Het Nederlandse pensioenstelsel in verandering Universiteit van Amsterdam Faculteit Economie en Bedrijfskunde
Begeleider:
Dhr. drs. R.W.J. van Loon RA
Naam: Studentnr: Bachelor: Datum: Thesis:
Jordy de Reuver 5776619 Bedrijfseconomie Accountancy & Control 3 juli 2013 Bachelorscriptie
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 1. Inleiding
2 3
2. Het Nederlands pensioen 2.1 Het Nederlands pensioenstelsel
5
2.2 Het vermogen van pensioenfondsen
7
2.3 Risico’s pensioenfondsen
10
2.4 Samenvatting
14
3. Het Nederlands pensioenstelsel vergeleken 3.1 De vergelijking
15
3.2 Samenvatting
19
4. Veranderingen in het Nederlandse pensioenstelsel 4.1 De veranderingen
20
4.2 Samenvatting
24
5. Conclusie
25
6. Nabeschouwing
27
7. Bibliografie
28
2
1. Inleiding Jarenlang hebben de Nederlandse pensioenfondsen zich probleemloos kunnen handhaven, maar de afgelopen jaren is hier verandering in gekomen. Steeds vaker komen pensioenfondsen in het nieuws omdat ze niet aan de financiële verplichtingen kunnen voldoen. Hierdoor is het vertrouwen in pensioenfondsen gedaald en is de overheid zich steeds meer gaan bemoeien met het Nederlandse pensioenstelsel. Het pensioen dat Nederlanders ontvangen is opgebouwd uit drie pijlers. De eerste pijler is de Algemene Ouderdomswet (AOW). Het AOW pensioen is een volksverzekering waarop iedereen, die legaal in Nederland woont, recht heeft. De hoogte van de AOW hangt af van de tijd dat men legaal in Nederland woont, ( rijksoverheid.nl, 2013). Daarnaast is er in Nederland sprake van een aanvullend pensioen, deze is opgebouwd uit de andere twee pijlers. De eerste pijler van het aanvullend pensioen is het pensioen dat wordt opgebouwd via de werkgever. Vaak regelt de werkgever dit met een bedrijfstakpensioenfonds. Daarnaast zijn er bedrijven die zelf het pensioen beheren voor haar werknemers, de zogenoemde bedrijfspensioenfondsen. De tweede pijler van het aanvullende pensioen zijn aanvullende regelingen die de werknemer zelf afsluit bij een verkeringsmaatschappij, een voorbeeld hiervan is een lijfrentepolis. Dit stuk
zal zich toe splitsen op het pensioen dat wordt
opgebouwd via de werkgever. De verhoging van de pensioenleeftijd van vijfenzestig naar zevenenzestig jaar zal verder niet besproken worden in dit stuk. De verhoging van de pensioenleeftijd heeft betrekking op de AOW-uitkering en niet op de uitkering van pensioenfondsen, deze zal gewoon uitkeren vanaf het vijfenzestigste levensjaar, (pensioenfondsapf.nl, 2013). Pensioenfondsen stellen zich tot doel het uitkeren van een pensioen aan haar deelnemers. Hiervoor moet de deelnemer gedurende zijn werkzame leven een premie betalen. Het totale vermogen van de pensioenfondsen bedroeg eind 2012 1007 miljard, hiervan is een groot deel geïnvesteerd in obligaties en deelnemingen, ( statistics.dnb.nl, 2013). Voorheen werd een groot deel geïnvesteerd in aandelen. Door de financiële crisis van 2002 en van 2008 zijn aandelen sterk in waarde gedaald waardoor het vermogen van pensioenfondsen daalde. Daarnaast begon in 2008 de rente fors te dalen, waardoor de pensionfondsen gezamenlijk een totale vermogensvermindering van 150 miljard ondervonden. De laatste jaren is het aantal pensioengerechtigden exponentieel gegroeid. Dit heeft als gevolg dat pensioenfondsen steeds meer pensioenen moeten uitkeren en dekkingsgraden van pensioenfondsen in gevaar komen, ( Bikker e.a., 2009, p. 10). In Nederland zijn er 3
solvabiliteitseisen
voor
pensioenfondsen
om
deelnemers
te
beschermen.
De
solvabiliteitspositie van een pensioenfonds wordt uitgedrukt in dekkingsgraden, de verhouding tussen de waarde van beleggingen en de waarde van de verplichtingen. De afgelopen jaren is bij verschillende pensioenfondsen de dekkingsgraad gedaald tot onder het vereiste minimum en is het voor deelnemers duidelijk geworden dat ze grotere risico’s op behoud van beloofde pensioenuitkering lopen dan voorheen, (De Nederlandsche Bank, 2013). Het risico van een lagere uitkering heeft ervoor gezorgd dat het vertrouwen de afgelopen jaren is gedaald en er vanuit de overheid meer bemoeienis is gekomen. In deze scriptie zal de volgende hoofdvraag beantwoord worden: Wat voor gevolgen
hebben de regulerende maatregelen gehad voor pensioenfondsen? Daarnaast zullen de volgende deelvragen beantwoord worden; Hoe is het Nederlandse pensioenstelsel opgebouwd? Wat is de positie van het Nederlands pensioenstelsel in vergelijking met andere landen? Welke verandering hebben er de afgelopen jaren plaatsgevonden? Wat deze scriptie onderscheid van andere gepubliceerde stukken is dat er gekeken zal worden of de regulerende maatregel ingesteld door de Nederlandse overheid daadwerkelijk hebben geleid tot het doel van deze maatregelen. Het voornaamste doel van de regulerende maatregelen is het zorgen dat pensioenfondsen vermogend genoeg blijven om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen en op deze manier voldoen aan de solvabiliteitseisen. Deze scriptie is opgebouwd uit vijf onderdelen. In het tweede hoofdstuk zal besproken worden hoe het Nederlandse pensioen is opgebouwd, wat het totale vermogen van pensioenfondsen is, waar pensioenfondsen in beleggen en waaruit het risico van beleggingen is opgebouwd. In het derde hoofdstuk zal het Nederlandse pensioenstelsel vergeleken worden met pensioenstelsels van acht andere landen met een groot pensioenstelsel, te weten het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Duitsland, Japan, Canada, Denemarken, Zweden en Zwitserland. In het vierde hoofdstuk worden de veranderingen in het Nederlandse pensioenstelsel besproken. In het vijfde hoofdstuk vindt u de conclusie met daarbij de beantwoording van de hoofdvraag. Waarna een nabeschouwing volgt met daarin aanzet tot verder onderzoek.
4
2. Het Nederlands pensioen Als eerste is het belangrijk om in kaart te brengen hoe het Nederlandse pensioenstelsel is opgebouwd. In dit hoofdstuk zal het huidige Nederlandse pensioenstelsel beschreven worden, hierbij zullen verschillende pensioenovereenkomsten behandeld worden. Daarnaast zal er in dit hoofdstuk gekeken worden naar de ontwikkeling van het totale vermogen van de Nederlandse pensioenfondsen en haar beleggingsbeleid van de afgelopen zes jaar.
