“Het is gewoon lekker!” Sociaal marketing onderzoek naar de gedragsfactoren die een rol spelen bij (on)gezond gewicht onder vmbo-scholieren Auteurs: Tamara Tijhuis Judith Waleczek Karlien Zomer Uitgave van: Twente in Balans, GGD Twente Datum: 05-03-2015
INHOUDSOPGAVE Voorwoord 1. Samenvatting 2. Inleiding 2.1. Algemene achtergrond 2.2. Cijfers in Twente 2.3. Rol van de GGD Twente 2.4. Aanleiding sociaal marketing onderzoek 2.5. Doelstelling 3. Methode 3.1. Literatuuronderzoek 3.2. Focusgroepen 3.2.1. Onderzoeksmethode 3.2.2. Subjecten 3.2.3. Procedure 3.2.4. Meetinstrumenten 3.2.5. Data-analyse 3.2.6. Betrouwbaarheid 4. Resultaten 4.1. Literatuuronderzoek 4.1.1 Gedragingen rondom BOFT-variabelen 4.1.1.1 Beweging 4.1.1.2 Ontbijt 4.1.1.3 Frisdrank 4.1.1.4 Televisie, computer en mobiele telefoon 4.1.1.5 Tussendoortjes 4.1.2 Invloedrijke factoren op de gedragingen 4.1.2.1. Biologische kenmerken 4.1.2.2. Sociaal-culturele kenmerken 4.1.2.3. Kennis, attitude en vaardigheden 4.1.2.4. Fysieke en psychosociale gezondheid 4.1.2.5. Het gezin 4.1.2.6. School 4.1.2.7. Vrienden 4.1.2.8. Fysieke aanwezigheid/beschikbaarheid 4.1.2.9. Financiële toegankelijkheid 4.2. Vragenlijsten 4.2.1. Demografische gegeven 4.2.2. Frisdrank 4.2.3. Tussendoortjes 4.3. Focusgroepen 4.3.1 Bewegen 4.3.1.1. Voor- en nadelen van bewegen 4.3.1.2. Thuis 4.3.1.3. Vrienden en vrije tijd 4.3.1.4. School 4.3.1.5. Wijk 4.3.1.6. Geld 4.3.1.7. Behoeften die leiden tot gezond gedrag 4.3.2. Ontbijt 4.3.2.1. Voor- en nadelen ontbijt 4.3.2.2. Thuis 4.3.2.3. Behoeften die leiden tot gezond gedrag 4.3.3. Frisdrank 4.3.3.1. Voor- en nadelen frisdrank 4.3.3.2. Voor- en nadelen water 4.3.3.3. Thuis 4.3.3.4. School
PAGINA
2/69
4.3.3.5. Vrienden en vrije tijd 4.3.3.6. Geld 4.3.3.7. Behoeften die leiden tot gezond gedrag 4.3.4. Tussendoortjes 4.3.4.1. Voor- en nadelen ongezonde tussendoortjes 4.3.4.2. Thuis 4.3.4.3. School 4.3.4.4. Vrienden en vrije tijd 4.3.4.5. Verveling 4.3.4.6. Psychosociale gezondheid 4.3.4.7. Geld 4.3.4.8. Behoeften die leiden tot gezond gedrag 4.3.5. Televisie, computer en mobiele telefoon 4.3.5.1. Voor- en nadelen elektronica 4.3.5.2. Thuis 4.3.5.3. School 4.3.5.4. Vrienden 4.3.5.5. Wijk 4.3.5.6. Alternatieve bezigheden 4.3.5.7. Behoeften die leiden tot gezond gedrag 5. Conclusie & Aanbevelingen 5.1. Inleiding 5.2. Conclusies 5.2.1 Wat zijn de belangrijkste leefstijl gerelateerde variabelen die leiden tot (on)gezond gewicht onder vmbo-scholieren? 5.2.2. Welke factoren zijn van invloed op de leefstijl gerelateerde variabelen? 5.2.2.1. Kennis, attitude en vaardigheden aangaande ongezond gedrag 5.2.2.2. Thuis 5.2.2.3. Vrienden en vrije tijd 5.2.2.4. School 5.2.2.5. Wijk 5.2.2.6. Geld 5.2.3. Welke voor- en nadelen verbinden vmbo-scholieren aan de leefstijl gerelateerde variabelen die leiden tot (on)gezond gewicht? 5.2.2.1. Bewegen 5.2.2.2. Ontbijt 5.2.2.3. Frisdrank 5.2.2.4. Tussendoortjes 5.2.2.6. Televisie, Computer en mobiele telefoon 5.2.4. Welke voor- en nadelen kunnen worden benadrukt om een gezonde leefstijl te stimuleren? 5.3. Aanbevelingen voor een campagne 6. Discussie 6.1. Interpretatie van de resultaten 6.2. Beperkingen van het onderzoek 6.3. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 7. Overige aanbevelingen 8. Literatuurlijst
2
PAGINA
3/69
VOORWOORD Voor u ligt de scriptie “(On)gezonde leefstijl onder vmbo-scholieren”. Een onderzoek waarin de beleving van vmbo-scholieren centraal staat wat betreft leefstijl gerelateerde variabelen die overgewicht veroorzaken, via het principe van sociale marketing. Er zijn al vele campagnes ontwikkeld die als doel hebben een gezonde leefstijl te stimuleren, maar overgewicht onder de jeugd blijft een complex probleem. Uit de cijfers van Twente in Balans blijkt dat overgewicht relatief vaker voorkomt bij leerlingen van het vmbo dan bij leerlingen van het havo- of vwo. Uit een eerder sociaal marketing onderzoek naar overgewicht onder allochtone ouders en ouders met een lage SES, kwam de aanbeveling om de jeugd zelf te bevragen. Deze punten vormen dan ook de aanleiding voor dit onderzoek (Twente in Balans, 2013). Door in gesprek te gaan met de jongeren komen de antwoorden van hen zelf en niet uit theorieën of beleidsstukken, waardoor dit onderzoek waardevolle input heeft opgeleverd voor een campagne om een gezonde leefstijl te bevorderen. Dit onderzoeksrapport is geschreven in het kader van mijn stage vanuit de opleiding Communicatiewetenschappen aan de Universiteit Twente. Van september 2014 tot en met februari 2015 ben ik bezig geweest met het onderzoek en het schrijven van deze scriptie. Deze scriptie is geschreven in opdracht vanuit mijn stagebedrijf, GGD Twente, namens het initiatief Twente in Balans. Samen met mijn stagebegeleidsters Judith Waleczek en Karlien Zomer, heb ik de onderzoeksvraag bedacht en de opzet voorbereid. Het onderzoek heeft redelijk veel tijd ingenomen, maar het was erg leuk om me erin te verdiepen en er mee bezig te gaan. Uiteindelijk zijn er interessante en nuttige resultaten uit voortgekomen. Tijdens dit proces heb ik veel gehad aan mijn stagebegeleiders Judith en Karlien, die mij goed hebben geholpen om dit resultaat neer te zetten. Zij hadden alle tijd voor vragen vanuit mijn kant en boden voldoende hulp bij moeizaamheden. Ik wil mijn stagebegeleiders dan ook bedanken voor de leuke samenwerking en goede begeleiding. Daarnaast wil ik de scholen en hun leerlingen bedanken. Zonder deze medewerking had ik dit onderzoek niet kunnen uitvoeren. Tevens wil ik de andere collega’s bij de GGD Twente bedanken voor de prettige samenwerking. Ik voelde veel interesse vanuit jullie kant en heb me erg op mijn gemak gevoeld binnen de organisatie.
