Het ‘maatschappelijke’ harder. Het rendement van de huismeester
“Moeten we dat wel doen, een extra huismeester? Het is wél goed voor de leefbaarheid in die buurt. En misschien dat ie ook nog wat klusjes kan doen voor oudere mensen in dat complex. Maar wat kost ie? Zoveel? Kunnen we daar wel dekking voor vinden? Zijn de huurders in dat complex bereid daar extra voor te betalen? Nee? Dan moeten we het maar niet doen!” Een discussie in een managementteam van een willekeurige woningcorporatie. De extra huismeester komt er niet. Weliswaar gemotiveerd vanuit een maatschappelijk belang – leefbaarheid van de buurt – wordt het uiteindelijk een afweging van kosten versus dekking. En die dekking wordt niet gevonden in de opbrengst of waardetoevoeging van de huismeester voor de wijk of voor het eigen vastgoed. Of in de besparing van kosten die de inzet van de huismeester oplevert. Want wat is nou de waarde van een beetje extra leefbaarheid? Wat is het rendement van de huismeester? Vergelijkbare discussies zijn talrijk. Het ‘maatschappelijke’ is er wel degelijk, vaak zelfs het primaire motief. Maar het delft het onderspit in afweging en besluitvorming. Bij het al dan niet investeren in wijken, buurten en woningen. Bij de keuze van middelen: in stenen of in mensen? Vaak wint de ‘harde’ kant van de stenen en de euro’s het van de ‘zachte’ kant van de mensen en de samenleving. Investeren in stenen levert zichtbaar rendement, ten minste dat wordt zo beleefd. Soms een kwestie van belangen, maar vaak een kwestie van perceptie en van het ontbreken van goed zicht op de betekenis van het maatschappelijke.
“We doen in leefbaarheid, maar wat het rendement is???”
Een ander voorbeeld. Een visitatiecommissie op bezoek bij een corporatie. Een goed gesprek over bedrijfsvoering en beleidsproces. Niet moeilijk om vast te stellen waar de corporatie staat en om handreikingen voor verbeteringen te geven. Lastiger wordt het gesprek over de maatschappelijke prestaties. De corporatie heeft ze niet goed in beeld. Het huisvesten van de primaire doelgroep, de kernvoorraad, dat lukt nog. En dat er in leefbaarheid wordt geïnvesteerd dat is wel duidelijk. Aantoonbaar zelfs, in activiteiten én geld. Maar was is het rendement, wat leveren de inspanningen van de corporatie op? Ook de belanghouders van de corporatie kunnen daarover nauwelijks uitspraken doen (en doorgaans evenmin over hun eigen maatschappelijk presteren). Ze noemen de corporatie een actieve club. Prima, maar wat dat allemaal oplevert…..en kost? En of het beter kan?
VMO25/005
De visitatiecommissie vindt het moeilijk tot een ´oordeel´ te komen over het maatschappelijk presteren van de corporatie. De corporatie weet het zelf niet, haar belanghouders evenmin en het ontbreekt de visitatiecommissie aan het zicht om hier uitspraken over te doen. Dit ´lot´ treft niet alleen visitatiecommissies. Diverse geledingen die zich bezighouden met toezicht, intern en extern, zijn onvoldoende in staat toezicht te houden op juist het maatschappelijk presteren van corporaties. En dat terwijl daar de hoofddoelstellingen van corporaties als maatschappelijk ondernemingen zijn gelegen. Evenzo is verantwoording afleggen zo goed als onmogelijk en zinloos als daarin niet de maatschappelijke prestaties aan de orde komen. Het maatschappelijke harder……belangen op het spel! Het is op zijn minst vreemd dat anno 2005 woningcorporaties niet in staat zijn hun maatschappelijk presteren zichtbaar te maken. Niet voor intern gebruik – beter afwegen en besluiten - , niet voor extern gebruik – beter verantwoorden. Terwijl er grote belangen op het spel staan. Het maatschappelijk belang Er is absoluut sprake van een groot ‘maatschappelijk’ belang om het maatschappelijk presteren van corporaties meer zichtbaar te maken. Het kan namelijk niet anders dan dat het onvoldoende zicht hebben op het maatschappelijk presteren leidt tot suboptimaal