2.1 Het Nederlands pensioenstelsel Het ontstaan van pensioenfondsen vindt haar oorsprong in het jaar 1881 en is bedacht door Dirk Willem Stork. Zijn doel was om belangengemeenschap te creëren tussen werkgevers en werknemers. In eerste instantie waren veel werknemers tegen het plan, omdat zij ook geld in het fonds moesten leggen en hierdoor een lager salaris ontvingen. Toch had Stork genoeg medestanders en werd het plan aangenomen, het eerste pensioenfonds was een feit, (Vorselen, 2008, p.134). Het doel van pensioenfondsen is het uitkeren van een pensioen aan haar deelnemers, die hiervoor gedurende haar werkzame leven een premie betalen. In Nederland heeft men recht op een oudedagspensioen wanneer men de leeftijd van vijfenzestig1 jaar heeft bereikt, (Gollier, 2008, p. 1). Een oudedagspensioen is opgebouwd uit drie pijlers. De eerste pijler is het basispensioen oftewel de AOW-uitkering. De AOW-uitkering ontvangt iedereen die legaal in Nederland verblijft en heeft als voornaamste doel het tegengaan van armoede onder ouderen. Daarnaast kent Nederland een uniek stelsel van aanvullend pensioen die wordt gevormd door de tweede en derde pijler. De tweede pijler is het werkgeverspensioen en de derde pijler bevat vormen van aanvullende regelingen. Enkele voorbeelden van aanvullende regelingen zijn de lijfrentepolis of koopsompolis, (Goudswaard et. al. 2010). Deze scriptie spits zich toe op de tweede pijler, het werkgeverspensioen. Er is voor de tweede pijler gekozen omdat dit vrijwel het gehele vermogen omvangt van pensioenfondsen. De eerste pijler, de AOW, is een sociale zekerheid en staat los van de pensioenfondsen. De derde pijler omvat de aanvullende regelingen waarbij de werknemer zelf de keuze kan maken:
1
Per 1 januari 2013 zal de pensioenleeftijd stapsgewijs verhoogd worden naar zevenenzestig jaar, dit zal echter alleen gelden voor de AOW uitkering, (eerstekamer.nl, 3 juni 2013).
5
zelf beleggen, door een vermogensbeheerder te laten beleggen of bepaalde verzekeringen af te sluiten. Het werkgeverspensioen wordt opgebouwd via de werkgever. Er wordt een pensioenovereenkomst gesloten tussen de werkgever en werknemer, waarna zowel de werkgever als werknemer een premie aan het pensioenfonds betalen. Het pensioenfonds zal er zorg voor dragen dat na het werkzame leven van de werknemer het beloofde pensioen aan hem wordt uitgekeerd. Niet alleen zorgt het pensioen voor een oudedagsvoorziening, het voorziet ook in het nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen. Het nabestaandenpensioen komt toe aan de partner en kinderen van de werknemers als deze komt te overlijden. Het arbeidsongeschiktheidspensioen komt toe aan de werknemer zelf wanneer deze arbeidsongeschikt wordt. De bedrijfstak waarin de werknemer werkt is bepalend voor het pensioenfonds waar de werknemer is aangesloten. De grootste bedrijfstakpensioenfondsen zijn: Stichting pensioenfonds ABP (overheid en onderwijs) met 266 miljard, Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn met 130 miljard en Stichting pensioenfondsen Metaal en Techniek met 38 miljard, (De Nederlandsche Bank, 2013). De pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer in de gehele bedrijfstak staat vast in de CAO afspraken. Echter, zijn er ook ondernemingen die er zelf zorg voor dragen dat haar werknemers een pensioen ontvangen. Bedrijven zoals KLM, Rabobank en Shell beheren zelf een zogenoemd bedrijfspensioenfonds. Daarnaast zijn er ook nog verzekeraars die de pensioenovereenkomsten uitvoeren voor verschillende ondernemingen.
Dit
gebeurt
wanneer
het
desbetreffende
bedrijf
geen
bedrijfstakpensioenfonds of bedrijfspensioenfonds heeft. De onderneming heeft dan zelf de keuze waar zij het pensioen van haar werknemers wil opbouwen. De hoogte van het pensioen is afhankelijk van de pensioengrondslag. Dit is het salaris waarop je pensioen wordt gebaseerd. Tot voor kort was de hoogte van het pensioen gebaseerd op een percentage van het eindloon. Sinds 2004 worden meer pensioenstoezeggingen afgesloten op basis van het middelloon. De verschuiving van eindloon naar middelloon heeft ervoor gezorgd dat pensioenfondsen minder pensioen aan haar deelnemers hoeft uit te keren. Dit houdt in dat pensioengerechtigden een lager pensioen ontvangen dan in de oude situatie. In de grafiek 1 is de verschuiving van eindloon naar middelloon te zien. Er is duidelijk te zien dat er van 1998 al een tendens was naar pensioentoezegging op basis van middelloon. Vanaf 2004 is een sterke daling in de pensioentoezegging op basis van het eindloon. In 2012 wordt nog maar 0,6% van de nieuwe pensioenovereenkomsten afgesloten op basis van eindloon. Bij overige
pensioenovereenkomsten
kan
men
denken
aan
een
vaste
uitkering, 6
premieovereenkomst,
kapitaalovereenkomst,
spaarsysteem
of
een
combinatie,
(De
Nederlandsche Bank, 2013)
Grafiek 1 Typen pensioenovereenkomsten
80,0 60,0
Overig Middelloon
40,0
Eindloon
20,0 0,0
19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12
Percentage van deelnemers
100,0
Bron: De Nederlandsche Bank
2.2 Het vermogen van pensioenfondsen Pensioenfondsen kunnen op verschillende manieren inkomsten en hiermee vermogen genereren. Ten eerste zorgen de premies die maandelijks betaald worden voor een deel van de inkomsten. Daarnaast kunnen pensioenfondsen inkomsten genereren door een positief rendement te behalen op haar investeringen. Het vermogen van alle Nederlandse pensioenfondsen bedroeg eind 2012 ongeveer 130 procent van het bruto nationaal product (BNP), wat overeenkomt met een vermogen van 1.007 miljard euro, (De Nederlandsche Bank, 2013). Hiermee is het Nederlandse pensioenvermogen al tientallen jaren percentueel, ten opzichte van het BNP, het grootst van alle landen met een “verplicht”2 pensioenstelsel, (Disney, 2000, p.18). In grafiek 2 is de ontwikkeling te zien van het totale vermogen van de Nederlandse pensioenfondsen in de periode van 2003 tot en met eind 2012. Hier is duidelijk het gevolg van de kredietcrisis van 2008 te zien. De koersen op de aandelenbeurzen daalden waardoor de beleggingen van de pensioenfondsen in waarde daalden. De vermogenspositie van de pensioenfondsen 2
Bij veel grote ondernemingen is het aanvullend pensioen opgenomen in de CAO afspraken en hiermee verplicht. MKB bedrijven hebben de keuze om een aanvullend pensioen op te bouwen.
7
verslechterde en er werden in korte tijd grote verliezen geleden. De kredietcrisis van 2008 had niet alleen betrekking op Nederland maar op de gehele wereld. Hierdoor zagen pensioenfondsen niet direct een mogelijkheid om beleggingen te verkopen en andere beleggingen in opkomende markten te kopen. Het totale vermogen van de pensioenfondsen daalde hierdoor in 2008 met honderdvijftig miljard euro, (Ewijk en Teulings, 2009).
Grafiek 2 Totale vermogen pensioenfondsen
Miljoenen euro's
1.000.000 800.000 Totale vermogen pensioenfondsen
600.000 400.000 200.000
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
0 Bron: De Nederlandsche Bank
Het beleggingsbeleid van de Nederlandse pensioenfondsen is de afgelopen jaren veranderd. Er worden steeds meer beleggingen buiten Nederland en Europa gedaan, daarnaast zijn pensioenfondsen steeds meer gaan beleggen in risicomijdende beleggingen, (Rubbaniy et.al, 2013, pp. 2-3). In grafiek 33 is te zien hoe het vermogen van de Nederlandse pensioenfondsen is geïnvesteerd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen risicodragende4 beleggingen en risicomijdende beleggingen. Onder risicodragende beleggingen vallen beleggingen in onroerende goederen, aandelen en financiële derivaten5. Onder risicomijdende beleggingen vallen beleggingen in deelnemingen, participaties in beleggingsinstellingen, effecten, leningen en liquide middelen.
