HET KLEINE
KUNST BOEKJE DAVID VAN DER PLOEG
INLEIDING
HALLO, DIT IS HET KLEINE KUNST BOEKJE, WAARIN ALLES VAN DE LESSEN KUNST BESCHOUWING VAN MEVROUW MARJAN MELKERT NAUWKEURIG, MAAR KORT, STAAT BESCHREVEN. OOK IS ER BIJ ELK BESPROKEN ONDERWERP EEN VOORBEELD AANWEZIG. HANDIG!
INHOUD
MATERIAAL TECHNIEK FORMAAT KADER VORM LIJN COMPOSITIE LICHT
Analoge dragers vs. Digitale dragers
6
MATERIAAL
OKER / PAPYRUS / WAS EI TEMPERA / PERKAMENT MOZAIEK / KALK - PIGMENT GLAS IN LOOD / OLIEVERF ZILVERSTIFT / GRAVURE POTLOOD / ZINKPLAAT LITHOSTEEN / STAALPLAAT WASKRIJT / GOUACHE / ACRYL
7
8
OKER
Voor het eerst gebruikt in de prehistorie. Natuurlijke kleurstoffen/pigment, gewonnen uit kleisoorten. Kleuren verschillen van goud-geel tot roodbruin, afhankelijk van de soort klei en/of de klei verhit is geweest.
9
10
PAPYRUS
Voor het eerst gebruikt in de tijd van het oude Egypte (3000 voor Chr.). Vroege vorm van papier, gemaakt van stengels van de papyrusplant. In gebeieden met hoge luchtvochtigheid is papyrus moeilijk te bewaren door schimmel.
11
12
WAS SCHILDERING
Pigmenten worden vermengd met hete (bijen) was, hars en andere stoffen. Ontstaan rond 1000 v Chr. (vaak op sarcofagen) Wordt ook wel ‘encoustiek’ genoemd. Reageert op de omgevingstemperatuur en bij harde fixatief kan de (dikke) waslaag breken.
13
14
EI TEMPERA
Verfsoort bestaande uit een emulsie (ei), water en kleurpigmenten. Gebruikt vanaf de Romeinse Tijd (vaak voor Iconen/Religieuze afbeeldingen) Olieverf heeft de markt van tempera grotendeels overgenomen. Temperaverf is vrij dof, en verkrijgt pas glans door een was- of vernislaag. Droogt snel en kan bederven. Mengen van kleure erg moeilijk.
15
16
PERKAMENT
Dun papierachtig materiaal gemaakt van huiden van onder andere koeien en geiten. De huid werd geweekt, haar- en vleesresten werden verwijderd, waarna de huid werd opgespannen om strak te worden, gepolijst met puimsteen en kalk en op maat gesneden. Het oudste perkament komt uit 2700 v Chr. Veel gebruikt in de Middeleeuwen.
17
18
MOZAIEK
Grotere afbeelding gemaakt uit meerdere stukjes steen of glas. Veelgebruikt in luxe villa’s in de Oudheid. Kan op twee manieren gemaakt worden: - Direct op muur of vloer - Op een sjabloon (stuk papier of stof), waarna deze met het papier naar boven in het cement wordt gedrukt (vooral voor sierelementen gebruikt)
19
20
KALK - PIGMENT (Fresco)
Ook wel ‘Al Fresco” genoemd: Muur- of wandschildering waarbij de verf direct op de natte kalk wordt aangebracht. Wanneer dit gebeurt op droge kalk, wordt dit “al cesco” genoemd.
21
22
GLAS IN LOOD
Stukken glas, samengesteld in een lijst van lood. Oorspronkelijk gemaakt op deze manier, omdat het maken van grote galzen ramen onmogelijk werd geacht. Veel gebruikt in de middeleeuwen. Om het venster waterdicht te maken, wordt er gebruik gemaakt van kit.
23
24
OLIEVERF
Vanaf de 15de eeuw vaak gebruikt. Mengsel van pigment in de vorm van een zeer fijn gekleurd poeder met, als bindmiddel, een plantaardige drogende olie, meestal lijnolie. Zeer veelzijdige verfsoort, voor zowel dekkend als transparant gebruik. “Marmeren” is een manier om de aanblik van marmer te suggereren door middel van olieverf. Vanaf de 19de eeuw verschijnt olieverf in tubes.
