Het Nieuwe Strijkkwartet Den Haag · Nieuwe Kerk 2 oktober · Different Trains 8 januari · Bevlogen jaren 5 februari · Wenen: onuitstaanbaar onweerstaanbaar 1 april · Wie was Sándor Veress?
2011 - 2012
1
colofon foto omslag · Louis Haagman redactie en vormgeving · Philip Leussink met dank aan Concert- en congresgebouw de Doelen Goethe Institut Rotterdam Dr. Anton Philipszaal De serie Het Nieuwe Strijkkwartet komt tot stand met steun van M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting
en de Gilles Hondius Foundation. De Stichting Het Nieuwe Strijkkwartet is een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). Donaties aan de stichting zijn dan ook fiscaal aftrekbaar. Giften kunnen worden overgemaakt op rekeningnummer 19.84.35.657 (Triodos Bank) t.n.v. Stichting Het Nieuwe Strijkkwartet. Kanaalweg 30, 2584 CK Den Haag
[email protected] www.doelenkwartet.nl 2
Het Nieuwe Strijkkwartet 2011-2012 Den Haag · Nieuwe Kerk
1. Different Trains
pagina 5
zondag 2 oktober 2011 · 14.30 uur DoelenKwartet Glass String Quartet no.2 'Company' Adams String Quartet Reich Different Trains
2. Bevlogen jaren
zondag 8 januari 2012 · 14.30 uur EnAccord Strijkkwartet Szymanowski Strijkkwartet nr.2 Prokofjev Visions fugitives Bartók Strijkkwartet nr.5
3. Wenen: onuitstaanbaar onweerstaanbaar
13
18
zondag 5 februari 2012 · 14.30 uur DoelenKwartet Apostel Sechs Epigramme Schönberg Strijkkwartet nr.3 Bruckner Strijkkwintet
4. Wie was Sándor Veress 22 zondag 1 april 2012 · 14.30 uur DoelenKwartet Veress Strijkkwartet nr.1 en nr.2; Strijktrio
WELKOM bij het DoelenKwartet en het EnAccord Strijkkwartet Den Haag · oktober 2011 Eugene Lehner (1906-1997) was de altviolist van het befaamde Kolisch Kwartet, dat innig verbonden was met de componisten van de Tweede Weense School. Elke strijker die het voorrecht heeft gehad om met Lehner als pedagoog aan een strijkkwartet te werken, begint te stralen als het over deze inspirerende musicus gaat. Jenö, zoals zijn vrienden hem noemden, was een en al muziek. Hij sliep in met de partituren van de Weense klassieken, maar vaker nog hielden ze hem wakker. Zijn bewondering voor het fenomeen componeren was grenzeloos. Hij zei: ‘Ik kan me indenken hoe een architect een gebouw ontwerpt, een schilder schildert, een schrijver schrijft, maar hoe een componist componeert is mij nog altijd een raadsel’. Daartegenover stond wat hij over de composities van Arnold Schönberg zei: ‘Deze muziek is zo deel van mij geworden dat het is alsof ik ze zelf heb geschreven’. Door deze twee uitspraken wordt de wonderlijke relatie tussen de uitvoerder en de componist blootgelegd. Tussen ‘hoe is het mogelijk dat dit stuk is gecomponeerd’ en ‘het is alsof ik dit stuk zelf componeerde’ ligt een lange weg die niet in een keer wordt afgelegd. Steeds weer gaat de musicus op zoek naar de oorsprong van de compositie, met de partituur als gids in de hand. Voortdurend probeert hij die noten uit zijn eigen voorstelling weer te geven als ware hij de componist. Zal hij kunnen vinden vanwaar de muziek komt, één kunnen worden met de oorsprong? Toen Schönberg eens gevraagd werd of hij zijn muziek ooit ideaal had gehoord, antwoordde hij met een steels lachje: ‘Ja, tijdens het componeren’. Dat is het lot van de uitvoerder, ieder concert is slechts een stadium op weg naar… Het blijft een sisyfusarbeid, maar we hopen dat u er evenzo van zult genieten als wij. Veel luisterplezier, Hans Woudenberg 1
Gedankenmusik uit het toneelstuk Kwartetten (1999) voor vier acteurs en strijkkwartet van Elmer Schönberger
‘Weet je waar ik soms naar verlang? Om alles in een of twee minuten samen te vatten. Twee minuten Bach of twee minuten Stravinsky. Twee minuten Beethoven, ook goed. Desnoods elke maand of elke week twee andere minuten, als het maar de goede minuten zijn. Twee minuten Cage, prima. Twee minuten waarin alles samenkomt. Alles! Het heelal, een oud buskaartje, het zwarte gat, God, de dood van God. Alles in de vorm van trillende lucht. Van geluid. Raadselachtig geluid van een nauwkeurigheid die geen enkel ander menselijk handelen kent. Noem mij één ding nauwkeuriger dan muziek. Zo onuitsprekelijk nauwkeurig en tegelijkertijd zo abstract. Ik heb een oude violist gekend met een passie voor wiskunde. Het enige wat hem buiten muziek kon ontroeren was de elegante oplossing van een wiskundig vraagstuk. Zuivere wiskunde, zuivere klanken. 2
Wij hebben ook met wiskundige problemen te maken. Onze wiskundige problemen zijn stemvoeringen, contrapuntische verwikkelingen, akkoorden. Onze akkoorden lossen op. Dacht je dat dat voor niets zo heette? Oplossen? Is er in poëzie iets dat oplost? Nee. Lossen penselen iets op? Nee. Alleen in muziek wordt opgelost. Muziek is het oplossen van problemen die geen enkele andere betekenis hebben dan opgelost te worden. Het is het naspelen van een schaakpartij. Er is geen wisselwerking. Ik speel, wij spelen, maar er is niemand die iets terugspeelt. Alleen componisten reageren met muziek op elkaar. Eerst schrijft Beethoven een symfonie en dan schrijft Brahms een symfonie terug. Partijen naspelen, dat is het enige wat we kunnen. En genieten dat we ervan doen. Niets opwindender dan als kwartet, met zijn vieren, kruip-door-sluip-door, volgens een waterdichte routebeschrijving te dolen door een labyrint van melodieën en akkoorden, in de zekerheid dat er aan het einde van de tunnel licht gloort. Je weet dat je zult aankomen, dat je het licht zult zien, want het parcours is noot voor noot uitgestippeld. En je weet ook: dat licht, dat is natuurlijk niets. Dat is gewoon licht, net als elk ander licht. Hetzelfde licht dat aan het einde van n’importe welke tunnel gloort. 3
Het slotakkoord. Altijd weer hetzelfde slotakkoord. Je doet het voor het slotakkoord. Maar alle slotakkoorden zijn hetzelfde. En tegelijkertijd is elk slotakkoord alleen dat ene slotakkoord. Want in elk slotakkoord ligt de herinnering aan één enkel stuk besloten. Aan het stuk waarvan het slotakkoord dus slotakkoord is. Intussen draagt zo’n slotakkoord natuurlijk ook weer de herinnering aan alle andere muziek met zich mee. Het slotakkoord is het verdwijnpunt van de muziekgeschiedenis. Alle lijnen, alle muzikale gedachten, alle motieven, alle thema’s moeten door dat punt. Achter de spiegel. Waar muziek even transparant als wiskunde is. Even abstract ook. Alleen maar zichzelf. Hoogstens echo van weer andere klanken die ook alleen maar zichzelf zijn. Ver voorbij de maker. Ver voorbij expressie. Ver voorbij gevoel. Misschien moet muziek helemaal niet klinken. Moet ze alleen geklonken hébben. Moet muziek alleen herinnerd worden. Moeizaam gereconstrueerd als een Minoïsche vaas uit een handvol scherven. Gedankenmusik.’