maatschappelijk presteren. Hoe weet een corporatie of ze maatschappelijk effectief is als ze niet weet of haar inzet, de middelen die ze kiest, bijdraagt aan de vermindering van een maatschappelijk vraagstuk? Laat staan dat ze dan weet in welke mate haar inzet daaraan bijdraagt. Het maatschappelijk belang is er ook niet mee gediend dat de corporatie zich beperkt tot een interne afweging, zich uitsluitend buigt over de eigen inzet. En toch is dat het logisch gevolg van het feit dat een corporatie zelden zicht heeft op de maatschappelijke effecten van haar inzet, deze zelfs niet als doel heeft geformuleerd (het BBSH vraagt dat ook niet van de corporatie). Een dergelijk ‘gebrek’ leidt er toe dat inspanningen van andere partijen gericht op hetzelfde maatschappelijk effect niet in beeld zijn en dus geen (optimale) betekenis kunnen hebben. Een onvoldoende oriëntatie op (gemeenschappelijk beoogd) maatschappelijke effecten draagt bij aan verkokering en staat verbinding en creativiteit in de weg. Van een maatschappelijk belang is tevens sprake waar het de inzet van maatschappelijk (bestemd) vermogen betreft. Met het ontplooien van activiteiten, het leveren van prestaties, het inzetten van instrumenten is (veel) geld gemoeid. Daar waar niet bekend is of en in welke mate activiteiten bijdragen aan beoogd
VMO25/005
maatschappelijke effecten zal (veel) geld onvoldoende maatschappelijk efficiënt besteed worden. Geld wordt bijvoorbeeld in stenen gestopt, daar waar met een tiende van datzelfde geld mogelijk een tienvoudig maatschappelijk effect zou worden bereikt. We weten het niet, we weten wel dat dat niet-weten tot ‘verspilling’ leidt. Last but not least is sprake van een maatschappelijk belang in de betrokkenheid en zeggenschap van ‘de samenleving’ bij de inzet van corporatieinstrumenten en – vermogen. Ontbreken van het zicht op maatschappelijke prestaties, hun rendement en het gemoeide vermogen, maakt een goede dialoog – aan de voorkant van het beleidsproces én aan de achterkant - daarover nauwelijks mogelijk. Die dialoog blijft dan - op zijn best - beperkt tot de vraag ‘houdt de corporatie zich met de juiste dingen bezig’ – uiterst belangrijk natuurlijk – maar mist dan zinvolle uitspraken over ‘doet ie de goede dingen goed?’. De maatschappelijke effectiviteit en efficiency alsmede de maatschappelijke betrokkenheid heeft baat bij meer zicht op het maatschappelijke. Het is vooral vanuit deze maatschappelijke belangen dat de SEV wil bijdragen aan dit vraagstuk! Het organisatiebelang Het zijn (gelukkig) niet langer uitsluitend ‘maatschappelijke belangen’ die aansporen tot het harder maken van het maatschappelijke. Woningcorporaties en de bedrijfstak als geheel staan onder toenemende druk om hun maatschappelijk presteren zichtbaar te maken. Omdat er twijfel is of corporaties wel voldoende presteren. Omdat ‘men’ vindt dat corporaties onvoldoende transparant zijn over hun inzet (van vermogen), afwegingen en prestaties en daarover geen voldoende verantwoording afleggen. Woningcorporaties voelen dat hun legitimiteit onder druk staat en voelen de noodzaak hun maatschappelijk presteren zichtbaar te maken. Het is niet alleen deze externe druk die daartoe leidt. De voortgaande professionalisering (willen weten om beter te sturen) én financiële en (andere) bedrijfsbelangen (geld verdienen waar het kan, waardeontwikkeling van het vastgoed) zorgen voor meer ‘sense of urgency’ en initiatieven bij maatschappelijk ondernemers intern om het zicht op het maatschappelijke te vergroten; maar nog bij te weinig woningcorporaties. Deze ‘sense of urgency’ wordt gevoeld op het niveau van de individuele corporatie, maar ook op dat van de bedrijfstak. Het imago van de bedrijfstak als geheel staat op het spel. Op het spel staat mogelijk de ‘derde weg’ als alternatief voor markt en overheid. En daarmee zijn opnieuw maatschappelijke belangen gemoeid.