3
Gegevens afkomstig van De Nederlandsche Bank. Gegevens voor 2006 zijn niet gespecificeerd en daarom niet opgenomen in de grafiek. 4
Begrip wordt in paragraaf 2.3 verder uitgelegd.
5
Financiële derivaten zijn beleggingen waarvan de waarde wordt afgeleidt aan de hand van een andere financieel instrument (bijv. aandelen). Bron encyclo.nl 6 juni 2013.
8
Uit grafiek 3 kunnen we opmaken dat pensioenfondsen in 2006 een neutrale risico verdeling hadden. Pensioenfondsen belegden voor 40 procent in risicodragende beleggingen en 60 procent in risicomijdende beleggingen. Deze verdeling is in de jaren na 2006 steeds schever geworden. Het vermogen belegd in risicodragende beleggingen is afgenomen en het vermogen belegd in risicomijdende beleggingen is meegegroeid met de algemene vermogensgroei van pensioenfondsen. Pensioenfondsen zijn steeds defensiever gaan beleggen. In de periode van 2006 tot het begin van 2009 heeft deze verschuiving plaats gevonden. Vanaf 2009 is de verdeling tussen risicodragende beleggingen en risicomijdende beleggingen constant gebleven. De pensioenfondsen beleggen vanaf 2009 nog 20 procent in risicodragende beleggingen en 80 procent in risicomijdende beleggingen.
Grafiek 3 Verdeling beleggingen pensioenfondsen
Miljoenen euro's
1.000.000
800.000
Risicodragende beleggingen
600.000
Risicomijdende beleggingen
400.000
Totaal vermogen
200.000
0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Bron: De Nederlandsche Bank
9
2.3 Risico’s pensioenfondsen. Pensioenfondsen ontvangen elke maand een premie van haar deelnemers. Pensioenfondsen hebben diverse mogelijkheden om over haar vermogen een rendement te behalen. Het genereren van rendement gaat gepaard met de nodige risico’s, (Maher, 1987, p.3). Bij het indelen van de beleggingsportefeuille kan er volgens Blake (2001) onderscheid gemaakt worden tussen risicodragend kapitaal, (zoals aandelen, onroerend goed) en risicomijdend kapitaal (zoals obligaties, onderhandse leningen en andere vastrentende waarden). Omdat risicodragend kapitaal een groter risico met zich meebrengt staat er in het algemeen, ter compensatie, een hogere rendement tegenover, (Gollier, 2007). Naast het maken van onderscheid tussen risicodragend kapitaal en risicomijdend kapitaal, zijn er verschillende manieren om beleggingen in een gespecificeerde risicocategorie te plaatsen. Een bedrijf die gespecificeerde waarderingen geeft aan beleggingen is Standard & Poor’s (S&P). De S&P rating is een internationaal geaccepteerde en gebruikte verdeling, (Maher, 1987, p. 3). De rating die aan een belegging verbonden is, geeft de terugbetaalcapaciteit en het risico van de belegging weer, (Maher, 1987, p.3). Volgens de S&P verdeling hebben beleggingen met een triple A rating een zeer laag risico en is de verwachting dat belegging terugbetaald wordt groot. Het rendement bij deze belegging ligt rond de marktrente6, (Maher, 1987, p.6). Beleggingen met een lagere klassering dan de triple A rating hebben volgens Maher (1987) een hoger risico. De verwachting op terugbetaling is hiermee kleiner, maar het rendement ligt naar verwachting boven de marktrente. Tabel 1 geeft een overzicht van de S&P ratings. S&P maakt op korte termijn7 een kleinere schaalverdeling dan beleggingen op de lange termijn8. In deze scriptie is alleen het onderscheid gemaakt tussen risicodragend kapitaal en risicomijdend kapitaal.
6
De geldende actuele rente, de rente die op dat moment gehanteerd wordt op de kapitaal- en geldmarkt, bron encyclo.nl, 6 juni 2013. 7
Korte termijn beleggingen zijn beleggingen t/m 1 jaar, bron De Nederlandse Bank 6 juni 2013.
8
Lange termijn beleggingen zijn beleggingen langer dan 1 jaar, bron De Nederlandse Bank 6 juni 2013.
10
Tabel 1 Standard & Poor's rating Rating korte termijn Rating lange termijn Specificatie A-1+ AAA Beste kwaliteit, betrouwbaar en stabiel AA+ Hoge kwaliteit, zeer laag kredietrisico, alleen gevoeliger voor risico’s op de lange termijn. AA AAA-1 A+ De kwaliteit van de kredietnemer kan worden beïnvloed door bepaalde economische situaties. A A-2 ABBB+ Goede kwaliteit, waarbij mensen tevreden zijn met het rendement. A-3 BBB BBBB BB+ Meer vatbaar voor veranderingen in de economie BB BBB+ Financiële situatie verschilt aanzienlijk. B BC CCC+ Kwetsbaar en afhankelijk van gunstige economische omstandigheden om verplichtingen na te komen. CCC CCCCC Zeer kwetsbaar en zeer speculatief C Zeer kwetsbaar en waarschijnlijk in faillissement of verzuim toch nog uitbetalen op haar verplichtingen. / D In gebreke gebleven van haar verplichtingen en een kleine kans op uitkering. Bron: standardandpoors.com
Volgens Landsman (1986) is er een positieve correlatie tussen het rendement en het risico (de kans dat de belegging terug wordt betaald) van een belegging. Landsman (1986) refereert naar het Capital Asset Pricing Model (CAPM). Het CAPM model gaat uit van de theorie dat het behaalde rendement positief gecorreleerd is met het risico dat gelopen wordt, oftewel er kan alleen hoger rendement behaald worden als er grotere risico’s worden genomen, (Fama en French, 2004, p.1). Het CAPM model ziet er als volgt uit:
(1) E (R) = Rf + ß * (E (Rm) - Rf)
E(R) is het rendement dat verwacht wordt te behalen, Rf het risicovrije rendement, de rente die gehanteerd wordt op de kapitaal- en geldmarkt. ß is de Bètacoëfficiënt, dit is de covariantie van het marktrendement gedeeld door de variantie van het marktrendement en de E(Rm) is het verwachtte markt rendement, (Fama en French, 2004, pp. 4-5).
11
Het CAPM model is een veel gebruikt model om het verwachtte rendement en het risico te berekenen. Merton (1973) geeft aan dat er voor het CAPM model enkele aannames, wat betreft de kapitaal markt, moeten worden gedaan. Zo zal er moeten worden uitgegaan van een perfecte markt, er zal onbeperkt geld geleend of uitgeleend kunnen worden tegen een risico vrije rente en beleggers zouden allemaal dezelfde verwachtingen hebben. De aannames die moeten worden gedaan om het CAPM model te kunnen gebruiken liggen te ver van de werkelijke kapitaalmarkt af en zou om deze reden geen goed model zijn om toe te passen voor de risico analyse van pensioenfondsen, (Merton, 1973, p. 4). Om het risico van pensioenfondsen te kunnen meten, moet er volgens Gollier (2007) gekeken worden naar de solventieratio. Gollier (2007) stelt dat de solventieratio een garantie geeft dat pensioenfondsen vermogend genoeg zijn om aan haar verplichtingen te voldoen. De solventieratio bestaat uit de volgende elementen:
(2) Solventieratio = winst na belasting + afschrijvingen lange- en korte termijn schulden
De Solventieratio gaat in op het behaalde resultaat van één jaar ten opzichte van de openstaande schulden. Het resultaat van een onderneming is op verschillende manieren te beïnvloeden en daarom is de solventieratio te beperkt om toe te passen op pensioenfondsen. In Nederland worden de risico’s van pensioenfondsen gemeten aan de hand van dekkingsgraden, (Pesando e.a., 1983, p.12). De dekkingsgraad van een pensioenfonds geeft de verhouding weer tussen de waarde van de beleggingen en de waarde van de verplichtingen oftewel of pensioenfondsen vermogend genoeg zijn om pensioenverplichtingen uit te keren. Op normaal niveau ligt de dekkingsgraad van een pensioenfonds boven het vereist minimum van 105 procent, (De Nederlandsche Bank, 2013). Dit is uit voorzichtigheidsoverwegingen om eventueel economische schommelingen op te kunnen vangen, (Ponds, 2003, p.30). De laatste jaren zijn dekkingsgraden steeds meer onder het vereiste minimum van 105 procent gekomen. Door deze ontwikkeling is er vanuit de overheid steeds meer regelgeving gekomen voor pensioenfondsen. In grafiek 4 is de ontwikkeling van de dekkingsgraden van de afgelopen vijf jaar te zien.