4
1. Different Trains zondag 2 oktober 2011 · 14.30 uur
DoelenKwartet Frank de Groot · viool Maartje Kraan · viool Karin Dolman · altviool Hans Woudenberg · cello m.m.v. De Dutch Don’t Dance Division Thom Stuart · choreografie Mariko Shimoda · dans
Philip Glass 1937 String Quartet no.2 ‘Company’ (1983) • I - II - III - IV John Adams 1947 String Quartet (2008) • I - II pauze Steve Reich 1936 Different Trains (1988) I. America - Before the war II. Europe - During the war III. After the war
5
Different Trains Olie In de jaren zeventig kon het piepende scharnier van het academisch serialisme slechts worden losgeweekt met de olie van de soepele minimal music. Die anti-academische stroming, opgeborreld in de hippiejaren uit de bronnen van La Monte Young en Terry Riley, groot gemaakt door Reich en Glass. John Adams zag er de beperkingen
Philip Glass 6
van in: een al te grote uitbening van de muziek in een soms al te naïeve stijl. Maar in de cocktail van toegankelijke harmoniek, de pop gerelateerde puls en de grote architectonische structuren van Reich en Glass, opende zich voor Adams toch het meest overtuigend een vergezicht op zijn muzikale toekomst. Glass en Reich, ze gingen en gaan ieder hun eigen weg, formeerden eigen ensembles met de structuur en de versterkers van een popband (Steve Reich and Musicians, het Philip Glass Ensemble). De jongere Adams
daarentegen kreeg de wereld aan zijn voeten met het symfonieorkest. Zoals Steven Spielberg de dinosaurus een tweede kans gaf in zijn film Jurassic Park, zo blaast Adams het orkest nieuw leven in, met een vreedzamer resultaat. Het strijkkwartet heeft als ijkpunt en laboratorium voor elke zichzelf serieus nemende componist de twintigste eeuw glansrijk overleefd. Met het Kronos Quartet beschikten zowel Glass als Reich over een even gedreven als aanmoedigende partner. Na zijn studie bij componistenkweekster Nadia Boulanger in Parijs en een kennismaking met de Indiase muziek van Ravi Shankar componeerde Glass in 1966 zijn eerste officiële strijkkwartet. Dit voorbeeld van materiaalreductie, een voorloper van de minimale techniek die Glass later zo beroemd zou maken, bleef in de bureaulade, tot het Kronos Quartet er lucht van kreeg en in 1986 alsnog de première speelde. Na Company componeerde Glass nog drie strijkkwartetten. De teller staat nu op vijf. Mabou Mines Al in 1983 kwam Glass voor het eerst sinds zeventien jaar weer terug bij het genre van
zijn studiejaren. Aanleiding vormde een Beckett-project van de theatergroep Mabou Mines. De groep ontstond in de jaren zeventig op initiatief van Glass en de regisseuse JoAnne Akalaitis (van 1965 tot 1980 zijn vrouw). Ze wilden avant-gardistische experimenten beginnen met taal, literatuur, muziek, performance art en beeldende kunst. Compagnons werden gevonden in Lee Breuer en Ruth Maleczech. Ze moedigden de acteurs aan Parijs te verruilen voor New York en boden de twee onderdak op de bovenste verdieping van hun appartement. Tot de artiesten van het eerste uur behoorde in 1970 ook de door Beckett op handen gedragen Engelse acteur David Warrilow. Geld voor Mabou Mines’ eerste productie, The Red Horse Animation, kwam vrij uit de verkoop van een door de minimalistische beeldhouwer Richard Serra geschonken kunstwerk. Gesteund door de muziekwereld, galeries en musea, wist de groep zich uiteindelijk ook in de theaterwereld een vaste plek te verwerven met acht spraakmakende voorstellingen op teksten van Beckett. Glass bleef actief als huiscomponist, ook toen hij zich terugtrok om zich beter op zijn eigen ensemble te kunnen richten. 7
Company De voorstelling Company die in 1983-1984 in première ging in het Public Theatre, is gebaseerd op een prozagedicht van Beckett uit 1980. De opening van een trilogie waarin mensen zich in een gesloten ruimte verhouden tot hun herinneringen. Een oude man ligt in het donker, hoort een stem uit zijn verleden, berust ten slotte in zijn eenzaamheid. ‘A voice comes to one in the dark. Imagine’, luidt de openingszin. Beckett verleende Glass toestemming voor diens muzikale omlijsting met de woorden: ‘Oh, very good. It will appear in the interstices, as it were’. De muziek zal in de ‘witjes’ (zoals ze in het theater zeggen) klinken, tussen woorden en regels. Een melancholieke melodie in de cello gaat op in een steeds vollere kwartetklank. De eerste transformatie ervan, met felle aanzet in vlot tempo, draagt duidelijk het stempel van Glass’ bekende emotionerende stijl. De derde transformatie lijkt opstandig. De vierde en laatste keert terug naar de weemoed. De ijle streken van de eerste viool roepen het beeld op van een twintigste-eeuwse variatie op Der Tod und das Mädchen. Niet het schilderij van Hans Baldung Grien uit 1517, noch het kwartet van Schubert. Eerder de drama8
tische persfoto uit de Vietnam-oorlog, van het rennende naakte meisje, op de vlucht voor napalm, haar dunne armen in wanhoop gespreid. Elk deel laat Glass de muziek voortijdig wegsterven. Een choreografie uit de koker van DeDDDD (De Dutch Don’t Dance Division) neemt in deze uitvoering van het DoelenKwartet de ruimte van het theaterwerk in. De solo is ontstaan naar het idee van de Haagse
John Adams
choreograaf Thom Stuart, die ook furore maakte met een massachoreografie op het Spuiplein (Holland Dance Festival 2009). Van Company bestaat tevens een orkestbewerking en een bewerking voor Chinese pipa en gitaar. Adams Geen minimaal prozagedicht van Samuel Beckett, noch stemmen van geïnterviewden als contrapunt voor de strijkers, zoals in Reichs Different Trains. Adams benadert het strijkkwartet in dit werk uit 2008 puur vanuit de muziek. Al doende komt hij tot een asymmetrische vorm: het eerste deel breed uitpakkend, het frenetieke deel twee meer dan de helft korter, samengebald. Allan Kozinn, recensent van The New York Times, hoorde in het eerste deel een drive die qua temperament en onverbiddelijkheid raakt aan de late kwartetten van Beethoven. Een offbeat pizzende cello, op een pulserend bed van zestiende nootjes in de andere strijkers. Het is de aftrap voor lyrische episodes ‘that ride the engine of a regular pulsation’ (Adams). In die puls herkent de componist zelf een spoor – niet meer dan dat – van zijn minimalistisch verleden. Alle mogelijkheden