Ik wens u veel leesplezier toe.
Tamara Tijhuis Enschede, 10 februari 2015
3
PAGINA
4/69
1. SAMENVATTING Het totale gemiddelde percentage (ernstig) overgewicht in de Regio Twente in 2013 was 13%. Een echte uitschieter is het percentage (ernstig) overgewicht onder vmbo-scholieren (20%), dat twee keer zo hoog is dan onder havo- en vwo-scholieren (10%) (Twente in Balans, 2013). Omdat juist bij deze doelgroep de problematiek groot is, is het noodzakelijk dat aansluiting bij de belevingswereld van deze groepen wordt gevonden. Sociale marketing biedt een planmatige aanpak om de doelgroep te leren begrijpen door middel van onderzoek en te achterhalen welke factoren meespelen bij het gedrag dat ze vertonen. De hoofdvraag van het onderzoek is dan ook: Welke gedragsfactoren spelen een rol bij gezond gewicht onder vmbo-scholieren? Het onderzoek sluit aan bij de JGZ-richtlijn Overgewicht dat adviezen naar leeftijd geeft voor preventie van overgewicht, die ook gebruikt kunnen worden bij interventies voor kinderen met overgewicht. Uit de literatuur zijn de uit de richtlijn vloeiende variabelen die relateren aan het voorkomen van overgewicht ook weer teruggevonden, ook wel de BOFT-variabelen genoemd (Overgewicht, 2011). BOFT staat voor Bewegen, Ontbijt, Frisdrank, Tussendoortjes en Televisie kijken. Naast het gebruik van de televisie wordt er ook gekeken naar het gebruik van de computer, iPad en mobiele telefoon. Om inzicht te verwerven in de belevingswereld van de specifieke doelgroep werd binnen dit onderzoek gebruik gemaakt van de focusgroep methode. Er hebben 60 vmbo-leerlingen deelgenomen uit de eerste- of tweede klas. Nadat de focusgroepen zijn afgenomen, zijn alle uitspraken getranscribeerd via audio opnames. Daarna zijn uitspraken geclusterd aan de hand van een codeboek om zo verschillende conclusies te kunnen trekken. Er zijn tot slot nog vragenlijst-afnames uitgevoerd onder deze groep participanten. Er komt duidelijk naar voren dat het probleem hem voornamelijk in de attitude ten opzichte van (on)gezond gedrag zit. Blijkbaar is de intentie tot gezond gedrag laag. Het gedrag ontstaat vaak ook onbewust. Uit de focusgroepen bleek dat ze zich niet druk maken om de nadelen, ze geen gevaar zien en plezier en genot de belangrijkste voordelen van ongezond gedrag zijn. Ook speelt de factor verveling bij een aantal variabelen mee. Wat niet blijkt mee te spelen is de sociale norm. Qua mogelijkheid tot gezond gedrag zijn er wel een aantal punten waaraan de omgeving (ouders, vrienden, school en wijk) bijdrage kan leveren. Uit het onderzoek komen een aantal bruikbare aanknopingspunten vanuit het perspectief van de vmbo-leerlingen naar voren, die bijdrage kunnen leveren aan de stimulatie van een gezonde leefstijl. In het discussiehoofdstuk worden een aantal kanttekeningen van het onderzoek besproken.
4
PAGINA
5/69
2. INLEIDING 2.1 Algemene achtergrond
Overgewicht onder jongeren in Nederland In de afgelopen jaren is het aandeel van mensen met overgewicht in Nederland flink toegenomen, zowel bij volwassenen als bij jongeren. Uit het jaarrapport van de Landelijke Jeugdmonitor (2013) bleek dat in de periode 2008/2012 ruim 15 % van de jongeren, in de leeftijdscategorie 4 tot 25 jaar, overgewicht had. Ruim 3 % (1 op de 5) van deze categorie had zelf ernstig overgewicht (obesitas). Deze percentages zijn erg gestegen ten opzichte van jaren ervoor. Zo was in 1983 bijna 10 % van de jongeren van 4 tot 25 jaar te zwaar. Dit percentage steeg tot bijna 13 % in 1992. Van 1992 tot 2008 vlakte deze toename enigszins af tot bijna 15 % in 2012. Ook was er een lichte toename in deze periode van het percentage jongeren met obesitas (ernstig overgewicht). Figuur 1: Aandeel jongeren (4 tot 25 jaar) met overgewicht (incl. ernstig overgewicht) per GGD-regio, 2008/2012
In figuur 1 (CBS, 2013) is het aandeel van jongeren (4 tot 25 jaar oud) met overgewicht per regio in de periode 2008/2012 weergegeven. Vooral Flevoland valt meteen op. Daar is het percentage overgewicht onder jongeren 18% of meer. Dit geldt ook voor de regio rondom Amsterdam. Als je kijkt naar de andere regio’s zie je dat Twente (net als Zeeland en delen van Noord-Holland, Gelderland en Limburg) ook behoorlijk hoog scoort. Hier is het aandeel jongeren met overgewicht volgens dit figuur namelijk 16% tot 18%.
Figuur 1: Aandeel jongeren (4 tot 25 jaar) met overgewicht (incl. ernstig overgewicht) per GGD-regio, 2008/2012
In figuur 2 (CBS, 2013) zie je het aandeel jongeren (4 tot 25 jaar oud) met ernstig overgewicht per regio in de periode 2008/2012. In Twente was het aandeel in deze periode erg groot, namelijk wel 4% of meer. Het valt dus op dat zowel overgewicht als ernstig overgewicht relatief erg hoog is in Twente, maar Twente in verhouding nog slechter scoort op obesitas dan op overgewicht.
5
PAGINA
6/69
Mogelijke gevolgen van overgewicht onder jongeren
Overgewicht heeft mogelijke gevolgen, op zowel korte termijn als lange termijn, voor de gezondheid, het welzijn en de ontwikkeling van jongeren (Geerts & Westgeest, 2012). Deze gevolgen zijn te onderscheiden in lichamelijke gevolgen of gevolgen van psychische aard.