12
Grafiek 4 Dekkingsgraad Nederlandse pensioenfondsen 160% 140%
Dekkingsgraad
120%
Dekkingsgraad totale Nederlandse pensioenfondsen Vereiste dekkingsgraad
100% 80% 60% 40% 20% 0% 2007
2008
2009
2010
2011
2012 Bron: De Nederlandsche Bank
Een voordeel van risico bepaling op basis van dekkingsgraden is dat het matching principle toegepast kan worden, (Pesando e.a., 1983, p.10). Het matching principle gaat ervan uit dat risico’s tussen generaties verspreid kunnen worden, oftewel dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen afhankelijk is van de leeftijd van haar deelnemers, (Bikker et.al., 2012, p.1). De verdeling van Standaard & Poor’s geeft een inzicht in het risico en het verwachte rendement voor een individuele belegging. Echter is het niet mogelijk om via deze verdeling het risico en rendement van een portefeuille te berekenen. Het CAMP model is een toepasbaar model om het risico en rendement van een portefeuille te berekenen, echter moet voor het gebruik van het CAPM model enkele aannames met betrekking tot de kapitaalmarkt worden gedaan. De aannames voor toepassing van het CAPM model wijken te veel van de werkelijke kapitaalmarkt af, hierdoor zal het model geen goede maatstaaf zijn. Een goede oplossing hiervoor is het gebruik van de solventieratio. De solventieratio geeft een inzicht in de winst en afschrijvingen ten opzichte van de schulden van een bedrijf in één jaar. Een groot nadeel van het toepassen van de solventieratio is dat winst op veel manieren te sturen is, hierdoor is ook de solventieratio te sturen vanuit een bedrijf. In Nederland wordt de voorkeur gegeven om pensioenfondsen te waarderen op basis van dekkingsgraden. De dekkingsgraag geeft de verhouding weer tussen de waarde van beleggingen en waarde van de verplichtingen. Dekkingsgraden bereken dus niet de verhouding tussen het risico en het rendement van een
13
pensioenfonds, maar bieden een zekerheid dat pensioenfondsen kunnen voldoen aan haar verplichtingen. Hiermee wordt het risico van een pensioenfonds bepaald, daarentegen kan aan de hand van de dekkingsgraad berekend worden of een pensioenfonds een goed rendement behaald.
2.4 Samenvatting Het Nederlandse pensioenstelsel is opgebouwd uit drie pijlers, het AOW, het werkgeverspensioen en de aanvullende regelingen. De afgelopen jaren hebben er in het Nederlandse pensioenstelsel een aantal veranderingen plaatsgevonden. Naast de verhoging van de pensioenleeftijd naar zevenenzestig, is er een verschuiving geweest in typen pensioenovereenkomsten. Waar voorheen de hoogte van het pensioen werd gebaseerd op basis van het eindloon wordt de hoogte tegenwoordig gebaseerd op basis van het middelloon. Dit heeft ervoor gezorgd dat pensioenfondsen minder pensioen aan haar deelnemers hoeft uit te keren. Ook het beleggingsbeleid is verandert. Er wordt de laatste jaren meer geïnvesteerd in risicomijdend kapitaal en minder in risicodragend kapitaal. Na de financiële crisis van 2008 zijn de regels voor pensioenfondsen verscherp waardoor zij minder mogen investeren in risicodragend kapitaal. Of dit een goede ontwikkeling is kan men zich afvragen. Het rendement dat pensioenfondsen behalen is hierdoor lager geworden. Hierdoor gaat de premie omhoog en wordt de uitkering lager, de deelnemers gaan betalen voor de winstdaling van pensioenfondsen. Het lijkt of met deze maatregelen geen rekening is gehouden met de conjunctuurgolven van de economie.
14
3. Het Nederlandse pensioenstelsel vergeleken In hoofdstuk twee hebben we gekeken naar de opbouw van het Nederlandse pensioenstelsel. Om een goed inzicht te krijgen en een oordeel te kunnen geven over het Nederlandse pensioenstelsel, zal in dit hoofdstuk de opbouw van het Nederlandse pensioenstelsel vergeleken worden met acht andere pensioenstelsels om zo de positie van het Nederlandse pensioenstelsel te kunnen bepalen. In de vergelijking zullen vooral de pensioenuitkering en de rol van overheid de aandacht krijgen.
3.1 De vergelijking Het Nederlandse pensioenstelsel is volgens Van Meerten (2012), Rubbaniy et.al. (2013) het best geregelde pensioenstelsel van de wereld. Uit een onderzoek van Australian Centre For Financial Studies en Mercer (2012) is gebleken dat het Nederlandse pensioenstelsel volgens dat onderzoek niet meer de beste is. Het onderzoek, gebaseerd op veertig indicatoren, geeft het Deense pensioenstelsel de hoogste waardering. De zwaarst wegende factoren waren het pensioensysteem en de hoogte van de pensioenuitkering, (mercer.nl, 2013). Davis heeft in 1993 negen landen met een groot pensioenstelsel met elkaar vergeleken. De landen die met elkaar vergeleken zijn: het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Duitsland, Japan, Canada, Denemarken, Zweden, Zwitserland en Nederland. De pensioenstelsels zijn op de volgende punten met elkaar vergeleken: De hoogte van de pensioenuitkering. De sociale zekerheid; hier wordt gekeken naar de vervangingsratio. De vervangingsratio geeft de verhouding weer tussen de gemiddelde pensioenuitkering en het gemiddelde loon oftewel de loonkloof. Wanneer de vervangingsratio hoog is geeft dit een prikkel tot werken, omdat er in dit geval een groot verschil zit tussen gemiddelde pensioenuitkering en gemiddelde loon. Voor een lage vervangingsratio geldt het omgekeerde. De regulering van de portefeuilles. Dit geeft weer in hoeverre er sturing is vanuit de overheid over de indeling van de beleggingsportefeuille.
15
De looptijd van de pensioenuitkering. Bij volkomen wordt de pensioenuitkering de gehele periode na het pensioen uitgekeerd, bij onvolkomen kan er een keuze worden gemaakt waarbij looptijd en hoogte van het pensioen met elkaar samenhangen. De dekking van het personeelsbestand. De verzekering van uitkering. De overdraagbaarheidfunctie, in hoeverre het mogelijk is om het opgebouwde pensioenclaim over te brengen naar een ander pensioenfonds. Indexatie, in hoeverre de hoogte van de uitkering wordt aangepast zodat de koopkracht gelijk blijft. De bovenstaande punten zijn van belang om een inzicht te krijgen in de verschillende pensioenstelsels, waarop de pensioenuitkering wordt gebaseerd en de rol van de overheden. In tabel 2 staat de vergelijking afkomstig uit het artikel van Davis (1993).