en stijlen omhelzend is Adams al vaak getypeerd als ‘a minimalist bored with minimalism’. Lyriek gaat samen met een geweldige dosis positieve energie, tot Adams op de rem trapt voor een zoekende passage met zangerige soli: ‘A passage of becalmed stasis’. Een zwierig scherzo met hoge vioolnoten en gebroken danspassen volgt. Gedempte strijkers leggen ten slotte een deken van sneeuw over de rusteloze energie in het inwendige van de motor. In contrast met Company van Glass, krijgt de strijkersklank bij Adams vervolgens amper meer de kans zich te ontvouwen in deel twee. Gesyncopeerde ritmes bepalen het drukke discours. ‘Om de tel heen, dicht opeen, als een kluwe’, expliceert Hans Woudenberg, cellist van het DoelenKwartet. ‘Je zou het eerder verwachten bij muziek voor synthesizers of slagwerk.’ Korte nootjes in staccato geven de muziek een extra bite door de bijgeluiden van elke aanzet: harsig paardenhaar op snaar. Kortstondige referenties aan het eerste deel doorbreken de geladenheid. ‘Pockets of espressivo’, noemt Adams die passages. Op kritische scharnierpunten keert de ‘morse code figuration’ van de openingsmaten weer. Een hyperactief coda vergt het 9
uiterste van de spelers, uitmondend in een jigg. Doldriest van optimisme dansen de strijkers de horlepiep. ‘The piece is a knockout’, citeert het label Nonesuch fier uit The Philadelphia Inquirer. En het gaat goed met dit werk. Het St. Lawrence String Quartet gaf vorig jaar in Parijs de Europese première en lanceerde 31 mei 2011 een cd-opname (bij Nonesuch). Naast het DoelenKwartet nam ook een Duits kwartet het inmiddels op zijn repertoire. Speech melody Spraak op vinyl was het materiaal voor het eerste tapestuk van Steve Reich, uit 1963. ‘An old talkie LP’ uit zijn jeugd: The Greatest moments of Sport. Uit de interviews met sportsterren stelde Reich een collage samen als soundtrack bij een film van de San Francisco Mime Troupe. Het begin van een reeks tapestukken waarvoor hij steeds vaker zelf met de microfoon op jacht ging. Door er eentje te verstoppen in het interieur van de yellow cab waarmee Reich begin jaren zestig bijkluste als taxichauffeur om de huur te kunnen betalen (Livelihood, 1964). Of hengelend bij de zeepkistspeech van een ziener op straat (It’s gonna rain, 1965). Met het politiek 10
geladen tapestuk Come Out ontstond een compositie met de onthutsende werking van een goede documentaire. Een door de politie mishandelde jongen verwondt zichzelf tot bloedens toe op een politiebureau in Harlem om ziekenhuisopname af te dwingen. ‘I had to, like, open the bruise up and let some of the bruise blood come out to show them’. Reich liet de tapeloop van die zin geleidelijk uit fase lopen en uitdijen tot een achtstemmige canon. Zo raakte Reich al vroeg bedreven in het componeren van repetitieve muziek met uit hun context gelichte spraakflarden. Geïntrigeerd door de dubbelzinnigheid van het materiaal dat bij elke beluistering weer andere associaties kon opwekken. Hebreeuwse teksten declamerend, al improviserend op een trommel, deed hij in de jaren tachtig een nieuwe ontdekking: ‘A melody pops into one’s head, as one says the words’. Het leidde tot Tehillim voor ensemble met slagwerk en vier hoge stemmen. Different Trains uit de eerste acht maanden van 1988 markeert volgens Reichs pas zijn echte doorbraak naar de speech melody, ‘a new musical direction’. De ultieme verbinding tussen zijn tapeloops en live spelende musici was gevonden. ‘The basic idea is that speech
Steve Reich © Alice Arnold 11
recordings generate the musical material for musical instruments’. Zijn de spraakmelodieën eenmaal gevonden, dan keert Reich het in de compositie weer om: uit de spraakfragmenten gegenereerde melodieën gaan veelal vooraf aan de spraak. Je hoort eerst de inflectie en het ritme, dan de bron. Evenals Beckett in zijn prozagedicht Company, gaat Reich hier de dialoog aan met zijn herinnering. Alleen voert Reich, ter ondersteuning en uitbreiding van zijn memorie, nog levende getuigen op alsmede neutrale maar daardoor des te indringender achtergrondgeluiden, zoals de stoomfluit van de trein (een authentiek exemplaar uit die tijd). Het obsessieve ritme van de trein en de tempowisselingen doen de rest. Reich plaatst de lange treinreizen, waarmee hij begeleid door de gouvernante Virginia als kind de afstand tussen zijn gescheiden ouders overbrugde, tegenover die van zijn onfortuinlijke generatiegenoten in Europa. De bevreemdende gelijktijdigheid ervan en de willekeur van het lot realiseerde hij zich later als volwassene. De strijkers dringen ons geen emoties op, maar bieden een raamwerk waar eenieder zijn emoties zelf op kan projecteren. ‘The 12
result is a music of precision and tears’, schreef Alex Ross in 2006. Soepel en swingend klinkt het jaartal 1941 uit de mond van Lawrence Davis, in zijn jonge jaren sjouwer voor de firma Pullman, in de weer met hutkoffers voor de passagiers. Het maakt de omslag naar de zich in hetzelfde jaar op Europese oorlogsbodem voortslepende veewagons van de nazi’s des te indringender. Terwijl de sirenes loeien, vertellen drie gedeporteerden hun verhaal. Rachella, het meest aan het woord, werd vanuit Nederland weggevoerd: ‘On my birthday’, ‘the Germans walked in’, ‘walked into Holland’. De tekstflarde ‘but today, they’re all gone’ van Mr. Davis slaat van oorsprong op de treinen die er niet meer zijn. Geplaatst na ‘Europe During the war’ en vlak voor een aangrijpend citaat van Rachella (‘There was one girl, who had a beautiful voice’), krijgen zijn woorden een topzware lading. huib ramaer © 2011
2. Bevlogen jaren zondag 8 januari 2012 · 14.30 uur