VMO25/005
Bestaansrecht onder druk (legitimiteit), professionalisering en bedrijfs- en sectorbelangen zorgen bij woningcorporaties voor krachtige impulsen om het maatschappelijke harder te maken. Het toezicht(houder)sbelang Een bijzonder belang in dit verband is dat van het toezicht en de toezichthouder. Intern of extern, horizontaal of verticaal, het toezicht op het maatschappelijk (volkshuisvestelijk) presteren is onvoldoende, zo is recentelijk vanuit verschillende instanties geconstateerd. Daarvoor zijn er meerdere oorzaken, maar één ervan is zeker het ontbreken van goed zicht op het maatschappelijk presteren. Toezichthouders kunnen hun toezichtfunctie niet naar behoren uitoefenen. Ook daar is de behoefte om het maatschappelijke harder te maken. Grote operatie ‘het maatschappelijke harder’ is van belang Er zijn vele belangen en belanghouders van waaruit reden is om meer grip te krijgen op het maatschappelijk presteren van woningcorporaties. Het lijkt alsof het vooral woningcorporaties zijn die daarbij zowel een lijdende als leidende rol (kunnen) vervullen. Omdat ze zich profileren als maatschappelijk ondernemer (en die gaat voor maatschappelijk rendement), omdat ze meer taken en rollen in het publieke domein (kunnen) oppakken (meer dan volkshuisvesting), omdat ze een krachtige professionalisering doormaken en omdat ze worden aangesproken op de inzet van een groot maatschappelijk bestemd vermogen. Toch is het vraagstuk in zichzelf niet corporatiespecifiek. Ook de overheid voelt de noodzaak (en heeft de plicht) om te sturen en zich te verantwoorden over haar maatschappelijk presteren. Hetzelfde geldt andere (maatschappelijk) ondernemers, zoals in welzijn en onderwijs. En ook in andere sectoren, in de markt, is behoefte aan meer zicht en grip op het rendement van het maatschappelijke. “Wat levert maatschappelijk investeren me op in direct en indirect financieel rendement?” is dan de vraag. En nog nergens zijn er definitieve manieren en antwoorden gevonden. Vandaar deze ‘grote operatie’ onder de titel ‘het maatschappelijke harder’.
VMO25/005
Het maatschappelijke harder……meer dan een lijstje indicatoren Het maatschappelijke harder is er op gericht om het maatschappelijke de plek in beleids- en bedrijfsvoering (afwegingen, besluitvorming, instrumentatie, toezicht en verantwoording) van woningcorporaties te geven die het op grond van missie en (genoemde) belangen verdient. Daarvoor is het nodig dat: • ‘het maatschappelijke’ wordt gedefinieerd • ‘het maatschappelijke’ (hard) wordt gemeten (en ‘geweten’) • ‘het maatschappelijke’ wordt verankerd in de beleids- en bedrijfsvoering. Het maatschappelijke definiëren Het blijkt niet eenvoudig om in een definitie uit te drukken wat ‘het maatschappelijke’ (van woningcorporaties) is. Een mogelijkheid is in prestatievelden waarop corporaties zich begeven, de zelfgedefinieerde of de BBSH-prestatievelden? Of de prestaties daarbinnen, zoals kernvoorraad of veiligheid? Een andere mogelijkheid is het benoemen van de beleidsterreinen, zoals wonen, welzijn en onderwijs? Of in de doelstellingen die ze formuleren? Of juist in de instrumenten waarvan corporaties zich bedienen, zoals vastgoed of mensen? Is een corporatie die ‘doet’ in maatschappelijke diensten meer maatschappelijk dan een corporatie die met vastgoed een hoog maatschappelijk rendement behaalt? Is zekerheid bieden voor mensen meer maatschappelijk dan keuzemogelijkheden creëren? En is het bieden van woongenot niet gewoon klantrendement in plaats van maatschappelijk rendement? Maatschappelijkheid, maatschappelijk rendement en presteren, ze behoeven een gezaghebbende definiëring en definitie. Het maatschappelijke (hard) meten (en weten) Een vraagstuk waar velen