25
26
ZILVERSTIFT
Gebruikt vanaf de 15de eeuw om te tekenen. Bestaat uit zilver. Door oxidatie, worden getekende lijnen zwartbruin. Zilverstift wordt gebruikt op een geprepareerde krijtgrond, aangebracht op papier of karton. Gaat heel lang mee. Gummen niet mogelijk.
27
28
KOPERPLAAT GRAVURE
Een gravure is een afdruk in diepdruk-techniek van een afbeelding of een tekst die direct in een metalen plaat is gegraveerd (gekrast). Er wordt gekrast met een “burijn”. Plaat kan hergebruikt worden. Gravures in koperplaten kwamen op in de Renaissance.
29
30
POTLOOD
Gebruikt vanaf de 17de eeuw. Een potlood is een schrijf- en tekengerei. Het bestaat uit een stift, gemaakt uit een mengsel van grafiet en klei, met een houten omhulsel. Het mengsel voor de stift wordt in een oven gebakken. Veel klei en weinig grafiet geeft een hard potlood, veel grafiet en weinig klei geeft een zacht potlood.
31
32
ZINKPLAAT (ETS)
Een ets is een afbeelding gemaakt in diepdruktechniek van een koperen of zinken plaat waarin de afbeelding door zuur geëtst is. Ontastaan rond 1400. Plaat wordt gepolijst. Voorkant wordt afgedekt met etsgrond, achterkant met spirituslak. Met eenetsnaald wordt de afbeelding in de afdeklaag aangebracht. Plaat wordt in bijtend zuur of zout gelegd. Na het bijten wordt de etsgrond verwijderd (met bijvoorbeeld terpentine). Vervolgens wordt inkt in de lijnen gewreven. Dan wordt de plaat “afgeslagen” (afgeveegd) en kan er worden gedrukt. Proefdrukken worden “staten” genoemd.
33
34
LITHOGRAFIE
Lithografie (steendruk) maakt gebruik van het vet in het tekenmateriaal en in de drukinkt. Als drager van de tekening dient kalksteen. Wanneer de tekening op de steen af is wordt de steen vochtig gehouden en het tekenmateriaal vervangen door drukinkt. Met een pers wordt de geïnkte tekening overgebracht op papier.
Vanaf 19de eeuw populair (met name voor bladmuziek)
35
36
STAALPLAAT GRAVURE
Een staalplaat gravure werkt hetzelfde als een koperplaat gravure. Echter was het hierbij makkelijker om in grotere oplages te werken. Een gravure is een afdruk in diepdruk-techniek van een afbeelding of een tekst die direct in een metalen plaat is gegraveerd (gekrast). Er wordt gekrast met een “burijn”. Plaat kan hergebruikt worden. Populair vanaf de 19de eeuw.
37
38
WASKRIJT & OLIEPASTEL
Waskrijt bestaat uit een kleurstift met was als bindmiddel. Oliepastel bestaat uit een mengeling van een was (meestal paraffine), olie (kokosolie of minerale olie), natuurlijke talg of stearine, een oplosmiddel (glycerol), een stabilisator en natuurlijk een pigment. Beide kwamen op in de negentiende eeuw.
39
40
GOUACHE
Deze verfsoort wordt ook wel plakkaatverf genoemd. Meestal alleen op papier gebruikt, omdat hij niet goed hecht op andere ondergronden. Heel dekkend. Helder uiterlijk. Van alle tijden. Als bindmiddel wordt gele dextrine (gewonnen uit aardappelen) gebruikt — een lijm met groot hechtingsvermogen. Verder worden er nog stoffen toegevoegd om het gebruik te vergemakkleijken.
41
42
ACRYLVERF
Opgekomen na 1945 Een sneldrogende verf die bestaat uit een kleurend pigment met een bindmiddel van kunststof polymeerhars uit de acrylgroep
43
44
TECHNIEK
DIEPDRUK ETS / ETS AQUATINT HOODRUK / LITHOGRAFIE / HOUTSKOOL VLAKDRUK OFFSET / DOORDRUK FOTOGRAFIE / HOUTSNEDE BLOKTEKENING / GREINEN / GRAVURE KOPER GRAVURE / INKT / INKT PEN INKT PENSEEL / GUTENBERG COLLODIUM / KLEUR ZILVERBROMIDE / ROL FILM
45
46
DIEPDRUK - ETS
Een ets is een afbeelding gemaakt in diepdruktechniek van een koperen of zinken plaat waarin de afbeelding door zuur geëtst is. Plaat wordt gepolijst. Voorkant wordt afgedekt met etsgrond, achterkant met spirituslak. Met eenetsnaald wordt de afbeelding in de afdeklaag aangebracht. Plaat wordt in bijtend zuur of zout gelegd. Na het bijten wordt de etsgrond verwijderd (met bijvoorbeeld terpentine). Vervolgens wordt inkt in de lijnen gewreven. Dan wordt de plaat “afgeslagen” (afgeveegd) en kan er worden gedrukt.