EnAccord Strijkkwartet Ilka van der Plas · viool Helena Druwé · viool Rosalinde Kluck · altviool Mette Seidel · cello
Karol Szymanowski 1882-1937 Strijkkwartet nr.2 opus 56 (1927) • Moderato dolce e tranquillo • Vivace, scherzando • Lento Sergej Prokofjev 1891-1953 Visions fugitives (1917) delen uit de pianocyclus in een bewerking voor strijkkwartet door Sergej Samsonov I. Lentamente III. Allegretto VI. Con eleganza VIII. Commodo
IX. Allegro tranquillo X. Ridicolosamente XI. Con vivacita XIII. Allegretto XVI. Dolente XVII. Poetico XV. Inquieto pauze Béla Bartók 1881-1945 Strijkkwartet nr.5 (1934) • Allegro • Adagio molto • Scherzo: alla bulgarese • Andante • Finale: Allegro vivace
13
ponisten, zoals Brahms, Wagner en Strauss, maar ook Chopin, voor wie Szymanowski als pianist en Pool zeer veel bewondering koesErfenis van de volksmuziek terde. Tijdens verblijven in Parijs leerde De Pool Karol Szymanowski, de Rus Sergej Szymanowski de muziek van Debussy en Prokofjev en de Hongaar Béla Bartók zochten Ravel kennen en ontdekte hij het werk van Stravinsky en Skrjabin. Reizen naar Zuidinspiratie in de volksmuziek. In de muzikale tradities van hun volk vonden ze hun perEuropa en Noord-Afrika wekten zijn interesse soonlijke stem. Maar daardoor hebben ze ook voor antieke en Oriëntaalse culturen, hetgeen de moderne muziek in de twintigste eeuw zijn neerslag vond in tal van op exotische nieuwe impulsen gegeven. Bartók zag in de onderwerpen gebaseerde composities. Na volksmuziek ‘een mogelijkheid om zich van de Eerste Wereldoorlog hield de componist de dictatuur van het oude majeur-mineurzich, net als Bartók, bezig met de bestudering systeem te bevrijden’. van de volksmuziek en begon hij zich met andere compoMetamorfosen nerende landgenoten in te spannen voor een specifiek Er is nauwelijks een componist Pools klankidioom. Al deze in het begin van de twintigste invloeden hebben in Szymaeeuw, die de verschillende nowski’s oeuvre sporen muzikale stromingen en wisachtergelaten. selende modes van de tijd zo in zijn muziek wist te vangen als Karol Szymanowski. Deze Dat zijn hart vooral voor Polen telg uit een oud Pools adellijk klopte, blijkt behalve uit zijn geslacht groeide op in een gemuziek ook uit zijn geschriften privilegieerde en kunstzinnige en andere activiteiten. In 1905 omgeving. In huisconcerten was hij medeoprichter van Karol Szymanowski klonken vooral Duitse comde componistengroep ‘Jong
Bevlogen jaren
14
Polen van de Muziek’. In de jaren twintig verzamelde hij in het Tatra-gebergte Poolse volksliederen die hij voor zijn eigen muziek vruchtbaar maakte. Szymanowski’s Tweede Strijkkwartet uit 1927 is daarvan een karakteristiek voorbeeld. Alle thema’s van de compositie zijn ontleend aan folkloristische motieven. Geïntegreerd in een klassieke formele context is hun folkloristische herkomst echter niet altijd onmiddellijk herkenbaar – ze ondergaan een metamorfose. Imitatietechnieken, zoals we die kennen uit de fuga’s van Bach, dragen er eveneens toe bij dat de herkomst van de motieven versluiert raakt. In Szymanowski’s werk wordt volksmuziek omgesmeed tot kunst. Teruggebracht tot klassieke vormen Sergej Prokofjev (1915) ontvouwt het gewichtige eerste deel zich als een sonatedeel met contrasterende thema’s, doorwerking en Vluchtige visioenen Ik ken de wijsheid niet – laat dat aan anderen over. reprise; het ritmisch meeslepende Ik vang alleen vluchtige visioenen in verzen. tweede deel als een rondo met In ieder vluchtig visioen zie ik werelden, variaties en de finale als een Vol van het veranderlijke spel van de regenbogen. fuga. Szymanowski’s muziek is Vervloekt mij niet, gij wijzen. Wat zijt gij voor mij? een intrigerende combinatie van Feit is, ik ben alleen een wolkje, vol vuur. volkse elementen, klassiek vormFeit is, ik ben alleen een wolkje. Zie: ik blijf drijven… bewustzijn en romantische En ik roep de dromers op – u roep ik niet op. expressie. 15
Aldus Konstantin Dmitriev Balmont (1867-1943) in een prozagedicht waaraan Sergej Prokofjev de titel van zijn werk Visions fugitives heeft ontleend. Rond 1915 bevond de Russische dichter Balmont – een bewonderaar van de Franse dichtkunst en in het bijzonder Paul Verlaine – zich op het hoogtepunt van zijn carrière. Zijn transcendente en visionaire poëzie was in de kunstenaarskringen van Sint Petersburg en Moskou en vogue. Hij oefende op componisten als Skrjabin, de schepper van Poème de l’extase, en ook op Prokofjev een grote invloed uit. Prokofjevs confrontatie met Balmonts donkere, metaforenrijke gedichten resulteerde in een cyclus van twintig karakteristieke, droomachtige miniatuurstukken, Visions fugitives – ‘vluchtige visioenen’ – voor piano. De pianosuite bevat alle technieken en uitdrukkingsmiddelen die Prokofjev tot dan toe had ontwikkeld. Zo blinken sommige delen uit door hamerende ritmen en scherpe dissonanten en komt de Russische volksmuziek om de hoek kijken. In andere gaat de componist zich te buiten aan chromatische, speelse figuraties en mystiek-schimmige klankverbindingen die aan Skrjabin doen denken. De korte stukken rijgen zich als momentopnamen aaneen. 16
Elk deel bezit een eigen gevoelswereld die reeds in de voordrachtsaanwijzingen, zoals ‘pittoresco’ (met als toevoeging ‘harp’) (7), ‘ridiculosamente’ (10), ‘feroce’ (14) of ‘dolente’ (16), tot uitdrukking komt. In het laatste deel, getiteld ‘Lento irrealmente’, creëert de componist door de combinatie van twee ongelijke maatsoorten (9/8 tegen 3/4) een zweverige ‘onwerkelijke’ sfeer. Visions fugitives uit 1915-1917 is naast Toccata (1912) en Sarcasmen (1912-1914) niet alleen een hoogtepunt in Prokofjevs eerste ‘wilde’ scheppingsperiode, maar ook een mijlpaal binnen de pianoliteratuur. In dit concert klinkt Prokofjevs beroemde pianosuite in een strijkersbewerking van Sergej Samsonov. Natuur en symmetrie 'Waar vind je, behalve bij Beethoven, zo’n hechte en precieze constructie […], eenheid van de delen […], homogeniteit van het materiaal?’ Aldus Zoltán Kodály over Béla Bartóks Eerste Strijkkwartet. Maar Kodály’s woorden zijn ook van toepassing op Bartóks andere strijkkwartetten. Het zijn er in totaal zes die een cyclus vormen en waarin zich – evenals bij Beethoven – een compositorische ontwikkeling laat aflezen. Als genre beant-