Gevolgen op lichamelijk gebied Er kunnen bij jeugdigen (0 t/m 18 jaar) met overgewicht al op korte termijn negatieve gevolgen voor de gezondheid optreden, voornamelijk onder de leeftijdscategorie 10 t/m 18 jaar oud. Vooral obesitas (ernstig overgewicht) gaat samen met een slechtere algemene gezondheid, meer huisartscontacten, meer schoolverzuim vanwege ziekte en meer gezondheid gerelateerde beperkingen bij alledaagse activiteiten (Wijga, Scholtens, Bemelmans, de Jongste, Kerkhof, Schipper & Smit ; 2010). Uit onderzoek van Strauss (2000) blijken een verhoogde bloeddruk, aandoeningen aan het spijsverteringskanaal en diabetes mellitus type 2 in de kindertijd of adolescentie belangrijke korte termijn gevolgen van overgewicht en vooral van obesitas. Wanneer iemand dit al vanaf jongere jaren heeft, kunnen er zich nog extra gezondheidsgevolgen op latere leeftijd voordoen. Zo hebben jeugdigen met overgewicht en obesitas op latere leeftijd een verhoogd risico op hart- en vaatziekten en een verstoorde glucosetolerantie. Bovendien hebben jeugdigen met overgewicht en obesitas meestal ook overgewicht als ze volwassen zijn, met daaraan gekoppeld een verhoogd risico op zoals eerder genoemd diabetes mellitus type 2. Circa 80% van de jongeren (10 t/m 18 jaar) met ernstig overgewicht zal dit overgewicht ook houden als volwassene (Whitaker, Wright, Pepe, Seidel & Dietz ;1997). Deze kans bij hen is hoger dan bij kinderen uit jongere leeftijdscategorieën. Uit een eerdere studie blijkt dat het aantal vetcellen van een mens nauwelijks meer verandert na het twintigste levensjaar, ook niet als iemand sterk aankomt of afvalt. Volwassenen met een BMI van minimaal 30, bleken ongeveer twee keer zoveel vetcellen te hebben als normaal. Die hebben ze als (dikke) kinderen gekregen en als zij eenmaal volwassen zijn blijft het aantal vetcellen gelijk (Spalding, Arner, Westermark, Bernard, Buchholz, Bergmann & Arner ;2008). Deze bevindingen benadrukken het belang van de preventie van overgewicht bij de jeugd en dan vooral in de leeftijdsfase van ongeveer 10 t/m 18 jaar, waarbij de jongeren voor het grootste deel op de middelbare school zitten.
Gevolgen van psychische aard Naast bovenstaande lichamelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht, lopen jongeren in de leeftijdscategorie van 10 t/m 18 jaar volgens Cornelisse-Vermaat, Maassen van den Brink & Groot (2003) tegen problemen van psychische aard aan. Deze problemen gelden mogelijk ook voor jongere kinderen en volwassenen. Jeugdigen met (ernstig) overgewicht hebben in de vroege adolescentie kans op een relatief lage zelfwaardering en daarmee samenhangende psychosociale problemen, zoals eenzaamheid, verdriet 6
PAGINA
7/69
en gespannenheid (Strauss, 2000). Cornelisse-Vermaat et al. (2003) bevestigd dit en noemt negatieve gevolgen op het gebied van welzijn, zelfvertrouwen en geluk. Denk aan een slecht zelfbeeld en de kans op depressies. Dit negatieve beeld ten opzichte van het eigen lichaam, met andere woorden een lager gevoel voor eigenwaarde, wordt door veel onderzoeken bevestigd (Zametkin, Zoon, Klein & Munson ;2004) (Taras & Potts-Datema, 2005). Ook worden mensen met overgewicht vaak negatiever door anderen bekeken (CornelisseVermaat et al., 2003). Dit leidt tot pestgedrag van klasgenoten en andere jongeren. Bovenstaande onderzoeken geven allemaal het verband weer tussen het hebben van overgewicht en de verhoogde kans om gepest te worden, wat mogelijk weer leidt tot meer schoolverzuim. Onderzoek van Taras & Potts-Datema (2005) toont aan dat op deze manier het hebben van overgewicht een slechtere prestatie op school veroorzaakt. Naarmate overgewicht meer zal worden voorkomen, zal het pestgedrag lager worden, wat mogelijk weer de hier bovenstaande problemen van psychische aard zal doen verminderen (Cornelisse-Vermaat et al., 2003).
2.2 Cijfers in Twente Uit tabel 1 en 2 kan worden opgemaakt dat in Twente relatief veel (ernstig) overgewicht voorkomt (Twente in Balans, 2013).
Tabel 1 Tabel met percentages (ernstig) overgewicht in de Regio Twente (2013)
Periode : 2013
Aantal onderzoeken
3 jaar
Groep
Groep
BO
VMBO
2
7
totaal
klas 2
HAVOVWO klas 2
VO totaal
Totaal
6103
6820
6204
13024
2800
3289
6089
25216
Pct ondergewicht
11
5
9
7
7
11
9
9
Pct normaal gewicht
79
81
78
79
73
79
76
79
Pct overgewicht
8
11
12
11
16
9
12
11
Pct ernstig overgewicht
1
3
2
2
4
1
3
2
9
14
13
14
20
10
15
13
Pct (ernstig) overgewicht in de Regio*
Bron: Twentse Cijfers, Twente in Balans (2013)
In bovenstaande tabel (tabel 1) worden de percentages (ernstig) overgewicht in de Regio Twente zichtbaar van kinderen van 3 jaar, kinderen in groep 2, groep 7, vmbo klas 2 en havo/vwo klas 2 in 2013. Het gemiddelde percentage (ernstig) overgewicht in de Regio Twente is 13%. Een echte uitschieter is het percentage (ernstig) overgewicht onder vmbo-scholieren (20%). Er is geen verschil in geslacht gevonden, dus dit is niet meegenomen in deze rapportage.
