Het schoonste land ter wereld Renaat Braem
bron Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld. Uitgeverij Kritak, Leuven 1987
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/brae012scho01_01/colofon.htm
© 2008 dbnl / erven Renaat Braem
4 Met dank aan Francis Strauven
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
7
Deel I Leren dromen
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
9 29 augustus 1987. Ja, ik ben nu zevenenzeventig! Het is eigenaardig dat ik nu ik deze memoires schrijf de film van mijn leven zie afrollen, het ene beeld na het andere, maar soms zie ik ook alle beelden - ieder eigenlijk een kleine snede tijd en ruimte tegelijk en naast elkaar. Het lijkt dan een muurschildering op een zeer lange wand. Er zijn beelden die wat vergeeld zijn of in mist gehuld, andere zijn scherp afgelijnd en kleurig. Dat zijn meestal de talrijke schokken, beelden van dood en geweld, ondergang en vernietiging, maar ook die van opperste vreugde. Wel verschijnen ze op een achtergrond waarin de verbeelding altijd een rol blijft spelen. Gelukkig maar. De film begint met het oudste gebeuren dat in mijn geheugen staat gegrift; het bombardement van Antwerpen, bij het begin van de oorlog 1914-1918. Ik zie het lange perspectief van de Montignystraat, de aaneengesloten rij bleke, witgelakte gevels en boven het vluchtpunt van alle lijnen - voor mij, kleine jongen, eindeloos ver - de ontploffende Duitse schrapnels. Dat was het begin van een nogal bewogen scenario, waarin vallen en opstaan elkaar afwisselen. Wie weet hoe het zal eindigen? Die helse zomerdag gingen wij op de vlucht, zoals heel veel Antwerpenaars. Mijn vader droeg op zijn schouders een dubbel pak met kleren en beddegoed en mij daartussenin. Ik zie nog mijn moeder met de ontzaglijke hoed, volgens de mode van toen, in de pas met pa. We trokken van de oorlog weg, naar het noorden. We hadden familie in Essen en Nispen en zouden daar vermoedelijk tijdelijk onderdak vinden tot de storm boven Antwerpen wat geluwd was. Naar Essen is het te voet een lange weg, maar gelukkig ontfermde de machinist van een vluchtelingentrein zich over ons. Hij deed de trein stoppen en laadde ons op de locomotief. De spullen in de witte lakens werden op de kolenbunker gesmeten en zo geraakten we aan de grens. Veel Belgen verbleven de hele oorlog in kampen in Nederland, maar wij konden op tijd terug over de grens en naar huis. We woonden boven een tabakswinkel die niet zo druk beklant was, zodat wij maar af en toe de schel hoorden rinkelen. De wijk was een typisch negentiende-eeuws produkt, door administratieve rechtlijnigheid getemperde speculatieve bebouwing. Smalle bouwpercelen dus, vijf en een halve meter breed, met een uitbating van de ruimte in de diepte: salon, eetkamer, veranda, donkere keuken, pomphuis, WC, smalle gang en steile trap, doodconventioneel. Het toeval had in de straat een kleinburgerlijke bevolkingslaag bijeengebracht, die bovenal stil en fatsoenlijk wilde zijn. Aan de over-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
10 kant van de straat had de firma Parein een koekjesfabriek opgericht. Nonkel Fee was er overste van de bakovens. Af en toe bracht hij wat koekjes mee. Ik hield en hou nog veel van koekjes en zag tante Jeannette dus graag komen... Na een moeilijke jeugd had mijn vader het tot hulp-apotheker gebracht. Mijn moeder moest niet uit werken gaan. Zij had de handen vol met haar jonge spruit, die gezond uitviel van oren en poten, maar op wie het zaak was goed te passen. Dit gelukkige paar leidde een kleinburgerlijk bestaan, zonder weelde en zonder risico's. Zelfs de oorlog zou hier geen wijziging in brengen. Mijn moeder had thuis de terreur van een hardvochtige stiefmoeder moeten doorstaan, zodat ze ten slotte met haar zusters het ouderlijk huis was ontvlucht om een onafhankelijk bestaan als naaister te veroveren. Ze was, wat men noemt, van goede familie. Vader Van den Oever had een deftig café onder de Onze-Lieve-Vrouwetoren, maar de dochters mochten zich daar niet vertonen. 's Zondags na de hoogmis kwamen de deftige burgers er een ‘witteke’ degusteren alvorens ze naar huis wandelden, met hoge hoed, handschoenen en wandelstok. Zelfs Jan van Rijswijck behoorde tot de klanten. In de politieke arena waren de liberalen toen hevig antiklerikaal, maar in hun dagelijks en zondags leven gedroegen zij zich zoals iedereen. Een neef van mijn moeder, Karel van den Oever, de latere expressionistische dichter, woonde met zijn zusters in de Steenhouwersvest. Zij hielden er een grote stoffenwinkel. Na de oorlog van 1914-1918 waren ze gespecialiseerd in leeuwevlaggen. Door toedoen van de al vermelde stiefmoeder was er echter een verwijdering ontstaan tussen de twee takken van de Van den Oevers en was de omgang helaas verbroken. Alleszins valt langs moeders kant mijn door en door Antwerpse oorsprong niet te loochenen, althans in directe lijn, want verder terug schijnt de familie - ondanks de Nederlandse naam - haar oorsprong te vinden in Friesland, bij zeekapiteins en steenbakkers rond Bolsward. De familie Braem heeft zijn oorsprong in Gent. Pa had op zijn vierde zijn vader verloren, een klompenmaker uit Sint-Gillis-Waas. Zijn moeder, Nathalie Drumont, was geboren in De Klinge, maar had Franse voorouders. Ze was noodgedwongen naar de stad getrokken om er te ‘dienen’ en had de kleine jongen aan een religieuze inrichting toevertrouwd. Pa kon veel vertellen over de onrechtvaardigheden die hij daar had ondervonden en die mij aan de belevenissen van Oliver Twist deden denken: zo moest hij op zijn blote knieën met opge-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
11 heven armen op de koude vloer in de gang urenlang boeten voor zaken die hij helemaal niet gedaan had. Hij is dan ook zijn leven lang hevig antiklerikaal gebleven en heeft zijn zoon en dochter een opvoeding in deze geest gegeven. Zijn moeder is dan in de stad hertrouwd met een metselaar, De Wilde, die een leven leidde zoals dat in de volksklasse toen gebruikelijk was: hard werken voor een onzeker inkomen, 's maandags met de kompanen een pintje pakken in het Spieke op de hoek en soms thuiskomen met eentje te veel op. Er kwamen de gebruikelijke kinderen, die na de lagere school al gauw aan de slag moesten. In de winter werd er niet gemetseld en was er geen normaal inkomen. Dan werd er hout gehakt voor de verkoop. De oudste, mijn vader, moest dan met zware zakken vol stoofaanmaak de trappen op van de kantoren rond de Beurs, die toen met kolenkachels werden verwarmd. Toch wist mijn vader stilaan de eerste treden van de sociale ladder te bestijgen. Hij vond werk in een grote drogisterij, die veel leverde aan schepen in de haven. Hij studeerde in zijn luttele vrije uren onder andere scheikunde, zodat hij later werd aangenomen in de apotheek De Olifant op de Brouwersvliet, waar hij de onmisbare hulpkracht werd van apotheker Simmers. Eigenlijk had hij in zekere mate een avontuurlijke geest, gesterkt door een vaste wil. Eens stopte hij een op hol geslagen paard, ik bezit er nog een foto van. Door de contacten die hij had met de bemanningen van de schepen, die ook de voornaamste clientèle vormden van de apotheek, vatte hij het plan op om naar Brazilië te trekken, om daar als planter een toekomst op te bouwen. Had hij daarin volhard, wie weet welke rol hij in dat land der duizend mogelijkheden nog had kunnen spelen, en ook zijn zoon? In deze beeldstrook van de film is er dus een blanke vlek, een vraagteken. Gaandeweg werd mijn vader een figuur waarover zelfs in Tybaert De Kater, weekblad voor verstandige lieden werd gesproken. Hij toonde toen al zijn eigen aard door een fluwelen plunje en zware laarzen te dragen. Hij kwam in aanraking met de kunstschilder Kurt Peiser, die zich specialiseerde in het konterfeiten van de armoewijken van de haven, de dames achter de rode gordijntjes, enzovoort. Veel later zou ikzelf Kurt Peiser leren kennen op een congres van communistische kunstenaars. Het leven loopt soms langs vele, gecompliceerde draden... Overigens moet pa contacten gehad hebben met de ‘groep van de kapel’, die naar ik me herinner ‘Alvoorder’ genoemd werd. Een reeks schrijvers en kunste-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
12 naars waren er lid van, zoals Ary Delen en Lode Baekelmans. Ik geloof dat het, evenals ‘De Solidairen’, om een soort mantelorganisatie van de vrijmetselarij ging. Tot inwijding in een loge heeft mijn vader het echter niet kunnen brengen. Vermoedelijk was hij als eenvoudige kleine bediende daar niet chic genoeg voor. Vader was een toegewijd turner in de liberaal georiënteerde Turn- en Wapenclub van Antwerpen Zuid. Hij heeft zijn leven lang de leuze ‘mens sana in corpore sano’ gehuldigd en deze ook in de apothekerij toegepast. Hij gaf node de gevraagde pillen aan de patiënten, en probeerde ze te overhalen door turnoefeningen hun gezondheid te vrijwaren. Hij was zelf de verpersoonlijking van zijn preken en kon op zestigjarige leeftijd nog grif een correcte handenstand uitvoeren. Dagelijks nog fietste hij de Antwerpse Kempen rond, zijn lange haren wapperend in de wind en met blote voeten in de sandalen, in alle weer. Dit turnen in ‘de club van 't Zuid’ bracht mij als kleine jongen een vriendje bij, de zoon van de feestleider Hendrickx. Later zou ik met hem in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten studeren tekenplank aan tekenplank, nog later zouden ik als architect en hij als algemeen directeur voor Stedebouw nog heel wat bekvechten! De lezer heeft zeker al begrepen dat mijn vader een volbloed idealist was en vatbaar voor progressieve strekkingen. Hoewel zijn vader slechts klompenmaker was, was hij een waardige afstammeling van Boudewijn Braem, de ridder wiens naam ik tegenkwam in een supplement achterin Consciences De leeuw van Vlaanderen, als een van de ridders die aan de Guldensporenslag hebben deelgenomen. Op die voorvader Boudewijn ben ik bijzonder fier, omdat hij de goede zijde koos van de gemeenten tegen de koning en de adel van Frankrijk. Dit beeld uit het verleden zie ik dan ook met het nodige verguldsel. Het wapenschild kan nog eens van pas komen! Om maar te zeggen dat mijn vader een onverholen sympathie had voor de activisten. Dat waren Vlamingen die, na tachtig jaar miskenning van onze rechten onder Belgisch regime, eindelijk de kans zagen een Vlaamse universiteit en zelfbestuur te veroveren, zij het onder Duitse bescherming. Een vriend des huizes, Karel de Muynck (broer van Gust de Muynck, die later een rol speelde in de Belgische politiek), liep daar hoog mee op en liet niet af het activisme te verdedigen, tot pa zich liet verleiden om het plechtig Vlaams Onafhankelijkheidsfeest in de Beurs bij te wonen. Wij hoorden toen Borms en aanverwanten Vlaanderen los van België verklaren, terwijl een reusachtige leeuwevlag werd ge-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
13 hesen en wolken peper door patriottische Belgen vanop de balkons over de vergadering werden gestrooid. Nadien kwam het tot een optocht op de Meir, die weldra in een algemeen gevecht ontaardde, waarbij de activisten door Duitse soldaten werden beschermd. Overigens was de opvallende aanwezigheid van Duitse officieren tijdens de plechtigheid ook voor mijn vader een doorn in het oog en hij had verder geen oren meer naar het activisme. De Vlaamse grieven lieten hem niet onverschillig, maar met ‘den Duits’ wilde hij niets te maken hebben. Toen we terugkeerden van ‘de vlucht’, gingen wij op de Brouwersvliet wonen, in de apotheek die pa moest bewaken na het overhaaste vertrek van zijn patroon naar Engeland. Het was een ruim en diep negentiendeeuws huis met winkel, magazijn en labo, meestal spaarzaam verlicht. Doordat zoveel scheepsbemanningen klant waren, kwamen er in vredestijd veel kapiteins over de vloer, die als vrienden van heinde en ver souvenirs meebrachten als geschenk. Ik herinner me zo papieren snuisterijen van Bali, krissen en degens, Japanse schermen, waardoor de grote salon op de eerste verdieping veel had van een museum, met een grote bibliotheek. Door de glazen instrumenten en distilleerkolven, verspreid in het halfduister, hing er trouwens in het huis een eigenaardige sfeer, als in een alchimistisch laboratorium. Op de zolder lagen jaargangen van Le Petit Journal Illustré, vol gevechten en charges van kurassiers, die mij dagenlang boeiden, hoewel de ratten uit de rui onder het huis soms overal de rust verstoorden. Zelfs de kat was er bang voor. Dit alles heeft blijvend op mijn verbeelding ingewerkt. Ik schrijf aan die herinneringen mijn aanleg toe voor surrealistische fantasie. Ik tekende veel en dit trok de aandacht van een kunstschilder die geregeld bij ons langs kwam, Jules Richard. Hij toonde mijn krabbels aan Frans Hens, de Schelde-schilder en die zei: ‘Dat manneke moet schilder worden.’ Intussen zat ik op school in het stedelijk onderwijsgesticht nr. 2 in de Van Maerlantstraat, een van die scholen die ook bouwkundig een pluim op de hoed waren van het liberale gemeentebestuur. Het was een school waar de burgerij betaalde voor de opvoeding van haar kinderen. Dagelijks ging ik, te voet vanzelfsprekend, van de Brouwersvliet naar de Van Maerlantstraat. Ik heb aan die school gemengde herinneringen overgehouden, omdat ik van meet af aan een ongelijkmatige leerling bleek. Ik was beslist geen deugniet of luiwammes, maar ik had zo mijn voorkeur. Ik was goed in Nederlands, Frans, aardrijkskunde en geschiedenis en erg slecht in rekenen. Dat is er later niet op verbeterd, en toch ben ik een re-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
14 delijk goed architect geworden die, zo meen ik, dit land niet lelijker heeft gemaakt. Verbeelding is steeds van groter belang gebleken dan rekenen, maar mijn gebouwen, zelfs die van twintig verdiepingen - ik ben inderdaad een Vlaamse torenbouwer geworden - zijn tot nog toe niet omgevallen. Op school kregen we regelmatig versterkingsmiddelen, zoals levertraan, die we slechts met verwrongen gezichten konden binnenslikken. Ik was de zoon van een apotheker en kreeg dus als bijnaam ‘De Pil’. Om de bevolking niet te laten verhongeren, bestond er een ‘komiteit’ dat van het American Relief for Belgium afkomstige etenswaren verdeelde. Om het gezouten spek te kunnen kopen, moest men echter bewijzen dat men ook de smakeloze soep had afgehaald in het lokaal van het ‘komiteit’ Die klus viel mij te beurt, zeer tegen mijn zin, want in de rij gaan staan tussen een bende haveloze vrouwen beviel mij hoegenaamd niet. Aangenamer was het die keer dat een Duitse soldaat mij alleen op straat zag spelen, en mij een stuk chocolade toestak. De man dacht wellicht aan zijn eigen kind thuis. De winter van 1917 was bitterkoud. De kolen van onze mijnen werden door de Duitsers voor hun oorlogsindustrie gebruikt en wij zaten in dekens gehuld rond de kolomkachel, gestookt met turf en spriet. Eens vergat ik mijn handschoenen en kwam huilend van de kou op school aan. Op de Brouwersvliet was voorheen een Deutsches Seemannsheim gevestigd dat in de oorlogsjaren dra als kazerne werd gebruikt. Wij zagen dus dagelijks compagnieën pinhelmen voorbijdefileren, al zingend: ‘Zum Rhein, zum Rhein, zum deutschen Rhein, das Vaterland muss grösser sein’. En zo trokken ze dan op naar het westen, ‘zum frischen, fröhlichen Krieg’. Misschien heeft het schouwspel van die marcherende soldaten zelfs diepe indruk op mij gemaakt. Toen de meester op school vroeg wat we later wilden worden, antwoordde ik alleszins: ‘soldaat!’ Dat is verkeerd afgelopen, want mijn militaire prestaties, eerst als soldaat, later als sergeant, waren werkelijk erbarmelijk. Ik kon niet eens een machinegeweer uiteenhalen en weer monteren en met mijn pistool heb ik nooit geschoten. De soldaten trokken op, met muziek, maar keerden weldra weer, als gewonden, in lange rijen Beierse boerenwagens, naar het oosten, naar huis toe. Toen zongen ze niet meer. Toch hield het Duitse leger zich aan een strikte discipline en bleef het marcheren. Tot de maat overliep. Op een morgen was ik tussen de natiewagens aan het spelen, toen plotseling
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
15
Tekening van de 9-jarige Braem
Tekening van de 77-jarige Braem: zijn oudste herinnering, uit 1914
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
16 een ongewone militaire formatie de straat in marcheerde: gewapende matrozen, bajonet op het geweer, achter een rode vlag. Op de hoek van het Falconplein verscheen een chic uitziende officier die met opzet verzuimde de rode vlag te groeten. In minder dan geen tijd was hij van zijn insignes beroofd en tegen de grond gesmeten. Ik kan nog precies aanduiden waar dat gebeurde. Het was de eerste keer dat ik een revolutie beleefde. Het is me sindsdien helaas niet meer overkomen. De Duitsers trokken inmiddels terug naar de Heimat en een algemene plundering van hun kazernes en magazijnen door de bevolking volgde. Bij ons in de buurt waren verschillende militaire stapelhuizen en als kleine jongen van zeven wilde ik beslist weten of er iets te ‘verhapzakken’ viel. Ik kwam thuis met twee dunne soldatenmatrassen, die nog lang diensten hebben bewezen. 's Anderendaags kregen we de eerste Belgische soldaten te zien, weliswaar achter de hekken die de haven afsloten, als wou men een direct en feestelijk contact met de bevolking verhinderen. Van de latere feestelijkheden herinner ik me niets. Alleen de terugkeer van de baas van mijn vader uit Engeland kan ik me nog goed voor de geest halen. Hij bracht de eerste blikjes inmaakvlees, corned beef, mee. Hij was verwonderd omdat de apotheek uitverkocht was. Dat was voor ons gezin de enige manier geweest om te overleven, want van een loon was er gedurende vier jaar geen sprake geweest, en mijn vader had stukje bij beetje de inboedel aan andere apothekers verkocht. Van de oorlogsjaren herinner ik me nog dat er niet zoveel vreugde te rapen viel. Wel bezochten we regelmatig de schouwburg Palatinat, die de specialiteit had dat overbekende stukken er werden gepersifleerd, zoals Carmen dat tot Trees Karmel werd omgedoopt en De mezenvangers van Zurenborg dat zelfs Die Meistersinger von Nürenberg niet ontzag. De grote trekpleister was de rondborstige zangeres Reze Venus, die in de algemene trieste stemming een beetje optimisme wist te brengen. 's Zondags sprak mijn vader af met een collega-hulpapotheker, Jonkers, en dan trokken we voor de hele dag naar het Peerdsbos. Beide vrienden waren liefhebbers en kenners van paddestoelen en stilaan werd ook ik in die nuttige kennis ingewijd. Het was trouwens een aanvulling van het magere oorlogsmenu. Die wandelingen hebben mij vermoedelijk ook de liefde voor de natuur bijgebracht die me nooit meer heeft verlaten. Ik was enige zoon en had niet veel speelkameraadjes en daardoor werd ik een nogal in zichzelf gekeerde knaap, die hoe langer hoe meer plezier vond in het lezen van alle boeken die zich in de bibliotheek van De
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
17 Olifant bevonden. Ik las het volledige werk van Jules Verne, die ik nog altijd hoog aansla, ondanks de naïeve psychologie, omdat hij grote eerbied koesterde voor de technische vooruitgang en menselijke creativiteit en zijn helden als minnaars van de vrijheid afschilderde. Kapitein Nemo was en is mijn grote held! Ik begon toen al de krant te lezen, waardoor ik me bewust werd van wat er zoal op aarde gebeurde, en dat was nogal schokkend. De diverse oorlogen waren niet gedaan. Overal op de wereld heerste ellende, bij de overwinnaars zowel als bij de overwonnenen. Wij verhuisden naar Sint-Mariaburg, omdat de gezondheid van mijn moeder zorgen baarde en de lucht haar daar goed zou doen. De apotheek De Olifant was bovendien ter ziele gegaan. Dit bracht mee dat ik dagelijks met de ‘rode tram’ het traject van Sint-Mariaburg naar het Sint-Jansplein aflegde. Er brak een periode aan van stakingen van de slecht betaalde bedienden en arbeiders, zodat ik de afstand vaak te voet moest afleggen met een zware boekentas, eigenlijk wat veel voor zo'n jonge knaap, maar de school mocht niet worden verzuimd. Zonder erbij na te denken ondervond ik toen al de praktische gevolgen van de klassenstrijd, die na een korte periode van hoera-patriottisme onafwendbaar de kop opstak.
Urbanistische entree In dat klimaat ontstond ook een politieke beweging die haar oorsprong vond bij de frontsoldaten, die de hele oorlog onder Franstalig commando hun bloed hadden gegeven voor een België dat hun elementairste rechten miskende. De opkomst van de Frontpartij betekende de voortzetting van het activisme, maar ditmaal wortelde de beweging in de brede massa en stoelde ze op algemeen erkende volkse eisen i.v.m. gerecht, leger, onderwijs in de eigen taal van laag tot hoog, antimilitarisme en democratie. De Frontpartij was politiek een minderheid, maar erg actief en groeide gestadig. Haar dagblad, De Schelde, stak fris af tegen het aftandse proza van de andere kranten (een aantal daarvan verscheen zelfs in Antwerpen in het Frans: de liberale, Fransdolle Matin, de aartsconservatieve Métropole en de beurskrant Echo de la Bourse), die zich tot de Fransbrabbelende bourgeoisie wendden; voorts waren er Het Handelschblad en De Nieuwe Gazet, beide conservatief, respectievelijk katholiek en liberaal.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
18 Ik zie ze nog voor me, de grote betogingen van de Frontpartij, naar aanleiding van de verkiezingen. Met duizenden trokken geestdriftige Vlamingen door de stad, 's avonds bij het licht van fakkels. Toen konden de mensen nog zingen ‘Omdat ik Vlaming ben’, ‘Wij willen wat was recht’, of ‘De Vlaamse leeuw’. Bij iedere stemronde vermeerderde het aantal verkozenen van de Frontpartij en de Belgische staat begon op zijn Franstalige grondvesten te sidderen. Hij doet dat nog altijd! Wonen in het naargeestige Sint-Mariaburg begon stilaan op mijn ziekelijke moeder te wegen en wij verhuisden naar de stad, naar de inmiddels verdwenen Wapperstraat, bij de Meir. We werden er allemaal getroffen door de griepepidemie, die op dat moment in de hele door de oorlog getroffen wereld slachtoffers eiste. Die ziekte veroorzaakte een ware verdwazing, zodat mijn zieke moeder moest beletten dat ik uit het raam zou springen. Ik herinner me ook een cinema tegenover ons huis waarvoor een invalide zanger dagelijks dezelfde liedjes ten gehore bracht. Ik had de lagere school achter de rug en ging ook naar het Koninklijk Atheneum, waar de tucht minder streng was dan in de Van Maerlantstraat en waar het me ook beter beviel omdat de verschillende vakken door verschillende leraren werden gegeven. Dat nam niet weg dat ik ook daar een onregelmatig student was: als de leraar de stof attractief voorstelde, werkte ik goed mee, anders was ik een eerder middelmatige leerling. En weer was ik slecht in exacte vakken en goed als de verbeelding een rol kon spelen, bijvoorbeeld bij opstel. De leerlingen waren verdeeld in flaminganten, die vanaf de vierde klas lid werden van Ontwikkeling, en franskiljons, die aangesloten waren bij een Fransgezinde vereniging. Het kwam vaak tot schermutselingen op de speelplaats en er waren soms conflicten tussen Ontwikkeling en de franskiljonse prefect Loos, waarbij onze voorzitter, Maurice Naessens - de latere socialistische bankdirecteur - het moest ontgelden. Jarenlang heb ik later naast de man gezeten in de Commissie voor Monumenten en ben ik vriendschappelijk met hem omgegaan, ondanks zijn twijfelachtige houding tijdens de bezetting. Ons gezin werd vergroot met een zusje, Paula, die acht jaar jonger is dan ik. Het appartementje in de Wapperstraat werd te klein. Mijn vader kon inmiddels dank zij tips van zijn baas, apotheker Six, vruchtbaar speculeren, wat ons van een klein bediendegezin verhief tot het peil van het kleinburgerdom. Dit bracht ook een royalere levenswijze met zich mee
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
19 en de aankoop van een pas gebouwd huis op de Gitschotellei. Ik sloot vriendschap met enkele jongens en meisjes uit de buurt, van ongeveer elf jaar. Er was toen nog speelruimte te over in de velden achter onze woning. Als het regende lagen er grote plassen, waarop wij met balken konden varen en die bij vorst tot ijsvermaak leidden. Door de stakingen in het bouwbedrijf lag het werk op vele werven lang stil en dat leverde allerlei materialen op voor ons spel. Ik nam het initiatief om op de weide dicht bij huis een ‘dorp’ op te richten van kleine hutten, gebouwd van struiken en afval van de bouwwerven. Het heette Tsjikabovla. Ik verzon bovendien een geheimtaal die weldra door alle jongens van de straat werd beheerst: aan de stam van een woord moest de klank ‘ee’ worden toegevoegd en de medeklinkers moesten van plaats worden verwisseld, zodat ‘gij zijt zot’ klonk als ‘ijgee ijtzee otzee’. We hebben dat taaltje jarenlang gebruikt. Weldra hadden jongens van een andere straat ook een dorp gesticht. Ik had dus mijn loopbaan als urbanist ingezet met een praktische verwezenlijking. 's Zondags trokken mijn vader en ik naar de stad, waar we tentoonstellingen van schilderijen bezochten en ons diverse tijdschriften aanschaften (financiële voor pa, bijvoorbeeld Le Home voor mij en Bécassine voor mijn zus) en natuurlijk taartjes voor 's namiddags. Die interieurtijdschriften brachten mij in contact met de laatste trends inzake huizen en villa's. Ik begon schetsen te maken met het oog op mijn aanstaande studies, want ik had besloten architect te worden. Tekenen zat mij in het bloed. Maar mijn vader zette bij schilderen als beroep een groot vraagteken en zag in architectuur de mogelijkheid om het dagelijks brood te verdienen en toch te blijven tekenen. Dus ben ik architect geworden en ik ben mijn vader oprecht dankbaar dat hij mijn beroepskeuze aldus georiënteerd heeft, want voor iets anders had ik wellicht niet gedeugd. Mijn eerste projecten, nog voor ik de lessen aan de academie begon te volgen, waren in een soort Weense geest opgevat, naar voorbeelden die ik ontdekte in publikaties van Robert Mallet-Stevens, een soort versuikerd kubisme à la Hoffmann. Dat was mijn eerste inspiratiebron, want goed uitgevoerde voorbeelden op straat kende ik niet, die zou ik pas later opsporen. Tijdens mijn laatste jaar aan het atheneum, de derde wetenschappelijke, behaalde ik allesbehalve schitterende resultaten. Ik volgde al de avondcursus ‘tekenen van blokken’ aan de academie en die eiste mijn aandacht volledig op. Ik werd er primus door mijn uiterst verzorgde
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
20 tekenwijze met buskool. Ik tekende, gewonnen, verloren, kleine en grote perspectieven van denkbeeldige gebouwen, ook naar aanleiding van bezoeken aan de jaarlijkse tentoonstelling van de academie, toen nog een evenement in de stad. De voorbeelden die mij aangrepen waren de eindwerken van de laatstejaars. Ik herinner mij nog de modernistische creaties van Walter van den Broeck en Laforce, die later in de praktijk tot de beste architecten behoorden. Van den Broeck stierf jammer genoeg tijdens dens de tweede wereldoorlog en heeft slechts een tiental creaties nagelaten. Toen ik zestien was begon ik mijn architectuurstudies aan de Antwerpse Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Het begin van de studie was een tegenvaller. Er werden tot mijn spijt geen ontwerpen gemaakt. Pol Berger volgde het vanouds bekende systeem: het tekenen van de ordes, eerst Toscaans, dan Dorisch, dan Ionisch en ten slotte Korinthisch. De objecten werden dan in overhoekse projecties getekend en van schaduwen voorzien. Dat duurde twee jaar lang en ik heb er een grondige hekel aan alles wat naar classicisme zweemt aan overgehouden. Het kwam er natuurlijk op aan een degelijke beheersing van het tekenen te verwerven, wat erop neerkwam vijf lijnen te kunnen trekken op een millimeter. Ter gelegenheid van mijn inschrijving in de academie had mijn vader mij een boek geschonken: Geschiedenis van de bouwstijlen van Gugel, waar ik druk in studeerde, zodat ik een overzicht kreeg van de evoluties in de architectuur, want daarover werd geen cursus gegeven. Ik specialiseerde mij verder in de begeleidende teksten bij mijn tekenwerk, die hoe langer hoe kubistischer en onleesbaarder uitvielen. Dat was een schandaal voor de professoren, die hierin mijn vijandigheid tegenover net systeem konden aanvoelen. Ik was een middelmatige leerling, maar was wel het sterkst in de lessen van Herman Teirlinck (letterkunde) en van Ary Delen (kunstgeschiedenis). Buiten de cursussen gaf ik mij volledig over aan fantastische projecten waarbij ik mijn verbeelding in vrijheid kon botvieren. Pol Berger, aan wie ik mijn gewrochten toonde, was ervan onder de indruk en riep zijn collega's samen om te tonen wat voor vlees hij in de kuip had. Sindsdien was ik persona grata geworden en kon ik mij een en ander veroorloven. Het volgende schooljaar was gewijd aan de grondbeginselen van de constructie, een heel wat boeiender onderwerp dan het loutere tekenen. Professor De Mol gaf een bijzonder belangwekkende cursus, die mij
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
21 later in de praktijk voortdurend van pas is gekomen. Wij tekenden details van ramen en deuren, gebinten, metselverbanden, enzovoort, toegepast op gevelgedeelten, inkompartijen e.d. De esthetische compositie speelde daarbij al een zekere rol, zodat ik mij stilaan in mijn sas begon te voelen. Het dochtertje van De Mol en mijn zus zaten in dezelfde klas, zodat mijn professor soms het speelkameraadje van mijn zusje bij ons thuis kwam afhalen. Zijn blik viel bij toeval op Monde, het blad van Henri Barbusse, dat ik wekelijks las. ‘Mijnheer Braem, dat moet gij uw zoon niet laten lezen, hoor, het is te pessimistisch!’ Het kwaad was echter geschied en ik verdiepte mij hoe langer hoe meer in linkse literatuur, hoewel ik nog een paar jaar het vlaams-nationaal ideaal trouw bleef en elk jaar op 11 juli de leeuwevlag aan ons huis wapperde.
Tussen English en Engels Voor mijn ontluikende socialistische overtuiging was een episode uit de beruchte Borms-verkiezingsstrijd van belang. Die voorman van het activisme zat in de Leuvense gevangenis, maar hij was kandidaat bij de tussentijdse verkiezing in 1928, tegenover de franskiljonse liberaal Baelde. Borms haalde het met een overweldigende meerderheid. De Fronters, maar ook de socialisten, een deel van de katholieken en zelfs de Vlaamsgezinde liberalen hadden voor hem gestemd. Hij werd in vrijheid gesteld, en toen volgde een onvergetelijke feestelijke intocht in Antwerpen, waarover La Libre Belgique schreef: ‘Anvers n'est plus en Belgique!’ Een mensenzee vulde de Frankrijklei om te luisteren naar Borms, die sprak vanop het balkon van Malpertuus, het Vlaams huis. Mijn vader en ik bevonden ons tussen de menigte. Maar er was meer dan één spreker. Vanop een stootkar in de Geuzenhofkens voerde ook een communist het woord, Jef van Extergem. Hij was ook activist geweest, maar had het nationalisme laten vallen voor de strijd voor de sociale ontvoogding van het Vlaamse volk. Zijn moedig optreden had niet veel succes. Het was de eerste keer dat ik een communist hoorde spreken, het was een eerste vonk, die me pas veel later in vuur en vlam zou zetten. In hetzelfde jaar stichtten we op de academie met enkele studenten een groep die aangesloten was bij het Algemeen Vlaams Studentenverbond, waarvan ik via Ontwikkeling in het atheneum al lid was geweest. Het was een gemengde groep van architectuurstudenten en aanstaande schilders,
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
22 met als naam Joe English Gilde. Joe English was onder de Fronters bekend als een Vlaamse schilder van Ierse afkomst, die tijdens de eerste wereldoorlog tekeningen leverde voor Vlaamse acties. Hij tekende o.m. grafzerken voor gesneuvelde frontsoldaten, met een Iers kruis, en die zerken werden door de legeroverheden verbrijzeld. Hij was opgeleid aan de Koninklijke Academie van Antwerpen en behaalde de Godecharleprijs in 1907 (die ik zelf in 1936 zou behalen). De glasramen in de huidige kapel van de IJzertoren werden uitgevoerd naar overgebleven tekeningen van zijn hand. Zijn werk was Vlaams en zeer christelijk geïnspireerd, maar hij was voor ons het symbool van de kunstenaar in dienst van zijn volk. Onze gilde zette de traditie van de Jugendbewegung voort. Die was voor 1914 ontstaan in de marge van de grote opgang van de arbeiderspartij SDP, die meende dat een sociale vernieuwing te bereiken zou zijn langs de weg van de overreding, de weg van het parlementarisme. De jeugd dacht een levensvernieuwing te bereiken door zich af te keren van de bourgeoiscultuur, door één te worden met de natuur. Weldra zag men Wandergruppen opmarcheren in frisse kleuren, ze cultiveerden rijdansen, stichtten jeugdherbergen, wars van de militaire discipline die de ‘hitlerianen’ er later aan zouden toevoegen. Iedere zaterdag trokken we erop uit, per trein, fiets of te voet, met de tent, meestal naar de Kalmthoutse heide, waar wij met toestemming van de burgemeester overal mochten kamperen. Dat deden we zomer en winter. In de winter braken we 's morgens het ijs van het ven om ons te wassen. Wij waren ervan overtuigd dat Vlaanderen een sterk geslacht nodig had om zich te bevrijden, dat de maatschappij nood had aan sterke persoonlijkheden en de kunst nood had aan nieuwe mensen. Wij handelden en dachten als het ware Wagneriaans! Het was een erg gemengd gezelschap en sommigen hebben nog van zich laten horen. Zo werd Bert Brauns regisseur bij de BRT, Huib van Hellem bij de Brusselse KNS, Leopold Hendrickx werd algemeen directeur van stedebouw. En dan zijn er de talrijke schilders, als Marc Mendelson, Jos Wils, Georges Sels, Henk van Landeghem, en architecten als Karel Tielemans en Oktaaf de Koninckx. Er zijn ook twee huwelijken uit voortgekomen, twee gelukkige huwelijken :de architect Jul de Roover leerde er de lerares mode Frieda Severin kennen, ikzelf haar zus Elza Severin, die hout graveerde en schilderde. We hielden ook tentoonstellingen, o.a. in Malpertuus op de Frankrijk-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
23 lei, van schilderijen, tekeningen en architectuurprojecten. Een van die tekeningen trok de aandacht van de gebroeders Ackermans, communistische militanten, omdat er rode vlaggen in voorkwamen. Zij lieten niet na me aan te spreken en dit was een eerste contact met deze volbloed idealisten, die later in dienst van de Spaanse republiek in de Internationale Brigade hun jonge leven hebben geofferd. Sommigen onder ons evolueerden mee naar links, maar na 1933 bezweken anderen voor de verleiding van het in Duitsland triomferende fascisme. Er werd steeds heftiger gediscussieerd. Vlaanderen verlossen bleef het gemeenschappelijke doel, maar de enen wilden dit via een sociale revolutie, de anderen door achter een leider, een Führer, aan te marcheren. Het kon niet anders of de gilde moest uiteenvallen. Kort voor de mobilisatie was er van de Joe English Gilde geen spoor meer. Nochtans waren er in dit milieu, dat een actief onderdeel van het AVS vormde, diepgaande discussies over kunst en maatschappij gevoerd. Toen wij met de Joe English Gilde van start gingen, vingen wij nog de laatste windstoten op van de intensieve ideeënstorm die op de eerste wereldoorlog is gevolgd. Antwerpen was daarbij een cycloongebied. Het was een eminent centrum van de abstracte kunst, met internationaal vermaarde tijdschriften als Het Overzicht, met een zeer linkse tendens, en Clarté, meer pacifistisch-humanitair. Er werden congressen gehouden over moderne kunst. Van Ostaijen was er werkzaam en ook expressionistische schrijvers als Karel van den Oever, architecten als Fons Francken en Eduard van Steenbergen. Er heerste een sfeer van creativiteit die alle gebieden doordrong, ook de politiek. Wij bouwden als kleine groep daarop voort, en hebben wellicht als individuen later wat gepresteerd in verschillende sectoren. Zelf had ik me zonder aarzelen afgekeerd van het eng-kleinburgerlijk nationalisme dat tot fascisme kon leiden, en er de studie van het marxisme voor in de plaats gesteld. Ik verslond de boeken van Barbusse, Clarté en andere linkse literatuur en was niet afwezig als men eindelijk Sovjetfilms begon te vertonen zoals De aarde en Pantserkruiser Potemkin. Er werden ook steeds meer zanggroepen opgericht, zoals Wendingen, die als agit-propgroepen fungeerden. Er verschenen steeds meer rode vlaggen in mijn tekeningen. Er school heel wat romantiek in die rode vanen en marcherende proleten, maar er was ook het doorbrekende besef dat het heersende regime door iets anders moest worden vervangen. Ik werd daarbij gedreven door mijn nei-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
24 ging elke idee tot de uiterste consequentie door te denken. Het werd me duidelijk dat het slechts mogelijk was de rechten van de Vlamingen te doen zegevieren door de bestaande orde volledig om te keren. Een nieuwe mens leek me noodzakelijk, bevrijd van de verouderde vooroordelen die de maatschappij beheersten. Dat werd de synthese waarnaar ik mij richtte.
Botsende invloeden Mijn opvattingen inzake architectuur bleven in die periode geen geïsoleerde weg volgen, hoewel ze in het begin verschillende esthetische invloeden ondergingen. Ik zei al dat mijn eerste opus zowat als Weense Mallet-Stevens was opgevat. Dat was eigenlijk niet meer dan een kennismaking met wat er in de lucht hing in Parijs in de tijd van de Arts Décoratifs, waarvan ook in ons land hier en daar een weerschijn te bespeuren viel. Mijn oud-professor Jos Smolderen decoreerde bijvoorbeeld in die stijl de wereldtentoonstelling van 1930 in Antwerpen. In de academie maakte ik mezelf vertrouwd met de hedendaagse literatuur en stootte zo op de verzameling van het tijdschrift Wendingen, dat voor mij een ware openbaring betekende en waarvan ik de volledige uitgave in de stedelijke bibliotheek kon consulteren. De werken van M. de Klerk, J.M. van der Mey, Kramer, Blaauw, Wydeveld en van de beeldhouwers Hildo Krop en Vanden Eynde, troffen mij als een verlossende stenen zang in de ruimte. Het was ook een architectuur die de vorm in dienst van de sociale functie stelde, en die de vervoering van de architect door zijn opdracht liet aanvoelen. Deze absolute dienstbaarheid van de vorm aan de functie maakte mij tot een enthousiaste navolger van de Amsterdamse school. Ik maakte tal van schetsen in die geest. Intussen stelde ik mij onder de invloed van het constructivisme allerlei vragen over de constructieve opvattingen van de Amsterdamse school, die - dwepend met de sculptuur - de structuur achteruitschoof en soms verkrachtte. Dwalend tussen de romantische opvattingen van de Amsterdamse school en het constructivisme, leek het me soms dat Dudok het bij het rechte eind had. Niettemin was ook zijn architectuur niet van decoratieve neigingen ontbloot, wat mij, in mijn streven naar een absoluut verantwoorde vorm die op een structurele logica moest gebaseerd zijn, niet beviel. Ook De Stijl, die als een reactie tegen de
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
25 Amsterdamse school werd opgevat, leek mij in wezen een louter formeel spel, en beantwoordde dus niet aan mijn wensen. Dan bleek voorlopig de enige uitweg de veroordeling van iedere kunstbetrachting, iedere bewust nagestreefde vormencompositie om via functionele berekening en structurele materiaalkeuze tot een zogenaamd wetenschappelijke vorm te komen. Eigenlijk stemde dit overeen met de grondbegrippen van de bouwkunst die H.P. Berlage eertijds verdedigd had, al schatte ik het kunstgehalte van Berlage niet hoog. De bibliotheek van de school bevatte de gezamenlijke geschriften van Berlage en Henry van de Velde. Beiden wezen het gebruik van historische stijlen af en geloofden dat een nieuwe bouwkunst op komst was die de nieuwe maatschappij zou begeleiden. Berlage wilde vóór alles een eerlijke vormgeving, die haar functie en haar constructie duidelijk toonde. Ongeacht de ambachtelijke zorg waarmee ze gedemonstreerd werd, leidde dat tot nogal droge resultaten. Mij stonden vele werken van Berlage niet aan. Ik vond ze vervelend, als concept verbrokkeld en kleintjes. Alleen de Amsterdamse Beurs verhief zich tot monumentaliteit door de beheerste, eenvoudige vorm. In zijn andere werken leek de inspiratie teruggedrongen tot stilzwijgendheid. Alleen in zijn ontwerpen voor een Beethoven-huis en later voor een Lenin-monument liet Berlage de verbeelding vrijere teugel, en deze scheppingen konden mij met hem verzoenen. Henry van de Velde daarentegen was een lyrisch kunstenaar die zowel naar een expressieve lijn als naar een logische constructie streefde. Aanvankelijk zat in zijn werk naar mijn gevoel een toegeving aan de zucht naar ornament en daar was ik, zoals elke functionalist, wars van. Maar later liet ook Van de Velde alle ornament varen en gebruikte hij ‘de lijn als een kracht’. Naast de zwierige opbouw van Henry van de Velde lijkt de systematische constructie van Berlage bijna stuntelig, droog, en alleen door redenering bepaald. Berlage moet een rechtlijnig karakter hebben gehad, hij moet een door en door eerlijk mens en kunstenaar zijn geweest, gebonden aan de basistheorieën van een dogmatisch socialisme, terwijl de elegante Van de Velde er slechts mee koketteerde. Op dat ogenblik had ik nog maar weinig belangstelling voor het werk van Horta en voor de Art Nouveau. Die zou pas later komen als ik de plastische functie als zodanig erkend had, na de tweede wereldoorlog. Tijdens de constructivistische periode veroordeelde ik die doorbraak van de creatieve verbeelding als decadent, maar geleidelijk begon ik Horta en
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
26 de Art Nouveau als een sprong voorwaarts te begrijpen. Dat was ook het gevolg van een ruimere kennismaking met het werk van Horta. Tot dat inzicht kwam ik nadat ik in Brussel het werk van Horta voor hij zijn Paleis voor Schone Kunsten realiseerde bekeken had. Ik werd in Horta's woningen geïntroduceerd door Jean Delhaye, een oud-leerling en groot bewonderaar van Horta, die mij in voeling bracht met de oneindige fantasie van zijn meester, zowel in de woning Van Eertvelde als in het museumhuis in de Rue Américaine, Horta's voormalige woning. De Art Nouveau was een fenomeen dat het hoogtepunt van de macht van de bourgeoisie begeleidde, terwijl Berlage uitdrukking wilde geven aan de opkomst van de arbeidersklasse als actieve sociale factor. Henry van de Velde gaf dan weer vorm aan de overgang van een progressief deel van de bourgeoisie naar het reformistisch socialisme. De Art Nouveau vond in de negentiende-eeuwse ingenieursconstructies de elementen voor een nieuwe architectuur. Hij zette zich af tegen het eclecticisme en gebruikte een geheel nieuwe vormtaal. Meestal beperkte dit streven zich tot het tekenen van nieuwe ornamenten, maar voor de besten, onder wie Horta, openden de nieuwe metaalconstructies nieuwe mogelijkheden voor de opbouw van vrije plattegronden, nieuwe ruimtelijke vondsten, die het vrijgevochten modernisme van Le Corbusier aankondigden. Dat is zichtbaar in het interieur van de grote woning aan de Louisalaan in Brussel, waar met opendraaiende panelen het hele binnenste van het gebouw gemakkelijk op nieuwe behoeften kon worden afgestemd. Horta brak ook met de stereotiepe planindeling van het burgerlijke huis en introduceerde zo in de woonarchitectuur de bevrijdende ruimte van de moderne bouwkunst. Ik beschouw Horta als een der grote wegbereiders voor een volwaardige hedendaagse architectuur, hoewel zijn werk nog beladen is met de zware steenfaçaden die ons passé lijken en ons - met het Paleis voor Schone Kunsten en het Centraal Station van Brussel als bekendste voorbeelden - terdege storen. Horta was van zijn tijd, in zover deze onvoldragen was, sociaal en cultureel. Hij werkte niet voor de toekomst, en als zodanig ontpopte hij zich later ook als een uitgesproken vijand van Le Corbusier. De Art Nouveau had voor mij vele charmes, ik ging graag een wandelingetje maken in Zurenborg en heb later met succes de Cogels Osylei in de Commissie voor Monumenten ter klassering voorgesteld. Maar terug nu naar Berlage en Van de Velde, die ik las en herlas. Zo kwam ik uit de warwinkel van mijn uit tegengestelde hoeken beïnvloede
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
27 architectuurschetsen en -ontwerpen tot min of meer samenhangende stellingen, die ongeveer overeenkwamen met het Duitse functionalisme van Gropius en het Bauhaus en ook het constructivisme van de Russen. Zo werkte ik de opgelegde ontwerpen in de academie uit: ik wou vorm en functie in een klare constructie doen overeenstemmen, en de eenvoudige vorm wou de geest van eenvoud uitdrukken die m.i. in een socialistische gemeenschap moet heersen.
Academische loopbaan Na mijn derde jaar in de academie kon ik als stagiair aan het werk in het bureau van architect Arthur Smet in de Oude Waag, waar ik de theorie aan de praktijk leerde toetsen. Vanaf het derde jaar werden de lessen alleen nog 's avonds gegeven en werd de studenten aangeraden de opleiding aan te vullen met tekenarbeid bij een praktizerend architect. Arthur Smet, destijds Prijs Godecharle, was een zeer ernstig man die een praktijk had van wat men toen ‘goedkope woningen’ noemde en daarbij de functie uitoefende van inspecteur voor de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen. Hij hechtte veel belang aan goede, duidelijke detailtekeningen. Hij had voor de oorlog enkele landhuizen gebouwd, verwant aan het werk van Flor van Reeth, maar had door de oorlog niet de gelegenheid gehad grotere werken uit te voeren. Naar aanleiding van een wedstrijd voor een zeevaartschool in Antwerpen, stelde hij me voor samen te werken. Door zijn praktische werkzaamheden als inspecteur kwam dit erop neer dat ik het hele ontwerp opmaakte in een niet te opvallende architectuur, die echter insloeg, zodat wij de derde prijs behaalden. Dit was - op mijn twintigste - mijn eerste bekroning bij een officiële wedstrijd, terwijl ik nog de hoogste klassen van de academie volgde. Hoogtepunten tijdens die studies waren zoals gezegd de lessen van Herman Teirlinck en Ary Delen. Officieel behandelde Teirlinck voor de verzamelde leerlingen in de grote leszaal de Vlaamse letterkunde, maar hij sprak tijdens de les over alles en nog wat. Dat ging van negerkunst tot Prosper van Langendonck, van het wezen der kunst tot de tachtigers. Teirlinck had een bijzonder vinnige manier om zich uit te drukken. De studenten hingen aan zijn lippen. Meestal ging hij op de rand van de bank zitten van de studentinnen die hij de moeite van het bekijken waard
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
28 vond. Van Teirlinck is de bepaling van kunst die mij altijd is bijgebleven: kunst is een beeld van het leven, gewekt in de aandoening van de ontvankelijke mens. Dat is een onomstootbare bepaling die op alle kunstrichtingen toepasselijk is, ook op architectuur. Bij het examen was ik de eerste van de hele school. Ary Delen gaf geschiedenis van de kunst, van de oorsprong tot het impressionisme. De uren volstonden niet om tot onze tijd door te dringen. Delen kon bijzonder scherp zijn in zijn uitdrukkingen. Hij speelde het klaar om vrienden-mecenassen een reis te doen betalen voor vijf leerlingen. We voeren naar Engeland met een fruitboot en konden dus de National Gallery en het British Museum bezoeken, de grote doeken van Van Dyck, de Elgin Marbles van het Parthenon en de onvergetelijke Egyptische meesterwerken. In Parijs zagen we het Louvre met zijn ontelbare schatten, zoals de Venus van Milo. Wat mij het diepste aangreep was een tentoonstelling van de Deutsche Werkbund, ontworpen door Walter Gropius en zijn discipelen van het Bauhaus. Er waren composities te zien in aluminium, plexiglas, meubelen van Brever, affiches, architectuurmodellen. Delen vond het wat hard en zakelijk, maar ik vond het de werkelijke materialisatie van de nieuwe geest. Ik bewaar nog altijd de catalogus. Het groepje studenten in kwestie maakte inmiddels wel naam, met o.m. De Saeger, later minister van openbare werken, toen een brave kajotter die zijn mond nauwelijks open deed, terwijl Pol Hendrickx en ik des te meer lawaai maakten. We trokken ook naar Brugge en Gent; altijd met het deskundig commentaar van Delen, die ik nu, postuum, niet genoeg mijn dankbaarheid kan betuigen. Ik heb later met hem samengewerkt in de Anti-Oorlogsliga. Bij zijn ambtsjubileum vermeldde hij mij in zijn toespraak als ‘Braem, organisator der ruimte’! Enige tijd later maakten we zijn begrafenis mee. Het vierde jaar stond onder de hoede van professor Evrard. Hij was een conservatief architect, auteur van o.m. de kerk aan de Mechelsesteenweg, een doodernstig, nietszeggend gebouw, maar zoals veel nietszeggende gebouwen goed geconstrueerd. Wij begonnen in dat jaar met kleine composities: een tuinhuisje, een jachtpaviljoen, een school. Ik zette er alles op om aantrekkelijke tekeningen voort te brengen en ik meen dat ik daarin ben geslaagd, want ze hebben later gediend als omslagillustratie voor de boeken Renaat Braem. Architect en René Braem. Architecture, die in 1980 en 1984 verschenen zijn.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
29
Academiewerk: ‘Radio Telefonis Uitzend Stasion’ (1927) en een ontwerp voor het Brusselse Centraal Station (1931)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
30 Ik begon ook mijn ontwerpen voor te stellen met witte lijnen op een zwarte ondergrond, terwijl men in de architectuur van oudsher andersom tekende. In navolging van het Bauhaus, het Duitse centrum voor vormgeving, gebruikte ik ook een nieuwe typografie, waaruit de hoofdletters gebannen waren. Dit was echter niet naar de zin van Evrard. Ik had nochtans hard gewerkt aan zijn opgaven, maar instinctmatig ervoer deze ultra-katholieke architect in mijn werk de absolute negatie van wat hem heilig was en hij deed dat bij de examenontwerpen in de puntentoekenning doorwegen. Volgde nog de hoogste klas, onder leiding van professor Huygh. Hij was een erg sympathieke man. Hij bouwde ettelijke kerken en was een diepgelovig christen. Ik herinner me zijn projecten als lid van De Pelgrim, een vereniging van christelijke kunstenaars. Eens bracht hij het ontwerp mee waarmee hij deelnam aan een wedstrijd voor een paleis van de Volkenbond in Genève. Het was een door en door romantische schepping - de grote zaal was overdekt met zware houten gebinten waartussen o.a. de boze krachten van deze wereld als dragende figuren waren aangebracht - wat ons, die volledig in de Bauhaus-ban verkeerden, hoegenaamd niet beviel. Maar toch konden we in dit ontwerp de hand en de geest van een waar kunstenaar erkennen. Volgens mij stond hij onder de invloed van de hier weinig bekende Schotse architect Mackintosh, wat o.a. te merken is aan zijn eigen woning aan de Boekenberglei in Deurne. In de klas van Huygh zaten niet de eerste de beste studenten samen. Er waren voortdurend discussies gaande tussen Pol Hendrickx, Nachman Kaplanski, Jules Wellner (beiden waren joden en overleefden de tweede wereldoorlog niet, de eerste stierf in Israël, de tweede in een Duits kamp) en mezelf; Louis Stynen hield zich afzijdig. Wij waren geabonneerd op Das Neue Frankfurt en Die Form, het blad van de Werkbund en wij waren even creatief als wij kunnen veronderstellen dat de studenten van het Bauhaus dat waren. Ieder ontwerp werd grondig ontleed en tot zijn essentie gebracht. Wij waren enthousiast over Gropius, May, Scharoun en hun talrijke medestrijders voor een zuiver functionele bouwstijl. Pol Hendrickx en ik reden in onze vrije uren met de fiets rond in de stad, op zoek naar geestverwante werken, die wij vonden bij Eduard van Steenbergen, Alfons Francken, Walter van den Broeck en Laforce. Wij wensten de architecten van de meerderheid van de nieuwe banale bouwsels naar de hel waar zij, en dat vind ik nu nog, thuishoorden omdat ze de cultuur vergiftigden. Eigenaardig genoeg waardeerden wij Le Corbusier
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
31 niet erg. Hij was ons te formalistisch! De crisis sloeg toe, ook in de bouwwereld, en de bedrijvigheid bij Arthur Smet verslapte zo dat ik mij moest bezighouden met het ontwerp van een kerk waarvoor de opdrachtgever nog niet bestond. Er was geen werk meer en ik ging over naar het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten, atelier Jozef Smolderen, in afwachting van mijn militaire dienst. Dit atelier behelsde een hogere opleiding in de architectuur, met aangepaste cursussen kunstgeschiedenis, letterkunde e.d. en verplicht tekenen naar levend model en het tekenen van waarachtig grote ontwerpen. Mijn opleiding werd van juli 1932 tot september 1933 onderbroken door mijn legerdienst in de schoolcompagnie van de 5de linie, gelukkig in Antwerpen gevestigd. Mijn succes in het vijfde jaar - bekroond met de grote prijs voor bouwkunst - had mij in aanraking gebracht met een buur, de operazanger Van Kuyck, die in Antwerpen nog Wagner-stukken had gezongen, want hij bleek een echte maître chanteur te zijn. Ik had inmiddels een soort associatie aangevat met een stagiair die ook bij Arthur Smet werkte, Marcel Segers, en wij zouden samen voor Van Kuyk een opdracht uitwerken die voor beginnelingen erg groot was. Het ging om het Hôtel de Lohan, in La Roche en Ardennes. Het hele concept werd aan ons overgelaten. Wij gingen samen voor Van Kuyck en zijn vrouw het terrein verkennen en dat viel erg mee. Het terrein was ruim, op een helling naar de Semois toe, waar echt iets van te maken viel. Wij dus aan het werk. Op dat ogenblik vervulde ik mijn militaire dienst, dus moest ik dagelijks thuis tekenen van 6u tot 9u30 tijdens de ‘avondpermissie’, of bij Segers, in Burcht, de tekeningen volgen. Het ontwerp werd aanvaard en Van Kuyck ging op zoek naar een aannemer. Die vond hij en de werken werden aangevat. De betonstructuur stond al overeind, toen de bom barstte: de grond was niet betaald, de aannemer had nog geen cent ontvangen en de architecten natuurlijk evenmin. Zo kregen we al bij het begin van onze carrière een kijk op alle onheilen die een architect in deze geldmaatschappij boven het hoofd hangen. Vanzelfsprekend zijn we nooit betaald. Het onafgewerkte betonnen skelet staat er nog, als een monument voor een onvoldragen droom. Het zou een mooi opus zijn geweest. Dit grote project werd gevolgd door verschillende ontwerpen die in Burcht mogelijk waren geweest, als de eigenaars de suggesties van Segers senior hadden gevolgd. Maar dat deden ze niet, en het bleven dus papieren scheppingen zonder gevolg en zonder vergoeding.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
32 Dat er een crisis heerste werd ook mijn ouders duidelijk. Door de beurscrisis van 1929 kreeg mijn vader harde klappen. Hij had zich aan speculaties à terme gewaagd en leed grote verliezen. Met sommige beurswaarden kon hij nog het best de muren behangen. Hij had heel vroeg zijn werk in de apotheek opgegeven, en zich uitsluitend met de beurs onledig gehouden. Financieel ging het hem steeds slechter en het huisgezin werd tot spaarzaamheid gedwongen. Gelukkig hadden we nooit ‘met geld gegooid’, maar van reizen - zoals het bezoek met mijn vader aan Amsterdam en Hilversum in mijn expressionistische periode - was er nu geen sprake meer.