47
48
ETS - AQUATINT
Aquatint is een diepdruk-etstechniek, alsmede de benaming voor een afdruk daarvan. Het is een variant op traditioneel etsen, waarbij geen lijnen maar egale vlakken ontstaan. Zodoende kan men een egale toon verkrijgen. Daar waar bij etsen een naald wordt gebruikt om lijnen in de vernislaag op de plaat te maken, maakt aquatint gebruik van een harslaag die de plaat beschermt of open laat. Dit hars worden in korrels of poeder op de plaat aangebracht in een stuifkast en vervolgens egaal verwarmd waardoor het hars aan de plaat vastsmelt. De hars is bestand tegen het zuur, dat wordt gebruikt om de tekening in te bijten.
49
50
HOOGDRUK TYPOGRAFIE
Inkt wordt op drager (papier) gedrukt.
51
52
LITHOGRAFIE
Lithografie (steendruk) maakt gebruik van het vet in het tekenmateriaal en in de drukinkt. Als drager van de tekening dient kalksteen. Wanneer de tekening op de steen af is wordt de steen vochtig gehouden en het tekenmateriaal vervangen door drukinkt. Met een pers wordt de geïnkte tekening overgebracht op papier.
53
54
TOULOUSE - LOUTREC
Henri Marie Raymond graaf de Toulouse-Lautrec-Monfa leefde eind negentiende eeuw. De werken van Toulouse-Lautrec worden gerekend tot het impressionisme, vanaf begin jaren 1890 meer in het bijzonder door het postimpressionisme, gekenmerkt door zorgvuldige vlakverdelingen met duidelijke omlijningen en felle kleuren.
55
56
HOUTSKOOL
Populair in de 19de eeuw. Hout wordt verhit op een zodanige wijze dat slechts een beperkte hoeveelheid zuurstof kan toetreden. Het grootste deel van het hout verbrandt dan niet en de vluchtige bestanddelen ontwijken. In tegenstelling tot hout dat uit complexe molecules bestaat, is houtskool nagenoeg zuiver koolstof.
57
58
VLAKDRUK OFFSET
Offsetdruk is een van de meest gebruikte druktechnieken vanaf de 20ste eeuw. De techniek is familie van de vlakdruk. Veel handelsdrukwerk, kranten en tijdschriften worden met offset gedrukt.
FFFFFFFFFFFF
59
60
DOORDRUK
Vanaf 20ste eeuw. Bij doordruk wordt de inkt door de open delen van de drukvorm gedrukt. Voorbeelden van deze techniek zijn: sjabloondruk zeefdruk (met nylon doek) stencildruk
61
62
FOTOGRAFIE
63
64
HOUTSNEDE
Hiertoe wordt met speciale “gutsen” (beitels) in een zachte houtsoort een tekening uitgegutst. Hierna wordt met een inktroller de drukplaat van zwarte of gekleurde drukinkt voorzien en vervolgens wordt hierover een vel papier krachtig aangedrukt.
65
66
BLOKTEKENING
Blokdruk is een druktechniek afkomstig uit China. Een boek dat op een dergelijke wijze is vervaardigd, wordt een blokboek genoemd. Het is tevens een methode om textiel te bedrukken. Voordeel van het blokdrukproces is de grotere artistieke vrijheid dan bij andere drukmethoden. Afdrukkende blokken zijn daarentegen niet erg duurzaam en verslechteren snel bij gebruik.
67
68
GREINEN
Druktechniek waarbij korrel op iets aangebracht wordt.
69
70
GRAVURE
Een gravure is een afdruk in diepdruk-techniek van een afbeelding of een tekst die direct in een metalen plaat is gegraveerd (gekrast). Er wordt gekrast met een “burijn”. Plaat kan hergebruikt worden. Bij gebruik van een zogeheten “droge naald” i.p.v. een burijn wordt de plaat bobbelig en zal de afdruk minder scherp zijn.