7
PAGINA
8/69
Tabel 2 Tabel met percentages overgewicht per gemeente in Twente (2010-2013)
2010
2011
2012
2013 Gem
HAVO/
HAVO/
HAVO/
HAVO/ aantal
VMBO VWO
VMBO VWO
VMBO VWO
VMBO VWO
onderzocht
2
2
2
2
per jaar
2
2
2
2
Almelo
24%
16%
26%
15%
28%
14%
23%
9%
705
Borne
18%
10%
22%
15%
19%
10%
13%
13%
211
Enschede
23%
15%
26%
17%
22%
15%
22%
11%
1211
Haaksbergen
14%
17%
24%
8%
19%
10%
14%
10%
263
Hellendoorn
16%
7%
13%
14%
14%
11%
24%
12%
346
Hengelo
18%
13%
29%
16%
21%
10%
24%
14%
686
Losser
15%
16%
27%
20%
17%
8%
18%
12%
212
Oldenzaal
16%
15%
32%
12%
19%
13%
9%
9%
229
Tubbergen
16%
9%
17%
13%
13%
11%
11%
6%
310
Wierden
20%
14%
29%
15%
14%
8%
14%
7%
305
Twenterand
20%
23%
22%
18%
20%
14%
24%
13%
328
Hof_van_Twente
21%
19%
26%
13%
19%
8%
22%
12%
363
Rijssen_Holten
20%
18%
25%
13%
16%
11%
19%
8%
500
Dinkelland
18%
13%
20%
9%
26%
7%
10%
6%
235
Total
20%
14%
25%
15%
20%
12%
20%
10%
5903
Bron: Twentse Cijfers, Twente in Balans (2013)
In tabel 2 worden de percentages van overgewicht op het voortgezet onderwijs per gemeente in Twente van 2010-2013 weergegeven. Wanneer de percentages van vmbo-scholieren worden vergeleken met de havo- en vwo-scholieren, valt het op dat het gemiddelde percentage overgewicht in alle jaren en gemeentes hoger was onder de vmbo-scholieren. Hierbij was er in 2011 een uitschieter (25%). Als wordt gekeken naar de meest recente cijfers wordt duidelijk dat over het geheel het percentage jongeren met overgewicht op het vmbo hoger is (20%) dan op havo en vwo (10%). Dit komt overeen met gegevens uit het artikel “GSK en NIGZ samen overgewicht scholieren te lijf”, waaruit blijkt dat jongeren met vmbo-opleidingen relatief vaker overgewicht hebben (Medicalfacts, 2015)
8
PAGINA
9/69
2.3 Rol van de GGD Twente bij het streven naar gezond gewicht
Bij het signaleren van overgewicht en de daarop volgende interventie speelt de GGD een grote rol. Zowel de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) als Twente in Balans zijn erg actief op dit gebied. Een taak van de Jeugdgezondheidszorg is het longitudinaal volgen van de groei, waaronder het meten van lengte en gewicht. Dit behoort tot het uniforme deel van het Basistakenpakket JGZ. De meet- en weegmomenten vinden tijdens de reguliere contactmomenten plaats op het consultatiebureau, in groep 2 en 7 en klas 2 van het VO en lenen zich voor (vroege) interventie. Ook is er vanuit de JGZ een contactmoment voor 16-jarigen. In deze ontwikkelingsfase krijgen jongeren steeds meer zelfstandigheid, eigen geld en vrijheid. Dit contactmoment zorgt ervoor dat deze jongeren ondersteuning en advies kunnen krijgen op het gebied waar zij daar behoefte aan hebben. Dit kan variëren van alcohol en drugs, onveilig vrijen tot ongezond eetgedrag. De JGZ wil ervoor zorgen dat de jongeren inzicht krijgen in hun eigen gedrag omtrent gezondheid en wil mogelijkheden bieden om de leefstijl aan te passen wanneer dit blijkt nodig te zijn. Naast de taken van de Jeugdgezondheidszorg stimuleert GGD Twente onder de noemer Twente in Balans de aanpak van overgewicht bij de jeugd in Twente. Eén van de taken van Twente in Balans is de regionale kennisontwikkeling in Twente. Dit doen ze onder andere door het signaleren van nieuwe ontwikkelingen, en door het initiëren en stimuleren van lokale pilots en onderzoeken op het gebied van de preventie van overgewicht. Op deze wijze wordt er inzicht verkregen in wat werkt en wat niet. Zo kan regionaal worden geleerd van de ervaringen die worden opgedaan in de verschillende Twentse gemeenten. Ook dit betreffende sociaal marketing onderzoek valt onder Twente in Balans, met als bedoeling te zien wat vmbo-scholieren welke reden(en) vmbo-scholieren nou zelf aangeven voor hun (on)gezonde eet-/beweeggedrag.
2.4 Aanleiding sociaal marketing onderzoek
Dit sociaal marketing onderzoek richt zich op overgewicht onder middelbare scholieren die in de eerste en tweede klas van het vmbo zitten. Het aantal jongeren met overgewicht in deze leeftijdscategorie is namelijk erg gestegen in de afgelopen jaren. Zo heeft 15-20% in deze categorie overgewicht en 3-5% ernstig overgewicht (Bassa-Dafesh, Buijs, van Kesteren, Snel & Kocken ; 2011). Uit cijfers van CBS (2013) blijkt dat het percentage met overgewicht onder jongeren van 12 tot en met 18 jaar 12/13% was in de periode 2008/2012. Er is tot nu toe veel bruikbare literatuur en resultaten uit eerder onderzoek te vinden wat betreft factoren die van invloed zijn bij overgewicht onder jongeren. Toch zijn er nog weinig eerdere onderzoeken te vinden die resultaten geven vanuit de kijk van de jongeren zelf, in dit geval vmboscholieren. Het is belangrijk om te weten hoe zij zelf aankijken tegen een gezond gewicht, het voorkomen van overgewicht en welke factoren hierbij een rol spelen. In dit onderzoek staat de attitude van de VMBO-scholieren dus centraal. Wanneer het duidelijk wordt hoe jongeren zelf aankijken tegen 9
PAGINA
10/69
gezonde voeding en beweging door onder andere te vragen naar de beweegredenen om gezond/ongezond te eten en wel/niet bewegen, kan toekomstige preventie zich op deze uitkomsten richten. De items die als leidraad in het onderzoek zullen dienen worden bepaald aan de hand van gevonden literatuur.
2.5 Doelstelling
Het uiteindelijke doel van het onderzoek is om erachter te komen welke factoren een rol spelen bij overgewicht onder vmbo-scholieren. Het gehele onderzoek bestaat uit drie onderdelen: een literatuurstudie, het houden van focusgroepen en de afname van een vragenlijst. Aan de hand van de literatuurstudie worden mogelijke gedragsfactoren die een rol spelen bij overgewicht onder vmboscholieren gevonden, waar vervolgens door middel van focusgroepen op in zal worden gegaan. Door daadwerkelijk met vmbo-scholieren in gesprek te gaan, zal de attitude van hen tegenover gezonde voeding en -beweging naar voren komen. De jongeren zullen misschien factoren noemen voor hun eet- en beweeggedrag, die in eerder onderzoek uit de literatuurstudie nog niet ter sprake zijn gekomen.
In dit onderzoek zal de volgende onderzoeksvraag centraal staan:
Welke gedragsfactoren spelen een rol bij gezond gewicht onder vmbo-scholieren?
Om een antwoord te vinden op deze hoofdvraag, zijn de volgende deelvragen geformuleerd:
Wat zijn de belangrijkste leefstijl gerelateerde variabelen die leiden tot (on)gezond gewicht onder vmbo-scholieren?
Welke voor- en nadelen verbinden vmbo-scholieren aan de leefstijl gerelateerde variabelen die leiden tot (on)gezond gewicht?
Welke factoren zijn van invloed op de leefstijl gerelateerde variabelen?
Welke voor- en nadelen kunnen worden benadrukt om een gezonde leefstijl te stimuleren?