Socialistisch enthousiasme Ik had parallel met de klas architectuur van De Mol de lessen decoratief tekenen en perspectief bij professor Albert de Roover gevolgd, omdat daar 's avonds de tijd toe overbleef. Ik was er de uitblinker en had buiten de lessen diepgaande gedachtenwisselingen met De Roover, die ons via de relatie tussen kunst en maatschappij naar de sociale relaties zelf brachten. De Roover begon mij boeken uit te lenen over het marxisme, o.m. Het wezen van de menselijke hoofdarbeid van Dietzgen en verscheidene werken van Henriëtte Roland-Holst en brochures van Pannekoek en Gorter. De poëtische achtergrond van die sociale bevrijdingsinstrumenten had een sterke impact op mijn enthousiaste geest. Ik vereer nog steeds de figuur van Henriëtte Roland-Holst. Ik zou zo graag de wereld beelden de mensen hoe ze nu groeien naar de Eenheid, met al haar weelde zou ik ze doen willen opgroeien als bloemen van muziek.
Uit een gesprek in het atelier van De Roover bleek dat wij op dezelfde rode golflengte waren afgestemd en voortaan was ik een vriend des huizes in zijn kroostrijk gezin. Hij vroeg mij o.m. raad toen zijn zoon Jul architectuurstudies wou beginnen. Ik kende Jul via de Joe English Gilde en zei geruststellend dat hij het wel zou aankunnen. Hij is intussen een van de beste Vlaamse architecten geworden. De Roover stelde me voor aan sommige Nederlandse vrienden, onder wie schrijvers en kunstenaars. Onder hen was Piet Zwart, de bekende graficus, die Jul en mij uit-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
33 nodigde in Wassenaar. Hij zou zijn best doen om ons de villa Kröller-Müller te tonen, die Henry van de Velde had gebouwd, mede om de uitgebreide collectie van deze familie een passend onderdak te verschaffen. We stapten op de fiets en reden in bar slecht weer naar Rotterdam, waar we logeerden bij architect Verbeek. We bezochten de fabriek van Van Nelle, even buiten Rotterdam, een belangrijk werk van de functionalistische school, een feest van licht en kleur. In hetzelfde rotweer fietsten we verder naar Wassenaar, waar we bij Piet Zwart vriendelijk werden ontvangen. Piet Zwart was een prettige gastheer en een plezierige vader. Zijn zoontje stond te balanceren op het hoofd van zijn vader, haalde allerlei guitigheden uit en noemde zijn vader ‘Piet’. Later is Zwart ons, ook per fiets, nog komen opzoeken, maar wij waren net zelf op reis. De volgende dag werd ons door toedoen van Zwart toegang verleend tot de villa Kröller-Müller. We werden ontvangen door een majordomus, in gepaste kleding, die niets liet merken van wat hij dacht van die twee verfomfaaide en doorweekte Belgen en ons rondleidde in wat wij als een ware tempel van kunst aanvoelden. Van de Velde had een hal geprojecteerd waarin een prachtig Boeddha-beeld de toon aangaf. Door prachtige salons, maar ook een keuken met decoraties van Van der Lek, een lid van De Stijlbeweging, werden we geleid naar een lange gaanderij, gevuld met meesterwerken van de Franse impressionisten en vele Van Goghs. Deze schatten zouden naderhand het hoofdbezit uitmaken van het Rijksmuseum in de Hoge Veluwe. Door de ramen zagen we mevrouw Kröller-Müller in de tuin wandelen en met haar staf aan de ‘hoofdtuinier’ instructies verstrekken. Ze was niet gemakkelijk tevreden te stellen, zo vernamen we, want zij had voor haar museumproject in de Hoge Veluwe achtereenvolgens Peter Behrens, Mies van der Rohe, Berlage en Van de Velde onder de arm genomen. Berlage had inmiddels voor haar familie een kantoor in Londen gebouwd, een boerderij en het groot jachtslot Sint-Hubertus in Otterlo. Berlage kon het, met zijn karakter, echter niet eens worden met mevrouw Kröller-Müller, die feodale dienstbaarheid gewoon was. Ik ben ervan overtuigd dat Van de Velde, die gewoon was met groothertogen en baronnen om te gaan en zich helemaal thuis voelde op adellijke recepties en fancy fairs, zich meer naar haar stijl gedroeg dan Berlage. Die voelde zich waarschijnlijk meer op zijn gemak tijdens onderhandelingen met socialistische gemeentebestuurders en vakbondsmensen. Hij zou later een monument voor Lenin ontwerpen, uit verering voor deze voorvechter
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
34 van het socialisme. Dit mochten wij van de elegante en charmante Van de Velde niet verwachten. Het was dus Van de Velde die het museum uiteindelijk mocht uitvoeren. Hij maakte er inderdaad weer een meesterwerk van. Ik ben er later dikwijls geweest. Na ons bezoek aan Wassenaar fietsten wij naar Hoek van Holland om er de Kiefhoek van J.J.P. Oud te gaan bezoeken. Dat was een woningengroep die als geheel weer een stap was naar de gemeenschapskunst van morgen, gedragen door een socialistisch enthousiasme. Moe en verkleumd geraakten we terug in Antwerpen, vervuld van wat wij hadden gezien.
De lijn(stad) Eigenlijk loopt er een vaste lijn door de studies die mij tot de titel van architect moesten leiden. Overigens loopt die lijn nog verder door mijn hele leven en streven. Er was de absolute behoefte aan vormgeving, ‘Gestaltung’, die mijn bezigheden altijd bepaalde, van de lagere school, via het atheneum, tot in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Dat tekenen was er niet op gericht de werkelijkheid min of meer getrouw weer te geven, maar volgde creatieve wegen. In het begin tekende ik boten en veldslagen, later fantastische gebouwen zonder enige functie, ten slotte gingen mijn tekeningen volledig op in hun sociale functie en de daaruit resulterende vorm. In de academie moest dat tekenen gebeuren volgens schoolse opgaven die ik naar best vermogen trachtte te vertolken, maar in het atelier Smolderen was ik vrijgevochten en kon ik de onderwerpen zelf bepalen. Ik was de eerste in deze school om werkelijk stedebouwkundige ontwerpen op te zetten. Voortbordurend op een idee van een kolonel van de genie nam ik het Albertkanaal, dat in die tijd zijn voltooiing naderde, als basis voor een concept van een stad Antwerpen-Luik. Het was een lijnstad, opgebouwd volgens ideeën die destijds in de Sovjetunie opgang maakten. Het ging om een reeks parallelle banden: verkeer per snelweg, verkeer per spoor, verkeer te water, een strook industrie, een brede strook groen en dan de woonwijken, met hun sociale voorzieningen, scholen, volkshuizen, restaurants, sport- en ontspanningsgelegenheden. De diverse ontwerpen van gebouwen waren erg schematisch en theoretisch opgevat. Zo was de oriëntatie voor alle woongebouwen hetzelfde,
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
35
Ontwerp Hôtel de Lohan in la Roche-en-Ardenne (1931): de eerste opdracht, nooit betaald, nooit uitgevoerd
Ontwerp lijnstad: zicht op het centrale stadsplein, bij het Totaaltheater (1934)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
36 oost voor de slaapzijde, west voor de woonzijde. Alle woningen hadden een vrij uitzicht op het oorspronkelijke landschap. De wijken waren zo gepland dat de arbeiders en bedienden op korte fietsafstand werk zouden vinden in de industriezone die zich langs het Albertkanaal zou ontwikkelen. Later zou ik het hele geval hernemen, vertrekkend vanuit een marxistische analyse, in de zin van een werkelijke synthese van het hele complex van produktie, sociale verhoudingen, cultuur en kunst, om te besluiten met een ontwerp van een socialistische stad. Nog later ontwikkelde ik vanuit deze denkbeelden de Bandstad België, waarmee ik tot voor enkele jaren bezig was en die menigmaal gepubliceerd werd. De algemene lijn vertrok dus vanuit woningbouw-ontwerpen in de academie, en liep via de lijnstad Antwerpen-Luik tot bij de lijnstad België, als onderdeel van een sociaal georganiseerd Europa. Want nationale grenzen weerhielden me nooit in mijn dromen. Mijn stedebouwkundig deskundige confraters, en mijn eigen studenten hebben deze voorstellen altijd verworpen als wilde utopie. Maar volgens mij zijn utopieën de eigenlijke bouwstenen voor de tempel van de toekomstige gemeenschap.
In de prijzen In die magere tijd kwam nu een verademing door mijn deelname aan de Prijs Godecharle, een officiële prijsvraag voor een bedrag van 36.000 frank, terwijl de vergelijkbare Romeprijs slechts 20.000 frank bedroeg. Men moest een zelfgekozen programma uitwerken, dan een technisch examen doorstaan en ten slotte, in loge, een opgegeven ontwerp tot een goed einde brengen. Ik koos een onderwerp dat toen actueel was, de Albertina-Bibliotheek. Bewust werkte ik mijn ontwerp uit in prachtige platen, met de titel in goud: het was een presentatie om te winnen, in een voor officiële instanties aanvaardbare vormgeving, weliswaar zonder klassieke stijlelementen, maar monumentaal opgezet. Ik was dus voor een keer opportunistisch, terwille van het smeer likte de kat de kandeleer! Ik mocht aan de opsluiting in loge deelnemen. Het opgelegde onderwerp was een Belgische ambassade op een groot terrein in een vreemde hoofdstad. Ik maakte er een zeer statige, strenge compositie van, absolute architectuur. De
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
37 wedstrijd vond plaats op de zolder van de Brusselse academie, 's avonds met suizend gaslicht en tijdens de heetste zomer die men zich kan voorstellen. De zes concurrenten, ieder opgesloten in een hok, stonden in pyjama te tekenen, met de voeten in een kom water om wakker te blijven, veertien dagen lang. 's Zondags mochten wij even buiten om mis te horen of een luchtje te scheppen. Het was werkelijk een beproeving. Daarna silentium, en een ongeduldig wachten op de uitslag. Tot eindelijk het telegram binnenviel: Braem was eerste geklasseerd en werd de Prijs Godecharle toegekend. Blijdschap in mijn familie en blijdschap van mijn verloofde Elza, die had meegeholpen om de keurige gouden titels te vervaardigen en op te plakken. De toekomst was althans voor een paar jaren veiliggesteld en wij waren gelukkig. Wij konden nu zelfs aan huwelijksplannen denken, want wij hadden van onze ouders geen bruidschat te verwachten. Bovendien werd mij door tussenkomst van Van Averbeke, de stadsarchitect, de Rubensprijs toegekend voor mijn gezamenlijk schoolwerk, nog eens 20.000 frank. Dat was samen met de Godecharleprijs een hele som en wij waren voor een tijd uit de brand. Ik moest dat geld gebruiken om op kunstreis te gaan, maar zo'n reis kan men zuinig of royaal aanpakken en wij waren absoluut geen bourgeois... Neen, wij waren geen bourgeois! Ik nam deel aan alle architectuurprijskampen, maar deed ondertussen allerlei werkjes. Zo reed ik een paar maanden dagelijks met de fiets naar Beveren-Waas om er voor mijn vroegere patroon Smet rioleringswerken te surveilleren. Mijn aanstaande illustreerde werken van A. Hans en allerlei kinderboeken en graveerde ex-librissen voor kunstliefhebbers. Om de loopbaan van zijn zoon een goede start te geven kocht mijn vader een bouwgrond achter het Te Boelaerpark, waarop een woning voor twee gezinnen en een atelier zouden worden gebouwd. Wij zagen toen echter de oorlog naderen en het bleef bij een plan. Met Huib Hoste maakte ik in 1935 een aantal studies voor de vernieuwing van Antwerpen, maar zonder enig praktisch gevolg. Hoste was na een spijtig ongeval op een werf in Brugge naar Antwerpen verhuisd en hij verkeerde er in nogal benarde materiële omstandigheden. Ik bezocht hem herhaaldelijk in zijn bescheiden woning in de Cobdenstraat en wij werkten samen aan het saneringsplan voor Antwerpen. Als jongere collega was ik het die de ideeën moest optekenen, en vanzelfsprekend gebeurde dat op de Bauhaus-manier. Wij maakten korte metten met de krottenbuurten die drie vierde van de stad overdekten, maar bewaarden wat
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
38 wij als cultureel belangrijk beschouwden, de historische kern en sommige aanvaardbare woonwijken, zoals Zurenborg. Volgens de strikte Hilberseimer-manier plaatsten we de gebouwen in lange parallelle stroken, naar de zon georiënteerd, en brachten daartussen brede groenstroken met sociale voorzieningen aan. We planden een verkeersring rond de kernstad. Die ring werd getrokken binnen de wallen door de afbraak van de daartegen leunende, meestal negentiende-eeuwse bebouwing. Op de oude wallen zelf werd een brede parkaanleg voorzien. Het is gelukkig te noemen dat de nieuwe bebouwing die wij ontwierpen niet tot uitvoering is gekomen, de tijden waren er inderdaad niet rijp voor, maar de aanleg van een cirkelvormig park zou zeker een betere oplossing geweest zijn dan de huidige alles aan het verkeer opofferende autoweg. Wat later werd er een grote prijsvraag voor de aanleg van de linkeroever uitgeschreven. Le Corbusier deed eraan mee met medewerking van Huib Hoste en Fé Locquet. Ik werd erbuiten gelaten. Trouwens, het ingediende ontwerp vertoonde, zoals altijd wanneer Le Corbusier met anderen samenwerkte, uitsluitend het cachet van Le Corbusier. Hoste en Locquet deden slechts dienst als informanten. Aan deze prijsvraag werd door alle groten meegedaan, o.a. Fahrenkamp. Het ontwerp van Le Corbusier werd zelfs geen tien minuten aandacht gegund door de jury, maar het werd achteraf door vele publikaties aan de algemene aandacht opgedrongen. Uit de vele inzendingen werd, hoe is het anders mogelijk, het insipide ontwerp bekroond dat met de medewerking van de stadsdiensten - onder leiding van een ingenieur - was opgemaakt. Die ingenieur had wel verstand van dokken, kaden en rioleringen, maar het resultaat dat men op de Antwerpse Linkeroever kan bewonderen is ernaar, een volstrekt notarisachtige indeling, volkomen vreemd aan enig vooruitstrevend stedebouwkundig begrip. Antwerpen heeft de specialiteit af en toe politieke genieën met stedebouwkundige aanleg te kweken. Voor de eerste wereldoorlog was dat een zekere Coulier, die plannen verdedigde om de hele haven met glas te overdekken zodat de dokwerkers nooit in de regen moesten werken. Ook Le Corbusiers medewerker Fé Locquet was zo'n genie. Hij liet, tijdens de besprekingen over de wenselijkheid van een tunnel onder de Schelde, hele projecten drukken en deelde die op de hoek van de Meirbrug in het openbaar uit. Hij wendde zich ook tot mij en ik heb sommige ideeën van hem grafisch uitgebeeld. Helaas zijn er geen exemplaren meer van overgebleven.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
39 Later leerde ik Frenssen kennen, die zich voor het ontwerp Wereldstad van architect Julien Schillemans spande en er een politieke partij, de Kosmokraten, voor stichtte, die bij de gemeenteverkiezingen ettelijke verkozenen heeft behaald. De stedebouwkundige ideeën hadden dus duidelijk een grote vooruitgang geboekt, want Coulier had nooit meer dan 600 stemmen gehaald, terwijl Frenssen een hele partij uit de grond stampte.
De schil Wij hadden een jongerenafdeling van de Maatschappij van Bouwmeesters van Antwerpen opgericht. Iedere maand vergaderden wij met jonge architecten, waarbij Walter van den Broeck en Julien Schillemans de toon aangaven. Er werden diverse architectuuronderwerpen behandeld. Ik herinner mij alleen dat wij ongeveer over alles van mening verschilden met de KMBA, de moedermaatschappij. Later werd de jongerenafdeling echter met de KMBA versmolten. Via de Maatschappij van Bouwmeesters maakte ik kennis met Julien Schillemans, die toen al een volbloed communist was en 's zondags met een groep jongeren regelmatig naar de buiten trok. Hij was toen bezig eigenhandig een woning te bouwen met zelfgevonden bouwsystemen. De muren waren van beton die hij in benzinebussen stortte. Hij werkte als tekenaar bij het architectenbureau Cols en De Roeck en volgde ook nog het atelier Opsomer in het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten. Schillemans was een uiterst energieke idealist en werkte toen al aan de plannen voor een utopische wereldstad. Hij verdedigde dit ontwerp op basis van de overweging dat er slechts zes plaatsen op aarde een ideaal klimaat bezaten en dat de mensen daar dus moesten gaan wonen en werken. Zijn stad bestond uit een immense cirkelbouw in hoge woonblokken, alle verbonden door een ringmetro, die ook een produktiesector en een vliegveld bediende. Aan de woontorens waren de nodige sociale voorzieningen, klinieken, scholen en zelfs eetfabrieken toegevoegd, want in zijn stad was alles, ook de maaltijden, gecollectiviseerd. De ‘Schil’, want zo noemden wij hem, kon deze utopie uitmuntend verdedigen tegenover het in het algemeen sceptische publiek. Hij bekeerde Frenssen tot zijn ideeën, in zulke mate dat deze zich als een overtuigde
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
40 propagandist ontpopte en een politieke beweging stichtte om de wereldstad te verwezenlijken. Ikzelf bewonderde de monumentale ideeënconstructie van Schillemans, zonder er de praktische mogelijkheid, en zelfs het nut van in te zien. Zijn utopie was m.i. te utopisch, zelfs in een volkomen communistisch georganiseerde wereld. De denkbeelden van Schillemans liepen wel parallel met sommige urbanistische ideeën in de Sovjetunie, maar daar had men de handen zo vol met het opbouwen van een functionerende economie, dat de geweldige voorstellen van lijnsteden en superwoonblokken papier bleven. Men was al tevreden met een dak boven het hoofd. Vanaf het moment dat ik Schillemans leerde kennen tot hij uiteindelijk uit mijn leven verdween, heb ik met hem een doorlopende discussie gevoerd over het functionalisme in de architectuur. Wij raakten nooit akkoord, maar konden het goed met mekaar vinden. Ik verdedigde de stelling dat het functionalisme met verbeelding moest worden gehanteerd. Een plan van een gebouw beschouwde ik als een scenario van de levensfilm die er door de schikking van de ruimten tot uiting komt. Die ordening van de ruimten hangt af van de opvattingen van de organisator van het leven in het gebouw, de architect dus. Hij kan ruimtelijke spanningen oproepen die verschillende stemmingen bij de gebruiker veroorzaken. Hetzelfde probleem krijgt van verschillende architecten heel andere oplossingen. De ene oplossing is niet noodzakelijk beter dan de andere, maar de gevoelsinhoud kan niet anders dan verschillen en daarom ontroert de ene architectuur ons en laat de andere ons koud, al naargelang van het bevattingsvermogen van de toeschouwer en de intensiteit van de gevoelsinhoud. Ik hield dus in het debat met Schillemans principieel vol dat het op de ontwerper aankwam en op zijn gevoels- en ideologische achtergrond. Ik was en ben nog een volkomen individualist. Schillemans redeneerde eigenlijk schematisch. Als de oplossing goed is, dus functioneel, zo zei hij, wordt de vorm vanzelf goed en expressief. De gevoelselementen die bij de schikking van de ruimten aan bod komen moesten volgens hem eigenlijk naar het achterplan worden gedrukt, want zij vormden een voorwendsel voor willekeur en losse fantasie. Nochtans waren de enkele gebouwen die Schillemans zelf ontwierp, zijn beide zelf gebouwde woningen en enkele bungalows, heel gevoelig gevormde composities. In de praktijk overwon ook bij hem het gevoel de harde theorie.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
41
CIAM Reeds als studenten aan de academie kregen wij voeling met CIAM, de Congrès Internationaux d' Architecture Moderne. Op een congres in Brussel leerden wij verscheidene protagonisten kennen, De Koninck, Bourgeois en Hoste. CIAM was ontstaan op een bijeenkomst van gelijkgezinde architecten op een kasteel in La Sarraz. Het congres was samengeroepen als gevolg van het geknoei bij de prijskamp voor het paleis van de Volkenbond in Genève. Le Corbusier was eerste geklasseerd, maar concurrenten waren erin geslaagd hem van de uitvoering te laten uitsluiten. Op de eerste bijeenkomst in La Sarraz was zelfs Berlage aanwezig, Hoste en Bourgeois voor België en verder jeugdige architecten uit heel Europa. Er werd geprotesteerd tegen de valse maneuvers van sommige traditionalistische collega's en hun vrienden-diplomaten, maar ook werd het besluit genomen voortaan af en toe bijeen te komen om zich te bezinnen over een actueel onderwerp. Het derde congres werd in Brussel georganiseerd door Victor Bourgeois en zijn collega's De Koninck en Verwilghen. Wij jongeren woonden de vergaderingen bij en werden zo ook bekende gezichten voor de oudere Brusselse collega's, zodat de kiem gelegd werd van een latere Belgische CIAM-groep. Het eerste onderwerp van discussie was de woning voor het bestaansminimum. Er werden tal van plannen van kleine woningen vergeleken. Het accent lag daarbij op de goedkoopst mogelijke realisatie van bescheiden maar goede woningen. Plannen voor middenstandswoningen of villa's bleven buiten beschouwing. Er werd eigenlijk naar een antwoord gezocht op de noden van de arbeidersklasse, wat een politieke tendens inhield die CIAM bijgebleven is. Later, toen naar aanleiding van de Parijse tentoonstelling in 1937 het vijfde CIAM-congres gewijd aan l'habitat plaatsvond, werd ik als lid van CIAM voorgedragen op voorstel van Le Corbusier himself. Maar zo ver ben ik nog niet in mijn verhaal. Vooraleer ik naar Parijs vertrok had ik met Marcel Segers enkele woningen ontworpen en uitgevoerd. De eerste opdracht was een huis voor een oude vriend van mijn vader in de Statielei in Mortsel. Inzake plan en gevel was de smaak van zijn vrouw richtinggevend: ze moest een inkom hebben zoals de commandant van de gendarmerie, en een balkon met loggia zoals de pastoor. Ik lukte er nochtans in een ernstige gevel te ont-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
42 werpen met wit-stenen omlijstingen en pilasters. Ik ben er nog niet beschaamd over. Spijtig genoeg heeft men onlangs het gelijkvloers tot een winkelpui omgebouwd. Daarna kwam de opdracht voor een kleine woning in de Dichtersstraat in Wilrijk. Deze opdrachtgever, ook een kennis van den huize, was meer geneigd om een modern concept te aanvaarden, maar had financieel beperkte mogelijkheden. Het ging om een smalle gevel tussen banale arbeiderswoningen. Wij voorzagen een bruine bezetting, om de gevel niet te veel te laten opvallen en letten op een aantal functionele details, bijvoorbeeld aan de voordeur, die het geval een zeker cachet gaven. Daarna kregen we een interessante opgave. Kennissen van Segers wilden een tweewoonst met een collectieve fietsstalling. De bouwsom was zo beperkt dat wij ons tevreden stelden met een deel van het normale honorarium. We voorzagen effen witte gevels in een glaskorrelbezetting, die wij daarna ook aanwendden bij een winkelhuis met kleine appartementen in de buurt van het Jezuïetencollege van Borgerhout. De jaarlijkse schooltentoonstelling op de Meir leverde mij een interessante bestelling op: een kleine woning in de Van Erstenstraat die werkelijk overeenstemde met de normen van Die Wohnung für das Existenzminimum. Het werd een goed plan, zeer compact en toch met ruime woonkamer op de tuin. Het plan is later gepubliceerd in een Duits standaardwerk over modelplannen. Wij stuurden het in voor de jaarlijkse prijskamp Van de Ven, de enige prijskamp waar je toen moderne ontwerpen kwijt kon. Wij behaalden die prijs en dat was een grote eer voor zulke jeugdige architecten als wij. Hoewel ik met Segers slechts enkele woningen kon ontwerpen, werd ik stilaan bekend als coming man. Het jaar daarop werden wij derde gerangschikt met een woning in de Gitschotellei met een gevel in baksteen, want bezetting was daar verboden. Voor het nazicht van die bouwwerken onderbrak ik telkens mijn verblijf in Parijs en mijn werkzaamheden in het atelier Le Corbusier.
Atelier Le Corbusier Het spreekt vanzelf dat Parijs op mij de grootste aantrekkingskracht uitoefende. Het Front Populaire was daar juist aan de macht gekomen en bovendien was er Le Corbusier. Ondanks de kritieken die ik op hem had uitgeoefend, omdat zijn architectuur geen hechte sociale basis had, was
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
43
Ontwerp Koninklijke Albertina-Bibliotheek in Brussel (1935)
Perspectieftekening van Renaat Braem voor Le Corbusiers ontwerp Musées de la Ville et de l'Etat au Quai de Tokyo in Parijs (1936)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
44 ik toch onder de indruk gekomen van de uitstraling van zijn artistieke persoonlijkheid. Ik wist dat hij leerlingen aanvaardde, waarom zou ik daar niet bij zijn? Ik vroeg en kreeg een aanbevelingsbrief van Huib Hoste. Ik vertrok met een nachttrein derde klas naar Parijs, op harde houten banken dus. Mijn brave vader vergezelde mij tot in de trein. Hij was eigenlijk wat bezorgd om zijn zoon, die hij aan de gevaren van de grootstad moest blootstellen. Het liep echter af naar wens. Ik nam, met mijn pover koffertje, een taxi bij de gare du Nord naar de Fondation Biermans-Lapôtre, het Belgisch paviljoen in de Cité Universitaire, waar voor mij een prachtige hoekkamer gereserveerd was. De eerste dagen van mijn verblijf besteedde ik aan wandelingen in het centrum, ik meldde mij bij de ambassade, en bezocht de man die voor de Rubensstichting verantwoordelijk was. Het was een respectabel grijs heerschap in redingote, die mij naar de Ecole des Beaux Arts wenste te loodsen. Maar ik had daar geen oren naar. Ik heb mij dan niet meer bij dit academisch personage laten zien, al had hij dat eigenlijk wel gevraagd. Nadat ik het klimaat van Parijs wat geproefd had durfde ik mij met de brief van Hoste en een rol tekeningen bij Le Corbusier aanmelden. Zijn atelier was gevestigd in een vleugel van een oud klooster, rue de Sèvres, 35. Men ging een donkere gang binnen en een draaitrap op, en kwam dan voor een deur te staan waarop in de bekende schabloonletters stond: Le Corbusier. Ik werd vriendelijk ontvangen door Pierre Jeanneret, de associé van Le Corbu. Ik gaf hem mijn aanbeveling en mijn tekeningen. Hij vroeg me 's anderendaags terug te komen, Le Corbusier zou er dan zijn. Ik meldde mij op het afgesproken uur en vond mijn tekeningen tegen de muur gespeld. Ik moest er de uitleg bij geven, terwijl Le Corbu af en toe goedkeurend knikte. Alleen bij het ontwerp van een dodenstad, dat behoorde bij de lijnstad Antwerpen-Luik, gromde hij: ‘Mais comment est-ce qu'un jeune homme peut s'occuper de la mort?’ Ik wist daarop niets te antwoorden. Ik werd niettemin aanvaard en kon 's anderendaags beginnen. De volgende dagen bleven mijn ontwerpen aan de muur tentoongesteld. Er waren toen niet veel stagiairs, maar de weinigen die er waren hadden nogal wat aandacht voor mijn produkten. Het atelier bestond uit een secretaresse en een vast tekenaar, de Oostenrijker Polak, en een aantal wisselende medewerkers die zich op onregelmatige uren lieten zien en door
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
45 Pierre Jeanneret aan het werk werden gehouden. Het atelier was een echt Parijs geval. De inkomdeur gaf uit op een ruime plaats waar men dia's kon tonen. Er was een klein bureau afgetimmerd voor Le Corbu. Dan volgde een lange gang waar aan de inkomzijde de secretaresse en Jeanneret werkten en waarin verder een aantal tekenplanken opgesteld stonden. Tussenin was er een hok met een ontzaglijke hoop opgerolde tekeningen, zomaar zonder orde opeengestapeld. Het was dan ook onmogelijk er iets te vinden! Op het einde van de gang was er een schutting waarachter de kolen werden bewaard voor de verschillende kachels die het atelier in de winter min of meer verwarmden. Ik kreeg een plank toegewezen en begon met het bestuderen van constructiesystemen voor het Musée à croissance illimitée. Ik vergeleek de mogelijkheden die gingen van paddestoelconstructies tot de schematische vierkante kolom met opgelegde balken. Dit werd uitvoerig besproken met Jeanneret. Le Corbusier gaf de voorkeur aan de eenvoudigste constructie, die trouwens tot prefabricatie aanleiding kon geven: rechte palen en rechte balken. Organische constructievormen waren hem vreemd. Hij had trouwens een zuiver gevoel voor gewapend beton: de afmetingen die hij aangaf konden door de ingenieurs nooit worden verbeterd. In het algemeen hield Jeanneret het bureau draaiende. Le Corbu passeerde 's namiddags alle tekenaars en besprak met hen het werk. Hij haalde als voorbeelden van vormgeving daarbij de klassieken aan. Moderne werken van collega's bleven onbesproken. Eens nam Le Corbu mij mee naar het huis Laroche, waar thans de Corbusierstichting gevestigd is. Zijn auto, een Voisin, had betere dagen gekend. De deur sloot met een touwtje. Het gebouw beviel mij zeer. Bij dezelfde gelegenheid mocht ik zijn privé-woning bezoeken op de bovenste verdieping van een door hem gebouwd appartementsblok in de rue Nungesser et Colli, een zeer mooie ruimtelijke compositie. Le Corbu had ook alle meubelen zelf ontworpen. De daktuin bekeerde mij definitief tot deze oplossing voor de groenvoorziening in de stad. In het schildersatelier stonden verschillende werken op het getouw. Te voren wist ik daar niet van. Alleszins waren het zichtbaar scheppingen van een architect, door de zuivere vormgeving, de klare kleuren en het energieke lijnenspel. Later hadden wij discussies over architectuur en schilderkunst, in verband met een nieuwe synthese der kunsten. Le Corbu zei mij resoluut: ‘L'architecture peut, à elle seule, tout exprimer!’
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
46 Hij bekeerde zich echter tot een integratie van de beeldende kunsten. Dat bleek toen hij in het Zwitsers paviljoen van de cité universitaire een muurschilderij aanbracht, en later op de deuren van de kerk van Ronchamps, en in reliëfs van verschillende gebouwen. Het ging hem dan niet vooral om een ideologische expressie, maar om louter plastische compositie, hij wou kleur in het gebouwde brengen. In het atelier had ik eens een perspectief getekend van het ontwerp voor het Musée de la Ville de Paris van Le Corbu. Het is ook gepubliceerd in zijn verzamelde werken. Hij zei mij waarderend: ‘On voit bien que vous êtes flamand, dans le style de vos arbres.’ Dán was ik fier Vlaming te zijn. Le Corbusier zorgde er bovendien voor dat het ontwerp van Lijnstad dat ik hem ter inzage had meegebracht verscheen in l'Architecture d'Aujourd'hui, met een welwillend commentaar. Toen ik hem sommige vrije tekeningen toonde, die inderdaad nogal pessimistisch opgevat waren (een gehangene bij een gasketel o.a.) zei hij: ‘Oui, les jeunes sont tristes, surtout ceux qui viennent des grands ports, comme votre Anvers, mais soyez tranquille, plus on devient vieux, plus on devient joyeux.’ Dat heb ik dan in mijn oren geknoopt en ondanks alle miserie in de praktijk gebracht! In het atelier waren slechts enkele mensen aan het werk. Buiten de vaste staf was er een Joegoslaaf en een Nederlander, Lengkeek. Nu en dan kwamen wel oud-leerlingen goeiedag zeggen en kwam er een forse Zweed die met niemand sprak en ons zelfs geen goeiedag waardig achtte! Later kwam er nog een Zwitser, Mercier, met wie ik o.a. de school van Lurçat ben gaan bezichtigen. In het algemeen waren de Fransen niet gezellig van aard en lieten ze de buitenlanders links liggen. Een voorname rol vervulde Matta Esschauren voor mij. Met deze Chileen kwam ik voortreffelijk overeen. Hij was architectuurmoe en stond toen op de drempel van het surrealisme als schilder. Wij discussieerden over deze zaken ‘bis zum bitteren Ende’ en het einde was dat hij de architectuur opgaf en begon te schilderen. Hij maakte aanstalten om een reis te ondernemen en ik nam zijn kamer over in de Passage de la Petite Boucherie, bij L'Odéon, in de schaduw van Saint Germain des Prés. Hij bleef echter nog hangen in Parijs wegens de tentoonstelling van 1937, waarop in het Spaans paviljoen Picasso's Guernica tentoongesteld werd. Eens tekenden wij voor mekaar een ideaal huis. Het was voor beiden een hele stap voorbij Le Corbu. Op een dag stelde Matta mij voor samen naar New York te trekken om er een decoratiezaak op te zetten. Ik werkte
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
47 toen echter al samen met mijn aanstaande vrouw. Tijdens het CIAM-congres van 1937 zagen wij elkaar weer en kon ik mijn echtgenote aan hem voorstellen. We ontmoetten hem ook in Firenze, waar wij een ‘door de staat gefinancierde’ huwelijksreis maakten. Wij logeerden er in een hotel waar nogal veel Engelse dames verbleven. Mijn vrouw schandaliseerde hen door korte rode kousen te dragen, en Matta deed hetzelfde door aan tafel een appel ongeschild op te eten. Door de mobilisatie en de oorlog werd deze vriendschap afgebroken, maar het toeval bracht ons nu en dan in contact met zijn werk, in Brussel, in het Paleis voor Schone Kunsten, zelfs in Mexico en West-Berlijn. Telkens weer bleek hij zich ontwikkeld te hebben tot een kunstenaar die bij de groten hoorde, een auteur van werkelijk monumentale werken. Uit een interview in een Mexicaanse krant bleek overigens dat hij helemaal geen bewonderaar is van zijn landgenoot Pinochet. Hij heeft ook muurschilderingen gemaakt voor de Unesco in Parijs en naar ik meen ook voor de UNO. Muurschilderingen van hem in de universiteit van Santiago de Chili werden door de fascisten vernietigd. Ik moet eens trachten opnieuw met hem in contact te komen!
Woningen alsjeblief Op de tentoonstelling van 1937 had Le Corbusier een tent opgericht met vele panelen waarop hij zijn denkbeelden illustreerde. Hij gaf ook een boek uit met de toen actuele titel Des munitions, merci... des habitations s.v.p. Er werden ook clichés aangewend van mijn ontwerp van de lijnstad Antwerpen-Luik, maar natuurlijk in een Corbusiaanse context. Het boek zou geen passend antwoord krijgen, want drie jaar later was Hitler in Parijs met zijn bende, eigenlijk met de medewerking van de heersende klasse van Frankrijk: plutôt Hitler qu'un nouveau Front Populaire! Het CIAM-congres was echter op dat moment een moedgevend element te midden van de oorlogsdreiging. Een groot aantal architecten zette zich aan het werk om een charte de l'habitat op te stellen en kon daardoor Franco, Mussolini en Hitler vergeten. De CIAM-doctrine, want zo kon men ze noemen, was vooral onder de invloed van Le Corbusier geformuleerd in sprekende teksten, en hield zich hoofdzakelijk bezig met de stedebouwkundige zijde van het probleem. Men moest vertrekken van een duidelijk begrip van de functies
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
48 van een stad: arbeid, verkeer, wonen en wat Le Corbu noemde ‘cultiver le corps et l'esprit’, en ik meende daaraan toe te moeten voegen: het tot uitdrukking brengen van het leven der gemeenschap. Want dit was het juist wat Le Corbu over het hoofd leek te zien, de verankering van het bouwen in de sociale organisatie van de gemeenschap. Hij bekeek deze kwestie vanuit een koel, zakelijk standpunt, maar verwaarloosde de rol van de architectuur als sociale hefboom in een maatschappij in volle evolutie. Hij maakte een ideaal plan voor de stad, la ville contemporaine, die toch niet mogelijk was in de huidige kapitalistische stand van de evolutie, met een zakencentrum voor trusts en banken, instellingen waar wij in de toekomst toch hoopten van verlost te worden. Alle woningen waren van hetzelfde type. Daar vergat hij dan weer dat wij in een klassenmaatschappij leven en zijn utopie liep dus mank. Er waren wel leden van CIAM die realistischer dachten, vooral de Nederlander Stam, en de Duitsers rond het Bauhaus, maar in de discussies kon Le Corbu het steeds halen dankzij de ‘Latijnse fractie’, de Zuidamerikanen, de Fransen, Italianen, enzovoort. Lurçat was wel bij de stichting van CIAM betrokken geweest, maar hield er zich nu ver van verwijderd. In de conclusies van het congres werd andermaal de noodzaak onderstreept van een ruimtelijke ordening van de verschillende functies, het apart houden bijvoorbeeld van woningen en fabrieken, woningen en verkeerswegen, het zinvol integreren van sport en cultuur tussen de wooneenheden in een organisch geheel. Dit is echter slechts mogelijk als de grond het bezit is van de gemeenschap. Dat bouwen een privé-zaak is kan alleen maar de anarchie die de huidige stad kenmerkt bestendigen, omdat die het resultaat is van met elkaar botsende privébelangen, die niet tot harmonie te brengen zijn. Het privé-belang primeert immers altijd, ondanks de reglementeringen. Kijk maar wat bij ons met de streekplannen gebeurt! Daarom stelde ik voor, en dit werd in de commissie aangenomen, dat er een artikel in de resoluties zou voorkomen dat stelde dat de grond gemeenschapseigendom moest worden. Dit verontrustte de Italiaanse leden. Zij vreesden dat zij bij hun terugkeer naar Italië zouden worden aangehouden. (Inderdaad werd Rogers later, bij de Italiaanse debâcle, aangehouden als lid van het verzet.) Sert, die de algemene besluiten mocht opstellen, heeft toen deze gevaarlijke passus ontkracht, of onder woorden bedolven. Deze eerder slappe houding kon echter niet beletten dat vooraanstaande Duitse leden van CIAM spoedig zouden moeten emigreren. Gropius vluchtte naar Engeland en
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
49 vervolgens naar de VS, May en zijn medewerkers naar de Sovjetunie en vervolgens naar Turkije en Afrika. Binnen CIAM botsten er echter geen onverzoenlijke principes tegen mekaar, zoals in de gelijktijdig gehouden Expo. Er heerste een algemeen humanistisch idealisme dat ook typisch was voor Le Corbusier. In de Expo-paviljoenen van Duitsland en de Sovjetunie stond men met getrokken messen tegenover elkaar. De Duitse adelaar bedreigde a.h.w. de twee arbeidersfiguren die het Sovjetpaviljoen bekroonden. Het fatale gevolg liet zich voorspellen, maar ten slotte hebben de mensen het toch gewonnen van de fiere adelaar! Er waren gelukkig ook paviljoenen met een vredelievende inhoud, het Finse bijvoorbeeld, van de hand van Alvar Aalto. Het grote Belgische paviljoen, onder de Eiffeltoren, was niet overtuigend, ondanks de medewerking van Stijnen en Bourgeois, aan de zijde van Henri van de Velde. Het was de expressie van het establishment van toen, de middelmatige Belg op zijn middelmatigst, zonder verbeelding en zonder visie. Architectuur mag niet in commissies worden bepaald en daar had het in dit geval alle schijn van. Stijnen en Bourgeois konden daar geen leven in brengen.
Rood en zwart Intussen waren Elza en ik in alle stilte gehuwd, sans tambour ni trompette en in stadskleding. Mijn schoonvader kende de ‘klerken van het stadhuis’ en had de zaken zo geregeld dat wij als eersten voor de schepen werden geleid en het jawoord konden uitbrengen. Daarna verlieten wij het stadhuis langs een zijpoortje, zodat de vrienden die met bloemen aan de grote deur stonden dachten dat we nooit getrouwd geraakt waren! Alleszins droegen wij de conventionele trouwring niet! Na een bescheiden festijn met mijn schoonouders en ouders vertrokken wij met de Etoile Bleue naar Parijs, waar we in mijn kamer, overgeërfd van Matta, zouden logeren. Er kwam nu een einde aan mijn solitaire wandelingen door Parijs, waarbij ik een vierkanten tracé over het stadsplan trok en dan zoveel mogelijk die denkbeeldige lijnen volgde. Ik had zo het niet-toeristische Parijs een beetje leren kennen. Tot mijn verbazing ontdekte ik dan delen van die stad die nog aan een dorp deden denken, met stille en bochtige
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
50 straten, allesbehalve monumentaal. Wij hadden nu samen meer aandacht voor het oneindig aantal musea en belangrijke monumenten, maar genoten boven alles van de sfeer van Parijs, op de grote boulevards, langs de Seine, de Champs Elysées en natuurlijk op de Expo zelf. Door de vele manifestaties en meetings die wij bijwoonden waren wij meer dan ooit overtuigd dat ook voor Vlamingen Parijs het centrum van de beschaafde wereld was en ik meen dat nu nog altijd ondanks de Franse politieke capriolen. Geen week ging voorbij of er was een massavergadering, waarop wij de Internationale in het Frans leerden zingen! Eens hield Le Corbu een voordracht in het Maison de la Culture en ik mocht de dia's in- en uitschuiven voor een publiek waaronder Aragon, Eluard, Elsa Triolet en vele andere sommiteiten aanwezig waren. Men kan zich voorstellen dat ik niet weinig fier was. Het was mijn vriend Julien Schillemans die me aanzette lid te worden van de Kommunistische Partij, maar ook het enthousiasme dat ik putte uit mijn Parijs verblijf in de periode van het Front populaire was van groot gewicht om die stap ook te zetten. Alles leek mogelijk. Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid leken hun verwezenlijking nabij. Alle goede schrijvers waren uiterst links, alle goede schilders waren links, de kunst was links, de architectuur was links, de toekomst was links. We werden gedragen door de grote golf van de Spaanse revolutie. ‘Des avions pour l'Espagne’ riepen we op manifestaties. We konden niet anders dan ons aansluiten, hoewel de krachten van het licht in Vlaanderen niet in talrijke gelederen optrokken. In Antwerpen waren er zo'n driehonderd partijleden, in België drieduizend. Ons lidmaatschap bracht regelmatige vergaderingen met zich, gewijd aan de theorie van het marxisme en de sociale strijd. In de praktijk stonden wij door ons beroep eigenlijk nogal ver van die strijd af en waren we eigenlijk zowat fellow-travellers. Vanuit Parijs vertrokken wij in de lente van 1937 naar Firenze, Venetië en Rome om de ‘grote kunst’ te gaan bewonderen. We kwamen terecht in het Italië van Mussolini, maar buiten de overal geschilderde agressieve leuzen was er niet veel van het regime te merken: ‘vivere pericolosamente’, ‘het is beter een ogenblik een arend te zijn dan zijn hele leven een kip’, enzovoort. In de hotels moest men zijn hele stamboom opgeven: vader, grootvader en overgrootvader. Omdat wij onze genealogie zo ver niet kenden, schreven wij dan maar een fantasie-overgrootvader op. Wij legden de voorgeschreven rituele bezoeken af aan de musea en,
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
51 met meer toewijding, aan de schitterende monumenten, waarbij de vroege renaissance de diepste indruk op ons maakte. Maar ook de nieuwe architectuur kreeg onze bijzondere aandacht. Mussolini had geweldige stations doen bouwen, bijvoorbeeld in Firenze, Rome en Pisa. Het Foro Italico maakte ook een sterke indruk op ons. Op de schermacademie, volledig in wit marmer, keken wij onze ogen uit. Het fascisme had geen moeite gespaard om representatieve bouwwerken op te trekken waar dit enigszins voor zijn propaganda nodig werd geacht. Wij werden daardoor niet tot het fascisme bekeerd, op verre na niet. Maar men moet niet de autocratie van de Tsaren goedkeuren om hun gebouwen mooi te vinden. Of, om verder terug te keren: men moet de barbaarsheid van de Assyriërs en Babyloniërs niet waarderen om van hun bouwkunst te kunnen genieten. Soms hangt schoonheid a.h.w. in de lucht en leidt ze de handen van de bouwers, ondanks de verschrikkingen die hen omringen. Een raar verschijnsel dat indruist tegen het determinisme! De creativiteit splitst zich hier af, alsof de kunstenaars het zich kunnen veroorloven in een andere werkelijkheid te leven. Maar dit was niet zo in het Derde Rijk, daar droop de tirannie overal af en waren de bouwsels stenen verschrikkingen, vooral ook door het hatelijke classicisme. Geen wonder dat de nazi's de progressieve architectuur als Duitsvijandig cultuurbolsjevisme doodverfden en de protagonisten ervan als pestlijders vervolgden. Ikzelf heb nog altijd de pest aan Speer.
Albertina-Bibliotheek In 1937 nam ik deel aan de eerste nationale prijskamp voor de Albertina-Bibliotheek, samen met Julien Schillemans. Ons werk werd gefinancierd door Cols en De Rouck, maar die heren hielden zich erbuiten, tot de naam van de mededingers moest worden vermeld. Toen hebben ze ons ‘vergeten’, omdat er maar twee namen op het formulier konden worden ingevuld: Cols en De Rouck! Professioneel fatsoen? Het ontwerp werd zevende geklasseerd op een honderdtal deelnemers. Le Corbusier bezocht de tentoonstelling van de ingezonden werken, en hij verklapte me achteraf dat hij mijn werk herkend had. In 1938 was er een nieuwe prijskamp voor dezelfde bibliotheek op een andere plaats. Ditmaal deed ik met Arthur Smet mee en werd andermaal zevende gerangschikt.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
52 Beide ontwerpen waren functioneel opgevat, maar hadden onmiskenbaar een monumentale bedoeling. In deze gevallen was dat geen opportunistisch opzet. Het functionalisme had zich tot dan toe hoofdzakelijk met woningbouw beziggehouden, maar werd her en der geplaatst voor opgaven die een hooggestemde vormgeving vereisten. Bouwwerken met een bredere sociale functie kunnen niet de gevraagde ‘feestelijke’ stemming oproepen als zij slechts een directe aanpassing aan de louter utilitaire vorm zijn. Een gebouw kan wel vertellen waartoe het dient, maar soms is het wenselijk dat het zou kunnen zingen. Hoe kan men dit bekomen? Natuurlijk door de taal der verhoudingen, maar die dwingt, los van de utiliteit en de constructie, tot expressieve onderstreping van bepaalde bouwonderdelen: de vorm van de steunpunten, de verhouding tussen de ramen en steunende gesloten muurdelen, de hoogte tegenover de oppervlakte, enzovoort. Sommige Italianen waren erin gelukt die taal te spreken en genoten mijn bewondering, ondanks de klassieke onderstroom. Alleen Le Corbusier is aan die onderstroom ontsnapt en gaf het voorbeeld van een totaal bevrijde vormgeving. Tijdens de jaren 1936-1939 hadden sommige goede geesten, zoals Avermaete, Stijnen, Brosens, Grosemans en enige schilders als Minne, Albert en Carl de Roover en Guiette, een vereniging gesticht die een jaarlijkse manifestatie in de Stedelijke Feestzaal Meir inrichtte. De bedoeling was te tonen dat er ook in Antwerpen kunstenaars waren die streefden naar de samenwerking van de kunsten. Men bracht architecten, schilders en decorateurs samen rond ontwerpen voor interieurs, en probeerde zelfs de synthese verder uit te bouwen met ballet, muziek, enzovoort. De eerste manifestatie was een groot succes. Ze behelsde niet alleen interieurs van Stijnen e.a., maar ook een ballet van Avermaete, met kostuums van May Nehama en muziek van Renier van de Velde; Willem Elsschot las voor uit eigen werk. Het materiaal en het handwerk moesten allemaal worden bijeengebedeld. De stad maakte een grote ruimte met opgehangen voile, en de aannemers die voor de diverse architecten werkten werden allen met het oprichten van de stands gelast, pro deo. Burgemeester Camille Huysmans huldigde de manifestatie in en het comité dronk de erewijn... Het jaar daarop mocht ik zelf meedoen. Het werd een totaal wit interieur waar ik sommige onderdelen van had ontworpen, een kast, buizenstoelen, een zeer bijzondere staanlamp. Er moest een muurschildering
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
53 komen van Carl de Roover. Maar deze moeilijke mens liet het op het laatste ogenblik afweten, omdat ik zijn ontwerp in perspectief had getekend om ons van het effect te vergewissen. Dat was voor hem een majesteitsschennis. Ik vond dan nog iemand die gauw iets op de muur penseelde om de zaak te redden. De tentoonstelling was weer een meevaller; er werd veel over geschreven en al dan niet verstandig over geredeneerd, waardoor sommige meningsverschillen o.a. tussen Stijnen en Avermaete hoog opliepen. Naast de onvermijdelijke persoonlijke tegenstellingen kwamen ook theoretische verschillen te berde. Wie zou de toon aangeven, de architecten of de zogenaamde deskundige kunstcritici, die alles weten maar niks kunnen? Die kunstcritici lijken in België steeds het hoge woord te voeren. De scheppende kunstenaars moeten daar maar braaf naar luisteren en doen wat hun gezegd wordt. Die tegenstelling tussen zeggen en doen bestaat overal, maar bijvoorbeeld in Nederland is Berlage steeds een gezag toegekend dat bij ons nooit een architect te beurt is gevallen. In ons land weet iedereen alles over kunst en zeker over bouwkunst. Als een nieuw gebouw ingehuldigd wordt stuurt men er de verslaggever van het voetbal of het wielrennen naartoe. Trouwens, bijna nooit wordt de naam van de architect vermeld. Architectuur maakt geen deel uit van de cultuur, die er trouwens niet is in Vlaanderen. De eventuele discussies blijven laag bij de grond. Op de essentie van bouwen en schilderen wordt nooit ingegaan.
CIAM-België Intussen was een CIAM-België tot stand gekomen onder aanvoering van de groep L'Equerre uit Luik, die het Franstalig secretariaat waarnam en Huib Hoste die verantwoordelijk was voor de Vlaamse afdeling. Tot deze Belgische afdeling behoorden van bij het begin Bourgeois, Hoste, Hanekroot, Fitschy, Herbosch, Michel, Klutz, Franssen, Eysselinck, Wijnants en Braem. Er was een drukke activiteit, wat zich vooral uitte in vergaderingen, meestal in Brussel, en in rapporten over en weer met de algemene secretaris Giedion in Zürich. De Belgische CIAM groepeerde de weinigen die voeling hielden met de internationale beweging voor een nieuwe opvatting inzake bouwen en de reorganisatie van stad en platteland. We illustreerden dit met voor-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
54 stellen en plannen en af en toe met realisaties, maar door de stompzinnigheid van het Belgische publiek en de openbare besturen bereikten we nooit een voldoende uitstraling. We bereidden met name een volgend congres voor, dat naar aanleiding van de internationale tentoonstelling over het water in Luik zou plaats hebben. Door de algemene mobilisatie werd het naar een mistige toekomst verschoven en het viel dus figuurlijk in het water. Jammer voor het actieprogramma dat ik voor de Antwerpse afdeling had opgesteld. ‘Propageren van gezonde principes inzake urbanisme en architectuur,’ luidde de ‘algemene tendens’ bovenaan dat programma, dat een totaaloplossing voorstond vanuit ‘een zuiver menselijk standpunt’, een totaaloplossing die rekening hield zowel met de ‘zuiver fysiologische als de psychologische vereisten en ook de wenselijkheid het meest waardevolle van de culturele erfenis op eerbare wijze te bewaren’. Het schema spitste zich toe op het geval Antwerpen. De bedoeling was het stadsorganisme progressief te saneren en te hervormen tot ‘een bruikbaar levensinstrument’. De praktische uitwerking hield in: een analyse van het totaalorganisme Antwerpen, het vervaardigen van propagandamateriaal ter demonstratie van de noodzaak van een urbanistische politiek en het uittekenen van de voorstellen op schaal. Dezelfde oorlog die het Luikse congres verijdelde, zou overigens uiteindelijk Huib Hoste uit de Belgische CIAM-rangen doen verdwijnen. Hoste was wegens zijn uitgesproken Vlaamsgezindheid (niet Duitsgezindheid!) onmiddellijk na de bevrijding niet langer welkom in het CIAM-milieu, samen met een lid van L'Equerre, die wel duidelijk met de Duitsers gecollaboreerd had. Op 27 augustus 1946 zocht Huib Hoste opnieuw contact met CIAM, waar hij sinds het begin van de oorlog niets meer van gehoord had. ‘Om persoonlijke redenen’ verlangde hij een antwoord per kerende post. Op 2 september schreef Fitschy hem: ‘Cher confrère, Nous avons le regret de porter à votre connaissance que, pour ne pas provoquer au sein de la section des polémiques et des tiraillements préjudiciables à la bonne marche de nos travaux, le Comité Directeur de la Section Belge des CIAM a, à la demande de divers confrères, tenu en suspens le cas d'un certain nombre de membres dont l'attitude pendant l'occupation demande, à tort ou à raison, prêter le flanc à la critique. Les membres visés ne furent plus invités aux quelques réunions qui eurent déjà lieu. En raison de la grande sympathie qui présida toujours à nos rapports antérieurs nous avons été particulièrement affectés de voir figurer votre nom sur cette liste. Votre cas sera porté à l'ordre du jour de
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
55 la prochaine réunion de la section et nous souhaitons de tout coeur que ce que nous ne voulons considérer que comme un malentendu sera dissipé.’ Uiteindelijk heeft er geen onderzoek over het gedrag van Hoste plaatsgehad. Hoste heeft zich vrijwillig teruggetrokken. Ikzelf heb geen contact meer met hem gehad. En zo is de enige man die tijdens de bezetting een ondubbelzinnige houding in de verdediging van de moderne architectuur heeft aangenomen uit de beweging verdwenen, tot een studie over zijn werk verscheen van Marcel Smets. Buiten het conservatisme van Hoste was, hoe kon het anders, de algemene strekking van CIAM links. Een objectief wetenschappelijk onderzoek naar de redenen waarom het levensmilieu mensvijandig was en de essentiële rechten van de mens op licht, lucht, zon, natuur, rust, veiligheid niet kon verschaffen, moest via de oplossingen van stedebouwkundige en architecturale aard uitlopen op een aantal sociale hervormingseisen. De vrije beschikking over de grond, verkeersveiligheid, planmatige bestemming van het grondgebruik, de juiste sociale voorzieningen, dat alles kan slechts worden verwezenlijkt in een economie die bijna totaal in handen is van de gemeenschap. De lelijkheid van onze steden vloeit voort uit het economisch liberalisme: ieder voor zich en de duivel voor allen. Men moet dan ook niet verwonderd zijn dat de besluiten van de CIAM-congressen slechts een minderheid van ruimdenkende geesten kon aanspreken, want de meerderheid is eigenlijk door de duivel bezeten! De meerderheid heeft haar oordeelsvermogen onderdrukt onder de loden druk van de routine en de reactionaire propaganda van de grondspeculanten, huisjesbouwers, appartementenbouwers en meubelfabrikanten. En daar de bestuursorganen door die meerderheid worden verkozen, kan het niet anders of de overgeleverde, dode sociale, economische en culturele vormen blijven de te bewaren normen. De architecten die de noodzaak van hervormingen erkennen en voorstellen doen worden als wereldvreemde dromers geklasseerd. Zelfs mensen als Le Corbusier, die oppassen geen te revolutionaire ingrepen in de maatschappij te propageren, worden in een deel van de vakliteratuur niet alleen als utopisten maar regelrecht als ondermijners van de heilige principes van moraal, traditie en fatsoen aangeklaagd. In een reeks boeken heeft Le Corbu zelf de onafwendbaarheid van de door hem voorgestelde hervormingen aangetoond onder het motto ‘architecture ou révolution!’. Deze hervormingen worden gedicteerd door het gezond verstand en de rede zelf. ‘L'architecture, c'est avec des matériaux bruts, établir des rapports émou-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
56 vants,’ heeft Le Corbusier geschreven, en tot zijn laatste ademtocht heeft hij volgehouden dat architectuur vooral te maken heeft met emotie en poëzie. En dat heeft ten slotte van mij een discipel van hem gemaakt, zij het een discipel met vaak contraire principes.