woordt het strijkkwartet met zijn sobere vierstemmigheid en reine strijkersklank aan de hoogste esthetische normen. De muziek is als het ware teruggebracht tot haar essentie. Alleen al gezien vanuit zijn formele opbouw is Bartóks Vijfde Strijkkwartet uit 1934 een meesterwerk. Het uit vijf delen bestaande kwartet is symmetrisch ontworpen rond het middendeel, ‘Scherzo: alla bulgarese’ en het trio daarvan, dat met zijn vibrerende klankvlakken natuurbeelden oproept. Uit de hier
Béla Bartók
gevonden klanken en motieven is het materiaal van de twee voorafgaande en de twee volgende delen afgeleid. Omdat bovendien het eerste en vijfde, het tweede en vierde aan elkaar refereren, ontstaat een brugvorm. Dit weerspiegelen ook de toonsoorten: het eerste en het laatste deel staan in B-majeur, het tweede in D-majeur en het vierde in het verwante G-majeur; het gewichtige middendeel ‘Scherzo: alla bulgarese’ in cis-mineur. De muziek beweegt zich naar het centrum toe en daarvan weer weg om tot het uitgangspunt terug te keren. Bartóks Vijfde Strijkkwartet is echter niet alleen een architectonisch hoogstandje: het is bovenal muziek en ieder deel heeft een eigen muzikale boodschap. Zo wordt de luisteraar in het tweede en vierde deel meegezogen door ingetogen, aan de oude kerkmuziek refererende koraalachtige klanken. Het dansante, met pittige volkse ritmes gelardeerde ‘Scherzo: alla bulgarese’ voert ons mee naar een door boeren bevolkt landschap en – in het trio – de stille natuur. Het laatste deel, een wild en doorwrocht variatierondo, ontwikkelt zich tot een meeslepende finale. christiane schima © 2011
17
3. Wenen: onuitstaanbaar onweerstaanbaar zondag 5 februari 2012 · 14.30 uur
DoelenKwartet Frank de Groot · viool Maartje Kraan · viool Karin Dolman · altviool Hans Woudenberg · cello m.m.v. Mikhail Zemtsov, altviool
Hans Erich Apostel 1901-1972 Sechs Epigramme opus 33 (1962) • Grave - Adagio - Moderato • Allegretto grazioso - Allegro molto - Vivace Arnold Schönberg 1874-1951 Strijkkwartet nr.3 opus 30 (1927) • Moderato • Adagio • Intermezzo: Allegro moderato • Rondo: Molto moderato pauze Anton Bruckner 1824-1896 Strijkkwintet in F (1878/1879) • Gemäßigt (Moderato) • Scherzo (Schnell) - Trio (Langsamer) • Adagio • Finale (Lebhaft bewegt)
18
Wenen Miniaturen Hans Erich Apostel behoorde in Wenen tot de leerlingen van Arnold Schönberg en Alban Berg. Hij schreef veel liederen, maar beschouwde het strijkkwartet met zijn vier gelijkwaardige stemmen toch als ‘A und O der Musik’. In de Sechs Epigramme in twaalftoonsidioom, zijn laatste werk voor deze bezetting, heeft hij zich ‘auf das Allernotwendigste beschränkt’. Het zijn miniaturen, maar geen losse stukken: De Sechs Epigramme vertonen een lijn die niet beperkt blijft tot de van deel tot deel hoorbare tempoversnelling. In de deeltjes twee tot en met vijf treedt telkens een van de strijkers solistisch voor het voetlicht, ieder met zijn eigen karakter: achtereenvolgens cello, altviool, tweede en eerste viool. Terwijl de lage instrumenten als solisten toch in constructieve vierstemmige gesprekken verwikkeld zijn, zweeft de tweede viool elegant boven de vluchtige motiefjes van de anderen uit, en imponeert de eerste viool zelfs met een solocadens in miniatuur. Twee homogene deeltjes ‘für 4 gleichgeltende Stimmen’ vormen de omlijsting van het geheel.
Apostel signeerde de Sechs Epigramme met de tonen B, E en A (in het Duits H, E en A), die de twaalftoonsreeks ervan besluiten. Expressieve geladenheid Met zijn Derde Strijkkwartet keerde Arnold Schönberg terug naar de klassieke kamermuziek, na jarenlang gezocht te hebben naar adequate vormen en bezettingen voor zijn post-tonale en twaalftoonsmuziek. Het Derde Strijkkwartet is weliswaar een gerijpte twaalftoonscompositie, maar blijkt gemodelleerd naar het klassiek-tonale, vierdelige strijkkwartet. Achtereenvolgens weerklinken een sonatevorm, een langzaam variatiedeel, een Menuet/Scherzo en een Rondo als finale – vormen die geheel en al in het tonale systeem met zijn contrasterende toonsoorten geworteld waren. Schönberg wilde deze klassieke vormen nu in zijn twaalftoonsidioom realiseren. Ontwikkelingen op ritmisch-motivisch vlak nemen daartoe de plaats in van tonale processen, en frasen worden niet door afsluitende harmonieёn, maar door vertragingen van het tempo afgerond. De evenwichtige opbouw van de vier delen en de coherente structuur en ontwikkeling van muzikale gedachten staan emotionele hoogtepunten 19
Franz-Josefs-Kai in Wenen, ca.1900 20
niet in de weg, maar gaan juist samen met de voor Schönberg zo typische expressieve geladenheid. Het Derde Strijkkwartet ontstond op het moment dat Schönberg zich binnen zijn nieuwe compositiemethode ‘mit zwölf nur aufeinander bezogenen Tönen’ welbewust bepaalde vrijheden begon te permitteren, bijvoorbeeld in het gebruik van ostinati in het eerste deel. De eerste vijf tonen van de reeks worden tot een ostinaat motief gebundeld, dat in de openingsmaten onophoudelijk herhaald wordt. Dit strookt eigenlijk niet met het twaalftoonsprincipe waarin geen enkele toon terugkeert voordat de hele reeks afgelopen is. Maar Schönberg benadrukte dan ook, overigens juist met betrekking tot dit stuk, dat hij ‘Zwölfton-Kompositionen’ schreef, en geen ‘Zwölfton-Kompositionen’. Het ostinate motief van achtste noten, telkens twee-aan-twee, zet aanvankelijk in als begeleiding, maar krijgt in alle mogelijke varianten steeds meer thematische zeggingskracht – iets wat Schönberg van Brahms geleerd zou kunnen hebben. Het ostinato mag daarom als de ware motor van het motivischthematische ontwikkelingsproces beschouwd worden.