10
PAGINA
11/69
3. METHODE 3.1 Literatuuronderzoek Voor het literatuuronderzoek zijn hoofdzakelijk artikelen vanaf de database “Google Scholar” gebruikt. Ook is er enkele keren “Scopus” en een aantal bruikbare bevindingen uit een boek gebruikt. Om er achter te komen welke beweegredenen in eerder onderzoek van invloed bleken te zijn op gedrag van jongeren, met name vmbo-scholieren, is er naar verschillende termen gezocht. Een gezochte term was bijvoorbeeld: opleidingsniveau en overgewicht. Het bleek dat er al veel onderzoek is gedaan naar de invloed van het opleidingsniveau op het gewicht, waarbij in bijna alle literatuur factoren rondom de leefstijl hierbij van groot belang bleken te zijn. Er kwamen factoren naar voren die van invloed bleken te zijn, die vervolgens zijn verwerkt in het literatuurgedeelte van het verslag. Deze factoren zijn in de focusgroepen meegenomen.
3.2 . Focusgroepen 3.2.1
Onderzoeksmethode
Er zijn veel definities van een focusgroep in de literatuur, maar functies zoals georganiseerde discussie, collectieve activiteit, sociale evenementen en interactie identificeren de bijdrage die focusgroepen leveren aan sociaalwetenschappelijk onderzoek. Een focusgroep kan worden gedefinieerd als een groep van individuen geselecteerd en samengesteld door onderzoekers om bepaalde onderwerpen te bespreken en te becommentariëren. Het belangrijkste doel van focusgroep onderzoek is om de houding, attitude, overtuiging, gevoelens, ervaringen en reacties van respondenten te meten op een manier die anders niet haalbaar is met behulp van andere methoden, zoals observatie, één-op-één interviews of vragenlijsten. In dit onderzoek wordt de houding gemeten van studenten ten opzichte van leefstijl gerelateerde variabelen. Juist omdat de ongezonde leefstijl, met daaraan gerelateerd ongezond gewicht, zo’n complex probleem is en dit op het vmbo erg speelt, is de houding van de doelgroep en daarbij de interactie tussen de respondenten erg van belang. Aangezien groepsgedrag onder jongeren veelal voorkomt, worden er bruikbare resultaten verwacht van het onderzoek aan de hand van deze methode. De reactie van een respondent op een ander leidt vervolgens mogelijk tot nog meer reacties
3.2.2
Respondenten
De subjecten in het onderzoek zijn vmbo-b en vmbo-k scholieren uit de eerste of tweede klas. In het onderzoek werd er verder niet ingegaan op het verschil tussen deze niveaus. In totaal zijn we in gesprek gegaan met 60 scholieren, waarvan 32 scholieren van een school in Goor en 28 scholieren 11
PAGINA
12/69
van een school in Hengelo. In totaal waren er 29 eerste klassers en 31 tweede klassers, gelijk verdeeld over de scholen. De gesprekken hebben per groep van +/- 8 scholieren plaatsgevonden en er waren per school in totaal vier groepen die deelnamen aan het gesprek. De verdeling van geslacht was gelijk, er waren zowel 30 jongens als meisjes. Er is bewust voor deze twee gemeentes gekozen, zodat het eventuele verschil in grootte van de gemeente, Hengelo is een relatief grote gemeente en Goor maakt onderdeel uit van een relatief kleinere gemeente (Hof van Twente), ook kon worden onderzocht.
3.2.3
Procedure
Het onderzoek is als volgt verlopen. De taak was om vmbo-scholen in Twente te vinden die bereid waren om mee te werken aan het onderzoek. Uit de gevonden scholen is een selectie gemaakt en hieruit zijn twee scholen uitgekozen die qua mogelijkheden het meest praktisch waren, namelijk de Waerdenborch in Goor en het Gilde College in Hengelo. De onderzoekers bezochten de scholen en beschikten over een lokaal waar de gesprekken plaats konden vinden. In Goor vonden de gesprekken op 10 en 17 november plaats en in Hengelo op 18 en 28 november. Het gesprek ging als volgt. Wanneer de scholieren allemaal zaten, startte de geluidsrecorder. Vervolgens stelden de onderzoekers zich voor en werd er een korte uitleg gegeven, zodat de scholieren wisten wat er van hen verwacht werd tijdens het gesprek. Hierbij werd de verwachte gespreksduur genoemd. Ook werd er aandacht besteed aan de anonimiteit en het feit dat je elkaar moet laten uitpraten en bovendien werd er duidelijk gezegd dat er geen goede of slechte antwoorden zijn, dus iedereen kan rustig zeggen wat hij/zij wil. Om het ijs te breken werd er als eerst naar de hobby’s en bezigheden van de scholieren gevraagd. Het was de bedoeling dat ze één voor één aangaven wat ze leuk vonden om te doen. Dit zorgde voor een informele, gezellige sfeer, maar ook voor inzicht in de belevingswereld (hobby’s en bezigheden) van de scholieren. Vervolgens werden de variabelen besproken. Als eerst moesten de scholieren aangeven in hoeverre zij bepaald gedrag vertonen rondom de variabele en vervolgens zeggen wat en wanneer ze dat doen. Dan werd er gevraagd naar de voordelen die zij hiervan zagen en of er ook nadelen aan verbonden zaten. Hierna kwam de behoeftevraag, bijvoorbeeld: “Wat zou je helpen om vaker water te drinken i.p.v. frisdrank?” of “Waardoor zouden jullie vaker voor gezonde tussendoortjes kiezen?”. Op deze manier konden de leerlingen meedenken aan aandachtspunten voor een eventuele campagne. Wanneer nog niet alle factoren, die uit het literatuuronderzoek naar voren kwamen, waren besproken, werden deze door de onderzoeker naar voren gebracht. Na ± 70 minuten was er genoeg informatie verkregen en werden de gesprekken afgerond. De scholieren werden bedankt voor hun medewerking en werden gevraagd nog even een vragenlijst in te vullen. Hierna kregen ze kleinigheidje mee (rugtasje van de GGD met inhoud) en konden ze het lokaal verlaten. 12
PAGINA
13/69
3.2.4
Meetinstrumenten
De meetinstrumenten die gebruikt zijn in dit onderzoek zijn de focusgroepen, vragenlijsten en codeerschema’s. Voor de focusgroep sessies is een leidraad ontwikkelt aan de hand van verschillende variabelen. Voordat deze gesprekken konden plaatsvinden, moest opname apparatuur en een locatie waar het onderzoek kon plaatsvinden worden geregeld. Als opname apparatuur is er gebruik gemaakt van een geluidsrecorder en de locatie werd door de school geregeld. De vragenlijsten moest ieder invullen aan het einde van het gesprek. Nadat alle data was verzameld is er een codeerschema ontwikkelt. Dit vergemakkelijkt de verwerking van data en op die manier is het mogelijk een bepaalde lijn in de onderzoeksresultaten te vinden. 3.2.5
Data-analyse
Wanneer de data compleet was, kon het worden geanalyseerd. Eerst moest alle gesproken data worden uitgeschreven en aan de hand van deze data kon een codeboek worden gemaakt. Er is voor gekozen om vijf aparte codeboeken te maken, voor elke variabele één. Tussen deze variabelen zal uiteindelijk ook onderscheid worden gemaakt in de rapportage. 3.2.6
Betrouwbaarheid
Er zijn een aantal punten die meespelen bij de betrouwbaarheid van focusgroepen. De selectie van groepsleden is hierbij belangrijk. De groep respondenten moet een afspiegeling vormen van de totale populatie. In dit onderzoek vormt de groep respondenten een goede afspiegeling voor de vmbo-b en vmbo-k scholieren uit de eerste en tweede klas in Twente. Het is niet representatief voor de scholieren uit de derde of vierde klassen. Een tweede voorwaarde voor betrouwbaarheid is het gebruik van een onafhankelijke voorzitter. Hij/zij moet ervoor zorgen dat iedereen de ruimte krijgt om zijn verhaal te vertellen. Ook moet deze voorzitter op de juiste momenten reageren op wat de respondenten vertellen en aanvullende verdiepingsvragen stellen. Zo wordt er meer informatie verkregen. In dit onderzoek is geprobeerd om zoveel mogelijk leerlingen aan het woord te krijgen en de onderzoeker was oplettend wat betreft de uitspraken, zodat er indien nodig hierop kon worden doorgevraagd. Een derde voorwaarde voor betrouwbaarheid is een adequate verslaglegging. De uitspraken van de leerlingen moeten op de juiste manier worden geformuleerd bij de verslaglegging. Het gebruik van citaten in dit onderzoeksrapport verhoogt de betrouwbaarheid. Een ander punt, waar de onderzoeker niet veel invloed op heeft, is het antwoorden naar sociale wenselijkheid. De kans bestaat dat groepsleden antwoorden naar wenselijkheid van de onderzoeker of juist naar wenselijkheid van mede groepsleden.
