BISMARCK-LEZING 2013
Het slechtste pensioenstelsel ter wereld
De Bismarck-lezing wordt georganiseerd door Stichting NIMF.
Inhoud 1. Het slechtste pensioenstelsel ter wereld
3
Prof.dr. Onno Steenbeek, hoogleraar Risicobeheer van Pensioenfondsen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en directeur ALM bij APG.
2. De Nederlandse pensioensector vanuit een macroperspectief 18 Dr. Aerdt Houben en Sophie Steins Bisschop, directeur resp. beleidseconoom bij de divisie Financiële Stabiliteit, De Nederlandsche Bank.
3. Forumdiscussie
Bismarck-lezing 2013
24
2
Het slechtste pensioenstelsel ter wereld 1. Inleiding Dames en heren, Laat me beginnen de stichting NIMF hartelijk te bedanken voor de eervolle uitnodiging om vandaag de Von Bismarck-lezing uit te spreken. En ik wil hen direct complimenteren met de keuze van de naam. De koppeling aan Otto Von Bismarck wekt de suggestie dat deze lezing een instituut is dat al minstens een eeuw bestaat. Het doet me daarmee denken aan het genie dat de naam Erasmus heeft gekozen voor de universiteit in Rotterdam. Ook die naam suggereert dat de organisatie waar ik al vele jaren bij hoor al in de middeleeuwen is gesticht, terwijl deze vandaag op de dag af 100 jaar bestaat en de naam Erasmus pas 40 jaar geleden is gekozen. Ik hoop dat de Von Bismarck-lezing een vergelijkbare rooskleurige toekomst tegemoet gaat als de Erasmus Universiteit in Rotterdam.
Prof.dr. Onno Steenbeek
Goed, Von Bismarck dus. De man wiens naam verbonden is aan pensioenen. De uitvinder van de pensioengerechtigde leeftijd. De visionair die aan de wieg stond van wat wij goede pensioenstelsels noemen of in elk geval: noemden. Want de vraag die ik vandaag centraal wil stellen is wat dat eigenlijk is, een “goed pensioenstelsel”. Hoe kun je beoordelen wat goed is en wat niet? Aan welke criteria moet het voldoen om “goed” te zijn? Ik hoef dat gelukkig niet helemaal zelf te verzinnen, want er zijn allerlei andere analyses uitgevoerd. De structuur die ik wil hanteren is die van Pensioenadviseur Mercer in Australië, die mogelijke beoordelingscriteria in drie categorieën heeft ondergebracht: (1) toereikendheid, (2) houdbaarheid, en (3) integriteit (Mercer, 2013). Deze drie categorieën loop ik langs en vervolgens kijken we naar een aantal interessante elementen in andere landen waar we misschien iets van kunnen opsteken, al was het maar hoe het in elk geval niet moet. En ten slotte blik ik graag met u vooruit en denk na over het Nederlandse pensioenstelsel op langere termijn.
2. Beoordelingscriterium 1: een toereikend pensioen Het eerste criterium is meteen een hele lastige: hoeveel inkomen heeft een gepensioneerde eigenlijk nodig? Welk pensioen is toereikend? De recente discussie over het Witteveenkader suggereert dat politiek Den Haag een lager pensioen acceptabel vindt, maar ik heb geen analyses gezien die deze suggestie onderbouwen. Een aantal pensioenfondsen geeft in antwoord hierop echter aan dat de jongeren na de versobering geen goed pensioen meer kunnen opbouwen, maar ook daar heb ik geen concrete analyses gezien. Henk Brouwer, de voorzitter van Pensioenfonds ABP suggereerde onlangs in het Financieele Dagblad (12 oktober 2013) dat een discussie nodig is over wat een redelijk pensioen is. Een soortgelijke uitspraak staat in het rapport van de commissie Goudswaard. Hierin wordt heel voorzichtig gesteld dat sociale partners zouden kunnen overwegen om de norm van 70% van het laatstverdiende salaris naar beneden bij te stellen. En nu citeer ik: “Op deze manier zouden zij een betere balans kunnen vinden tussen kosten, ambitie en
Bismarck-lezing 2013
3
zekerheid. Een lagere collectieve ambitie hoeft naar het oordeel van deze commissie over het algemeen niet tot grote problemen te leiden. De ambitie ligt nu immers, ook internationaal gezien, op een hoog niveau.” De OESO presenteerde onlangs nog getallen die aangeven dat Nederland in Europa het royaalst is. Bruto en netto vervangingswaarde
Verenigd Koninkrijk
bruto
Duitsland
netto
Frankrijk België Polen EU 27 Spanje Denemarken Oostenrijk Nederland 0%
50%
100%
Bron: OESO (2012)
Ook uit het recente rapport van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) “Inkomen en vermogen van ouderen: analyse en beleidsopties” blijkt dat het met de inkomens en vermogenspositie van ouderen beter gesteld is dan ooit en dat het voor de komende generatie naar alle verwachting niet sterk zal veranderen. Deze uitspraken en getallen suggereren dat het misschien ook een onsje minder mag zijn. Want we sparen er in Nederland op los in die tweede pijler: het is de belangrijkste vermogenscomponent van de gemiddelde Nederlander, zeker als je de hypotheek aftrekt van de woningwaarde.
Bismarck-lezing 2013
4
Vermogensopbouw 1.200 1.000 800 600 400 200 0 -200 -400 -600 -800
Pijler 2
Pijler 3
Huis & Hypotheek
Sparen & beleggen
Overig
Bron: www.dnb.nl
En een tabel van de OESO van gisteren toont aan dat we per hoofd van de bevolking verreweg het meest gespaard hebben in ons pensioenstelsel. Mercer vindt in elk geval: hoe hoger hoe beter en geeft Nederland daarom voor dit onderdeel de hoogste score van alle 20 landen in hun index. Score Toereikendheid Nederland Australië Denemarken Zwitserland Canada Frankrijk Duitsland VK Zweden Polen Brazilië Gemiddeld China Singapore Chili VS Mexico Japan Korea India Indonesië
0
5
10
15
20
25
30
35
Bron: Mercer (2013)
De onderliggende vraag is natuurlijk wat een gepensioneerde nu precies nodig heeft. Wat is dat: een “goed pensioen”? In mijn oratie vorig jaar heb ik veel aandacht besteed aan dit onderwerp. Mijn treurige conclusie was dat het buitengewoon lastig te bepalen is wat een goed pensioen precies is, omdat het van zo ontzettend veel onzekere factoren afhankelijk is. Het startpunt in wetenschappelijke analyses is dat de pensioenvoorziening als doel zou moeten hebben ervoor te zorgen dat consumptie over het hele leven wordt uitgesmeerd. Of concreter: het spaar- en consumptiegedrag van een individu zou tijdens het leven zodanig moeten worden ingericht, dat het inkomen na pensionering niet teveel afwijkt van het inkomen daar vlak voor. Het Nederlandse pensioenstelsel had precies dit uitgangspunt:
Bismarck-lezing 2013
5