Het langzame tweede deel bestaat uit twee opeenvolgende thema’s, die afwisselend gevarieerd worden: het eerste innig, en laatromantisch geharmoniseerd, het tweede bijna gewichtloos. Het derde deel is in de vorm van een Menuet (Menuet-Trio-Menuet) gegoten, maar met het wervelende thema van een scherzo. Zoals bij veel van zijn voorgangers, met name (weer) bij Brahms, ontstaat de lichte toets bij Schönberg door een geraffineerd spel met het ritme. De negen of twaalf gelijke notenwaarden per maat verdeelt hij niet alleen symmetrisch in 3-3-3 of 3-3-3-3, maar hij groepeert ze vaak ook hoorbaar tegendraads, bijvoorbeeld als 4-3-2 of 3-4-5. Het Rondo-thema van het vierde deel tot slot lijkt op een eenvoudig aftelrijmpje, maar Schönberg zou Schönberg niet zijn als hij uit dit speelse gegeven niet een complex weefsel van imitaties en tegenbewegingen zou afleiden. ‘Schwebende Tonalität’ Voor zijn Strijkkwintet in F breidde Anton Bruckner het strijkkwartet uit met een tweede altviool, als versterking van het middenregister. Opmerkelijk is de afstemming van de vier
delen op het geheel. Doordat het eerste deel vrij rustig verloopt, in een vriendelijke ¾-maat, is een (eigenlijk gebruikelijk) langzaam tweede deel niet op zijn plaats. Bruckner laat daarom een snel Scherzo volgen, met een vleugje Oostenrijks platteland in het Ländler-Trio. Hierna krijgt het Adagio alle ruimte om uit te groeien tot de emotionele kern van de compositie, gedragen door de lage strijkers. De ernst ervan lost in het vierde deel op in een aantal speelse invallen, in forse contrasten naast elkaar geplaatst. Thematische metamorfosen van ritmische motieven spelen in Bruckners kwintet een veel minder grote rol dan bij Schönberg; liever laat hij grote thematische vlakken ontstaan, vaak boven lange orgelpunten. Ook plaatst Bruckner zijn motieven door middel van voortdurend modulerende harmonieёn telkens in een anders gekleurd licht. Het begint al in de openingsmaten, met een thema dat tussen F en Des pendelt. Juist deze ‘schwebende Tonalität’ achtte Schönberg bij Bruckner van grote betekenis. hella melkert © 2011
21
4. Wie was Sándor Veress? zondag 1 april 2012 · 14.30 uur
DoelenKwartet Frank de Groot · viool Maartje Kraan · viool Karin Dolman · altviool Hans Woudenberg · cello
Sándor Veress 1907-1992 Strijkkwartet nr.1 (1931) • Rubato quasi recitativo • Andante • Vivo Strijktrio (1954) • Andante • Allegro molto pauze Strijkkwartet nr.2 (1936/37) • Allegro • Andante • Presto
DoelenKwartet © Louis Haagman 22
Sándor Veress Vergeten en herontdekt De in 1992 in Zwitserse ballingschap overleden Sándor Veress was nog niet zo lang geleden een onbekend componist. Mede dankzij de inspanningen van een van zijn beroemdste leerlingen, Heinz Holliger, werd de Hongaar aan de vergetelheid ontrukt. Veress heeft veel invloeden van zijn tijd in zich opgenomen, zoals de muziek van Bartók, Debussy, Stravinsky, Schönberg en Hindemith. De ambachtelijkheid die uit zijn werken spreekt, verraadt de intensieve bestudering van de muziek van de oude meesters. Maar zijn belangrijkste inspiratiebron was de Hongaarse volksmuziek. Zij was zijn ‘fundament’, en dat is, aldus Veress, ‘het belangrijkste deel van een gebouw’. De moeilijke politieke situatie in Hongarije na de Tweede Wereldoorlog, de communistische machtsovername, had voor de kunstenaars van het land zware gevolgen. Bartók was al tijdens de oorlog naar Amerika gevlucht, Ligeti kon in 1957 via Wenen naar Hamburg ontsnappen. Kurtágs vluchtpoging in 1956 mislukte. Na zijn ontdekking door
Boulez in de jaren tachtig verliet hij zijn land alsnog, tegenwoordig woont hij in de buurt van Bordeaux. En Sándor Veress besloot al in 1949 tijdens een verblijf in Stockholm vanwege het repressieve politieke klimaat in Hongarije niet meer naar zijn vaderland terug te keren en vestigde zich in Bern. In tegenstelling tot Bartók, Ligeti en Kurtág is Sándor Veress nog steeds, zeer ten onrechte, weinig bekend. Het Paul Sacher-archief in Basel beheert alle ongedrukte en tot op heden nooit uitgevoerde partituren van deze RoemeensHongaarse componist. Als leerling van Bartók en Kodály en leraar van Ligeti en Kurtág vormt Veress de verbindende schakel tussen twee generaties componisten. Net als Ligeti en Kurtág werd Veress in Transsylvanië geboren en kwam hij als jongeman in Boedapest terecht om daar piano en compositie te studeren. In 1937 werd hij assistent van Bartók, en in 1943 opvolger van Kodály in het vak compositie aan de Franz Liszt Academie. In zijn nieuwe vaderstad Bern verwierf hij grote faam als compositieleraar. Zijn meest bekende leerling, de componist en hoboïst Heinz Holliger, beschouwt hem nog altijd als zijn belangrijkste leraar. 23
‘Poeta doctus’ Net als bij Bartók en Kodály liggen Veress' wortels in de volksmuziek. En ook hij verzamelde in het begin van zijn carrière volksliederen. Het uitgangspunt van Veress’ componeren is een melodisch motief, vaak van folkloristische oorsprong. Hij heeft de muziek van Bartók, Debussy, Stravinsky en Hindemith in zich opgezogen en bestudeerde de oude muziek, zoals de contrapuntstijl van Palestrina. Ook de ontmoeting met Schönberg en het serialisme heeft in zijn latere werk sporen achtergelaten. Zij het meer in de zin van Stravinsky, als een leer van het luisteren (Stravinsky: ‘Je hoort plotseling meer en anders dan vroeger.’). Bij Veress komen een oorspronkelijk enthousiasme voor de muziek, met name de volksmuziek, en grondige kennis van de materie samen. Veress’ composities vertonen het handschrift van een ‘geleerde dichter’ – een ‘poeta doctus’, zoals de Hongaarse musicoloog József Ujfallussy hem eens treffend heeft genoemd. Zowel in zijn Eerste alsook in zijn Tweede Strijkkwartet verkent de componist het volledige chromatische toonbereik. Door de combinatie van uit hele en halve tonen bestaande toonladders en motieven en de canonachtige 24