13
PAGINA
14/69
4. RESULTATEN 4.1 Resultaten literatuuronderzoek Van de Nederlandse jeugd in de leeftijdscategorie 12-15 jaar oud heeft 15-20% overgewicht en 3-5% obesitas. Slechte voedingsgewoonten zijn in combinatie met lichamelijke inactiviteit de belangrijkste oorzaken van overgewicht en obesitas. Een belangrijke risicogroep als het gaat om ongezond gedrag wordt gevormd door jongeren die een laag opleidingsniveau volgen (Geerts & Westgeest, 2012). Uit analyse van Schrijvers & Schoemaker (2008) blijkt dat vmbo-leerlingen op alle leefstijl gerelateerde variabelen ongunstig scoren. Zo roken ze vaker, drinken relatief meer alcohol en beginnen hier op vroegere leeftijd mee ten opzichte van havo-/vwo-leerlingen. Maar het blijkt ook dat over het algemeen jongeren met een lager niveau een ongezonder voedingspatroon hebben en lichamelijk minder actief zijn. Dit leidt er toe dat overgewicht meer voorkomt onder leerlingen op het vmbo-b (vmboberoepsgerichte leerweg) en vmbo- (vmbo- theoretische/gemengde leerweg) dan bij leerlingen op de havo of het vwo (Schrijvers & Schoemaker, 2008). Dit onderzoek sluit aan bij de JGZ-richtlijn van overgewicht dat adviezen naar leeftijd geeft voor preventie van overgewicht, die ook gebruikt kunnen worden bij interventie voor kinderen met overgewicht. Uit de literatuur zijn de hieruit vloeiende variabelen die relateren aan het voorkomen van overgewicht ook weer teruggevonden, ook wel de BOFT-variabelen genoemd (Overgewicht, 2011). BOFT staat voor Bewegen, Ontbijt, Frisdrank, Televisie kijken. Naast televisie kijken wordt er in dit onderzoek ook aandacht besteed aan computeren, ook op de iPad of laptop, en het gebruik maken van een mobiele telefoon. Hiernaast zal een andere variabele, namelijk Tussendoortjes/snacks, ook worden meegenomen, aangezien uit de literatuurstudie bleek dat deze variabele ook van invloed is op gezond gewicht bij vmbo-scholieren. Vervolgens is er gezocht naar literatuur wat betreft factoren die van invloed zijn op gedrag rondom bovenstaande BOFT-variabelen. Volgens Schrijvers & Schoemaker (2008) zijn er twee soorten factoren die een verklaring kunnen bieden voor de verschillen in leefstijl van vmbo, havo- en vwo- leerlingen, namelijk de persoonsgebonden factoren (factoren die primair gerelateerd zijn aan de persoon) en de omgeving gebonden factoren (factoren die betrekking hebben op de omgeving waarin de jongeren opgroeien).
De persoonsgebonden kenmerken zijn onderverdeeld in: -
Biologische kenmerken (leeftijd, geslacht, aangeboren karaktereigenschappen of vroegrijpheid)
-
Sociaal-culturele kenmerken (etnische achtergrond)
-
Kennis, attitude en vaardigheden aangaande ongezond gedrag (hoe iemand denkt over voeding en beweging en hoe iemand bestand is tegen de sociale druk om mee te doen aan ongezond gedrag) 14
PAGINA
-
15/69
De fysieke en psychosociale gezondheid (de mate waarin er sprake is van psychische problemen)
De omgeving gebonden kenmerken zijn onderverdeeld in: -
Het gezin (de samenstelling ervan, in welke mate ouders zelf gezond eten en bewegen en of er sprake is van regels ten aanzien hiervan)
-
De school (de beleving van school en de mate waarin klasgenoten gezond eten en bewegen)
-
De vrienden (de omgangsvormen in de vriendengroep en de mate waarin vrienden gezond eten en bewegen)
-
De fysieke aanwezigheid/beschikbaarheid (aanwezigheid van voorzieningen om gezond te eten en te bewegen)
-
De financiële toegankelijkheid
In dit sociaal marketing onderzoek gaan we vooral in op het persoonsgebonden kenmerk: kennis, attitude en vaardigheden aangaande een ongezonde leefstijl en op de omgeving gebonden kenmerken: gezin, school, vrienden, de fysieke aanwezigheid en de financiële toegankelijkheid. Tevens sluiten we aan bij de JGZ-richtlijn voor overgewicht dat adviezen naar leeftijd geeft voor preventie van overgewicht die ook gebruikt worden kunnen bij interventie voor kinderen met overgewicht. In 4.1.1 zal de gevonden literatuur wat betreft gedragingen van vmbo-scholieren rondom de BOFT-variabelen worden besproken. In 4.1.2 zullen de persoons- en omgeving gebonden factoren (Schrijvers & Schoemaker, 2008) toegepast op de gedragingen uit 4.1.1 worden besproken.