71
72
KOPER GRAVURE
Een gravure is een afdruk in diepdruk-techniek van een afbeelding of een tekst die direct in een metalen plaat is gegraveerd (gekrast). Er wordt gekrast met een “burijn”. Plaat kan hergebruikt worden. Gravures in koperplaten kwamen op in de Renaissance. Bij gebruik van een zogeheten “droge naald” i.p.v. een burijn wordt de plaat bobbelig en zal de afdruk minder scherp zijn.
73
74
INKT
Vanaf de 17de eeuw begon men te tekenen met galnoten inkt en bister, met rietpen, pen en penseel.
75
76
INKT PEN
Met een pen kan gedetailleerder getekend worden.
77
78
INKT PENSEEL
Door met een penseel en inkt te tekenen, ontstaat er een schilderachtige afbeelding,
79
80
GUTENBERG
Een door Johannes Gutenberg tussen 1452 en 1455 in Mainz gedrukte bijbel. Door gebruik te maken van blokjes, met daarop letters, werd het mogelijk om teksten in grote oplage te drukken.
81
82
COLLODIUM
Omstreeks 1850 werd door Frederick Scott Archer het collodiumprocedé uitgevonden. Daarbij verving men de papieren drager door glas en hechtte men de zilverhalogeniden met behulp van een collodiumlaag op deze doorzichtige basis. Deze glasplaten moesten terwijl ze nat waren worden belicht en meteen worden afgewerkt.
83
84
KLEUR
Materialen die lichtgevoelig zijn voor drie kleuren uit het licht (rood, blauw en groen) kunnen afzonderlijk drie negatieven opleveren, die samen een weergave in kleur kunnen opleveren.
85
86
ZILVERBROMIDE
Zilverbromide in en gelatinelaag gevat: voorloper van de eerste films. Wordt ook wel de droge platen methode genoemd. Chemische reactie vindt plaats na belichting.
87
88
ROL FILM
lichtgevoelig materiaal, geplaatst in een lichtdichte cassette. Deze cassette wordt in een analoge fotocamera geplaatst. Wanneer er een belichting heeft plaatsgevonden verandert de chemische samenstelling van het filmpje en het kan dan ontwikkeld en afgedrukt worden op speciaal fotopapier of gescand worden.
89
90
FORMAAT & KADER
GULDEN SNEDE / K MONUMENTAAL G MONUMENTAAL / KADER 2D OMLIJSTING / EENVOUDIG COMPLEX / FREE FORM / TEKTONISCH A-TEKTONISCH / DEVELOPING
91
92
GULDEN SNEDE
Deze verhouding wordt door velen prettig gevonden. 1 + 0,62. Dus ongeveer 2/3 + 1/3 Vaak terug te zien in de anatomie van mens en dier, kunst en design.
93
94
Kleinschalig MONUMENTAAL
Betreft kleine werken die een monumentale uitstraling hebben. Dus met veel aandacht voor het grote of groots en indrukwekkend.
95
96
Grootschalig MONUMENTAAL
Betreft grote werken die een monumentale uitstraling hebben. Dus met veel aandacht voor het grote of groots en indrukwekkend.
97
98
KADER 2D
Bij twee dimensionaal werk is het kader de rand van het beeldoppervlak, dat is dus de plaats waar het beeldoppervlak ophoudt.
99
100
OMLIJSTING
Het kader kan in bijzondere gevallen benadrukt worden door het gebruik van een omlijsting in het platte vlak, of van een drie dimensionale lijst.
101
102
EENVOUDIG KADER
Een kader kan een meetkundige vorm hebben. Meetkundige vormen kunnen eenvoudig zijn. Het gaat dan om rechthoeken, vierkanten, ruiten, cirkels en ovalen.
103
104
COMPLEX
Meetkundige vormen kunnen ook complex zijn zoals bij kerkelijke kunst wel vaker voorkomt, met schilderijen in kruisvorm of altaarstukken die uit meerdere panelen zijn samengesteld met verschillende begrenzingen.
105
106
FREE FORM
Er is geen duidelijke vorm te zien.
107
108
TEKTONISCH
Ook wel “kader bevestigend” genoemd. Kader bevestigende werken hebben doorgaans een vrij statische compositie en dit soort werken wordt tectonisch genoemd.