vervlechting daarvan ontstaat een dicht chromatisch klankweefsel. Invloeden van Bartóks concept van de ‘polymodale chromatiek’, maar ook vroege invloeden van Schönbergs reeksentechniek vallen in zijn in de jaren dertig ontstane strijkkwartetten te bespeuren. Beide kwartetten worden gekenmerkt door een grote ambachtelijke kennis van de technieken van de oude meesters, in het bijzonder de madrigaalkunst van Palestrina en de polyfonie van Bach. Koraalachtige passages in de langzame en fugati in de snelle delen getuigen daarvan. Maar ook door een speelse vreugde in het musi-
Sándor Veress
ceren, waarbij even Hindemith om de hoek komt kijken. Het gebruik van motieven en ritmes uit de Hongaarse volksmuziek, de toepassing van grondtonen en ostinati (vooral in de cello) verlenen de kwartetten een folkloristische allure. In het Eerste Strijkkwartet uit 1931 heeft Veress zijn eigen klankidioom gevonden. Hij beschouwde dit kwartet later als zijn eerste volwaardige werk. Het ging in première tijdens het festival van IGNM (Internationale Gesellschaft für Neue Musik) in 1935 Praag. Zijn Tweede Strijkkwartet uit 1936/1937 beleefde in 1937 in Parijs zijn première. Fundament Na zijn vestiging in het Westen heeft Veress zich met de bestudering van Schönbergs twaalftoonstechniek beziggehouden. Zijn Strijktrio uit 1954 is daarvan een voorbeeld. Toch bleef hij ook in dit werk schatplichtig aan zijn Hongaarse wortels. De componist is zichzelf trouw gebleven, ook na vijf jaar Zwitserland. Het met folkloristische ritmes gelardeerde tweede deel van het Strijktrio, Allegro molto, doet sterk denken aan de muziek van zijn leraar en grote voorbeeld Bartók. Ondanks dat de moderne West-Europese muzikale
stromingen niet langs hem heen zijn gegaan, bleef de Hongaarse volksmuziek het uitgangspunt van zijn componeren. Zelfs in zijn laatste werken herinnerde de componist zich zijn roots. Veress: ‘Wij hadden de oeroude Hongaarse liederen als iets nieuws ontdekt. In mijn studietijd was alles melodie; het is geen tonale, maar modale, pentatonische, hexachordale, pentachordale muziek. Pas later tijdens mijn functie van docent aan de Academie begon ik me in het werk van Schönberg te verdiepen […] Na mijn vestiging in Zwitserland heb ik de brede muzikale horizon van Europa herontdekt. Maar dit moeten we niet vergeten: het fundament is het belangrijkste gedeelte van een gebouw. Het granieten fundament werd gelegd in mijn jeugd in Hongarije. En daarop heb ik verder gebouwd.’ Veress’ ‘fundament’, zijn zeer persoonlijke compositiestijl, was de naoorlogse serialisten vreemd. Hij voelde zich zijn leven lang een balling en in het moderne westerse muziekleven een buitenbeentje. De herontdekking van Sándor Veress verruimt onze blik op de veelkleurige geschiedenis van de muziek van de twintigste eeuw. christiane schima © 2011
25
biografieën DoelenKwartet Frank de Groot · viool Maartje Kraan · viool Karin Dolman · altviool Hans Woudenberg · cello Het DoelenKwartet is een van de belangrijkste strijkkwartetten in Nederland op het gebied van de hedendaagse klassieke muziek. Het repertoire omvat een kleine 200 voornamelijk eigentijdse werken en composities uit de vroeg-twintigste eeuw. Om deze nieuwe muziek in een historisch perspectief te kunnen plaatsen, laat het kwartet incidenteel ook de klassieken herleven, zoals in deze serie het kwintet van Bruckner in het programma ‘Wenen: onuitstaanbaar onweerstaanbaar’. De vele ontmoetingen die het DoelenKwartet met vooraanstaande componisten mocht hebben, zijn voor het kwartet een leidraad geweest bij het vormen van een onmiskenbaar eigen signatuur: Steve Reich, Henri Dutilleux, Kevin Volans, John Adams, Wolfgang Rihm, Hans Abrahamsen, Willem Jeths, Peter-Jan Wagemans. Ook zet het kwartet zich in voor een jongere generatie compo26
nisten uit binnen- en buitenland, zoals jaarlijks te horen is tijdens het Gaudeamus Festival. Als huiskwartet van Concert- en congresgebouw de Doelen in Rotterdam geeft het DoelenKwartet aldaar jaarlijks vele concerten in verschillende series. De basis van het kwartet is in de Doelen gelegd, in de beginjaren als onderdeel van het DoelenEnsemble, de laatste jaren steeds meer zelfstandig en vanaf dit seizoen ook organisatorisch als een autonoom ensemble. Behalve op de belangrijke Nederlandse podia en festivals trad het kwartet op in Frankrijk, Duitsland, Polen, Tsjechië, Zwitserland, Denemarken en Costa Rica. Verder profileert het DoelenKwartet zich met bijzondere cd-opnamen, bijvoorbeeld een in de pers bejubeld Rihm-portret met de strijkkwartetten 1, 4, 5 en 8, de 3cd-box Play It Again! met louter live-opnamen uit de Doelen en de cd’s met het complete oeuvre voor strijkkwartet van de componisten Karl Amadeus Hartmann en Hans Erich Apostel. In maart 2012 neemt het kwartet in Keulen de werken van Sándor Veress op die in deze serie gespeeld worden. Cybele-Records is het innoverende label waarmee het DoelenKwartet samenwerkt. De bij Cybele uitgebrachte cd’s werden alle
onderscheiden met diverse prijzen, waaronder tweemaal de Echo Klassik Preis, de Leopold Preis, de Editors Choice van Gramophone en nominaties voor de Deutsche Schallplattenpreis 2009 en 2010.