4.1.1 Gedragingen rondom BOFT-variabelen 4.1.1.1 Beweging
Voldoende bewegen kan overgewicht voorkomen of verminderen. Om vast te kunnen stellen of iemand voldoende beweegt is de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) opgesteld. Volgens deze norm moeten jongeren 60 minuten matig intensief bewegen per dag, waarbij de activiteiten minimaal tweemaal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (Kemper et al., 2000; Ooijendijk et al., 2007). Het Overijssels percentage dat voldoet aan deze norm is 12% en in Twente 18%. Wat blijkt is dat jongeren uit het voortgezet onderwijs, jongere allochtonen en jongeren met overgewicht en obesitas ruim onder het Overijssels percentage van 12% scoren (van den Dool & Tiessen-Raaphorst, 2013). Vooral niet-westerse migranten (Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders) voldoen minder vaak aan de NNGB dan westerse migranten. Aan een soepeler norm, meer dan 7 uur matig intensieve beweging per week, voldoet een 15
PAGINA
16/69
aanzienlijk groter deel van de leerlingen in Twente, namelijk 67%. Het blijkt dat het percentage vmboleerlingen (62%) dat meer dan 7 uur per week beweegt, lager is dan het percentage havo- en vwoleerlingen (70%). Uit onderzoek van Van Dorsselaer et al. (2007) wordt de bewering dat vmbo-leerlingen minder bewegen bevestigd. Zo hebben jongeren met een lager schoolniveau minder vaak een lidmaatschap van een sportvereniging en bewegen en sporten ze minder vaak. Het beweegpatroon is dus minder gunstig bij hen ten opzichte van degenen met een hoger schoolniveau (Van Dorsselaer et al., 2007). Uit straatinterviews in een Haagse buurt met een hoge achterstandsscore (veel allochtonen, lage inkomens en veel uitkeringen) gaven meisjes aan dat zij vooral sporten voor de gezelligheid. Ook werd zichtbaar dat vooral meisjes de tram boven de fiets verkiezen, dit ook vanwege de gezelligheid van het reizen in een tram met vriendinnen. De mening van jongens was hierover verdeeld. Sommigen zagen fietsen als goedkoper en sneller (Kloek, Schaap, Berns, Kraetzer & Van der Meer; 2011).
4.1.1.2 Ontbijt
Uit onderzoek blijkt dat overgewicht twee keer zo vaak voorkomt bij kinderen die niet ontbijten in vergelijking met kinderen die wel ontbijten. Het niet ontbijten gaat vaak samen met laat naar bed gaan, laat opstaan, weinig ouderlijk toezicht en ongezonde voeding (Gorissen, 1999). Naast dat jongeren met lager niveau minder bewegen, ontbijten ze ook minder vaak dan jongeren die een hoger niveau volgen (Schrijvers & Schoemaker, 2008; Van Dorsselaer et al., 2007). Straatinterviews in een Haagse achterstandsbuurt bevestigen dit. Jongeren gaven aan niet vaak te ontbijten en in plaats daarvan met elkaar later op de morgen bij de snackbar te lunchen. Ze noemden als reden hiervoor dat ze geen zin en puf hebben om eerder op te staan voor het ontbijt. Een mogelijke oorzaak hiervoor is dat ze laat gaan slapen, waardoor ze ’s morgens moe zijn (Kloek et al., 2011).
4.1.1.3 Frisdrank Uit onderzoek blijkt dat er een verband is tussen het gebruik van gezoete dranken (waaronder frisdrank) en overgewicht (Ludwig, 2001; Mrdjenovic, 2003; Welsh, 2005). Het overmatig drinken van frisdrank geeft een verhoging van het BMI en een grotere kans op overgewicht. Naast dat er veel calorieën in frisdrank zitten, blijkt frisdrankgebruik gepaard te gaan met minder lichamelijke activiteit en een calorierijker eetpatroon (Bulk-Bunschoten, Renders, Van Leerdam, Hirasing & Jokhan; 2005). Schrijvers & Schoemaker (2008) toonden aan dat jongeren met een lager niveau over het algemeen meer frisdrank drinken dan jongeren die onderwijs op een hoger niveau volgen. Naast de hoge mate van frisdrankgebruik, hoor je de laatste tijd telkens meer over jongeren die veel energy drink consumeren en hier soms zelf verslaafd aan blijken te zijn (Tacken et al., 2010). 16
PAGINA
17/69
Onderzoek van Seifert, Schaechter, Hershorin & Lipshultz (2011) toont aan dat de helft van de markt die energy-drankjes drinkt, bestaat uit kinderen (< 12 jaar), adolescenten (12-18 jaar) en young adults (19-25 jaar). Energie drankjes worden steeds populairder. Deze studie van van Seifert et al. (2011) toonde aan dat 28% van de 12-14 jarigen en 31% van de 12-17 jarigen regelmatig energie drankjes consumeren. Aangezien obesitas epidemisch is, wordt de calorie toename door de consumptie van energiedrankjes telkens belangrijker. Het binnenkrijgen van te veel calorieën door middel van energiedrankjes verhoogt mogelijk de bloeddruk, het glucosegehalte, BMI, tandproblemen, een depressie en een laag gevoel voor eigenwaarde (Seifert et al., 2011). Adolescenten drinken energie drankjes vaak als energie boost, waarbij er meer wordt gedronken om het effect te vergroten (O’Dea, 2003).
4.1.1.4 Tussendoortjes Een verhoogde eetfrequentie en toename van het aantal tussendoortjes draagt bij aan de toename van overgewicht en obesitas bij kinderen (ILSI Europe, 2000; Jebb, 2000; Bellisle, 1997). Laagopgeleide jongeren eten over het algemeen minder vaak groenten en fruit en snacken vaker ongezond dan jongeren die onderwijs op een hoger niveau volgen (Schrijvers & Schoemaker, 2008). Hiernaast hoor je de laatste tijd telkens meer over jongeren die verslaafd blijken te zijn aan chocolade (Tacken et al., 2010).