Moderne architectuur Door mijn activiteit in het atelier Le Corbu en mijn bezoeken aan zijn uitgevoerde werken had ik ruimschoots de gelegenheid theorie en praktijk aan mekaar te toetsen. Mij viel de vanzelfsprekendheid van de geboden oplossingen op. Binnen het kader van het CIAM-functionalisme tekenden zich echter stilaan verschillende tendensen af, zowel inzake principes als realisaties. Dat was een natuurlijk gevolg van de aantrekkingskracht van deze principes op sommige krachtige persoonlijkheden die niet anders konden dan zich van mekaar onderscheiden. Dit geldt in de eerste plaats voor Le Corbusier zelf, die zich in zijn eigen concrete werken wel het minst liet leiden door de slogans die hij zelf zo luid proclameerde. ‘La machine à habiter’ heeft hij nooit gebouwd. Steeds was voor hem de architectonische expressie een einddoel, zij het verborgen achter ‘humanistische’ doelstellingen. Hij hield het altijd bij een klare expressieve bouwkunst. Wanneer hij ter wille van de compositie sommige constructie-eisen aan zijn zolen lapte, wreekte dit zich door een snelle sleet, maar intussen stonden zijn gebouwen er als manifesten voor een andere levenswijze, als akten van geloof in de komende nieuwe tijd. Hoe die eruit zou zien werd door hem niet scherp afgelijnd, maar lag wel besloten in de negatie van het onmiddellijke verleden. Ware het Paleis van de Volkenbond door hem gebouwd, met de passende materialen en constructies, dan had de twintigste eeuw een belichaming van het geloof in vrede en vooruitgang gekregen, het geloof van de elite der dichters, kunstenaars, geleerden, zoekers en bouwers. Het gebouw dat er nu staat is niet meer dan het bureaucratische symbool van de heerschappij van de financiers, generaals, wapenhandelaars en politici in hun dienst. Tegenover Le Corbusier kan men de naam van Gropius plaatsen, directeur van het Bauhaus. Het Bauhaus van Dessau was een opvolger van de gelijkgerichte school van Weimar, die door Henry van de Velde, onze beroemde Antwerpenaar, voor de eerste wereldoorlog was gesticht. Het
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
57 nieuwe Bauhaus was echter veel duidelijker op het nieuwe georiënteerd door de erkenning van de specifieke mogelijkheden van nieuwe materialen en de dwang van sociale overwegingen. Henry van de Velde dacht nog in stenen ‘façades’, de volbloed functionalisten dachten in zuivere skeletbouw met muurvlakken en glasramen van peiler tot peiler. De bouw tekende zich ruimtelijk af, in plaats van de ruimte met volle massa's te vullen. In dit opzicht knoopte Henry van de Velde aan bij de historische stijlen, terwijl de functionalisten een volledig nieuw concept brachten. Dit was zakelijk, maar vindingrijk en bewust sociaal gericht. Creaties als het ontwerp voor een totaaltheater van Gropius waren in een bewust vooruitstrevende overtuiging verankerd: het theater, en dus ook zijn architectuur, was dienstbaar aan een wil tot verandering van het leven. Architectuur was bovendien slechts één van de kunstmodaliteiten, die alle gericht waren op hetzelfde sociale doel: bevrijding! In 1930 lokte zo'n houding woeste reacties uit in de conservatieve milieus. Het Beierse blad Süddeutschen Monatschriften voer destijds uit tegen de ‘steriele Weltstadtliteraten, die geen huis, geen vaderland, geen ideaal kennen’ en wier ‘vernielingszucht het grootste deel van het Berlijnse toneelrepertorium, de films en romans aantast’. Er is vanaf 1918 een kloof die een Beiers en Oostpruisisch conservatisme scheidt van het progressisme van het Rijnland, Frankfurt en Berlijn. Met het aan de macht komen van het Hitlerregime werd dan al wat links was ausgerottet. In ons land was de situatie merkelijk anders. Het modernisme werd er wel met argwaan bekeken, maar in het algemeen had de katholieke meerderheid er zich meester van gemaakt. Denk aan het Vlaamse Volkstoneel, het Vlaamse expressionisme in schilder- en dichtkunst. Zelfs de architectuur had hier leidende katholieke persoonlijkheden, zoals Hoste. Vlaamse linkse jongeren, want die waren er ook naast de massale katholieke studentenorganisaties, keken op naar het Berlijn van vóór 1933 als naar het Mekka van de moderne geest. Architectennamen als die van Gropius, Hilberseimer, Hannes Meyer, Mies van der Rohe, Häring Scharoun, Hebebrand, May lagen dagelijks op onze lippen, naast die van de theatermensen Erwin Piscator, Bert Brecht, de schilders Baumeister, Schlemmer. Ook in andere landen kenden wij enige namen: Simon Szyrkus in Polen, Bohuslau Fuchs en Mokar Farkas in Tsjechoslowakije, Lissitsky, Meierhold, Vesnin, Melnikov en Leonidov in de Sovjetunie. Maar vanaf 1933 daalde er over al deze landen, zowel Duits-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
58 land en Oostenrijk als de Oosteuropese landen een alles verstikkende duisternis neer. Enkele van deze namen kwamen voor in de Werkbundsiedlung van Stuttgart, waar een bouwstaalkaart verwezenlijkt werd met Le Corbusier, Bourgeois, Mart Stam, Hans Scharoun e.a. Een aantal jaren is deze Siedlung verwaarloosd, maar na de bevrijding is ze weer opgefrist, en nu is ze zelfs tot geklasseerd monument bevorderd. Sommige ontwerpers zijn na de oorlog weer opgedoken, o.a. Hans Scharoun, die even in Oost-Berlijn en later in West-Berlijn grootse ontwerpen heeft uitgevoerd. Het is opvallend hoe de gebruikte tegenargumenten vandaag dikwijls gelijken op die van de naar het fascisme neigende conservatieven van 1930. De huidige inzinking van de architectuur met het opwarmen van een oudbakken classicisme lijkt sterk op de nationaliseringskuur die de Hitlerianen aan de bouwkunst hebben opgedrongen. Het lijkt er wel op dat de cultuur fataal aan ebbe en vloed onderhevig is. Niet voor niets luidt de Internationale: ‘Sterft gij oude vormen en gedachten...’.
War for our time We voelden de naderende holocaust en de toekomst was zwart en rood. We zaten samen te luisteren naar het gebral van Adolf Hitler en het woeste gehuil van de menigten in het Sportpaleis. Wij waren ervan overtuigd dat een volk klaargestoomd werd voor een aanval op andere volkeren. Wij waren er bovendien van overtuigd dat wij zelf niet buiten schot zouden blijven, ondanks de officiële neutraliteitspolitiek van onze regering. Ons volk wilde vanzelfsprekend van geen oorlog weten. Er was een Anti-Oorlogsliga onder socialistische leiding, geüniformeerd en al, als tegenwicht voor de fascistische benden. Er waren ook het Wereldvrouwenverbond voor Vrede en de waarschuwende acties van de talrijke vluchtelingen uit nazi-Duitsland. De dreiging van rechts dreef ons te zamen naar uiterst links. De enige partij met zuivere handen leek ons de Kommunistische Partij, want Spaak en de Man waren toen al volksverraders die heulden met Franco en Hitler. Er ontstond een sfeer van hopeloze verwarring: het Duits-Russische verdrag, de Russisch-Finse oorlog... De internationale komedianten Chamberlain en Daladier kochten zogenaamd de vrede door Tsjechoslo-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
59 wakije en Oostenrijk aan Hitler over te leveren. ‘It is peace for our time!’ De massa's in de westelijke democratieën zuchtten, oef, en meenden naast Hitler vredig te kunnen voortleven. Ook in Vlaanderen torsten de simpele mensen het zware juk van een reactionair bewind, dat in het nazisme de gendarm waardeerde die vrijheid en socialisme een definitief halt zou toeroepen. In de colleges en patronages stoomde men de toekomstige oostfrontstrijders klaar voor gebruik. De bankiers en monopolisten wreven zich in de handen, want Hitler zou overal de vakbonden muilkorven. Een zware druk woog op ons. Als architect ontwaarde ik niets dan sombere perspectieven: wonen in een klein appartementje en moeizaam de eindjes aaneenknopen. Tot een Duits vliegtuig moest landen in België en een aanvalsplan in handen viel van onze legerleiding. Toen zag men ook van officiële zijde vanwaar het gevaar kwam. De mobilisatie volgde heel snel: een bom uit de heldere Chamberlain-hemel! Er was niets klaar. Met mijn metgezellen gemobiliseerden zat ik op een septemberavond in 1939 plots voor het Rivierenhof bij een vuurtje een zelfgekocht maal te eten. Ik weet niet meer waar wij 's nachts werden ondergebracht. De volgende dag belandden we in de kazerne van de Luchtbal. Begon dan de dagelijkse vlucht naar de stad, met alle mogelijke verkeersmiddelen, fiets, tram, autostop, camions, legaal en illegaal. Stilaan kwam de routine van de avondpermissies, de wachtbeurten en een routine om eraan te ontsnappen. Stilaan groeide ook de wrok, omdat wij niet inzagen waarom wij onze tijd verknoeiden met dat kazernegedoe. Men vond dan een wisselbeurt uit. Om de week of om de twee weken marcheerden we naar een ander dorp, waar onze familie ons dan maar moest komen zoeken en waar wij bij de bewoners tegen hun en onze zin ingekwartierd werden. Af en toe verbleven wij in Turnhout of in Antwerpen in een kazerne en deed men pogingen om ons bezig te houden met een amusementsstichting waarin Rik de Man, de toekomstige overloper, de plak zwaaide. Verder gebeurde er niets om de soldaat te doen begrijpen waarom hij doelloos de Kempen rondmarcheerde. Geen spoor van civiele opvoeding om enigszins klaar te zien in het gebeuren. Wel waren er wachtbeurten, waarbij niets te bewaken viel. Het resultaat was een hopeloze verwarring, een volledige demoralisatie tegenover het toch reële gevaar dat aan de oostgrens met de dag groeide. Zelf hield ik me in de vrije uren bezig met pentekeningen, die steeds triester uitvielen. Ten
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
60 slotte waren we compleet gedesinteresseerd. Wat kon het ons schelen als onze corrupte regering slaags geraakte met andere corrupte regeringen? Zo was het toen wij op een mooie meimorgen in de zon Duitse eskaders als zwermen schitterende zilveren vogels zagen overtrekken. De verloven waren juist opnieuw ingesteld! De Duitsers vlogen over ons met zichtbaar misprijzen, wij waren geen bom waard, althans zo scheen het. Later schoot een Belgisch vliegtuig in razende snelheid vlak boven de bomen voorbij, ogenschijnlijk van nergens naar nergens. Eigenlijk konden wij het niet geloven, tot de radio ons van de werkelijkheid overtuigde. Het was oorlog! Wij betrokken onze stellingen achter het Albertkanaal. Voor wij een vijand gezien hadden trokken wij ons terug. De Fransen zouden ons komen vervangen! Wij lieten al wat zwaar was liggen, bijlen en schoppen, dat zouden de zuiderlingen wel kunnen gebruiken. De compagnie had de beschikking over één wagen om de ‘blauwe zakken’ met de privé-bezittingen te vervoeren. Wij hadden daar veel te veel ingestopt, dan maar de vlam erin! In mijn blauwe zak zat Les Chants de Maldoror. Het boek ging in vlammen op. Wij marcheerden de hele nacht westwaarts. In de verte vlamden de petroleumtanks. Hier en daar waren er verdedigingsposten van Ardeense Jagers, verder alleen een amorfe, zich traag voortslepende massa. Ik was sergeant van een gevechtsgroep granaatwerpers. Van die groep waren nog voor de morgen al enkele manschappen verdwenen, de anderen onvindbaar. De verzamelde compagnie vertoonde grote gaten. De reserveluitenant die het appèl deed, stond te schuimbekken. Die deserteurs hadden de oorlog op eigen houtje al een einde toebereid en wij zouden ze niet meer zien. Ergens bij Willebroek werden wij in autobussen geladen en naar de omgeving van Tielt gebracht, om daar een laatste verzetslinie op te bouwen. Ik hou daar slechts indrukken aan over van boven ons hoofd instortende daken, muren en gevels, puin en geharrewar.
Landwirtschaft In een boerderij waar wij binnen waren gevlucht, hoorden we plotseling Duitse commando's. Wij waren gevangen. Met enige honderden werden we op een hoop gedreven, de mitrailleurkogels van een eenheid die nog
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
61
‘Gazetten lezen’, de hoofdactiviteit van de gemobiliseerde troepen (1939)
Koewachter Braem als krijgsgevangene in het Duitse Bokeloh (1940)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
62 verzet bood floten boven ons hoofd, tot ook die de wapens neerlegde: het was wapenstilstand, het Belgische leger gaf zich volledig over. We werden achter prikkeldraad opgesloten en aan ons lot overgelaten. We moesten voor eigen rekening van de toekijkende inboorlingen een brood zien te verkrijgen. Wij sliepen ineengedoken tegen een boom de slaap der verslagenen. De volgende dag gingen wij weer op mars, een eindeloze stoet, geflankeerd door de fiere overwinnaars. 's Avonds mochten we van de grote boeren niet in hun schuren logeren! Dan maar op de kasseien geslapen. De volgende dag liepen we richting Sint-Niklaas en dan noordwaarts, naar Walsoorden bij de Schelde. Proviand moesten wij zelf kopen in winkels langs de weg. Enkele slimmeriken verdwenen langs zijwegen, en trokken weer naar huis toe. De meerderheid geloofde de Duitsers, die het parool uitstrooiden ‘Die Flamen gehen nach Hause’, tot wij in Walsoorden in rijnkassen geladen werden. We stonden allemaal recht en als er geen meer bij kon werd de ladder opgetrokken. Er bleef ons niets over dan kriskras op en over mekaar te gaan liggen. Dan vertrokken de boten. Eén is er op een mijn gelopen, enige honderden sukkelaars verdronken. Langs de Waal ging het naar de Rijn en dan Duitsland in. 's Avonds ontscheepten we en werden we naar een inderhaast ontruimd concentratiekamp gebracht. In grote tenten vonden we er een onderkomen, allen dooreen, Fransen, Senegalezen, Walen, Vlamingen. Hier maakten we kennis met de gevangenensoep en werd een oppervlakkige telling gehouden. We moesten alle schrijfgerief afgeven. Dat kon ik niet over mijn hart krijgen en ik stopte mijn geperfectioneerd vier-kleurenpotlood weg in mijn binnenzak. Ik had het tijdens de mobilisatie van de kameraden als geschenk ontvangen. Bovendien stond er voor zover ik wist niks vermeld over het afgeven van schrijfgerief in de Conventie van Genève over krijgsgevangenen. Van hieruit gingen wij op transport per trein, met goederenwagons. Wij kregen dus een tweede laag vuil: de boot zat vol kolenstof en de wagons vol cementstof. Wij geraakten zo in Altengrabow, dicht bij Berlijn, waar we in barakken werden ondergebracht. Omdat vóór ons hier Polen hadden verbleven zaten de barakken gründlich onder de luizen, zodat wij boven onze lagen kolen en cement nog een bevolking kriebelachtige diertjes kregen. Er stonden normaal dan ook een stuk of wat Vlamingen in hun blootje bij de kachel die onplezierige beestjes te vangen. De Polen, onze buren in het kamp, waren heel artistiek aangelegd. Van stuk-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
63 ken plank die zij uit de barakken braken wisten zij zeer artistieke werkstukken te maken in de stijl van hun volkskunst: ze hielden erg van adelaars. Ik heb een van hun vogels meegebracht die zijn sierfunctie in mijn huis nog steeds vervult. Met de voeding was het maar krap gesteld en voor de boerenjongens onder de Belgen was het een harde tijd. Omdat ik een mondjevol Duits sprak werd ik Vertrauensmann en moest ik de bevolking van mijn barak ettelijke keren per dag buiten verzamelen om nog maar eens geteld te worden. Dat scheen voor de Duitse administratie van buitengewoon belang, hoewel er toch geen middel was om het kamp te ontvluchten. Om het moreel enigszins op peil te houden richtten de Duitsers af en toe een feestavond in, waarop de gevangenen van iedere nationaliteit met hun specialiteit konden optreden. De Polen hadden een zangkoor van de bovenste plank, met prachtige zware stemmen; ze brachten meerstemmige volkszangen. De Fransen speelden luchtige komedies, waarbij zij ongemerkt de spot dreven met de aanwezige Duitse officieren. De Belgen deden niets! De Vlamingen merkten dat sommige groepen buiten het kamp de boeren gingen helpen en zij daardoor wat extra eten bekwamen, en mij werd opgedragen bij het kampbestuur aan te dringen dat wij aan de Erntehilfe zouden kunnen deelnemen. Men zou dat overwegen. Er werkte in het bureau een Waal, een rexist, die tekenaar was. Wij maakten kennis en zo geraakte ik aan papier en kon dan tekenen. Die man, een idealist die het goed meende en geloofde in de Nieuwe Orde, is later naar het oostfront getrokken en heeft er zijn leven gelaten. Het verzamelen van de mensen van mijn barak was telkens een pijnlijke geschiedenis. Ik moest het aantreden commanderen, ‘die Augen links, die Augen rechts, stilgestanden’, als de luitenant verscheen. Dat was niet moeilijk, maar telkens vielen sommige soldaten, de grootsten uiteraard, van de honger plat tegen de stenen. Uiteindelijk kwamen wij in een trein richting Niedersaksen terecht, dus meer naar het westen. Wij werden in groepen ingedeeld, en een ervan belandde in Bokeloh, een dorpje niet ver van Wunstorf. Wij werden op de markt opgesteld ten aanschouwe van de bevolking en die mocht dan kiezen. Ik zag de een na de ander door een boer meegetroond worden en ik zelf bleef als laatste over. Dat was te wijten aan de zilveren kwispel aan mijn muts. Men dacht dat ik een officier was en dus geen ideale hulp in de Landwirtschaft. Men had me al werk in een varkensslachterij toebedeeld, maar een boer-slachter ontfermde zich over mij. Ik sprak immers
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
64 Duits, zodat hij dacht met mij overweg te kunnen. Ik mee naar de hoeve Wischhöfer. De baas was Führer van de SA van het dorp, maar daar had ik niets mee te maken. Overal hingen trouwens plakkaten ‘Kriegsgefängene sind nicht achtbar!’. Dit dorp vormde een typisch Nedersaksische agglomeratie, met hoeven met een puntgevel, die op de straatweg uitgaven. Het land was licht glooiend met hier en daar struikgewas. De gevels waren bekroond met een dubbele paardenkop en bestonden verder uit een zichtbare houtconstructie. Voor sommige hoeven waren eiken geplant. Het was een echt landelijke gemeente, maar toen ik er na de oorlog eens een kijkje ging nemen was ze al erg verbasterd door steedse bebouwing en het Wirtschaftswunder. De Belgen logeerden in een oude paardestal waarin men houten britsen had getimmerd. Wij werden bewaakt door twee soldaten die iedere dag bij een andere boer gingen eten. Het waren oorlogsinvaliden, maar m.i. karottentrekkers, want er viel niets aan te merken. Ze hadden misschien goede relaties? Wij werden gewekt als het nog donker was en ieder wandelde naar zijn hoeve. Daar haalde ik de mest tussen de koeien vandaan, en daarna roskamde ik Max, het paard. Dan kon ik mij wassen en mee aanzitten aan tafel. Het gezin bestond uit de baas, een massieve Duitser, zijn magere vrouw en een knaap van ongeveer zes jaar. 's Morgens was het menu brood en een siroop die zij zelf van appelen maakten. Dan begon het werk op het veld, dat wel een kwartier ver lag en waar men met paard en kar naartoe ging. Voor ik er kon beginnen werken, moest ik een vuurproef doorstaan. Wij haalden in het bos een lading dikke eikestronken en daar moest ik klein hout van maken voor de winterprovisie. Ik had nog nooit zo'n zware bijl gehanteerd. Het was het soort strijdbijl waarmee mijn ridderlijke voorvader in de Guldensporenslag vermoedelijk staan zwaaien heeft. Al gauw waren mijn vingers rauw vlees, helemaal opengebarsten. Het viel niet mee, maar aan alles komt een einde. Toen ik nadien de beerput onder de koestal moest helpen leegscheppen (de pomp was stuk en zou zeker tijdens de Krieg nooit gerepareerd geraken), was de koeienurine het heilmiddel dat mijn vingers in één dag heeft genezen. Daarna kwam de graanoogst. Dat was een kwestie van haast en spoed. Een maaimachine reed rond en eer ze weer een ronde had gedaan moesten de schoven recht op hun plaats gezet zijn. Deze oogst gebeurde collectief. De boeren hielpen mekaar om beurt, de machine ging van het
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
65 ene veld naar het andere. Zo ongeveer ging het ook met de aardappeloogst, maar dan moesten de losgerukte aardappelen vóór de machine haar ronde gemaakt had in zakken verzameld zijn! Men vergat niet op tijd duchtig te eten. De bazin stelde er haar eer in geen enkele helper honger te laten lijden. Eigenlijk waren de boeren te benijden. Zij kweekten alles wat ze nodig hadden. Ik veronderstel dat de stedelingen het niet breed hadden. Onze bewakers leefden in luilekkerland. Alleszins was het hier een werkzaam maar gezond leven. Ik heb me nooit zo fit gevoeld. Alleen voelden wij er onze eenzaamheid, ver van huis, ver van onze vrouw, met wie we slechts af en toe een briefje konden wisselen waarin niet veel meer stond dan: ik ben gezond, ik hoop u weer te zien, we weten niet wanneer de Flamen eindelijk nach Hause zullen vertrekken. De andere jongens valt het even zwaar en de thuis is het enige onderwerp van gesprek als wij 's avonds of 's zondags in onze paardestal bijeenzitten. Wie het best luisterde naar mijn klachten was Max, mijn paard. Max schudde meewarig het hoofd, en kon er verder niets aan doen. De koeien moest ik 's morgens naar de gemeenschappelijke weide brengen. Dat was een moeilijke karwei. Die beesten waren erg eigenzinnig en wilden de hele tijd ergens anders heen dan waar ik ze brengen moest. Aan iedere zijweg liepen er een paar weg. Die moest ik dan weer op het goede pad brengen, maar intussen waren de anderen ook uiteengelopen! Naar huis gaan deden ze gewillig, want dan kenden ze de weg naar de stal. Ik ben in die tijd geen propagandist geweest voor de dierenbescherming, zeker niet voor de koeienbescherming. Ik ging er met de zweep op los. Het ging niet anders. 's Zondags moest ik als architect de mesthoop voor de deur tot een correcte parallellogram opbouwen waarop de boer fier kon zijn. Splendeur de la géométrie! Na de middag kregen wij vrij en kon ik een en ander in tekeningen vereeuwigen. Een familielid kwam de boer eens bezoeken, ik meen een gemeentearchitect van Hannover. Ik toonde mijn schetsen en hij voorspelde de boer: ‘Renat wird später ein bedeutungsvoller Architekt werden.’ Goed gezien? Na de aardappeloogst kwamen de bieten aan de beurt. Daarbij kwam het erop aan het loof eraf te steken zonder veel van de knol op te offeren. Ik deed het niet slecht. Intussen was dat niet met alle werkzaamheden het geval en de boer schuddebolde dikwijls: ‘Renat, du bist doch völlig kopflos!’ Hij deed mij dus terugsturen naar het kamp, vanwaar geruch-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
66
Barakkenleven in Fallingbostel (1940)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
67 ten kwamen dat we terug naar huis zouden kunnen. De boer kon in mijn plaats een Poolse boer krijgen, die natuurlijk handiger was. Na een kort afscheid, dat mij niet zwaar viel, en de beste wensen aan mijn soortgenoten spoorde ik naar Fallingbostel. Na een paar dagen begon het te sneeuwen. Deze streek maakte deel uit van de Lüneburger heide. Maar het kamp was zo groot en zo afgesloten dat van de natuur weinig te genieten viel, al maakte de sneeuw veel goed. De Polen, altijd even grote kunstenaars, hadden een geweldig beeld van Pilsudski in sneeuw geboetseerd, maar ze moesten het afbreken. Ik werd als sergeant weer Vertrauensmann. Dat betekende dat ik met een groep het proviand moest gaan afhalen. Er stond een Duitser voor een raam die broden doorgaf aan mijn mannen, die mee telden. Zij sloegen bij het tellen al eens een brood over. De Duitser had het niet ver gebracht in het rekenen, zoals ik, maar zo hadden wij meer broden te verdelen dan waar we recht op hadden! Nagels, een medesergeant met wie ik de mobilisatie en de oorlog had meegemaakt, was met een eerste konvooi naar België afgereisd. Ik werd naar het bureau geroepen en daar bracht een officier mij Nagels' groeten over en die van mijn vrouw en de boodschap dat ik snel naar huis zou mogen met alle Vlamingen. Het viel mij te beurt dat ik de Vlamingen en Walen moest sorteren. Ik maakte er gebruik van om enige Walen voor Vlamingen te doen doorgaan door hun enige woorden Vlaams bij te brengen. Ik heb nooit Walen zo hun best weten doen om Vlaams te spreken. Het lukte niet altijd, maar een aantal Walen is toch gepasseerd. Op een mooie dag werden wij op een onafzienbaar lange trein geladen, die na vele haltes eindelijk in het middenstation van Antwerpen aankwam. Voorzien van een Entlassungsschein werden we de donkere stad ingestuurd. Dat is weer een onvergetelijk beeld: de zwarte De Keyzerlei, de zwarte Meir, de zwarte Eiermarkt. Eenzaam marcheerde ik naar Elza, in een duisternis die men kon snijden. Iedere stap bracht mij dichter bij huis na een afwezigheid van negen maanden. Het was een wandeling van de duisternis naar het licht. De elektrische bel klonk alsof ze heel de straat moest wakker maken en na wat te lang wachten deed Elza open en viel in mijn armen. Het is melodramatisch, dit beeld, maar wij hadden echt gedacht elkaar nooit meer weer te zien. Boven zag ik mijn schoonmoeder weer en op zolder raakte ik mijn militair uniform kwijt in een bad water waar de luizen wel het tijdelijke met het eeuwige verwisseld zullen hebben. Dan na de wasbeurt een burgerpakje aan
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
68 pakje aan en daarna vertellen, vertellen... De volgende dag verhuisden we weer naar de Cruyslei 9. De wereld was eens zo mooi als zij ooit geweest was, ondanks de Duitse uniformen. Die was ik trouwens al gewoon. Maar hoe gingen wij iets verdienen?
Urbanist in oorlogstijd De redding kwam spoedig: ik deed mee aan een prijskamp urbanisatie voor Edingen en Lettelingen, uitgeschreven door het Commissariaat-Generaal voor 's lands wederopbouw. Ik werd eerste geklasseerd, en werd daarom aangesteld als urbanist van Edingen-Lettelingen, met een vast loon! Ik begon met het op papier zetten van de survey en de wekelijkse consultaties van eventuele bouwlustigen. Ik kon bij twee oude juffrouwen in Edingen gaan eten en bracht telkens bloedworst mee naar huis! Mijn opdracht bestond erin de ruïnes op de markt te vervangen. Ik wou in plaats van de karakterloze bebouwing die in puin lag iets met karakter bouwen. Mijn voorstel was een rij winkels van hetzelfde type, met een galerij ervoor gelijkvloers. Dan kon men er altijd markt houden, weer of geen weer. Ik maakte er een perspectieftekening van, gekleurd en al, en ging ermee naar de dienst wederopbouw in Brussel. (Ik had geen schoenen meer die erdoor konden en deed de sportschoenen van Elza dan maar aan! De arme edelman van Hendrik Conscience was weer op stap.) Henry van de Velde, hoofd van het Esthetisch Toezicht, ontving mij zeer vriendelijk en verontschuldigde zich dat hij geen feilloos Nederlands meer sprak. Hij vond het goed dat ik gezocht had naar een typewinkel, maar directeur-generaal Raphaël Verwilghen veroordeelde mijn project als bolsjevisme. Hij vond dat alle huizen hun vroegere gedaante, zij het wat vereenvoudigd, moesten terugvinden. Match nul! Afwachten dus. Dan vroeg de oorlogsgouverneur van de provincie, Wildiers, me om een tentoonstelling in te richten: ‘Stedebouw in Stad en Dorp’. Ik riep de hulp in van Mark Macken, Remy Cornelissen en op de provincie zelf Jul de Roover, allen samen een cel van het Onafhankelijkheidsfront! Het was een goede camouflage en bovendien deden wij iets positiefs in de zin van de esthetische verbetering van ons afschuwelijk land. Dat dit gebeurde op initiatief van een halfzwart bestuur doet niets ter zake. De
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
69 tentoonstelling was politiek onzijdig, maar kantte zich wel scherp tegen de traditie der lelijkheid. Wij maakten van allerlei bouwmaterialen monsters van lelijkheid en plaatsten daarnaast foto's van de Vlaamse realiteit. Ik tekende de evolutie van een denkbeeldige stad, Turnhals, van in de voorhistorische tijd tot vandaag en ik eindigde met een toekomstvisie die een aantal wenselijkheden bijeenbracht. Bovendien verzamelden we nog foto's van buitenlandse verwezenlijkingen. Alles samen was het een mooie tentoonstelling, gepresenteerd met aanwending van esthetische avant-gardetechnieken. De opdrachtgever was tevreden, maar zijn medewerkers-bedienden helemaal niet. De provinciale architect Schellekens viel ons aan omdat het geheel niet de Nieuwe Orde vertegenwoordigde, maar het verderfelijke functionalisme. Er werd druk gediscussieerd en zelfs contra en pro geschreven in het blad Reconstruction-Wederopbouw. Schellekens contra, Hoste pro en ikzelf natuurlijk pro. Twee concepten stonden fundamenteel tegenover mekaar, wat eigenlijk al het geval was lang voor de oorlog. Ik herinner me de kritiek van Bonduelle in l'Emulation, het architectuurtijdschrift van de Société Centrale des Architectes belges, op de tentoonstelling van het Nationaal Hoger Instituut op de Meir. In de ogen van Bonduelle vonden alleen genade de brave conservatieve projecten van Schellekens (een romaans aandoende kerk), Laporta (een Zweeds aandoend stadhuis), Blommaert (een brave wolkenkrabber), maar de inzending van Braem bedolf hij onder onwelwillende epitheta: slechte invloed van Le Corbusier, verderfelijke invloed van de constructivisten (‘démodé!’). De fronten stonden toen al duidelijk tegenover elkaar. Een volgzaam voortborduren op oude voorbeelden, tegenover mijn negatie van het verleden. En toch is het zo dat mijn negatieve instelling de ware traditie volgde. De barok brak toch ook met de gotiek, het classicisme brak met de barok, de romantiek en het eclecticisme braken met het classicisme, enzovoort, enzovoort. De levende traditie bestrijdt telkens de dode. Het leven bestrijdt de dood, dat is de wet van het leven zelf. De verheerlijkers van de traditie knielen voor de dood, tot ze zelf levende doden zijn. Eigenaardig was dat Hoste mijn verdediging opnam. Hij was zelf een conservatief gelovige, maar hij stond ook aan de zijde van het leven. Daar valt uit te besluiten dat hij zijn geloof als een levende werkelijkheid ervoer, terwijl de anderen slechts bij sociale conventies bleven zweren. In
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
70 mijn artikel wees ik op het Italiaanse voorbeeld, een gemeenschapskunst die wortelde in een collectieve wil, hoe verdraaid dan ook. Ik liet verstaan dat ik de Italiaanse bewust moderne architectuur hoog boven de autochtoon-Duitse folklore stelde. Na de oorlog bleef mijn belagers niets over dan zich onder de vleugels van de vergevingsgezinde Kerk te verschuilen. Dezelfde Kerk die zich zo vergevingsgezind toonde jegens de door haar schuld mislopen collaborateurs. Dit waren eigenlijk maar ideologische schermutselingen. In het Onafhankelijkheidsfront werden ernstiger acties overwogen en uitgevoerd. Wij maakten deel uit van een soort propagandacel van het gewapende verzet. Macken leidde een gevaarlijk bestaan als hoofd van het Brabantse Geheime Leger, tot hij door de Gestapo naar het helse Breendonk werd gevoerd. Onze taak bestond erin anti-nazipropaganda te tekenen en te verspreiden. We hebben bijvoorbeeld een persiflage van Mein Kampf gemaakt: ‘het duizendjarig rijk van de vrede’ stelden we voor als een wereld vol lijken; onder de leuze ‘Arbeit macht frei’ toonden we een beeld van algemene slavernij. Elza sneed in lino wat wij tekenden. Het werd gedrukt bij Remy Cornelissen op een spitsvondig omgebouwde wasmachine. Elza moest als koerier druksels afhalen aan de tramhalte bij het zuidstation. Ik verdeelde die dan 's avonds in alle straten van Zurenborg.
Gestapo Op een morgen gaat om zeven uur de bel. Onze huisbaas doet open. Hij roept: ‘Mijnheer Braem, de Duitsers!’ Pitz en Von Hören komen naar boven. ‘Anziehen, mitkommen.’ Ze kijken eens rond. ‘Ja, du hast ja alles verbrennt. Kennst du Leo Michielsen?’ Ja, die ken ik. Dat mocht worden geweten, omdat Leo's vader een vriend is van mijn schoonvader, die trouwens lid is van DeVlag! Zonder verder omhaal neem ik afscheid van Elza. ‘Niks zeggen, René!’ fluistert ze me nog in het oor. Trap af. Auto in, er zit nog een gevangene in, en naar de Begijnenstraat. Ik beleef nog de weg daarheen. We worden op een rij gezet en aangebruld omdat we proberen de namen op een bord te ontcijferen. Die nacht, 6 december 1941, werden 70 man aangehouden. Ik word ingeschreven en vlieg dan een cel in, alleen. Een ruimte van 1,7 m op 3. Een bed dat overdag als tafel dienst doet. Een hoekschapraai met een blikken pot voor het eten en een emmer voor het
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
71 omgekeerde. De eetpot moet ik proper houden met het gruis van twee bakstenen die ik over elkaar moet wrijven. Ik ontdek spoedig dat het tegen mekaar wrijven van twee bakstenen aanleiding geeft tot een vorm. Ik begin dus al wrijvend een klein masker te maken! 's Avonds klap ik het bed uiteen en strek me uit op een zak met strokapsel, dat onuitstaanbare jeuk verwekt. Ik moet af en toe 's nachts over en weer wandelen om die jeuk enigszins te kalmeren. 's Morgens word ik gewekt door de roep ‘Kübel d'raus’ van de gewone gevangenen die de urine ophalen. Dan krijg ik een beetje zwart vocht dat lijkt op koffie en wat brood. En dan wachten, de hele dag wachten. Ik wachtte zo drie maanden lang, alleen. 31 januari gaf rijksmaarschalk Paulus het op in Stalingrad. Rond die tijd riep een van de gevangenen door zijn raampje: ‘Stalingrad is gevallen, leve het Rode Leger!’ Er vond een plotselinge dooi plaats in de houding van de bewakers. We werden niet meer afgesnauwd. Verwachtten die dat de Russen tot hier zouden doorbreken? Mijn vrouw had een communicatiemiddel gevonden. Zij liet de briefwisseling afkomstig van het Commissariaat voor de Wederopbouw door mij ondertekenen, na nazicht van de gevangenisdirectie vanzelfsprekend. De bewaker gaf ik dan een baksteenfiguurtje mee, die dat dan aan mijn vrouw doorgaf. Nut van de beeldhouwkunst! Af en toe kreeg ik een pakje, maar door in sneeuw en koude voor de gevangenis aan te schuiven deed Elza een zware longontsteking op. Ze moest haar ziekte thuis alleen doormaken. Gelukkig droeg de huisbaas dagelijks de emmer uit. Na drie maanden kreeg ik in mijn cel gezelschap, en wel van vijf man ineens. Wij hadden juist plaats om naast elkaar op de grond te liggen. We vertelden elkaar ons wedervaren. Een van hen was als werkweigeraar door de Feldgendarmen gesnapt. Hij werd later naar Duitsland gestuurd. Een ander was lid van de Witte Brigade en was gepakt met een revolver in zijn bezit. Men kwam hem na enige dagen halen om hem terecht te stellen. De bewakers waren bleek en beefden op hun benen. ‘141, ausser Hause!’ Eindelijk zou ik onderhoord worden door de Gestapo. Ik werd per auto naar de Delafaillelaan gebracht. Mijn bewaker stapte voor mij binnen. Ik had dus ruim de gelegenheid aan de haal te gaan, maar ik trapte niet in die truuk, want dat zou betekend hebben dat ik schuld bekende! Men stopte mij in de kelder. Ik zag nog dat een vrouw met haar kind in een andere kelder opgesloten werd. Na een half uur werd ik naar boven gebracht in een bureau. De man die mij zou onder-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
72 vragen had ik nooit ontmoet. Een dactylo zat klaar om al wat ik zei te typen. Van in de verte klonk het: Du bist Kommunist! Ik: neen, dat is een vergissing. Enig gescharrel in een kaartensysteem. Niets meer. De stem: Hast du Arbeit? Ik: ja, urbanist aan het Commissariaat voor de Wederopbouw. ‘Gut, wird entlassen!’ Ik had weer eens bijzonder veel geluk gehad. Die Von Hören, die me gearresteerd had, had een vrouw vermoord, een uit de hand gelopen liefdeshistorie. Hij werd zelf in de gevangenis gestopt en kampbewoners beweerden later dat zij hem in Dachau ontmoet hebben. Ordnung muss sein! Men mag iemand doodranselen tijdens de diensturen, maar privémoorden, dat mag niet! Zo zijn de zeventig aangehoudenen van Von Hören en Pitz bijna allen vrijgelaten. Ik vermoed trouwens dat die namen door onze eigen veiligheid aan de Gestapo overgemaakt waren! Terug naar de Begijnenstraat. Ik vertrouwde het nog niet. Maar echt, om 2u werd nummer 141 vrijgelaten! Ik kreeg mijn geld en paspoort terug en werd uitgeschreven. ‘Religion? Keine? Das kann doch nicht.’ Weer stapte ik solitair door de Begijnenstraat naar de tram. Naar huis, naar huis! Het werd een nog verrassender weerzien dan na het Duitse gevangenenkamp. Ik kon nu aan mijn memoires beginnen, Mes prisons, mi carceri, zoals Silvio Pellico. Met mijn vriend Julien Schillemans liep het minder goed af. We hadden alle contact met hem verloren. Op een dag vernamen we dat hij door de Gestapo opgepakt was, daarna dat hij in Brasschaat gefusilleerd was. Een geniaal kunstenaar, die nog geweldige dingen in petto had, was niet meer. De herinnering aan hem begeleidt me nog alle dagen bij mijn werk. Ik hernam mijn bezigheden als urbanist, maar dat leverde weinig tastbaars op. Er kon toch niet worden gebouwd. Ik begon aan fantasieontwerpen, waarvan ik veronderstelde dat ze mij na de oorlog te beurt zouden vallen: een villa in Brabant bijvoorbeeld, een spiraalvormig plan, zoals later ook Bruce Goff er nog zou ontwerpen. Nog tijdens de oorlog kon ik een degelijk gebouw optrekken in de Coquilhatstraat, een likeurstokerij. Een likeurstoker was in die tijd een man met veel invloed, via zijn flessen. Ik kreeg van de stad Antwerpen een bouwvergunning, zonder die van de wederopbouwadministratie! Het gebouw was utilitair zonder meer, maar de gevel had een zeker raffinement en vertoonde een bas-reliëf van Macken. In 1943 richtte de KMBA een prijskamp in voor de stedebouwkundige
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
73 oplossing voor een moeilijk driehoekig terrein nabij het stadion van Antwerp. Ik werd eerste geklasseerd, maar het plan werd nooit uitgevoerd. Mijn wijk heette Nieuw Kruyningen en het plan had allerlei goede kanten, praktische en esthetische. Ik kon toen al prat gaan op een zeker architecturaal savoir faire. Naar 1944 toe brokkelde het duizendjarig rijk zienderogen af. De Sovjetlegers naderden de grens en immer grotere eskaders zag men oostwaarts vliegen, met ontzetting nageoogd door de Duitsers. Zij brachten de dood naar Berlijn, Hamburg, Dresden... Op een meidag ging mijn huisbaas zoals gewoonlijk naar zijn werk in Brussel. Hij zou niet terugkeren. De trein werd gebombardeerd door geallieerde vliegtuigen. Ik ging met de fiets horen wat er gebeurd was. In Mechelen bij het Rode Kruis waren er lijsten met de doden. Onder hen mijnheer Nollet. Het was een zware tocht terug naar Antwerpen. Hij was een goed mens. Zijn dood was volslagen nutteloos. De Amerikanen lieten ook een bommentapijt vallen op de Oude God, naast het doel, met eveneens talrijke doelloze doden. Wij waren echter geen Berlijn of Dresden...
Bevrijd, tenzij van de bommen Antwerpen werd bliksemsnel bevrijd door Canadezen en Polen, sneller dan wij, verspreide verzetslieden, voorzien hadden. Het georganiseerde verzet zorgde wel voor de redding van de haven. Onze cel van het Onafhankelijkheidsfront heeft het wellicht aan de nodige verbindingen ontbroken. Zohaast de vrachtwagens met moffen, met hun opschrift ‘Wir kommen zurück’ verdwenen waren, gingen wij een kijkje nemen in de luchthaven. Wij maakten ons meester van wapens - een privé-initiatief - en van een zak suiker en een doos kaas -ook een privé-initiatief. Dan hebben we ons gemeld in het centrum van het verzet, aan het stadspark. Ons propagandawerk ging voort, zij het niet meer in het geheim. Wij moesten elke week een tekening klaar hebben ter publikatie. Dat was telkens kopbrekens! Weldra moesten we daarover vergaderen terwijl de V1- en V2-bommen rondom ons neerploften. Mij werd als architect door de stad Antwerpen een missie opgedragen voor de hele V-periode. Wanneer er een bom viel moest ik binnen de
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
74 24 uur de schade inschatten: A totaal vernield, B af te breken, C te repareren, D kleine herstellingen. Ik had telkens te maken met de geteisterden, die allen de schade maximaal getaxeerd wilden zien. Terwijl ik op weg was naar een getroffen zone vielen er soms andere bommen dichtbij. Dan kwam ik terecht in de ware ellende van gewonden en doden die men van onder het puin probeerde te halen. Soms viel een balkon neer op een plek waar ik een moment te voren nog stond te schrijven. Dikwijls vielen hele panelen glas van de verdiepingen naar beneden, rakelings langs mijn hoofd. Het was een gevaarlijk leven. Thuis kropen wij meermaals per dag onder tafel om ons te beschermen tegen de rondvliegende scherven. Velen hebben aan die scherven blijvende littekens overgehouden. Dan kwam rond Kerstmis met het Ardennenoffensief de ultieme doorbraakpoging richting Antwerpen. Ditmaal was het Onafhankelijkheidsfront op tijd om ons te mobiliseren, maar na enige dagen vol angst voor een terugkomst van de barbaren werd het Duitse elan gebroken en werd de opmars naar de Rijn hernomen. Toen wij terugkwamen van een congres in Brussel was het dak van onze woning weggezakt en de ramen waren uit de gevels weggeblazen. Weer eens brak een periode aan van puin en miserie. Zou het de laatste zijn? Toen de bommenperiode voorbij was kon ik weer aan het werk. De communistische minister Terfve, belast met de wederopbouw, vroeg me lid te worden van zijn kabinet. Maar ik wilde liever concrete architectuur verwezenlijken dan mijn dagen te slijten met ijdele politieke actie. Ik werd samen met Brosens en Laforce aangesteld om woningen voor de geteisterden te ontwerpen in Deurne en Borgerhout. Dat moest snel gaan. Wij ontwierpen een eenvoudig huistype met één verdieping. Het type week erg af van wat de mensen gewoon waren: een smal huis van zo'n 5,5 m, met een pseudo-salon, een donkere eetkamer, een koude veranda, een donkere keuken, een pomphuis en een WC daarachter; boven: een entresol en twee slaapkamers. Dat vonden wij de tegenpool van een goede woning. Wij ontwierpen een grote woonkamer die uitgaf op de voor- en de achtergevel, keuken op de tuin, WC in de hal. Boven: drie slaapkamers en een stortbadcel. In het algemeen waren de bewoners er tevreden over. De burgemeester van Deurne, De Boey, echter niet. Die vond dat wij krotten gebouwd hadden, omdat zij in de breedte gebouwd waren. Een fatsoenlijke woning was volgens hem in de diepte gebouwd, in de duisternis, ‘zoals voor de oorlog’!
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
75
Antwerpen: bevrijd, tenzij van de V-bommen (1945)
Nog in de ban van de naoorlogse hoop: schets voor de organisatie van een communistische betoging in Antwerpen (1948)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
76 Ik was intussen ook urbanist van Deurne geworden samen met ingenieur Mennes. Ik stelde voor berken te planten voor de huizen, maar de burgervader stelde zijn veto: berken waren bomen die stof verspreiden en bovendien slechts geschikt zijn voor kerkhoven! De cultuur van zo'n burgemeester had slechts vaste voeten in de vloer van zijn diverse stamcafés! Ik heb dan ook in die gemeente niet veel verwezenlijkt. Gelukkig heb ik bij De Boeys opvolger De Queecker meer begrip gevonden en heb ik een aantal sociale woningen kunnen bouwen. Bij de inhuldiging van de woningen voor geteisterden in Deurne en Borgerhout deed zich een grappig incident voor. Wij hadden slechts één gedenksteen klaar voor de inhuldiging door de minister. Wij hebben dan de steen plechtig ingewijd in Borgerhout en vervolgens vliegensvlug naar Deurne getransporteerd, waar hij een half uur later nog eens de ‘primeur’ kreeg van een officiële plechtigheid!
Oorlogsdromen Mijn moeder was de laatste jaren altijd zwak en ziekelijk geweest. Toen ik in de gevangenis zat had ze veel schrik uitgestaan, en nu kwam ze zo onder de indruk van de V-bommen dat zij er niet meer bovenop kwam. Door opeenvolgende hersenbloedingen is ze aan haar eind gekomen. Zij had niet de wil om zich tegen priesterbezoek te verzetten en is met kerkceremonieel begraven. Dat was voor mijn vader een harde slag en ook voor mij een morele nederlaag. Als dit de laatste ogenblikken van de brave vrouw verzacht heeft, zij het zo. Wij hadden de lange oorlogsjaren kunnen doorstaan door ons vast te houden aan een schitterend toekomstvisioen. Le Corbusier noemde dat, een beetje naïef ‘les temps nouveaux’. En voor ons, weerstanders, ging het inderdaad om een nieuwe tijd die zou worden opgebouwd op de ruïnes van het verleden. Le Corbusier dacht dan aan het toepassen van nieuwe technieken, het verwerpen van de routine en de versleten formules van leven en bouwen. Voor ons was die stralende nieuwe tijd nog veelzijdiger. En om die te verwezenlijken hadden we ons met duizenden in de concentratiekampen geslachtofferd. Steeds meer hadden wij ons gesloten opgesteld tegenover de ‘oude’ mensen van Londen, de uitgeweken bewindslui. Onze argwaan bleek niet misplaatst. Wij wensten een nieuwe lichting politici aan de macht en wij waren ons bewust van de
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
77 macht die wij veroverd hadden door ons geloof en met de wapens. Er opende zich voor onze verbeelding een wereld waarin de beslissingen zouden vallen volgens het oordeel en naar de stem van verkozen raden, van onder naar boven, zonder de valse maneuvers van geïnteresseerde machten, zonder dat een inerte administratie stokken in de wielen stak. Directe Democratie! Wij zouden de produktie organiseren op maat van de reële behoeften en niet meer naargelang van de kracht van het reclamewezen, alleen gericht op winst, op basis van illusoire behoeften. Wij zouden het milieu organiseren op basis van de essentiële behoeften aan licht, lucht, zon en groen en bovenal aan schoonheid. Wij zouden het recht bieden volgens de belangen van de grote meerderheid en niet in dienst van een klasse. Wij zouden iedereen meester maken over zijn lot, in overeenstemming met het lot van allen. Dit alles zou worden bekroond door de gedaante van de nieuwe stad. De stad waar niet het grondbezit bepalend zou zijn, maar het plan in dienst van de gemeenschap, die eindelijk vrij is, want niet onderworpen aan particuliere belangen. Eindelijk zou een architectuur kunnen worden geschapen in het kader van de alomaanwezige en allesbepalende natuur. Want de mens zou worden erkend als een stuk bewuste natuur, levend in betrachting van een totale harmonie, niet uit schrik voor een straf in een denkbeeldig hiernamaals, maar uit zelfopgelegde plicht tot het meebouwen aan een mooiere werkelijkheid. Zou... Want de bevrijding van het schrikbewind van Hitler ging dra gepaard met het instellen van de volstrekte heerschappij van het geld, de trusts, de banken, de dieven allerhande. Waar men zich een ogenblik vrij waande, in Griekenland, in Frankrijk, in België, grepen de oude mannen naar de macht en stelden met behulp van hun gendarmes (Amerikaanse en Engelse legers) het verzet buiten spel. Wij leverden onze wapens in en verloren daardoor alle gezag! Door een ontzaglijke vergiftigingsonderneming konden de idealisten weldra niets anders meer doen dan het hoofd in de schoot leggen. Alles bleef bij het oude, onder de belofte van meer welstand, auto's, t.v.'s, radio's, wasmachines, ijskasten. Er moest iets tegen gedaan worden. We mochten toch niet verzinken in het moeras. Van verschillende kanten poogde men de stem te verheffen. Er was ten eerste de lawaaierige stem van het revolutionaire surrealisme van Dotremont en diverse Walen, waaronder de architect Bourguignon, maar in België vond die stem geen weerklank. Voor de KP was het surrealisme niet sociaal-realistisch genoeg. Die partij deed zelf
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
78 een inspanning om zoveel mogelijk waardevolle kunstenaars rond de vooruitstrevende sociale ideeën te verzamelen. Die poging liep weldra spaak doordat de leidende communistische figuren wel sociaal vooruitstrevend waren, maar de taal der kunstenaars niet begrepen. De waarachtige kunstenaar is steeds revolutionair, maar drukt zijn revolutionaire inhoud uit in een min of meer gesloten taal. Hij wordt dan voor een individualistische fantast versleten en trekt zich in zijn vermaarde ivoren toren terug. Schepen Ekelers vroeg na de oorlog aan Macken en mij een bevrijdingsmonument te ontwerpen in de bocht van de Schelde, in de volksmond ‘kakkershoek’ genaamd, waar vroeger onttakelde boten lagen te vergaan. Wij ontwierpen een naald, 100 m hoog, aan de basis ingesloten door bronzen figuren van weerstanders en soldaten. Het brons zou afkomstig zijn van een monument voor Staf de Clercq dat de zwarten tijdens de bezetting van plan waren op te richten. Om technische redenen werd dit ontwerp verworpen en wij maakten een tweede: een elliptisch reliëf, zwevend boven een geweldig terras met zicht op de Schelde. Tussen deze ellips bewogen zich Tijl en Nele, die na de bevrijding verdwenen om in geval van nood ons volk nog eens ter hulp te komen, zoals het einde van het boek van Charles de Coster luidt. Wij hadden mooie maquetten gemaakt en ik had mezelf overtroffen bij het tekenen van gouache-perspectieven, maar er is niets van terechtgekomen. Alleen de perspectieven heb ik ergens op een zolder van de stadsdiensten kunnen recupereren! Van het verzet bleef zelfs geen monument meer over! In Diest hebben wij dan toch een monument voor de weerstand gerealiseerd, met ijzerzandsteen die ook voor een monument voor Staf de Clercq bestemd was geweest. Macken werkte nog in zijn eerste, krachtige stijl en was nog niet aan zijn latere Italiaanse verwijfdheid toe. Ik geloof dat het monument niet banaal is uitgevallen.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
79
Deel II Aan het werk
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
81 In Brussel leerde ik Sokol kennen, een architect van Poolse oorsprong en een zeer beschaafd man. Samen met hem kwam ik aan een belangrijke opdracht: een nieuwe Decroly-school. De beheerraad van de bestaande school meende de oude, in de oorlogsjaren vervallen gebouwen te kunnen vervangen door een nieuwe school. Wij bestudeerden ter plaatse het Decroly-systeem, dat ons enthousiast stemde, omdat het de kinderen actief in het opbouwen van de kennis betrok. Om de letters te leren bijvoorbeeld leerde men brokstukken van woorden, om die dan later tot aparte letters te ontleden. De leerlingen kregen de opdracht om planten en dieren te onderzoeken, waarna zij hun medeleerlingen hun bevindingen moesten uiteenzetten. Op basis van een totaalprogramma bestudeerden wij een plan op een ruime oppervlakte, maar de beheerraad heeft het gebouw nooit ten uitvoer kunnen brengen. Zo is de bekroning van de geduldige arbeid van Decroly achterwege gebleven en ook de architectonische realisatie van een op vrije opvoeding gerichte ruimtelijke organisatie. Ik bouwde wel meer droomkastelen, die dromen bleven. Toch gaf ik de moed niet op en spande mij telkens opnieuw in om aan de uitgeschreven wedstrijden deel te nemen. Ik werd bijvoorbeeld derde geklasseerd bij een prijsvraag voor staalbouw van goedkope sociale woningen. Resultaten leverde het niet op, hoewel in België destijds stalen woningen zeker een oplossing hadden betekend: ze zijn vlug gebouwd en niet te duur. Willy van der Meeren heeft bijvoorbeeld heel goede en goedkope woningen in staal ontworpen. Zo goede woningen dat hij er ten slotte zelf in één gaan wonen is! Een medeleerling uit de Van Maerlantstraat, Langohr, een nogal zakelijke droogstoppel, liet mij twee bioscopen ombouwen. De toegangsdeuren en de hal van Cinema Nova op het Kiel vatte ik nogal fantasierijk op. De deuren hadden een organisch bedoelde vormgeving die de schrijnwerkers heel wat hoofdbrekens bezorgde. Ik zou later stelselmatig proberen dergelijke deuren te gebruiken. Zij passen zich bij de handeling van binnen- of buitengaan aan. De andere bioscoop, Cinema Rubens, lag in de Kerkstraat in Hemiksem. Ik deed al het plaaster van de staalconstructie afkappen en alles in frisse kleuren schilderen. Vlak na de bevrijding werd ik lid van een voorlopige commissie voor stedebouw die zich inspande om de hernemende bouwbedrijvigheid in ordelijke banen te leiden. Leden waren Smekens, Stijnen, Van Steenbergen, ikzelf en een officieel directeur met een secretaresse. Wij deden
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
82 ons best om de banaliteit van de ingediende projecten wat af te schaven. Dat werd door de confraters niet altijd in dank afgenomen, maar Smekens kon, door zijn beschaafd optreden, heel veel bereiken. Deze commissie werd na een tijd opgedoekt en vervangen door een Dienst voor Stedebouw, die totaal in handen van administratiemensen kwam en waar wij als architecten normaal een hekel aan hadden. Deze administratie bleek als algemene beleidsregel te huldigen dat alles even hoog en even vlak moest worden. De plannen moesten zo banaal mogelijk worden opgezet. Zoals de dingen altijd geweest waren, zo moesten ze blijven. Een van de meest absurde realisaties van de stedebouwdiensten is wel deze: als er een gebouw van één verdieping opgericht werd tussen twee gebouwen van twee verdiepingen, dan moest er een valse gevel, met ramen en al, tot de tweede verdieping worden doorgetrokken, als hulde aan het principe: alles even hoog! Een Deens architect die mij bezocht en die ik op deze absurditeit wees, lachte zich bijna dood! Hij nam de herinnering mee aan ‘a peculiar trend in Belgian town planning’. Ik kwam steeds meer in botsing met deze geest, of liever deze afwezigheid van geest, omdat ik ook tot urbanist van Deurne benoemd was. Ik heb er nooit iets kunnen verwezenlijken inzake stedebouw, behalve hier en daar een wijkje sociale woningen, waarbij ik op beperkte schaal enige nieuwe, CIAM-ideeën kon doorvoeren. Als urbanist van Deurne had ik eerst ingenieur Mennes naast me, die al van lang voor de oorlog voor Deurne en al de voorgeborchten werkzaam was en alle plannen maakte voor stratenaanleg, rioleringen, enzovoort. Praktisch maakte hij alleen het algemeen plan van Antwerpen rond de kern. Hij trok verbindingswegen van de ene naar de andere gemeente die toevallig altijd door of langs gronden liepen waarin hij geïnteresseerd was. Aldus verwezenlijkte hij ringwegen tussen zijn privégronden. Dat was een zeer bijzonder genre van stedebouw, trouwens in verstandhouding met de besturen van de randgemeenten. In 1947 kreeg ik van de provincie Antwerpen de opdracht een tentoonstelling over kunstambachten in te richten. Dat was weer een heel werk. Met de folklorist De Schuyter doorzocht ik de hele provincie naar overblijvende kunstambachten of volkskunst. Het was bijna te laat. Meestal waren de vlechters en wevers of blokkenmakers overgeschakeld naar banale, dus verkoopbare modellen en kregen wij slechts met moeite een degelijke uitvoering onder ogen. Het was weer de stadsfeestzaal die als tentoonstellingsruimte werd ge-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
83 kozen en zo goed mogelijk werd aangepast. Het was weer Braem die als alzijdig artiest het zwaarste gewicht van het werk moest torsen. Bij het binnenkomen kwam een groot paneel met een aanval op de schoonmoeders, die hun slechte smaak weten op te dringen aan hun dochters en schoonzonen, want zij zijn het dikwijls die het slaapkamergarnituur betalen. In Vlaanderen is de aankoop van dit meestal abominabel meubel-ensemble zoiets als de bevestiging van de ondertrouw. Het ritueel bijeenslapen in een slaapgarnituur is belangrijker dan het goed samenwonen! In het midden van de zaal had ik een compositie van heide en berken gemaakt die het Kempische landschap moest suggereren. Tussen de takken hingen folkloristische voorwerpen, zoals spinnewielen. Er waren ook een aantal panelen voorzien die een synthese van ons land moesten geven. Op het laatste ogenblik lieten Minne en Van Vlasselaer echter verstek gaan, zodat de nacht voor de inhuldiging ikzelf met Elza een geometrische compositie in gekleurd vernis over de lege panelen heb gepenseeld. Er waren ook nieuwe interieurs. Een van Jul de Roover, met faiencetegels getekend door Elza, een van Havenith en een jeugdherberginterieur van Van Gils dat zeer goed uitviel. Een afdeling potterij, een afdeling toneeldecor en -kostuum vervolledigden de tentoonstelling, die een succes werd ondanks het feit dat enkele artiesten er de rug naar hadden gekeerd. De tendens van de manifestatie was dat de kunst van vandaag de voortzetting moet zijn van wat in het volk en het land levend gebleven is. De tentoonstelling demonstreerde de vaste wil te marcheren naar het nieuwe, in het besef dat er waarden zijn die niet mogen verloren gaan.