16
Verenigd Koninkrijk De hoogte van de uitkering wordt gebaseerd op het eindloon.
Verenigde Staten In eerste instantie gebaseerd op het eindloon, eventueel aanvullend met een toezeggingbijdrage.
Duitsland Wordt vooral gebaseerd op het aantal dienstjaren.
Japan Gebaseerd op aantal dienstjaren en carrière winst of laatste basissalaris.
Canada Gebaseerd op het laatste salaris of forfaitaire uitkering
Lage vervangingsratio. Wel kunnen deelnemers de verdiensten van sociale zekerheid uitbesteden. Limiet van 5% eigen investeringen, en een concentratiegrens voor toegezegde bijdragen.
Lage vervangingsratio.
Hoge vervangingsratio.
Hoge vervangingsratio. Wel kunnen deelnemers de verdiensten van sociale zekerheid uitbesteden.
Lage vervangingsratio.
Een limiet van 10% eigen investeringen op de toegezegde bijdrage.
Maximum 20% eigen vermogen, 5% ontroerend goed 4% vreemd vermogen en 10% eigen bijdrage.
Maximum 30% eigen vermogen, 20% onroerend goed, 30% vreemd vermogen, 10% in een bedrijf en maximaal 50% aandelen.
Belasting op buitenlandse activa van meer dan 10% en maximaal 7% in onroerend goed.
Looptijd van het fonds Dekking van het personeelsbestand Verzekering van uitkering
Volkomen 50% bedrijfsregeling 20% persoonlijk pension Nee, alleen wanneer de uitkering onder het minimum pension daalt
Volkomen 46%
onvolkomen 42%
Onvolkomen 37%
Volkomen 41%
Ja, speciale garantie corporaties
Ja, garantstelling door bij de pensioen waarborgmaatschappij.
Ja, loondoorbetalingrecht.
Nee, maar sociale zekerheid biedt back-up
Overdraagbaarheidfunctie
Ten voordele van twee jaar. Indexatie van opgebouwde voordelen. Overdrachten moeten worden gedaan.
Ten voordele van vijf jaar. Geen indexatie van opgebouwde voordelen.
Ten voordele van tien jaar. Indexatie van opgebouwde voordelen.
Ten voordele tussen de vijf en dertig jaar voor vrijwillige vertrekkers. Lage waarde bij vrijwillig vroege schoolverlaters
Ten voordele van twee jaar. Kleine indexatie van opgebouwde voordelen.
Indexatie
Totale of gedeeltelijke gemeenschappelijke indexatie.
Volledige indexatie, maximaal 5% van de regeling.
Verplicht
Zeldzame uitzondering, voor een deel toe te schrijven aan sociale zekerheid.
Zeldzame bepalingen, maar 6% van het particuliere pensioen.
Hoe wordt de hoogte van de pensioenuitkering bepaald. Sociale Zekerheid
Regulering van de portefeuilles
17
Denemarken
Zweden
Zwitserland
Nederland
Hoe wordt de hoogte van de pensioenuitkering bepaald.
Gebaseerd op de betaalde premie.
Gebaseerd op beste inkomsten jaren.
Meerderheid van de regeling vaste bijdrage maar met doelstelling van 60% vervangingsratio.
Gebaseerd op de hoogte van het eindloon of hoogte van het gemiddelde loon.
Sociale Zekerheid
Hoge vervangingsratio.
Lage vervangingsratio.
Lage vervangingsratio.
Lage vervangingsratio.
Regulering van de portefeuilles
Aandelen tot maximaal 40% en 60% in het binnenland. Slechts klein deel internationaal beleggen.
Meerderheid beursgenoteerde obligaties.
30%-grens op de binnenlandse aandelen. 50% binnenlandse vastgoed. 20% tegoeden in vreemde valuta 10% buitenlandse aandelen.
Een limiet van 5% eigen bijdrage.
Looptijd van het fonds
Volkomen
onvolkomen
Onvolkomen
Volkomen
Dekking van het personeelsbestand
30% bedrijfspensioen, 20% aanvullende regelingen
90%
90%
83%
Back-up van nationale regelingen
Ja de overheid zorgt voor zekerheid.
Bijdrage verzekerd voor één jaar.
Verzekering van uitkering Overdraagbaarheidfunctie
Directe toegang tot de eigen bijdrage, vijf jaar in totaal onvoorwaardelijk. Overdracht van waarden kunnen worden onderhandeld.
Nationale regeling en de overdraagbaarheid is perfect.
Directe toegang tot minimale bijdrage, onvoorwaardelijk voor werkgevers met overtollige bijdrage.
Mogelijk, alleen het pensioen gaat over onder dezelfde voorwaarden als voorheen.
Indexatie
Nee
Ja
Niet verplicht, maar vaak wel het geval.
Niet verplicht, maar vaak wel het geval.
18
Het Nederlandse pensioenstelsel is door middel van tabel 2 te vergelijken met pensioenstelsels van de acht andere landen. Er zijn een aantal cruciale factoren in het Nederlandse pensioenstelsel. Deze hebben betrekking op de rol van de overheid bij pensioenfondsen. Te beginnen met de sociale zekerheid, Nederland heeft een lage vervangingsratio, dit betekent dat er een klein verschil is tussen de gemiddelde pensioen uitkering en het gemiddelde loon. Een nadeel hiervan is dat ouderen niet gemotiveerd zijn om langer door te werken. Voordelen hiervan zijn dat ouderen geen arbeidsplaatsen innemen, dat de koopkracht van gepensioneerden op hetzelfde niveau blijft en dat armoede onder ouderen wordt tegengegaan, (Beetsma, et. al, 2000). Men kan zich afvragen of dit een goede ontwikkeling is. Nederland heeft namelijk een sociaal systeem dat gepaard gaat met een relatief hoge AOW uitkering, (Knaap et. al., 2003). Als de vervangingsratio hoger wordt, worden mensen gemotiveerd om zelf voor een oudedagsvoorziening te zorgen. Daarnaast is de invloed van de Nederlandse overheid bij de regulering van de portefeuille erg laag in vergelijking met andere landen. Bij alle andere pensioenstelsels zijn er meer beperkende maatregelen vanuit de overheid voor pensioenfondsen, (Davis, 1993, p. 19). Nederlandse pensioenfondsen hebben de vrijheid om beleggingen te doen. Het nadeel van een lage regulering is dat pensioenfondsen hogere risico’s nemen en gaan beleggen in risicovolle beleggingen om aan de verplichtingen te kunnen voldoen, (Maher, 1987, p.10). Men kan zich afvragen of een meer regulering vanuit de overheid goed zou zijn voor het Nederlandse pensioenstelsel. Het verkleint de mogelijkheid tot alternatieve beleggingen.
3.2 Samenvatting De positie van het Nederlandse pensioenstelsel in vergelijking met de andere acht pensioenstelsels is erg sterk. Kijkend naar de pensioenuitkering wordt de hoogte gebaseerd op basis van het eindloon of middelloon. Daarnaast is de uitkering volkomen, wat ervoor zorgt dat men recht heeft op pensioen tot de dood en wordt het pensioen in de meeste gevallen geïndexeerd, waardoor men er ten opzichte van de koopkracht niet op achteruit gaat. Ook de overheid zorgt voor sociale zekerheid door een relatief hoge AOW uitkering en bemoeit zij zich weinig met het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Het Nederlandse pensioenstelsel is in vergelijking met andere landen erg sociaal, ondanks dat er relatief hoge kosten voor overheid aan verbonden zitten zorgt het ervoor dat de koopkracht behouden blijft.
