden; en voor die laatste groep minstens even belangrijk: de stijgende niet-medische kosten. Er is veel te zeggen voor selectieve operaties naar huurders en zorgbehoevenden. Al is dat natuurlijk ook niet los te zien van de institutionele bevoegdheidsverdeling. Maar, wat in ieder geval de beleidsmarge voor pensioenverbeteringen verder inperkt.
Peanuts
Nu, stel dat we nog een substantiële beleidsruimte overhouden voor hogere pensioenen, dan
het eerste woord maart 2010
moet je al beginnen kiezen tussen wettelijk pensioen, sector- of bedrijfspensioen en individuele kapitaalopbouw (via pensioensparen of andere fiscaal voordelige beleggingsformules). Van vakbondszijde is die keuze snel gemaakt: absolute voorrang aan de wettelijke pensioenen. En dat lijkt niet anders bij de gepensioneerdenorganisaties. Omdat de zwakheden van de aanvullende pensioenen, annex individuele spaarformules, inmiddels wel duidelijk zijn.
De problemen met de aanvullende pensioenen vanuit sector of bedrijf zijn inmiddels gekend en vooral door prof. Jos Berghman breed in kaart gebracht: slechts een beperkte dekking, met vooral dakloosheid voor zij die de aanvulling het meest nodig hebben; overwegend een mannenzaak; laagste aanvullingen voor de werknemers met de laagste pensioenen; zeer beperkte solidariteit met werknemers met gehavende loopbanen; en vooral, voor heel wat werknemers is het vandaag peanuts. Ter illustratie: het laatste jaarrapport voor de sectorale aanvullende pensioenen komt tot de ontluisterende vaststelling dat per werknemer gemiddeld amper 2.000 euro kapitaal werd opgebouwd. Maar je moet dat dynamisch bekijken, wordt dan gepareerd. De dekkingsgraad groeit. De bijdragen gaan stelselmatig omhoog. En de opgebouwde kapitalen groeien. Ongetwijfeld. Maar aan welk tempo? We zitten inmiddels toch al zeven jaar na de Wet Aanvullende Pensioenen. En denk je nu echt dat je dat tempo zwaar kunt versnellen? Met welk perspectief ook? Een onzeker kapitaal, dat is overgeleverd aan de
> Het pensioen heeft maar één pijler <
3
Al dertig jaar beuken de apologeten van het gecommercialiseerde, aanvullende pensioen in op het wettelijke pensioen als hoogst onzeker, wegens onhoudbare openbare financiën en wegens onbetrouwbare politici.
manisch-depressieve grillen van de financiële markten, dat noch indexering, noch welvaartsvastheid garandeert. Al dertig jaar beuken de apologeten van het gecommercialiseerde, aanvullende pensioen in op het wettelijke pensioen als hoogst onzeker, wegens onhoudbare openbare financiën en wegens onbetrouwbare politici. Terwijl in deze ongemeen diepe crisis de overheid de enige, resterende zekerheid bleef. Niet dat je onzekerheid van de aanvullende pensioen niet wat kunt indijken. Maar dan vooral door te investeren in overheidsobligaties. Wat nog meer het argument ondergraaft dat de overheid te onzeker is om op te vertrouwen.
En om – los van die onzekerheid – finaal te komen tot hoeveel aanvulling op het wettelijk pensioen? Vandenbroucke heeft in zijn bovenvermelde bijdrage voorgerekend: om tot een toeslag te komen gelijk aan 10% van het laatste loon heb je al snel een bijdrage nodig van 3,2% voor de vrouwen en 2,6% voor de mannen. Aanvankelijk leek het er op dat hij daarmee vooral het onbegrijpelijke enthousiasme van zijn partij voor het aanvullend pensioen wilde temperen. Als je die dingen wilt beloven aan de werknemers, kon je tussen de regels lezen, vergeet er dan niet bij te zeggen dat de werknemers jarenlang loonsverhogingen zullen moeten inruilen voor aanvullende pensioenbijdragen. Al ging die wenk in zijn interviews nadien volledig in de mist, in zijn pleidooi voor een IPPA, een interprofessioneel pensioenakkoord, dat loonsverhogingen opzijzet voor aanvullende pensioenbedragen. Dat interprofessioneel karakter hebben we trouwens nooit goed begrepen. Je kunt de sectoren die in het verleden
loonsverhogingen lieten vallen voor een sectorpensioen toch bezwaarlijk vragen een tweede keer loonsverhogingen in te slikken voor de democratisering van het aanvullend pensioen naar andere sectoren. Je zult hoogstens wat kunnen oriënteren. Met in het beste geval wat interprofessionele, suppletoire afspraken, om sectoren zonder aanvullend pensioen alsnog op weg te zetten naar een aanvullend sectorpensioen.