zich de afgelopen (tientallen) jaren over hebben gebogen is het vraagstuk van het meten van maatschappelijkheid, van maatschappelijk rendement en presteren. De ambitie daarbij is om dit maatschappelijk presteren zoveel mogelijk af te meten aan ‘de (beleefde) toestand van de samenleving’. Want wat zegt het dat miljoenen worden geïnvesteerd in leefbaarheid of in de herstructurering van een wijk? Het gaat om wat het oplevert voor de bewoners, voor de wijk en voor de stad. Dit meten op effect- en outcomeniveau is al helemaal niet eenvoudig, maar kan wel (en gebeurt ook, zoals Lemon). Het ‘weten’ in de zin van of ontwikkelingen in de wijk of in de waardering van bewoners een relatie hebben met geleverde prestaties is al zeer moeilijk; er zijn immers vele andere factoren in het spel en er kan een grote periode zitten tussen geleverde inspanning en opgetreden effect. Toch is juist VMO25/005
deze effectiviteitsvraag van het grootste belang. En studies (Research voor Beleid) en experimenten (in onder andere het GroteStedenbeleid) leren ook dat er absoluut nog winst te boeken is in het ‘aantonen’ van een causale relatie, waarbij het bewijsniveau van ‘plausibiliteit’ daarin haalbaar is. Belangrijk dus om uitspraken te doen over ‘social return on (financial) investment’. Een dergelijke benadering wordt door critici als technocratisch beschouwd. Deze critici opteren voor een andere weg, die van het vaststellen van ‘proceswaarborgen’ vanuit de benadering ‘als het proces goed is georganiseerd is het resultaat goed’: een goed beleids- en bedrijfsproces is in die optiek een voldoende garantie voor goed maatschappelijk presteren. Deze ‘procesbenadering’ wordt door het ‘andere kamp’ als een terugvaloptie beschouwd. Zij stellen dat als ‘outcome-niveau’ niet haalbaar is, het altijd mogelijk is om op ‘lagere’ niveaus (output=prestaties, throughput=competenties/bedrijfsvoering, input=geïnvesteerd geld) uitspraken te doen; maar, zo stellen zij, deze ‘lagere’ niveaus zeggen steeds minder over het maatschappelijk presteren. Interessant is ook de behoefte en beweging om dit meten en weten harder te maken. Is het mogelijk om maatschappelijk rendement af te meten in euro’s, bijvoorbeeld de ontwikkeling in leefbaarheid in de waardeontwikkeling van vastgoed? Is dat een goede indicator? Misschien kun je investeringen in leefbaarheid ook vertalen in bijvoorbeeld lagere uitgaven voor veiligheid door politie of gemeente. Kortom, levert ‘een betere samenleving’ ook geld op? Is er zoiets als ‘financial return on (social) investment’? En zijn algemene maatschappelijke belangen dus uiteindelijk (deels) ook financiële belangen van betrokken partijen. Als samenhang tussen maatschappelijk en financieel rendement kan worden aangetoond c.q. maatschappelijk rendement in financiële termen kan worden uitgedrukt zal het maatschappelijke een stevige rol kunnen krijgen in investeringsafwegingen. Bovendien, een deel van de legitimatie voor woningcorporaties om zich met andere zaken dan volkshuisvesting bezig te houden berust op het vastgoedbelang. Een andere manier van ‘harder’ maken is het meten op outcome/effectniveau te doen op het feitelijk gedrag van mensen en niet uitsluitend op wat ze zeggen (wat mensen doen is immers niet hetzelfde als wat ze zeggen en v.v.). Daarvoor is het nodig dat mensen meer met hun voeten moeten kunnen stemmen (exit) dan nu het geval is. Ook het afzetten van het gedrag van de maatschappelijk ondernemer (in het publieke domein) tegenover dat van de gewone ondernemer (in de markt) is een manier om het maatschappelijke harder te maken: maatschappelijk rendement is dan hetzelfde als het bewust (vanuit maatschappelijke motieven) niet gerealiseerde financieel rendement.