19
4. Veranderingen in het Nederlandse pensioenstelsel In de voorgaande twee hoofdstukken is de opbouw van het Nederlandse pensioenstelsel beschreven en is het pensioenstelsel vergeleken met acht andere pensioenstelsels. In dit hoofdstuk zal gekeken worden welke veranderingen in het Nederlandse pensioenstelsel de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. Er zal een viertal veranderingen besproken worden. Waarbij de eerste verandering betrekking heeft op de eerste pijler van het pensioen en de overige drie veranderingen betrekking hebben op de tweede pijler.
4.1 De veranderingen
1. Verhoging AOW leeftijd De afgelopen jaren hebben er in het Nederlandse pensionstelsel er aantal veranderingen plaatsgevonden. Een van de meest besproken verandering is de verhoging van de AOW leeftijd van vijfenzestig jaar naar zevenenzestig jaar. Vanaf 1 januari 2013 gaat de AOWleeftijd ieder jaar steeds iets omhoog, (eerstekamer.nl, 2013). In 2019 zal de AOW-leeftijd zesenzestig jaar en stapsgewijs naar zevenenzestig gaan in 2023, (eerstekamer.nl, 2013). De verhoging van de AOW leeftijd heeft geen betrekking op pensioenfondsen en zal daarom niet uitgebreider worden besproken.
2. Waardering tegen actuele waarden Een tweede verandering in het Nederlandse Pensioenstelsel is de verplichting voor pensioenfondsen om haar beleggingen te waarderen tegen actuele waarden (fair-value accounting) zoals beschreven in de Pensioenwet 2007 artikel 135 lid 1 sub c. De beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering9, oftewel een pensioenfonds moet haar beleggingsportefeuille herwaarderen naar actuele waarden. Volgens Hann, Heflin en Subramanayam (2007) verbetert het toepassen van fair-value accounting het inzicht in de kredietwaardig, maar verbetert het niet de waarde van de balans. De waarde van de balans kan, als fair-value accounting wordt toegepast, op korte termijn grotere fluctuaties vertonen 9
De geldwaarde die belegging zou opleveren als het wordt verkocht, enclyco.nl 12 juni 2013.
20
dan wanneer deze waarderingsgrondslag niet wordt toegepast, (Hann et. al., 2007, p. 5). Daarbij kan het toepassen van fair-value accounting de waarde van het resultaat beïnvloeden. De percentuele gerealiseerde winsten en verliezen worden berekend op basis van het netto pensioenvermogen. Wanneer het netto pensioenvermogen hoger of lager gewaardeerd wordt, heeft dit invloed op het gerealiseerde resultaat. Dit zorgt er tevens voor de dat aansluiting tussen de balans en de winst- en verliesrekening een stuk moeilijker en daardoor onoverzichtelijker wordt, (Hann et. al., 2007, p.24). Watts (2003) stelt dat het toepassen van fair-value accounting de mogelijkheid vergroot om opzettelijke of onopzettelijke fouten te ontdekken. Dit zorgt ervoor dat er makkelijker beoordeeld kan worden of de rapportages juist zijn. Daarnaast stelt Watts (2003) dat fair-value accounting ervoor zorgt dat informatie asymmetrie10 wordt verkleind. Fair-value accounting heeft niet alleen invloed op de waardering van de beleggingen van pensioenfondsen, maar ook op de schulden van pensioenfondsen. Pensioenfondsen moeten haar verplichtingen waarderen op basis van actuele marktrente, (Swinkels. L., lid van Raad van Advies van de Europian Pension Academy). De actuele marktrente is de afgelopen jaren steeds verder verlaagd, deze ontwikkeling is te zien in grafiek 5.
2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
Marktrente
1982
Procent
Grafiek 5 Ontwikkeling marktrentevoet 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Bron: De Nederlandsche Bank
Grafiek 5 geeft de ontwikkeling van de gemiddelde marktrente van de afgelopen twintig jaar weer. De marktrente is gebaseerd op Eonia ( Euro OverNight Index Avarage) en wordt berekend aan de hand van de tarieven waartegen Europese banken elkaar leningen
10
Informatie asymmetrie ontstaat wanneer de informatieverstrekker over meer informatie beschikt dan de informatie-ontvangen, enclyco.nl, 12 juni 2013.
21
verstrekken met een looptijd van slechts één dag, (euribor-rates.eu, 2013). Volgens Swinkels heeft de keuze van marktrente een grote invloed op de waarde van pensioenfondsen. Met een lagere rente gaat tenslotte een hogere verplichting gepaard. Bij een hogere marktrente hoeft een pensioenfonds minder vermogen te hebben om het jaar daarop aan haar verplichtingen te voldoen. Bij een lagere marktrente moeten pensioenfondsen meer vermogen hebben om aan haar verplichtingen te voldoen. Het huidige Eonia tarief staat op 0,075 procent (euriborrates.eu, 2013). Dit betekent dat het vermogen pensioenfondsen bijna overeen moet komen met de verplichtingen van pensioenfondsen.
3. Uitvoeringsregeling NMa Pensioenfondsen Een derde verandering is de Uitvoeringsregeling NMa Pensioenfondsen, ingevoerd door de Nederlandse Mededingingsautoriteiten (NMa). Door de invoering van deze regeling worden pensioenfondsen beschouwd als een onderneming zoals bedoeld in art. 1 van de mededingingswet, (Reuder, 2009, p. 1). Hierdoor is het niet meer mogelijk om een fusie tussen pensioenfondsen plaats te laten vinden voordat de meldingsprocedure van de NMa zijn doorlopen, (van der Lerq, 2010, p. 1). Het fusieproces is hiermee moeilijker geworden dan voorheen. Het voordeel van deze regeling is dat er een beter toezicht komt op fusies tussen pensioenfondsen. Daarnaast zorgt het voor het wegnemen van eventuele onduidelijkheden omtrent fusies, (Reuder, 2009, p. 1). Wat met deze verandering gepaard gaat is de discussie over de toegevoegde waarden van pensioenfondsen. Van bestuurders wordt geacht aan te kunnen tonen wat de toegevoegde waarde van een pensioenfonds is, (Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen). Een goede manier om de toegevoegde waarde van een pensioenfonds te meten is volgens Huang en Mahieu (2012) het kijken naar de zogenoemde z-score. De z-score is door de Nederlandse wet (Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000) als volgt gedefinieerd: de z-score is het verschil tussen het werkelijke rendement en het rendement van de benchmark11, (Huang en Mahieu, 2012, p.4). Een positieve z-score betekent dat het pensioenfonds een beter rendement behaald dan de benchmark, een negatieve z-score houdt in dat het pensioenfonds slechter presteert dan de benchmark, (Huang en Mahieu, 2012, p.6). Als pensioenfondsen niet voldoen aan de
11
Benchmark is een maatstaf waarmee het resultaat van een beleggingsportefeuille wordt vergeleken, (enclyco.nl, 13 juni 2013).
22
prestatietest van de z-score verliezen ze hun mandatory12 status. Het gevolg hiervan is dat bedrijven het pensioenfonds kunnen verlaten en over kunnen stappen naar een ander fonds, (Huang en Mahieu, 2012, p.2). Volgens Huang en Mahieu (2012) scoren grote pensioenfondsen significant een betere z-score dan kleinere pensioenfondsen in de periode van 1996 tot en met 2006. Bikker (2013) stelt dat er schaalvoordelen zijn te behalen voor pensioenfondsen. Deze schaalvoordelen zijn vooral te behalen op het gebied van administratieve kosten. Onder administratieve kosten vallen investeringskosten, managementen personeelskosten, communicatiekosten, controle en rapportage kosten, uitkeringen, huur en afschrijvingen, (Bikker, 2013, p.4). Volgens Bikker (2013) is de optimale grootte voor een pensioenfonds wanneer deze een portefeuille heeft van 690 miljoen euro. Voor grotere pensioenfondsen blijven de extra kosten voor een participant gelijk, (Bikker, 2013, p.31). Pensioenfondsen met een lagere portefeuille dan 690 miljoen zullen op basis van schaalvoordelen een lagere z-score behalen.