men streefde naar 70% van het laatstverdiende brutoloon en dit impliceerde dat een gepensioneerde met 40 dienstjaren in de praktijk 90% à 100% van het laatstverdiende nettoloon ontving. De AOW is hierin meegenomen. Door de meeste pensioenfondsen is nu een aantal jaren geen indexatie verleend of er is zelfs korting toegepast, dus dit percentage zal wat lager worden, maar 70% van het nettoloon is voor de meesten nog altijd haalbaar. Internationaal blijkt de gemiddelde gepensioneerde ongeveer 20% minder geld uit te geven dan in de laatste jaren vóór pensionering en dat bedrag daalt daarna verder. Maar als we weten dat de gepensioneerde minder geld uitgeeft, weten we nog niet wat oorzaak is en wat gevolg. Dalen de uitgaven omdat we minder geld nodig hebben of dalen de uitgaven omdat er minder beschikbaar is, hetzij via pensioenregelingen, hetzij via vrije besparingen of anderszins? Om hier meer zicht op te krijgen ging gedragseconoom Dan Ariely op onderzoek uit in de Verenigde Staten. Eerst vroeg hij een groep werkenden wat men dacht nodig te hebben na pensionering en het antwoord was stabiel: ongeveer 70% van het laatste salaris. Net als hier in Nederland lijkt dat getal in de hoofden van de mensen geëtst te zijn. Daarna stelde hij een aantal vragen, bijvoorbeeld: Wat wil je gaan doen na pensionering? Waar wil je gaan wonen? Welke reizen wil je gaan maken? En hij rekende vervolgens uit wat voor al die activiteiten in financiële termen nodig zou zijn. Gemiddeld kwam Ariely uit op een bedrag dat netto circa 35% hoger lag dan het laatstverdiende salaris. Deze respondenten zouden dus veel meer geld willen gaan uitgeven zodra het werkzame leven achter de rug was. Dit getal ligt boven wat voor de meeste mensen haalbaar is en veel van de antwoorden zullen dromen weerspiegelen en niet verwachtingen. Je zou daarom in je financiële plannen expliciet onderscheid moeten maken tussen wat je na pensionering echt nodig hebt en wat je tegen die tijd graag zou willen uitgeven. Zvi Bodie, een Amerikaanse pensioenwetenschapper, formuleert dit als het verschil tussen “need to haves” en “nice to haves”. Bij die nice-to-haves kunnen we ons waarschijnlijk van alles voorstellen, maar wat zit er nu in die need-to-haves? Waarschijnlijk zullen in elk geval voedsel, kleren, wonen en zorg hiervan een belangrijk onderdeel vormen. Maar voor elk individu zal dit weer anders liggen, gegeven de specifieke situatie per persoon. Bovendien is dit lang van tevoren heel lastig in te schatten, vanwege de talloze onzekerheden rond de verwachte persoonlijke situatie als midden-zestiger en daarna. Om een belangrijke te noemen: hoe goed is mijn gezondheid? En hoeveel van de gezondheidskosten worden tegen de tijd dat ik oud ben nog gedragen door de verzekering? Ben ik fysiek in staat eventueel nog wat langer door te werken. En zo ja, is er een werkgever die me in dat geval wil hebben? Is mijn hypotheek afbetaald? Hoeveel is een euro tegen die tijd waard? En hoe onafhankelijk zijn mijn kinderen en hoe afhankelijk is mijn partner van mijn pensioeninkomen? In de pensioenfondsen die aangesloten zijn bij APG vinden we vele bijzondere voorbeelden van hoe verschillend individuele levens zich kunnen ontvouwen. Zo blijkt er een deelnemer te zijn die in totaal tienmaal gescheiden is – en inmiddels weer getrouwd. Eén deelnemer blijkt de afgelopen 10 jaar 30 keer verhuisd te zijn. En er zijn zes deelnemers die vier keer zijn hertrouwd … met dezelfde partner. Allemaal individuen met een bijzonder verhaal. De kans is klein dat deze individuen op hun vijfentwintigste een dergelijke levensloop hadden voorzien, laat staan dat zij een bedrag hadden kunnen noemen dat ze na pensionering maandelijks minimaal nodig zouden hebben.
Bismarck-lezing 2013
6
Dit zijn extreme voorbeelden, maar er zijn factoren die beter voorspelbaar zijn dan andere: kinderen, eigen woning, erfenissen, partner met of zonder inkomen of vermogen, gescheiden. Ik verwacht dat er in toenemende mate behoefte zal zijn aan financiële planning op maat. Hier zal de persoonlijke situatie zo goed mogelijk in worden meegenomen. En in deze berekening vormt het collectief opgebouwde pensioen dan een belangrijk onderdeel. En dan is een hoger pensioen niet in alle gevallen beter, als het doel blijft om inkomen en consumptie over de gehele levenscyclus te optimaliseren.
3. Beoordelingscriterium 2: houdbaarheid Een land kan een royaal pensioenstelsel hebben opgetuigd, maar als het om welke reden dan ook onhoudbaar blijkt te zijn, dan is dat natuurlijk ook niet goed. Terecht dus dat Mercer hier een belangrijk gewicht aan toekent. De Commissie Goudswaard stelde het in 2010 als volgt: “De beide crises hebben laten zien dat het stelsel zeer kwetsbaar is voor schokken. Naast de onzekere ontwikkeling van de economie en de financiële markten in de eerstkomende jaren, is de vraag welke factoren op de langere termijn extra druk op het stelsel zullen leggen. In welke mate ondergraaft de vergrijzing de schokbestendigheid van het stelsel? In hoeverre blijven werkgevers in het licht van de omvang van de pensioenvermogens en de internationale boekhoudregels bereid om een structureel deel van de pensioenrisico’s op zich te nemen? Hoe zal de vergrijzing de solidariteit tussen jongere en oudere generaties beïnvloeden?”
Financiële crisis Eén plaatje van de financiële crisis. Ook om te laten zien hoe snel de wereld kan veranderen. We kunnen de rest van de middag over de rekenrente praten, maar ik wilde voorstellen om dat niet te doen. Misschien nog aardig te vermelden dat we in 2007 de werkgroep “UP” hadden ingesteld om te voorkomen dat al die overschotten die eraan zaten te komen verjubeld zouden worden. Dat probleem werd niet lang daarna opgelost. Figuur 4. Dekkingsgraden 160% 150% 140% 130% 120% 110% 100% 90% 80%
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Bron: www.dnb.nl
Dubbele vergrijzing De Nederlandse bevolking vergrijst in hoog tempo. De onderstaande figuren tonen de Nederlandse bevolkingsopbouw van 1950, 2013 en 2060. De babyboom-generatie staat nu
Bismarck-lezing 2013
7
op het punt massaal met pensioen te gaan. Op dit moment staan er tegenover elke 65-plusser drie en een halve landgenoot tussen 20 en 65. In 1957 waren dat er ruim 7. En in 2060 zijn het er minder dan twee. Bevolkingsopbouw Nederland
1950
2013
2060
Bron: www.cbs.nl
We krijgen niet alleen meer 65plussers, maar ze blijven ook nog eens langer leven. Dachten we in 2004 nog dat we in 2060 gemiddeld 82 zouden worden, inmiddels denken we dat we tegen die tijd gemiddeld 90 worden. In 8 jaar tijd heeft het CBS de levensverwachting met ongeveer 8 jaar verhoogd. En als we de trend nemen over deze 110 jaar, zien we dat er jaarlijks gemiddeld twee maanden bijkomen. Levensverwachting Nederlandse vrouwen 1950-2060
Bron: www.cbs.nl
En recentelijk kwamen de berichten van Google die ervoor wil gaan zorgen dat er op korte termijn van uitstel zelfs afstel komt.