Prive-huizen Wat me veel plezier deed was dat ik de zetel van de Gestapo in de Delafaillelaan kon afbreken en er iets anders kon bouwen. In de kelder van die villa had ik immers nog zelf gevangen gezeten. De likeurstoker die het eigendom had gekocht - nog tijdens de oorlog had ik zijn stokerij getekend - was een brave bourgeois, maar een nauwgezet handelaar. Ik had een slordige overeenkomst gemaakt met een afbraakondernemer, die hem in staat stelde voor de materialen die hij verder kon verkopen, niets
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
84 te betalen. Ik heb dan ook een deel van mijn honorarium moeten afstaan aan mijn opdrachtgever. Hij had gelijk, maar ik was de dupe van mijn goedgelovigheid tegenover een aannemer. Handelaars zijn dieven, ze kunnen niets anders zijn! De opdracht was een villa in Normandische stijl, maar vertrekkend van een puntgevel langs de Delafaillelaan kon ik er toch een waardig bouwwerk van maken in baksteen, met hardstenen plinten, glazen brikken, een mooie trapzaal. Het was geen functionalistisch oeuvre, maar ik geloof dat het een Berlage-achtige eerlijkheid van opvatting vertoonde. Daarna volgde een winkelpui in de Osystraat die, zonder pretenties of publicitaire kunstgrepen alleen maar praktisch wou zijn, tot algehele tevredenheid van de eigenaar, een elektricien. Vervolgens mocht ik met Jan de Mol, ingenieur, zoon van mijn voormalige professor aan de Academie, een appartementsgebouw oprichten in de Van Straelenstraat, weer voor Langohr. Het was geen poging in de richting van een volledig nieuw wonen, eerder een normale burgerlijke conceptie, maar met een zich goed inlevende gevel in het kalme straatprofiel. Met de bouw De Martelaere kon ik weer een stap voorwaarts zetten naar een vrijere opvatting toe. De opdrachtgever was een beeldhouwer, min of meer in de stijl van Macken en bereid om - binnen zijn financiële mogelijkheden - een moderne opvatting te aanvaarden. Dit huis, dat nog altijd fris en modern aandoet, op de Schotensesteenweg in Deurne, was voor het gezin De Martelaere een passend milieu, zoals een kostuum goed kan zitten, en het wordt dan ook bewoond zoals het hoort, zodat cliënt en architect er gelukkig mee zijn. Dat is niet altijd het geval. Dikwijls wordt in de architecturale sfeer het vergif gespoten van Mechelse meubelen en dan is de architect ongelukkig en keert hij zich van zijn werk af. In het algemeen is dit echter gelukkig bij mij niet het geval. De mensen komen naar mij omdat zij mijn werk waarderen, ook omdat zij zelf niet banaal zijn! Ik ben dus een architect voor niet-bourgeois met smaak en helaas met weinig kapitaal. Ik ben eigenlijk de architect van de ‘arme mensen’ en ik ben daar fier op! Opnieuw belandde er een boeiende opgave op mijn tekentafel: de jeugdherberg in de bossen van Zoersel. Ik deelde die opdracht met Van Gils, een jongere collega en een volbloed idealist die niet bang was zelf de hand aan de ploeg te slaan. In die mate zelfs dat hij de uitvoering van de jeugdherberg ter plaatse dirigeerde en met een aantal vrijwilligers zelf
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
85 realiseerde. Het concept ging ervan uit dat er stapels dennehout voorhanden waren, die dan ook de essentiële constructie-elementen bepaalden. Het werd een gewaagde onderneming, waarbij soms ongelukken dreigden, maar met veel goede wil nog net werden vermeden. De gebruikers bouwden de jeugdherberg grotendeels zelf, en daardoor werd ze het centrum van een enthousiaste actie. De herberg bestaat nog, hoewel er inmiddels wel wat aan bijgebouwd en gewijzigd werd. Aan zulke gebouwen wordt, zoals aan de vroegere kathedralen, bestendig gewerkt, en niet altijd gaat het om verbeteringen. Ik kreeg bezoek van Bert Brauns, vroeger nog lid van de Joe English Gilde. Hij had een lange lijdensweg meegemaakt: Begijnenstraat, en dan de Duitse kampen, waar hij onder toezicht van gevangenen van gemeen recht wegen had moeten aanleggen en rijkelijk slaag had gekregen. Ik heb mijn best gedaan om hem dit alles te doen vergeten in een huis op zijn maat in het Zoniënwoud, in de Berkenlaan in Kraainem. Het huis was helemaal opgevat als het tegenovergestelde van een normaal huis. De kook-en-eetceremonie plaatste ik in het bovenste gedeelte. Van daaruit legde ik een spiraalvormige trap aan naar de woonruimte beneden, de vuurhoek en de hal, waarop de slaapkamers van ouders en zoon uitzagen. Vanzelfsprekend lag ook de garage gelijkvloers. Het plan voegde zich in de langwerpige zeshoek van het terrein, waar de berken de poëtische toon aangaven. Ik weet nu niet meer hoe men er juist geraakt, want in de onmiddellijke buurt is inmiddels een ring aangelegd, met allerlei zijtakken en opritten kriskras dooreen. Een spiraalvormige ruimte was er wel op zijn plaats! Later scheidden de echtgenoten en mocht ik in Jezus Eik andermaal een huis voor Brauns oprichten. Het stond op een helling en de ruimten waren daarom als een opgang opgevat van een kleine hal, langs een spiltrap, naar een grote, helverlichte woonruimte op een hoger niveau. Ik meen dat dit huis weer een muzikaliteit bezat. Onlangs heeft Brauns ons rotklimaat vaarwel gezegd en een finca gekocht aan de Spaanse kust bij Alicante. Hij heeft zijn tweede huis verkocht aan Deense inwijkelingen. Die schijnen er erg tevreden mee te zijn, omdat het een huis met een ziel is, wat men volgens hen in ons land niet veel tegenkomt. Die hele periode was mijn vrouw mijn secretaresse die de lastboeken en brieven typte op een kleine machine en daarbij nog het huishouden deed. Wij woonden op een klein appartementje zonder comfort maar konden het toch bolwerken. We konden zelfs een tekenaar in dienst
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
86 nemen, Suske Peeters. Nadien konden wij een groter kwartier huren, met een garage, in de Jos Verbovenlei. Hier hielden wij het verscheidene jaren uit, hoewel wel meer dan één cliënt de wenkbrauwen fronste bij het aanschouwen van de bescheidenheid van mijn ‘bureau’. Wij hadden nu ook een kleine Fiat, die ons vrijheid van bewegen gaf. Nochtans moesten wij de eerste jaren van ons huwelijk zeer spaarzaam zijn. Elza moest iedere frank nog eens omdraaien voor hij uitgegeven werd. De keuken werd met margarine gedaan en alle luxe werd vermeden. Aan vestimentaire overbodigheden hebben wij nooit geld uitgegeven, ook nu niet. Wij zijn van oordeel dat men zich eenvoudig en sportief moet uitdossen. Dat hoort bij onze levensbeschouwing. Ornament is uit den boze, zoals in de architectuur! Geld was er alleen voor boeken en af en toe een concert of balletvoorstelling. Stilaan vonden we de jaarlijkse reis naar de bergen en later zelfs naar verre streken een noodzakelijk iets. Onze levensstijl wees naar de toekomst, we stonden met de rug naar het verleden en betrachtten een harmonie tussen wat wij maakten en hoe wij leefden. Dat betekende eigenlijk dat we ons isoleerden van de algemene trend en voor de gewone burger waren wij een stel originelen die altijd bewust het tegenovergestelde deden. Dit viel bij de meesten niet in goede aarde, vooral bij de collega's-architecten, want die vormen een volksstam die zich zo ijverig plooit naar de nukken van hun cliënten dat hij de verpersoonlijking van het meest volstrekte conformisme is geworden. Dit maakt dat er op de 5000 architecten in ons land amper een tiental echt bouwmeester kunnen worden genoemd, namelijk organisatoren van een poëtische ruimte. Daarbuiten zijn er die zich poëten noemen, maar ze zijn dit in de stijl van Tineke van Heule, als ze voor alles Vloms zijn, of in de stijl van de Strangers, als ze voor alles vulgair zijn, zoals de meesten, helaas.
Espace De groep Espace, rond Robert Delevoy, kon een tijd de idealen van de naoorlogse generatie progressieve kunstenaars bundelen. Deze groep van architecten, schilders en beeldhouwers had een helder programma inzake de synthese van de kunsten. Door het manifest van Espace waaide een frisse wind die wij vandaag hard missen. Espace wou zich ontdoen van de ‘nefaste geest die zowel de massa van het publiek als een groot
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
87 aantal kunstenaars doordrenkt’ en stelde vast dat ‘de wetenschappen, technieken en actuele sociale omstandigheden de traditionele conceptie van de Ruimte omver hebben geworpen’. De scheppers van het nieuwe vormmilieu moesten zich laten ‘steunen door technici en artiesten die vertrouwd zijn met de ruimtelijke problemen van deze tijd en bovendien gesteund moeten worden door vernieuwde wetten en reglementen’. Espace ging op zoek naar ‘de relaties die de plastische kunsten moeten hebben met de nieuwe ruimte’ en voerde strijd tegen ‘de onvruchtbare opvatting van de “decoratieve kunsten”’. Espace verdedigde daarentegen ‘alle plastische feitelijkheden die in het dagelijkse leven een hechte band kunnen verwezenlijken met de architectuur zelf’, ‘een kunst die zich beslist in de ruimte inschrijft en beantwoordt aan de functionele eisen van de mens’, ‘een constructieve kunst, die door de effectieve realisaties deel heeft in de menselijke gemeenschap’. Dit manifest daverde van de goede wil, en rekende ook op begrip van de overheden, de mecenassen, de ondernemers. Men baseerde op die goede wil en de goede smaak een actie die boven de sociale realiteit zweefde. Als de artistieke actie niet wortelt in een juist begrip van wat men met de creativiteit sociaal wil verwezenlijken blijft de plastiek louter spel. Het blijft dan bij een mode, een formalistische bijkomstigheid, een ornament zonder betekenis. De kunstenaars die zich in Espace thuis bleven voelen hadden geen wortels in de sociale realiteit en zo zijn ze allen zonder wortels blijven bloeien, zoals bloembollen in glazen water. Niettemin meenden ze het echt goed! Tot Espace rekenden zich: Victor Bourgeois, Georges Dédoyard, L.H. de Koninck, Leon Stijnen, Willy Anthoons, Arnold Bayon, Gaston Bertrand, Maurits Bilcke, Renaat Braem, Charles Carlier, Jo Delahaut, Robert Delevoy, Ch. de Mayer, André de Poerck, Josse Franssen, Corneille Hannoset, Jean Wens, Jean Seaux, Francine Legrand, Claude Laurens, Hyacinthe Lhoest, Rudolf Meerbergen, Marc Mendelson, Antoine Mortier, Jules Mozin, Roger Thirion, Willy van der Meeren, Louis van Lint. Als men die lijst overloopt moet men erkennen dat die kunstenaars, min enkele architecten, als het ware het merkteken van het formalisme op het voorhoofd dragen. De schilders en beeldhouwers van deze groep waren bezeten door een heimwee naar de muur en de ruimte, maar de architecten die hen opdrachten konden verstrekken waren er nog niet. In 1952 triomfeerde het pure functionalisme waarin om het even wat op een ornament leek ijzig geweerd werd. Voor de ijle composi-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
88 ties van de neoplastische kunstenaars hadden wij architecten geen oog en geen praktische bestemming. Het was te vroeg. Wij voelden de noodzaak nog niet. De groep Espace n'a donc vécu que l'espace d'un matin. De verschillende kunstenaars trokken zich terug in hun individuele plastische wereld of begonnen meubels en interieurs te ontwerpen. De laatste tijd duiken ze soms op in een of ander Brussels metrostation, waar zij nu overtijds overkomen, want hun l'art pour l'art-stellingen zijn inmiddels sterk door het sociaal-realisme aangevochten. Hopen we dat de metro hun nieuwe wortels geeft, zin geeft aan hun vormen.
De moeilijke synthese Naast Espace werkte ook CIAM aan wat we la grande oeuvre kunnen noemen. Dat was la charte de l'habitat, waarvoor voorstellen uit verschillende internationale bronnen verzameld werden. De Belgische afdeling heeft nooit geschitterd door haar inbreng op theoretisch-ideologisch vlak. Er werd wel praktisch werk geleverd: plans voor bepaalde gemeenten, voor sociale woninggroepen... Nochtans was CIAM in zijn geheel erg actief. Al in 1947 kwam het eerste naoorlogse congres bijeen in het Britse Bridgewater, na tien jaar verbroken contact. In Bridgewater kwamen de oude strijdgenoten voor een eigentijdse architectuur samen, Van Eesteren (Nederland), Sert (Spanje-VS), Le Corbusier (Frankrijk), Gropius (Duitsland-VS), Syrkus (Polen), Giedion (Zwitserland), Samuel (Engeland), Emery (Algiers), Steiger (Zwitserland), Rogers (Italië), Fischer (Hongarije), Hardicah (Tsjechoslowakije). Men noteert de afwezigheid van CIAM-België, dat eerst in 1951 in gang schoot. C. van Eesteren, al president vóór de oorlog, verklaarde dat de uitdrukking was van een levende idee, die de samenwerking van de verschillende nationale groepen impliceerde. Gropius stelde dat het CIAM-werk een regionale uitdrukking meebracht, terwijl de academici zich integendeel internationaal opstelden, met overal dezelfde pompeuze kolommen voor de openbare gebouwen, van Moskou tot Washington. Alleszins waren overal in Europa jonge ploegen aan het werk, vooral in Engeland. Hevige debatten werden gevoerd over de samenwerking tussen de kunsten, de nieuwe synthese. Nog heviger tegenstellingen tekenden zich af in verband met de reactionaire en retrogade evolutie van
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
89 de architectuur in de Sovjetunie, een ontwikkeling die mij stilaan zou vervreemden van de KP. De KP wou immers alles wat in de Sovjetunie gebeurde goedkeuren en als model vooropzetten. In ieder geval werd binnen CIAM het sein op groen gezet voor een vrije ontwikkeling van alle mogelijkheden. Le Corbusier proclameerde: ‘Enfin l'imagination entre les CIAM.’ Na de bevrijding konden enigen van ons door tussenkomst van Wijnants, die de oorlog in Londen had doorgebracht en contacten had met de Belgische regering, een Summer School bijwonen in Bristol. Wij gingen erheen in een Engels militair vliegtuig, zonder enig comfort. Het was alsof de gevangenis waarin wij geestelijk vier jaar hadden doorgebracht werd geopend. Wij kwamen in aanraking met boeken over nieuwe kunst, leerden o.a. de beeldhouwer Henry Moore kennen en ontmoetten een open geesteshouding tegenover dingen waarover wij in België slechts hadden mogen dromen, zoals de satellietsteden die men rond Londen begon te bouwen. Wij bekwamen tickets voor allerlei zaken die wij jaren hadden moeten ontberen. De zolen hingen los aan mijn schoenen, ik kon er nieuwe kopen. Ik liep rond met een tot op de draad versleten broek, ik kocht er een nieuwe fluwelen, le dernier cri en bij Harrods schafte ik mij een geweven das aan die pas jaren later bij ons verkrijgbaar zou zijn. Wij gingen in de Londense Greek Street frieten met biefstuk eten in een Belgisch restaurantje, ‘Chez Rose’, en maakten er kennis met Jan Moedwil, de man die er via de radio de moed ingehouden had, gedurende de harde jaren 1941-1943. Wij kwamen letterlijk tot leven in dat Engeland dat zich van de conservatieve regering verlost had. Het volgende CIAM-congres vond plaats in Bergamo in juli 1949. Het ging er zeer bewogen aan toe, vooral rond de kwestie van de samenwerking tussen architecten, schilders en beeldhouwers. De Italianen gingen hier nogal te keer! In Bergamo waren precies de vragen aan de orde, waar ik al van voor de oorlog mee bezig was. Vragen over de impact van technische ontwikkelingen (Welke zijn de bijzondere esthetische problemen voor een architect die met standaardeenheden ontwerpt? Welke rol moet de architect vervullen in de standaardisatie van bouwonderdelen door de regering en andere autoriteiten?). Vragen over de impact van sociale ontwikkelingen (Worden de creatieve mogelijkheden van individuele architecten bedreigd door de centralisatie die noodzakelijk wordt bij bouwen op grote schaal? Maakt moderne architectuur een allesbeheersende individuele wil noodzakelijk of moet de ordening voortkomen uit teamwerk?
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
90 Moet de architect de oorzaken onderzoeken van de slechte publieke smaak inzake moderne architectuur en moet hij er zich naar richten?). Vragen over de relatie tussen architectuur, schilderkunst en beeldhouwkunst (Wat is uw opvatting over de functie van schilderkunst en beeldhouwkunst in het kader van de architectuur? Gelooft u dat de samenwerking werkelijk mogelijk is in het huidige stadium van de ontwikkeling en welke resultaten zijn daarvan te verwachten?). Eigenlijk was ikzelf de enige Belg die over de synthese van de kunsten iets positiefs kon zeggen, want ik had voortdurend getekend en geschilderd, naast mijn architectonisch werk. Franssen had hier en daar een sculptuur aangebracht in zijn appartementsgebouwen, maar dat was louter conventionele decoratie. Stijnen had muurdecoraties van Van Vlasselaer aangewend in zijn Kursaal in Chaudfontaine, maar ook daar ging het om louter muurvulling zonder enig idee op de achtergrond. Dichter bij ons was er Eysselinck met een sculptuur van Cantré in het postgebouw van Oostende. Echt positieve bijdragen verschenen er niet in ons land. Trouwens, de architectuur zelf kwam niet boven de middelmaat uit. Stijnen heeft alleen met zijn concertgebouw en conservatorium zichzelf overtroffen en een waardevolle bijdrage geleverd. Op het moment van het congres in Bergamo konden de Belgen niets tonen wat een stap vooruit betekende in dit domein. Zelf was ik al voor de oorlog tot het besluit gekomen dat architectuur geen geïsoleerde kunstmodaliteit mag zijn, maar samen met al wat vorm en kleur in de ruimte betekent een fundamentele, onverbreekbare eenheid moet vormen. Ik zag nog niet hoe, omdat mijn functionalistische visie eigenlijk de extra-utilitaire factoren bleef ontkennen en de architect in zijn specialiteit opsloot. Ik zag de vorm als een resultaat van een door de logica gedicteerde redenering, waaraan verbeelding te pas kwam, maar binnen de perken van een te rechtvaardigen geheel. Een zekere vindingrijkheid was welkom, maar dan in de schikking van de ruimten. Het is eigenlijk via de erkenning van de psychologische invloed van ruimte en kleur dat ik de weg naar een totale architectuur gevonden heb. Door de uiterste functionaliteit te betrachten kwam ik tot het erkennen van de stemming in de ruimte als een van de op te lossen functies. Ik erkende het noodzakelijke verschil tussen een eetkamer, een slaapkamer, een tuinkamer, een werkkamer, die ieder een bepaald licht, geluidsintensiteit, hoogte, openheid of geslotenheid vergden, die door de juiste keuze van
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
91 de kleur en van de materialen konden worden verwezenlijkt. Zo kan men visueel een ruimte vergroten door een wand lichtblauw te verven en kan men een ruimte verkleinen met sepiabruin. Door gepaste kleurenvlakken op de muren, zolderingen en vloeren kan men de stemmingen regelen. De architectuur verschuift dan fataal van een objectieve psychologische functionaliteit naar subjectieve plastische creativiteit, omdat de persoonlijke verbeelding van de architect een grote rol speelt. Zelf paste ik in mijn eerste naoorlogse realisaties functionele schilderkunst toe. In mijn sociale woningen in de Van Geellaan in Deurne bracht ik gestileerde handen en voeten en pijlen in de trapzalen aan. Die waren bedoeld om de mensen de trap te helpen oplopen. Hetzelfde had ik eerder in de trapzaal op het Kiel geprobeerd. Veel moeilijker was het de beeldhouwkunst te betrekken in het architectonisch geheel. Op het Kiel deed ik beeldhouwwerken bij de ingangen aanbrengen die het gezin als onderwerp hadden. Behalve Macken waren de beeldhouwers door de beheerders aangeduid. Macken loste het vraagstuk op door twee kariatiden te plaatsen als steun voor een luifel, een man en een vrouw met kind, Poels maakte een soort peperkoeken decoratieve compositie, en Claessens plaatste drie figuren opeen - symbool voor de gemeenschap, maar men begreep al rap dat het de drie architecten waren. Ik meen dat het uiteindelijk op Deurne Fortje is dat ik de juiste oplossing vond: de architectuur nam er zelf de vorm aan die volgens de bestemming de juiste was: een bloem die uit de zon opbloeit, bloemen die uit de sterren opbloeien, een bloem die dwars door twee hoofden groeit, alle symbolen van liefde en geluk. Alleszins is er niemand in Vlaanderen die in die richting zoekt. Er is niet de minste belangstelling voor. De kribbelaars in de dagbladen zijn het er allen over eens, en zijn het eens met hun publiek dat de moderne architectuur armoedig is, en ze zijn nog niet gereed om de pogingen in de richting van een nieuwe synthese te waarderen. Zij hebben er geen benul van. Wij blijven het domste volk in het lelijkste land ter wereld en dat blijkt ook uit de kranten.
Reisprogramma Na de bevrijding hadden wij er dringend behoefte aan om ons levensmilieu wat beter te leren kennen. Wij begonnen ons ‘reisprogramma’
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
92 met de Belgische kust, dan volgden de Ardennen. Vervolgens moesten wij, gedreven door een niet te stuiten wil, de ronde van Frankrijk doen. Na de Franse bergen kwamen de Zwitserse en vervolgens deden we steekproeven overal in Europa, om te eindigen in Mexico en Guatemala, in Indië, Egypte, Marokko en Japan. En nu, nu moeten we rusten op de Canarische Eilanden. Ziekte belette ons ook de VS te bereizen, waarvoor we nochtans een prachtig plan hadden opgesteld. Eerst trokken we dus naar onze kust, per trein en tram. De duinen waren nog niet ontmijnd en de hotels nog niet opgekalfaterd. Het decor was pover, maar hier konden we ademen. Meer dan ooit hadden wij behoefte aan de schouwspelen van de natuur. De zon die ondergaat achter de koperen wolken, de wind die prachtige plooien legt in het zand. In Felenne ontdekten wij een natuurvriendenhuis, La Vallée du silence, een middenpunt vanwaar prachtige wandelingen vertrokken. We liepen er met plezier verloren in een nagenoeg ongerept woud waar we met wat geluk reeën en herten konden bespieden. Het riviertje de Houille en de beken die erheen koersten waren de enige oriëntatiepunten. Wij ontdekten ettelijke nesten van slangen in warme rotshoeken. In de winter gingen we er op stap met in onze rugzak brood en spek en een flesje oude klare tegen de scherpe koude. Eenmaal per week in de natuur opgaan werd voor ons beiden een absolute levensnoodzaak. Elza en ik waren van huis uit zo opgevoed. Zonder de achtergrond van blauw en groen was ik niet in staat de ruimte muzikaal te organiseren. Ik kwam er geleidelijk toe bouwplans als delen van de totale ruimte te concipiëren en architectuur als een religieuze opdracht aan te voelen. In 1949 togen we samen met Jul de Roover en zijn vrouw, mijn schoonzuster Frieda, met hun Peugeot naar Frankrijk. Reims, Avalon, Lascaux, Carnac, Honfleur, Amiens... Het was een soort bedevaart naar plaatsen van fundamenteel belang, van de prehistorie via de Kelten naar de middeleeuwen. Wij konden de grotten van Lascaux bezoeken met de jongelui die ze ontdekt hadden met hun hond. Eigenlijk zou men in het bos waar de grotten zich bevinden zoiets niet verwachten. Veel eerder zou men zulke suite van holen verwachten te midden van een fantastische rotsencombinatie. We kwamen diep onder de indruk van deze aanvang van de kunsten, die ineens een monumentaliteit bereikt waar wij nog niet aan toe zijn. Ik zag dat de gedaanten van de voorstellingen door de toevallige bulten en oneffenheden gedragen werden. Dat was dus een eenheid tus-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
93 sen de voorstelling en de natuur zelf, het doel waar ik met de totale architectuur vandaag naar streef. Na ons bezoek aan Lascaux konden wij bij de moeder van de ontdekkers nog een heerlijke eierkoek met een regionaal wijntje nuttigen. Vandaag is de grot gesloten omdat de ademhaling van toeristen en de buitenlucht een schadelijke invloed op de schilderingen uitoefenen. Door de heerlijke landschappen van het godgezegende Zuid-Frankrijk ging het naar de volgende etappe, die van de primitieve kunst, Carnac. Carnac ligt aan de oorsprong van een monumentale architectuur. In Lascaux schiep de natuur zelf de ruimte waarin de mens creatief ageerde, hier heeft de mens de ruimte kunstmatig geordend. Tegenover het landschap stelde zich hier de menselijke wil tot een geometrische orde, die naar alle waarschijnlijkheid een stilering was van een kosmische orde, zoals de mens die zich kon indenken. Wij namen hier a.h.w. een bad in de stenen mystiek van de voorhistorie en de Kelten vooraleer we via Amiens naar huis toe reden. De kathedraal in Amiens was een geweldige belevenis. De buitengewone beheersing van iedere actieve steen in de gewelven, de roosvensters, pinakels en luchtbogen, stemden ons tot grote bescheidenheid. Deze kathedraal was voor onze tijd een onbereikbaar ideaal van ontroerende constructie. Wij waren doorlopend enthousiast en lieten ons de Franse keuken en de Franse wijn goed smaken zodat wij wel eens alle vier wat in de wolken verkeerden en dat was gepast voor een bedevaart die ons van de prehistorie tot de gotiek bracht. In 1951 trokken we voor het eerst de hoge bergen in. De Franse Alpen zouden ons nog jaren in hun greep houden. We combineerden altijd onvergetelijke landschappen met prachtige gebouwen, ons onmisbaar geestelijk voedsel. Ik begon stelselmatig de bergen te tekenen, wat ik tevoren slechts af en toe had gedaan. Ik kan vandaag een encyclopedie over de Franse Alpen en de Zwitserse Valais uitgeven, maar ik heb er slechts een keuze uit tentoongesteld, in de Antwerpse academie in 1971 en in Mortsel in 1982. Bovendien is er een ruime keuze van schetsen van alle landen waar wij later verzeild zijn geraakt. Door die tochten in de hoge bergen verwijdde mijn horizon, ook geestelijk. Ik voelde me er een intrinsiek deel van de aarde, op de toppen hoorde men de goden. Ik wist wel dat er geen goden zijn, maar daar ging ik de goden zien, als een door de mens geschapen waarheid, die men alleen daarboven kon ervaren door het gefluister van de wind.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
94
Principes schoot in ons land in 1952 weer in gang, onder impuls van Fitschy. Er werd druk gediscussieerd, meestal over het verzet van de administraties tegen moderne voorstellen. Over de eigenlijke architectuurtheorie werd weinig of niet gerept. Bourgeois en Parent zwaaiden met grote woorden. Ze hadden succes in de sociaal-democratische milieus waarin zij verkeerden, maar hun werk had m.i. weinig om het lijf. Ik begon in die periode druk te schrijven en voordrachten te geven. Naarmate de werkelijk linkse politici aan invloed verloren werd ik scherper en ik nam ten slotte een volledig geïsoleerde plaats in het architectonisch concert in. Ik stond lijnrecht tegenover de meeste ‘moderne’ confraters. Deze pasten de functionalistische formule van ornamentloosheid en eenvoud toe, maar verbonden die niet met enige sociale of morele principes. Ik kan mijn principes van dat moment als volgt samenvatten: 1. In de periode die wij thans beleven kan een filosofie die het ultieme zwaartepunt van het ons omringende en doordringende gebeuren buiten het leven plaatst geen nut opleveren, omdat zij vruchtbare actie slechts remmen kan. Wat wij nodig hebben is een denksysteem dat ons een juist begrip geeft van wat ons overkomt, een klare richtlijn bij ons denken en handelen. 2. Ons denken en handelen zijn een objectieve realiteit, deel van een onverbreekbaar geheel van verschijnselen, waarin geest en stof niet autonoom bestaan. 3. De mens beleeft de realiteit rondom zich met zijn hele wezen. Hij is het produkt van die realiteit, maar wijzigt ze op zijn beurt in een voortdurende betrachting het leven te bestendigen door het meesterschap over zijn milieu te verwerven. 4. Op het ogenblik blijven wij in dit opzicht catastrofaal in gebreke, zodat de soort dreigt ten onder te gaan. 5. De wetenschap dient te onderzoeken hoe de stof tot leven is gekomen en hoe het levende organisme tot denken en bewustzijn is geëvolueerd. Als bewuste wezens stellen wij echter het zijn vast zonder dat enige verklaring van het waarom mogelijk is. Noch de godsdiensten noch de filosofieën kunnen de essentie van het zijn verklaren. Het is naïef en zelfs schadelijk er een waarom aan toe te voegen. Slechts het hoe is toegankelijk, al het andere is schepping van de menselijke verbeelding. 6. De enige vorm van vroomheid voor de mens van heden en morgen CIAM
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
95
De huisvesting van de katholieken, gezien door de socialisten (1953)
De huisvesting van de socialisten, gezien door de katholieken (1953)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
96 is de verbreding van het bewustzijn van het zijn tot het besef dat hij zelf deelneemt aan de grote opgave van de bemeestering van de natuur door de mens. Het is slechts dit bewustzijn dat zin kan geven aan het bestaan. Het uitbreiden van het bewuste zijn kan slechts een produkt zijn van deze groeiende bemeestering door wetenschap en techniek. 7. Als sociale levensregel volgt hieruit de verplichting het bevorderen van de middelen om het meesterschap over de natuur te veroveren. Dit impliceert m.i. het organiseren van een sociale ordening waarin voor alle leden het materiële en geestelijke bestaansminimum gewaarborgd is. Zo alleen kan de ontplooiing van het individu in een harmonische gemeenschap mogelijk worden gemaakt. De volgende etappe van de maatschappelijke ontwikkeling is dus het geleidelijke invoeren van een klassenloze maatschappij waarin de produktiemiddelen volgens plan worden uitgebaat ten voordele van alle leden van de gemeenschap en waarin de persoonlijke inspanning ten bate komt van allen. 8. Morele vooruitgang veronderstelt het verwijderen van baatzucht als levensdrijfveer. De maatschappelijke organisatie moet worden gericht op de volledige menselijke solidariteit. Die smeedt alle verrichtingen van individu en gemeenschap tot een harmonisch geheel. 9. Het is bijgevolg duidelijk dat zedelijke en technisch-wetenschappelijke vooruitgang innig met elkaar verbonden zijn op voorwaarde dat de mogelijkheid van uitbuiting van de mens door de mens door de privétoeëigening van de produktiemiddelen afgeschaft is. Pas wanneer de thans alle levensverrichtingen doordringende baatzucht aan de basis zelf aangetast wordt, en niet meer door zedepreken (hetzij humanistische, hetzij christelijke) alleen, kan er van een ware mens-vorming, van een waar humanisme sprake zijn. 10. Eerst op deze basis kan een cultuur groeien waarin de leugen die ons hele geestesleven vervalst en ondermijnt verdwijnt en plaats maakt voor een constructieve waarheid, die een bijdrage levert tot een groter geluk van allen en de plaatselijke harmonie in onze wereld. 11. Men begrijpt dat de kunst, die het hele levensmilieu tot bouwstof neemt, zich moet ontwikkelen in een totale synthese met wetenschap en techniek. Deze doelstellingen, gebaseerd op een alles omvattende actietheorie, leidden me tot een scherp omlijnde totaalarchitectuur. (Tot een juist besef van de rol van de vorm zou ik pas later komen.) Vanzelfsprekend kan een individueel architect deze conceptie niet in
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
97 de praktijk omzetten. Tussen droom en werkelijkheid staan de wet, die in dienst staat van het privé-bezit en de uitbuiting van de arbeid, en praktische bezwaren, het hele statuut waarbinnen de architect zijn plannen moet ontwikkelen. Nochtans heb ik steeds mijn praktijk en mijn lessen in het NHIBS op deze filosofie gebaseerd. Ik was in het NHIBS aangesteld voor de cursus Praktijk van de Stedebouw, samen met Wijnants. Stijnen, de directeur, had een complete ploeg aangeduid voor de nieuwe cursus Stedebouw en minister Camille Huysmans had ze benoemd, zodat zij zonder administratieve vertragingen kon vertrekken. Ik had onmiddellijk een groot aantal leerlingen, hoewel ik moeilijkheden had met het opdissen van mijn stof. Pas na jaren kon ik mijn natuurlijke beschroomdheid overwinnen om de stedebouw ex-cathedra te doceren aan studenten die meestal de twintig voorbijwaren. Ik rekende er echter op dat mijn voorbeeld navolging zou vinden. Achter mij stonden prestigieuze prijzen die aan mijn bewijsvoeringen enig gewicht moesten geven. Deze waren vanzelfsprekend van de CIAM-geest doortrokken. Daartegen tekende zich stilaan een zekere weerstand af. Een aantal jongeren werden conformistisch en reactionair. Ook in de ideologie bestaan ebbe en vloed. Vandaag beleven we een diepgaande ebbe, maar ik neem tekenen van een toekomstige vloed waar.
Voorbij de (anti)moderne praat In ieder geval is het beter modern te bouwen dan antimoderne praat te moeten bestrijden. Op het Kiel verwezenlijkte ik inderdaad een eerste duidelijke CIAM-oplossing voor een stedebouwkundig vraagstuk. De raad van beheer van de SM Huisvesting, samengesteld uit socialisten en katholieken, wilde als eerste prestatie na de bevrijding een werkelijk moderne verwezenlijking. Brosens, die als staatsafgevaardigde in de raad van beheer zetelde suggereerde dan Braem, de modernste van allemaal, met het ontwerp te gelasten. Dit voorstel vond bijval, maar Braem moest nog worden geflankeerd met een socialist, Maeremans, en een CVP'er, Maes, om een evenwicht te bereiken. Ik kende die collega's van haar noch pluim, maar de samenwerking verliep naar mijn wens, d.w.z. dat de ideeën van mij kwamen en mijn collega's voor de uitvoering zorgden!
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
98 Het terrein op het Kiel was ruim en sloot aan bij vorige historische etappes van volkswoningbouw. Eerst kwam er gewone blokbouw met kleine binnenhoven, dan waren er blokken met een grotere binnenhof en wij zouden nu een totaal open bebouwingswijze huldigen. Wij kregen te doen met een fantasieloos plan van aanleg, opgesteld door stadsingenieur Coreman. Met zeven tegenvoorstellen gelukten wij erin iets geheel anders door te drukken. Het officieel plan voorzag een rij evenwijdig geschikte blokken die telkens tegen mekaars gevels aankeken en mekaar beschaduwden. Wij stelden daartegenover blokken in een V-vorm die een vrij zicht hadden. De drie hoogste gebouwen werden rond een grote weide opgesteld, waartegen ook laagbouw een plaats vond voor de huisvesting van ouderen van dagen. Vanaf het begin verdedigden wij het principe dat een sociaal centrum bij een ensemble van een duizendtal woningen zeker op zijn plaats was. Wij lukten er echter niet in een complete neighbourhood unit te verwezenlijken. Het sociaal centrum schrompelde ineen tot een kaarterslokaal en enkele winkels. Wij slaagden er wel in een ruime - maar inmiddels toch te kleine - ondergrondse garage te doen bouwen en het principe van wijkverwarming vanuit een centrale door te voeren. Alles bijeen werd het toch een CIAM-realisatie, een van de weinige in België, zij het dan nog op te kleine schaal. De woningen op het Kiel gaven niet alleen vorm aan een architecturale positie, maar bovendien aan een architectonische moraal van eerlijkheid en ik durf zelfs zeggen van moed. Moed tegenover de kleinzielige kritieken van conservatieve zijde, die naarmate de bouw vorderde, loskwamen in bijvoorbeeld De Gazet van Antwerpen, de Libre Belgique en zelfs in technische tijdschriften zoals Het Bouwbedrijf. Deze negatieve kritieken toonden mij dat ik op de goede weg was, dat ik de architectuur als een middel tot bevrijding aan wendde, want bevrijding was iets dat mijn critici tot elke prijs bestreden. Wat zijn nu die middelen tot bevrijding in een grootschalig gebouw? Alle gevels moeten vrij uitgeven op een grote ruimte met bomen, zo mogelijk op het zuiden. In ons klimaat doet de zon zo goed dat zij tegenover de duisternis waarin de gewone straten een deel van de dag gedompeld zijn verlossend werkt. Wij moeten voortdurend de duisternis verdrijven door een overmaat van licht, door grote ramen. Het plan van de woningen moet zo zijn dat de woonruimte de grootste is en een verlossende indruk geeft als men binnenkomt. De kleuren moeten licht en vrolijk zijn.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
99 Mechelse meubelen dient men geen plaats te geven. Zij zijn als in bochten gewrongen clowns met een houten ziel, vol valse opgeplakte ornamenten, symbolen van een valse weelde. De slaapkamers moeten juist groot genoeg zijn om er eenvoudige meubels in te zetten. Zo mogelijk moeten er terrassen komen waar men een luchtje kan scheppen en kan zonnen. Op het Kiel hebben we die niet kunnen voorzien, maar later wel in Leuven en Deurne. Belangrijk was dat wij het gelijkvloers zo open mogelijk hebben gemaakt. Een open zich tot aan de horizon is een mensenrecht. Niemand heeft het recht een ander mens muren voor de neus te zetten. Er moet een vrije ruimte zijn tussen de gebouwen. Eigenlijk zou een stad op palen moeten worden gebouwd. Die idee hebben we op het Kiel ter navolging gerealiseerd. Maar dit is slechts mogelijk als de grond vrij is door collectief bezit. Vanzelfsprekend sprak de Libre over ‘gaspillage de l'espace’ en wou die krant zelfs de namen van de schuldigen! Iets waar wij belang aan hebben gehecht is het vrij maken van het kanalisatiestelsel, het tonen van de aders en slagaders van het organisme. Dat behoort tot de morele verplichting van het tonen van de waarheid. Aan het Parthenon waren geen buizen, maar een hedendaags gebouw leeft dank zij kanalisaties. Men moet ze dus demonstratief tonen, met de machines die eraan gekoppeld zijn. Wij hebben de complexen een waardige toegang gegeven. Men komt niet binnen, zoals meestal in Amsterdam: een deurtje open en dan onmiddellijk een trap op. Hier is er een ruime hal, waar men elkaar ontmoet vooraleer in de lift te stappen. In een van de blokken komt zelfs een watertje uit de tuin binnen om de alomaanwezigheid van de natuur te benadrukken. De drie grote blokken staan rond een centraal plein van 125 m op 125, dus groter dan de Groenplaats, een groene weide waar moeders in de zomer met hun kinderen terecht kunnen. Onder de blokken is er vooral ruimte. Die zou moeten worden benut voor een passende straatbemeubeling, maar die is er nog altijd niet. Alles kost te veel en komt traag in orde, men ziet bij ons moeilijk het nut van het ‘overbodige’ in! Toen het eerste grote woningenblok voltooid was, in juni 1953, hebben wij een tentoonstelling ingericht op de eerste verdieping, ter demonstratie van het nieuwe wonen. Enkele jonge binnenhuisarchitecten kregen de gelegenheid om hun kunnen te tonen. Dat was absoluut noodzakelijk, want de macht der gewoonte heeft sterke partijgangers, de schoonmoeders, de vriendinnen van de bruid, de meubelwinkels, de
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
100 meubelfabrikanten, de onverschillige echtgenoten... Om de macht der gewoonte te bestrijden moet men het betere alternatief kunnen demonstreren. Onze tentoonstelling, met twaalf interieurs, was een groot succes. 50.000 bezoekers daagden op in een korte tijdspanne. Bovendien wilde iedereen nu op het Kiel wonen. Er was een toevloed van journalisten, toneelspelers, artiesten, die zich allen een levenskader wilden inrichten naar de smaak van Le Corbusier. Misschien hebben wij ook een negatieve reactie van de banale kleinburgerlijke proletariër uitgelokt, maar als men naar de nieuwe tijd marcheert dient dit met een elite te geschieden. De zwijgende meerderheid volgt later als zij de praktische en geldelijke voordelen van de sociale woningbouw heeft leren inzien. Voor de blokken bewoond werden, kwam er een geweldige storm opzetten die vooral in Nederland voor een ware ramp zorgde, maar ook op het Kiel tot vlak bij de blokken alles onder water zette. Men had juist een gevel van glas voorzien. De storm vernielde al dat glas. De bewaker van de werf bracht de hele nacht onder zijn tafel door, onder een voortdurend glasbombardement. Een paar keer ontsnapte ik zelf op het nippertje aan de dood toen ijzeren lasstukken naar beneden kwamen gedonderd. Alleszins was het Kiel het voornaamste architectonisch evenement van de jaren 1950-1955. Men richtte bezoeken in van architecten uit heel België, uitgenomen Antwerpen, daar deed men of er niets gebeurd was. Wij kregen o.a. een Engelse delegatie op bezoek die in haar rapport schreef dat het Kiel ‘perhaps the most exciting scheme expected’ van haar Europese reis was, Joegoslaven die het Kiel als na te volgen model zagen, Tsjechen, en ook een Sovjetdelegatie die niet wilde geloven dat deze woningen bestemd waren voor arbeiders. Wij lieten die Russen zelf kiezen welk appartement ze wilden bezoeken, en dan waren ze overtuigd! Er kwamen ook bekende architecten poolshoogte nemen, o.a. Van Tijen, die vaststelde dat iets dergelijks in Nederland onmogelijk zou geweest zijn, omdat de architect daar met handen en voeten gebonden was aan economische factoren. Ook Bourgeois kwam kijken en de levenskracht van de CIAM-idee beamen. Een Amerikaan had bedenkingen over de zichtbaarheid van de leidingen. Onze aders en darmen liggen toch ook niet bloot, zei hij. Naast de esthetische eerlijkheid was het de bereikbaarheid van de buizen en de meters die een bepalende rol hadden gespeeld in onze opvatting. Recent nog heeft men dit principe toegepast als een grote nieuwigheid
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
101
Zicht op een van de woonwijken van het Kiel in Antwerpen (1950)
Schets voor het Administratief Centrum in Antwerpen
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
102 in het Centre Pompidou in Parijs! Het Kiel kende vooral een groot succes bij de jongere architecten. Ik herinner mij dat een grote groep Gentenaars op bezoek kwam en ik vanop een tafel een revolutionaire speech kon afsteken te midden van lachende, jonge gezichten. Dat zijn gelukkige ogenblikken, kleurige beelden in mijn film! Toen er in 1953 weer een CIAM-bijeenkomst was in Aix-en-Provence, nam ik een rol plannen van het Kiel onder de arm en trok ernaartoe. Er waren nog Belgen: Fitschy en Parent van L'Equerre, Havenith en Stijnen van Antwerpen, Bourgeois en De Koninck van Brussel. Er deden zich duidelijke tekenen voor van een aanstaande ontbinding. Men zat niet meer uitsluitend te paard inzake theoretische stellingen, maar bijna ieders handen waren gebonden door praktisch werk, waarbij een aantal moeilijke vragen opdoken. Iedereen probeerde zijn eigen prestaties onder de aandacht te brengen, al spanden we ons allemaal samen wel voor de wagen van het Charte de l'Habitat. Er werden allerlei verwarde discussies gevoerd, die door Le Corbusier wel tot duidelijke conclusies werden geleid. Enkele deelnemers, voornamelijk Nederlanders, staken m.i. echter stokken in de wielen, wat later tot de reorganisatie van CIAM heeft geleid. Het congres verliep anders heel gezellig. Aix-en-Provence is een aantrekkelijke stad, het is er plezierig wandelen en de lokale plats waren smakelijk. We deden prachtige uitstappen, bijvoorbeeld naar de wooneenheid van Marseille, met een nachtfeest op het dak, een tocht naar de ruïnes van Les Baux, bij maneschijn. Beweer dus niet dat moderne architecten geen oog hebben voor het fantastische en het romantische. Ik ontmoette oude bekenden van voor de oorlog, en maakte kennis met nieuwe mensen, met nieuwe ideeën. Le Corbusier zei me ironisch: ‘Eh bien, Braem, ça va bien, vous êtes célèbre maintenant!’ Daarop wist ik niet veel te antwoorden, omdat ik mij een ster van de zoveelste orde voelde en nog voel tussen de grote architecten die werkelijk hun ideeën hebben kunnen waarmaken. In België gaat dat eenvoudig niet, men wordt er niet ‘célèbre’. Toen ik mijn wijk op het Kiel voorstelde, zei Le Corbusier dat ik een kans gemist had, ‘j' avais manqué le coche’, omdat ik de appartementen in de breedte had gepland, terwijl ze volgens hem smal en diep moesten zijn. Ik kon het daarmee niet eens zijn. De zon van Marseille moet men buitenhouden, die van het Kiel zoveel mogelijk binnenhalen.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
103
De antiquairsziekte Ik werd steeds meer aangesproken om deel te nemen aan weekends van de Lodewijk de Raetstichting, het Davidsfonds, en andere organisaties. Ik construeerde geleidelijk aan een samenhangende fundering voor mijn opvattingen en meen dat ik heel wat toehoorders heb bekeerd. Ik begon gewoonlijk in het algemeen met wat ik als rechten van de mens beschouw: licht, lucht, zon, groen, ruimte, veiligheid, speelruimte voor de jeugd, wandelruimte voor de ouderen, schoonheid voor allen. Ik had het gemakkelijk om de afwezigheid van dit alles in ons leefmilieu aan te tonen. Ik schetste de historische evolutie van het afschuwelijk dwangbuis dat de stad is geworden en het land stilaan ook wordt. Ik kon uitleggen wat de oplossing van de problemen van wonen, arbeid, verkeer, cultuur, sport, in de weg staat. Het hele leefmilieu is versleten en schadelijk. Men moet het daarom onschadelijk maken door een bevrijdende stedebouw. Ik vertrok van een nieuwe bepaling van architectuur: de kunst van het organiseren van het leefmilieu ter bevrijding van de mens. Die laatste passus was het nieuwe. De traditionele opvatting van de stedebouw, zelfs die geïnspireerd door CIAM, ging niet verder dan de techniek, maar het menselijke doel bleef onbesproken, en dat is juist de essentie. De oude stad is een materialisatie van een bepaalde maatschappij en van haar begrippen van orde. In haar straten en wooncomplexen, in haar opbouw rond kerk en raadhuis, in de schikking van de produktiecentra, is ze een belichaming van een voorbije levensopvatting. Het verleden is dus een subtiel gif dat via zijn ruimtelijke gedaante ook op de volgende generaties blijft inwerken. Wij moeten dat verleden onschadelijk maken, de geest richten op de toekomst. Na de linkse CIAM-periode heeft men hele bataljons jonge architecten gemobiliseerd die een onvervalst reactionaire theorie opdisten afkomstig, dunkt mij, van Bekaert. Ik argumenteer dat ons hele milieu giftig is en grotendeels vernieuwd moet worden volgens een absoluut nieuwe geest; Bekaert daarentegen ziet in de absolute anarchie van ons leefmilieu een bewijs van levenskracht, fantasie en vrijheid. Dit zou zo kunnen zijn, als alles niet bepaald werd door geld en macht en alles niet gedicteerd werd door materiële belangen en beknot door geestelijke luiheid. In het betrachten van het nieuwe schuilt zijns inziens de duivel die de Kerk en zijn eeuwige waarheden belaagt.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
104 Dat is ook zo, want de eeuwige waarheden moeten worden vernietigd door het vrije onderzoek. De opgelegde, uit de hemel gevallen zekerheden moeten de plaats ruimen voor de zich steeds wijder verspreidende zelfondervonden, zelfontdekte, tastbare waarheid, die steeds verandert. Deze kan slechts via de vrijgevochten wetenschap tot de mens komen. De architectuur moet er de schitterende kristallisatie van zijn. Ik verwerp dus de laatste mode van de kleinschaligheid in de stedebouw, die slechts van kleinschalige geesten afkomstig kan zijn. Ik verwerp de herwaardering van de stadskern, die een ziekte is van antiquairs, het repareren van oude huizekes, waarin de bange twintigste-eeuwer wegkruipt voor de naderende werkelijkheid van de nieuwe tijd. In het huidige architectuurgevecht staan twee volstrekt tegengestelde krachten tegenover elkaar: de tendens om alles te behouden in wezen en verschijning, tegenover de zucht om alles fundamenteel te vernieuwen. Die vernieuwing is iets geheel anders dan het publicitair-nieuwe dat de consumptie moet opdrijven in een decadente wereld. Het nieuwe is voor mij een noodzakelijk andere verschijningsvorm van de andere wereld die ik wens en die trouwens de vanzelfsprekende bekroning zal zijn van de wetenschap en de kunst van deze tijd. Mijn lessen in stedebouw moesten een samenhangend geheel vormen, gericht op een mogelijke praktijk. We begonnen met een gezinswoning. Ik trachtte het idee naar voor te schuiven van een woning die, van welke vorm ook, op een innerlijke logica is gebaseerd. In het algemeen kon ik uit de studenten in dit opzicht niets onbevooroordeelds te voorschijn brengen. Hun verbeelding was volledig door het bestaande bepaald. Daarna probeerde ik de samenhang tussen meerdere gezinnen te doen bepalen. Dat ging al wat beter omdat er voorbeelden voorhanden waren. Dan moest het gemeenschappelijk equipement worden gezocht en de woninggroepjes moesten tot een eenheid worden gemaakt, tot een sociale cel. Zo kwamen we tot eenheden van een duizendtal mensen en vervolgens tot een neighbourhood unit van 5000 mensen. Met die units konden we dan zinvolle complete agglomeraties bouwen waarbinnen men al wat men nodig heeft binnen een loopafstand van tien minuten kan vinden. Dat klopte met de al in Engeland en de Verenigde Staten aanvaarde opbouw van nieuwe eenheden, en ook met Poolse experimenten. Bij ons aanvaardde men het neighbourhood system, maar kwam het bijna nergens tot een systematische uitvoering, omdat de verschillende
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
105 onderdelen van verschillende financieringsbronnen afhingen, die onmogelijk te coördineren waren. In België zijn maar enkele wijken op basis van dit concept opgevat. Bij Luik dreef de groep L'Equerre het idee door in een volledig nieuwe tuinwijk, in Luik zelf bouwden Mozin en collega's langs de Maas een complete wijk, echter te dicht bebouwd, het Kiel was een benadering van de neighbourhood-idee, maar zonder sociaal centrum, en in Brussel bouwden wij een modelwijk ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling, die niet klaar kwam en slechts met kunst en vliegwerk van het sociaal equipement kon worden voorzien. Ik meende via het onderwijs in de stedebouw stilaan een systematische aanpak te doen aanvaarden, maar lukte daar door de tegenkanting van alle betrokken diensten niet in. Ik moest meer en meer de cursus stedebouw als een strijdmiddel zien om sporadische elementen van vooruitstrevende stedebouw ingang te doen vinden. Dat de studenten bij hun latere opdrachtgevers weinig in die zin konden realiseren, spreekt van zelf. De diensten van stedebouw van de stad Antwerpen werden grotendeels bevolkt door ex-studenten van mij, maar een neighbourhood unit bleef onuitvoerbaar omdat de stad niet als geheel werd aangepakt. Men deed niet meer dan de hoeken afronden. Af en toe brak men het rotste af en zette iets aanvaardbaars in de plaats. Tot een algemeen plan kwam men niet en zal men niet komen zolang het kapitalistisch systeem zichzelf overleeft. Niettemin bouwde ik een algemene theorie op die al naargelang van de intellectuele afkomst van de studenten - college of atheneum - weinig of veel kans had in vruchtbare bodem te groeien. De studies werden in het algemeen afgesloten door een ontwerp voor de stedebouwkundige ordening van een gemeente, of een studie van een bepaalde stedebouwkundige sector, zoals ontspanning en groen in Antwerpen. Voor sommigen leidde die studie tot bijzondere bezigheden. Zo werd een student urbanist van de Marokkaanse provincie Marrakesj, een ander ging een streek van de Andes bestuderen. Niet alle studenten werden gedreven discipelen, maar er bleef in het algemeen toch wat hangen en mijn predicaties waren niet geheel zonder nut.