4. Nieuw financieel toetsingskader Een laatste grote verandering is de overgang naar een nieuw financiële toetsingskader13 voor pensioenfondsen. Het Septemberpakket, zoals het nieuwe financiële toetsingskader wordt genoemd, heeft als voornaamste kenmerk dat huidige problemen van pensioenfondsen niet volledig worden doorgeschoven naar jongeren of toekomstige generaties, om op deze manier het vertrouwen in het pensioenstelsel onder jongeren niet te verliezen, (de Krom, De Staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Bikker et. al. (2012) stellen dat pensioenfondsen met haar beleggingsportefeuille rekening houden met de gemiddelde leeftijd van haar participanten. Pensioenfondsen met een hoge gemiddelde leeftijd van haar participanten investeren significant minder in aandelen, (Bikker et. al. 2012, p. 18). Er is een negatieve correlatie tussen de gemiddelde leeftijd van de participanten en het percentuele beleggen in aandelen, (Bikker et. al. 2012, p. 18). Daarnaast stellen Bikker et. al. (2012) dat het leeftijdseffect een grotere invloed heeft op grote pensioenfondsen dan op kleine pensioenfondsen. Het beleggingsbeleid van grote
12
Mandatory status is de verbindende bepaling van een bedrijf aan een pensioenfonds.
13
In het financiele toetsingskader zijn de wettelijke financiele eisen vastgelegd voor pensioenfondsen, (pensioenfederatie.nl, 13 juni 2013).
23
pensioenfondsen ligt namelijk meer in lijn met de gemiddelde leeftijd, (Bikker et. al. 2012, p. 19). De invoering van het Septemberpakket zal de huidige tekorten beter verdelen over generaties door middel van de spreiding van kortingen. De pensioengerechtigde generatie ontvangt een korting op haar uitkering. Daarnaast zal de premie van de jonge generaties minder hard stijgen, (de Krom, 2012, p.6).
4.2 Samenvatting De afgelopen jaren hebben er grote veranderingen plaatsgevonden in het Nederlandse pensioenstelsel. Naast verhoging van de pensioenleeftijd naar zevenenzestig jaar, is een grote verandering voor pensioenfondsen geweest het waarderen tegen actuele waarden. De waarderingsgrondslag tegen actuele waarden geeft een goed inzicht in de huidige financiële positie van pensioenfondsen en vergroot de mogelijkheid om fouten in de financiële verslaglegging te ontdekken. Mijns inziens heeft de waardering tegen actuele waarden ervoor gezorgd dat er grote onrust is ontstaan in het Nederlandse pensioenstelsel. Door de waardering tegen actuele rente, kwamen dekkingsgraden van pensioenfondsen onder druk te staan. De slechte dekkingsgraden van pensioenfondsen hebben voor onrust en onzekerheid gezorgd onder haar deelnemers. Met de invoering van het Septemberpakket heeft de overheid een maatregel genomen om de verliezen die uit de nieuwe waarderingsgrondslag zijn voortgekomen, te verdelen over verschillende generaties. Mijns inziens heeft de invoering van het Septemberpakket ervoor gezorgd dat het vertrouwen in het Nederlandse pensioenstelsel niet verder is gedaald en dat hierdoor het pensioenstelsel zich heeft kunnen handhaven. De Uitvoeringsregeling NMa Pensioenfondsen is een extra belemmering voor pensioenfondsen om te fuseren. Mijn inziens moet de overheid pensioenfondsen stimuleren om te fuseren, uit verschillend onderzoek is gebleken dat grotere pensioenfondsen schaalvoordelen en een hoger rendement behalen. Het verhogen van het toezicht op fusies tussen pensioenfondsen is geen goede maatregel om schaalvoordelen optimaal te benutten.
24
5. Conclusie Het Nederlandse pensioenstelsel is opgebouwd uit drie pijlers, het AOW, het werkgeverspensioen en de aanvullende regelingen. Deze scriptie heeft zich gespitst op het werkgeverspensioen. De hoogte van het werkgeverspensioen werd voorheen gebaseerd op basis van het eindloon, tegenwoordig gebaseerd op basis van het middelloon. De verschuiving van eindloon naar middelloon is een maatregel die de afgelopen tien langzaam door de pensioenfondsen zelf is ingevoerd. Deze ontwikkeling is voor de deelnemer slecht, omdat het eindloon vaker hoger is dan het middelloon, het is dan ook opvallend dat deze ontwikkeling niet veel tegenstand heeft geboden. Daarnaast is het beleggingsbeleid van pensioenfondsen verandert. Er moet de laatste jaren meer geïnvesteerd in risicomijdend kapitaal en minder in risicodragend kapitaal. Deze ontwikkeling is gezien historische koersen erg slecht. Op basis van historische koersen behalen aandelen op de lange termijn een hoger rendement. Door de aanpassing van het beleggingsbeleid wordt er door pensioenfondsen een lager rendement behaald, het gevolg hiervan is dat de deelnemer een hogere premie moet betalen en de pensioengerechtigde een korting krijgt op haar pensioen. De positie van het Nederlandse pensioenstelsel is in vergelijking met de andere acht pensioenstelsels erg sterk. Kijkend naar de pensioenuitkering wordt de hoogte gebaseerd op basis van het middelloon. Daarnaast is de uitkering volkomen, wat ervoor zorgt dat men recht heeft op pensioen tot de dood en wordt het pensioen in de meeste gevallen geïndexeerd, waardoor men er ten opzichte van de koopkracht niet op achteruit gaat. Ook de overheid zorgt voor sociale zekerheid door een relatief hoge AOW uitkering. Een nadeel van een hoge AOW uitkering is dat het voor ouderen minder aantrekkelijk wordt om door te werken na het pensioen. Een voordeel van een hoge AOW uitkering is dat het zorgt voor een hoog basisinkomen voor pensioengerechtigde, wat ervoor zorgt dat armoede onder oudere word tegengegaan. De afgelopen jaren hebben er grote veranderingen plaatsgevonden in het Nederlandse pensioenstelsel. Naast verhoging van de pensioenleeftijd naar zevenenzestig jaar, is een grote verandering voor pensioenfondsen geweest het waarderen tegen actuele waarden. Met de invoering van het Septemberpakket heeft de overheid een maatregel genomen om de verliezen die uit de nieuwe waarderingsgrondslag zijn voortgekomen, te verdelen over verschillende generaties. Daarnaast heeft de Uitvoeringsregeling NMa Pensioenfondsen voor een extra belemmering gezorgd voor pensioenfondsen om te fuseren.