EnAccord Strijkkwartet Ilka van der Plas · viool Helena Druwé · viool Rosalinde Kluck · altviool Mette Seidel · cello
EnAccord Strijkkwartet © Joris Leeuwenberg
Het EnAccord Strijkkwartet werd in 1998 opgericht en heeft zich ontwikkeld tot een van de meest gelauwerde jonge kwartetten van Nederland. Het kwartet wordt geprezen om haar intieme, warme klank, expressieve stijl en dynamisch vermogen. Het kwartet beheerst het ijzeren strijkkwartetrepertoire, combineert bekende stukken met minder bekende meesterwerken, werkt graag samen met hedendaagse componisten en bracht reeds een aantal composities in première. Het kwartet heeft een uitgebreide concertpraktijk en treedt geregeld op in binnenen buitenland. Het EnAccord Strijkkwartet treedt onder anderen op met cellist Valentin Erben, altist Hartmut Rohde, hoboïst Bart Schneemann en pianist Severin von Eckardstein. Het EnAccord Strijkkwartet kreeg in 2008 als jong talent een speciale beurs van het Kersjes Fonds en in 2010 de prestigieuze Kersjesprijs. Daarnaast behaalde het kwartet 27
28
prijzen bij onder meer de ‘5th Trondheim International Chamber Music Competition’, en het ‘Internationaler Joseph Haydn Wettbewerb’. Tussen 2003 en 2006 studeerde het kwartet aan de Nederlandse StrijkKwartet Academie en volgde masterclasses bij leden van gerenommeerde kwartetten, zoals het Amadeus Quartet, het Borodin Quartet, het Kronos Quartet, Quatuor Mosaïques en het Takács Quartet. In oktober 2010 studeerde het kwartet af aan de Hochschule für Musik in Keulen, waar zij werden gecoacht door de leden van het Alban Berg Quartett. Het EnAccord Strijkkwartet speelt op vier negentiende-eeuwse Franse instrumenten, samengesteld en hun ter beschikking gesteld door het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds.
en Regina van Berkel en bij alle vier edities van de voorstelling De Notenkraker van De Dutch Mariko Shimoda Don’t Dance Division (DeDDDD) in de Grote Kerk in Den Haag. In 2010 danste Mariko Shimoda in Abdallah en de Gazelle van Basra (DeDDDD) de boze schoonmoeder Fatima. Begin 2011 danste ze Rite We Are tijdens het CaDance festival, in een nieuwe choreografie van Paul Selwyn Norton. In september 2011 was ze te zien bij Alba Theaterhuis in de voorstelling Mammoet.
Mariko Shimoda De Japanse balletdanseres Mariko Shimoda (1984) studeerde aan de balletschool in haar geboorteplaats Nagano, aan het Conservatorium van Boston en de Rotterdamse Dansacademie. ZIj heeft stages gelopen bij het Scapino Ballet en bij Dansgroep Amsterdam. Zij danste onder meer bij het Ballet van Leth
Thom Stuart Thom Stuart (Heerlen, 1966) begon op vierjarige leeftijd met balletlessen en verliet de mijnstreek op zijn twaalfde om te gaan studeren aan de Dansvakopleiding van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Na een danscarrière bij onder meer Introdans, het Scapino Ballet, Bat-Dor Dance Co. & Feld
Ballets/NY, richtte hij zich steeds meer op choreografie. Inmiddels heeft hij ruim tachtig werken op zijn naam staan. In 1996 richtte hij samen met partner Rinus Sprong het Haagse dansgezelschap De Dutch Don’t Dance Division op. Twee korte choreografieën van Stuart gingen op 17 juni 2011 in première in Yin & Yang, Chinese sprookjes op de Hofvijver, onderdeel van Festival Classique. De laatste jaren werkt hij geregeld bij Theater an der Wien, onder meer voor de opera Death in Venice van Britten, Die Fledermaus van J. Strauss en Rodelinda van Händel. Thom Stuart maakte de choreografie voor Company voor Henna Lee en het DoelenKwartet. www.ddddd.nu
Thom Stuart © Hans Oostrum
Mikhail Zemtsov Mikhail Zemtsov is als soloaltist verbonden aan het Residentie Orkest en hij is altviooldocent aan het Utrechts Conservatorium. Hij studeerde bij de beroemde altvioolvirtuoos Michael Kugel. Mikhail is prijswinnaar van internationale concoursen in Wenen en Hamburg. Als solist trad hij op met diverse orkesten van over de hele wereld en hij is een veelgevraagd kamermusicus. Met gitarist Enno Voorhorst vormt Mikhail Zemtsov het Duo Macondo. Ook maakt hij deel uit van het Residentie Strijkkwartet. Met zijn vrouw, dochter en broer vormt Mikhail het Zemtsov Altvioolkwartet. Mikhail Zemtsov heeft meegewerkt aan talrijke cd- en radioMikhail Zemtsov opnamen. 29
Concerten DoelenKwartet buiten Den Haag · seizoen 2011-2012 Rotterdam za 10 september · 17.00u Goethe Institut Rotterdam 24 uur cultuur za 8 oktober · 20.15u de Doelen Vanessa Lann Pianokwintet met Ralph van Raat vr 28 oktober · 20.15u Arminiuskerk Lambrechts · Vos · Visser · Sweelinck · Schäfer za 14 januari · 20.30u de Doelen m.m.v. Arjan Woudenberg, klarinet. o.a. Escher · Keuris do 26 januari · 20.30u de Doelen Glass · Adams · Reich (zonder choreografie) zo 12 februari · 20.15u de Doelen m.m.v. Ian Bostridge, tenor en Julius Drake, piano Vaughan Williams On Wenlock Edge za 12 mei · 20.30u de Doelen Veress · Janácˇek · Bartók Breda serie van 3 concerten in De Nieuwe Veste vr 25 november · 20.15u m.m.v. Arjan Woudenberg, klarinet. Escher · Keuris · Wagemans vr 3 februari · 20.15u m.m.v. Mikhail Zemtsov, altviool. Apostel · Schönberg · Bruckner vr 2 maart · 20.15u Veress · Ligeti · Bartók overige concerten di 6 september · 20.15u Utrecht Geertekerk. Gaudeamus Festival. Soh · Chou do 3 november · 20.15u Dordrecht Augustijnenkerk. m.m.v. Arjan Woudenberg Visser · Keuris · Sweelinck · Schäfer zo 13 november · 12.00u ’s-Hertogenbosch November Music. Jeths (met solisten) vr 13 januari · 20.15u Arnhem Musis Sacrum. m.m.v. Arjan Woudenberg Escher · Keuris · Wagemans zo 15 januari · 11.00u Utrecht Leeuwenbergh. m.m.v. Arjan Woudenberg. o.a. Keuris wo 8 februari · 20.15u Amsterdam Muziekgebouw. m.m.v. Ian Bostridge, tenor en Julius Drake, piano. Vaughan Williams On Wenlock Edge vr 10 februari · 20.15u Groningen Oosterpoort. m.m.v. Ian Bostridge, tenor en Julius Drake, piano. Vaughan Williams On Wenlock Edge zo 11 maart · 12.00u Wassenaar De Paauw. Veress · Janácˇek · Smetana zo 18 maart · 11.00u Amsterdam Betaniënklooster. Veress wo 18 april · 20.15u Amsterdam Muziekgebouw. Adès · Smetana · Sjostakovitsj wo 25 april · 20.15u Nijmegen programma ntb 30