Het Administratief Centrum Begin jaren vijftig kreeg ik de grootste opdracht uit mijn loopbaan. Bur-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
106 gemeester Craeybeckx had het plan opgevat alle Antwerpse administratiediensten te centraliseren, een Handelscentrum op te richten, een Zeemanshuis te doen verrijzen en een groot ontspanningscentrum op de Linkeroever aan te leggen. Hij zette zo de traditie voort van zijn voorgangers uit de 16de eeuw en wou dat alles ook in een monumentale Antwerpse stijl verwezenlijken. De technische diensten van de stad waren al overstelpt met werk en daarom vroeg hij raad aan Leon Stijnen. Die gaf de - volgens ons - uitstekende raad de leraars van het NHIBS met de werken te gelasten. Als professoren waren ze toch geacht de ‘besten’ te zijn. Vandaar: Wittockx en Smekens ontwierpen het Zeemanshuis, Braem en Wijnants het Administratief Centrum. Op mijn verzoek werd daar nog Jul de Roover aan toegevoegd, omdat ik aan Wijnants' werklust enigszins twijfelde. Het Handelscentrum zou door Cols en De Roeck gebouwd worden, maar daar kwam door de systematische tegenwerking van de Brusselse autoriteiten niets van. Ik zou later op de voorziene plaats, het Wilrijkse plein, de eerste gebouwen van het Bouwcentrum optrekken. De burgemeester was heel gehaast met zijn opdracht. De plans en het lastboek moesten binnen de zes weken klaar zijn, wat bijna onmogelijk was. Toch hebben wij het klaargespeeld. We hadden daartoe een tiental studenten tijdens het verlof gemobiliseerd in een klas van het NHIBS. Dank zij mijn verbeelding inzake compositie, de geweldige werkkracht van Jul de Roover en de technische vindingrijkheid van Maxim Wijnants konden wij het project binnen de gestelde tijd aan de besturen voorleggen. Dit ontwerp had mij zeer enthousiast gestemd omdat het Antwerpen betrof, voor mij de stad der steden, waar ik fier over ben er geboren te zijn. Het was een verheven opdracht a.h.w. een nieuw stadhuis of althans een supplement ervan te mogen ontwerpen. Wij voelden ons onder postuum toezicht van Cornelis de Vriendt en Hans Vredeman de Vries en al die geweldige bouwmeesters die vanuit Antwerpen de roem van de Vlaamse renaissance verspreid hebben. De bouwkunstige middelen die ons ten dienste staan zijn natuurlijk veel omvangrijker dan de boogconstructies van onze voorlopers. De gebouwen zijn groter en wegen dus als massa op de historische omgeving. Doordat zij het verkeer aantrekken zijn zij een storende factor in het stadsweefsel en de behoudsgezinde Antwerpenaars zijn er vlug bij om nieuwe gebouwen per se als een vloek
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
107 tegenover het verleden te beschouwen. De verantwoordelijke architecten konden zich niet onttrekken aan de opgave de benodigde bureaus en dienstlokalen opeen te stapelen op de gegeven oppervlakte. Nog voor wij aan het definitieve plan begonnen hebben wij suggesties gedaan die het Administratief Centrum beter in de bestaande stadsstructuur zouden hebben ingeweven. Wij hebben bijvoorbeeld het idee verdedigd het Centrum te doen aansluiten op de as van het Bisschoppelijk Paleis op de Schoenmarkt, met een afsluiting aan beide zijden door lagere kantoorgebouwen. Door het niveauverschil van twee meter was er een geweldige onderaardse garage mogelijk om het stadscentrum te ontlasten. Het geheel zou vanop de Schoenmarkt een perspectief openen op een ruimte, te vergelijken met de koer van het Louvre, op gronden van stad en staat. Het zou het middenpunt zijn van een volledig nieuw, maar ingesloten stedebouwkundig ensemble. Het was echter niet mogelijk de diverse administraties bijeen te brengen rond zo'n grootschalig idee en wij moesten ons gebouw tot op de centimeter inpassen in het terrein van de vroegere Cité. Voor zo'n een onderneming als wij ons hadden voorgesteld moet men een Napoleon achter zich hebben. Zelfs Craeybeckx hield het Administratief Centrum maar met moeite overeind tegenover de kleinzielige kritieken van zijn gemeenteraadsleden. Wij kwamen er zelfs mee in botsing. Tijdens een zitting van de desbetreffende commissie liet Jul de Roover zich ontvallen dat wij het waren die deskundig waren en niet de heren gemeenteraadsleden! Hij heeft dit nog dikwijls moeten horen! Het opstellen van de plans was voorafgegaan door een omvangrijke studie waarmee de architecten gelast werden. We moesten achterhalen hoeveel administratief personeel in de toekomst in het Centrum moest worden gehuisvest. Wij doorzochten de hele stad naar allerlei bureaus, die meestal in oude burgerhuizen verscholen zaten. Wij ontdekten zo een bureau waar de dames van lichte zeden vroeger op gezette tijden hun boekje moesten laten afstempelen. Maar die verplichting en trouwens ook de officiële erkenning van deze in een haven noodzakelijke stiel, bestonden inmiddels niet meer. De bureaubedienden bestonden echter nog wel en hielden zich onledig met kaarten. In een eerbiedwaardig gebouw naast het toenmalig Koninklijk Conservatorium vielen wij binnen om 11u 's morgens om daar de bedienden, die officieel de rioleringen onder hun bevoegdheid hadden, bezig te zien met het bakken van spek met eieren op de kolomkachel, voor het middagmaal. Het hoofdbureau
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
108 van politie was verscholen in wat we maar de veranda zullen noemen van een ordinaire woning achter het stadhuis. Wij maakten over onze bevindingen prachtige tabellen, die aan de gemeenteraad werden voorgelegd. Ons gebouw kon echter niet op pasmaat worden ontworpen. Wij zijn vertrokken van een rechthoekige ruimte die met montagepanelen steeds anders kan worden ingedeeld. De praktijk heeft bewezen dat dit een goede oplossing was, omdat de verschillende afdelingen van een administratie voortdurend in omvang wisselen. Het hele complex hadden wij opgezet als een grote machine. De hal had zo 'n vorm dat ze het publiek leek op te slokken, maar ook als een soort welkomstruimte fungeerde. Al de constructies waren demonstratief eerlijk gemaakt, zodat heel wat interessant schrijnwerk in het gebouw te zien is. Het silhouet is echt in de Antwerpse sky-line ingetekend en de markante lijnen van het gebouw zijn a.h.w. gotisch zoals de Onze-Lieve-Vrouwekerk: de hoofdzuilen staan buiten het gebouw zodat de gevel vrij blijft voor de binnenindeling. Bovenaan vouwen de zuilen zich open als takken om de bekroning te benadrukken. De man van de straat blijft er wel volstrekt onverschillig voor, maar toch denk ik dat het Administratief Centrum later als een waardevolle toevoeging aan de Antwerpse bouwerij zal worden beschouwd. Het is wel belangrijk dat men geen glazen dozen aan het silhouet van het Antwerpse centrum meer toevoegt. M.i. is de nieuwe bekroning van de Boerentoren, hoewel van Stijnen, niet wat we zouden wensen, maar het was ook een hachelijke onderneming de lompe afdekking van Van Hoenacker en Smolderen tot iets aanvaardbaars om te vormen. Vanzelfsprekend is de omgeving van het nieuwe Administratief Centrum volkomen anders geworden dan de architecten hadden gedroomd. Het huidige politiecentrum was niet als dusdanig gepland. Wij zagen het gebouw alleen als een administratief centrum, verbonden aan een lager gebouw langs de Everdijstraat, waar de mobiele brigade met haar gerij zou worden gehuisvest. In de rechte hoek daardoor gevormd zou een lagere koer een parking vormen waar men vanuit de Huidevetterstraat overheen kon zien. Langs de Oudaen zouden afritten komen naar de garage en wellicht zou men in de toekomst nog een gebouw optrekken voor de groeiende administratie. In plaats daarvan heeft men het voorplan gevuld met winkels, een constructie zonder enige zwier, met louter commerciële bedoelingen, die trouwens mislukt zijn. De zoveelste droom die wij hebben moeten prijsgeven omdat de com-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
109 mercie sterker is dan de inspiratie! Vanzelfsprekend zijn er een aantal conservatieve zeveraars die het Administratief Centrum te zwaar, te log, te massief vinden ten opzichte van de omgeving. Dat is nu eenmaal het oordeel van de behoudsgezinden die de mensen liever in hun schilderachtige krotten zien rotten dan iets nieuws in de stad te zien gebeuren. Om met die zeverende meerderheid rekening te houden breekt men nu hier en daar wat krotten af, om er hedendaagse krotten voor in de plaats te zetten. Woningen zonder groen, zonder zon, zonder sprekende ruimte, zonder nieuwe schoonheid, propere krotten! En zo blijft de stad een onhygiënische, antirationele, onveilige, lelijke stenen dwangbuis! Ook nu was de Libre Belgique er met haar bijltje bij om de ontwerpers te lijf te gaan. Dit keer ging het om een Belgische uitloper van de McCarthy-actie van onze Amerikaanse vrienden. Twee van de drie ontwerpers waren communisten, schreef die krant, en dat was toch ontoelaatbaar: die architecten zouden zeker een zwakke plaats in het gebouw voorzien hebben, waardoor op een zeker moment het hele gebouw, met politie en al, op bevel van de Russen, kon omvallen! Het artikel was geïnspireerd door collega's, goede vaderlanders... Waar broodnijd al niet toe leiden kan! Gelukkig verwierp burgemeester Craeybeckx deze potsierlijke argumentatie. We waren maar saloncommunisten, zei hij, en de ontwerpers ontwierpen voorts de hele constructie naar beste kunnen en hielden de Russen er zorgvuldig buiten, tot spijt van wie 't benijdt! Een dergelijke onderneming stelt logischerwijze het probleem van een totale planning van de stadsstructuur. Dit was in 1951 niet mogelijk omdat de kernstad nog omringd was met door stamineepolitici bestuurde voorgeborchten. Vandaag lijkt een geplande toekomst mogelijk indien ook de noodzaak van een algemeen plan duidelijk wordt en dit plan vanuit een progressieve basis kan vertrekken. Dat zal moeilijk zijn omdat de Antwerpenaar in zijn denken gekneed is volgens het bestaande patroon en moeilijk voor een ruim inzicht vatbaar is. Getuige de weerstand tegen de metro, die nochtans een absolute noodzaak is in een stad die slecht aangepast is aan het verkeer, zoals alle middeleeuwse agglomeraties.
Uitdagingen Nu en dan kwamen er klanten opduiken die ik van vroeger kende. Bij
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
110 voorbeeld Van den Bosch, met wie ik de mobilisatie en de perikelen van de veertiendaagse veldtocht meegemaakt had. Ik bouwde voor hem en zijn vrouw in 1952 een villa die voor alles op gezelligheid gericht was. Zo ging dat voort van de ene werf naar de andere, telkens een nieuw probleem en een nieuwe oplossing. Een huis in Berchem voor de kunstverzamelaar Hendricks, broer van de graveur Jos Hendricks. Het huis voor mijn zus Paula en mijn schoonbroer Rik de Roover was een heel goedkoop geval, en werd bovendien door een slechte aannemer gebouwd. Niettemin woonden zij er prima, samen met mijn vader, die er over een minimumappartementje kon beschikken. Hij maakte daar gedeeltelijk zijn eten klaar, waarin frieten een belangrijk aandeel hadden. Gelukkig bewaarde hij tot op hoge leeftijd een goede gezondheid. Af en toe kwam hij tot bij ons gewandeld om naar de werkzaamheden van zijn zoon te informeren. Deze zoon had toen helaas weinig tijd voor zijn vader, want zat tot boven zijn oren in het praktische werk verwikkeld. Het huis van mijn zus bewijst zijn praktisch karakter doordat het telkens wanneer men er komt helemaal veranderd is! Voor de acteur Jef Burm bouwde ik een kleine woning, een ononderbroken open ruimte, met in het midden een glazen verticale trapzaal. Jef Burm was heel enthousiast, maar heeft later, toen hij meer geld had, toch een riant landhuis door een andere architect laten tekenen, waarschijnlijk door iemand die dichter bij zijn reactionaire politieke overtuigingen stond. Eerst Braem uit snobisme, dan iemand anders uit overtuiging, zo gaat dat! Ik kreeg nog meer opdrachten van artiesten, met speciale behoeften, en met weinig geld. Voor de schilder en graficus Ray Gilles bouwde ik een huis in Mechelen, in 1955. Vier jaar later bouwde ik een woning voor Huib van Hellem, regisseur van de Koninklijke Schouwburg in Brussel. Voor een theatermens vond ik een theatrale opvatting passen. Het huis had nogal opvallende esthetisch-poëtische klemtonen, met een immens schuin dak en een kopgevel volledig bewerkt met verticale motieven. Binnen was er een nogal toneelmatig balkon en aan de benedenkant van het dak een dieper in de grond gegraven zitkuil, die mevrouw Van Hellem onmiddellijk als naaiplaats inpalmde. Tussendoor had ik nog een show-room voor de baksteenhandelaar Haentjens ontworpen, bemeubeling incluis. Ik deed erg mijn best om iets origineels voort te brengen, maar dit viel niet in ieders smaak. Jul de Roover bijvoorbeeld vond dat de stoelen de lelijkste waren die ooit gemaakt wer-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
111 den. Dat is dan toch iets bijzonders! Ook de appartementen voor De Vel, vertegenwoordiger van Eternit, op de Antwerpse Frankrijklei, vormden in die periode een echt boeiende opgave: het was een groter handelsgebouw in een belangrijke straat, wat mij ook daar een gelegenheid gaf tot een acte de présence in de voor mij karakteristieke bouwtrant. Het werd een betonskelet met vullingen in glasal, geëmailleerd eternit. De betonnen hoofdpeilers hebben een vorm die de werking van de krachten tot uiting moet brengen. De ingenieur die ze moest berekenen had er enigszins schrik voor. Maar achter zijn rug verdunde ik de afmetingen nog eens om er de grootst mogelijke spanning in uit te drukken. Het gebouw staat er nog, zonder barsten. Binnen kon ik in eternit een plastische compositie laten maken, een van mijn eerste grotere beeldhouwwerken. Een ander beeld maakte ik voor een houttentoonstelling in het Brussels Paleis voor Schone Kunsten, in een aantal opeengekleefde triplexlagen van verschillende houtsoorten, waaruit dan een fantastische vorm werd gesneden. Deze sculptuur werd nog eens op de Expo '58 tentoongesteld. Ik weet niet wat er daarna mee gebeurd is. Evenmin weet ik dat van de eternitcompositie.
Een partij op mezelf Tijdens deze jaren raakte ik stilaan volledig vervreemd van de KP. Ik gaf er mij rekenschap van dat tussen de theorie van het marxisme en de praktische uitvoering ervan de kloof steeds verwijdde. We hoorden hoe het stalinisme in de Sovjetunie de vrijheidsidealen van het communisme met de voeten trad. Ik kon de tussenkomsten van de Sovjetstaat in kunst en architectuur niet meer verteren. De dictaten inzake kunst leidden tot een voor ons ongenietbare schilderkunst en een volkomen onzinnige architectuur. Als de bloemen er al zo verwelkt bijstonden, hoe moest de ondergrond er dan wel niet uitzien? Het geheel van de Sovjetpolitiek scheen mij doordrenkt van een soort byzantinisme dat op dode formules steunde. De tijd van het enthousiaste constructivisme was voorbij. Majakovski had al lang zelfmoord gepleegd. De KP hier bleef kritiekloos het Russische model aanvaarden, en verloor haar impact op het progressieve deel van ons volk. Op basis van mijn
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
112 marxistische overtuiging en visie kon ik niet meer meedoen. Ik vervreemdde, niet tegenover de kameraden, maar tegenover de algemene politieke richting. Ik kon dan wel niet anders dan de KP links laten liggen, maar ik kon evenmin overstappen naar de socialistische partij, die me te veel in het kapitalistische vaarwater verzeild geraakt leek. Sedertdien ben ik dan ook een partij op mezelf, een Braemist, een eenling in de politiek en in de architectuur, die zich uitsluitend richt op de sociale heroriëntatie van kunst en architectuur. Mei 1968 zou mijn politieke hoop even doen herleven, ik bewaar die diep in mijn binnenste trouwens nog, als een helle ster in de duisternis.
Eigen haard De geschiedenis van onze eigen woning begint in 1955, met hele reeksen schetsen. Ik was urbanist van het onmogelijke Deurne, en kon zo op de Bijzondere Plannen van Aanleg een passende bouwgrond zoeken. Mijn oog viel op de Menegemlei: een goede oriëntatie, namelijk de tuin op het zuiden, de straat op het noorden, een straat met parkeermogelijkheid, een tuin juist groot genoeg voor ons, een haalbare prijs en bovendien uitzicht op het Boekenbergpark, wat ons ideaal leek en nog lijkt! De grond was vanzelfsprekend rechthoekig, hoewel dat bij een rationeel grondgebruik niet zo vanzelfsprekend zou zijn. Dus hadden de buitenwanden van het huis een rechthoekige vorm. In 1956 zou een gebogen wand het dubbele gekost hebben van een rechte wand. Daaruit volgde dat de architect een ruimtelijke compositie moest maken met parallellepipeda, hol en bol, volgens een scenario rond het leven van twee bewoners en een vijftal medewerkers: d.w.z. een aantal kubieke holle ruimten tegenover een aantal kubieke volle ruimten. Er is een tamelijk smalle hoge ruimte achter de voorgevel, door een doorzichtige massa afgesloten van een brede platte ruimte die zich naar de zuidzijde opent. De noordzijde is grotendeels gesloten, de zuidzijde is van glas. Dat is het fundamentele ritme, waarbij de platte zuidruimte vier treden hoger ligt dan het noorderblok. De vloer van het zuidergedeelte is bedekt met licht linoleum, de noorderruimte is donker bevloerd met houten parket. Men kijkt tegen de noordergevel aan in Engels rood ruw bezet, die gesloten gevel spreekt dus naar binnen. De zuidergevel opent zich naar de wolken en de bomen van het park toe. Er zijn bovendien lijnen in de volumes die
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
113 overeenstemmen en het ritme onderstrepen door gevulde volumes en open doorzichten horizontaal en verticaal, tot door het dak. Het hele huis is een poëtisch muziekstuk waarin verschillende ritmes dooreenklinken. Dat betekent dat als het lawaai in de straat stilvalt een ijle muziek in dit huis weerklinkt die gelukkig maakt, ook door de fundamentele geometrische schema's waar de vormen aan onderworpen zijn, verhoudingen die ook in de natuur heersen, o.a. de gulden snede. Het algemeen plan plooit zich naar een rationele levenswijze. Er zijn geen donkere hoeken, alles is met licht overgoten, men kan de hele dag de vaart van de wolken en de zon of 's nachts vanuit het bed het lichtspel van de maan op de wolken volgen en zich één voelen met de gang der uren en der seizoenen. Die eenheid met de natuur is de ware richtlijn in mijn leven. Mijn huis is er de belichaming van en ik was niet verwonderd toen er een katholieke patronage op wandel voorbijkwam en eenparig uitriep: ‘Wat een lelijk huis!’ Ook de sjieke madammen die voorbijdribbelen met hun hondje keuren dit huis af en de schrijver Godfried Bomans verklaarde dat het een ongemanierd individu is tussen een deftig gezelschap. Dat alles stemt mij tot grote tevredenheid. Op het dak bevindt zich een tuin. Het atelier zit op 1,25m onder het niveau van de tuin, zodat een tekenaar op de hoogte van zijn tekentafel de merels ziet rondtrippelen in het gras en de groei van de bloemen kan volgen. Ik geloof niet dat enig architect zulk aangenaam werkmilieu aan zijn medewerkers heeft verschaft. Nu ik er alleen in werk, schilder en beeldhouw, spreekt de grote ruimte mij voortdurend aan. Wij kwamen zo onder de betovering van de eenheid huis-tuin dat wij stilaan gingen geloven, of deden alsof, dat een Noors alvermannetje in het groen woonde en vriendschap koesterde voor een egel die wij af en toe 's avonds zagen voorbijkoersen. Ik heb een dagboek bijgehouden waarin de kapriolen van de geheimzinnige bewoners van onze tuin uitgetekend staan. De trol die op het ijs van de vijver figuren schaatst ten pleziere van een roodborstje, de trol die opschrikt als de geweldige zwarte kat van enige huizen verder plots opduikt, of de trol die mediteert in de kelk van een lotus in het vijvertje. Het kan dat een honderd-procent-materialist dergelijke dingen ziet, zonder erin te geloven, kwestie is van het te zien. De tuin werd ook bewoond door twee duiven ‘qui s'aimaient d'amour tendre’, door ettelijke concurrerende zwarte merels, door vliegensvlugge koolmeesjes, door een roodborstje, een grote troep hongerige meeuwen en een bende voortdurend kibbelende proletariërs van mussen. Sedert een
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
114 paar jaar huizen er broedende eenden, waarvan ik helemaal niet hou en die ik dus probeer weg te krijgen. Wij hebben gelukkig artistieke buren. Eerst woonde Staf de Bruyn naast ons, een deftig personage. Van zijn schilderwerk had ik echter een afschuw, hij was leerling van Van de Woestijne! Maar zijn weduwe is een vriendelijke buur, van wie mijn vrouw veel houdt. Zij was trouwens een medeleerlinge van haar in de Academie en het Hoger Instituut, en maakt niet onverdienstelijke tableaus in mozaïek. Aan de andere kant woonde er eerst een Waal, supporter van Standard, met wie wij dus geen uitstaans hadden. Nu woont André van den Bunder daar, lid van een officiële filmcommissie, specialist inzake Eisenstein en Dziga Vertov en met hem hebben wij dus wel veel gemeen. Hij liet zijn studenten trouwens een film over Braem maken. Ik ben benieuwd of ik daarmee op mijn oude dag nog een Gouden Palm zal halen. Zijn vrouw is ook heel vriendelijk en dienstvaardig. Wij konden ons geen betere buren wensen, zij hebben geen honden en roken geen sigaretten. Mevrouw De Bruyn heeft twee katten, maar dat zijn echt aristocratische dieren, die trouwens niet op kattenwandeling kunnen want zij leven achter draad en bewaren dus de stilte.
Bouwcentrum Met Walter Bouchery stichtte ik het Bouwcentrum. De stad Antwerpen stelde ons een grote lap grond ter beschikking op het Wilrijkse Plein, het vroegere oefenplein van de soldaten. Bouchery was een meester in financiële maneuvers. Hij kon van vrienden uit de bouwnijverheid grote sommen lenen om een dergelijke onderneming in gang te zetten. Bovendien speelde hij de grote firma's tegen elkaar uit: hij wist materialen te bekomen van de een met het dreigement ze vast te krijgen van een ander! Met dergelijke praktijken kreeg hij het gedaan dat geleidelijk een heel complex verrees. Ik maakte de ontwerpen natuurlijk pro deo. Bouchery mobiliseerde daarna het passend personeel, dat stilaan de taken van een bouwcentrum wist te vervullen. Wij hadden een tijdschriftenbibliotheek en een hele reeks stands waar materialen geactualiseerd voorhanden waren. Vanaf 1953 verscheen er ook een tijdschrift, Bouwen en Wonen, waarvan ik hoofdredacteur was. De lay-out was het werk van Serneels, die af en toe wel eens met de schaar
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
115 door andere tijdschriften ging om ons blad te vullen! Ikzelf had te veel werk om het eigenhandig vol te schrijven. Af en toe verschenen van mijn hand wel hevige artikels, maar meestal brachten we gewone documentaire of overgenomen opstellen, o.m. van Emiel Bergen. Dat alles geschiedde zonder de minste aanmoediging van collega's of van de officiële bouwmeestersmaatschappijen. Wij richtten tentoonstellingen in over Poolse en Roemeense architectuur en een over Frank Lloyd Wright. Toen Bouchery overleed werd de oriëntatie van het Bouwcentrum gewijzigd in een uitgesproken commerciële richting en kon de onderneming mij niet meer boeien. De zaak was begonnen in navolging van het Bouwcentrum van Rotterdam en daar werd ook doorlopend voeling mee gehouden. Thans wordt er geld verdiend en de ijverige directrice heeft prachtige nieuwe gebouwen kunnen laten oprichten. Ingrid Janssens-Loquet is begonnen als secretaresse van het Bouwcentrum en het hele gebeuren draait vandaag rond haar persoon. Ondanks de commerciële trend lukte zij erin de onderneming binnen de perken van een zekere waardigheid te houden, waar ik haar zeer dankbaar voor ben. Het proefondervindelijk karakter dat ik aan het Bouwcentrum wou geven is verloren gegaan. Wij bouwden ter plaatse op drie dagen een volledige woning in Durox en glas, alles gelijkvloers. Bouchery mobiliseerde bij het begin van de werken Miss Sportpaleis en deed drie dagen nadien dezelfde Miss komen om de voltooide woning in te huldigen! Die woning had veel succes en er waren vele liefhebbers om ze ergens te bouwen, maar dat kon niet omdat de plannen van aanleg overal schuine daken en baksteengevels eisten! De invloed van de pannenfabrikanten was te sterk. Zoals bekend primeert de economie altijd op de esthetiek. Daarna bouwden wij een prefabgebouw met schokbeton en geëmailleerd eternit, met alle kasten ingebouwd, wat mijnerzijds een zet was tegen de meubelfabrikanten en hun afschuwelijke produkten. De Maatschappij van Bouwmeesters heeft er enige tijd in vergaderd en een architectenbureau is er een tijd in geïnstalleerd geweest. Nu is het wegens uitbreidingswerken verdwenen. Ik probeerde ook een experiment door te drijven met kunststof. Er begonnen toen al kunststofelementen op de markt te komen en ik beeldde mij in dat het mogelijk moest zijn hele muurelementen in mekaar te doen passen. Daar was het echter wat vroeg voor. De fabrikanten wilden het risico niet lopen, en bovendien waren alle bouwreglementen op baksteen
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
116 en beton gebaseerd en werden nieuwe materialen angstvallig gemeden. Intussen zijn die elementen wél degelijk gemaakt en toegepast. De utopie van gisteren is de werkelijkheid van vandaag. Ik had ook ideeën voor soepele wanden voor organisch geconcipieerde huizen die men zelf kon bouwen, maar daar kwam niets van. In de vormgeving van het Bouwcentrum zelf paste ik een gewelf toe met ineenpassende gebakken aarden elementen en links en rechts nog organische stukken metselwerk. Dat metselwerk is nu echter verdwenen voor zakelijke rechttoe rechtaan metselarij van gevoelloze zakenarchitecten. Alleen het gewelf bestaat nog. In ieder geval was het Bouwcentrum tijdelijk een echt avontuur en Bouwen en wonen was een tijdschrift met weinig abonnees, maar veel lezers aangezien het kosteloos rondgestuurd werd. Van het Duroxhuis, dat nochtans voor seriewerk bedoeld was, konden we maar één exemplaar plaatsen in een bos in Kalmthout, waar gelukkig geen urbanisatieplan bestond. Stedebouw, waar wij jaren voor gestreden hebben, is dus uiteindelijk een rem op de vooruitgang geworden. Voor de privé-woningen die mij te beurt vielen heb ik telkens een verwoede strijd moeten voeren omdat het ontwerp geen dak of geen dak van het voorgeschreven model had. Gelukkig hadden de ‘urbanisten’ nergens een verbod ingelast tegen de gebogen raam- of deurvormen die mijn organische architectuur meebracht. De administratieve controleurs lieten wel horen dat zij mijn plannen zeer lelijk vonden, maar dat raakte mijn koude kleren niet, integendeel! Mijn gebouwen waren demonstraties van een nonconformisme waar af en toe een eenoog tussen de blinden waardering voor opbracht.
Modelwijk Heizel De Nationale Maatschappij voor de Huisvesting vatte in 1956 het plan op een complete wijk te bouwen vlak bij de terreinen van de Expo '58 in Brussel. Ditmaal zouden de sociale voorzieningen niet worden vergeten. Na rijp beraad werden zes architecten(groepen) aangeduid om het ontwerp op te maken. Twee uit Vlaanderen (Coolens van Gent en Braem van Antwerpen), twee uit Brussel (Van Dooselaere en de groep Structures) en twee uit Wallonië (Panis van Bergen en de Luikse groep l'Equerre); drie van de linker- en drie van de rechterzijde! Een wonder van
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
117 Belgisch evenwicht. Wij kenden mekaar nauwelijks van naam, alleen met l'Equerre had ik binnen CIAM al samengewerkt. Er volgde een reeks vergaderingen, werkvergaderingen en eetvergaderingen in de Beenhouwersstraat, die rijkelijk met Italiaanse wijn besproeid werden. In het algemeen voerden de Walen het hoge woord maar uiteindelijk waren het Braems nogal spectaculaire ideeën die het haalden. Die ideeën werden door de Nationale Maatschappij aanvaard en we mochten aan het werk. Wij richtten een bureau op in het midden van het terrein met een chef de bureau, Jacques Aron, tekenaars en een secretaresse. Er werd ook een grote maquette vervaardigd om het ontwerp voor de beheerraad van de NMH te verduidelijken. Wij zorgden dat de tekeningen op tijd klaar kwamen, maar de lokale maatschappij Le Foyer Lakenois maakte telkens moeilijkheden, zodat de zaken aansleepten en de onderneming niet als deel van de Expo haar rol kon vervullen van typisch Belgische verwezenlijking, maar wel als typisch voorbeeld van hoe het niet moest worden aangepakt. Vanzelfsprekend was de moeilijkheid weer dat verschillende financieringsbronnen moesten worden aangesproken, die met elkaar niets te maken hadden. Wij hadden een compleet plan van een axiale wijk opgemaakt, maar er kwamen telkens nieuwe problemen de uitvoering beletten. Uiteindelijk kwamen er alleen woningen in hoogbouw, ook al hadden wij verschillende projecten ingeleverd en berekend voor eengezinswoningen. Die zijn er nooit gekomen. Het was de traditie van de lokale maatschappij alleen hoog- en middenhoogbouw op te richten en daar is ze mordicus bij gebleven. Wij hadden scholen ontworpen, officiële en ‘vrije’; die zijn er nooit gekomen. We hadden een centraal winkelcentrum rond een plein voorzien, maar dat is er nooit gekomen, wel een warenhuis, op de plaats die het zelf gekozen had. Wij hadden een verkeerssysteem ontworpen waardoor de winkels langs onder bevoorraad konden worden, maar dat is niet gebruikt. Over het sociaal centrum wist Brunfaut, nochtans de auteur van de wet op de financiering van de sociale woningbouw, te vertellen: ‘Un centre social, à quoi bon? A quoi cela peut-il servir?’ Wij hebben dan een voorwendsel gebruikt om het toch te doen uitvoeren. We stelden namelijk dat die constructie nodig was om de grote garage - waarvan men natuurlijk wel de noodzaak inzag - recht te houden. Anders zou de heuvel erachter ze wegduwen! Niemand kon echter het sociaal centrum financieren, zodat het jaren heeft leeggestaan. Men heeft het zelfs als ma-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
118
Ontwerp voor de Cité Modèle in Brussel (1956)
Ontwerp woonwijk Sint-Maartensdal, Leuven (1957)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
119 gazijn voor decors van de Muntschouwburg gebruikt. Een paar jaar geleden pas heeft men het gebouw eindelijk als sociaal centrum ingericht. Ik had er een mooi plan voor opgemaakt, maar het wordt ondeskundig gebruikt. Die hele Cité Modèle is een demonstratie van Belgische middelmatigheid en van de onkunde van allerlei administraties. Ten slotte heeft men er nog een paar banale woonblokken tussen gelapt die de totale plastische compositie, waar wij zo fier over waren, verknoeid heeft. De bijzondere plannen van aanleg voor de zone rond de wijk hielden geen rekening met de Cité Modèle. De weidse perspectieven die wij voor zo'n wijk nodig achtten zijn verknoeid, de buurt is volgebouwd met zielloze klompen. Er was weer eens een kans verkeken om in België een betekenisvolle bijdrage te leveren voor een architecturaal geheel waarin het ideaal van de moderne stedebouw verwezenlijkt was, o.a. met een volkomen scheiding van auto- en voetgangersverkeer. De sabotage werd bekroond door het weglaten van een plastische compositie boven het sociaal centrum, een compositie die de algemene geest sculpturaal moest vertolken. Men betonneerde de voet van deze compositie, maar de raad van beheer belette ons het geheel te laten uitvoeren. Het ging om een ellipsvormige ring die in de ruimte zweefde met glazen vullingen die de lucht, het water, en het vuur verbeeldden, dit alles bekroond met een dubbele winkelhaak die de dwingende rol van de rechte hoek in de hele opvatting zou beklemtonen. Die sculptuur is er dus niet gekomen dank zij de stompzinnigheid van de Lakense administrateurs die ik hierbij naar de hel wens. Ik had ook de nooit gebouwde kerk ontworpen en oogstte felicitaties van mijn gelovige confraters. Zij schonken mij een boek om mij te bekeren, maar dat is hen niet gelukt. Ik ruik te veel naar solfer! Ik ga hier de autoriteiten nogmaals te lijf en ik meen niet ten onrechte. Het is hun opdracht gids te zijn en met zachte dwang de woontoestanden te verbeteren, maar... er zijn de bewoners zelf en ook die doen ten slotte de balans doorwegen naar de slechte kant via hun ‘democratisch’ benoemde mandatarissen.
Sint-Maartensdal Door toedoen van Pol Hendrickx kreeg ik van de Leuvense burgemees-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
120 ter, Tielemans, de opdracht een hoogbouwwijk op te richten op het terrein van een kazerne. Dit weer naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel. Een bijzonder, politiek argument was bovendien dat zich in Leuven voor elke verkiezing een toevloed van geestelijken van alle pluimage voordeed, die als nieuwe inwoners niet nalieten de electorale schaal in rechtse richting te doen doorwegen. Tielemans zocht naar een tegenwicht door met zoveel mogelijk goedkope woningen in hoogbouw min of meer proletarische inwoners aan te trekken. Inzake het ontwerp zou ik zelf toonaangevend zijn, maar de socialistische burgemeester moest wel rekening houden met de samenstelling van zijn schepenenkabinet en gaf mij als vennoot in de onderneming de socialistische architect Moerkerke, terwijl hij me zelf de keuze van een liberaal liet. Ik stelde architect-ingenieur Jan de Mol voor. Deze samenwerking gaf goede resultaten. Moerkerke was goed op de hoogte van lokale toestanden en De Mol toonde zich bij de uitvoering zelf een uiterst bevoegd man. Aanvankelijk werd, naast de 700 woningen, een aanzienlijk sociaal apparaat voorzien. Men dacht dat de vele buitenlandse Expo-bezoekers in Brussel onvoldoende logies zouden vinden. Dat bleek later een foutieve verwachting. Maar men had dus het plan een groot aanbod van kamers te voorzien, de nodige restaurants en een sociaal centrum, en later zou dit alles als sociaal equipement van de nieuwe wijk fungeren. Financieel bleek de hele onderneming niet haalbaar en men hield het noodgedwongen bij de woningbouw. Tielemans, die intussen tot onderminister benoemd was, begroette onze plannen met enthousiasme en we stevenden snel op een verwezenlijking af. Tielemans koesterde zelfs het plan ten noorden van Leuven een ‘cité radieuse’ te bouwen. Helaas stierf hij te vroeg en de hele zaak kwam op losse schroeven te staan. De plans en het dossier voor de aanbesteding waren echter klaar en door de bevoegde instanties goedgekeurd. Met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen voerden de katholieken een scherpe campagne tegen de ‘kazernebouw’. Zij wensten aan Sint-Maartensdal gewone individuele woningen op te trekken. De centrale administratie wees er het nieuwe bestuur echter op dat in dat geval de architecten op een aanzienlijk ereloon aanspraak konden maken en dat zij in het kader van hun algemene woningbouwpolitiek erop stonden het door Brussel aanvaarde project verwezenlijkt te zien. Het project is er gekomen.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
121 Urbanistisch was de wijk geconcipieerd als een gesloten geheel, waarbinnen uitsluitend voetgangersverkeer voorzien was. Ook al werd dit standpunt door de directie van Stedebouw gedeeld, een van de schepenen kon toch zijn wil doordrijven en een verkeersweg dwars door de wijk trekken. Van een sociaal centrum is niks in huis gekomen, er was geen geld voorhanden, zoals dat voor alle andere soortgelijke complexen het geval geweest is. Een mens krijgt hier een dak boven zijn hoofd, en daarmee basta. Niettemin konden wij enige vernieuwingen doorvoeren. De woningen waren zo opgevat dat ieder over twee verdiepingen beschikte: een om in te wonen, een om in te slapen, zoals dat in eensgezinswoningen gebruikelijk is. De schuine opstelling bezorgde iedere woning een terras met een zekere intimiteit. Er was voldoende bergplaats en een ruime keuze tussen verschillende woontypes. De afstand tussen de gevels en de bestaande straten was zeer ruim, maar de beplanting is wel wat mager uitgevallen. Volgens de ontwerpers is er een te grote woondichtheid betracht, maar het is een feit dat de architecturale en stedebouwkundige oplossing de essentiële waarden van goed wonen inderdaad heeft verzekerd: licht, lucht, zon, ruimte en waar wooncomfort. De Société des Urbanistes et Architectes Modernistes kende in 1966 aan de realisatie een bijzondere onderscheiding toe ‘comme représentant la réalisation la plus remarquable récemmemt construite en Belgique’. In een serie waarin de voornaamste bouwmeesters aan bod komen is er aan de toren van Sint-Maartensdal zelfs een postzegel gewijd. Niettemin is het complex er niet zonder strijd gekomen. De domheid van de Belgen geeft een idee van het oneindige.
Middelheim-Hospitaal Het was alleszins een fantastische opdracht die me onmiddellijk na de oorlog toevertrouwd werd, maar waaraan ik eerst vanaf 1957 echt kon beginnen werken: het Middelheim-Hospitaal. Avermaete, algemeen directeur van de toenmalige Commissie van Openbare Onderstand, deelde me het plan mee van een ziekenhuis van 1300 bedden. Die opdracht leek me te groot, ik had tenslotte voor de oorlog nog maar enkele huizen uitgevoerd, en men verzocht Alfons Francken om medewerking. Hij ging daar heel graag op in. Ik koesterde
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
122 een grote eerbied voor Francken, die al een hele loopbaan als modernist achter de rug had. We begonnen deze omvangrijke opdracht stelselmatig te bestuderen, in verstandhouding met de diensten van de Commissie. Achteraf werd er nog een derde architect aan ons duo toegevoegd, Van Riel, die geleidelijk de leiding van de studies naar zich toe zou trekken, vooral omdat Francken door zijn slechte gezondheidstoestand dat werk moest opgeven. Er volgde een oneindige reeks besprekingen met diverse instanties, waarbij de omvang van het nieuwe ziekenhuis nu eens toenam, dan weer inkromp, volgens de nukken van de centrale administratie in Brussel. De opvattingen daarover werden ook sterk beïnvloed door de besprekingen met de dokters, de hoofden van de verschillende afdelingen van het toekomstige ziekenhuis, waarvan ieder zijn afdeling natuurlijk de belangrijkste vond. Een bijzonder vraagstuk was het juiste aantal bedden voor bepaalde centrale voorzieningen. Ook de coördinatie tusen de verzorgingseenheden en de administratieve diensten was een nijpend probleem. Het personeel, vooral de hoofdverpleegsters, wordt meer en meer belast met schrijfwerk, in die mate dat de zieken eronder lijden. We hebben allerlei oplossingen besproken en getekend en hebben ten slotte geopteerd voor een kruisoplossing, waarbij drie armen van het gebouw voor de verplegingseenheden en één arm voor de verzorging voorbehouden zijn, terwijl in het centrum de administratie geconcentreerd is. Met Francken verliepen de zaken naar wens, maar hij werd ziek, en zijn vrouw belette ons hem nog te spreken, om onverklaarbare redenen. Misschien wou ze hem niet tonen in zijn slechte toestand. We zagen hem alleszins niet meer voor zijn overlijden. Met Van Riel kwam ik niet zo goed overeen. Volgens mij moest de architectuur de zieken genezen, ondanks de dokters, maar hierin verschilde ik grondig van mening met mijn collega. Hij was een nuchter positivist, zeker een volbloed conservatief liberaal. M.i. is dat niet de basis vanwaaruit architectuur kan worden geschapen. Architectuur moet een blijvend wonder zijn, een bron van poëzie, een levend organisme dat via sprekende ruimtelijke verhoudingen iets positiefs in de mens wakker maakt. Van Riel zag het ziekenhuis als een fabriek waar iemand ziek binnenkomt en genezen of dood buitengaat, meer niet, en daarom gaat het er in Middelheim uiteindelijk functioneel correct aan toe, als in een spoorwegstation, maar mankeert het er aan de voortdurende zichtbare zorg die ons helpt te leven, het mysterie van de in
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
123 stenen uitgesproken liefde. Het talrijk bemande bureau van Van Riel zorgde voor de tekeningen, maar hield daarbij totaal geen rekening met mijn vele getekende suggesties, wat mij ten slotte wrevelig stemde. Wij hadden nu en dan hevige discussies. Het gebeurde eens dat ik mij zo opwond dat het bloed uit mijn neus spoot en de secretaressen ijlings ijs moesten halen om het bloed te stelpen. Maar dit hielp niet om een menselijker architectuur voort te brengen, zodat ik ten slotte de pijp aan Maarten gaf en het project volledig aan Van Riel overliet. Van Riel had geen slecht karakter, maar hij zat vast in een gevoelsvreemde opvatting die tot de laatste snik functioneel en zakelijk gefundeerd wilde zijn. Het ziekenhuis is dan geworden wat het nu is. Mijn naam staat ook in gulden letters in de hal, maar mijn prestaties zijn eigenlijk tot de aanvankelijke studies beperkt gebleven.
Prijskamp Linkeroever En toch gaven wij het niet op. Er werd een openbare wedstrijd uitgeschreven voor de urbanisatie van de Linkeroever van Antwerpen. Omdat het een omvangrijk project gold werkte ik samen met Peeters, mijn vroegere medewerker, en Fuyen. Wij baseerden ons concept op een symboliek waarvan wij meenden dat zij zou inslaan. Wij schikten de hoogbouw in een soort mastaba's die opengevouwen waren naar de zon toe. Door de getrapte vorm van die piramides verspreidden de blokken een minimale schaduw en was de ruimte tussenin totaal open. Die piramiden stonden gedeeltelijk opgesteld op voetstukken waarin de garages waren ondergebracht. Dit was o.a. het geval langs beide zijden van de toegang tot de grote tunnel, die met de grote figuren van Tijl en Nele de mensen verwelkomde. Dat ware een gedroomde opdracht voor beeldhouwer Mark Macken geweest. In de ruimten tussen de blokken waren vanzelfsprekend mogelijkheden voorzien voor lichaamscultuur en spel. En op de juiste plaats waren er winkels en een gemeenschapslokaal voorzien. Zo'n monumentaal ensemble zou in Antwerpen zeker op zijn plaats geweest zijn. Wij werden vierde gerangschikt. De winnaars hadden zich slaafs geschikt naar de notarisachtige indeling van de terreinen, recht op recht, en hadden de woningen opgestapeld in rechthoekige blokken à la Amelinckx, terwijl wij met een focus naar Tijl en Nele een levendige totaal-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
124 indruk hadden beoogd. Dat was weer een tegenslag op basis van de fatale overwinning van de banaliteit. Nu begint men deze ortogonaliteit in de hoogbouw zelfs aan te vallen vanuit de middeleeuwse schilderachtigheid van gebogen straatjes en puntgevels en de kleinschaligheid van de postmodernen. Dat zijn dus de struisvogels die de werkelijkheid van vandaag niet willen zien, omdat zij hun ambeteert... Het gaat werkelijk om een algemene plaag. We kruipen weer weg onder de vloer der eeuwen en proberen in het verleden te leven. Hoewel een doorsnee-Belg, zelfs tot het merg uitgeperst door liberale uitbuitingsmethoden, over een enorm comfort beschikt, vergeleken met het onbestaande sanitair van het Paleis van Versailles, wordt toch gesuggereerd dat het verleden waarden bezat waarop het heden niet kan bogen: de gemoedelijkheid in de omgang, de natuurlijkheid van de voeding, de degelijkheid van de kleding, de solidariteit bij het bouwen, de gezonde levenswijze. Bekijken we dan de werkelijkheid achter dit rozige visioen eens. De gemoedelijke manier waarop men voor iemand van een hogere klasse moest buigen en hem steeds dienstbaar moest zijn. De natuurlijke voeding waarbij men uitsluitend roggebrood, karnemelk en 's zondags misschien spek te verorberen kreeg, als men al werk had en dat was slechts sporadisch het geval! De degelijke kleding die men van vader op zoon moest erven, terwijl de kinderen bijna naakt rondliepen. De soliede kelderwoningen waarin het volk moest wonen, en die in de winter onder water stonden. De gezonde levenswijze door elke dag 14 uur over het werk gebogen te zitten en nu en dan bedreigd te worden door pest en cholera. Dat is de dierlijke achtergrond van de kleinschaligheid, de schilderachtigheid, de achtergrond van een feodaal-classicistische vormgeving, de feodale waardigheid! Ik kan deze mentaliteit niet verdragen. De mensen van deze tijd hebben een andere levenstechniek nodig, in harmonie met de moderne wetenschap en techniek en we hebben van het verleden niets, maar dan ook niets te leren. Wij kunnen alles verwezenlijken wat de geest fantaseert. Wij kunnen de meest gedurfde utopieën uitvoeren in volkomen nieuwe materialen, die ons al ter beschikking staan. Maar we moeten de moed hebben van Shiva, de schepper en verdelger. Wij moeten wat versleten is vernietigen om het nieuwe te laten geboren worden. Ik hoop op de komst van een nieuwe generatie die niet onder de grond kruipt uit schrik voor het licht, maar ruim baan maakt voor de zon en het groen. Een generatie die zich één kan voelen met de natuur, die nog te redden is, en niet met de hon-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
125
Ontwerp voor een nieuwe wijk op de Antwerpse Linkeroever (1962)
Ontwerp voor de lijnstad, gemengde hoog- en laagbouw (1982)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
126 derd rassen van decadente hondjes die de hele oppervlakte van België stelselmatig met stront bedekken. Een van mijn voordrachten droeg niet voor niets de titel: ‘Met het hoofd uit de vuilnisbak!’.
Bandstad België In deze jaren was ik met een moedig plan voor een nieuw België doende: Bandstad België. Ik was het moe grote projecten te maken die uiteindelijk op niets positiefs uitliepen. Ik meende dat ik het recht had tegenover het leefmilieu van de eendimensionale mens een grootschalig alternatief te stellen: de stad voor de vrije mens. Het is toch zo dat bij iedere omwenteling, en wij beleven het voorspel van een ontzaglijke omwenteling, een grote meerderheid het niet meer eens is met de gang van zaken. Sommige meer bewuste mensen bouwen dan utopieën op waarin alles anders wordt gedacht. De Franse revolutie van 1789 werd voorafgegaan door een periode waarin de wetenschap storm liep tegen de oude vormen en gedachten. Diderot en d'Alembert vernietigden de kerkelijke en feodale dogma's vóór de Bastille werd ingenomen. Die nieuwe wereldbeschouwing was er al vóór Lodewijk XVI en Marie-Antoinette het hoofd moesten leggen op de guillotine. En nog tijdens het koninkrijk werden nieuwe ontwerpen voor de stad en de tempel van de Rede opgemaakt. De grote omwenteling van 1917 ging eveneens gepaard met grootse hervormingsplannen o.a. van de Sovjetarchitecten Leonidov, Melnikov, Lissitski, Warenzov. Die architecten baseerden zich meestal op de overweging dat de produktie het rationeelst lineair georganiseerd zou worden, ofwel langs de meest voor de hand liggende verkeersweg, ofwel volgens de logische produktielijn van grondstof naar afgewerkt produkt. Een praktisch - niet-utopisch - voorbeeld is Stalingrad dat naast de Wolga en de parallelle spoorlijn een keten van fabrieken en woonwijken aaneenrijgt. Maar veelal bleef de utopie utopie, omdat de Sovjetunie in het enthousiaste beginstadium niet over de nodige materiële middelen beschikte om ‘de nieuwe stad’ te verwezenlijken. Men was al blij de vijfjarenplannen ongeveer te kunnen uitvoeren en een zware industrie te kunnen opbouwen waar er enigszins kans tot welslagen was door de aanwezigheid van ertsen, kolen of elektrische energie, zonder dit alles een goede menselijke vorm te kunnen geven. Bovendien moest dat alles zeer
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
127 haastig gebeuren, want aan de grenzen maakte het internationale kapitaal zich klaar om dat nieuwe sociale experiment te vernietigen. Voor de utopische - eigenlijk praktische - projecten ontbraken de tijd en bij de leiders ook het inzicht van de noodzaak. De utopie bleef zweven. Soms overschreed zij te ver het mogelijke, zoals in het geval van de wereldstad van Julien Schillemans, soms was ze de stilering van het kapitalistisch rationalisme, zoals de steden van Hilberseimer, Richard Neutra of Le Corbusier. Ik probeerde enigszins realistischer te werk te gaan en aan te knopen bij bestaande ontwikkelingstendensen. Die koppelde ik dan wel aan sociale vernieuwingen, die mij absoluut noodzakelijk schenen, zoals de afschaffing van de privé-beschikking over de grond. Er bestaan, en dat is typisch voor een prerevolutionaire periode, veel voorstellen om de stad van vandaag om te bouwen tot een leefbaarder milieu, zelfs vele pogingen om de ideale stad te ontwerpen. De meeste opstellers van handleidingen voor stedebouw en architectuur hebben inderdaad in het achterhoofd bepaalde ideeën over deze ideale stad, ook als ze die niet willen of durven meedelen. Meestal blijft men steken in het louter technische, organisatorische, of esthetische domein. Daaruit volgt voor mij dan dat die deskundigen de huidige levensbeschouwing en de wijze waarop de mens zijn plaats in de wereld inneemt als vanzelfsprekend en stabiel beschouwen. Dat is ook zo bij Le Corbusier, Hilberseimer, Neutra, Frank Lloyd Wright, die van een goedwillend humanisme vertrekken en niets laten doorschemeren van de diepgaande sociale wijzigingen die noodzakelijk zouden zijn om hun menslievende ideeën tot een tastbare werkelijkheid te brengen. Zij zijn dus, ondanks hun progressief getinte ontwerpen, conformisten gebleven. Inzake de vernieuwing van de geesteswereld staan wij niet veel verder dan destijds Henriëtte Roland Holst en Herman Gorter, want die hadden enige contacten met Berlage, aan wie zij opdroegen hun woning te bouwen en die bovendien zelf socialist was. Ik geloof niet dat Sartre met Le Corbusier over de stad van morgen heeft gepraat en dat Pablo Neruda de kans gehad heeft met de Chileense progressieve architecten over diezelfde kwestie van gedachten te wisselen. In Vlaanderen zijn er geen Neruda's of Sartres. Trouwens, nonconformisme is hier niet meer dan een woord of een kleur. Over de ware inhoud van de noodzakelijke omwenteling houdt iedereen het potje gedekt, zelfs de linkse politici zwijgen erover in plaats van de massa's tot werkelijke
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
128 strijd aan te zetten. Onze hele levensbeschouwing stinkt van de braafheid, de meerderheid zwijgt tot stinkens toe. Het is echter zo dat de stand van de wetenschap en van de techniek een volledige herziening van de levens- en wereldbeschouwing noodzakelijk maakt. We moeten herbeginnen vanaf nul, op alle vlakken. De huidige wetenschap voert tot het begrip van de totale samenhang van alle dingen. Het dualisme van de westerse godsdiensten wordt de bodem uitgeslagen. Als antwoord roepen de fundamentalisten van alle slag op hardhandig de oude waarheden van Rome en Mekka en Jeruzalem te bevestigen, maar zij hebben slechts succes bij de weliswaar talrijke Untermenschen. Maar, ook bij deze miseriemensen zullen eens de schellen van de ogen vallen. We kunnen onze wereld zien als een onsystematisch systeem, een geheel van krachtengroepen die op elkaar reageren in actie- en reactiepatronen volgens wisselende spanningen. Het geheel kan worden vergeleken met muzikale spanningen, ritmisch of lyrisch bewogen, aanzwellend of wegtrekkend. Het ons omringende milieu wordt dan voor ons bewustzijn een nooit eindigende symfonie, nu eens breedgolvend Wagneriaans, dan weer ritmisch als Bartok, of gehakt als jazz van Duke Ellington. Als men dit alles beseft ziet men zichzelf als instrument in het totale orkest, voortbrenger van ijl gefluit of paukenslag of saxofoon, of ook als bewaarder van stilte. Architectuur kan dit alles zijn. Voor gevoelige lieden is het parallellisme van ruimtelijke compositie/architectuur en muziek evident. Kwestie is de stromingen die mens en natuur doorzinderen op te vangen en er de juiste knopen mee te maken. Ook in de stedebouw gaat het erom de tendensen die aanwezig zijn, maar nog niet door de massa's als levensvatbaar ingeschat worden, aan te voelen, het systeem ervan te bepalen, en de bevrijdingsmogelijkheden die erin schuilen verder te ontwikkelen. Sommige dieren voelen aardbevingen aankomen, reumalijders komend vochtig winterweer, Lenin wist wanneer de machtsovername te ontketenen. Intuïties zijn uiterst belangrijk voor de gedragingen van mensen. Utopieën maken is iets soortgelijks. Het is vanuit een afkeer voor het bestaande, suggesties doen voor de toekomst, op basis van een algemeen gevoel van wat de mensen nodig hebben, en met optimaal gebruik van de technische middelen die voorhanden zijn. Zo voelde ik de noodzaak voor de lijnstad België, als een stuk architecturale muziek dat voor sommigen nieuwe horizonten zou openen en lijnen van nieuwe actie.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
129 Sommige theoretici beweren dat de opbouw van de stad gebonden is aan nagenoeg eeuwige wetten. Eén zo'n wet stelt bijvoorbeeld een vast centrum en vandaar uitstralende radialen voorop. De historische voorbeelden schijnen hen gelijk te geven. Men kan echter de zaak vanuit een andere hoek bekijken. Al op het niveau van de organisatie van atomen en moleculen vinden wij krachten werkzaam die leiden tot een agglomeratie in een bepaalde orde. Het resultaat is de cirkel of de ellips. En er is een zeker evenwicht nodig tussen de tegengesteld werkende krachten om tot een stabiele vorm te komen. Die stabiliteit is echter ook illusoir. Er is niets eeuwig tenzij de verandering, de beweging. Een bestendig toenemende diversificatie in de combinaties van atomen leidt tot een steeds toenemende complexiteit. Zo komen we tot de opbouw van moleculen, cellen, organismen die op zichzelf een autonome ontwikkeling doormaken, ingewikkelder vormen en functies aannemen in relatie tot het milieu. In wezen gaat het steeds om de primaire energie die zich in een eeuwige kringloop ontlaadt of laadt in een nooit eindigende zelfcreatie, zonder begin, zonder einde. Voor de architect is het boeiend vast te stellen dat planten en dieren cellengemeenschappen vormen die zich ten opzichte van de omgeving in bepaalde vormen schikken om hun bestaan te verdedigen of uit te breiden. Zij ontwikkelen een zekere levenstechniek die hun voortbestaan verzekert. Doen zij dit foutief, dan gaat de soort ten onder. Lukt het en wordt het omringende milieu bedwongen, dan staan we aan het begin van een positieve ontwikkeling. Het lange proces van de evolutie op onze planeet, vanaf de blauwe wieren in de ‘primaire soep’ naar de huidige overkolonisatie door de mens, leidt ten slotte echter tot een verzieking van het hele milieu. Wij moeten daartegen weerstand bieden of we zullen langzaam ten onder gaan. Zaak is dus de krachten die wij losgelaten hebben, opnieuw te leren beheersen en dat kan slechts door ordening, organisatie. We moeten ons eigen milieu, België, Vlaanderen en Wallonië, op zichzelf doen functioneren en bovendien beschermen tegen fouten van onze buren aan de Ruhr, in Lorreinen. Dit dwingt ons de natuur te herstellen in haar beschermende functie, en de machine in zijn geheel goed te doen functioneren. De oplossing is volgens mij België als een ellipsvormige bandstad als toekomstdoel. Er zijn inderdaad een reeks elementen die daarvoor pleiten. Ten eerste is er de spontane, niet door een planmatige actie geprovoceerde aangroei
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
130 van de bebouwing in de zone in kwestie. In België geschiedde de agglomeratievorming spontaan in een ellips Antwerpen-Limburg-Luik-Namen-Bergen-Charleroi-Kortrijk-Brugge-Gent-Antwerpen, althans tot voor enige jaren. Die tendens wordt nu verzwakt in het zuiden door de teloorgang van de Waalse industrie en in het oosten door de sluiting van de Limburgse kolenmijnen. Niettemin liegen de tendenskaarten van de bebouwingslokalisatie er niet om. Het individu wordt a.h.w. door onbewuste krachten aangetrokken naar ringen rond de steden en verbindingslijnen tussen de agglomeraties. Energiestromen lijken het gedrag van mensen te bepalen en hebben materiële consequenties in het leefmilieu. Om de Bandstad te realiseren dient de industrialisatie van de zone van Antwerpen naar Limburg en Luik langs het Kempisch kanaal en het Albertkanaal voortgezet te worden. Limburg moet een nieuwe industrie krijgen, naast de bestaande automontage. Luik heeft eveneens een nieuwe industrie nodig ter vervanging van de teloorgaande metaalnijverheid. De Borinage en het zwarte Centrum moeten leven ingeblazen worden en zo komen we aan Kortrijk en Brugge-Zeebrugge, de as Brugge-Gent, Gent-Antwerpen en dwars op deze kring is er de lijn Brussel-Bergen. Dit industriële schema beantwoordt aan vele opportuniteitsoverwegingen en is historisch zo gegroeid dat men het planmatig niet kan wegdenken. Het is evident dat de verbindingswegen die al bestaan gevoelig moeten worden verbeterd, om een logische produktiekringloop te kunnen verwezenlijken. Het grootste deel van die kringloop moet worden vernieuwd of helemaal nieuw worden opgebouwd, zonder hinder voor de omgeving. Men kan inderdaad tegenwoordig zware industrie zonder rook en stank verwezenlijken als men dat wil. Dit alles levert al een vaste basis op waarop alle andere equipementen kunnen worden geënt. Gedeeltelijk bestaan die trouwens al, zoals kanalen, stromen, autowegen, spoorwegen. Het pendelverkeer naar de nu te sterk geconcentreerde produktiecentra moet worden beperkt. Daarom moeten de arbeiders en bedienden op fietsafstand van hun werk kunnen wonen in goede omstandigheden. Dat is vandaag niet het geval: de mensen wonen ver, slecht, ongezond, sociaal geïsoleerd. Men moet dus komen tot een woonbandstad parallel met een produktieband, op een veilige, gezonde afstand, gescheiden door groenaanleg, eventueel door een landbouwzone. De woonbandstad moet alle sociale voorzieningen bevatten en bovendien een ultrasnelle metroverbinding hebben met de oude stadscentra als Antwerpen, Hasselt en Luik, Na-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
131 men, Bergen, Kortrijk, Brugge en Gent. De wooneenheden moeten zowel laagbouw en individuele woningen als hoogbouw in collectieve woonorganisatievormen bevatten, maar steeds uitzicht hebben op natuurzones of natuurlijk heringerichte landbouwzones. Door de steeds verminderende arbeidstijd kan iedereen iets op het land leren verrichten. Het is immers te verwachten dat binnen afzienbare tijd de wereldproduktie inzake landbouw in steeds grotere mate door de derde wereld, die nu honger lijdt, in beslag zal worden genomen. Wij, westerlingen, zullen stilaan meer op ons zelf moeten leren rekenen. Dat komt neer op intensieve landbouw in van industrie te vrijwaren zones en ieder in zijn tuintje bovendien. Een aantal gebieden moeten absoluut als groenzone worden bewaard: in het zuiden zijn er de bosgebieden van de Ardennen, in het noorden het zand van de Kempen, in het noordwesten het ontspanningsgebied van de Schelde en de kust, waar de bebouwing zoveel mogelijk moet verdwijnen tot op twee km van de zee. Wat te doen met de gelegenheden waar grote massa's samenkomen? De bestaande steden hebben de nodige ruimte, de historische pleinen en straten in de kernstad. Rond de stad kan men bijvoorbeeld stadia bouwen. Anderzijds moet men erkennen dat radio en t.v. meer en meer de plaats innemen van grote mensenverzamelingen. Gelegenheden die vroeger massa's op de baan brachten, zoals het bezoek van vorsten en vreemde staatshoofden vinden nu in volkomen onverschilligheid plaats. Ieder huishouden leeft met de internationale gebeurtenissen mee op het t.v.-scherm en ontwikkelt gaandeweg een verregaand scepticisme, ook t.o.v. de getoonde rampen en miserie! Door de in de woning zelf beschikbare informatiemiddelen, t.v., radio, telefoon zijn wij meer en meer honkvast. Dit beperkt het verkeer. Als wij toch ergens heen willen, moet dit snel, eenvoudig en veilig kunnen gebeuren. Er is nu een net van collectieve verkeersmiddelen aanwezig, dat ons echter slechts matig bevredigt. Er is dus een ultrasnelle metro rond de hele ellips en dwars erdoor nodig. Dan wonen we allen in de grootstad, want de landbouwarbeiders kunnen gedeeltelijk ook in de bandstad wonen. Het gaat erom de tegenstelling tussen stad en land op te heffen, want van die tegenstelling maken de conservatieve krachten gebruik om de stad door het platteland te bedwingen. Martens en tutti quanti met hun Christelijke (wat is er christelijk aan?) Volkspartij (wat is er volks aan?) steunen vooral op het platteland om de heerschappij van barons uit de Ardennen, zakenbrouwers uit Vlaanderen, slagers uit Brussel, en duistere bisschoppen uit Gent te
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
132 bestendigen. Het zijn niet die lui die aan ons land een nieuw gezicht zullen schenken. Zij zijn het kwezelgezicht waarachter zich de ongebreidelde hebzucht van onpersoonlijke machten verbergt. Het is uiterst belangrijk voor het ontwaken van een cultuur in Vlaanderen en Wallonië dat de mensen snel en gemakkelijk met cultuurbronnen, orkesten, tentoonstellingen, opvoeringen van alle aard in contact kunnen komen en er zelfs a.h.w. toe gedwongen worden door het snelle, doelmatige verkeer. De eenheid tussen het onderwijs en de opvoeding door de ouders wordt in de bandstad bevorderd doordat de scholen dichtbij de woningen te vinden zijn en onder voortdurende controle van de ouders staan. Het hoeft ook niet dat de scholen in antagonistische instellingen verdeeld zijn. Eén school voor allen, met godsdienst en moraal als privé-zaak! Ik zie dat mijn urbanistisch systeem meer en meer een politieke kleur krijgt! Dat is onvermijdelijk omdat het toekomstbeeld dat mij voor ogen staat inderdaad een rode kleur heeft, zij het niet van een bepaalde partij, maar het rood van het volk. Er is onvermijdelijk nog een hele technische kant aan deze rode utopie, maar daarover schrijf ik elders. Cirkels en ellipsen worden echter ook werkelijkheid.