25
De regulerende maatregelen van de afgelopen jaren hebben een aantal gevolgen gehad voor de Nederlandse pensioenfondsen. Nederlandse pensioenfondsen zijn steeds meer onder toezicht komen te staan van de overheid. Waar het Nederlandse pensioenstelsel vroeger bijna geen bemoeienis had vanuit de overheid is dit de afgelopen jaren verandert. De pensioenfondsen moeten alles waarderen tegen actuele waarden, wat tot gevolg heeft gehad dat de dekkingsgraden van pensioenfondsen in de meeste gevallen begonnen te dalen. Daarnaast is er door de overheid meer toezicht gekomen op fusies tussen pensioenfondsen, waardoor er meer tijd en kosten met een fusie gepaard gaan. Ook zijn er vanuit de overheid door middel van het Septemberpakket regels gekomen over hoe verliezen van pensioenfondsen verdeeld moeten worden over haar deelnemers. Of het een goede ontwikkeling is dat er meer bemoeienis vanuit de overheid is gekomen kan men betwijfelen. Pensioenfondsen hebben de afgelopen dertig jaar goed gefunctioneerd met weinig toezicht vanuit de overheid. Met toenemend toezicht worden pensioenfondsen steeds meer beperkt en is het de vraag of ze in de toekomst genoeg rendement gaan behalen om de kortingen 14 die op dit moment gegeven worden, teruggedraaid kunnen worden.
14
De kortingen zoals hierboven beschreven zijn voor de oudere generatie korting op de pensioenuitkering, een lagere uitkering. Voor de jongere generatie is het een korting op de premie die zij maandelijks betalen.
26
6. Nabeschouwing In
een
volgend onderzoek zou verder ingegaan
waarderingsgrondslagen.
kunnen worden op de
Er zijn verschillende waarderingsgrondslagen en
er zijn
verschillende combinaties mogelijk van grondslagen. Zo zou er voor de activa kant een andere waarderingsgrondslag gehanteerd kunnen worden dan de passiva kant. Daarnaast zou de Uitvoeringsregeling NMa Pensioenfondsen kunnen worden herzien, de regeling zou meer begeleiding kunnen geven bij fusies. Het Septemberpakket zou meerdere malen moeten worden herzien. Met het Septemberpakket zijn de kortingen verdeeld over verschillende generaties. Deze kortingen zouden in de toekomst wellicht opnieuw verdeeld moeten worden. Over vijf jaar kan de rente stand gestegen zijn waardoor de pensioenfondsen weer een goede dekkingsgraad hebben. Dan zou onderzocht kunnen worden of de korting die nu op de pensioenuitkering wordt gegeven, kan worden herzien.
27
7. Bibliografie Beetsma, R., L. Bettendorf, en P. Broer, (2000). Vergrijzing, arbeidsaanbod en collectieve lasten, ESB, 85e jaargang, nr. 4252, 21 april 2000, pp. 328-331.
Bikker, J.A., D.W.G.A. Broeders, D.A. Hollanders, en E.H.M. Ponds, (2009). Leeftijd en het beleggingsbeleid van pensioenfondsen, ESB, 27 november 2009, pp. 710-713. Bikker, J.A., D.W.G.A. Broeders, D.A. Hollanders, en E.H.M. Ponds, (2012). Pension Funds’ Asset Allocation and Participant Age: A Test of the Life-Cycle Model, The journal of Risk and Insurance, Vol. 79 (2012), pp. 595-618
Bikker, J.A., (2013). Is there an optimal pension fund size? A scale-economy analysis of administrative and investment costs. Discussion Paper Series nr: 13-06.
Blake, D., A.J.G. Cairns en K. Dowd, ( 2001). Pensionmetrics: stochastic pension plan design and value-at-risk during the accumulation phase. Mathematics and Economics, No 29 (2001), pp. 187-215
Davis, E.P., (1993). The structure, Regulation, and Performance of Pension Funds in Nine Industrial Countries. Policy research working paper, The World Bank, Dec. 1993, pp. 1-43.
Disney, R. (2000). Crisis in public pension programmes in OECD: what are the reform options? The Economic journal, February 2000, pp. 1-23.
Ewijk, C. van, en C. Teulings, (2009). De grote recessie, Amsterdam, Uitgeverij balans, pp. 149-167
Fama, E.F., K.R. French, (2004). The Capital Asset Pricing Model: Theory and Evidence, The journal of Economic Perspectives, Vol. 18 No. 3 (2004), pp. 25-46.
Gollier, C. (2007). Intergenerational risk-sharing and risk-taking of a pension fund. Journal of public Economics, 92 (2008), pp. 1463-1485.
28
Goudswaard,K.P., R.M.W.J. Beetsma, Th. E. Nijman, en P. Schnabel, (2010). Een sterke tweede pijler, proefschrift. Aangeboden aan Minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Hann, R.N., F. Heflin, K.R. Subramanayam, (2007). Fair-value pension accounting. Journal of Accounting and Economics, 44 (2007), pp. 328-358,
Huang, X., R.J. Mahieu, (2011). Performance Persistence of Dutch Pension Funds. De economist, 160 (2012), pp. 17-34.
Knaap, T., Bovenberg, A.L,. Bettendorf, D. en Broer, P. (2003). Vergrijzing, aanvullende pensioen en de Nederlandse economie, OCFEB, mei 2003, pp. 5-91.
Landsman, W. (1986). An Empirical Investigation of Pension Fund Property Rights. The Accounting Review, Vol 61, No 4, (Oct. 1986), pp. 662-691.
Lecq, F. van der, A. van Dongen (2010). NMa beoordeelt eerste pensioenfondsenfusie. IP Nederland. 6 juli 2010.
Maher, J.J. (1987). Pension Obligations and the Bond credit Market: An Empirical Analysis of Accounting. The Accounting Review, Vol. 62 No. 4 (Oct. 1987), pp. 785-798.
Meerten, H. van, (2012). De Nederlandse pensioensector en de EU: Hannibal aan de poort? V&O, nummer 4 (2012), pp. 69-73.
Merton, R.C., (1973). An Intertemporal Capital Asset Pricing Model. Econometrica, Vol. 41 No.5 (sep. 1973), pp. 867-887.
Pesando, J.E. en C.K. Clarke, (1983). Economic Models of the Labor Market and Pension Accounting: An Exploratory Analysis. The Accounting Review, Vol. 58 No. 4 (Oct. 1983), pp.733-748.
Ponds, E.H.M. (2003). Pensioenen op het spel, ESB, 24 januari 2003, pp. 28-31. 29
Reuder, B.M.M., (2009). Uitvoeringsregel NMa Pensioenfondsen: zekerheid over fusietoezicht? TPV, oktober 2009 afl. 5, pp. 167-172.
Rubbaniy, G., I.P.P. van Lelyveld, W.F.C. Verschoor, (2013). Home bias and Dutch pension funds’ investment behavior, The European Journal of Finance, 2013, pp. 1-16.
Vorselen, L. van, (2008). Rechtvaardig en solidair pensioen, Deventer, Kluwer, p. 134
Watts, R., (200). Conservatism in accounting part I: explanations and implications. Accounting Horizons 17, pp. 207-221.
Overige bronnen: Eerste Kamer, http://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/33290_wet_verhoging_aow_en, 3 juni 2013. Encyclo, http://www.encyclo.nl/, juni 2013. Euribor, http://nl.euribor-rates.eu/eonia.asp, 12 juni 2013. Maxius, http://maxius.nl/pensioenwet/hoofdstuk6, 12 juni 2013. Mercer, (2012). Melbourne Mercer Global Pension Index, onderzoeksrapport, oktober 2012. Pensioenfonds APF, https://www.pensioenfondsapf.nl/Pensioen/Pages/uit_werk.aspx, 3 juni 2013. De Nederlandse Bank, http://www.statistics.dnb.nl/, juni 2013. Pensioen
federatie,
http://www.pensioenfederatie.nl/services/themas/Pages/Financieel_
Toetsingskader_FTK_31.aspx, 13 juni 2013. Rijksoverheid, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/algemene-ouderdomswet-aow/vraagen-antwoord/wanneer-krijg-ik-aow.html, 15 mei 2013. Standard and Poors, http://www.standardandpoors.com/ratings/en/eu/, 21 mei 2013.
30