Bonussen, geen pijlers
Nu, onze cao-onderhandelaars zullen blijven doorgaan met de democratisering van de aanvullende pensioenen. Dat is een legitiem streven, waar mensen met een dikke groepsverzekering of met een ambtenarenpensioen best niet schamper over doen. Omdat het gaat om het wegwerken van de achterstelling van arbeiders op bedienden, van uitzendkrachten op vast personeel, van lagere bedienden op kaderleden, van non-profit op profit, van contractuelen op ambtenaren, van zwakke op sterke sectoren… Maar een voor een zijn ze ook de relativiteit van dit streven gaan inzien. Zeker voor de sectoren waar dit streven het meest gerechtvaardigd is. Hoeveel marge zal er überhaupt zijn voor cao-verbeteringen? Die was zeer beperkt voor 2009-2010. Zal dat de komende jaren anders zijn? Met een crisis die we moeten uitzweten. Met de loonmatiging die zich al heeft ingezet in Duitsland en van de weeromstuit ook in Nederland? En hoeveel van die beperkte marge zal echt kunnen gaan naar het opstarten van een sectorpensioen? Vergeet niet dat we hier vaak in zwakke sectoren zitten, die
maart 2010 het eerste woord
4
> Het pensioen heeft maar één pijler <
Het pensioen heeft maar één pijler. Het sectorpensioen is geen pijler, hoogstens een aanvulling. Terwijl het pensioensparen zelfs niks met pensioen te maken heeft. Wat is het meer dan een aftrekpost op uw belastingaangifte? qua loonbarema’s en andere directe voordelen nog serieuze inhaalbewegingen behoeven. Neem het voorbeeld van het aanvullend paritair comité nr. 100 voor de arbeiders. We zijn daar recentelijk in geslaagd voor het eerst in veertig jaar tot een sectorale cao te komen. Aan een automatisch indexmechanisme zijn we zelfs nog niet toe. Hoe ver, denk je, dat je dáár komt bij het inruilen van loon voor pensioen?
Om al die redenen heeft het ACV trouwens de metafoor van het pensioen op drie pijlers (wettelijk pensioen, sector- of bedrijfspensioen en individuele kapitaalopbouw via pensioensparen of andere fiscaal voordelige beleggingsformules) in de vuilbak gekieperd. Het pensioen heeft maar één pijler. Het sectorpensioen is geen pijler, hoogstens een aanvulling, met in heel wat sectoren onvoldoende groeipotentieel om ooit een echte pijler te worden. Terwijl het pensioensparen zelfs niks met pensioen heeft te maken. Wat is het meer dan een aftrekpost op uw belastingaangifte? Dan nog hoger voor de mensen met later de hoogste pensioenen. Overigens, waarom zou je een pensioen bouwen op pijlers die door de speculanten op de financiële markten binnen de kortste keren omver kunnen worden getrokken?