Glaverbel Rond 1963 schreef de glastrust Glaverbel voor het gebouw van zijn sociale zetel een wedstrijd uit tussen zes architecten(groepen), waaronder naast Stijnen, l'Equerre, Van Kuyck, onze groep: André Jacqmain, Victor Mulpas, Guilissen en ikzelf. Het terrein was ideaal, een oud privé-park langs de Terhulpensesteenweg in Watermaal-Bosvoorde, met een prachtige boombegroeiing, waaronder zeer zeldzame coniferen. Onze mededingers gaven de voorkeur aan een kantoorcomplex in de hoogte, maar mijn idee was een ringvormig gebouw dat alle prachtbomen spaarde en maar drie verdiepingen behoefde. Dit had het voordeel dat men niet altijd een lift nodig had. De ringvorm vergemakkelijkte ook de aanpassingen als een administratieve afdeling aangroeide of inkromp. Onder het gebouw was een ringvormige garage voorzien die via zes liften verbinding had met de verschillende administratieve secties. Deze voordelen bezorgden ons de eerste prijs en de uitvoering. We
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
133 hadden een gezamenlijk bureau in Brussel onder directe supervisie van Jacqmain en Mulpas. André Jacqmain is een energiek architekt en hij nam de leiding spoedig in handen. Zelf had ik veel te doen in Antwerpen en mijn detailschetsen werden door de Brusselse collega's vlot ter zijde gelegd, zodat ik me van lieverlede minder met de uitvoeringsstudie bemoeide. Niettemin blijft de cirkel mijn idee en die geeft aan het gebouw zijn typische uitdrukking, die het ook een prijs van de provincie Brabant opleverde. Het gebouw is zeer zorgvuldig uitgevoerd, met niet te veel glas, wat bij de zetel van een glastrust niet zo evident is. De gevelbekleding is van blauwe hardsteen, met de korst naar buiten en los van de eigenlijke gevelconstructie. De associés-architecten werden eens uitgenodigd voor een maal met de voornaamste beheerders. Ik heb toen met vijf echt antipathieke lieden aan tafel gezeten. Voor hen stonden architecten niet hoger op de maatschappelijke ladder dan behangers. Enfin, het gebouw staat er en is m.i. een fraaie architectuurverwezenlijking. Dit jaar werd dit gebouw inderdaad in een navraag door de BRT bij haar Brusselse luisteraars als de beste naoorlogse architectuurverwezenlijking bekroond. Tussendoor had ik nog een en ander kunnen tekenen in de goede richting: voor Cockerill verzorgde ik samen met Jul de Roover in 1961 de buitenbekleding van een reusachtige loods in Hoboken, waarin men schepen zou monteren. Wij maakten er een compositie van in gekleurde betonblokken, wat in zulk roestig midden een ietwat optimistische noot bracht. Voor een Amerikaanse maatschappij, Schulman Inc., maakten Jul de Roover en ik een fabriekje in Bornem. Toen wij de sanitaire voorzieningen volgens het arbeidsreglement installeerden, protesteerden de opdrachtgevers. WC's en stortbaden worden in Florida gewoon bloot in een ijzeren hal geïnstalleerd. Het equipement dat wij voorzagen noemden ze gewoonweg bolsjevisme. Voor mijn vriend Schandevijl, voorzitter van de culturele verenigingen van Antwerpen, en fervent vaarder, kon ik een landhuis bouwen op de Antwerpse Linkeroever. Ik schikte de ruimten in een organische orde en het resultaat was een huis in de vorm van een zeilend schip. Doordat het hele huis op vier peilers rustte (het ging niet anders op de aangevoerde grond) maakte ik het geheel los van de grond. Het is dus een zwevend huis, zoiets als de Vliegende Hollander.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
134
Ontwerp Glaverbel-zetel in Brussel (1963)
Ontwerp woonwijk Arenaplein, Deurne (1965)
Ontwerp woonwijk Kruiskenslei, Boom (1969)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
135
Deurnese stoten Als urbanist van Deurne tekende ik het bijzonder plan Vorsenkweek, een wijk in Deurne Noord, die door een aannemer speculatief verwezenlijkt werd. De wijk was niet eens bijzonder slecht. Tussendoor begon ik met de uitvoering van het complex aan de Jos van Geellaan. Dat was een reeks woningen met een bijzonder plan: voor normale gezinnen een woonverdieping en slaapverdieping en voor zeer jonge of oudere gezinnen een gelijkvloerse woning. Ik ben er daar in gelukt een zinvolle mengeling van jong en oud te verwezenlijken, wat een sociaal evenwicht en de rust in het ensemble verzekerde. Aan een der zijden van het grote binnenterrein waren vroeger miserabele huurwoningen gebouwd. Daarvoor plaatste ik een 100 m lang woonblok met een plastisch bewogen gevel, door nissen en kleurig ijzerwerk verlevendigd. De rest van het terrein werd een compositie van kleine pleintjes die zeer gezellig zijn uitgevallen. Op het middenplein had ik een jeugdhuis ontworpen, maar daarvoor heeft men nog maar eens geen geld gevonden. Er moest ook een hoger accent ontworpen worden, maar de burgemeester, voorzitter van de bouwmaatschappij, had veel vrienden die hij een pleziertje moest doen. Hij liet dus op de esthetisch belangrijkste plaats van de wijk een obscuur architect de vrije hand. Het zij zo. Het merendeel van mijn ontwerpen voor Deurne werden op een of andere manier verknoeid omdat de opdrachtgevers geen vermoeden hadden van de plicht een groot ontwerp ook groots te doen voltooien. Zo stelden O. de Koninckx en ikzelf een ontwerp op voor de nieuwe begraafplaats van Deurne. Wij wilden daar een wandeling van maken tussen grote, door bomen ingesloten perken. De gemeente Deurne liet het plan - zonder ons te betalen - over aan haar beplantingsdienst die het geheel op een ergerlijke manier banaliseerde door de perken door stom gewas in te sluiten, de bomen weg te laten en het door ons voorziene verbod andere grafstenen dan opstaande te gebruiken, te negeren. Het resultaat is een banale tentoonstelling van de wansmakelijkheden van de Deurnese steenkappers. Weeral een mislukking. Over dat Deurne kan ik nog veel ‘stoten’, zoals de Brusselaars zeggen, vertellen. Nu over wat anders, iets hoopgevenders.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
136
De wonderen van Lausanne Tussen al het werk door reisden we naar Lausanne, naar aanleiding van de Zwitserse Landesausstellung, in 1964. Wij logeerden eerst in Luzern, naast de rivier de Limat. De Zwitserse steden maakten op ons, die gewoon waren aan de Belgische rommel, een heel gunstige indruk. De affiches, verzorgd van opvatting, zijn bijvoorbeeld alle even groot naast mekaar op speciale borden ‘tentoongesteld’. Overal zijn prachtig verzorgde groenpartijen, de signalisatie voor het verkeer is klaar en duidelijk, de openbare gebouwen zijn niet allemaal avant-gardistisch, maar ten minste door ‘deftige’ architecten getekend en niet door zielloze nullen. Trouwens, alle openbare gebouwen zijn er het resultaat van bouwkundige wedstrijden. Lausanne was een openbaring. De hele Zwitserse avant-garde had hier de gelegenheid gekregen haar vleugels uit te slaan in een kleurig maar toch beheerst en samenhangend geheel. Het was een stap verder dan de Landesausstellung Zürich, die ik voor de oorlog had kunnen bezoeken. Er waren nu nieuwe materialen toegepast die vorige keer slechts in stalen getoond werden. Kunststoffen van alle aard en grootte vormden verrassende ruimten, creëerden een volstrekt eigentijds landschap, samen met de ideale beplanting. Vanzelfsprekend werden ook de natuurlijke materialen van het land gebruikt: graniet, marmer, rolkeien, rotsen en het Zwitsers metaal aluminium in al zijn toepassingen. Ook het water van het meer had men in de compositie betrokken. De verschillende paviljoenen gaven een systematisch overzicht van de Zwitserse economie en cultuur. Alle voorstellingen waren door knappe grafici en de beste schilders en beeldhouwers geproduceerd. De soms dorre grafieken waren door wonderen van vindingrijkheid klaar en duidelijk voorgesteld en verstaanbaar voor de boeren uit de hoogste bergen, die trouwens al wat hoger staan, figuurlijk en letterlijk, dan de boeren uit de Kempen of van Bachten de Kupe. Het was mij een groot genoegen als tijdelijk directeur van het NHIBS kaarten te ontvangen van de studenten die wij naar Lausanne gestuurd hadden. Als ik nu de namen overloop, zie ik dat de knapste studenten erbij waren: Van Ranst, Van Hoecke, Storme... die intussen niet zonder reden naam hebben gemaakt. Wat opviel in deze tentoonstelling was de algemene discipline. Niets van de opdringerige anarchie die dergelijke manifestaties in België ken-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
137 merkte, van Antwerpen 1930 tot en met Brussel Expo 1958. Tegenover de beschaafde Zwitsers slaan wij een figuur van onderontwikkelde wilden. Wie zal dat veranderen? In deze aangelegenheden zijn de Belgische autoriteiten volslagen onwetend.
Kinderpaleis In 1963 bouwde ik met medewerking van Nolf (weer eens een toepassing van het Belgisch evenwicht tussen links en rechts) een bewaarschool in Antwerpen, in de Sint-Gummarusstraat. Hier botsten wij voor een keer niet op het onbegrip van een administratie. Het terrein was de overblijvende ruimte van een vroegere stalling van de diligence die op het Sint-Jansplein vertrok. Die stallingen hadden lange tijd als bewaarschool gediend, maar moesten uiteindelijk de baan ruimen voor een degelijke school. Wij gingen nog eens in de aanval met het voorstel om dat schooltje op palen te bouwen midden op het Sint-Jansplein, maar daarmee hadden wij geen succes. Het hele gebouw is zoveel mogelijk op schaal van de kleintjes opgevat.Het hoofdidee was voor mij dat deze school een paleis moest zijn voor de kinderen, die in deze buurt veelal echte krotten bewoonden. Door een modelmilieu in de school wordt het woonmilieu een tegenvoorbeeld dat geleidelijk bestreden zal worden. Het kinderpaleis is dus een wapen in de klassenstrijd in die zin dat duidelijk wordt dat wat de gemeenschap maakt, de school, oneindig veel beter is dan wat het privéinitiatief van het wonen maakt. De smalle Sint-Gummarusstraat maakte volgens ons een inham nodig, waar de wachtende moeders konden schuilen en zelfs zitten. Eenmaal binnen is de bestuurster direct aanspreekbaar. Een binnentuin doet de trieste buitenwereld vergeten. Een gang, geflankeerd door kasten op kinderhoogte, leidt naar de klassen, die langs de zonnezijde zijn geprojecteerd. Een bestaande blinde muur langs de rechterkant is bekleed met geëmailleerde stalen platen. Die zijn getekend door de schilder Weemaels, met zes motieven in steeds wisselende combinaties, een demonstratie van actieve verbeelding. De gevel op de Sint-Jansplaats vind ik een gelukt voorbeeld van organische architectuur. Ik meen dat dit schoolgebouw zo reibungslos rechtgezet werd door de zorg van de toenmalige schepen van onderwijs, Mathilde Schroyens. Er
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
138 zijn dus ook goede bewindslieden, met een klare kijk! Het is een werkelijke genoegdoening voor de architect de kleine peuters in deze ruimten te zien dooreenkrioelen. Het doet hopen op ‘des lendemains qui chantent’!
Boomse baksteen De grote opdrachten hoopten zich op. In Boom moest een hele wijk verrijzen tussen de steenweg naar Brussel en de Kruiskenslei. De samenstelling van het architectenteam was andermaal een evenwichtsoefening: een linkse, een liberaal en een rechtse. Vandaar mijn samenwerking met Van Camp en Van de Velde, twee plaatselijke architecten die al veel in Boom gebouwd hadden en mij bekend waren. Men had een zinvolle verdeling van diverse bouwtypes op het oog, hoogbouw met liften, middenbouw zonder liften en eengezinswoningen. Wij begonnen met de eengezinswoningen, alle naar het zuiden georiënteerd en langs voetwegen bereikbaar, terwijl de garages, die inmiddels ook voor arbeiderswoningen onmisbaar waren, gegroepeerd werden voorzien. De plannen waren goed, hoewel voor de Bomenaars enigszins ongewoon. De constructie was hoe kon het anders in Boom - in traditionele baksteen. Ik geloof dat het in dat wijkje gezellig wonen is. Dan volgde de toren en het blok ernaast, waar winkels werden voorzien. Een wijziging in het verkeersplan zette mijn oorspronkelijke plannen overhoop en ook na de aanbesteding kwamen er nog andere wijzigingen het ontwerp verpesten. Er was door mij een bekroning van de toren voorzien, een waterreservoir voor de bestrijding van een eventuele brand. De aannemer, dat de pest hem hale, stelde een prijsvermindering voor door het reservoir te vervangen door pompen in de kelders van het winkelblok. De bekroning verdween, de toren werd onthoofd! Bovendien werd het aantal ramen verminderd, wat de hele uitdrukking van het gebouw gevoelig wijzigde. De toren wordt dus nu als een minderwaardig ontwerp van Braem aangezien. Zo gaat dat. Pol Hendrickx sprak zelfs van een onmenselijk ontwerp! Intussen werden, dank zij het over het hoofd zien van het algemeen plan, twee blokken veel te dicht bij mekaar gebouwd, om een onteigening te vermijden. De ontworpen grote garage kwam er niet. De blokken langs de Kruiskenslei werden een demonstratie van
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
139 ‘Braemse’ stijl. De plannen van de appartementen kwamen qua oppervlakte en opvatting overeen met de modellen van de Nationale Maatschappij voor Huisvesting. Alleen heb ik de binnenschikking veranderd. Boven de keuken komt de woonkamer van het appartement erboven. Een nogal royaal terras steekt voor de woonkamer uit. Dit terras wordt niet van boven beschaduwd, want boven steekt er alleen een smalle boord uit voor het poetsen van de keukenramen. Dat levert een verspringend reliëf in de gevel op, die met de ronde vorm van de balkons in zijn geheel iets van een wiegende zee heeft. Dit reliëf, dat men voor een louter formalistische fantasie zou houden, volgt dus rechtstreeks uit de praktische bedoeling schaduwvrije terrassen voor de woonkamers te verzekeren. In elk blok is gelijkvloers een vergaderzaal voorzien. Tot nog toe zijn die ruimten niet voor deze bestemming gebruikt. Dat bewijst dat het sociale cement zelfs bij de Bomenaars niet veel zaaks is. In de toren is er een kaarterslokaal gekomen, dat is alles! Door een gemeentelijk initiatief is er een beeldhouwwerk van Claessens op een goede plaats opgesteld, een echtpaar met kinderwagen, in sociaal-realistische stijl. Het is goed gelukt en op zijn plaats in deze arbeiderswijk. Voor een abstract geval zou hier niemand enige belangstelling hebben gehad. Abstracte kunst is voor een elite... Onze ontwerpen voorzagen een grote uitbreiding van de wijk, maar de beperking van de kredieten voor volkswoningbouw heeft dit belet. Het geld is waarschijnlijk gebruikt voor houwitsers en jeeps die wij voor de verdediging van de christelijke beschaving tegen de boosaardige Russen absoluut nodig hebben.
In deftig gezelschap Ik was van bij de oprichting in 1963 lid van de Orde van Architecten, een organisatie waar we al lang naar gestreefd hadden. De eerste verkiezing was volkomen vrij, er waren geen kandidatenlijsten. Ik had voor de provinciale raad van Antwerpen de meeste stemmen, zelfs een meer dan Stijnen. Dit verwonderde me ten zeerste omdat ik tevoren niet veel waardering van mijn collega's had mogen oogsten. Toen ik tijdelijk directeur werd van het NHIBS, volgde mijn benoeming door de koning als lid van de nationale Raad der Architecten. Mijn aanvankelijk enthousiasme ver-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
140 flauwde heel snel, want die raad hield zich vooral bezig met reglementen, erelonen, enzovoort, en niet met architectuur. Ik bracht de vergaderingen dan ook door met het tekenen van fantastische composities op de achterkant van de dagorde. Ik vermeldde het al: er werd van 1962 tot 1965 nog een bijkomende last op mijn schouders gelegd, want toen de directeur van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunde en Stedebouw op gedwongen rust werd gesteld, werd ik als bekendste prof waarnemend directeur. Deze aanstelling werd door de studenten als een verlossing begroet en ik deed mijn best om hen niet teleur te stellen. Er was natuurlijk geen sprake van het hele onderwijssysteem te wijzigen, want dat is bij wet vastgelegd. Bovendien heeft iedere prof zijn eigen manier van lesgeven en daar kon ik niet direct in tussenkomen. Er werd wel wat meer nadruk gelegd op de noodzaak de ontwerpen op een reële context te baseren en in de school een progressievere geest te doen heersen. In drie jaar tijd kan men trouwens niet veel bereiken. Van belang was wel dat de boeken die vele jaren niet aan de studenten als prijs waren uitgedeeld, ineens te voorschijn kwamen en sommige primussen konden met een arm vol boeken over architectuur huiswaarts keren van de heringevoerde prijsuitreiking. Het administratief apparaat van deze school bestond uit welgeteld één secretaresse, die samen met de directeur alle werk moest verzetten. Mevrouw Van Humbeeck leverde inderdaad het werk dat thans door zeven bedienden gedaan wordt, plus een onderdirecteur en een directeur. Ik hield nu en dan een spreekbeurt, over architectuur vanzelfsprekend, en probeerde wat leven in de brouwerij te krijgen. Ik voerde een niet-aflatende brievenactie met de centrale administratie om te verkrijgen dat er een designafdeling zou worden opgericht. Dat is dan door mijn opvolger tot een goed einde gebracht. Na deze jaren als waarnemend directeur meenden de studenten dat ik definitief benoemd moest worden en stuurden ze een door alle studenten ondertekend verzoekschrift naar de minister. Dan werd eindelijk de plaats open verklaard en meldden de vele kandidaten zich op rij. Ik ving zelfs het ‘argument’ op dat ikzelf de actie van de studenten in gang zou hebben gezet, en ik in de school een opruiende actie zou voeren. Uiteindelijk werd Frans de Groodt benoemd en kon ik mijn professoraat van stedebouw opnieuw opnemen. Er waren aanvankelijk wrijvingen, omdat ik de secretaresse, mevrouw Van Humbeeck, buiten haar officiële uren
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
141 ook voor mij liet typen. Dit werd opgelost doordat mevrouw Van Humbeeck naar mijn bureau overkwam. Ze zou daar tien jaar blijven, tot de crisis toesloeg en ik mijn medewerkers één voor één moest bedanken. Toen ik waarnemend directeur was kreeg ik nog een officiële titel: corresponderend en later werkend lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Schone Kunsten. Dat kon bij mijn geestesverwanten de indruk wekken dat ik van front veranderde, maar dat was zeker niet de waarheid. Ik verdedigde in de Academie dezelfde ideeën waarvoor ik altijd heb gestreden. De Mededelingen waarin die ideeën werden gepubliceerd deden hun ronde onder de binnen- en buitenlandse leden. De meeste leden hadden een zekere ouderdom bereikt, maar waren niettemin strijdvaardig gebleven. De meerderheid bestond uit musicologen, kunsthistorici of critici. Af en toe kwam een jongere beeldhouwer of schilder de bende verjongen. Helaas gaven die nieuwkomers het vlug op te luisteren naar de lotgevallen van onze voorgangers in de kunst. Eigenlijk was ik alleen propagandist van de nieuwe geest. Avermaete en anderen troonden au-dessus de la mêlée. De maandelijkse vergadering in het Paleis der Academiën was een gelegenheid om met een zekere waardigheid een prachtig gebouw binnen te stappen en er eerbiedwaardige mensen te aanhoren. Het werkte kalmerend op de geest, die in dit land vanwege de overwegend negatieve krachten wel eens harde klappen krijgt. Een aantal onvermoeibare leden doet de medeleden mee genieten van hun wetenschap, zoals confrater Steppe naar wie ik altijd even graag luister, ofschoon hij een totaal ander register bespeelt dan het mijne. Andere confraters zijn en blijven mij vreemd, ook omdat zij volstrekt andere mensen zijn, met volstrekt andere belangstellingssferen. De inmiddels overleden Baron Peeters bijvoorbeeld behoorde tot een andere planeet, ten eerste omdat hij organist was, en ik kan geen orgel horen, en ten tweede omdat hij zoete liedekijns orgelde over Jezus en Sint-Janneke, en dat kan ik ook niet verdragen. Dat behoort tot het Vlaanderen van Tineke van Heule. De Academie heeft echter verschillende mededelingen van mij in goede voorwaarden gepubliceerd, Alles of niets, De les van Japan en De Stad van Morgen. Spijtig dat die publikaties geen grote verspreiding kennen. Ze zijn als het ware confidentieel en de mensen die zij moeten bereiken krijgen ze niet te lezen. Van De Stad van Morgen heb ik met een door mij getekend omslag honderd extra exemplaren laten drukken en onder mijn
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
142 vrienden verspreid. Ongelukkig genoeg vinden mijn vrienden mijn proza nogal hermetisch en krijg ik weinig reacties. Misschien is er een jong architect die door mijn teksten gebeten wordt en van de theorie naar de praktijk van de organische architectuur marcheert, langs mijn moeilijke paden. Ik hoop het. Deze moeilijke weg is die van Henry van de Velde, ‘la voie royale’, voor hen die deze erin herkennen. Voor de anderen is het slechts de weg van een voortdurende opzettelijke originaliteit, waarvoor ze terugschrikken, omdat ze zelf geen verbeelding hebben.
Integratie '64 In 1964 en 1965 kwam ik met de hulp van een drukker tot de uitgave van Plan, bedoeld als een strijdblad. Ik schreef de hoofdartikels, tekende de illustraties, maakte de lay out. Het blad zag er werkelijk goed uit, maar beleefde slechts drie nummers! Met Oktaaf de Koninckx had ik in 1956 al geprobeerd het Fortje van Deurne tot een cultuurcentrum om te bouwen. Wij legden kunststofzeilen over het geheel van de beplante delen en maakten een houten overspanning over de oude binnenkoer. Het geheel werd al gauw voor allerlei manifestaties gebruikt. De eerste was een tentoonstelling Integratie '64. De stuwende kracht achter deze manifestatie was Paul de Vree, tot zijn dood een onvermoeibare vechter voor een bevrijdende kunst. Ik veroorloof me de inleiding tot de tentoonstelling van de hand van Paul de Vree aan te halen: ‘Het is de architectuur en de plastische kunsten meer en meer duidelijk geworden, dat ze, in een tijd die volledig door de industrie en de mechanisatie wordt beheerst, tot een universele eenheid naar elkander toe behoren te groeien. De nieuwe sociale structuren dringen nieuwe integratiesystemen op, die slechts door het inschakelen van nieuwe materialen en nieuwe dimensies tot een nieuwe realiteit of omwereld kunnen leiden. Dat concepties en wegen verschillend kunnen zijn, doet niets ter zake, zo ze maar door een constructieve verbeelding gericht blijven. Verstarring zowel als verwarring is uit den boze. Een technische beschaving stelt voorop dat ieder gecreëerd object er zich plastisch aan adapteert. Vandaar dat reeds enige kunstenaars niet meer afkerig staan hun kunst geestelijk op de integrerende tendens in te stellen. “Het is volslagen zinloos,” zegt Henk Peeters, “om in de huidige woonmachine, ingericht en opgebouwd
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
143 met de nieuwste vindingen en materialen, de wanden te versieren met reactionaire gedachten.” In bescheiden mate - want de ruimte en de middelen zijn nog te beperkt - wil Integratie '64 aantonen waar bouwmeesters en plastische kunstenaars van vandaag heen willen.’ De tentoonstelling had een veel grotere betekenis dan de middelmatige belangstelling van critici en kunstenaars liet vermoeden. De namen van de deelnemers waren in Vlaanderen toen nog onbekend. Zij zouden eerst tien jaar later op de affiche van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel en de musea van Antwerpen verschijnen. Oordeel zelf: Vasarely (Frankrijk), Wolfgang Döring (Düsseldorf), Lucio Fontana (Milaan), Herman Goepfert (Frankfurt), Yves Klein (Parijs), Ursgrap (Bern), Oscar en Zofia Hansen (Warschau), Oscar Holwech (Saarbrücken), Hans Jochen Kirchberg (Frankfurt), Heinz Mack (Düsseldorf), Christian Megert (Bern), Sebastian Baquet (Frankfurt), Nanda Vigo (Milaan), Otto Piene (Düsseldorf), Werner Ruhnau (Gelsenkirchen), Gunther Vecker (Düsseldorf), Jef Verheyen (Antwerpen) en Renaat Braem (Antwerpen). De sfeer van Integratie '64 was zeer bijzonder omdat de tentoonstelling plaats had onder de bakstenen gewelven van het oude fort. Van de bedoeling van dit fort een permanent centrum van moderne kunst te maken is niets terechtgekomen. De grote zaal heeft nu en dan gedaverd door sport en zang, o.a. van de zanger Theodorakis! Stilaan heeft de cultuur voor de sport moeten wijken, zoals in Deurne onvermijdelijk was. Deurne is namelijk vooral bewoond door onderontwikkelde proletariërs.
Egypte We meenden tussendoor iets meer van de aardbol te moeten zien en wij trokken eind 1966 naar Egypte, dat toen, onder Nasser, de naam droeg van Verenigde Arabische Republiek. Wij gingen te biechten bij het reisagentschap Wirtz. Terwijl wij onze koffers pakten ging de bel en kregen wij bezoek van Piet en Paula Cantens, die zich ook ingeschreven hadden en met hun aanstaande reisgezellen kennis kwamen maken. Paula had als cadeautje een dikke kaars bij. Wij zouden later figuurlijk meer dan eens een kaars branden voor deze kennismaking, die tot een jarenlange vriendschap leidde. Paula ontpopte zich dadelijk als een modelreisgids, die alles wist, overal de weg op
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
144
Egyptereis (december 1966-januari 1967)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
145 voorhand kende en Piet - een belastingcontroleur! - was de man die altijd alle moeilijke situaties de baas kon. De eerste Egyptische indrukken zijn wellicht de levendigste. Wij kwamen aan in Kaïro bij nacht en ontij en werden per taxi van de luchthaven naar ons hotel vervoerd. Als entrée en matière kon dit er nogal door: de taxi stopte voor geen enkel verkeerslicht. Maar wij geraakten heelhuids in het hotel, Omar Khayam, een vroeger paleis van de buitengesmeten koning Faroek. 's Morgens was het eerste geluid dit van enorme vogels die boven de tuin cirkelden en die, denk ik, als reinigingsdienst fungeerden. Dan kwam het ontbijt, gebracht door twee in lakens gehulde Egyptenaren, koffie en melk die verdacht naar kemel rook, broodjes van maïs. Omar Khayam lag op een eiland in de Nijl en het was een hele wandeling naar het centrum langs de kaden. We zagen armtierige schippers in lompen bootjes voorttrekken. We zagen hoe mensen met duizend en een kleine stielen geld probeerden te verdienen. Van meeldeeg trokken ze draden op een hete plaat, of ze bakten ronde koekjes while you wait. De straatgevels waren een stormloop van alle stijlen, o.a. art nouveau. Mensentypes met alle huidskleuren, van geelwit tot pekzwart. Wij geraakten op de Makkatenberg waar wij iets te drinken kregen en een eerste vergezicht hadden op de eeuwige symbolen aan de horizon, de piramiden. Ik hou het hier bij enkele hoogtepunten van ons bezoek aan Egypte. In Kaïro het museum bijvoorbeeld, waar we de functionele vormgeving bewonderden van de strijdwagens van farao Tutankhamon, veel beter van design dan de laatste Amerikaanse wagens. De Koptische museumkerk: superieur raffinement, oosters-volks. Wij bezochten de joodse synagoog en mochten de rollen der wet aanraken. De moskee Ibn Tulum, prachtige oude bouwkunst. Wij beklommen langs een spiraaltrap aan de buitenkant de toren en zagen een stedebouwkundige maquette beneden ons, scherp afgetekend in de zon. In de straatjes een drukte van belang van wagentjes met allerlei eetwaren. De reusachtige Sultan Hassan moskee. Eigenlijk torent de grootsheid van deze gebouwen hoog uit boven wat Grieken en Romeinen hebben voortgebracht, met hun zuivere verhoudingen en eerlijke constructies, zonder oppervlakkig, vals ornament. Of nog zo'n onvergetelijke dag: onze tocht langs de bevloeiingskanalen, de velden waarop in het wit gehulde fella's aan het werk waren. De mastaba van Djoser bij Sakkara van de eerste architect waarvan de naam bekend is gebleven en die trouwens vergoddelijkt is: Imhoteb! Het tem-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
146 pelgebouw is zo mooi in zijn eenvoud dat het, ik schaam mij niet het te zeggen, mij tranen ontlokte. Echt, de Egyptische bouwmeesters zijn de architecten bij uitstek, onze voorgangers. De hele Romeinse humbug kan men uit de geschiedenis weglaten: zuiver fascisme! De architectuur herbegint, na Egypte, bij de romaanse kerken in Zuid-Frankrijk en Spanje. Met een taxi trokken we naar Ismailia om een duik te nemen in het ware Egypte van nu. Hier en daar een palmbos en vooral vallen de monumentale duiventillen op, die kleurige elementen vormen in het landschap. Egypte is geen land van duivenmelkers, maar de duiven leveren de nodige mest om oogsten uit de grond te toveren. Soms zijn die tillen rechthoekig monumentaal, soms als ronde koepels opgebouwd. De landbouw is nog uiterst primitief. Het land wordt bewerkt met grote hakken en de bewatering gebeurt nog met chadoefs, een soort verbeterde schep met een emmer en tegenwicht. Wij reden verder langs het Suezkanaal met in de verte het Sinaïgebergte. Tussen Suez en Kaïro loopt de weg door een barre woestijn. Daar schreef ik lijnen als deze: Iedere korrel zand is reeds een heelal zonder begin In 't kleinste kevertje denkt het al In ieder stofje klinken de echo's van de totale muziek.
De beelden blijven komen. Een zeiltochtje naar het Bananeneiland: een geweldige zonsondergang, de hele wereld vurig oranje. Als het wat donkerder wordt, een grote driehoek witte ibissen die over de purperen Nijl glijdt... Na de Suezoorlog trokken we nog een keer terug naar Egypte, zonder reisagentschap, maar weer met Piet en Paula Cantens. We bezochten o.a. tempels waar we de eerste keer geen tijd voor hadden gehad. En weer maakte ik talloze Egyptische tekeningen, en fotografeerde Piet gewonnen verloren, met veel smaak trouwens.
Stad Hoboken Na deze contacten met de Egyptische supermonumentaliteit volgde een werkelijk monumentale opdracht: een volledige stad ontwerpen tussen het oude Hoboken en de Schelde! Wij schatten de toekomstige bevolking op minimum 15.000 mensen, in werkelijk optimale voorwaarden te huisvesten. Het was de schepen van huisvesting van Hoboken, Joz
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
147 Wijninckx, achteraf minister van pensioenen, die het initiatief nam en er werden drie architecten als urbanist aangesteld, Braem, Wijnants en Wittocx. On allait voir ce qu'on allait voir! Een satellietstad, aansluitend op het zuidelijke uiteinde van de haven: het was een uitdaging! Wij bezochten met een begrijpelijk enthousiasme het grote terrein, een verwilderd stuk grond. Een aantal mensen kampeerden er in een krot, verder waren er enige plassen water, een tijdelijk verblijf voor zwermen trekvogels, verwaarloosde Scheldedijken en enkele weiden zonder koeien. Enfin, het was een echt natuurreservaat. Wij bepaalden om te beginnen waar niet gebouwd mocht worden en dat gebied zou het Scheldepark vormen voor Hoboken, de door Cockerill met lood vergiftigde gemeente. Het moest een modelstad worden, dus we bestudeerden het sociaal equipement met bijzondere zorg. Er zou een centrum komen waar markt kon worden gehouden en rond die markt planden we een winkelcentrum. Er moest hoog- en laagbouw komen in een zinvolle compositie samengebracht, en vanzelfsprekend voorzagen we de nodige sportvelden en zelfs Werken van den Akker, want die zijn ook in Hoboken ingeburgerd. Onze plannen werden door het gemeentebestuur met sympathie aanvaard, hoewel men twijfelde aan de uitvoerbaarheid. Wij lieten een reuzengrote maquette installeren op de zolder van het gemeentehuis. Om de uitvoerbaarheid te controleren bezochten we met schepen Wyninckx Toulouse, waar Candilis een soortgelijk project in uitvoering had, gefinancierd door de Franse staat. Wij kwamen geestdriftig terug. En nu begonnen de moeilijkheden. Er bestonden verschillende financieringsmogelijkheden. De wegenaanleg, moeilijk te coördineren, zou volledig ten laste van de gemeente komen, eerste moeilijkheid. De Nationale Maatschappij voor Huisvesting kon dan weer zo'n groot bouwprogramma niet aan. Zij kreeg en gaf slechts kredieten voor hoop en al een honderdtal woningen ineens. Zo zou het vele jaren duren vooraleer het project de allures van een wijk en later van een stad zou krijgen. Het sociaal equipement en de winkelbuurt zou niet verantwoord kunnen worden. Men probeerde dus een financiering van het geheel te verkrijgen bij de Bank van Parijs en de Nederlanden, waarvan de directeur Maurice Naessens zich uitgaf voor socialist, en het in ieder geval vóór de oorlog geweest was. De financiële diensten van de bank hadden spoedig een plan, dat hun alle garanties bood en de stedebouwkundige doelen van de archi-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
148 tecten volledig liet vallen. Zij wilden het geld slechts verschaffen als de hele operatie, plan incluis, in hun handen kwam. Het plan werd dus uiteindelijk gemaakt door een obscure technische dienst van de bank. Weer eens was onze hoop de bodem ingeslagen en ook van de aanvankelijke bedoeling van het gemeentebestuur om een nieuw vriendelijk gezicht aan Hoboken te geven kwam niets terecht. Het was een grote tegenslag voor ons, die hoopten eindelijk eens een stuk stedebouw in dit vervloekte land te kunnen opbouwen. Het mislukte, met een socialistische bankdirecteur, een socialistische schepen en een socialistisch gemeentebestuur. Wij werden betaald, ja, maar het bleef een droevig slot. Hoe zou men geen absolute nonconformist worden?
Middelheimpaviljoen Burgemeester Craeybeckx had het openluchtmuseum voor beeldhouwkunst Middelheim gesticht. Samen met de kunstschilder Mara had ik trouwens al eens de opdracht gekregen voor de periodiek weerkerende openluchttentoonstelling in het park een tijdelijk decor op te richten. We hadden weinig tijd en geld. Met toevallig aanwezige materialen uit het stadseigendom slaagden we erin een soort bewogen ruimte te suggereren met matten die op stokken leunden en een gebogen wand over het hele terrein voorstelden. Ik heb er geen foto's van, de realisatie is in de mist van het verleden vergleden. Nu wenste de burgemeester dat er een paviljoen zou worden gebouwd om sommige beelden die niet aan weer en wind konden weerstaan onderdak te verlenen. Hij wilde dat werk overlaten aan de stedelijke technische diensten, maar ik kwam tijdig tussen met het voorstel dat ik het paviljoen zou tekenen zonder een ereloon te vragen, om te beletten dat men er weer een banaal geval zou neerplanten. Zo gezegd, zo gedaan. Ik bekwam carte blanche binnen een redelijke financiële grens. Ik bouwde het paviljoen zonder ook maar iets aan de diensten van stedebouw te vragen. De stad Antwerpen gaf zelf de bouwvergunning, zoals in oude tijden gebruikelijk. Ik had mijn buik vol van de esthetische controle van obscure kantoorbedienden. Ik meen dat het resultaat een van de best gelukte items uit mijn oeuvre is. De plaats was goed gekozen. Er stonden twee geweldige pijnbomen waarvoor ik beleefd uit de weg ging, wat een gebogen planvorm als ge-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
149 volg had. Verder is de totaalvorm het resultaat van het streven naar een gelijkmatige verlichting door middel van gebogen dakvlakken die het zonnelicht opvangen en naar binnentoe verspreiden. Er zijn ook verticale ramen aan de noordzijde die voor bepaalde beelden de juiste belichting moeten verschaffen en kleine nissen voor kleinere sculpturen. Voor de toegangsdeur maakt een gebogen wand een uitnodigend gebaar om binnen te komen. De buitenmuren zijn zoveel mogelijk de expressie van de erbinnen heersende krachten. De functionele constructievormen zijn ook doorgedreven in het schrijnwerk. De beplanting rond het paviljoen bewijst nog eens dat de stedelijke beplantingsdiensten geen kaas hebben gegeten van vormgeving. Het paviljoen geeft aanleiding tot het exposeren van sculptuur met een zekere mate van verbeelding, die de diensten die er zich mee bezighouden schijnen te missen. Eigenlijk moet de architect alles in eigen handen houden, maar dit blijkt in de praktijk onmogelijk. Dit werk was door mij als hommage aan burgermeester Craeybeckx bedoeld, maar het geraakte langzamerhand in de handen van onwetenden. De eerste tentoonstelling was de beste, ze was georganiseerd door Teschigahara, de geniale Japanse bloemencompositeur. Sindsdien is het bergaf gegaan, ondanks de pogingen van mevrouw Bentein.
Gedroomde projecten Een belangrijk gebouw in mijn werk is de woning die ik in 1967 bouwde voor de heer en mevrouw Van Humbeeck in de Pastorijstraat in Buggenhout. Mevrouw Van Humbeeck was als secretaresse de spil geweest van mijn activiteiten als directeur van de architectuurschool en werkte daarna in mijn eigen bureau. Toen zij besloot een huis te bouwen was het vanzelfsprekend dat zij zich tot mij wendde. Ik spande mij in om iets te maken dat volledig met mijn theorieën overeenstemde en met de eisen van haar gezin harmonieerde. Eigenlijk vind ik dat een huis een soort foetus is, een condensatie van leven in een zich naar buiten verdedigende vorm. De ellips beschouw ik als de primaire vorm in de natuur, de loop van de atomen rond de kern, de baan van de aarde rond de zon. De ellipsoïde is dus het primaire volume. Men zou een huis compleet functioneel in een ellipsoïde kunnen concipiëren, en zelfs de vloeroppervlakte aldus vormgeven, als zitvlak
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
150 bijvoorbeeld. In gewapend beton zou het goed uitvoerbaar zijn, maar het zou duur zijn en indruisen tegen de huidige levensgewoonten. Het huis van Van Humbeeck kan wel als een benadering van de ellipsoïde worden beschouwd. Maar het heeft gebogen vlakken met enkele buiging, wat goedkoper uit te voeren is. De verticale wanden zijn in baksteen, wat de uitvoering gemakkelijker maakt dan gewapend beton. Alles bijeen is het de meest poëtische woning die ik ontworpen heb. De hal is een trechtervormige ruimte die links opent op de vestiaire en het toilet en een lichtopening als as vertoont, een spitse biologische vorm. Rechts vertrekt een trap die in dezelfde richting als de aarde draait, binnenin een ronde toren. In de torenwand is er een soortgelijke opening als de lichtopening in de hal. Ook in de gevel is zo'n opening, maar verschoven. Men ziet dus vanuit de trapzaal licht in de opening, maar merkt niet waarvan het licht afkomstig is. Dat geeft een mystiek effect: het licht komt niet van waar men het verwacht. De trapzaal ziet op de verdieping uit in de woonruimte, met balkon aan de straatgevel. Een nis drukt de wand als het ware naar buiten. Een plastisch nadrukkelijke haard loopt met zijn schoorsteen omhoog in de dubbele hoogte van de woonkamer. Deze is elliptisch afgedekt met hout, wat zich naar buiten in het elliptische betondak uitdrukt. Het balkon is een schrijfgelegenheid, daarachter is een slaapkamer voor de ouders en een badkamer. Daarboven de slaapkamer van de dochter, ook halfrond afgedekt en met aparte badcel. Deze ruimten lopen zo dooreen dat het geheel een wezenlijk organische ruimte vormt die de rechthoekige buitenwereld doet vergeten. Het huis is een muzikaal geheel, organisch gegroeid met verschillende climaxen. De bewoners worden alleen gestoord door de menigvuldige bezoekers, maar daar kan ik niets aan doen. Ik beschouw het huis als een deel van de natuur door de mens aangepast aan zijn eigen wezen, aan zijn eigen typische functies. Ik beschouw het als poëtisch in die zin dat het de mens zijn bewustzijn als deel van het geheel verstevigt. Ik krijg zelden de gelegenheid iets in die geest te verwerkelijken en ben er mijnheer Van Humbeeck, de bouwheer voor wie de bouw een pure verrassing was, en mevrouw Van Humbeeck, die jaren lang mijn preken heeft moeten aanhoren over bouwen en wonen, dankbaar voor dat ik het kon bouwen. Nog in de jaren zestig kreeg ik een andere gedroomde opgave, voor een gedroomde klant, Gal, strijdnaam van de tekenaar Gerard Alsteens, iemand die ik begreep en die mij begreep, een fantasierijk en politiek
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
151 helderziend kunstenaar. Het terrein, in een beboste, enigszins afgelegen villawijk in Overijse, was ook al ideaal. De helling inspireerde mij tot een klinkende compositie: de woonkamer was het hoogst gelegen, daaronder de garage, het keuken- en eetgedeelte, het werkgedeelte en de kleine slaapkamers, telkens op een wat lager niveau en met een bad. Het geheel opende zich als een schelp naar het licht toe, rond het centrum dat gevormd werd door de schoorsteen, met open haard. De vormen waren organisch geplooid, met vele intrigerende doorkijken binnenin, en naar buiten, naar het bos. Toen het huis af was, ging Gal er niet wonen, hoewel hij er enthousiast over was. Ik meen dat het zijn vrouw was die er tegen opzag alleen in dit bos veel schrik te moeten doorstaan. Het werd dus te huur gesteld en na een paar dagen door een Amerikaan betrokken, die bereid was er een ferme huur voor te betalen. Sindsdien is het onafgebroken door buitenlanders bewoond. Ze leken er altijd erg tevreden en waren fier er te wonen. Ik vermeld dit omdat eruit blijkt dat mijn werk onmiddellijk bevalt aan beschaafde lieden, geen Belgen! De sociale, socialistische architect Braem is er dus een voor de elite, 't is erg. Architect Baines vertelde eens aan Francis Strauven dat dat de reden is waarom ik geen school maak, mijn werk is te moeilijk, te elitair! Intussen hoop ik dat het Gal eens zal lukken het huis dat ik voor hem op maat maakte zelf te betrekken en dat hij er nog vele explosieve tekeningen in zal maken.
Architectuurpreken In de jaren zestig probeerden jonge architecten verschillende keren een inzicht te veroveren in de toekomst van de architectuur of alleszins te achterhalen waar zij stond. In Woumen was er in 1966 een beperkte samenkomst van bewuste modernen, onder inspiratie van Karel N. Elno en mezelf. Ik hield er een voordracht met de titel ‘Met het hoofd uit de vuilnisbak’, een oproep tot consequente doorvoering van progressieve doelstellingen in de architectuur. Architect Felix en Geert Bekaert konden het daarmee niet eens zijn en het liep dus, ondanks de bevredigende opkomst, op niks uit. In Mechelen werd in 1968 een congres georganiseerd van de Vlaamse architecten. De voordrachten en teksten waren sterk beïnvloed door Put-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
152
De kust van het lelijkste land ter wereld
Een organisch ontwerp voor het schoonste land ter wereld (1971)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
153 temans en mezelf. Het enthousiasme was maar matig, omdat het sociaal aspect van de bouwkunst te sterk beklemtoond werd. Eens te meer preekte ik in de woestijn. Bij Luik was er in 1969 een congres waar ‘eminente’ sprekers het woord kregen in de universiteit. Van Lier, Bekaert en Braem proclameerden hun visies, die inmiddels sterk van elkaar afweken. Van Lier gaf de semi-officiële versie, een synthese van de verschillende tendensen, Bekaert reageerde al tegen CIAM, op basis van een nieuwe appreciatie van het Belgische eclecticisme, zelf verdedigde ik de scherpste CIAM-principes, uitgebreid in de zin van een nieuwe synthese van de kunsten. Tot slot herformuleerde ik er Le Corbusiers slogan ‘Architecture ou révolution!’ tot: ‘Architecture pour et par la révolution!’. Men kwam niet tot een algemeen aanvaard besluit. Bruce Goff betuigde er wel zijn instemming met mijn stellingen, waar ik erg gelukkig mee was. Mijn preken zijn her en der toch doorgedrongen. In 1968 beleefde de hele wereld een revolutionaire beving. Het epicentrum was vanzelfsprekend Parijs, maar van daar zinderden uitlopers naar alle hoofdsteden, zelfs naar Brussel. Typisch was dat de arbeiders zich eigenlijk afzijdig hielden en zelfs antipathiek reageerden tegenover de studenten, die ze voor fils à papa hielden, hoewel ze ook in de geschiedenis (1830, 1848) de spits van de revoluties hadden afgebeten. De studenten redeneerden klaar en scherp, en zweepten zichzelf op door sociale theorieën, terwijl de arbeiders aan de harde praktijk van arbeid en loon gebonden waren. De studenten stelden vast dat hun studies gericht waren op technische kunde in dienst van de industrie, dat zij net als de arbeiders door het kapitaal uitgebuit werden. De universiteit vormde geen bovenlaag meer die bezig was met ideeën en cultuur, maar een deel van het produktieapparaat, zij het een technisch wat meer onderlegd deel. Het bouwen is bijvoorbeeld stilaan in handen gekomen van speculanten of van hen afhankelijke studiebureaus. Architecten kunnen nog hun handtekening verkopen als zij geen professionele fierheid bezitten, maar architectuur maken ze niet meer. Die toestand lag aan de basis van de paleisrevolutie in de architectuurschool van La Cambre. Ik werd met anderen uitgenodigd advies te geven en kwam in een school terecht waar de muren verdwenen waren onder de revolutionaire slogans, waaronder een groot deel van mezelf afkomstig, via artikels en voordrachten, o.a. in La Cambre. Een van mijn voordrachten droeg de titel ‘Petites suggestions pour le grand chambardement’!
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
154 Er werd een algemene vergadering gehouden. De standpunten van professoren en studenten liepen zo ver uiteen dat er niet veel positiefs uit voort kwam. Ikzelf formuleerde wel een utopisch voorstel. De studenten zouden zichzelf punten geven! Dat was een appèl aan de rechtschapenheid van de jeugd. Wel werd besloten dat de studenten voortaan als groep zouden slagen of niet slagen. 's Avonds ging het naar het Paleis voor Schone Kunsten, dat door kunstenaars bezet werd. De grote hal zat proppensvol en het toeval besliste wie sprak en wie aanhoord werd. Wij luisterden naar Hugo Claus, die een hevige antiklerikale speech afstak. In het algemeen werd er weinig positiefs opgedist. Alleen de stemming was constructief en vrolijk: een basis voor dichters en schrijvers, maar geen fundament voor revolutie. Een flauwe weerschijn blonk tot in de Antwerpse architectuur-academie. Er werd een commissie gesticht, onder leiding van Van Vlasselaer, om de wensen van de studenten te horen. Daar is letterlijk niets uit voortgekomen. Geen wonder, daar Van Vlasselaer m.i. verdachte relaties had met reactionaire milieus, waarover ik verkies te zwijgen. In 1968 schreef ik op verzoek van het Davidsfonds een brochure, Het lelijkste land ter wereld. Ik had voordien voor het Jong-Davidsfonds met bijval een zeer vooruitstrevende rede gehouden en men had mij aan het schrijven gezet voor de Horizonreeks. Het werd een wandelgids in de Belgische jungle, bestemd voor ontwakende slaapwandelaars. De brochure telde hoop en al 68 bladzijden, maar bevatte in dit bestek de immense gal die het vaderland in mij deed opwellen. Ik trok de conclusie: totale vernieuwing of totale ondergang. Vertrekken we ja dan nee van de primaire levensvoorwaarden: lucht, water, zon, aarde, energie, milieu? De stad van vandaag is in volle ontbinding, zo stelde ik. De erkenning van deze waarheid leidt ons naar de erkenning van de noodzaak een andere stad te maken. Ik illustreerde dit alles door een kind te volgen op weg naar school en een huisvader op weg naar zijn werk. Ik stelde aan het eind de vraag: Hoe zal die stad van morgen zijn Een vuilnisbak, een schrijn? Een stad voor de mens? Een stad voor het zwijn? Stenen en wolken, aarde en water zwegen Evenmin ligt het antwoord te rapen langs de wegen
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
155
Op reis in Marokko (april 1970)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
156 De bouwers bouwen maar zonder plan Chaos van steen op steen, wijl 't niet anders kan.
Mijn woeste aanval op ons bestel werd gehoord tot in Noordnederlandse kranten. Macken vertelde mij dat zekere overheidspersonen hem kwaad bejegenden omdat zij verkeerdelijk dachten dat hij de brochure geschreven had. Het zij zo. De waarheid wordt niet graag gehoord, hoewel zij voortspruit uit oprechte liefde voor ons land en ons volk.