Bismarck-lezing 2013
8
En wat is er veel gepraat en gerekend de afgelopen jaren om deze schokken te adresseren en de adviezen van de Commissie Goudswaard op te volgen. Het rapport Goudswaard gaf in januari 2010 het startschot. Vanuit het ministerie van SZW kwam daar in maart 2010 de evaluatie bij van het nieuwe FTK, die al in 2007 was beloofd. In juni 2010 volgde het veelgeprezen pensioenakkoord. In juni 2011 volgde de uitwerking van dat pensioenakkoord. In mei 2012 volgde de hoofdlijnennota die kan worden beschouwd als de uitwerking van de uitwerking van het pensioenakkoord. In september 2012 kwam minister Kamp Voorpagina Time-magazine (30 september 2013) met zijn septemberbrief. In deze brief werd een aantal aspecten aangepast, vanwege de nieuwe diepterecords die de rente die zomer had bereikt en de afrekendatum aan het eind van het jaar. De UFR-methodiek en een maximering van de kortingspercentages zijn toen geïntroduceerd om enige rust te brengen. In oktober 2012 volgde het regeerakkoord, waarin ook het pensioen aan bod kwam, maar dat had waarschijnlijk minder met de houdbaarheid van het stelsel en alles met bezuinigingen te maken. En dit jaar ging het vrolijk voort, met in april het sociaal akkoord, in juli het consultatiedocument, deze zomer de Wet Versterking Bestuur, in september de brief van staatssecretaris Klijnsma en uiterlijk in januari het wetsvoorstel voor een nieuw FTK. En dan heeft de staatssecretaris voor 2014 de start aangekondigd van een brede discussie over de toekomst van ons pensioenstelsel, waarin fundamentele thema’s als de doorsneepremie en de verplichtstelling aan de orde komen. Deze enorme lijst suggereert dat het Nederlandse pensioenstelsel echt volledig in brand staat en het slechtste van de wereld is. Dit is versterkt door de scherpe discussie in de media, gevoed door personen met andere meningen en andere belangen. Ik kan moeiteloos tien schermen vullen met schreeuwende krantenkoppen; dat het allemaal een enorme schande is wat er momenteel gebeurt. Zelfs Mercer lijkt hierin mee te gaan, getuige de kop boven de Nederlandse webpagina waar de laatste editie van de index wordt gepresenteerd: “Nederland glijdt verder weg in ranglijst beste pensioenstelsels”. Misschien is dit wel waar, maar dan in elk geval niet volgens hun eigen methodiek. Sinds de start vijf jaar geleden tot vorig jaar, bleef het rapportcijfer van Mercer voor Nederland stabiel. Vorig jaar verloor Nederland de eerste plek, uitsluitend omdat Denemarken toen voor het eerst meedeed. En dit jaar valt het cijfer voor integriteit licht terug, omdat daar één nieuwe vraag is gesteld die gaat erover dat sommige landen voorschrijven dat fondsen formeel beleid formuleren t.a.v. belangenverstrengeling bij pensioenfondsen. De score voor toereikendheid is vrijwel gelijk gebleven, maar die van houdbaarheid is juist gestegen. Het is volgens Mercer met andere woorden allemaal nog behoorlijk in orde in Nederland. Maar waar komt dan het grote verschil vandaan tussen het beeld in de Nederlandse
Bismarck-lezing 2013
9
samenleving t.a.v. pensioenen en deze hoge score van Mercer? Mist Mercer iets? Of missen wij iets om een correcte beoordeling te kunnen geven? Overigens moeten we niet vergeten dat er ten aanzien van de houdbaarheid van het collectieve stelsel een paar heel cruciale stappen gezet zijn in de afgelopen jaren. 1. De buffer heeft zijn werk grotendeels gedaan, maar bovendien hebben we geaccepteerd dat pensioenen daadwerkelijk gekort kunnen worden. Het pensioencontract is daarmee echt completer geworden. 2. De pensioengerechtigde leeftijd van 65 is niet meer heilig. 3. De efficiëntie van de sector is enorm toegenomen, mede door een sterke consolidatieslag. 4. Deze consolidatieslag heeft, in combinatie met een nieuwe Wet Versterking Bestuur, besturen sterker en slagvaardiger gemaakt. Het verschil tussen objectieve beoordelingscriteria en het beeld in de samenleving lijkt vooral voort te komen uit zaken waar de eerlijkheid van het stelsel, de solidariteit ter discussie staat. En daarmee komen we bij de laatste set beoordelingscriteria, gegroepeerd onder het kopje “integriteit”.
4. Beoordelingscriterium 3: integriteit Mercer kijkt in deze laatste categorie met name naar de regelgeving en toezicht, naar de uitvoeringskosten en bovenal of deelnemers waar krijgen voor hun geld en of daar goed over gecommuniceerd wordt. Over de regelgeving heb ik al gesproken en de Nederlandse uitvoeringskosten worden ook steeds explicieter en lager. Ik zou hier nader in willen gaan op het onderdeel solidariteit, omdat de schoen daar vooral lijkt te wringen. Laten we eerst de definities helder proberen te krijgen en bezien hoe dit thema zich recentelijk ontwikkeld heeft. Want wat wij solidariteit noemen valt uiteen in twee typen: (1) tweezijdige solidariteit, beter bekend als risicodeling, en (2) eenzijdige solidariteit, beter bekend als herverdeling. Beide typen zijn er in een vrijwillige en een verplichte variant. Definities solidariteit
Bismarck-lezing 2013
10
In het geval van risicodeling weten we tevoren niet wie er meer profiteert van een bepaald arrangement en wie minder. En verzekeren is een nationale hobby: veel Nederlanders zijn liever twee keer verzekerd dan helemaal niet. Bij herverdeling weten we daarentegen van tevoren dat de ene groep meer zal profiteren dan de andere.
Solidariteit binnen pensioenfondsen: risicodeling en herverdeling De risicodeling binnen de collectieve pensioenregelingen is vergelijkbaar met de brandverzekering. Tevoren weet je niet wie er meer of minder voordeel heeft bij de deelname aan het grote collectief. De relevante risico’s zijn in dit verband met name het langlevenrisico, het marktrisico (en dan vooral het renterisico), maar bijvoorbeeld ook het risico van arbeidsongeschiktheid. Daarnaast brengt het collectief schaalvoordelen met zich mee. De uitvoeringskosten blijken laag te zijn in het geval van vooral grote verplichtgestelde collectieve pensioenregelingen, uitgevoerd door pensioenfondsen. Ondanks het feit dat deelnemers hier uit welbegrepen eigenbelang aan zouden moeten willen meedoen, lijkt bij veel van hen te leven dat er door sommige groepen onevenredig veel is geprofiteerd van deze risicodeling. Maar hierover later meer. De herverdeling binnen collectieve pensioenregelingen komt voort uit twee zaken: (1) verschillen in levensverwachting tussen groepen deelnemers en (2) de doorsneesystematiek. De eerste oorzaak van herverdeling is het gevolg van verschillen in levensverwachting. In Nederland leven mannen gemiddeld ruim tweeënhalf jaar korter dan vrouwen, maar ze betalen dezelfde premie. Voor een deel wordt dit weer gecompenseerd via het partnerpensioen. Getrouwde mannen hebben een vrouw die gemiddeld twee jaar jonger is en andersom. Een andere groep deelnemers die korter leeft is die van de lange mensen die significant korter blijken te leven dan korte mensen. En verder blijken mensen met een laag inkomen korter te leven dan die met een hoog inkomen. De herverdeling is dus per saldo het grootst van alleenstaande lange mannen met een laag inkomen naar kleine getrouwde vrouwen met een hoog inkomen. De tweede oorzaak van de herverdeling binnen collectieve pensioenfondsen is de doorsneesystematiek die een omslagelement impliceert in de collectieve regeling. Iedereen bouwt hetzelfde percentage van zijn pensioengevend salaris op aan nieuwe pensioenrechten en betaalt daarvoor een even groot percentage van het salaris. De jongere betaalt daarom in actuariële termen teveel en de oudere te weinig. Uiteindelijk blijkt een 45-er een bedrag vooruitbetaald te hebben gelijk aan 70% van zijn pensioengevend salaris. Nu is het zo dat de meeste jongeren oud worden en dat het dus gaat om herverdeling naar jezelf. Dit systeem werkte decennialang prima en er was geen reden om voor dit onderdeel lage rapportcijfers te geven, misschien ook omdat men niet precies doorhad hoe het zat. Maar getuige het op 7 november gepresenteerde SEO-onderzoek lijkt zelfs dat ook nu voor de meeste jongeren geen groot probleem. Naast de eerder genoemde externe ontwikkelingen, te weten de financiële crisis en de sterk gestegen levensverwachting, is er in de Nederlandse maatschappij ook iets aan de hand. Zo is een levenslang dienstverband een stuk minder gebruikelijk dan vroeger. Verder worden
Bismarck-lezing 2013
11
groepen in de samenleving diffuser; minder homogeen, waardoor er minder betrokkenheid is met specifieke groepen. Als de groep bepaalde risico’s deelt, wordt nu sneller gevraagd “what’s in it for me?”. De snelle consolidatietrend levert misschien wel kostenvoordelen op, maar het risico bestaat dat men zich nog minder betrokken voelt bij zijn of haar pensioenfonds. Ook worden risico’s in toenemende mate gezien als het resultaat van eigen keuzes. Waarom moet ik meebetalen aan iemand die door zijn eigen ongezonde levensstijl arbeidsongeschikt wordt? En al die keuzes die men tegenwoordig kan maken, impliceren ook een toegenomen eigen verantwoordelijkheid. En dan heeft de solidariteit van de sponsor tenslotte ook grenzen bereikt, vanwege de crisis, de nieuwe boekhoudregels, en de toegenomen internationale concurrentie. Bij alle vormen van risicodeling en herverdeling worden tegenwoordig vraagtekens gezet a.g.v. bovenstaande ontwikkelingen en het lijkt erop dat we anders zijn gaan denken over de billijkheid en de redelijkheid van cruciale elementen in de collectieve pensioenvoorziening. En misschien wisten we vroeger simpelweg niet dat er een grotere mate van herverdeling verstopt zat in die pensioenregelingen en werden we er daarom ook niet boos over. In ons boek “Kosten en Baten van Collectieve Pensioensystemen”, onderkenden Fieke van der Lecq en ik in 2006 al dat er spanning zou gaan ontstaan tussen transparantie en solidariteit.