VMO25/005
Het maatschappelijke verankeren Definiëren, meten en weten van maatschappelijk presteren is geen doel op zich. Het moet de belangen en functies dienen die eerder zijn genoemd. Anders wordt de informatie niet gebruikt. Het maatschappelijke harder maken reikt dus absoluut verder dan het genereren van indicatorenlijstjes. Dat betekent dat voorafgaand aan het meten en weten de functies ervan goed in kaart moeten worden gebracht; wie wil wat waarom weten? Beginnen bij de functies die meten en weten van het maatschappelijke in de praktijk van corporaties dus kan hebben; bij investeringsbeslissingen, bij dialoog met stakeholders, bij verantwoording, bij toezicht, etcetera. Vervolgens is het belangrijk dat het niet bij definiëren en meten blijft; bakken informatie en planning & control genoeg. Analyse en reflectie zijn nodig om te leren. Toepassing in diverse cycli van ondernemingsbeleid, in afwegingen in bijvoorbeeld vastgoed- en wijkontwikkeling, in verantwoording over gemaakte keuzes moet leiden tot betere sturing. Het maatschappelijke harder………meerdere wegen naar Rome Uit het voorgaande moge blijken dat er vele wegen zijn die naar Rome leiden. Maar daarbij is er niet zozeer een ‘of-of-vraag’ aan de orde maar een ‘en-en-antwoord’. Er is niet één (beste) weg naar Rome, het ‘maatschappelijke harder maken’ vraagt om het afleggen van meerdere routes. Ze zijn hierboven genoemd. Wel is het zaak om, na een grondige verkenning, tot gezaghebbende en bruikbare keuzes te komen, op basis waarvan een gemeenschappelijke taal en begrippenkader ontstaat met de status van een ‘standard’. Bestaande instrumenten en initiatieven Binnen (en buiten) de bedrijfstak, nationaal en internationaal zijn inmiddels nogal wat instrumenten in gebruik of in ontwikkeling die beogen het maatschappelijke harder te maken. En er zijn talrijke initiatieven of behoeften op dit gebied. Zodanig zelfs dat velen ‘door de bomen het bos niet meer zien’. En met het risico dat een nieuwe versnippering van methoden ontstaat, die alle het gezag missen om te voorzien in de behoeften en belangen om ‘het maatschappelijke harder’ te maken. De SEV neemt daarom het volgende initiatief: • een verkenning van kansrijke (nieuwe) initiatieven en instrumenten die tot doel hebben maatschappelijk rendement te definiëren en meten c.q. het maatschappelijke harder te maken; mede op basis hiervan kan de grote operatie van het maatschappelijke harder maken nader worden vormgegeven • een bundeling van (nieuwe) initiatieven op dit gebied. De SEV wil als ‘onverdachte’ partij, omwille van vooral het maatschappelijk belang, tot een bundeling van krachtige initiatieven komen. Om te voorkomen dat op verschillende plaatsen ongeveer dezelfde wielen uitgevonden worden c.q.
VMO25/005
•
om er voor te zorgen dat een gezaghebbend model en methode (‘standard’) wordt gerealiseerd. Daarvoor wil de SEV verbindingen leggen met betrokken en deskundige partners. Mocht bundeling van initiatieven niet haalbaar of effectief blijken, dan zal de SEV zelf het voortouw nemen ondersteuning van studies en experimenten die passen in de ‘puzzel’ om het maatschappelijke harder te maken. Voorbeelden zijn: - definitie van ‘maatschappelijk (presteren)’; op basis van gezaghebbende studies en in een ‘discours’ binnen (en buiten) de bedrijfstak komen tot een gedeelde definitie - ‘goed toezicht begint met goed zicht’; ontwikkeling toezichtskader - ‘het jaarverslag van corporaties als instrument van maatschappelijke verantwoording’ - ontwikkeling meet- en stuurinstrumentarium, zoals audits, visitatie, benchmarks, e.d. - ‘investeren in leefbaarheid’; samenhang sociale en fysieke pijler alsmede samenhang maatschappelijk en economisch rendement - ‘duurzame gebiedsexploitatie’; op weg naar een alliantie- en rekenmodel waarin deelbelangen en het sociale, economische en ecologische verbonden worden - tendering: wie levert de beoogd maatschappelijke effecten? Een brug slaan tussen inspanningen en effecten - en andere…….
Uitnodiging Heeft U ideeën voor experimenten die passen binnen de grote operatie ‘Het Maatschappelijke harder’? Laat ze ons weten! De SEV zal ze graag ondersteunen. Ons adres: Drs. Paul Doevendans, programmaregisseur SEV (
[email protected], 06 53 92 51 89) of SEV, Postbus 1878 3000 BW Rotterdam
VMO25/005