109
110
A-TEKTONISCH
Ook wel “kader ontkennend” genoemd. Bij kader ontkennende werken roept de eerder dynamische compositie een visuele sensatie op die deze de fysieke begrenzing overstijgt. Dit soort werken worden a-tectonisch genoemd.
111
112
ENVELOPING SPACE
Bij a-tectonische werken op groot formaat kan de beschouwer het gevoel krijgen dat hij wordt opgenomen in het beeld. In dit het geval dan wordt gesproken van een enveloping space en het betreft een ruimtelijke ervaring, die de beschouwer omvat. (Het kan soms ook al wel met een klein formaat: kleinschalig monumentaal)
113
114
VORM & LIJN
ORGANISCH / GEOMTRISCH / VEELHOEK FRACTALS /GEOMETRISCH + ORGANISCH STILEREN / VEREENVOUDIGEN / BOL EN HOL COMPOSITIE / RESTVORM / GESALT SWICH FIGUUR EN ACHTERGROND / LIJN LIJNTEKENING / TECHNISCHE LIJN CONTINUITEIT / LINEAIR / PICTURAAL
115
116
ORGANISCHE VORMEN
Alle niet-geometrische vormen. Dus: natuurlijke vormen. Zonder rechte lijnen, (haakse) hoeken en (delen) van cirkels.
117
118
GEOMETRISCHE VORMEN
Dit zijn meetkundige vormen, zoals een rechthoek, cirkel, of een driehoek. Ook wanneer een niet meetkundige vorm sterk vereenvoudigd is en er meetkundige figuren in te herkennen zijn, spreek je van geometrisch”
119
120
VEELHOEK
Geometrische figuur met drie of meer hoeken. Bij een regelmatige veelhoek zijn alle hoeken en zijden even groot en passen zowel in als om een cirkel; bijv. regelmatige driehoek, zeshoek, vierhoek, achthoek en vijfhoek.
121
122
FRACTALS
Een fractal, soms ook fractaal genoemd, is een meetkundige figuur die zelfgelijkend is, dat wil zeggen opgebouwd is uit delen die min of meer gelijkvormig zijn met de figuur zelf. Fractals hebben een oneindige hoeveelheid details, en bij sommige fractals komen motieven voor die zich op steeds kleinere schaal herhalen.
123
124
GEOMETRISCH + ORGANISCH
Hier is sprake van een contrast tussen geometrische en organische vormen.
125
126
STILEREN
Stileren kan twee dingen betekenen: - Het vereenvoudigen van een vorm - Iets in een bepaalde stijl vormgeven
127
128
VEREENVOUDIGEN
Een onderwerp zo vormgeven, dat er zonder al te veel details een duidelijk beeld van is gemaakt.
129
130
STIJL
Iets gemaakt met dezelfde kenmerken gemaakt in een bepaalde tijd, plaats, of door een bepaalde groep of persoon. Bijvoorbeeld de manier van bouwen, schilderen of beeldhouwen. Een stijl kan vaak in verband worden gebracht met een bepaalde stroming.
131
132
BOL EN HOL
Ook wel “convex” (bol) en “concaaf” (hol) genoemd. Deze tegenstelling met vorm kan binnen de vormgeving van een en hetzelfde beeld voorkomen, maar kan ook tot uitdrukking worden gebracht met meerdere beelden.
133
134
VORM BIJ COMPOSITIE
Onder vorm wordt de figuur verstaan die een dominante plaats in de compositie inneemt: de plek die alle aandacht opeist. Omdat het hierbij vaak lijkt alsof het vlak dat er om heen zit (dat veel minder belangrijk is) en in het oog springt wordt dit de “restvorm” genoemd. Een restvorm kan zich ook binnen de vorm bevinden.
135
136
RESTVORM
Soms kan de restvorm op zichzelf toch zo krachtig zijn dat er een spel van vorm en restvorm ontstaat waarbij de aandacht voor de een of de ander kan overheersen al naar gelang waar het oog een punt zoekt binnen het beeld om zich op te focussen.
137
138
GESALT SWICH
Bekende visuele spellen met vorm en restvorm zijn die waar twee afbeeldingen met twee betekenissen zich in één beeld bevinden, die nooit tegelijkertijd waargenomen kunnen worden.
139
140
FIGUUR EN ACHTERGROND
Hier is sprake van “contrapuntische dieptewerking”.