Gelijkstellen is gelijk stellen
Dus,
over naar de wettelijke pensioenen dan maar. Al moet je ook daar keuzes gaan maken. En heb je daar evengoed financieringsvraagstukken. Eerst over de keuzes ter verbetering. Alles kan
het eerste woord maart 2010
beter. De minima zouden al lang boven de Europese armoedenorm moeten zitten. De berekeningsplafonds zouden best worden opgekrikt, ook omdat die beneden de minima voor zelfstandigen zitten. De oudste pensioenen zouden een bijkomende inhaalbeweging moeten krijgen. En waarom niet voor ieder 75% van het loon, zoals vandaag al voor het gezinspensioen. Staat trouwens goed op het palmares van de individualisering van de sociale rechten. En laten we in één beweging de 75% berekenen op de vijf laatste jaren (rechtvaardiger variant: vijf beste jaren) zodat je minder koopkrachtverlies krijgt bij pensionering. Zodat eindelijk dat gezeur kan stoppen over de achterstelling van werknemers op ambtenaren. Allemaal ontzettend belangrijk. Maar allemaal samen ontzettend onbetaalbaar. Zodat je frustrerende keuzes moet beginnen maken.
Ik heb niet de indruk dat er veel bezwaar is tegen prioriteit voor optrekking van de minima. Met het huidige mechanisme van de welvaartsvastheid schiet je al aardig op. Dat laat een inhaalbeweging toe, aan een tempo van 1% per jaar. Dat gaat wat traag en zou kunnen versneld worden. Blijft de vraag wat je voor de rest doet. Vooral niet te veel beloven, bovenop het huidige mechanisme van de welvaartsvastheid, lijkt me. Het zou al mooi zijn, mochten we de plafonds versneld kunnen opkrikken, richting de hogere plafonds voor de zelfstandigen. En dat we zouden afstappen van de plafonnering op jaarbasis, want die straft nu de werknemers die de hoge lonen in bepaalde loopbaanjaren combineren met lage lonen in andere jaren. Blijft
> Het pensioen heeft maar één pijler <
5
Ik heb niet de indruk dat er veel bezwaar is tegen prioriteit voor optrekking van de minima. Blijft de vraag wat je voor de rest doet. de vraag wat je doet tussen de minima en de maxima. Is het werkelijk een prioriteit om de percentages te verhogen? Als je weet dat iemand met een redelijk vlakke loonevolutie doorheen de loopbaan, die permanent beneden het loonplafond blijft, uiteindelijk in netto termen een toch niet onaardige vervangingsratio heeft? En als je weet dat dit onnoemelijk veel geld kost. Tenzij je wildweg begint te hakken in andere sociale voordelen, binnen of buiten de pensioensector. Voor de pensioensector liggen de hakbijlen overigens al klaar. Weg het overlevingspensioen voor weduwen en weduwnaars! Weg ook het echtscheidingspensioen en voor de gescheiden partner zonder eigen pensioenen! En vooral weg met de gelijkstelling van periodes zonder pensioenbijdragen voor de pensioenberekening! Want allemaal strijdig met zowel het individualiseringsbetoog als het activeringsdiscours... Voorwaar een aangenaam vooruitzicht voor de vrouwen, vooral kortgeschoolde, die alle moeite hebben een volwaardige loopbaan uit te bouwen, zonder enige onderbreking. Net zo goed voor de werknemers die hun loopbaan willen opbouwen in de volatiele industriële sectoren, met - vooral bij de arbeiders - per definitie veel meer tijdelijke werkloosheid, volledige werkloosheid en brugpensioen. Men geeft er zich al te weinig rekenschap van dat schrappen in de gelijkstellingen selectief schrappen is, niet genderneutraal, en niet bevorderlijk voor de aantrekkelijkheid van loopbanen in de open economie.