Billijkheid en redelijkheid Want wat is precies billijk en redelijk? Waar liggen de grenzen van de herverdeling en risicodeling? Ik heb het antwoord niet, maar om een beeld te krijgen waar we het over hebben, loop ik een paar van de belangrijkste met u langs. Langlevenrisico. Iemand die 100 wordt, krijgt de burgemeester op bezoek en blijft hetzelfde bedrag ontvangen als toen hij 65 werd. De oudste deelnemer in de APG-systemen is 111 jaar oud en ontvangt nu al sinds 1967 (mijn geboortejaar) ouderdomspensioen. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau houden gepensioneerden steeds meer geld over naarmate ze ouder worden, dus kan dat pensioen misschien dalen naarmate men ouder wordt? Of zouden we moeten meewegen dat zorgkosten toenemen en naar alle waarschijnlijkheid steeds meer individueel gedragen moeten worden. In feite gaat het hier over risicodeling en zullen de meeste deelnemers zeggen dat het prima is, omdat ook zij zelf misschien die leeftijd zullen bereiken. Jong versus oud. Zouden we bij tegenslagen de gepensioneerden niet moeten ontzien. Zij kunnen hun levenspatroon lastiger bijstellen dan iemand van 45. Of zou het juist andersom moeten zijn: ouderen die wat meer van hun opgebouwde vermogen bijdragen aan het grote collectief, zodat het draagvlak voor de jongere generaties voldoende sterk blijft. Of accepteren we tot op zekere hoogte het bestaan van geluk- en pech-generaties en moeten we juist wat minder uitsmeren door de tijd? Vrouwen en mannen. Hoe zit het met de solidariteit tussen mannen en vrouwen? Voor een deel wordt het verschil in levensverwachting gecompenseerd door het partnerpensioen,
Bismarck-lezing 2013
12
maar ook het aantal alleenstaanden neemt toe. En dat partnerpensioen kan ook extreme vormen aannemen. Zo zit er in de APG-systemen een man die geboren is in 1907 en overleden in 1937. Zijn vrouw is geboren in 1909 en heeft tot haar overlijden in 2009 ruim 76 jaar partnerpensioen ontvangen. Dit zou je risicodeling kunnen noemen, want dit was tevoren vast niet zo gepland. Anders is het bij een man in de APG-systemen, die geboren is in 1895 en op 88-jarige leeftijd overleden in 1983. Hij heeft ruim 20 jaar ouderdomspensioen ontvangen. Maar zijn 52 jaar jongere vrouw is nu 66 en geniet inmiddels al 30 jaar van het nabestaandenpensioen en is van plan het nog een tijdje vol te houden. Inkomensverschillen. En dan is er nog het feit dat lagere inkomens korter leven en daarmee de hogere inkomens subsidiëren. Of wordt dat weer voldoende gecompenseerd door het feit dat de lagere inkomens ongezonder leven en dus een groter beroep doen op de gezondheidszorg? Of mogen we dat niet in onze overwegingen meenemen? Volgens sommigen kunnen we het collectieve systeem uitsluitend redden als we glashelder zijn over de individuele eigendomsrechten en alles volgens de wetten van de markt gaan waarderen. Anders gezegd: je zou pensioen volledig als een financieel product moeten behandelen. Het sociale contract zoals we dat nu kennen, met al die ondoorzichtige risicospreiding en herverdelingen, met regels die overruled kunnen worden door sociale partners, is volgens deze stemmen onhoudbaar geworden. Ik denk dat het collectief in de huidige vorm nog altijd meerwaarde heeft voor de deelnemers, maar dat de verdelingsregels wel helder moeten zijn. Marktwaardering is wat mij betreft nuttig als een stok achter de deur en niet als slot op de deur.
Verschuivingen door de tijd Niet iedereen zal dezelfde antwoorden geven op de vraag wat redelijk en billijk is en wat niet. Dit blijkt ook uit het eerder genoemde SEO-rapport. Meningen kunnen veranderen over de tijd en zijn afhankelijk van de omstandigheden. Denk bijvoorbeeld aan de eerste AOW die in 1957 door de verre voorganger van Jetta Klijnsma werd uitgereikt aan mevrouw Bakker. Zij heeft nooit een cent afgedragen aan sociale premie, maar ervaren we dit nu als oneerlijk? Het werd destijds gezien als de taak van een beschaafd land om voor een minimumpensioen te zorgen voor iedereen en we waren gezamenlijk bereid daar een prijs voor te betalen.
Uitreiking eerste AOW door staatssecretaris Suurhoff (1957)
Bismarck-lezing 2013
13
We kunnen dus niet stellen dat een bepaalde mate van solidariteit goed is en een andere niet. Dit moet, als gevolg van veranderende omstandigheden, zo nu en dan worden herijkt.