141
142
LIJN
Lang, smal spoor van een puntig voorwerp, bijv. een tekengereedschap zoals een potlood, pen, of schildersgereedschap zoals een penseel. Er zijn veel verschillende lijnen: Sierlijk, gekruld, rechte, gebogen, gekraste etc.
143
144
LIJNTEKENING
- Een tekening die uitsluitend uit lijnen is opgebouwd - Een tekening, opgebouwd uit lijnen, die aan strenge meetkundige eisen voldoet; vroeger getekend met een trekpen of een buisjespen, tegenwoordig vooral met een computerprogramma en een plotter.
145
146
TECHISCHE LIJNEN
Dit zijn heldere tekeningen, waaruit moet kunnen blijken hoe iets fysiek in elkaar zit.
147
148
CRESENDO EN DECRESENDO
Cresendo is het verschijnsel waarbij een lijn van smal naar breed gaat. Decresendo (of diminuendo) is het verschijnsel waarbij een lijn juist van breed naar smal verloopt.
149
150
CONTIINUITEIT
Een lijn die niet (of nauwelijks) onderbroken is.
151
152
LINEAIR
De begrenzing is helder, scherp en eenduidig, het gegeven is ‘uitgeknipt’. Lineair = tekenachtig. (Vast en scherp) Uitsluitend met lijnen, geen vlekken Een vorm die door lijnen in de ruimte wordt begrensd. Bijv. een skelet Bijv. de takken van een kale boom
153
154
PICTURAAL
Picturaal: de begrenzing is omfloerst, vaag, wollig en weinig gefixeerd. Picturaal = schilderachtig. (Diffuus en zacht) Geschilderd: begrip uit de schilder- en tekenkunst om een losse vrije hantering van materialen en technieken aan te geven.
155
156
COMPOSITIE
SYMMETRISH / SYM. VERTICAAL SYM. NIET 100% / A-SYMMETRISCH CENTRAAL COMPOSITIE / GEOMETRISCHE COMPOSITIE PIRAMIDALE COMPOSITIE / DIAGONALE COMPOSITIE VLAKVULLENDE COMPOSITIE / BEWEGINGSCOMPOSITIE ORDENING LINEAIR / ORDENING PICTURAAL ORDONNATIE / KIJKDOOS / GRADUEEL CONTRAPUNTISCH / STAPELEN
157
158
SYMMETRISCH
Door middel van een “beeldas” kan bij een symmetrisch compositie de helft van het beeld met zichzelf in de andere helft gespiegeld worden. De beeld as kan op vier manieren door het beeld lopen: horizontaal, verticaal en twee keer als diagonaal, naar rechts, of naar links. Het gaat hierbij niet om een exact meetkundige vergelijking waarbij de beide helften precies aan elkaar gelijk moeten zijn om de term symmetrische compositie er op toe te passen: het gaat om de overeenkomst op grote lijnen. De min of meer gelijke verdeling, plaatsing, vorm en grootte van de voorwerpen aan beide zijden van de beeld as is bepalend. Deze composities zijn dan ook doorgaans goed in balans, in evenwicht.
159
160
SYMMETRISCH (VERTICAAL)
Door middel van een verticale “beeldas” kan bij een symmetrisch compositie de helft van het beeld met zichzelf in de andere helft gespiegeld worden. Dit beeld is verticaal symmetrisch. Het gaat hierbij niet om een exact meetkundige vergelijking waarbij de beide helften precies aan elkaar gelijk moeten zijn om de term symmetrische compositie er op toe te passen: het gaat om de overeenkomst op grote lijnen. De min of meer gelijke verdeling, plaatsing, vorm en grootte van de voorwerpen aan beide zijden van de beeld as is bepalend. Deze composities zijn dan ook doorgaans goed in balans, in evenwicht.
161
162
SYMMETRISCH (NIET 100%)
Dit beeld is net niet helemaal symmetrisch, aangezien de figuur rechts net iets korter is dan de figuur links.
163
164
A-SYMMETRISCH
Alle composities die niet symmetrisch zijn, zijn a-symmetrisch. Er is geen sprake van een beeldas waarlangs de helft van de compositie met zichzelf kan samenvallen. Er is geen sprake van spiegeling. Dit wil echter niet zeggen dat een a-symmetrische compositie een willekeurige compositie is. Ook een a symmetrische compositie kan wetmatigheden opvolgen en ook een a-symmetrische compositie kan een evenwichtige compositie zijn. Voor het bewerkstelligen van een compositie die in balans is, is het zaak om ongelijkluidende elementen in een evenwichtige relatie tot elkaar te plaatsen.