Marokko Na Egypte was Marokko aan de beurt. Een van mijn beste studenten was het hier beu geworden en had de post van urbanist van de provincie Marrakesj aanvaard. Dat bood dus een kans om met enig begrip de stad te bezoeken, onder leiding van een urbanist, die trouwens mijn vriend was geworden. In mijn schetsboek tekende ik al in het vliegtuig op de eerste bladzijde een environmental museum voor een lijnstad, op de tweede bladzijde nog andere bouwsels voor zo'n stad. Ons verblijf zou volledig in het teken van de stedebouw staan. Fez vond ik alvast een urbanistisch meesterwerk. Sommige straatjes brachten verrassende ruimtecomposities die van Le Corbusier hadden kunnen stammen. Een voetganger zou denken dat Le Corbu in zijn jeugd het Midden-Oosten heeft bereisd en dat dit hem sterk heeft beïnvloed. Hij heeft inderdaad gereisd in de Balkan en in Turkije. Onderweg tekende ik voortdurend in mijn schetsboek. Ik gaf mijn reisgenoot Piet Cantens les in perspectief-tekenen. De perspectieven waren hier inderdaad wijds. Onmetelijk lijkende vergezichten werden afgewisseld met benauwende kloven. Het berglandschap was vaak vulkanisch. De bergen leken door reuzen verwrongen plaatwerk. Daarna prachtige cederwouden waarin zich nog apen ophielden. Ceders in de sneeuw. Echt Japanse composities, ontzaglijk mooi. In de hoge Atlas waren de bergen soms door erosie gemodelleerd tot expressieve abstracte sculpturen. Ergens konden wij het inlandse procédé waarmee woningen in terre bauchée worden opgetrokken bewonderen. Natte grond werd tussen houten bekistingen aangestampt en daarna met water en truweel glad gemaakt. Er werd bij gezongen! Dat was wat anders dan Radio Kerkske! In Marrakesj werden wij door Michel de Leenheer begroet. Hij was er
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
157 helemaal ingeburgerd, maar kende de taal nog niet, in tegenstelling tot zijn vrouw Lucette, die het Arabisch volkomen beheerste. Michel was urbanist voor de hele streek en had dus een verantwoordelijke post. Hij liet mij de modelwoningen van Brey bezoeken, prachtig en praktisch, maar ze vielen niet in de smaak van de burgemeester, want ze waren niet modern, d.w.z. niet met stalen golfplaten afgedekt! Wij bezochten ook een spontaan dorp. Een stuk grond van de koning werd er op een paar dagen helemaal bezet door van heinde en verre toegelopen squatters, die zich niet lieten wegjagen. Elders werden ze dan met bull-dozers overhoop gereden, maar hier had Michel toch enkele wegen en watervoorziening laten aanleggen. Op één-twee-drie waren er hutten gebouwd met allerlei hulpmiddelen, er was zelfs een mini-moskee. Een urbanist staat daar voor moeilijke bestuursproblemen, en moeilijke menselijke keuzen. Door een verkeerd maneuver van het plaatselijk toeristisch agentschap speelden wij bijna onze terugreis kwijt, maar het kwam ten slotte in orde. We moesten ons vliegtuig halen met een lijnbus vol snotterende Arabieren. Wij kwamen thuis met een angina. Dokter, flessen, pillen... maar Allah zij geloofd. Salem Aleikom!
Tegenwerking genoeg In Antwerpen wachtte me een grote opdracht, het ontwerp van een ontspanningszone op de Linkeroever. Zoals altijd besteedde men de opdracht links en rechts uit. Dit keer moest ik samenwerken met de urbanist d'Huyvetter. De bestaande Anvers plage moest merkelijk worden uitgebreid met de voor een stad als Antwerpen noodzakelijke sport- en cultuurgelegenheden: een grote binnenplage met zwembaden, wandelpaden, een bos, tenniscourts, speelweiden, maar ook ateliers voor schilder- en beeldhouwkunst, houtsnijden, lino, knutselwerkplaatsen, etcetera. Dat alles zou in een nieuw te scheppen landschap zijn plaats vinden. Van in het begin ondervonden wij weerstand vanwege allerhande stedelijke administraties. De beplantingsdiensten waren al bezig met het planten van het bos dat de nieuwe agglomeratie Linkeroever moest isoleren van de haven en de industrie-uitbreiding. Weer andere diensten hielden zich bezig met het equipement voor de sport. Wij werden heen en weer geslingerd tussen kleine onderdelen van het grote ontwerp. Het
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
158 bestaande zwembad werd op goedkope wijze wat verbeterd. De gebrekkig gebouwde cafés en wafelhuizen werden wat opgelapt. Ik maakte een project voor Imalso: een groot café bij de halte van de Flandriaboten. Ik werd ook gelast met het restaureren van de molen, maar niet met het interieur. Wij ontwierpen verder een indianendorp bij de grote speelweide. Al deze onderdelen werden eigenlijk gesaboteerd en eigenzinnig door bepaalde diensten zonder de tussenkomst van de architecten zeer gedeeltelijk verwezenlijkt. Het café dat ik ontworpen had als voorlopig hoofdaccent van het strand werd onlangs door een brouwerij in eigen beheer en met slechte smaak uitgevoerd. Ook ons ontwerp voor de voltooiing van het Administratief Centrum werd terzijde geschoven voor een commerciële combinatie, waarbij voor de stad Antwerpen een onderaardse garage werd aangelegd in ruil voor de instemming met de aanleg van een winkelcentrum. Ons ontwerp vormde een functioneel geheel met het bestaande torengebouw. Dit was namelijk louter administratief opgevat, terwijl de kazerne voor de mobiele politie en amigo, met garagepoort aansloot langs de Everdystraat. Door het ontbreken van dit gedeelte is de mobiele brigade slecht gehuisvest en in haar bewegingsvrijheid belemmerd. De huidige burgemeester was daarvan niet op de hoogte en verweet de architect een niet-functioneel gebouw te hebben ontworpen. Het is om zich alle haren bij uit te rukken. De commercie heeft altijd de bovenhand en de onwetendheid van de klant is de architect altijd de baas. Niet voor niks proclameerde Le Corbu: ‘Il faut informer les autorités.’ Rond die tijd ontwierp ik ook een overdekt zwembad voor het Fortje van Deurne op aanvraag van een schepen. Zonder diens weten belastte het gemeentebestuur Jul de Roover met het ontwerp. Toen Jul mij dit vertelde was ik erg verbaasd en hij evenzeer. Uit collegiale solidariteit weigerde hij dan de opdracht. Resultaat: men belastte een ‘specialist’ met het werk! Zo werkten de eigengereidheid van de gemeente en de professionele eerlijkheid van Jul de Roover samen om een banale architectuur te midden van het Fortcomplex neer te laten poten. Iets dergelijks heeft men ook in 1980 ondernomen. Te midden van de door Braem ontworpen woningcomplexen met een karakteristiek esthetisch cachet, heeft men de ruimte volgebouwd met zielloze klompen. De architecten hebben hier hun rol van bouwers in een ruimte met artistiek karakter vergeten en een concurrentiële uitdrukking betracht. Dat had ik van oudleerlingen niet verwacht.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
159
Vrije Universiteit Brussel De ULB en VUB voerden in de jaren zeventig hun opsplitsing door in een Franstalige Université Libre de Bruxelles en een Vrije Universiteit Brussel. Zij schreven in 1969 een wedstrijd uit voor de totale aanleg van het terrein dat tot dan toe als oefenterrein voor de gendarmerie had gediend. De helft zou dienen voor de uitbreiding van de ULB, de andere helft voor de VUB. Het was een internationale wedstrijd met een internationale jury. Zoals dat bij dergelijke krachtprestaties gaat, werd de eerste prijs toegekend aan een groep werkend onder de naam en patronage van een notoir lid van het Institut de France, Le Maresquer. Er was geen andere mogelijkheid dan in toepassing van de voorschriften van de wedstrijd deze heer met de planning en supervisie te belasten. Voor de ontwerpen van de verschillende gebouwen werd echter een strenge schifting doorgevoerd. Eerst werden twintig architecten aangeduid door een commissie ad hoc en deze ziftte dan tot er zes ontwerpers overbleven, waaronder ikzelf. Er werden verschillende commissies aangesteld om met de architecten samen te werken: een commissie van gebruikers, een technische commissie, een besluitcommissie. De architecten stelden met de gebruikerscommissie een programma op van wat er eigenlijk nodig was en maakten daarna hun projectschets op, die door de Franse supervisor bekeken werd om het zijn zegen te geven. Stilaan kreeg de besluitcommissie in de gaten dat de supervisor de uitvoering in één richting stuurde, waarbij hijzelf en zijn zoon-architect voordeel hadden. Hij werd dan bedankt door de universiteit en de technische commissie werkte voort met de architecten, tot dit ook niet haalbaar bleek en men een professor-mathematicus aanstelde om alle projecten te controleren en binnen het vooropgestelde budget te houden. Dat gebeurde, tot meerdere miserie van de architecten die zonder pardon steeds grotere besparingen moesten doorvoeren. Daardoor moest ook ik eerst nog op de pijnbank worden gelegd. Ik had, in verstandhouding met de gebruikerscommissie, een typisch Braemontwerp opgesteld waaraan ik mijn ziel had verpand. Daar de gemeenteriolering niet volstond om het water bij hevige regenbuien te evacueren moest een veiligheidsbassin worden voorzien. Ik sprong op de mogelijkheid daarvan een vijver te maken waarin het rectoraat en de administratie geïsoleerd zouden liggen. Daar de administratie drie voorname geledingen heeft, ontwierp ik drie cirkelvormige gebouwen met drie
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
160
Ontwerp gevel zuid-west landhuis Van Hoecke, Elversele
Werkschets administratiegebouw en rectoraat Vrije Universiteit Brussel
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
161 achteruitspringende verdiepingen, in het midden verbonden door een ontmoetingsruimte. Deze gebouwen waren middenin voorzien van verticale verbindingen, de trappen en de lift, met daarrond de publieke ruimten en langs de gevel de kantoorruimten. Het grootste deel van de administratie zat van onder, het kantoor van de rector en de voorzitter van de beheerraad in de top. Het hele complex te midden van de vijver had het uitzicht van een Tempel der Wetenschappen. Aanvankelijk waren de commissies dit project zeer genegen, maar de directeur-generaal van Stedebouw, Pol Hendrickx, raadde het hun af als een gevaarlijk en duur experiment. Rector Gerlo bracht in het midden dat de universiteit geen tempel nodig had, maar dat een gewone prefab waar men tegen regen en wind bescherming vond al goed genoeg was. Het was voor mij zeer pijnlijk een gekend cultuurdrager zo het belang van de bouwcultuur door het slijk te zien halen. Men stuurde mij terug naar huis met het verzoek wat anders voor te stellen, wat ik dan deed. Ik was al gewoon mijn ideeën op een compromis te zien uitdraaien. Ik zei al dat de ellips de primaire vorm in het heelal is. De ellips kan dus de universiteit als plaats waar men de ultieme waarheid zoekt symboliseren. Bovendien is het de aangewezen vorm om een gemeenschap van werkers te groeperen. De cirkel is de primaire vorm waarin een gemeenschap zich tegenover de omgevende wereld opstelt. De circulatie in een grote werkruimte geschiedt niet volgens rechte hoeken, de mens loopt in curven (als hij zich in rechte hoeken beweegt is hij soldaat, en dat is geen mens meer). De ruimte binnen de ellips zou ik als volgt organiseren: in het centrum de sanitaire voorzieningen, de trappen, de liften en de bergplaatsen. Daarrond de kantoorruimten, volgens het principe van een ‘bureaulandschap’ ingedeeld met schermen, kasten, plantenbakken, enzovoort. Dit schema werd aanvaard door de universiteit. Aanbesteding en uitvoering volgden. Daar ik het gebouw een symbolische expressiviteit wou verlenen, moest een synthese van de kunsten worden nagestreefd. Er was daar echter geen frank voor beschikbaar. Ik tekende dus zelf sommige motieven die mijn medewerker, Jan Willems, in triplex uitzaagde. Ze werden in de bekistingen van het beton gelegd, waardoor boven de ingang kleine reliëfs werden verwezenlijkt. Tot die motieven behoorde de voorstelling van drie paraplu's boven mekaar! Een administratie is grotendeels toch het openen van paraplu's, zo was mij na veertig jaren praktijk enigzins duidelijk geworden!
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
162 Ik meende dat dit gebouw een synthese moest tonen van een functioneel geheel, met een picturaal gegeven dat de samenvatting zou tonen van de wereld en de levensbeschouwing van deze universiteit, die ook de mijne is. Ik kreeg geen kredieten voor de aanstelling van de schilders van mijn keuze, bijvoorbeeld Matta, en ik besliste dan maar zelf te schilderen. Ik ben daar nu al jaren mee bezig, af en toe met hulp van een Chileen, Ruperto Urzua, en van Jan Willems. Het gaat om een doorlopend verhaal, spiraalvormig verlopend van gelijkvloers naar de vijfde verdieping, alles bijeen zo'n 500 lopende meter. Gelijkvloers: de energie, basis van alles, de aarde, gefatsoeneerd door vuur en water. Eerste verdieping: de oorsprong van het leven, van cellen en groene wieren tot verdere fazen. Tweede verdieping: de primitieve aarde, plantengroei en dierenwereld. Derde verdieping: de komst van de mens, de elementaire vorming van gemeenschappen. Vierde verdieping: de strijd van de mens voor zijn vrije ontwikkeling. Vijfde verdieping: het doel waar we naar streven, een vrije mens in een vrije gemeenschap. Dit alles vertrekt van een bijna abstracte vormgeving, want hoe kan men bijvoorbeeld energie uitbeelden? Naar boven toe wordt de uitbeelding van de werkelijkheid steeds meer gestileerd geschilderd. Ik ben aan een enorme onderneming begonnen. De studenten, voor wie het werk eigenlijk bestemd is, tonen niet de minste belangstelling, behalve dan vreemde studenten, hindoes, zwarten, die komen vragen: ‘What is the meaning of those pictures?’ en die hun waardering uitdrukken. De leiding van de universiteit waardeert mijn werk, maar staat machteloos tegenover de onverschilligheid van de studenten, die met hun natte jassen en slijkschoenen tegen het schilderwerk leunen. Arm Vlaanderen! De enige troost zijn de jongens die in het restaurant revolutionaire druksels aan de man trachten te brengen. Ik beschouw de onderneming echter als een plicht, o.a. tegenover mezelf. De wil tot synthese mag onbegrepen blijven, toch schilder ik voort.
Japan In 1970 reisden wij naar Japan, een lang gekoesterde droom. Deze reis werd georganiseerd met medewerking van een jong architect, De Ceuleneer, die in Kyoto had gestudeerd en specialist was in Theeceremonie, Bloemenschikking, Tuinaanleg en bovendien Japans sprak! We reisden
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
163
Op reis in Japan (1970)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
164 met een klein gezelschap: een dame, die uitsluitend Frans sprak, lid was van een kunstminnend genootschap en op de kleine Vlaming die ik was, nochtans lid van de Vlaamse Koninklijke Academie, geringschattend neerkeek, een directrice van een tentoonstellingszaal te Gent, een verpleegster die de reis van haar leven maakte, wij getwee en architect De Ceuleneer, een fijn man met een zwakke gezondheid en een heel goede smaak. De reis begon met een tocht over de noordpool naar Anchorage in Alaska. Van daar ging het in één ruk naar Hameda, Tokio. Het was een hele sensatie tamelijk laag te vliegen over oneindige ijsbanken, met kille nevels tot aan de horizon. Een zwarte reuzenauto bracht ons naar Kyoto, waar wij even buiten de stad logeerden. Wij ontmoetten de volgende morgen al Kenzo Tange, die in Kyoto een internationale samenkomst had georganiseerd om die stad van de Amerikanisering en de ontaarding te redden. Hij bleek echt Japans klein te zijn, maar had een kantoor met circa honderd architecten en tekenaars. Veel straffer dus dan zijn oude meester Le Corbusier. Wij zouden daarna nog ettelijke werken van Kenzo Tange bezoeken. Een kantoorsilo op de Ginza bijvoorbeeld, die vertrok van een verticale verkeerscylinder waar bureaus aangehaakt leken. Expressie van de onafwendbaarheid van het verticale verkeer in onze steden en articulatie van de aanpasbaarheid van de ruimte. Wij bezochten natuurlijk de vele tempels en musea, maar genoten evenzeer van de schilderachtige straatscènes: een begrafeniswagen, geen barokaltaar zoals bij ons, maar een gemotoriseerde pagode; de vele toeristengroepen die aan de kop een vlaggetje dragen om de volgelingen niet kwijt te spelen; de boerinnen die in hun schilderachtige klederdracht de beplantingen onderhouden, enzovoort. Ik herinner me een heerlijk moment dat we thee dronken in een theehuis met een miniscuul rotslandschap. Ieder kwartier werd er water over de rots gegoten opdat het landschap voortdurend zou blinken! We waren blij verrast er twee prachtbomen te zien die met elkaar verloofd waren, verbonden door een van stro gevlochten koord. De kinderen van die bomen zullen wel gelukkig zijn. We bezochten een begraafplaats. Naast de stenen phallussen stonden op een bordje offergaven tentoongesteld: een beetje sojasoep of enkele karamellen. Buiten Kyoto zagen we prachtige, nette boerenhuizen, vooral in hout. Ik schreef in mijn schetsboekje: ‘Alle Japan-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
165 se huizen zijn aanbiddenswaardig!’ Elk bezoek aan een restaurant was een gebeurtenis. Iedere schotel is een meesterwerkje. Een kunstvol gepelde banaan, een stuk sinaasappel, een blad, een bloem. Je krijgt weinig te eten, maar het is een lust voor het oog. Eigenlijk is alles hier een feest voor de verbeelding. Een winkel wordt geopend en dat is meteen een voorwendsel om een geweldige bloementuil boven de deur te hangen. We bezochten de Wereldtentoonstelling van Osaka, een machtsdemonstratie van het gele ras tegenover de door de Angelsaksers beheerste wereld. Het algemeen plan en de opzet zijn van Kenzo Tange en zijn niet te overtreffen. Het centraal motief is een geweldige stellage met bruggen, mechanische trappen, transparante gesloten plastic kokers en in het midden een beeld van de zon! Een hemelbestormende constructie, een permanent totaaltheater waar zelfs het Bauhaus niet van gedroomd zou hebben. Bovenal is er de massa, waarin men letterlijk verdrinkt en die steeds maar aanschuift, glimlachend omwille van het genot alles te zien, zonder dat ze iets ziet. Verder zijn de paviljoenen van een krankzinnige fantasie, en een uiting van de machtswellust van de Japanse trusts. Ons viel het Canadese paviljoen op, helemaal in spiegelglas, zodat men het niet als volume kon zien, maar eenmaal op de binnenkoer dringt het primaire materiaal, hout, zich op. Het Belgische paviljoen behoorde niet tot Jacqmains sterkste werk. Hij heeft de suggestie willen geven van een Belgische hoeve, maar het is een vormeloos blok metselarij geworden. Het interieur is overgeleverd aan de reclame en de slechte Belgische smaak. Men kan er frieten eten. We zagen er een profijtige Japanse dame koude frieten in een papiertje in haar tas meenemen om er thuis van te genieten... Het Japanse leven heeft een onuitwisbare indruk op me nagelaten. De grote splitsing van dat leven, enerzijds de oude, nog altijd voortgezette traditie, en anderzijds het sneldravende modernisme van vandaag, zie ik niet als een kloof. M.i. hoort het totale natuurgevoel van de Japanner helemaal thuis in de wereld van vandaag en zelfs van morgen, ook al wordt het milieu heel snel almaar technischer. De traditionele kunst van Japan heeft nooit de plaag van het dualisme gekend die aan het westerse cultuurleven heeft geknaagd en nog knaagt. Dit dualisme scheidt de mens van God, de mens van de natuur, de mens van zijn arbeid, de mens van de mens, waardoor onze geschiedenis er een is van onoverbrugbare cul-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
166 turele en sociale conflicten. Wat wij absoluut van Japan dienen over te nemen is de erkenning van de moraal als een door de mens zelf gecreëerde categorie. Het besef van de totale eenheid van mens en natuur en van de natuur als zich herscheppende energie, roept een ware vroomheid op in het behandelen van de stof, respect voor het materiaal, het betrachten van de zuiverheid, het huldigen van optimisme. Dit geeft aan de architectuur van Japan een achtergrond die haar bij uitstek de uitdrukking verschaft die ook de ware moderne bouwkunst van het westen sedert Berlage, Henry van de Velde, Le Corbusier en Gropius bezit en die door reactionairen van alle slag in naam van de traditie wordt aangevallen. Een architectuur die de ramen verkleint en classicistische proporties geeft om in harmonie te geraken met de architectuur van het verleden is door en door reactionair en moeten we dus fanatiek bestrijden. De beste architectuur van de laatste tijd werd geschapen door Kenzo Tange, Sakakura, Otani, Kikutake en andere Japanners. De slechtste werd gemaakt in landen met een zware klassieke traditie, zoals Frankrijk, Spanje en Italië. De moderne architectuur van Japan was een feest voor mij, ondanks de lelijkheid waarin de goede dingen a.h.w. gedompeld zijn. Want die lelijkheid is overweldigend sedert de Amerikanen er na de Japanse nederlaag verblijf houden. De industrialisering geschiedt er stormenderhand. De betrachting van de Amerikanen om van Japan een sterke bondgenoot te maken loopt uit op de groei van Japan tot een geduchte mededinger op de wereldmarkt. De VS kijken nijdig op. De Japanse auto's, schepen, fototoestellen veroveren een cliënteel dat houdt van goedkope perfectie. Als Japan en China samen werken is hun opgang niet te stuiten. Maar dat is de minste van mijn bekommernissen. Als ze de vrede maar bewaren. Een hoogtepunt van ons Japans wedervaren was het mediteren in de wondertuin Daisen-In. Wij waren er om 6 u 's morgens met de toestemming van de enige monnik die er officieerde. Wij zaten op het houten terras, in volledige stilte. Een klokje klepte en de monnik toog aan de arbeid van het kammen van de keioppervlakte, het oprapen van een gevallen blad en het plukken van een overbodig blad van een boom. Wij namen deel aan het ritueel. Deze tuin was een meesterwerk. Hij dateerde van 450 en was geschapen door Kogalev-Zenjin om de geest van Zen uit te drukken. Ik heb intussen heel wat gelezen over Zen, maar kan nog altijd niet helder samenvatten wat het is. Het moet iets zijn dat zweemt naar het totale bewustzijn dat een volledige objectiviteit kan waarborgen. Het
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
167 totale bewustzijn van het bewustzijn, wat meer is dan een woordenspel. Het knoopt aan bij het ultieme wezen van het Al, boven Brahma, die volgens het boeddhisme de schepping uitvoert, en volgens de wetenschap de allereerste essentie van de beweging is, de energie. De kunstenaar roept die essentie op door spanningen op te roepen van natuurobjecten onderling. We bezochten eeuwenoude tempels en hoeven - huizen die tot tempels geworden zijn - maar er bestaan ook ultramoderne bouwwerken, zoals de onderaardse stadswijk in Osaka, waarin een rivier en fonteinen de illusie van een open ruimte bieden. Men kan Japan zien als een immense werf waar, klinkt het niet dan botst het, met oneindige energie de hele boel op stelten wordt gezet. Maar gelukkig groeit het bewustzijn dat men om Japan als idee te redden, natuur en kunst de nodige bescherming dient te verlenen. Japan is een wonder, maar het staat aan de rand van de afgrond. In 1972 liet ik De les van Japan verschijnen, waarin ik al het goede van Japan neerschreef dat in mij bezonken is als architect. Het blijkt dat het woord architectuur begrepen als het concipiëren van gebouwen in het Japans nog niet lang bestaat. De term Kenchiku die in algemene zin het verschijnsel architectuur omschrijft duidt eigenlijk op het geheel van de verrichtingen van het bouwen. De Japanners onderscheiden verschillende nuances in de ruimtelijke organisatie, maar kennen geen architectuur an sich. Het complex muren, dak, vloeren is bij hen niet alleen een omsluiting van ruimten, maar maakt vooral fysiologische en psychologische motorische krachten vrij, die door het samenspel van ruimte, vorm en tijd het leven op georiënteerde wijze tot intens bewustzijn brengen. De bouwkunst als aan de intuïtie verbonden creativiteit behelst dus dieper verankerde elementen dan de wetenschap, begrensd in haar ‘schijnbare’ objectiviteit, vermag te benaderen. Een gevoelig gevormd environment brengt ons in contact met een meer primaire realiteit dan een materieel begrensd functionalisme kan doen. Dit is de les van Japan. Sedertdien heb ik ettelijke Japanse musici of groepen in België zien optreden. Ik herinner mij een troep trommelaars die ritmische muziek maakten op een geweldige trommel, begeleid door een boel kleine trommeltjes. Dat maakte geluiden die a.h.w. een kosmisch dreunen verwekten die mij aan mezelf ontrukten. Ook kwamen kleine groepen die volstrekt nieuwe spektakels ten gehore brachten, o.a. Byrkko-Sha, een
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
168 antitraditioneel theater, met de dans na de atoombom, een primaire dans met elementen van sadisme, intens erotisme, angst, razernij en pijn. Men moet dat bekijken vanuit het onderbewustzijn! Het spektakel of eigenlijk het ritueel doet het hele milieu vergeten waarin men verplicht is te leven. Men doet je eigenlijk uit je vel springen. Ook de muziek boort je gaten in de oren en roept schokkende beelden op in de fantasie. De oude Japanse muziek bereikt volgens mij de hoogste toppen.
Raadhuis Mechelen In Mechelen werd nog eens bewezen dat cultuurdragers de bal wel eens misslaan. Men wou het negentiende-eeuws verouderd gedeelte van het stadhuis vervangen door een eigentijds gebouw. Men liet twee architecten van Mechelen een ontwerp maken, die dit werk, om de goedkeuring van Stedebouw en van de Commissie van Monumenten te verwerven, opvatten als ‘begeleidingsarchitectuur’. Dat is een vormgeving die zich ermee vergenoegt een flauwe harmonie met het bestaande te betrachten. Het bestaande dan gezien door een mist van misverstane oude kunst. De Commissie van Monumenten, die nog niet lang met een vernieuwd ledenbestand en een nieuwe voorzitter functioneerde, keurde het project af en vroeg om een eigentijdse vormgeving. Op voorstel van voorzitter Naessens werd ik als consulent aangesteld om de algemene opvatting en de gevels te bestuderen. Ik werd nogal op de vingers gekeken omdat sommige middeleeuwse gedeelten van het gebouw alleszins bewaard moesten blijven, maar daarmee ging ik akkoord. Het typische van mijn voorstel was dat het dak een doorsnede kreeg die een maximum aan licht aan de nieuwe kantoren verzekerde. De zijgevel van dit dak werd met verticale lisenen bewerkt. Het stak boven het bestaande voorgebouw uit en verleende het silhouet een grotere levendigheid. Stedebouw bemoeide zich ermee en buiten mijn weten werd de puntgevel wat lager gemaakt. Ik ben daar nog altijd kwaad om. Als men in de 20ste eeuw boven een dak van de 16de eeuw een nieuw dak doet uitsteken is dat omdat men daar behoefte aan heeft; men moet niet a priori knielen als men rechtop kan staan. De gevels waren een directe vertolking van de constructie. De betonnen vloer en de balken boven de ramen werden eerlijk getoond, rustend op bakstenen peilers. De borstweringen werden gevuld met bakstenen in
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
169 sierverband. Het verticale accent vond ik een juiste uitdrukking van de waardigheid van een stadhuis. Niettemin was er een algemene opstand vanwege de folkloristen en antiquairs van Mechelen en bovendien van enkele reactionaire kunstenaars. Dit was voor mij een waarborg dat ik het goed gedaan had! In 1972 bouwde ik een landhuis in Elversele, in het Waasland, op een veld dat het convex gebogen oppervlak vertoonde dat daar typisch is. Dit huis werd afgedekt door evenwijdig aangebrachte gewelven die de vorm van het landschap weerspiegelden. Het bouwwerk werd afgelijnd met bogen naar de aarde toe, organisch van vorm. De bouwheer was een handelaar en de wijze waarop de bouw opgetrokken werd maakte me dit op een antipathieke manier duidelijk. Er was geen algemene aannemer, de metselaars waren Nederlandse werklozen en de onderaannemers werden op basis van uiterst lage prijsoffertes aangeduid. Niettemin geraakte het werk vrij stipt uitgevoerd. Het huis werd luxueus, maar modern bemeubeld. De beplanting was voor een keer ideaal. Het hele perceel werd op mijn vraag als een bloemenweide aangelegd, zonder wegeltjes. Het gebouw was een stenen sculptuur die oprees uit een bloemenmozaïek, die volgens de loop der weken nu eens blauw, dan eens geel als hoofdtoon had. Het heeft niet lang mogen duren, omdat Vlamingen maar van de natuur houden als ze met wegeltjes ingeperkt is.
Europese reizen Het reizen verleerden we niet. In 1971 vlogen we naar Sicilië, een eiland waar ik een bijzondere sympathie voor had, omdat het het toneel geweest was van de heldendaden van Garibaldi en zijn duizend vrijwilligers. Ik kon de weg terugvinden die zijn kolonne al vechtend had afgelegd. Maar er was nog veel meer: de Etna, die zich ter gelegenheid van onze komst aan het vuurspuwen gezet had, de mozaïeken van de Capella Palatina, met hun vulkanische kleuren, het eiland Volcano met zijn uit het innerlijke vuur verrezen sculpturen - we werden het niet moe de fantastische gedrochten te bewonderen geboetseerd door moeder aarde, een museum van volkomen losgelaten verbeelding -, de beschilderde boerenkarretjes en zoveel andere restanten van de Siciliaanse folklore. Als altijd gedroegen we ons als architectuurspeurders. Neem bijvoor-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
170
Europese reizen: Sicilië (1971) en Noorwegen (1973; 1974)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
171 beeld de Griekse tempels van Agrigento: ze zijn gestandaardiseerd van opvatting, maar helemaal niet geprefabriceerd, want telkens vonden we nieuwe constructiedetails, andere profielen van de kapitelen. En wat treft is de absolute eenheid van uitdrukking in alle onderdelen. In tegenstelling met de over de wereld verspreide neo-Griekse namaaksels is de vormgeving hier absoluut niet droog, maar boeiend door de speling van het licht met de profielen en de authenticiteit van de vormen. Hadden we op Volcano nog te doen met wonderen ontstaan uit warmte, de volgende reis was er een naar een land waar de koude een creatieve rol speelt, Noorwegen. Het bergland is er echt wild, iets heel anders dan de Zwitserse Alpen, waar tot op grote hoogte koeien grazen die de propere indruk geven dat hun tanden iedere morgen geborsteld worden. Wat hier treft is de welkome afwezigheid van mensen. Ons Noors verblijf was vooral een duik in de vrije natuur. Onze tochten leverden een overtalrijke oogst aan tekeningen op. We namen geen fototoestel mee, maar ik schetste snel alles wat onze aandacht trok en zo beschikken we over kasten vol tekeningen van onze reizen, die volgens onze vrienden zeker hun kleurenkiekjes waard zijn. Noorwegen zag ons een jaar later al weerkeren.
Opdrachtentocht Inmiddels was ik nog niet te oud om voor Schoten een bibliotheek te bouwen, in samenwerking met Piet Janssens. Dat gebeurde op een terrein bij de kerk, in half-gotische en half-neogotische baksteenarchitectuur. Er passeerde een weg vlak voor het toekomstige bouwterrein, maar onze eerste tussenkomst bestond erin in de plaats daarvan een pleintje te ontwerpen dat met het park rond de kerk een zone van relatieve rust zou scheppen, met een paar banken en een fonteintje, dat inmiddels door de baldadige jeugd vernietigd werd. Overigens was het terrein niet erg dankbaar. Het was langs twee zijden ingebouwd, gedeeltelijk door een brandweerkazerne met een droogtoren op. Ons project was opgevat als een op zichzelf gesloten geheel dat zoals een reuzenschelp organisch ingedeeld was. De vrije buitenmuren volgden lineair de begrenzing van de binnenruimte, wat een sterk bewogen architectuur heeft voortgebracht. Enkele architecten zeiden snerend dat het eruitzag ‘als een fabriekske’, maar de meesten gewaagden van een grote sculptuur. Voor mij is het een
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
172 functionele sculptuur, zoals alle architectuur moet zijn. Zaak was bij de potentiële gebruikers de drempelvrees te vermijden, die normaal is bij openbare gebouwen. Mijn oplossing: men kijkt door grote ramen binnen in een grote ruimte vol licht. Men heeft met lichtmeters de lichtintensiteit gemeten en vastgesteld dat er binnen meer licht was dan op hetzelfde moment buiten, misschien door de lichtdiffusie die door de perspexkoepels wordt veroorzaakt. Eigenaardig! In de grote zaal stuurde ik op een dubbel effect aan door aan het ene uiteinde een fonteintje te metselen en aan het andere eind een open haard. De twee uiteinden symboliseren water en vuur als elementen die via het boek in de geesten worden binnengebracht. Het vuur werd tot nog toe niet ontstoken, ook al werd er een gezellig zitje bij voorzien. Een gebouw wisselt wel eens van functie. Zo kreeg de voordrachtzaal een andere bestemming, die gelukkig van pas kwam: ze werd een discotheek, die veel succes kent. Op de eerste verdieping is een kinderbibliotheek, met aparte ingang. Er is daar ook een opgehangen schelp in polyester, bedoeld als vertelruimte voor de peuters. Opdrachten voor de Dienst voor Schoolgebouwen die dan volgden, vatte ik met vreugde aan, maar liepen slecht af: een rijksinternaat in Hoboken, een lagere en middelbare school in Kalmthout, een basisschool in Sledderlo. Het leven van een architect is een tocht van de ene opdracht naar de andere. Ik heb daarbij gedeeltelijk geluk gehad. Een aantal grote gebouwen heb ik kunnen realiseren. Maar nog meer gedroomde projecten bleven hersenschimmen. Naarmate de crisis een permanent karakter aannam bleven de projecten in de laden van de administratie liggen. Men betaalde de gedane prestaties slechts na goedkeuring. Maar die goedkeuring hield men opzettelijk achter, zodat vele architecten meer en meer in moeilijkheden gingen verkeren. Het internaat van Hoboken was alleszins een mooie opgave. Op een stuk grond, eigendom van de staat, naast het bestaande atheneum, werd een internaat voor 120 jongens en meisjes gepland. Mijn ontwerp voorzag vier verdiepingen, het verhoogde gelijkvloers bevatte de verblijfzalen, eetzalen, de keuken, enzovoort. En dat alles te midden van een groenaanleg met een vijver als expansieruimte voor het overtollige water, want in de winter was er een hoog grondwaterpeil. In zijn geheel was mijn plan weer een voorbeeld van organische architectuur: een rechthoekig blok van kamers boven een bewogen compositie op het niveau van de straat.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
173 Minister Calewaert ging akkoord en de aanbesteding werd voorbereid. Eerste alarm. De minister die stedebouw onder zijn ‘bevoegdheid’ had, ging dwarsliggen. Een recente ukaze voorzag voor de hele straat een maximumhoogte van drie lagen! Dit in een straat waar een ware heksensabbat had plaatsgevonden: het ging van zes naar twee, van vijf naar drie verdiepingen en naast ons bouwterrein waren er drie torens van vijftien verdiepingen. Mijn vier verdiepingen waren te hoog, hoewel zij in de diepte van het terrein en achter een bomenscherm zouden staan. Goed, ‘mijn’ minister ging akkoord om lager te bouwen. ‘'t Is overigens een welkome besparing,’ meesmuilde hij! Minder goed! Er kwam een andere regering, en door het verraad van de liberalen kwam er een katholieke minister van onderwijs. Nu begon het sabotagespel. Het project werd ingehouden, niet door de dienst voor schoolgebouwen, maar op het kabinet van de onderwijsminister en vervolgens op dat van stedebouw. Een paar jaar lang moest ik zoeken in wiens klauwen mijn plan gevangen zat. Eindelijk vond ik de klauwen in kwestie, die dan toch het ontwerp deden afschrijven, waarna ik wonder boven wonder werd betaald. Dit project is dus misgelopen door de obstructie van stedebouw, waar men naast de wolkenkrabbers van Amelinckx mijn school van vier verdiepingen te hoog vond. Formidabele hoogtegrens van het absurde! De school in Kalmthout is dan weer gestrand door de intrekking van de kredieten voor scholenbouw. En ook in de jaren tachtig liepen nog een paar schoolprojecten vast. Voor een school in Reet leverde ik een voorontwerp in, maar men houdt het met opzet in behandeling zonder goedkeuring, zodat het niet gehonoreerd wordt! Een school in het Limburgse Sledderlo ten slotte werd door handige bedienden zo lang tegengehouden dat ik het na zeven, ja zeven, complete voorontwerpen heb opgegeven en aan een medewerker heb overgelaten. De school is overigens nog altijd niet gebouwd.
Polen Door de Poolse architecten werd ik samen met drie andere Belgische architecten uitgenodigd om de voltooiing van de wederopbouw van Warschau mee te vieren. Het was a.h.w. een congres waarop vele bekende
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
174 namen uit de architectuur aanwezig waren. Het was overigens niet mijn eerste bezoek aan Oost-Europa. Al in 1961 was ik door het genootschap Hongarije-België uitgenodigd om een studiereis in Hongarije te maken, vooral met het oog op de nieuwe architectuur daar. Dat bezoek was me erg meegevallen. Ik herinner me de gesprekken met mijn Hongaarse collega's-architecten, in het Frans of Duits, ze waren altijd gelukkig met iemand uit het westen te kunnen praten. Ze waren allemaal beheerst zakelijk, bezig met grote opdrachten die hun weinig tijd lieten voor ideologische discussies omtrent architectuur. Ik kreeg de indruk dat het regime hun als een praktische noodzaak voorkwam: het verschafte hun grote mogelijkheden en liet zich op esthetisch terrein niet met hun werkzaamheden in. Nieuwe woningen, scholen, ziekenhuizen, daar kwam het op aan, voor theorie was er geen tijd. Dat was voor mij, die in België altijd te paard zat op nieuwe theorieën, enigszins vreemd, maar... zij maakten wel mooie gebouwen. Ze werkten trouwens in ideale omstandigheden, gegroepeerd in grote ateliers, met de nodige architecten, tekenaars, zodat alles onder één dak gebeurde wat bij ons verspreid is over allerlei instanties met soms tegengestelde belangen. Maar nu belandde ik dus in Polen, waar we naar alle denkbare merkwaardige plaatsen werden gesleept. Het schitterend wederopgebouwde Warschau, Krakau met zijn interessante ordegebouwen en het kasteel Wavel, vol oude Brabantse tapijten, een bergsportoord waar de mensen nog de typische klederdracht droegen en ten slotte Auschwitz, waar wij de verschrikkingen van het nazisme te zien kregen. Niet alleen de spoorlijn die onder een boog passeert met de tekst ‘Arbeit macht Frei’, maar ook het crematorium en kamers volgestouwd met vrouwenhaar, kamers met gebitten... Vreselijk om zien, deze te hergebruiken overblijfselen van miljoenen joden en verzetsmensen die hier werden vermoord op industriële schaal. Iedere bezoeker was hevig onder de indruk en zwoer voor zichzelf dat zoiets nooit meer zou gebeuren. Ik zelf kon me verheugen dat ik aan de verschrikking van het concentratiekamp ontsnapt was. Inzake stedebouw bezochten wij een industriestad die sedertdien naam heeft gemaakt, Nowa Huta. De urbanist Ptaszycki heeft de stad gecomponeerd met wijkelementen met zeer gevarieerde blokinplantingen van vier woonlagen. De kleuren en materiaalvariaties zijn zeer geslaagd. De dag van de ingebruikneming van het totaal vernieuwde centrum van Warschau, met zijn brede lanen, monumentale bronzen lantaarns, en waardige gevelpartijen, aanschouwden wij vanaf een tribune de ont-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
175 roerend mooie stoet. Een meisje van zo'n zes jaar liep helemaal alleen voorop met een tuil bloemen. Dan volgde een blok van zestigmaal zestig struise mannen met ontblote borst, elk met een rode vlag. Geen soldaten. Natuurlijk waren er afvaardigingen van de fabrieken met de nodige slogans. 's Avonds waren wij uitgenodigd op een feest in een van de gerestaureerde paleizen. Voor een land dat nog niet zo lang aan de bitterste nood ontsnapt was, waren wij sterk verwonderd over de overvloed van lekkere dingen. Ik discussieerde de hele nacht, o.a. met de architect van het gebouw van de Roemeense pers, Skanteia. Hij verdedigde de tendens die in navolging van de Russen het neoklassicisme als de ware proletarische strekking in de architectuur beschouwt. Ik verdedigde vanzelfsprekend het tegenovergestelde. M.i. mag het socialisme zich niet met de overblijfselen van de bourgeoiscultuur tooien. Wij geraakten het niet eens. Intussen heeft men in Polen wèl de juiste weg gevonden, wat architectuur betreft. De Polen winnen vaak internationale architectuurwedstrijden. Ze zijn artistiek het meest begaafd van de volkeren achter het IJzeren Gordijn. Ze zijn echter geestelijk nog aan het rooms-katholicisme verslaafd en dus moeilijk voor eigenlijke sociale vooruitgang vatbaar. Ik had veel contact met architect Karpinski die me op de hoogte bracht van de werkwijze en verhoudingen onder de Poolse architecten. Hij beklaagde zich over de vele commissies die een ontwerp moet passeren alvorens tot uitvoering te geraken, zodat de uitvoering niet meer lijkt op het oorspronkelijke ontwerp. Daar konden wij Belgen wel inkomen. Toen wij afscheid namen kwamen tranen in de ogen van de achterblijvende confraters. Ik was blij in Polen te kunnen kennismaken met ettelijke buitenlandse collega's, onder wie André Lurçat. Met hem kwam ik goed overeen en wij belegden nadien verschillende samenkomsten in Maubeuge. Wij overwogen de stichting van een nieuw, sociaal-progressiever CIAM, maar er is uiteindelijk niets van gekomen. Lurçat is inmiddels overleden, zonder dat zijn Franse collega's daar veel aandacht aan besteed hebben. Hij was trouwens een rustig iemand, die plichtsgetrouw zijn werk deed, zonder reclame of lawaai. In het begin van de moderne beweging bouwde hij nochtans opzienbarende gebouwen, zoals de school Karl Marx in Villejuif en ettelijke grote woningen.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
176
Griekenland en het eiland Hydra (1976)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
177
Eindelijk de Acropolis Iedere architect heeft de onweerstaanbare neiging eens in zijn leven het Parthenon op de Acropolis van Athene te gaan bewonderen. Hoewel ik principiële bedenkingen heb tegen het vertalen van houtconstructies in marmer, heb ik in 1975 ook aan die zwakte toegegeven, misschien onder de invloed van het enthousiaste hoofdstuk van Le Corbusier over de Acropolis, in zijn eerste en beste boek, Vers une Architecture. Maar we bezochten meer dan het Parthenon. Het ware Hellas kregen we met onze huurauto te zien, de honderden kleine kapelletjes, naïeve bouwseltjes met een olievlam en bijbehorende fles olie in, de armtierige dorpen, waar de vrouwen stonden aan te schuiven voor de bakker, met hun in een handdoek geknoopte deeg, de herders met een kudde geiten, de weer opduikende communisten die ons een portret van Marx cadeau deden, en af en toe een slang. We keken ons de ogen uit het hoofd op de Griekse bouwkunst. Epidaurus kan men niet vergeten en ook Mistra, met zijn Byzantijnse kerken Metropolis, Theodoros en Evangelistria, behoort tot de architectonische hoogtepunten. De Byzantijnse bouwkunst is niet te verbeteren in zijn simpele maar deskundig geconstrueerde gewelfbouw. Gewelfbouw die een beeld vormt van het heelal, omhelzing van het al. Spijtig is dat ik nu haast alle grote bouwkunst heb kunnen bewonderen, behalve de Aya Sofia, ik zou die graag vergelijken met de grote moskee in Kaïro, ook een staal van zuiver geconcipieerde bouwkunst. Er moet een oneindige kloof geweest zijn tussen de idealen van de Griekse oudheid en het Byzantijnse christendom, om hier een bouwkunst te scheppen, die voor alles waarheid is, terwijl bij de klassieken alles vorm is. Iedere steen in de Byzantijnse architectuur ligt op zijn plaats, waar hij voor de soliditeit en de te realiseren ruimte zijn juiste rol speelt, terwijl de oude Grieken houten constructies in marmer omzetten en denatureerden tot een edel maar ijdel spel. Beide opvattingen hebben in Griekenland hun meesterwerken nagelaten, soms in elkaars onmiddellijke nabijheid. Hetzelfde antagonisme bestaat in de sculptuur en schilderkunst. De oude Grieken beeldden een lichamelijke perfectie af, maar riepen niet door symbolen een hogere werkelijkheid op. Daardoor was de klassieke kunst geroepen te stranden in een eeuwen durend academisme. De oosterse kunst daarentegen wordt, via Byzantium, de romaanse bouw-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
178 kunst en de gotiek, de basis van een mogelijke vernieuwing, na het vervloekte eclecticisme. Wij, modernen, denken gotisch, wij trekken de drukkrachten samen op zo dun mogelijke steunpunten en overwelven de ruimten met lichte gewelven, terwijl wij de gevels wijd openstellen voor het licht. Onze architectuur kan aldus werkelijk functioneel en organisch worden, wat met de klassicistische reactionaire bouwerij niet het geval is. Daarom neemt elke absolute macht ook haar toevlucht tot deze vorm van architectuur (Mussolini, Hitler, Stalin, Reagan en co) en wordt zij nu een modeverschijnsel in onze tijd van sociale regressie en postmodernisme. De klassicistische gewrochten van Van den Hove doen mij pijn! Maar die beschouwingen voeren ons al weer weg van Griekenland zelf, waar we het volgende jaar overigens terugkeerden. Het eiland Hydra was toen aan de beurt, een wondere plastische wereld. Als architect dwaalt men er straat in straat uit tussen tientallen composities vol inspiratie voor mogelijke projecten. Met het blauw en wit van Hydra in mijn hoofd kon ik inderdaad aan een aantal projecten beginnen. Een landhuis voor mijn fotograaf, De Belder, in Wilrijk, een in het bos verborgen villa in Schilde, een luchtig huis in Mechelen, een bloemenwinkel in Borgerhout. In kleine bouwprojecten oefent men zich voor de grote, maar ze kosten evenveel inspanning.