5. Lessen uit het buitenland Deze meningen en inschattingen ten aanzien van acceptabele en onacceptabele risicodeling en herverdeling verschillen niet alleen per persoon of per tijdsgewricht, maar deze verschillen ook per land. Ik ben betrokken bij een onderzoeksproject waarin cultuur en pensioenstelsels aan elkaar gekoppeld worden. En er blijkt een sterke relatie te bestaan. We categoriseren pensioenstelsels langs een meetlat met aan de ene kant een zogenaamde Bismarckian variant en aan de andere een Beveridgian variant. Von Bismarck legde in 1889 een inkomensverzekering op tegen inkomstenderving in geval van ouderdom, ziekte en invaliditeit. Deze verzekering startte aanvankelijk op 70 jaar en pas een aantal jaren later (na Von Bismarcks overlijden) werd dit verlaagd naar 65. In 1942, dus midden in de Tweede Wereldoorlog, bespeurde Lord William Beveridge een zeer sterk gevoel van solidariteit. Hij gebruikte dit om een blauwdruk te maken voor een stelsel van sociale volksverzekeringen, betaald uit belastinggeld. In het systeem van Von Bismarck hangt de uitkering af van het vroegere inkomen, terwijl in het systeem van Beveridge de uitkering voor iedereen hetzelfde is. Bismarckian systemen kennen dus minder herverdeling en solidariteit. Verschillende landen hebben om verschillende redenen gekozen voor het ene systeem of het andere. En de mate waarin landen hebben gekozen voor een meer Bismarckian of juist meer Beveridgian systeem, blijkt een significant verband te vertonen met karaktereigenschappen van de bevolking. Anders geformuleerd: het accepteren van allerlei soorten solidariteit is afhankelijk van de volksaard. Dit is een eerste belangrijke les uit het buitenland. Want het impliceert dat het lastig is om voor alle landen dezelfde meetlat te gebruiken. Wat het ene land goed en acceptabel vindt, vindt het andere slecht en onacceptabel. Een aantal concrete aspecten van buitenlandse pensioenstelsels kunnen aanvullende inzichten verschaffen ten aanzien van wat mogelijk en wenselijk is. In Australië is een eerste pijler die afhankelijk is van inkomen en vermogen. Voor de tweede pijler is een zogenaamde kleine verplichtstelling van kracht, vergelijkbaar met onze basiszorg: men is verplicht te sparen voor het pensioen, maar mag zelf een keuze maken bij welke club dit gebeurt. Via zogenaamde drawdown-tabellen wordt duidelijk gemaakt hoeveel geld je jaarlijks mag onttrekken aan je persoonlijke pensioenpot. Hier is een moderne ALM geïntroduceerd, met individuele financiële planning. Hierin wordt het opgebouwde vermogen opgenomen, maar daarnaast ook andere informatie over de persoonlijke situatie. Het stelsel groeit als kool, krijgt hoge scores en niet alleen van het Australische Mercer. Japan is bekend vanwege het feit dat de vrouwen daar het oudst worden van de wereld. Vergeleken met Nederlandse dames leven zij daar nog eens drieënhalf jaar langer. Ze hebben daarmee op dit moment het niveau bereikt dat volgens de laatste CBS-prognoses in Nederland pas in 2038 wordt gerealiseerd. De verschuivingen in de Japanse bevolking zijn eveneens extreem: de bevolking krimpt nu al en is naar verwachting over veertig jaar al een kwart kleiner dan vandaag.
Bismarck-lezing 2013
14
Wat pensioen betreft is Japan vooral bekend vanwege het enorme overheidspensioenfonds van ruim $1000 miljard. Interessant is dat zij hun verplichtingen waarderen met een disconteringsvoet van 4%, terwijl ruim 80% in Japanse staatsobligaties belegd is die momenteel gemiddeld een nominale rente kennen van rond 0,8%. Verder kent Japan heel erg veel verplichte pensioenregelingen in de tweede pijler, waarbij gepensioneerden in veel gevallen gewoon op de loonlijst blijven staan en er geen fondsvorming is. Interessant is hier dat er bij deze fondsen meestal een keuzemogelijkheid is bij pensionering: (a) levenslange annuïteit, (b) tijdelijke annuïteit (5 of 10 jaar), of (c) lump-sum. Fondsen geven aan dat ze “natuurlijk” het liefst hebben dat mensen voor de lump-sum kiezen, dus actuarieel neutrale berekeningen zijn daar nog niet doorgedrongen. Maar de mensen die voor de lumpsum kiezen, blijken die vaak te gebruiken om hun hypotheek af te betalen. En dat is natuurlijk niet eens zo’n onlogische gedachte en overigens ook geen nieuwe gedachte voor ons land. Het systeem in Chili is vergelijkbaar met dat in Australië en dient als voorbeeld voor de rest van Zuid-Amerika. En volgens sommigen zelfs als voorbeeld voor Nederland. Dat laatste hangt weer af van de definitie van een “goed” stelsel. Mercer zet Chili in elk geval in de middenmoot van de 20 landen in de index. Polen en Hongarije hebben de afgelopen 15 jaar enorme stappen gezet in de richting van een mooi pensioenstelsel. Helaas stond de pensioenpot toch net iets te dicht bij de politici die ook een oplossing moesten verzinnen voor de overheidstekorten. Met een pennenstreek zijn gespaarde pensioengelden doorgesluisd naar de begroting van de overheid.
Bron: Trouw (7 september 2013)
Duitsland werkt met pensioenpunten die een bepaald inkomen opleveren na pensionering. Daarnaast is er een vangnet voor lage inkomens, dat het best vergelijkbaar is met onze ouderenbijstand. Over problemen in de tweede pijler is geen grote discussie in Frankrijk en Duitsland zoals bij ons, waarschijnlijk vanwege het feit dat deze tweede pijler niet of nauwelijks bestaat. De grote impliciete schuldpositie vanuit die eerste pijler heeft zijn weerslag nog niet gehad op de kredietwaardigheid van deze landen. Maar deze schuld gaat hoe dan ook op termijn een effect hebben, hetzij op deze kredietwaardigheid, hetzij op de toereikendheid van pensioenen in deze twee landen.
Bismarck-lezing 2013
15
Expliciete en impliciete schuld in overheidspensioenen (als % van BNP)
Canada impliciete schuld
Nederland
expliciete schuld
Zweden Noorwegen VS Duitsland VK Finland Frankrijk
0
50
100
150
200
Bron: Meijdam en Ponds (2012)
Italië kent een beperkt aantal eerstepijlerfondsen en nauwelijks een tweede pijler. De bijdrage aan het pensioeninkomen vanuit pensioenfondsen is zeer beperkt. Hier staat tegenover dat er veel gespaard is zonder dat daar het stickertje “pensioen” op geplakt is en dat het niveau van hypotheekschuld relatief laag is. Het grootste deel is, net als in Duitsland en Frankrijk, via omslag gefinancierd. En het aanpassen van dat systeem is niet populair met gevechten in het parlement en grote demonstraties. Maar verder is het gebruikelijk dat oudere Italianen bij hun kinderen gaan wonen. De vraag is dan natuurlijk of ze dat graag willen, of omdat ze vanwege het gebrek aan de noodzakelijke financiële middelen geen keus hebben. Mijn Italiaanse echtgenote vindt het bestaan van bejaardenhuizen hier in Nederland in elk geval een grote schande en probeert onze drie kinderen zo op te voeden dat zij tegen de tijd dat het nodig is bij één van hen welkom is.
6. Blik op de toekomst: Nederland Momenteel wordt er nog hard gewerkt aan een nieuwe pensioenwet, die nieuwe pensioencontracten voorschrijft en een aangepaste balans tussen premie, ambitie en zekerheid mogelijk maakt. Om Von Bismarck te quoten: “Om respect te behouden voor worsten en wetten is het beter niet te kijken als ze gemaakt worden.” Iedereen in de sector weet inmiddels hoe die pensioenworst in Den Haag gemaakt wordt. Iedereen lijkt zich er ook mee te bemoeien en er een afwijkende mening over te hebben. Ik zou iedereen willen oproepen respect te tonen voor het eindresultaat dat hoe dan ook een compromis zal zijn. Laten we beslissen dat we het hier voorlopig mee moeten doen. Ik ben een zeer groot voorstander van het grondig blijven nadenken over hoe we het pensioenstelsel in Nederland beter en eerlijker en houdbaarder kunnen maken. Hoe we de doorsneesystematiek kunnen aanpassen en hoe we met verplichtstelling kunnen omgaan. Maar ik sta niet te juichen bij de aangekondigde brede en publieke pensioendiscussie die voor 2014 is aangekondigd. Het suggereert wederom en volgens mij ten onrechte dat een allesomvattende oplossing voor alle echte en gepercipieerde problemen mogelijk is. Ik gun de sector graag de tijd en de rust om de nieuwe wet zorgvuldig te implementeren.