165
166
CENTRAAL COMPOSITIE
Indien er, in een compositie, naast een horizontale beeld as ook een verticale beeld as aan te wijzen is, dan wordt er van een centrale compositie gesproken. Het aandacht centrum ligt hierbij vanzelfsprekend op het snijpunt van de twee assen. Dit centrum hoeft niet per definitie in het midden van de afbeelding van te liggen, maar doet dat meestal wel. Centrale composities zijn in hun aard doorgaans weinig dynamische composities en dan ook daaruit volgend tektonisch.
167
168
GEOMETRISCHE COMPOSITIE
Wanneer een compositie een overwegend meetkundig karakter heeft spreken we van een geometrische compositie. In dat geval kan de compositie in de vorm van een meetkundige figuur teruggevonden worden in het beeld. Geometrische composities kunnen worden onderverdeeld in vierkante komposities, rechthoekige en driehoekige composities. Doorgaans is bij de rechthoekige composities de verhouding van de gulden snede terug te vinden.
169
170
PIRAMIDALE COMPOSITIE
Twee schuine lijnen vormen samen met een derde beeld as (basis) een driehoek dan spreken we van een driehoeks of piramidale compositie. Driehoek binnen het kader, symmetrisch en stabiel = tectonisch karakter. Basis driehoek maakt een hoek met de grondlijn van het kader = dynamisch = atectonisch.
171
172
DIAGONALE COMPOSITIE
Dominant is de tweedeling van het vlak door middel van een diagonale beeld as. De lijn zelf functioneert als aandachtcentrum of verdeelt de compositie in twee helften. Diagonaal van links onder naar rechts boven lijkt een opwaartse beweging. Diagonaal van links boven naar rechts onder vormt een neergaande/dalende beweging.
173
174
VLAKVULLENDE COMPOSITIE
Over all: een term die van oorsprong Amerikaans is, komt uit het tijdperk van action painting. Eigenlijk kan hierbij niet van een compositie gesproken worden omdat de maker van het beeld af ziet van het plaatsen van een aandacht centrum. De aandacht van de beschouwer kan vrij over het hele beeld reizen van de ene plek naar de andere waarbij er tussen deze plekken onderling ook geen hiërarchie is aangebracht. Alle beeldelementen zijn hierbij gelijkwaardig aan elkaar waarbij de totaliteit van het beeld zelf de nadruk krijgt. Dit soort werken heeft eerder een patroonmatig en soms ook uitgesproken decoratief karakter.
175
176
BEWEGINGSCOMPOSITIE
Het gaat hierbij om de illusie van beweging. Het beeld staat stil, maar het oog maakt een reis door de afbeelding. Er is een opeenvolging van blikpunten: het oog rust telkens op een ander punt binnen het beeld. Blikrichtingen (de kijkrichtingen van afgebeelde personen) spelen hierbij ook een rol.
177
178
ORDENING LINEAIR
Lineair: de begrenzing is helder, scherp en eenduidig, het gegeven is ‘uitgeknipt’. Lineair = tekenachtig. (Vast en scherp)
179
180
ORDENING PICTURAAL
Picturaal: de begrenzing is omfloerst, vaag, wollig en weinig gefixeerd. Picturaal = schilderachtig. (Diffuus en zacht.)
181
182
ORDONNATIE
De schijn/optische illusie van ruimtelijkheid ‘Door de lijst in het tafereel kunnen stappen’ Schilderij/tekening fungeert als ‘venster’ dat uitzicht geeft op de/een werkelijkheid.
183
184
KIJKDOOS
Schilderij/tekening is een ‘toneeltje’, een ‘kijkdoos’ (Coulissen werking) N.B. De ordonnantie bevindt zich binnen de illusie van ruimtelijkheid in het platte vlak.
185
186
GRADUEEL
Ook wel “trapsgewijs” genoemd. Techniek om gevoel van diepte te geven.
187
188
CONTRAPUNTISCH
Figuur op voorgrond scherp afgebeeld en achtergrond onscherp, om gevoel diepte over te brengen.
189
190
STAPELEN
Hoe hoger de horizon in de afbeelding: hoe verder weg het zich bevindt.