Dat euvel kenmerkt vandaag ook de voorstellen om een soort van tweede pijler te creëren in de schoot van het wettelijk pensioen. Het Groenboek lijkt het
debat - met een slag om de arm - in die richting te willen stuwen, met verwijzing naar het Zweedse model. Het komt er kennelijk op neer om het huidige wettelijke pensioen min of meer ongemoeid te laten. Dus ook niet meer te verbeteren qua minima, berekeningsplafonds of percentages. Maar om binnen de wettelijke pensioenverzekering een soort van bovenbouw te creëren, een bijkomend pensioen dat alleen nog in functie staat van de bijdragen die individueel werden betaald en bijgevolg enkel van de gewerkte periodes. Het lijkt wat op een verbreding van de pensioenbonus, niet enkel meer op basis van je prestaties vanaf je 62ste, maar op basis van de effectieve prestaties doorheen de gehele loopbaan. De financiering blijft gebaseerd op repartitie: je bouwt individueel een pensioen op, dat wordt uitbetaald op basis van de middelen die dan voorhanden zijn (pay as you go) en niet vanuit een kapitaal dat werd belegd. Maar voor de rest zijn veel variaties op het thema te verzinnen. Met telkens wel één verdoken constante: geen extrapensioen meer voor nietgewerkte periodes, eventuele uitzonderingen daargelaten. Daarin schuilt ook het belangrijkste verschil met de klassieke verbeteringsvoorstellen. Of het nu gaat om de verhoging van de minima, de verbetering van de plafonds of de optrekking van de percentages, telkens worden de werknemers met gebroken loopbanen hierin meegezogen. Die zorg is nog nauwelijks aanwezig in het Zweedse model van individuele pensioenopbouw. Wat bijgevolg een keuze inhoudt voor zij die meest kans maken op volledige, ongehavende loopbanen, zeg maar de mannelijke bediende in de beschermde sectoren. Ten koste van al wie niet aan dat profiel beantwoordt.
maart 2010 het eerste woord
6
> Het pensioen heeft maar één pijler <
Het financieringsvraagstuk: in alle bijdragen totnogtoe het zwakst belichte onderdeel.
Pensioen kost poen
Al zal evenmin die keuze omheen het financieringsvraagstuk kunnen. Dat is in alle bijdragen totnogtoe het zwakst belichte onderdeel. Het Groenboek verengt tot het debat over het langer werken. Met een concreet voorstel om de uittredeleeftijd met drie jaar te verhogen tegen 2030. Dat oogt spectaculair. En kreeg daarom ook wel wat krantenkoppen. En vandaar ook overhaaste tegenreacties. Terwijl België er volgens de Europese Lissabonindicator op amper zes jaar tijd – van 2001 tot 2007 – in geslaagd is de uittredeleeftijd op te krikken van 56,8 tot 61,6 jaar. Als 4,8 jaar kan op zes jaar, dan moet 3,0 jaar in een spanne van twintig jaar ook wel mogelijk zijn. Temeer daar we niet de indruk hebben dat de uittredeleeftijd (totnogtoe) serieus taande doorheen deze financiële crisis. Vraag is veeleer wat de oudere doet tot zijn definitieve uittrede uit de arbeidsmarkt. Want naar financiering ben je geen stap vooruit als de oudere niet-actief blijft tot zijn uittrede. Dat lijkt een belangrijkere uitdaging: hoe ouderen in staat stellen oud te worden op het werk? Hoe werkgevers blijven overtuigen kansen te geven aan niet-actieve ouderen? En nog belangrijker: hoe opnieuw aanknopen bij de
het eerste woord maart 2010
mooie banengroei die we in de periode vóór de financiële crisis hebben gekend? Doelmatig werkgelegenheidsbeleid wordt een uitermate belangrijk onderdeel van het pensioenbeleid.
Al zal werkgelegenheid niet volstaan. Het zal ook niet kunnen zonder meer belastingen of bijdragen. Belastingen of bijdragen? De enen neigen naar het eerste: meer alternatieve financiering van de pensioenen. Zonder er bij stil te staan dat je toch bezwaarlijk de brede gemeenschap kunt aanspreken voor extra voordelen voor de werknemers of zelfstandigen alleen. Anderen neigen roekeloos naar het tweede: hogere sociale bijdragen. Waardoor je de arbeidskost verhoogt en dus de werkgelegenheid afremt. Maar misschien zijn de twee te combineren, in het verlengde van het tweepijlerstelsel dat het ACV eerder voorstelde. Je zoekt meer algemene middelen voor kinderbijslagen en gezondheidszorg. Waardoor je bijdragen op arbeid uitspaart, die je vervolgens kunt investeren in de versteviging van het stelsel van de wettelijke pensioenen. In ieder geval een beter vooruitzicht dan zij die van de Pensioenconferentie de grote hold up op de nieuwe gepensioneerden willen maken. Want dat lijkt vandaag het streven van de triple V: VOKA, VBO en VLD.