Bismarck-lezing 2013
16
Als we dan wat verder in de toekomst kijken, denk ik dat er een aantal zaken duidelijk zal worden. 1. De pensioenspaarpot met ruim 1000 miljard wordt de komende jaren alleen maar groter. Ik denk dat de huidige pensioensector voor de Nederlandse economie heel waardevol is en blijft, maar ik ben van mening dat we moeten nadenken over een bescheidener tweede pijler. 2. Er is de laatste jaren enorm veel gediscussieerd over de manier waarop informatie over pensioen beschikbaar moet worden gemaakt. En deelnemers zijn overspoeld met informatie. Het moet individueler, het moet in reële termen en het moet integraler. Individuele financiële planning wordt veel belangrijker, met het collectief opgebouwde en op te bouwen pensioen als cruciaal onderdeel. 3. Het is en blijft moeilijk om te bepalen wat een goed of een slecht pensioenstelsel is. Nederland heeft volgens mij niet het slechtste pensioenstelsel ter wereld. Maar zelfs al zou het op alle fronten het beste stelsel ter wereld zijn, dan kunnen we leren van het buitenland. En niet alleen hoe het niet moet. Hartelijk dank voor uw aandacht.
Bronnen Commissie Goudswaard, 2010, Een sterke tweede pijler, Naar een toekomstbestendig stelsel van aanvullende pensioenen, Den Haag: Ministerie van SZW. Mercer, 2013, Melbourne Mercer Global Pension Index, Melbourne: Mercer. Meijdam, A.C. en E.H.M. Ponds, 2012, “On the optimal degree of funding of public sector pension plans”, CentER Working Paper, Tilburg University. OESO, 2012, Pensions at a Glance 2012, Paris: OESO
Bismarck-lezing 2013
17
De Nederlandse pensioensector vanuit een macroperspectief Aerdt Houben en Sophie Steins Bisschop
Wat ooit begon als een informele familieafspraak, is inmiddels uitgegroeid tot een belangrijke speler in de economie: de pensioensector. Vroeger erfden kinderen de bezittingen van hun ouders in ruil voor zorg. Intergenerationele solidariteit was in familieverband niet ingewikkeld. Bij de industrialisering van de maatschappij verdween echter de basis voor deze afspraak en moest solidariteit worden geïnstitutionaliseerd. Dit pensioensysteem heeft zich inmiddels sterk ontwikkeld. Gemakkelijker is het er niet op geworden, wel beter. Grafiek 1: Pensioenvermogen als % van het BBP exclusief pensioenvermogen bij verzekeraars
Dr. Aerdt Houben
2012
160% 140% 120% 100% 80% 60% 40% 20% 0% 1950
1960
1970
1980
1990
2000 2010
Bron CBS en DNB
Met een enorme ontwikkeling sinds de jaren ‘50 is de pensioensector inmiddels een onmisbare factor geworden in de economie (grafiek 1). Bijna nergens ter wereld is het pensioenvermogen ten opzichte van het bruto binnenlands product zo groot als in Nederland. Met een financiële slagkracht van zo’n 1000 miljard euro kan de sector niet meer los worden gezien van het overkoepelende financiële systeem. Dit artikel gaat dan ook niet in op één specifiek onderdeel van het pensioenstelsel, maar op het pensioenstelsel als onderdeel van het algehele financiële stelsel. Eerst wordt stilgestaan bij de invloed van het beleggingsbeleid op de economie en vervolgens bij de wisselwerking tussen de kwetsbaarheden van het algehele stelsel en de pensioensector.
Stabiliteit via het beleggingsbeleid Via verschillende kanalen oefenen pensioenfondsen invloed uit op de stabiliteit en groei van de Nederlandse economie. Neem bijvoorbeeld het beleggingsbeleid, waar pensioenfondsen een belangrijke rol spelen bij de spreiding van risico’s. Ze verdelen de gelden zorgvuldig over
Bismarck-lezing 2013
18
uiteenlopende mandjes: over landen, beleggingscategorieën én over tijd. Daarmee worden markt-, inflatie- en langlevenrisico’s niet alleen collectief gedeeld met huidige collega´s, maar ook met toekomstige collega’s. Zo kunnen tegenvallers worden uitgesmeerd over een langere periode, die meerdere economische cycli bestrijkt. Daarmee dragen pensioenfondsen bij aan de financiële stabiliteit: de oudedagsvoorziening is stabieler en minder gevoelig voor schokken. Het spreiden van risico’s leidt er ook toe dat de pensioenen hoger, of de premies lager, kunnen zijn. Het nog resterende pensioenvermogen van een gepensioneerde kan immers nog risicodragend worden belegd. Naast stabiliteit bevorderen pensioenfondsen ook economische groei doordat ze risicodragend kapitaal verschaffen. Een economie kan immers beter groeien als er langetermijnfinanciers zijn die risico’s willen dragen. In dit kader vormen pensioenfondsen een belangrijke bron voor investeringen in de economie. Zo bestond hun portefeuille eind vorig jaar voor ongeveer de helft uit risicodragende beleggingen, zoals aandelen en vastgoed; wanneer bedrijfsobligaties worden meegerekend was dit zelfs tweederde.
Buy low, sell high Voor de economische groei is het ook van belang dat pensioenfondsen risico’s blijven nemen in tijden dat het minder goed gaat. Vergeleken met andere partijen trekken pensioenfondsen zich minder snel terug uit een neergaande markt. Dit komt doordat er – anders dan bij banken – geen gevaar is op een ‘pension fund run’. Een reden is dat pensioenfondsen als langetermijnbeleggers in staat zijn om juist in te stappen op momenten waarop het minder goed gaat. Ze streven immers rebalancing van hun portefeuille na. Dit impliceert dat ze in beginsel aandelen verkopen na tijden van hoge rendementen en juist aandelen kopen na lage rendementen. Oftewel: “buy low and sell high”. Onze economie profiteert hiervan, omdat pensioenfondsen kapitaal kunnen verschaffen in tijden van schaarste. Een veelgehoord misverstand is dan ook dat pensioenfondsen met lage dekkingsgraden massaal risico’s afbouwden tijdens de crisis. Uit onderzoek van DNB blijkt dat de 40 grootste pensioenfondsen per saldo aandelen bijkochten tijdens de crisis, ook al was het merendeel van deze fondsen in onderdekking*. Over het algemeen beleggen pensioenfondsen dan ook niet procyclisch. In tegendeel, door rebalancing hebben ze eerder een stabiliserende dan een verstorende werking op de markten.