191
192
LICHT
LICHTBUNDELS / SOORTEN LICHT ABSORPTIE / REFLECTIE SPIEGELING / BREKING EIGEN SCHADUW + SLAG SCHADUW / KERNSCHADUW TONALITEIT / CLAIR OBSCUR / GRISAILLE
193
194
LICHTBUNDELS
Licht uit lichtbundels wordt alle kanten op verstrooid. Door stof in de lucht worden de lichtbundels zichtbaar.
195
196
SOORTEN LICHT
Natuurlijke lichtbronnen - zonlicht - maanlicht - bliksem - chemisch (bacterien) - vuur Kunstmatige lichtbronnen - gloeilampen - gasontladingslicht - laserlicht - LED’s
197
198
ABSORPTIE
Indien licht op verschillende oppervlakten valt, dan gebeuren er afhankelijk van het soort oppervlakte verschillende dingen. Indien het oppervlakte al het licht absorbeert dan is er geen sprake van reflectie of spiegeling. Bij zwarte oppervlakten zoals een laag zwart pigment of zwart fluweel doet dit verschijnsel zich voor.
199
200
REFLECTIE
Er is sprake van reflectie indien het oppervlakte een deel van het licht absorbeert en een ander deel van het licht weerkaatst. Voorbeelden van reflecterende oppervlakten zijn bijvoorbeeld witte muren die door de licht reflecterende eigenschap licht in interieurs brengen. Ook gladde oppervlakten kunnen licht reflecteren en wel in die hoge mate dat de plaats waar het licht vandaan komt als vorm er in waarneembaar is.
201
202
SPIEGELING
In het geval van spiegeling weerkaatst de oppervlakte het licht nagenoeg helemaal waardoor een beeld van de omgeving van het oppervlakte op het oppervlakte zichtbaar wordt. Deze omgeving lijkt zich dan in het oppervlakte in spiegelbeeld voort te zetten. Voorbeelden van spiegelende oppervlakten zijn rimpelloze wateroppervlakten, spiegels en glimmend gepolijste metalen voorwerpen.
203
204
BREKING
Het licht wordt gebroken door water (of andere stof) waardoor het beeld vervormt.
205
206
EIGEN + SLAGSCHADUW
Daar waar een object stralen van direct licht in zijn gang blokkeert ontstaat schaduw. Schaduwen zijn geen plekken zonder licht, er is alleen minder licht. Dat er toch licht in schaduwplekken is kan door indirect licht, weerspiegeld- of gereflecteerd licht komen. Er zijn twee vormen van schaduw te onderscheiden. Op de eerste plaats werpt het object een schaduw op zichzelf, het stelt zichzelf gedeeltelijk in de schaduw. Daarnaast werpt het object een slagschaduw op zijn omgeving.
207
208
KERNSCHADUW
Omdat licht in zich in parallel lopende licht divergerende bundels stralen voortbeweegt is vormt de lichtverdeling binnen de slagschaduw die een object op zijn omgeving werpt nooit een egaal vlak. Aan de buitenranden van de schaduw valt veel meer licht dan vlak bij het object dat de schaduw werpt. Het donkerste deel van de slagschaduw wordt kernschaduw genoemd.
209
210
TONALITEIT
Schaduwen zijn essentieel voor de waarneming van volume en plasticiteit. De tonaliteit waarmee schaduwen van licht naar donker variëren maakt het mogelijk dat bolle en holle volle vormen onderscheiden kunnen worden. Twee andere benamingen voor de hierbij passende term ‘grijstonen’ is: ‘grijswaarden’ en ‘grijstinten’. Een andere term die voor dit variëren van grijstonen gebruik kan worden is: het modelleren met licht en donker. In nog andere woorden heet het: modelleren met grijswaarden of met grijstinten.
211
212
CLAIR OBSCUR
Indien er niet in hele kleine stapjes van licht naar donker gemoduleerd wordt, maar licht en donker contrastrijk naast elkaar staan, wordt de Franse term clair-obscur gebruikt, of de Italliaanse: Chiaroscuro. Deze manier van werken is kenmerkend voor de Barok.
213
214
GRISAILLE
Indien een schildering alleen uit zwart-, wit- en grijstinten is opgebouwd, wordt dit met een Franse term een grisaille genoemd. De afbeelding bestaat dan uit voornamelijk grijstinten.
215