Indië In 1977 kondigde zich een grote reis aan: Indië, een kennismaking met een fundament van onze cultuur. Wij wilden dat land bezoeken onder de beste voorwaarden, met een gids voor ons alleen en een door ons uitgestippelde reisweg. Wij hadden deze reis onder de bescherming gesteld van Ganesha, de god van alle aangename zaken in het leven! Ganesha was echter slecht gezind en we hadden in Frankfurt al een ‘technical delay’. Verder verliep de reis voorspoedig, via Kaïro naar Bombay. Eerste wandeling naar The Gate of India, een pretentieuze Engelse triomfboog. Het was zondag en er trok daar een echte modeshow voorbij, alle types van Hindoes, Moslims, Gurka's, Gondrathi, Sikhs en hier en daar een moderne Hindoe met een Nehru-kap. Als eerste kennismaking kon dat er nogal door. Wat een kleuren en geuren! Wij kregen een mooie rijzige dame als gids, een zeer beschaafde Parsi,
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
179
Op reis in Indië (1977)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
180 die ons het eiland Elefanta deed bezoeken. Het groots opgevatte Elefanta, met zijn rotstempels en beelden van Shiva, viel mee als tegenstelling met Bombay, dat te Victoriaans is om je in Indië te voelen. Als symbool van het leven zijn er verschillende lingams gebeeldhouwd waar men ritueel omheen moet gaan in dezelfde richting als de aarde draait. Het geheel ademt een serene rust. De ideologie is er één met de vorm. Met de Parsi-gids wandelden we langs ‘de toren van het zwijgen’, waar de Parsi's hun doden door gieren laten oppeuzelen. Wij passeerden ook een haven waar vissersvrouwen bezig waren vis te reinigen. Ze waren ontzettend opgetuigd met opzichtige juwelen in blinkend metaal. Ze spraken een Engels-Indisch bargoens en ze stelden voor gratis de luizen van mijn vrouw te vangen. Vriendelijke mensen! Eindelijk kregen we de boeddhistische grotten te zien, de Ajanta Caves. Het was er heel heet, wat bedompt, maar de sculpturen waren te overweldigend om onze indrukken in woorden te kunnen vatten. Het was er echter niet mogelijk iets ernstig te bekijken, laat staan er iets te tekenen. Het Hindoe-publiek was zeer lawaaierig en opdringerig. Iedere rijke Hindoe meent dat hij alleen is op de wereld. Dat ondervonden we ook later nog in de vliegtuigen. Maar wat er te zien was, is geweldig: volstrekte doelbewustheid van architectuur, sculptuur en schilderkunst. Men vraagt zich af hoe de volmaakte eenheid van stijl bereikt is. Louter intuïtief, of met volmaakte kennis van de plastische expressiemiddelen en de effecten van het licht in deze grotten? Indië is rijk aan godsdiensten vanaf de hindoeïstische versie met de primaire veda's en hun religieuze commentaar tot het Jaïnisme en het boeddhisme met hun duizend varianten en ten slotte de mohammedaanse en christelijke en zelfs joodse monotheïstische godsdiensten. Maar de architectuur tekent zich niet duidelijk af volgens de religies, behalve dan de mohammedaanse. Er is een continuïteit in de vormgeving naargelang de geografische en etnologische elementen er aanleiding toe geven. Het is voor ons, culturele toeristen, van ondergeschikt belang tot welke sekte een gebouw behoort. Alleen bij de hedendaagse tempels zijn chique en kitscherige materialen overmatig gebruikt. Onze weg door Indië volgde ongeveer de geschiedenis, zoals die zich in opeenvolgende zones verspreidde, concentreerde en verdunde! De eerste beschavingsperiode ligt evenwijdig met deze van Mesopotamië. Men heeft er niet veel meer van gevonden dan de steden Monenjo-Daro en Harrapa. In deze streek zijn wij niet geweest. Deze cultuur werd
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
181 overhoop gehaald door de Ariërs, een blank ras afkomstig uit de noordelijke bergen. Deze richtten de maatschappij in volgens racistische principes. Zij waren de kaste der heersers en de bruinhuidige inboorlingen, die nochtans een hogere cultuur bezaten, beschouwden ze als een lagere kaste. Later kwam daar een religieus kastenconcept bovenop waarbij de priesterkaste de hoogste macht genoot en de volksklasse slechts had te gehoorzamen. Die kasten diversifieerden zich stilaan ook volgens handwerk en beroep. De Brahmanen (de priesterkaste) hielden de hand aan de strenge naleving van allerhande rituelen die de gunst van de goden van de zon, wind, donder en bliksem moesten afdwingen. Geleidelijk kwamen allerlei idolen en vruchtbaarheidssymbolen zich met de Brahmaanse goden vermengen. Tot sommige profeten erin gelukten een samenhangend systeem te ontwerpen dat aan het leven een verklaring gaf. Boven alles staat het Brahmaan, de totale realiteit, die noch geschapen, noch vergankelijk is. M.i. staat dit concept hoog boven de dualistische godsdiensten van het westen. Maar ook hier vragen de mensen naar verpersoonlijkte goden. In dit geval een god die men als de schepper, beschermer en vernietiger van de wereld kan aanbidden, en die in drie vormen tot uiting komt, Brahma, Vishnu en Shiva. Daaronder staat het de mens vrij talloze kleine goden te vereren. Het geloof in de duurzaamheid van het heelal, dat niet geschapen is en niet vergankelijk, ligt aan de basis. Het idee van de reïncarnatie, waarbij men volgens zijn verdiensten in een ander wezen weerkeert, uit een lagere of hogere kaste, volgt uit het erkennen van de bestendigheid van het leven. Ik vat deze ideologische bovenbouw hier samen omdat hij ook de basis vormt van een ons totaal vreemde grondslag voor de architectuur. Er is nooit sprake van een rationele samenhang functie-constructie-expressie zoals in het Westen. De vormen beantwoorden, onafhankelijk van een ruimtelijke constructieve bedoeling, slechts aan abstracte begrippen die zich materialiseren in geometrische schema's die samenhangen met de religie. Het is dus niet absurd voor hen, zoals het voor ons wel is, houten constructievormen in steen uit te voeren. Dat is bijvoorbeeld gebeurd in de oudste stupa's als die van Sanchi, in de grotten van Ajanta en de rotstempel van Ellora. De woudbewoners hebben een traditie geschapen van houtconstructies, met een vast schema, en ook de latere steenconstructies moesten daaraan beantwoorden. Men kan zich afvragen of een dergelijke architectuur menselijk niet even gewettigd is als onze op structurele rationaliteit gebaseerde bouwstijlen. Ik schrijf dit omdat ik
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
182 me ervan bewust ben dat wij dankzij staal, beton en kunststoffen om het even welke vormen kunnen concipiëren en uitvoeren, maar waartoe en waarom? Zaak is, welke ideologie wij met deze ‘sprekende’ vormen zouden uitdrukken? Een vraag die wij op dit ogenblik bezwaarlijk kunnen beantwoorden omdat alle geloven bouwvallig zijn of aan het worden zijn. In ieder geval, toen de kastenmaatschappij niet meer te verdragen was, kwam de prediking van Boeddha. Hij sprak niet over goden, hij verachtte de indeling in kasten, hij veroordeelde de hebzucht en de sociale verdrukking, hij wilde ieder verantwoordelijkheid over eigen daden doen dragen. Dit was een revolutionair onderricht, dat het volk losmaakte van passieve gehoorzaamheid aan de hogere kasten. Boeddha zei: ‘Men wordt geen Brahmaan door zijn geboorte, maar door zijn gedrag.’ Voor de eerste maal in de geschiedenis werd aan de mens een verantwoordelijke plaats gegeven. Zijn laatste woorden waren: ‘Wees uw eigen licht, wees uw eigen bescherming, want er is geen ander schuiloord dan uzelf.’ Dat is een belijdenis die ook ons past, als humanisten van deze tijd! Aanvankelijk werden geen beelden van Boeddha gemaakt, maar werd zijn aanwezigheid getoond door een symbool. Zeer snel echter kwam de verheerlijking op gang van zijn persoon en van zijn eerste volgelingen met stupa's, sferische constructies die het heelal symboliseren. Onze reis stelde dus programmatisch als een der eerste items de stupa van Sanchi. Wij geraakten onder de indruk van deze oude primaire architectuur, anders dan de Hindoestudenten die wij er ontmoetten en die vrij sceptisch reageerden. Plezierig waren de talloze apen die over het monument koersten. In de rotstempel van Ellora bleven we lang, want het is een hoogtepunt van architecturale sculptuur. Beeld je in: een geweldig rotsmassief dat door het weghakken van een brede gracht los komt te staan en dan helemaal door sculptuur tot een monolitisch gebouw wordt omgevormd. Ook de wanden van de ontzaglijke put zijn daarenboven nog van galerijen en grottempels voorzien. Dit is werkelijk een reuzenwerk gegroeid uit zweet en waarschijnlijk ook tranen, maar de makers veronderstelden waarschijnlijk dat zij bij een latere reïncarnatie een beter leven zouden genieten. De tempel is een geheel van symbolische voorstellingen, met overdadige toepassing van bloemenmotieven, met daarin wezens, halfmens, half-vogel, die de opdracht hebben de hemelen met muziek te vullen. Voor ons was er niet alleen hemelse muziek - maar wat eigenlijk
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
183 hetzelfde is - ook ruimtelijke muziek van volumes en holten. Wij volgden de evolutie van het architectonische denken, eerst de stupa's, dan de grotten, dan de uit de rots gehakte tempels, vervolgens de gemengde bouwwijze, de zuilen, balken en dekstukken in natuursteen. Het zijn indrukwekkende constructies die van oudsher gehoorzamen aan een kosmisch gefundeerde geometrie, en die als zodanig de stabiele uitdrukking vormen van het heersende statische wereldbeeld. Het is wonderlijk dat men uitsluitend op basis van vierkanten zulke alle verbeelding tartende composities heeft kunnen scheppen. Hier worden niet gewoon vierkanten aaneengesmeed, zoals bij de rationele planning van moderne kantoren, maar er worden ingewikkelde schema's toegepast. De vierkanten worden onderverdeeld in even en oneven getallen om de goden en ondergoden op het juiste vierkant te huisvesten, Brahma in het midden: Brahma de schepper, maar ook als belichaming van Brahmaan, het oerprincipe. Het gebouw dient in zijn correcte vormgeving de orde van het heelal te bevestigen en te ondersteunen. Iedere afwijking zou deze orde in gevaar brengen. Architectuur wordt zo de ordening van het heelal en staat ver verheven boven een functionele ruimteschikking. Men voelt zich in deze ruimten in zijn bewegingen en indrukken door een niet thuis te brengen wil bestuurd. Macht van de architectuur als nergens anders verwezenlijkt. Mijn vrouw Elza werd in een van de tempels door een priester in groot ornaat bij de hand genomen en ritueel rond het allerheiligste geleid, waarna het teken van Vishnu op haar voorhoofd werd aangebracht. Ik heb dus een priesteres van Vishnu in huis, vermoed ik. Ik hou zelf meer van Shiva, de god die vernietigt om te kunnen bouwen, daar hebben wij vandaag het meeste behoefte aan! De kasten zijn wettelijk afgeschaft, maar onze gids wou niet eten in gezelschap van een herder met wie wij onze picnic deelden in de schaduw van een banyaboom met honderd vertakkingen. Het is mijn vaste indruk dat de praktijk van vele godsdiensten eerder aan een sociale differentiatie beantwoordt dan aan innerlijke overtuiging. Zoals in Vlaanderen trouwens, waar het ook de ‘deftige’ lui zijn die naar de kerk gaan. Geweldig mooi was Mahaballipuram: een compleet programma van totaalkunst in een totaal onbedorven landschap. Eerst werden wij overweldigd door het schouwspel van een aantal rotsachtige uitsprongen die met beitels omgetoverd waren tot olifanten en leeuwen. Daarnaast is een rotswand bewerkt, hij beeldt de geboorte van de heilige stroom uit.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
184 Langs dezelfde kust is een tempel op de rotsen opgericht, die de pracht van de geometrie ten volle tot uiting brengt. Dit is m.i. het mooiste gebouw dat Indië geschapen heeft. Het is een constructie die enthousiasme uitstraalt. De tempel is een bedevaartsoord. De vrouwen scheren bij wijze van offer hun hoofd kaal. Ze wassen hun sarongs in de zee en laten die drogen in de wind, als kleurige vlaggen van vreugde. Wij logeerden niet ver daar vandaan en werden 's avonds vergast op een Indisch maal op het strand. Toen de maan in het zenit geklommen was, verscheen een danseres, die prachtige dansen uitvoerde ter ere van Shiva. De fonkelende sterren en de maan volgden de kosmische bewegingen, de muziek van het kleine orkest en de muziek van de ruisende zee. Dit is een onvergetelijk beeld. Zoiets verwekt een ware communie met de natuur, iets waar de westerse religies niet in slagen, want in plaats van met blijheid zijn ze steeds bezwangerd met bloed. Calcutta is de vreselijkste stad die ik ooit bezocht heb. In een stinkende mist dolen als verloren zielen klompen mensen rond, beladen met pakken en zakken, rickshaws trekkend tussen een ordeloze stroom van camions, taxi's, fietsen, met de verscheidenste lompen en kleren aan. In alle hoeken en kanten liggen of zitten armzalige wezens. Ze stoken vuurtjes in blikken dozen, of liggen te slapen in primitieve hutten, gemaakt van afval, kartonnen dozen of zakken op een paar stokken geplaatst. Dat alles wriemelt en wriemelt in de twijfelachtige schijn van de elektrische straatlampen, die er in de mist niet in gelukken de sfeer van onderwereldse vervloeking enigszins te milderen. Het verkeer is abominabel, het verloopt niet in snelle stromen, het lijkt razend geworden lava. Overal staan politieagenten met stokken, in een kort broekje op sokkels, te midden van rook en stof. In de mist duikt af en toe een monument voor Queen Victoria of een andere pretentieuze potentaat op. Naar Calcutta keren wij zeker nooit terug. We haastten ons om er weg te geraken, het vliegtuig in op weg naar Nepal, in het noorden. Verre bergketens kwamen in zicht. Die witte gekartelde lijn hoog boven de andere, zou dat de Himalaya zijn, het dak van de wereld? Wij kwamen 's morgens aan in Katmandoe. Op het eerste zicht zag het er nogal slordig uit, pseudo-westers. Het urbanistisch schema van de stad was ons gauw duidelijk: een plan op basis van vierkanten, met historisch gegroeide afwijkingen en dwars door dit systeem van vierkanten de voornaamste straat, gegroeid op de oude weg Indië-Tibet. Dat geeft, zo-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
185 als in Broadway in New York, aanleiding tot scheve, hier schilderachtige, hoeken. De pagoden rond Durban Square zijn stuk voor stuk wonderen en zijn aan Vishnu en Shiva gewijd. De Nepalezen belijden een religie die boeddhisme en hindoeïsme met elkaar vervlecht, met grote invloed van het tantrisme. Als men de nodige aandacht wijdt aan de toverachtige tempels en paleizen komt men gauw in de juiste sfeer. Dakshin-Kali is een bedevaart- en offerplaats in de bergen. In een bergplooi zijn enkele gebouwtjes verenigd tot een bloedige offerplaats van de godin Kali. We zagen hoe in een beek de offerdieren, geiten, schapen of kippen gereinigd en dan door beroepsslachters omgebracht werden. De kop ging naar de godin en de offeraar kreeg bloed op het hoofd gesmeerd, zodat ieder kon zien hoeveel hij over had gehad voor de goden. Iedere keer dat een dier geslachtofferd werd, luidde een klok. Ook op het beeld van Kali werd bloed gesmeerd. Die is dan tevreden en brengt geluk aan de milde gever, schijnt het. Rond de offerplaats was het een gedrang van jewelste van bedelaars en wrakken allerhande. De mensen kwamen terug met een klad bloed over het hoofd. Men moet het als een gruwelfilm bekijken, want al dit bloed is eigenlijk weerzinwekkend, zelfs voor ons die vroeger ‘bloeddorstige revolutionairen’ waren! Er werden hier naar het schijnt vroeger ook mensenoffers gebracht. Nu, dat deden de Spanjaarden in de 16de eeuw met hun inquisitie bij ons ook! De prachtige vergezichten op de Himalaya ruilden we weer ineens voor de beschaafde wereld van Delhi. Ik bezocht er het Rode Fort en andere mohammedaanse bouwsels, want van nu af waren wij in een totaal ander bouwkunstig milieu gedompeld. Dit vindt zijn hoogtepunt in de Taj Mahal, werkelijk een der hoofdwerken van de architectuur. Het is een volkomen beheerst ‘jeu correct et magnifique des volumes sous la lumière’, als men het zoals wij in volle zon kan bewonderen. Het is weergaloos mooi, zowel perfect in de algemene, evenwichtige compositie als in de detailafwerking. Wij moesten natuurlijk ook Benares aan de Ganges bezoeken. Wij waren op post voor zonsopgang. In een bootje op de Ganges konden wij samen met de talloze bedevaartgangers het verschijnen van de daggodin begroeten. Dat was een schouwspel dat ik op zijn zachtst gezegd gemengd evalueerde. Naast ons bootje dreef kalm en bedaard een lijk mee met de stroom en verderop diende een lijk tot petit déjeuner van de gieren. Vlak daarbij dronken bedevaarders van datzelfde Gangeswater en wasten ze er zich mee. Anderen namen het in flessen mee als medicijn.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
186 Op de oever werd men besprongen door massa's elkaar beconcurrerende bedelaars. Wij spoedden ons snel weg om frisse ideeën op te doen in Chandigarh, gepland en wat de openbare gebouwen betreft gebouwd door mijn meester, Le Corbusier. De woonwijken zijn door geestesgenoten van hem verwezenlijkt, als Jane Drew en Pierre Jeanneret. Het viel niet mee dat het verkiezingstijd was en er een soort van staat van beleg heerste. Alle gebouwen werden militair bewaakt en waren moeilijk of niet toegankelijk. Het genie van Le Corbu sprak echter al uit het ensemble en uit het concept van de gebouwen. Deze gebouwen zijn het logische gevolg van een dubbele zorg: de bescherming tegen de zon en de bescherming tegen de regen. Dit maakt de enorme uitstekende schermen vóór de ramen noodzakelijk, die Le Corbu ‘brise-soleil’ noemt. Voor de evacuatie van de regen zijn grote hellingen nodig. In de klare, constructieve denkwijze van Le Corbu drukt dit alles zich uit in gedifferentieerde bouwonderdelen. Er zijn dus de functionele volumes van de bureaus, hallen, vergaderzalen, enzovoort, en anderzijds de schermen, die los staan van de utilitaire ruimten. Dit geeft aanleiding tot een volkomen nieuwe, zeer indrukwekkende architectuur. Maar wij hebben dit alles bezocht in een kunstmatige eenzaamheid en daartoe was deze bouwkunst niet bestemd, integendeel. De pleinen moeten krioelen van een witte menigte. In Chandigarh besefte ik nogmaals de betekenis van de kunstenaar Le Corbusier die het gedurfd heeft rechtlijnig te denken zonder enige toegeving aan geërfde denkbeelden. Met het armste materiaal, beton, schiep hij een rijkdom van vormen en dus van indrukken die door niemand van zijn tijdgenoten geëvenaard werd. Het werk van Le Corbu is brutaal, recht door zee, zonder wat wij verfijning noemen. Hij moffelt de structureel vervelende onderdelen, die wellicht door de gebrekkige techniek van de Indische bouwondernemers noodzakelijk waren, niet weg. In Chandigarh is de totale versmelting van constructie en expressie nog niet bereikt, maar men is ernaar op weg. De expressie van de gevels wordt in de binnenruimte slechts geschraagd door simplistische balk- en zuilenbouw. De vormen zijn vertrokken vanuit utilitaire overwegingen, maar het plastisch resultaat is sterk symbolisch en naar het wezen monumentaal. Dit is wat het Corbusiaanse werk hemelhoog stelt boven de klassieke of pseudo-klassieke portieken die overal schering en inslag zijn voor openbare gebouwen. De kleurentoepassing is soms al te willekeurig, alsof zij er achteraf toe-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
187
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
188 vallig opgekletst werd. Dit strookt niet met mijn eis van juiste ideologische expressie. Het is nog altijd te vrije plastische kunst van een postkubist en nog niet van een sociaalvoelend kunstarbeider. De hoge superstructuur in de vorm van een koeltoren is zeker even gewettigd als de gebruikelijke koepel. Men ziet de toren echter alleen van ver. Mijn kritische opmerkingen komen van iemand die wel van Le Corbusier vertrekt, maar inmiddels enigszins verder geëvolueerd is in de richting van een ware organische architectuur. Welke maatschappelijke evoluties en daarmee samenhangende superstructuren we verder ook zullen beleven, de architectuur zal willens nillens rekening moeten houden met de essentiële bijdrage van Le Corbusier en het idiote geknoei van de ‘postmodernen’ overboord gooien. Ik geloof dat Chandigahr, ondanks het door ons sterk aangevoelde kunstgehalte ervan, buiten het begrip van de massa's van de Hindoes staat. Is dit noodzakelijk? Wegbereiders zijn altijd vreemdelingen voor de grote massa. Vernieuwers zijn altijd eenzaam. Met het hoofd vol oosterse architectuur belandden we terug in het properste land ter wereld. Naargelang de tijd zich voorwaarts spoedde kwamen er echter minder gelegenheden om te putten uit de rijkdom van verbeelding die wij in Indië ontvingen. Al werd me spoedig duidelijk dat men nooit mag wanhopen.
Beter laat dan nooit De telefoon rinkelde en een stem vroeg of ik nog dezelfde Braem was die in 1945 de prijs had behaald voor een gemeentehuis en administratief centrum in Boom. Ik moest bekennen dat ik mijn eigen zoon niet was en dezelfde Braem was als die van meer dan dertig jaar eerder. Men zou dit ontwerp dus al die jaren later toch gaan uitvoeren. Dat was een welkome verrassing, omdat de omvang van mijn werkzaamheden als architect merkbaar aan het slinken was. De bouwplaats was inmiddels gewijzigd. Ze lag niet meer in het oude centrum, maar ik kreeg een ruim terrein op een aangevulde kleiput. Het staatsadministratief centrum zou aansluiten met het gemeentelijk administratiecentrum, het politiebureau, het cultureel centrum en de post. Dit alles zou een bouwkundige eenheid vormen. Het ruime middenterrein zou een parkaanleg worden met uitsluitend voetgangerswegen en
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
189 het autoverkeer zou geschieden via een verkeersweg achter het gebouw die ook de achterkant van de belendende gebouwengroepen zou bedienen. Ik beschikte over een van 1950 daterend contract met de staat voor het vredegerecht en het financiegebouw en samen met de architecten Van Camp en Van Meerbeeck voor de andere gebouwen. Er was erg veel gehaspeld met de voorontwerpen voor de gemeentegebouwen, vooral dat van het cultuurcentrum. De crisis had dan toegeslagen en onze plannen waren blijven liggen. Inmiddels was Van Meerbeeck helaas overleden. Ik kon eindelijk, na een vruchtbare samenwerking met de diensten van de staat, de definitieve papieren opstellen. De uitvoering is net beëindigd. Tijdens het opmaken van de plannen verdwenen wij tweemaal naar Mexico en ik meen dat de uitvoering wel enigszins de invloed van de Maya-architectuur vertoont. Niet dat ik Maya-elementen gekopieerd heb, maar er hangt wel een ondefinieerbaar aura rond het gebouw, dat niet Belgisch middelmatig is te noemen, maar spreekt van werkelijke architectuur.
Mexico Naar Mexico togen wij weer met de Cantensen. Een eerste maal met een reisgezelschap, een tweede maal op eigen kracht. Deze reizen maakten op mij een zeer grote indruk. Eigenlijk bracht ik evenveel geladenheid mee van Mexico als van Japan, en meer dan van Indië. Mijn verbeelding, die zich meer in schetsen dan in uitvoeringen uit, had meer aan de eenvoud van Japan en Mexico dan aan de ingewikkeldheid van Indië. Bovendien heeft de lectuur over Japan, zijn religies en het zenfenomeen en over de poëzie en de tempels van Mexico mij sterker getroffen. Misschien speelt ook wel mee dat ik een hele rij boeken heb over Japan en Mexico, over Indië maar enkele. In ieder geval, het kastensysteem dat ondanks alle wetten nog heerst in Indië is mij nog weerzinwekkender dan de ellende in Mexico en de Amerikanisering van Japan. Ik was trouwens beter voorbereid op Mexico dan op Indië, waar mijn indrukken minder geordend waren. Mexico was een eenheid, van land en kunst, kunst en volk, volk en ideologie, terwijl Indië een reusachtige heksenketel was, een heksenketel die nog vele jaren stomen zal eer hij zal ontploffen.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
190
Op reis in Mexico (1978)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
191 Mexico was onze laatste kennismaking met wat ik als de fundering van de universele, humanistische cultuur van morgen beschouw, in haar hoogste uiting, de architectuur. Een van onze eerste Mexicaanse dagen al passeerden we in Mexico City de nieuwe wijk van Nonoal-Tlatelolco, een prachtig modern woningensemble van Vasquez. Merkwaardig was een wolkenkrabber in puntvorm, waarin een bank gevestigd is. Dit was een van de eerste bewijzen die wij ontmoetten van de enorme moed van de moderne Mexicaanse bouwmeesters: helemaal in aluminium en Italiaanse mozaïek en met een agressieve vorm die mij erg beviel. Een hoogtepunt was het Centroceremonial van Teotihuacan. Als architectuur ergens aan mijn definitie beantwoordt dat het om het organiseren van een poëtische ruimte gaat, dan is het in de Calle de los muertos, een geweldige laan, 45 meter breed en 4 km lang, gesloten van het noorden door de Maanpiramide en naar het zuiden in rechte lijn doorlopend schijnbaar tot aan de horizon. Deze laan moet een hoogteverschil van 27 meter overwinnen, wat met verschillende reeksen trappen gebeurt. Vanaf het zuideinde is het zicht op de Maanpiramide werkelijk grandioos. Langs de grote laan staan culturele gebouwen opgesteld in een stalen orde, triomf van een grootse geometrie. Langs het zuideinde staat de Ciudadela, een vierkant met een zijde van ongeveer 400 meter, waarop de tempel van Quetzalcoatl staat, met expressieve sculpturen, gevederde slangen, het teken van deze god. Al deze sculpturen waren vroeger hevig gekleurd, in rood, wit, groen, geel, blauw. Wat durven wij weinig met kleur! Ik heb sculpturen voor de gebouwen van het Fortje gemaakt die bestemd waren om bont beschilderd te worden. Door omstandigheden is het niet geschied. Wellicht komt het er nog eens van, als een goedgezind bestuur er wat geld voor over heeft? Of kent u hier of daar een mecenas? Net als in Indië en Japan liggen geometrische schema's aan de basis van de gebouwen, maar in Mexico zijn ze eenvoudiger en helderder. De volumes langs de Calle de los muertos liggen in een zuiver ritme aaneengeschakeld, dat samen met het landschap een complete harmonie bereikt. De oude Maya's zagen hun gebouwen in samenhang met de bergen eromheen, zij schiepen een totaalsihouet als hadden dezelfde goden de stapelbouw en de berghellingen bepaald. Hier en daar zijn er nog muurschilderingen op de overgebleven stuc-laag te vinden. Hoofdzaak is de intense poëzie die spreekt uit het spel der volumes onder de stralende zon. De westerse culturen hebben nooit een dergelijke grootse symfonie
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
192 van plastische vormen voortgebracht. In het Westen heeft men drama's in steen, het menselijke lijden en verscheurdheid door godsdiensten gebaseerd op het lijden; hier worden de natuurkrachten uitgedrukt in rustige en vrolijke symbolen. In de muurschilderingen ontwaart men een kinderlijke vreugde en naïviteit die sympathieker aandoet dan het erotisch gedoe in Indië. Die kinderlijke naïviteit kan dikwijls ook wreedheid worden, maar dat is een betreurenswaardige natuurlijke aanleg van de mens. Uiterst belangrijk is ook het Museo Nacional de Antropologia, een waar meesterwerk van architect Vasquez, niet alleen bouwkunstig gezien, maar ook als ideologische stelling die in het kader van de authentieke Mexicaanse levensbeschouwing het mensenwerk koppelt aan de natuur. Het geweld van het water vormt het middelpunt van de ruimte, maar even verder ligt datzelfde water met zich daarin spiegelende waterplanten loom en stil in de zon, terwijl het gebeeldhouwd teken van het eeuwig leven eruit oprijst. Het oer-indiaanse concept van de eenheid van stof en geest wordt hier uitgedrukt in een mensenwerk zo puur als kristal. Ik stond er paf van. Af en toe zou men eens naar Mexico willen vliegen om dit weer te zien, als geestelijke herbewapening. Van dezelfde architect Vasquez staat tegenover het antropologisch museum het museum voor moderne kunst. Dat heeft een soepeler vormgeving, o.a. met een dubbele cirkelvormige trapoplossing in het centrum van het gebouw. Ik had al een hoge dunk van de Mexicaanse schilders en beeldhouwers door hun in de architectuur geïntegreerd werk, maar hier werd die indruk nog versterkt door de vrije hedendaagse kunst. Er was trouwens ook een grote tentoonstelling van mijn vriend Matta, de Chileen. Wij bewonderden ook de grote muurschildering in de hall van het antropologisch museum van de hand van Tamayo, de vierde van de grote Mexicanen, naast Diego Rivera, Oroco en Siqueros. Die schildering stelt het gevecht voor tussen de gevederde slang en de poema of tussen Quetzalcoatl en Huitzilopochtli. Maar de muurschilderingen van Diego Rivera in het Palacio Nacional spannen voor mijn part de kroon. Daarin vind je een expressie, tot volmaakt evenwicht gekomen, van al wat leeft in het Mexicaanse volk. Het hele drama van de Spaanse verdrukking en de vernietiging van de oude cultuur tot en met de geboorte van een op de rede gebaseerde democratie zijn gevat in een overweldigende compositie waar alle strijders voor het nieuwe met name genoemd worden, tot en met Zapata, Pancho Villa en Karl Marx. De schildering is gevuld met
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
193 symboliek van oud-Mexicaanse oorsprong. Ik meen dat met het oeuvre van Rivera de twintigste eeuw haar hoogste niveau heeft bereikt. Het levende streven van een volk is daarin op esthetisch volmaakte wijze tot uiting gebracht. De hoofdzakelijk Parijse scholen van het impressionisme en het daaropvolgende kubisme brengen individuele drama's tot uiting, en houden het daarbij. Het volk bestaat niet in die kunst, en dat blijft in de officiële kunst zo tot vandaag, met uitzondering van Guernica! Ik bezocht ook het huis waar Rivera met de kunstenares Frieda Kahlo woonde. Dat was een ateliergebouw met een mooie tuin, helemaal in het blauw geschilderd. De interieurs waren nogal kaal, zoals in Mexico gebruikelijk, maar mooi en gezellig geschilderd. Rivera maakte geen geheim van zijn linkse overtuiging. Boven zijn bed troonde het portret van Lenin! De Mexicaanse muralisten grijpen de toeschouwers bij de keel. Ze moeten reageren. Het Teatro de los Insurgentes, waar de beelden op je afstormen in een kleurig vuurwerk, de kapel in Tlatelalco met een reliëfschildering van Siqueros, of de grote schilderingen in Chapultepec, een zaal vol revolutie, ook van Siqueros... er zijn voorbeelden genoeg. Bierwerts, de leraar monumentale kunst van het Hoger Instituut van Antwerpen, vroeg me of ik met alle bewondering voor deze kunst voor het volk, kon vaststellen dat dit volk er iets aan heeft in zijn strijd tegen de ellende? Misschien heeft het volk inderdaad geen boterham méér door de kunst, maar we kunnen de monumentale kunst van Mexico ook beschouwen als begeleidende muziek bij de opmars naar de nieuwe tijd, het noodzakelijke commentaar bij het gebeuren. Mijns inziens kan dit commentaar een motorische invloed hebben bij het denkende deel van de massa, dichters, musici en produktieve mensen, die in die kunst een visuele steun voor hun actie vinden. Ik heb toegezien hoe in het Brusselse metrostation Hankar het publiek haast onverschillig langs de woelige muurschildering van Somville heen liep. Notre temps is er nochtans en zal er blijven als een getuigenis. De volkskunstenaar is de meest bewuste mens. Zijn getuigenis op de muur heeft een grotere waarde an sich dan louter formele scheppingen op een doek. Ook abstracte composities kunnen een ideologische inhoud met een meer dan tijdelijke betekenis hebben. Dat de getuigenis op de muur van een gebouw staat geeft ze alleszins een grotere sociale betekenis, zelfs als ze niet onmiddellijk en diep in de volkspsyche doordringt. Een muurschildering kan zelfs de betekenis van het gebouw luider laten spreken
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
194
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
195 dan de architectuur alleen kan doen. De hele Mexicaanse architectuur en beeldhouwkunst zijn er om die stelling te staven. Onze reizen naar Mexico hadden gedeeltelijk als doel het relatieve gewicht van de ‘vrije kunsten’, schilderkunst en beeldhouwkunst, tegenover de architectuur na te gaan in de meest representatieve voorbeelden, en dit zijn de Mexicaanse! Deze dingen, die voor mij van levensbelang zijn, hielden me bezig terwijl ik in Mexico (en de tweede keer ook in Guatemala) rondreisde. De moderne architectuur heeft zich meer en meer, tijdens haar evolutie, verzet tegen ornament, om een identiteit van vorm, functie en constructie te bereiken. De Mexicaanse pre-Spaanse architectuur vertoont echter hele gevelvlakken met maskers, slangen, en dergelijke motieven die essentieel zijn voor de betekenis van de gebouwen d.w.z. dat ze geen ornament zijn, maar inherent aan het gebouw als religieuze factor. Als wij tot deze identiteit van vorm en betekenis kunnen komen, is er van overbodig ornament geen sprake. We moeten echter met die niet eng functionele vormen iets vermogen uit te drukken, zoals de Maya's en de Azteken dit konden en moesten. Mexico is onvergetelijk, er is een hele reeks onuitwisbare beelden aan verbonden. De Olmeken, de Maya's, de Azteken, Diego Rivera, Siqueros, Orozco, de Sierra Madre, Teotihuacan, het vormt alles samen een bijna surrealistische, maar ook monumentale filmstrook. Utopia! Het land waar de architectuur de kristallisatie zal zijn van een vrije levensbeschouwing, een vooruitstrevende techniek, avant-gardewetenchap en poëzie. Het echte leven houdt zich vast aan de utopie!
Oud maar niet dood Een aantal goedwillende autoriteiten en collega's vonden in 1980 dat de zeventig jaar van Braem moesten worden gevierd met een grote tentoonstelling van zijn werk in de Academie. Dat gebeurde dan ook. Het werk van vijftig jaar exposeren is een hele karwei. Er was al een deel van mijn ‘oeuvre’ aan de archieven van Architecture Moderne in Brussel overgemaakt. Er moesten tekeningen uit mijn beginperiode, van vóór 1930, worden opgediept. De tentoonstelling zou immers een periodisch overzicht geven van al wat ik getekend en later geschilderd had. Er waren projecten uit mijn studietijd, toen ik schoolse opdrachten moest uitvoeren en mij troostte met vrije ontwerpen. Vervol-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
196 gens tekeningen uit de tijd van het Hoger Instituut, toen ik een eerste lijnstad ontwierp tussen Antwerpen en Luik, getekend en geïllustreerd op drie grote borden. Vervolgens een reeks constructivistische composities. En foto's van uitgevoerd werk van alle aard, kleine bungalows, arbeiderswoningen, tot en met het Administratief Centrum, sociale woningbouw van 1 tot 20 verdiepingen, projecten voor de VUB, Glaverbel, enzovoort, enzovoort. Bovendien hing er nog een reeks schilderwerken van 1,22m op 1,22. Het resultaat van de voortdurende inspanning en strijd van een halve eeuw mensenleven. De tentoonstelling werd geopend in tegenwoordigheid van 600 bezoekers, met een vriendelijke redevoering van de minister van onderwijs, Willy Calewaert, een documentaire redevoering van de architect Strauven en een officiële begroeting vanwege directeur Jan de Mol. Ik was door dit alles zeer ontroerd, ook mijn vrouw die door een jonge student in de bloemen werd gezet. Wat ik toonde was onmiskenbaar ook haar werk. Tijdens de volgende dagen kwamen heel wat volgens mij gewichtige personen de tentoonstelling bezoeken, groepen studenten en architecten. Alleszins was de expositie zo omvangrijk dat ik zelf niet begreep hoe ik dat alles bijeengetekend had, en het ging dan nog maar om een deel van mijn produktie. Wel had ik de hulp van drie, vier tot vijf tekenaars moeten inroepen, die meestal enkele jaren op mijn atelier doorbrachten om dan met hun eigen vleugels te gaan vliegen. Zo heb ik als medewerker gekend: Suske Peeters, Lode Wouters, vandaag zelf professor aan het HAIR, Edouard Vandevelde, vandaag Algemeen Directeur van de Nationale Maatschappij van Huisvesting, Hans Verhavert, thans architect-stedebouwkundige in Nederland, Rud Vael, thans architect bij de telefoonregie, Werner De Bondt, architect, Karel Beuten, leraar aan het HAIR, Hugo Lejon, architect, lid van de Koninklijke Commissie van Monumenten, Piet Vanreusel, leraar aan de architectenschool van Hasselt, Wim Mortelmans, Rina Kimzeke, Gusta van de Voorde, Juan Frazao, een Portugese stagiair, Dany Staut, lerares aan het HAIR, Jean-Pierre Frisson, architect in privé-dienst, Dirk Jacobs, in dienst bij de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting, Jan Willems, met wie ik voor sommige dingen geassocieerd ben en niet te vergeten Josephine Vanhumbeeck-Moyson, die tien jaar lang mijn trouwe en toegewijde secretaresse geweest is. En veel van de tentoongestelde projecten waren natuurlijk het produkt
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
197 van de samenwerking met collega's. Aan al deze medewerkers en collega's ben ik veel dank verschuldigd. In het algemeen namen zij de administratieve en technische zijde van de ontwerpen op hun rug, terwijl ik mij kon bezighouden met het compositorische werk, dat mij gewoonlijk geen grote inspanning kostte. Ik tekende, tekende en tekende ontwerpen, tegenontwerpen, varianten, tot uiteindelijk een resultaat behaald werd dat zo weinig mogelijk compromissen inhield. Voor mij was de expositie de gelegenheid een algemeen overzicht op het gepresteerde te verkrijgen dank zij de daadwerkelijke hulp van mijn collega's van de Academie. Zeventig jaar is niet niks! Het was een pijnlijke ervaring dat na herhaalde hartinfarcten onze goede vriend en reisgenoot Piet Cantens in het Stuivenberggasthuis vrij plots overleed. Het was een zware slag voor zijn vrouw die er niet meer bovenop geraakte en aan een kwaadaardige ziekte begon te lijden, die haar ook na twee jaar neervelde in hetzelfde Stuivenberg. Toen zij erbuiten gedragen werd, kwam ook mijn vrouw erbinnen, op dezelfde verdieping, en dit voor twee pijnlijke maanden. Ik liet haar tot ze weer thuis en aan de beterhand was in onwetendheid over de dood van Paula, want dit nieuws zou haar zeker geen goed gedaan hebben. Wij zagen aldus de rangen stilaan uitdunnen. Mijn vader, de idealist, mijn schoonvader, de etser-schilder Severin, Paul de Vree, verscheidene collega's waarmee ik samengewerkt had, mensen naar wie wij jarenlang opgezien hadden, zoals burgemeester Craeybeckx, academie-collega Emile Langui, ettelijke klanten waarvoor ik gebouwd had... Wij blijven nog met enkelen over, gelukkig mijn zuster Paula en schoonbroer, Rik de Roover, mijn schoonzuster Frieda en schoonbroer Jul de Roover, Pol en Hilda Hendrickx, en mijn vrouw zelf die zeer moedig alle pijnen draagt en mij toch voortdurend terzijde staat. Door de wankele gezondheid van mijn vrouw kunnen we geen vermoeiende reizen meer ondernemen en gaan we bijvoorbeeld uitrusten op Tenerife. Het zijn gelegenheden tot bezinning, terwijl ik ook nog werk aan projecten: het eindelijk tot uitvoering gekomen administratief centrum en vredegerecht in Boom, de muurschilderingen aan de VUB, en een metrostation in Antwerpen. Volgens de wet moet ik daarmee stoppen. Oude mensen worden uitgeschakeld. Ik moet er dus eigenlijk een kruis over maken. Ja, we zijn oud, maar helemaal niet dood! Met het ontwerp voor een metrostation bij het Antwerpse Sportpaleis kwam er inderdaad wat nieuws op tafel: nadat ik mijn hele leven lang ge-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
198
Ontwerpschetsen voor metrostation Sport in Antwerpen
Werkschets Rijksadministratief Centrum Boom
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
199 vochten heb voor een architectuur met zon, licht en ruimte sluit ik mijn carrière af met een ondergronds ontwerp. Het gaat om een reeks tunnels en hallen die door ingenieurs werden ontworpen volgens hun zakelijke normen en waaraan architecten een menselijk uitzicht moeten geven. In metrostations heerst meestal een donkere, drukkende sfeer, met wanden in zwarte of bruine mozaïek, slecht verlicht en slecht onderhouden. Ons doel - want ik werk samen met Jan Willems, omdat de ontwerpers volgens het contract met twee moeten zijn - is een optimistische noot te doen klinken. Als het mag, zal alles wit zijn, met kleurige zonnen en sportieve figuren op de wanden. Het is al erg genoeg dat de reizigers onder de grond moeten kruipen. Volgens de laatste berichten zal het Sportpaleis echter volledig omgebouwd worden met wellicht ingrijpende wijzigingen in de conceptie van het tunnelcomplex. Het is dus te verwachten dat mijn laatste werk weer een moeilijke en langdurige bevalling zal worden. Enfin, daar zijn we aan gewend. Moeilijk gaat ook!
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
201
Deel III De algemene lijn
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
203 Er moet uit het overzicht van een actief leven toch een besluit te trekken zijn. Ik noem dat een algemene lijn, verwijzend naar de film De algemene lijn van Eisenstein. Die conclusie moet rekenschap geven waarvoor men geleefd heeft en waar men naartoe wil. Het nooit vergeten doel in mijn doen en laten als architect was het verwezenlijken, in welke graad ook, van het schoonste land ter wereld, als tegenstelling tot een verschrikkelijke toestand: het lelijkste land ter wereld, waarin wij helaas moeten leven. Die algemene lijn loopt vanzelfsprekend naar bevrijding toe, want wat doet men anders zijn leven lang, dan trachten zich te bevrijden? Zich bevrijden van de lelijkheid, die de totaliteit uitdrukt van het huidig ecologisch en sociaal milieu. Daartegen heb ik mijn hele leven gevochten. De resultante is een niet zo omvangrijk oeuvre, in strijd geboren, en verwezenlijkt in een voortdurende zoektocht naar bevrijding, individueel en sociaal. De absolute bevrijding kan er echter slechts komen door een grondige revolutie. Ogenschijnlijk is van zo'n revolutie niets te bespeuren en maakt ze geen enkele kans. Triste misère? Windstilte? Welneen, de grote revolutie is volop bezig! Ze is volop bezig! De zaak speelt zich af op een ander plan, maar toch laat ik me ertoe verleiden de vergelijking te maken met 1917. De macht werd toen gegrepen door een minderheid van Bolsjeviki, terwijl een groot deel van de inwoners van Petrograd niet besefte wat er gaande was; de theaters speelden zoals gewoonlijk, de trams reden, de koetsiers wachtten op hun klanten. Dat is prima beschreven in het boek van John Reed: Tien dagen die de wereld deden beven. De vergelijking loopt mank in zoverre er vandaag geen sprake is van overname van de macht door de bedrogen en uitgebuite massa. De financiële dictatuur zit stevig in het zadel. Het geconditioneerde volk geniet van brood en spelen, t.v. en bungalow, en rijdt 's zondags van nergens naar nergens met zijn autootje. Maar er gebeurt wat anders, en dat is ook een overname van de macht. Iets dat te vergelijken is met de grote omwenteling in de geest die begon met de renaissance en zijn beslag kreeg met de grote Franse burgerlijke revolutie van 1789! Er ontstaat een nieuwe wereld die ons verplicht tot een nieuwe wereldbeschouwing. En dat staat in scherpe tegenstelling tot de hele retrogeest van dit ogenblik, een geestelijke inzinking die niet meer is dan de angst voor het nieuwe dat steeds meer gebieden van menselijk handelen en denken gaat beheersen. De angst ook van de heersende machten die zich maar al te sterk bewust zijn van de implicaties van dit nieuwe, dat de
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
204
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
205 grond onder hun voeten doet daveren. Die implicaties zijn onoverzichtelijk. Wat brengen ons de biotechniek, de manipulaties met de kernenergie, de automatisering van de produktie, de overwinning van tijd en ruimte? Stoor een mierenhoop en de geconditioneerde diertjes beginnen ogenblikkelijk de oude toestand te herstellen. Bekijk de door eeuwen gegroeide en nu catastrofaal gestoorde stad. Een aantal goedwillende urbanisten en sociologen staan nochtans klaar om te bewijzen dat die oude stad de goede was en dat de in de hoofden van de bewoners vastgeroeste schema's over hoe een stad er moet uitzien, de goede schema's zijn, in harmonie met de ware behoeften van individu en gemeenschap. Dus, laat alles zoals het was, leve de oude stad! Zo is het met het geheel van denk- en arbeidstechnieken waarmee we ons in de natuur staande houden. We zijn verstikt onder de loden mantel van het verleden. Vernieuwers zijn niet welkom, vooral niet in kringen van mensen die een zgn. wetenschap cultiveren gebaseerd op het bestaande en die als normatief voor de toekomst willen doen doorgaan: sociologen, biologen, psychologen en andere bureaucraten van de wetenschap. We moeten ons in de eerste plaats ontdoen van alle vormen van versteend denken, van bureaucratie, de reglementen en normen die het leven aan banden leggen en een vrije ontwikkeling beletten. Een wetenschap gebonden aan het verleden is zeer gevaarlijk. Een stedebouw gebonden aan het verleden is geen stedebouw. Daarom zijn scholen ook zo schadelijk inzover ze de ideeën van voorgaande generaties proberen te bestendigen in de hoofden van de jeugd. Er zal niet veel veranderen zolang men niet algemeen aanvaardt dat wetenschap en kunst geen ander doel hebben dan nieuwe levensmogelijkheden te openen. Ik verwerp dus met de grootste energie ieder retroverschijnsel. Sterft gij oude vormen en gedachten, slaafgeborenen, ontwaakt, ontwaakt. Zoals tijdens de renaissance ontstaat er een nieuwe wereld. De aarde werd toen ineens een bol, de wereld werd groter en kenbaar, men kon errond varen, men vernam dat er volkeren waren met heel andere goden. Men wilde ineens alles zelf weten en verwierp alle opgelegde dogma's. Een totaal nieuw wereldbeeld ontstond, de inquisitie heeft het niet kunnen beletten. Hetzelfde gebeurt nu, en het nieuwe fascisme zal het ook niet kunnen beletten. De wereld wordt nog groter voor iedereen. De eerste mens zet een voet op de maan en iedereen heeft het meegemaakt voor de t.v. We zenden apparaten naar Venus, Jupiter, en ontvangen duidelijke beelden van werel-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
206 den in wording. Daardoor krijgen we een andere visie op de aarde zelf, de behoefte ontwaakt om deze aarde wat beter in te richten, de dingen te zien in wording! De Russen en Chinezen zijn duizenden hectaren bos aan het planten om de grote woestijnen in te dijken. Er worden maatregelen genomen om de zee en de rivieren te saneren. In de Theems is er opnieuw vis, in de Moskwa kan men weer zwemmen. Dank zij talloze actiegroepen begint men het natuurlijke milieu te herstellen, zelfs in België, ondanks bouwpromotors en corrupte politici. Er ontstaat een ander schaalgevoel, volstrekt anders dan de kleinmenselijke schaal van de schilderachtige, donkere, vochtige spleten in de middeleeuwse stenen stadskoek. De techniek wordt een hanteerbaar werktuig dat grootschalige vernieuwingen zal mogelijk maken, een nieuwe stedebouwkundige visie en een volstrekt nieuwe bouwkunst. De schaal van de wereld wijzigt, ook naar het kleine toe. We krijgen macht over het atoom, een onuitputtelijke bron van energie die, eenmaal bemeesterd, alle vuile industrieën kan uitschakelen. Het atoom bemeesteren kan, vanaf het ogenblik dat de multinationals er met hun poten kunnen worden afgehouden. De aarde en haar grondstoffen moeten eigendom zijn van alle aardbewoners, niet van enkele. Filosofisch wordt ieder dualisme in de wereld absurd en dus ook de overgebleven religies. De tweespalt tussen god en wereld, lichaam en geest, mens en wereld, mens en milieu wordt steeds onaanvaardbaarder, wat de verschillende kerken, de bureaucraten van de geest, ook uitspoken om hun wankele organisaties staande te houden. M.i. wordt een nieuwe religie geboren, zonder god, in het besef van de onverbreekbare eenheid van al het bestaande, waarin de mens als bewust bestanddeel zichzelf een verantwoordelijkheid en een taak geeft. Wat kan die taak zijn? De algemene lijn? M.i. is die taak het organiseren van een totale levensruimte gericht op bevrijding, de maximale ontwikkeling van de mogelijkheden die in ieder individu in een harmonische gemeenschap schuilen. Al wat dood en verstarrend is, maken we onschadelijk, iedere zwarte, rode of blauwe bureaucratie mijden we als de pest. We organiseren de gemeenschap in autogestionaire groepen, waarin de eigendom van produktiemiddelen en grond uitgeschakeld is. Het scheppen van kunst wordt een voortdurend ontzaglijk vuurwerk van vreugde! Welnu, wat geeft dit alles te zamen? Niet meer en niet minder dan een totale architectuur. Want architectuur is het organiseren van het leef-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
207 milieu ter bevrijding van de mens. Architectuur is de kunstmodaliteit die het leven in zijn volle omgeving tot materiaal heeft, architectuur omvat het geheel van alle menselijke functies, is er het resultaat van en reageert erop. Dit is geen pleidooi voor een dictatuur van de architecten. Architecten en in feite alle kunstenaars zijn media van de gemeenschap. Zij moeten ruimten verwezenlijken voor een complete mens, in voortdurend akkoord met de leden van die gemeenschap. Wij zijn media én motoren. Wij moeten bouwen omdat wij specialisten zijn, maar we bouwen niet voor onszelf, maar voor individuen en groepen die hun wensen formuleren. Er is een schitterende toekomst voor de bouw-kunst. Indien een nieuwe levensbeschouwing ontstaat - ze is er al voor wie zien kan - zal ook de angst voor het nieuwe plaats maken voor het enthousiasme voor het creatieve en daarop moeten de kunstenaars steunen om nieuwe levensvormen te scheppen die iets zullen uitdrukken van een vreugdevol bewustzijn van te bestaan, te leren, te bouwen aan iets nooit geziens. We moeten bouwen aan een optimistische kunst, de vreugde uitdrukken een bewust deeltje van het heelal te vormen, op een geprivilegieerde planeet, de vreugde iets te leveren aan de anderen dat ze zelf niet kunnen maken. M.i. liggen de zaken zo dat de nieuwe krachten die uit de technologie en de wetenschap gesproten zijn niet anders kunnen dan een omwenteling van het denken en het sociale handelen veroorzaken. Het verleden bewijst dat ook: denk even aan de 35-urenweek. Ze zal het resultaat zijn van een sociale strijd, maar wordt tevens opgelegd door de aard en de organisatie van de arbeid. Aldus gaat het in alle takken van menselijke bedrijvigheid: een onontkoombare lijn naar een socialistische gemeenschap, anders kan ik het niet noemen, wat anders kan ik niet verwachten. Het nieuwe levens- en wereldbeeld tekent zich stilaan ordelijker af. De belachelijkheid van de versleten retro-ideologie wordt vanzelfsprekend, en de pilaren die ze schragen worden bouwvallig: de strijd om macht voor eten en seks, het zondebegrip in de liefde, het dualisme als geestelijk splijtelement, het eigendomsbegrip gekoppeld aan macht. Wij bereiken nu een tweede trap van menswording, deze waarop ieder deel heeft aan de organisatie van de toekomst, er mede verantwoordelijk voor is en medecreatief wordt. Ook urbanisten en architecten moeten een aantal oude begrippen overboord zetten! We moeten komaf maken met de stad als koopwaar, de
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
208
‘Droomhuis in de Andes’ (1985)
‘Een droomhuis in de duinen tussen Wenduine en De Haan’ (1985)
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
209 ruimte als koopwaar, de woning als koopwaar, de straat als strijdtoneel tussen verkopers en kopers. Er is geen stedebouw mogelijk als de grond en de middelen tot bouwen privé-eigendom zijn. We moeten ook komaf maken met de oude radioconcentrische stad, want dat is de stad van de slavernij. In het midden de macht en de symbolen van de macht, de beurs, de banken, de warenhuizen, de administraties, daaromheen de loonslaven, en in het groen daar weer rond de heren en hun kaders. Deze stad is versleten en is schadelijk geworden, het is een slagveld, een gevangenis, een kerkhof. Ze is ziek, want ze functioneert niet meer, zoals ze dat in de middeleeuwen en de pre-kapitalistische periode wel deed. Denken we aan het schema van Patrick Geddes: eerst is er de zieke stad, Patholopolis, vervolgens de stad met een groot deel niet-werkenden en steuntrekkers, Parasitopolis, dan komt de stad met slimme, corrupte politici aan het hoofd, Tiranopolis, en ten slotte duiken de fatale conflicten op in Necropolis. Dat is zo gebeurd met de Romeinse, Indische en Chinese steden, dat wij diezelfde weg op gaan is niet denkbeeldig. Van het liberaal-fascisme naar de atoombom is de weg zeer kort. Wij beleven een ogenblik van keuze tussen oneindige weelde of oneindige ellende. Ik zelf ben optimist, ik geloof in de komst van de stad van de mensheid op mars. Een stad van de vrije beweging met lineair geschikte centra die steeds zullen veranderen, evolueren, zich verplaatsen. Weg met het unieke, versteende centrum, want we wensen geen unieke centrale macht meer! De nieuwe stad zal een voortdurend wijzigend plastisch spektakel vormen vol daverende creativiteit in een poëtische ruimte. Ik beweer dat dit alles op komst is en hoop dat les nouveaux philosophes en dit hele pessimistische zootje pseudosociologen onder hun zwarte gedachten versmacht worden. Dit is een van onze taken: het onkruid wieden, de geesten openen voor het nieuwe dat onafwendbaar is! Intussen lijkt mij de tijd gekomen van de utopie. De utopie van gisteren wordt vandaag verwezenlijkt, de utopie van vandaag, morgen. Goed, maar de nieuwe denkmodellen waarop de realiteit zich zal richten, moeten er zijn. Onze taak is er dus een van zoeken en experimenteren. De schilders en beeldhouwers moeten samenwerken met de architecten om de geboorte te vergemakkelijken van een nieuwe kunst die het leven moet doorzinderen. Plastische vrijheden zijn nu verworven: het kubisme deed ons het geometrische wezen van de opbouw van de werkelijkheid beseffen, het purisme gaf ons de zin voor synthese en beheersing van de middelen, het constructivisme de vreugde om de mooie construc-
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
210 tie, het surrealisme de erkenning van het innerlijke landschap, het expressionisme de vrijheid om de vorm naar onze emotie te plooien, de abstracte kunst de beheersing van de plastische middelen, de actionpainting de weg van de spontaneïteit. Al deze ismen zijn m.i. ontdekkingen van de spraakleer waarmee we nu iets nieuws moeten uitdrukken. Ik ben van Mexico teruggekomen met een grote eerbied voor het werk van de muralisten aldaar, Siqueros, Rivera, Orozco. Met de legers opstandige boeren trokken zij destijds mee op in hun in vuur en vlam staand Mexico. Ze verwisselden soms het penseel met het geweer. Siqueros was commandant van de tanks in het Spanje van 1936-1937 en bracht in zijn land bijna evenveel tijd door in de gevangenis als in zijn atelier en schilderde er op de muren! Die muren staan daar nu als vlammende manifesten, niet verfijnd, niet smaakvol, niet decoratief, maar stormachtig en schokkend. Laten we in het Centro Cultural Siqueros en vóór Guernica moed gaan scheppen, laten we de deuren van de nieuwe tijd instampen in ons eigen hoofd. Wat nodig is, is het besef van de geweldige, onmetelijke mogelijkheden, het besef dat de signalen hoorbaar zijn van wat komt in wetenschap en techniek, maar vooral in de nieuwe totale, allesomvattende kunst. Die signalen zijn hoor- en zichtbaar in het werk van Le Corbusier, Léger, Picasso, Matta, Diego Rivera, Pablo Neruda, Asturias, Che Guevara, Allende, Béjart, Theodorakis, Xenakis, Candilis, Márquez en nog vele anderen. Als deze signalen in onze hoofden blijven voortklinken, komt de rest ook, nieuwe bloemen, nieuw gezang, een nieuwe wereld! En nog eens: alle macht aan de verbeelding, want de verbeelding wordt werkelijkheid als de utopie eindelijk de massa's bezielt. Dan beginnen we te bouwen aan het schoonste land ter wereld.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
211
Naschrift Portret door een echtgenote Zijn eerste liefdesbrieven waren lessen in marxisme, wat hij zich later wel zal hebben beklaagd, want bij al wat aan mijn oordeel onderworpen werd verwees ik steeds naar die lessen. En zo kon ik vaststellen dat theorie en praktijk niet altijd overeenstemden. Jonge mensen zien alleen wit en zwart en als René ‘ne plastron’ droeg, vond ik dat uit den boze en schold hem uit voor vuile bourgeois, en dreigde met echtscheiding als hij zich nog zo in mijn bijzijn zou vertonen. Iets wat ik natuurlijk niet echt meende. Het gevolg is dat er een doos met een hoop dassen en een strik ergens in een verloren hoek in onze kleerkast staat. Bij zijn eerste bezoek aan mijn ouders verklaarde René dat alle mensen boven de 45 jaar moesten worden gefusilleerd, nu hij zelf 77 jaar is, stelt hij die grens wel wat verder. Niet te verwonderen dat mijn vader twijfelde aan zijn aanstaande schoonzoon als hij al die lijken daar op bergen bij mekaar zag liggen. Het eerste geschenk dat ik kreeg was een metalen buisstoel van Breuer, ontdekt bij Galler (rond 1935). René bracht hem zelf mee op het platform van de remorque van tram 8. We zouden ons inderdaad modern inrichten. We kochten dan ook niet het geëikte: salon, slaapkamer, enzovoort, maar met het geld dat René gewonnen had met de Godecharleprijs en de Rubensprijs lieten wij naar eigen tekening twee divans en een lange lage kast maken. De slaapkamer werd ingericht als tekenkamer. De divan stond half verscholen onder de tekenplank. Toen ik ziek werd tijdens de oorlog, kon de huisdokter mij daardoor wel wat moeilijk bereiken. ‘In welk nest ligt gij daar nu?’ vroeg hij. Hij was een zeer goedhartige man. Toen mijn man zo geel als een pee thuiskwam na zijn gevangenschap, wou hij ons voor zijn vele bezoeken niets aanrekenen. Van toen af moest René een bril dragen en later werd die dokter oogspecialist. Ten gevolge van al onze gesprekken over architectuur zag ik tijdens mijn ijlkoorts na een operatie een prachtige glazen hoogbouw, geheel doorzichtig, midden een oneindige, blauwe zee. Toen ik ontwaakte in
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
212 het ziekenhuis zat René naast mijn bed met tien ‘pateekes’. Wie die allemaal heeft opgesmuld weet ik niet meer, maar ik in alle geval niet. Het juiste geschenk op de juiste plaats? Om de keuze te vergemakkelijken wou ik later als geschenk altijd een tekening van René, waarvan ik wel eens het onderwerp durfde bepalen. De moeilijkste klant die hij heeft gehad zal ik wel geweest zijn, toen wij eindelijk besloten onze eigen woning te bouwen. Hij bekommerde zich vooral om de esthetiek en ik natuurlijk om de praktische kant. Moest dit raam nu open kunnen of niet? Was een schuifdeur beter? En ze leefden er lang en gelukkig. Met de jaren kwamen er wel barsten en lekken, zoals overal. Ik ontdekte ze het eerst, mijn architect verstaat de kunst ze niet te zien. Als ik in de tuin begon te werken om de hagen in golvende lijnen te snoeien, elk struikje naar mijn zin te doen groeien, vergat ik de tijd en moest René van boven op het terras roepen: ‘Els, 't is al 3 uur. Zouden we niet wat eten?’ Nu ik oud en stram ben tracht ik ook maar wat door de vingers te zien in onze tuin. Picasso zei eens: ‘Je ne cherche pas, je trouve.’ Dat kan René niet zeggen, want hij heeft ten minste een derde van zijn leven al zoekend doorgebracht. Hij vertrekt bijna nooit naar zijn chantier zonder terug naar boven te komen om op de onmogelijkste plaatsen te beginnen zoeken: naar zijn andere bril, zijn sleutels, zijn schipperspet. Dan komt mijn onderzoeksrechterstalent boven. Waar zijt ge het laatst geweest? Wat hadt ge aan? Daarna ga ik doodbedaard naar de meest aangewezen plaats en daar ligt dan wat hij zoekt! Picasso bedoelde dit zoeken natuurlijk anders. Als er voor de zoveelste keer iets aan een project moest worden veranderd door het advies van een van de vele administraties, gaf René de moed nooit op, iets wat ik wel moet bewonderen. 's Avonds na de kantooruren als ‘de mannen’ weg waren kreeg ik dan de uitleg over de nieuwe gevel of de gewijzigde planindeling. Met de moed der wanhoop trachtte hij me dan te overtuigen dat de nieuwe oplossing even goed kon worden. Mijn commentaar bleef: uw eerste gedacht is altijd het beste. Nu we zijn bureau als schilder- en beeldhouwersatelier hebben ingericht vind ik in alle schuifjes, hoekjes en kantjes een onmogelijke rommel, vooral kleine restjes van gommen. Ik denk dat de tekenaars als ze René naar beneden hoorden komen gauw een gom ter hand namen. Reisplannen maken was de specialiteit van het agentschap ‘Severin’.
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
213 Vernam ik maar een plaatsnaam, dan begon ik onmiddellijk met een vergrootglas de kaart te bestuderen en de mooiste wegen die in het groen aangeduid zijn aaneen te lijmen. Het werd dan onvermijdelijk middernacht. Een landkaart is voor mij even boeiend als een roman. Ik kende de wegen al uit het hoofd voor we vertrokken. Gezeten naast mijn chauffeur die helemaal op mij rekende, moest ik dan de commando's geven. Kwamen we door een stad met eenrichtingsverkeer, dan liep het gewoonlijk mis en verzeilden we in een of ander voorgeborchte. Nam René een zijstraatje links, dan was ik zeker dat het rechts had moeten zijn, mijn inwendig kompas volgend. Het schijnt dat hij als linkshandige in de school moest leren rechtshandig schrijven. Ook een uitleg! Bij onze vele wandeltochten ging het schetsboek in het speciale zakje dat ik gemaakt had altijd mee. Ik mocht de voorhoede zijn, hij volgde met de zware rugzak. Van tijd tot tijd keek ik kwaad om bij het minste geluid achter mijn rug, en kreeg hij te horen: ‘Zijt gij nu een indiaan met al dat lawaai dat ge maakt?’ Als we na lang zwoegen zo ver en zo hoog mogelijk waren geraakt werd er gerust. Ik veroverde me na veel wikken en wegen een plaatsje in de zon, beschut achter een rots, effende het terrein, vlijde me als een marmot tussen de bergflora. René koos instinctief het mooiste plekje uit de omgeving en begon te tekenen, gezeten in de ijskoude wind of de schaduw. Het duurde nooit lang of ik kreeg verder nog een andere rots in het oog, controleerde of de potloodjes naast hem niet naar beneden konden vallen en trok eropaf. Maar achter die rots was er nog een andere... Mij kennende riep René dan: ‘Niet te ver hé, en blijf in 't zicht.’ We spraken af om welk uur ik terug zou zijn. Hij stond ongerust op de uitkijk als ik dan eindelijk toch besloot terug te keren met de nieuwe vondsten om de verzameling eigenaardige stenen thuis aan te vullen. In het beruchte tekenzakje zaten ook twee plankjes waarmee we in de sneeuw of op de gletsjers een warme, droge zitbank konden maken. Onze grasmachine stond eens meer dan een jaar in de garage lelijk in de weg. Na vergeefse trekpogingen van René had ze de geest gegeven. We dachten eraan de machine voor een zacht prijsje van de hand te doen. Ik zei: ‘Als Jul van Anneke ons nog eens komt helpen in de tuin, vraag hem dan er eens naar te kijken.’ Jul kwam en had het rap gevonden: er was geen benzine meer in. Dit ter illustratie van René zijn allergie voor alles wat iets te maken heeft met machines. Een boekje met gebruiksaanwijzingen schuwt hij als de pest. Neergevleid voor onze open haard kan hij nooit weerstaan, of zijn been
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld
214 nu pijn doet of niet, aan de mysterieuze ritmische klanken van de Indianen uit het Andesgebergte. Hij veert recht en mijn parket moet het ontgelden (gelukkig ben ik geen kuismadam). Hij creëert op die muziek een soort steppendans, maar houdt dit natuurlijk geen week aan een stuk vol zoals zijn broeders ginder ver tijdens het Boliviaanse carnaval. Hij heeft dan een zeer speciale gelaatsuitdrukking, zijn neus lijkt iets langer te worden. Zijn uitdrukking en houding passen zich aan de muziek aan. Bij Mozart fladdert hij als een vlinder, bij soldatenliederen wordt er fiks gemarcheerd, het geweer op de schouder. Dat is natuurlijk allemaal strikt privé en alleen voor mij bedoeld. Het is trouwens het laatste geheim dat ik verklap. Het zal wel duidelijk geworden zijn dat ik hier samenleef met een ‘veelzijdig genie’, met zijn goede en minder goede gaven. Maar hoe vervelend zou de wereld zijn als iedereen perfect was en daarbij zichzelf altijd au sérieux nam. Elza Severin
Renaat Braem, Het schoonste land ter wereld