Kwetsbaarheden van het financiële systeem Kortom, pensioenfondsen kunnen ondermeer via hun beleggingsbeleid invloed uitoefenen op het overkoepelende financiële systeem. Momenteel wordt dat overkoepelende systeem echter geconfronteerd met drie grote uitdagingen. Dit levert een fragiele situatie op, wat ook relevant is voor de pensioensector. Pensioenfondsen hebben immers een belangrijke rol in de economie, waardoor zij de kwetsbaarheden zowel kunnen versterken als verzwakken. De eerste uitdaging is de lange balans van Nederlandse huishoudens. Tegenover omvangrijke spaarpotten staan hoge bankschulden. De fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw fungeert als vliegwiel voor hoge besparingen. Dit vermogen zit echter ‘vast’; voor ons 67e kunnen we er niet bij. Dit heeft natuurlijk voordelen, met name in termen van toekomstige * Zie DNBulletin: “Pensioenfondsen kochten per saldo aandelen bij tijdens crisis”
Bismarck-lezing 2013
19
Grafiek 2: Uitzonderlijk lange balans huishoudens in 2011, % bbp
welvaart. Tegelijkertijd creëert het ook een behoefte aan schuldopbouw. Dit geldt vooral voor jonge gezinnen die een huis willen kopen, wat ook fiscaal wordt gefaciliteerd door de hypotheekrenteaftrek. Het fiscale stelsel stimuleert dus gelijktijdig pensioen- en schuldopbouw. Onze situatie is uniek in de wereld, zoals blijkt uit onze positionering op grafiek 2. In andere landen is het pensioenvermogen weliswaar kleiner, maar zijn ook de schulden lager. Lange balansen zijn problematisch, omdat ze huishoudens kwetsbaar maken voor financiële schokken. Daarmee versterken ze schommelingen in de economie. Zo zijn hoge hypotheekschulden en dalende huizenprijzen een beproefd recept voor problemen. Dat hebben veel Nederlanders inmiddels ook aan den lijve ondervonden. Thans staan ruim 1 miljoen huishoudens onder water door dalende huizenprijzen, met als gevolg dat veel huishoudens hun consumptie terugschroeven. De tweede uitdaging is dat jongeren relatief meer schulden en minder vermogen hebben, wat de eerste kwetsbaarheid versterkt. Dit is terug te voeren op de asymmetrische verdeling van vermogen en schuld in Nederland. Veel ouderen hebben een huis gekocht vóór de hausse van de jaren negentig. De overwaarde op deze huizen is fors: voor het merendeel van de ouderen meer dan een ton. Slechts een klein deel van deze groep staat onder water, zo blijkt uit de gegevens van banken. Jongeren kochten daarentegen rond de piek van de markt, meestal ook met een tophypotheek. De daling van de huizenprijzen – nu 20% in vijf jaar tijd – komt bij deze groep het hardste aan (grafiek 3).
Bismarck-lezing 2013
20
Grafiek 3: Vooral jongeren hebben onderwaarde begin 2013 100
80
60
40
20
0 25
30
35
Heeft onderwaarde
40
45
50 55 60 65 Leeftijd huizenbezitter
Heeft overwaarde t/m 1 ton
70
75
80
85
90
Heeft overwaarde vanaf 1 ton
Ten derde kampen banken met een depositofinancieringsgat van zo’n € 440 miljard, doordat ze meer leningen verstrekken dan dat ze met aangetrokken deposito’s kunnen financieren. Banken zijn hierdoor sterk afhankelijk van buitenlandse financiering. De oorzaak hiervan is dat huishoudens lenen bij banken, maar sparen bij pensioenfondsen in combinatie met dat pensioenfondsen overwegend in het buitenland beleggen (zie grafiek 4). Banken zijn hierdoor gevoelig voor financiële schokken en risico’s in het financiële verkeer met het buitenland. Dit vergroot de volatiliteit van de kredietverlening en daarmee ook de schommelingen in de economie. Grafiek 4: Geldstanden Nederlandse economie de dikte van de pijl is indicatief voor de geldstand
Bismarck-lezing 2013
21
Rol pensioensector bij beperken kwetsbaarheden Voor de financiële stabiliteit is het van belang dat huishoudens, banken en ook pensioenfondsen in staat zijn om schokken op te vangen. Op dit moment is dat onvoldoende het geval. Daarom zullen beleidsmakers moeten nadenken over hoe de schokbestendigheid van de Nederlandse economie kan worden vergroot. Ook de pensioensector kan hierbij een rol spelen. Neem bijvoorbeeld de verkorting van de balans van huishoudens. Onlangs zijn meerdere maatregelen genomen om schulden te beperken. Bijvoorbeeld de verlaging van de hypotheekrenteaftrek en van het maximale bedrag dat huishoudens mogen lenen voor de aanschaf van een huis. Tegelijkertijd wordt er ook vanuit verschillende hoeken gepleit een minder ruime pensioenopbouw. Minder schulden en een iets bescheidenere pensioenopbouw maken huishoudens weerbaarder. Initiatieven in de pensioensector kunnen ook helpen bij het beperken van kwetsbaarheden bij banken. Ook hier is de versobering van pensioenen een voorbeeld. Dat kan immers het aanhouden van deposito’s of schuldafbouw stimuleren. Een ander voorbeeld is het vergroten van de beleggingen in de Nederlandse economie. Het is een misverstand dat het toezichtskader van De Nederlandsche Bank dit in de weg zou staan. Natuurlijk is een belangrijke randvoorwaarde dat de beleggingen ook in het belang van de deelnemer zijn, maar dit hoeft elkaar niet te bijten. Neem bijvoorbeeld beleggingen in Nederlandse hypotheken. Dit zijn langlopende beleggingen met een veelal vaste rente, waardoor ze een geschikte belegging zijn om langlopende verplichtingen mee te dekken. Pensioenfondsen zouden net zoals levensverzekeraars actiever kunnen worden op deze markt. Zo is de hypotheekportefeuille van levensverzekeraars in de afgelopen twee jaar met ruim een kwart gegroeid. Het in grotere mate beleggen in Nederlandse hypotheken door pensioenfondsen kan daarom in het belang zijn van deelnemers, pensioenfondsen, banken en hypotheekgevers, kortom van de algemene economie. Tot slot is het essentieel dat pensioenfondsen ook zelf in staat zijn schokken op te vangen. In de afgelopen vijf jaar hebben pensioenfondsen sterk ingeteerd op de buffers. Dit is positief; zonder die buffers waren de kortingen flink hoger uitgevallen. Na jarenlange tekorten is het nu weer tijd om na te gaan denken over bufferopbouw. Op dit moment beschikken maar weinig fondsen over voldoende hoge buffers. Dit komt mede doordat ze het inkomende geld snel weer uitgeven door te indexeren (grafiek 5). Opvallend in dit verband is dat veel fondsen in de afgelopen periode zowel hebben geïndexeerd als gekort*. Dit zijn fondsen die snel indexeerden zodra hun financiële positie dat weer toeliet. Te snel, want velen moesten alsnog korten doordat hun dekkingsgraden vervolgens weer wegzakten. Dit patroon zien we nu opnieuw. Een aantal fondsen dat naar verwachting aan het eind van dit jaar nét uit herstel is, overweegt indexatie toe te kennen. Het zou goed zijn als pensioenfondsen de komende tijd een zorgvuldige afweging maken tussen het versterken van buffers en indexatie. Voor de toekomst is het immers van belang dat de sector weer vet op de botten krijgt. In dit verband is het opmerkelijk dat alle fondsen die de afgelopen jaren noch kortten noch indexeerden (de paarse bollen in grafiek 5), er nu sterker voor staan.
* Zie DNBulletin, “Vijf jaar pensioensector: kortingen en indexatie in perspectief”
Bismarck-lezing 2013
22
dekkingsgraad 2012
Grafiek 5: Indexatie belemmert bufferopbouw
indexatie
korting beide geen van beide
dekkingsgraad 2008
Natuurlijk liggen oplossingen voor macroproblemen niet primair bij aanpassingen van het pensioenstelsel. Toch kan de pensioensector een bijdrage leveren aan de beperking van de kwetsbaarheden in de financiële sector als geheel. De pensioensector is immers een belangrijk onderdeel van de financiële apparatuur die de economie draaiende houdt. Bovendien kunnen pensioenfondsen die weloverwogen risico’s nemen, beleggingen rebalancen, buffers opbouwen en deze zonodig inzetten, ook zelf bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector. Hervormingen zijn nodig om ervoor te zorgen dat banken, huishoudens én pensioenfondsen beter in staat zijn om schokken op te vangen. Het is dus ook nodig dat één van de beste pensioenstelsels ter wereld aanpassingen doorvoert. Want soms moet iets veranderen om iets goeds te kunnen behouden.
