Het onderzoeksverslag De verdediging
De meest gemaakte fouten in teksten en PowerPointpresentaties 1. Geachte mevrouw Van der Wagen, Daar waar de naam begint een hoofdletter. Voorbeeld: mevrouw Van der Wagen mevrouw D. van der Wagen 2. Niet met ‘Maar’, ‘En’, ‘Of’ een zin beginnen, dit zijn namelijk voegwoorden. Voorbeeld: fout: Maar dit zijn niet de dingen, die heel vaak fout gaan tijdens een tentamen. goed: Dit zijn niet de dingen, die heel vaak fout gaan tijdens een tentamen. 3. Nooit een komma voor ‘en’ of ‘of’ plaatsen, dat is dubbelop. 4. De cijfers tot en met twintig moeten voluit geschreven worden met uitzondering van data natuurlijk. Let wel: Ik zie je over veertien weken! Ik zie je in week 14! Voor een zelfstandig naamwoord voluit, na een zelfstandig naamwoord in cijfers. 5. Alleen de directe rede schrijf je tussen dubbele aanhalingstekens, alle overige vormen tussen enkele!! Voorbeeld: Hij zei: “Ik vind je erg aardig.” We eten vanavond bij ‘De vier seizoenen’. De laatste fout wordt zelfs door docenten veel gemaakt. Hier is wel een verklaring voor. De toets van de dubbele aanhalingstekens is makkelijker te bedienen op het toetsenbord (zonder shift-toets). Om de enkele aanhalingstekens te krijgen moet je een handeling meer verrichten. 6. Symmetriefout In een opsomming moeten de delen in gelijke vorm zijn. Fout: Het merk Laundry Industry stelt de volgende eisen aan zijn distributeurs: a) de voorkeur gaat uit naar toonbankwinkels; b) goed gemotiveerd personeel; c) dat de winkel niet goedkoop mag aandoen. Goed: Het merk Laundry Industry stelt de volgende eisen aan zijn distributeurs: a) de voorkeur gaat uit naar toonbankwinkels; b) het personeel moet goed gemotiveerd zijn; c) de winkel mag niet goedkoop aandoen. Nog een voorbeeld: Fout: Mijn positieve eigenschappen: flexibel, kan goed met mensen omgaan en punctueel. Goed: Mijn positieve eigenschappen zijn, dat ik flexibel, sociaal en punctueel ben.
7. Wel of niet een puntkomma bij opsommingen? Goed: Het voordeel van een wat zwaardere motor: - dat uw auto sneller optrekt; - dat u geen problemen ondervindt bij inhaalmanoeuvres; - dat u in de auto minder lawaai hoort. Let erop, dat in dit soort opsommingen elk onderdeel begint met een kleine letter en niet met een hoofdletter en dat achter het laatste deel een punt staat. Opsommingen die uit (enkele) woorden bestaan (i.p.v. zinnen), krijgen geen puntkomma. De belegger dient bij de beoordeling van een aandeel te letten op: - de koers/winst-verhouding - de intrinsieke waarde - de winstmogelijkheden De punt achter het laatste deel van de opsomming kan hier achterwege blijven. 8. Alleen achter een zin een punt! Goed: De burkini draagt naar mijn mening toe bij de integratie van de moslima in de Nederlandse maatschappij. De burkini en de integratie van de moslima in de Nederlandse maatschappij(geen punt) 9. Let op een juiste werkwoordsspelling!
De presentatie Hoe stel je de presentatie samen? 1. informatie verzamelen 2. analyse doel en publiek 3. inhoud en vorm bepalen (bouwplan/spreekschema) 4. lengte 5. afwerking
Doel bepalen •
kennis overdragen
•
vaardigheden bijbrengen
•
overtuigen van iets
•
aansporen tot iets
Analyse publiek •
Wat weet mijn publiek?
•
Wat kan mijn publiek?
•
Wat vindt mijn publiek?
•
Wat doet mijn publiek?
Structuur presentatie Inleiding •
bepaal of het publiek bereid is te luisteren
•
interesse wekken/aandacht trekken
•
onderwerp introduceren
•
aanleiding vertellen, belang benadrukken, voorbeelden geven
•
structuur aangeven
•
(relevante feiten vermelden)
•
volg de (vaste) structuur
•
conclusie/samenvatting
•
aanbevelingen
•
degenen bedanken die van bijzondere hulp zijn geweest
•
afsluiting
Kern
Slot
Eventueel toe te voegen: • • •
juridische dilemma’s meevallers leerpunten
Formuleringen •
spreektaal, geen schrijftaal
•
halfvrij formuleren
•
niet uit het hoofd leren
•
niet voorlezen
•
gebruik spreekschema
Bouwplannen
De probleemstructuur Thema (= een probleem, een ongewenste situatie) Wat is het probleem precies? Waarom is het een probleem? Wat zijn er de oorzaken van? Wat is ertegen te doen?
De maatregelstructuur Thema (= een maatregel, een actie, een voorstel) Wat is de maatregel precies? Waarom is de maatregel nodig? Hoe wordt de maatregel uitgevoerd? Wat zijn de effecten van de maatregel?
De evaluatiestructuur Thema (= datgene wat beoordeeld wordt) Wat zijn de relevante eigenschappen ervan? Wat zijn de positieve aspecten? Wat zijn de negatieve aspecten? Hoe luidt het totaaloordeel?
De handelingsstructuur Thema (= een handeling) Wat is het doel van de handeling? Wat zijn de voorwaarden ervoor? Hoe verloopt de handeling in grote lijnen? Hoe worden de deelhandelingen uitgevoerd? Hoe wordt de uitkomst van de handeling gecontroleerd?
De ontwerpstructuur Thema (= een ontwerp) Waartoe dient het? Aan welke eisen moet het voldoen? Welke middelen worden er gekozen? Hoe ziet het ontwerp eruit? Wat is de waarde van het ontwerp?
De onderzoeksstructuur Thema (= een onderzoeksobject) Wat wordt er precies onderzocht? Volgens welke methode verloopt het onderzoek? Wat zijn de resultaten van het onderzoek? Wat zijn de conclusies uit het onderzoek?
Tips bij gebruik hulpmiddelen: •
hulpmiddelen ondersteunen de presentatie
•
laat hulpmiddelen lang genoeg zien
•
geef goede uitleg
•
richt je op je toehoorders
•
laat niet te veel tegelijk zien