Bismarck-lezing 2013
23
Forumdiscussie Na afloop van de lezingen door de heren Steenbeek en Houben vindt een geanimeerde discussie plaats tussen het publiek en een forum. Naast de twee sprekers nemen hierin Edith Snoey (commissaris APG en lid Raad van Toezicht van Centraal Orgaan opvang Asielzoekers) en Arthur van der Wal (directeur pensioenuitvoerder AZL) plaats. Jongeren en zzp’ers erbij houden Snoey benadrukt in haar introductie het belang van het bij het systeem houden van jongeren en zzp’ers. Beide groepen zijn volgens Snoey belangrijk om voldoende draagvlak te houden voor het pensioenstelsel. De APG-commissaris vraagt zich af hoe de toekomst er uitziet: “Blijft het systeem in grote lijnen zoals het nu is en gaan we er een beetje aan sleutelen? Of gaan we naar een stelsel waarin pensioen niet alleen gezien wordt als arbeidsvoorwaarde, maar ook geregeld wordt zoals een zorgverzekering?”
Spreekverbod voor pensioenprofessionals Van der Wal noemt dat hij uitvoerbaarheid en communiceerbaarheid graag toevoegt aan de drie door Steenbeek en Mercer genoemde aspecten van het pensioenstelsel. Daarnaast vindt hij belangrijk wat de man of vrouw in de straat ervan vindt. Hij pleit voor een spreekverbod voor de pensioenprofessionals, een pauze in de discussie, zodat zij zich kunnen richten op de deelnemers en met hen het gesprek aangaan. Het plan van staatssecretaris Klijnsma om in 2014 uitvoerig over het stelsel praten vindt Van der Wal in dit licht onverstandig.
Bismarck-lezing 2013
24
Appels met peren vergelijken Een spreker in de zaal oppert het idee dat pensioenfondsen in hun indexeringsbeleid compensatie bieden voor de jongeren, die harder worden getroffen door fiscale wetswijzigingen dan de ouderen. Snoey beaamt dat de maatregelen de jongeren sterker raken, maar is daar geen voorstander van: “Dat is toch appels met peren vergelijken”. Van der Wal meldt dat dit debat jong-oud niet zo aanwezig is aan de bestuurstafels van pensioenfonden. Daar vinden zeer genuanceerde discussies plaats over dergelijke dilemma’s. “Maar hoe groter de groep wordt, of hoe groter het publiek, des te meer wordt het een debat en is er eerder sprake van een tegenstelling.” Houben reageert met positief nieuws op de opmerking uit de zaal dat niet alleen pensioenfondsen, maar ook banken meer in eigen land moeten beleggen. Volgens de DNBdirecteur hebben verzekeraars de laatste twee jaar hun beleggingen in hypotheken met een kwart vergroot. Daarnaast denkt hij dat het initiatief om een Nederlandse Hypotheekinstelling op te zetten een win-winsituatie kan betekenen voor meerdere partijen.
Afkoop pensioenen vermindert risicospreiding Steenbeek ziet belangrijke nadelen in het afkoopbaar maken van pensioenen op de pensioendatum ten behoeve van de aflossing van hypotheken. “Je vermindert dan de risicospreiding door de tijd en het is te ingewikkeld om op dit moment in te voeren.” Al ziet hij ook een voordeel: “Een afbetaald huis is ook een stuk pensioen.” Het idee om alle Nederlandse pensioenfondsen met een fictief percentage te belasten en alle pensioenuitkeringen belastingvrij te maken, vindt Steenbeek eveneens moeilijk uitvoerbaar. “Er zijn bij de pensioenopbouw verschillende belastingpercentages betaald en die worden dan over een kam geschoren.” Als voordeel van het huidige systeem noemt Steenbeek dat de belasting wordt betaald op het moment dat die het meest nodig is, namelijk als de oudere generatie met pensioen is en een grotere druk op de zorg legt. De financiële stabiliteit is niet direct in het geding nu de ECB de rente nauwelijks verder kan verlagen, zegt Houben in reactie op een vraag hierover. “De rente kan ook negatief zijn. In centralebankkringen zijn daar al voorbereidingen voor getroffen.” Maar pensioenfondsen moeten er wel rekening mee houden dat de rente, zoals de ECB ook aangaf, langere tijd laag zal blijven. De lage rente heeft immers, zo stelt Houben, consequenties voor de mogelijkheden tot indexatie.
“Help zzp’ers de armoede van de toekomst te voorkomen” De problematiek rond zzp’ers wordt aan de orde gesteld door een bestuurder van het pensioenfonds van de schilders. De zzp’ers in de branche zijn van oudsher verplicht aangesloten bij het fonds en vormen nu de grootste groep binnen de deelnemers. Het is ook de lastigste groep om “in de kladden te grijpen”, ze zoeken naar allerlei manieren om uit die verplichtstelling weg te blijven. De fondsbestuurder constateert dat de praktijk leert dat deze groep, die moet opereren in een zeer concurrerende markt, niet in staat is te sparen voor het pensioen. De retorische vraag luidt: “Hoe los je dit op voor zzp’ers, die nauwelijks kunnen rondkomen, anders dan via een verplicht gestelde regeling? Je moet ze helpen de armoede van de toekomst te voorkomen.”
Bismarck-lezing 2013
25
Snoey vertelt dat zij lange tijd van mening was dat je het aan de zzp’ers moet overlaten of ze wel of niet een voorziening treffen (“het hoort bij het ondernemerschap”), maar daar nu anders over denkt. Aanleiding voor haar ommezwaai is de discussie in de zorg, waar wordt gekeken naar een eigen financiële bijdrage op basis van het vermogen. Volgens Snoey betekent dit dat je mensen, zolang ze nog werken, gelijk moet behandelen als het gaat om de eigen bijdrage aan de oudedagsvoorziening. “Ik denk dat je naar een fonds voor zzp’ers moet en dat er in zekere mate een verplichte deelname moet zijn.” Een mogelijkheid is volgens Snoey dat het pensioensysteem voor zzp’ers wordt ingericht zoals bij de ziektekostenverzekering, met een verplichte basisverzekering en daarboven de mogelijkheid voor extra verzekeringen. Van der Wal noemt dat deze gedachte wordt gesteund door onderzoek: 60% van de zzp’ers is voor een verplichte oplossing.
Beweging richting CDC- en DC-regelingen Vanuit de zaal wordt opgemerkt dat de financieringskant van het pensioenstelsel nog niet erg aan de orde is geweest. “Het feit dat we 1000 miljard euro hebben en dat die pot groeit, betekent dat pensioenfondsen een dusdanige omvang hebben gekregen dat je financieringsarrangementen en herstelpremiebetalingen onmogelijk aan het worden zijn.” Van der Wal constateert dat bij veel ondernemingspensioenfondsen de werkgevers daarom willen bewegen richting CDC- en DC-regelingen. Hij vindt dat de risicoverhouding tussen werkgever en werknemer daarbij vaak onderbelicht blijft. “Vinden we over tien jaar dat we om de juiste reden richting die regelingen zijn gegaan? Je kiest ervoor omwille van de betaalbaarheid en de stabiliteit, maar je kunt je afvragen of dat de goede keuze is.”
Geen alternatief voor Europa De Europese context waarbinnen het Nederlandse pensioenstelsel opereert wordt door een deelnemer aan de discussie als bedreigend gezien. De grootste landen, Frankrijk en Duitsland, hebben immers het minst gespaard voor pensioenen. Maar Houben relativeert het gevaar en stelt dat buiten Europa opereren geen alternatief is. “Wij hebben de besparingen, anderen hebben meer politieke macht. Maar er zijn geen overdrachtsmechanismes tussen pensioenpotten.”
Bismarck-lezing, eerste in een traditie Toine van der Stee, voorzitter van de Stichting NIMF, constateert in zijn dankwoord richting de sprekers en de andere forumleden dat Steenbeek en Houben de lat hoog hebben gelegd bij deze eerste Bismarck-lezing. Van der Stee spreekt namens de stichting de intentie uit de Bismarck-lezing volgend jaar weer te laten plaatsvinden.
Bismarck-lezing 2013
26