4.1.1.5 Televisie, computer en mobiele telefoon Gemiddeld kijken jongeren meer dan twee uur per dag televisie waarvan 8% meer dan vier uur per dag kijkt. Televisie kijken vervangt het fysiek actief zijn. Obese kinderen kozen vaker voor lichamelijke activiteiten wanneer de zittende activiteiten beperkt waren (Epstein, 1997). Hiernaast speelt bij het televisie kijken naast deze inactiviteit ook het eten van snacks tijdens het kijken een rol bij het ontstaan van overgewicht: het energieverbruik gaat omlaag en de energie-inname gaat omhoog. Daarnaast wordt je via de televisie blootgesteld aan veel reclames over ongezond eten en drinken (Renders et al, 2004) Jongeren op het vmbo kijken meer televisie dan vwo’ers (gem. 2,7 uur tegen 1,9 uur) (Prins, 2008). Hiernaast zijn ze vaker online op de computer/iPad (Dorsselaer et al. 2007). Renders et al. (2004) bevestigd dit en geeft aan dat de tijd die jongeren in totaal voor de televisie doorbrengen afhangt van de leeftijd, etniciteit, sociaaleconomische status van de ouders en het al dan niet hebben van een eigen televisie op de kamer. Wat bleek uit zijn onderzoek is dat hoe ouder een kind is, hoe meer televisie hij/zij kijkt, dat allochtonen relatief meer televisie kijken dan autochtonen, dat kinderen waarvan de ouders een lage sociaaleconomische status hebben meer televisie kijken en dat het hebben van een eigen televisie op de kamer de tijd dat jongeren doorbrengen voor de televisie doet verhogen. 17
PAGINA
18/69
4.1.2 Invloedrijke factoren op deze gedragingen 4.1.2.1. Biologische kenmerken
Zoals al eerder duidelijk werd in dit rapport is er geen verschil in geslacht gevonden wat betreft het percentage overgewicht onder jongeren in Twente. Wel blijkt uit onderzoek van Ter Bogt, Van Dorsselaer & Vollebergh (2003) dat in het algemeen jongens en meisjes nogal verschillen in de wijze waarop zij hun eigen omvang inschatten. Meisjes vinden zichzelf eerder te dik en jongens vinden zich juist eerder te dun. De adolescentie is in het geheel geen prettige periode voor de meeste meisjes. Terwijl bij jongens het aantal psychosomatische klachten na de basisschooltijd stabiliseert, neemt de frequentie van klachten onder meisjes toe. Ook qua gezondheidsbeleving is het vooral de groep van meisjes die gedurende de middelbare school een achteruitgang laat zien. 4.1.2.2. Sociaal-culturele kenmerken Op vmbo-scholen bevinden zich veel allochtonen, veel meer dan op havo- en vwo-scholen (Ter Bogt et al., 2003). Allochtone jongeren (19%) hebben vaker overgewicht dan autochtone jongeren (15%) (Van Dorsselaer et al., 2007). Vooral niet-westerse allochtonen (Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders) voldoen minder vaak aan de NNGB dan westerse migranten (van den Dool & Tiessen-Raaphorst, 2013). Ze zijn minder vaak lid van een sportvereniging en bewegen minder vaak (van Dorsselaer et al. 2007). Het eetpatroon is ook ongunstiger bij hen. Zo ontbijten ze minder vaak, eten meer ongezonde tussendoortjes en kijken relatief meer televisie dan autochtonen (Van Dorsselaer et al., 2007; Renders et al., 2004). Opvallend is dat autochtone jongeren bijna even vaak aangeven zichzelf te dik te vinden (38%) als allochtone jongeren (36%). Zo bleek uit onderzoek onder allochtonen dat zij gemiddeld erg hoog scoren op welbevinden, lichaamsbeeld en gezondheidsinschatting. Hieruit kan worden geconcludeerd dat allochtone jongeren zelf minder moeite hebben met het overgewicht. De oorzaak hiervan kan zijn dat het slankheidsideaal minder heerst dan bij autochtone jongeren. Dit beeld wordt mogelijk versterkt doordat allochtone ouders, met name in de Turkse cultuur, overgewicht als een teken van welvarendheid zien (Renzaho, 2004; Mokhtar et al., 2001). Een andere bevinding is dat allochtone jongeren vaak aangaven een onverschillige opvoeding van de ouders te ervaren. Ze hebben vaak het idee aan het lot te worden overgelaten. Dat geldt nog sterker voor Turkse en Marokkaanse jongens dan voor Turkse en Marokkaanse meisjes (Prins, 2008). Hiernaast bleek uit onderzoek van Boere-Boonekamp et al. (2008) dat niet-westerse moeders het vaak minder belangrijk vinden dat hun kind elke dag buiten komt en dat hun kind ook in de winter elke dag naar buiten gaat (Boere-Boonekamp et al, 2008). Dat steun van de ouders de leefstijl van het kind beïnvloedt, wordt verder besproken onder het kopje “Gezin”.
18
PAGINA
19/69
4.1.2.3. Kennis, attitude en vaardigheden
Cornellise-Vermaat, Maassen van den Brink & Groot (2003) geven aan dat een mogelijke verklaring voor het feit dat hoger geschoolden minder vaak last hebben van overgewicht is dat scholing leidt tot meer kennis over gezondheid en gezondheidsbevordering en dat gezondheidskennis bijdraagt aan een betere gezondheidstoestand. Als iemand redelijk op de hoogte is van de relatie tussen voeding en gezondheid, verlaagt dat de kans op overgewicht met 20%. Het volgen van een hogere opleiding heeft een positief effect op de gezondheidskennis. Volgens Melchers (2010) voelen jongeren zich zoals verwacht gezonder wanneer zij groente en fruit eten, voldoende bewegen en/of regelmatig ontbijten. Opvallend is dat ongezond eten niet samenhangt met ervaren gezondheid. Wanneer jongeren vaak frisdrank drinken en snoep, snacks en zoutjes eten, zegt dit dus niets over hoe gezond zij zich voelen. Dit zou kunnen duiden op een onderschatting van de risico’s van ongezond eten. Het zou ook kunnen zijn dat gezondheidsoverwegingen gewoon geen rol spelen in de voedselkeuze van jongeren. Jongeren kiezen waarschijnlijk voor eten waar ze op dat moment zin in hebben en wat op dat moment beschikbaar is. Kloek et al. (2011) bewezen dat jongeren weten dat gezond eten belangrijk is, maar dat ze de noodzaak pas zouden zien als ze zelf vinden dat ze te dik zijn en anders geen reden zagen om gezond te gaan eten.
4.1.2.4. Fysieke en psychosociale gezondheid
Ter Bogt et al. (2003) laat zien dat een groot deel van de Nederlandse jeugd over de hele lijn van 1213 jarigen tot 16-17 jarigen kampt met fysieke (hoofdpijn, maagpijn, rugpijn, slaperigheid) en psychosociale problemen (ongelukkigheid, slecht humeur, zenuwachtigheid). Schoolniveau is gerelateerd aan de frequentie van psychosomatische/psychosociale klachten. Laagopgeleide en allochtone jongeren hebben vaker last van dergelijke klachten. Leerlingen op het vmbo zijn relatief vaker ongelukkig en vormen een kwetsbare groep (Prins, 2008; Schrijvers en Schoemaker, 2008). Ze hebben meer psychische problemen dan havo- en vwo-leerlingen. Het gaat hierbij om emotionele problemen (angst, depressiviteit, teruggetrokken gedrag en psychosomatische klachten) en gedragsproblemen (agressief en delinquent gedrag). Het percentage jongeren van 12 tot en met 16 jaar met zelf gerapporteerde emotionele problemen is 19% op het vmbo-b en 12,5% op het vwo. Voor gedragsproblemen is dit verschil nog groter, namelijk 23% van de vmbo-b leerlingen rapporteert deze problemen en maar 7% van de vwo-leerlingen. Er is geen literatuur gevonden over mogelijke oorzaken van deze problemen. Onderzoek van Ter Bogt et al. (2003) laat zien dat het hebben van psychosociale/psychosomatische klachten vervolgens blijken samen te hangen met overgewicht, gezondheidsbeleving en lichaamsbeeld. Zo hebben jongeren die kampen met psychosociale 19
PAGINA
20/69
problemen (depressie, verveling, eenzaamheid, stress, frustratie of een gebrek aan zelfvertrouwen) meer last van overgewicht. Ze eten dan meer bij het ervaren van negatieve emoties. Deze worden door eten onderdrukt. Dit heet emotioneel eten (Nierich, 2013; van Strien, 2006). Experts schatten dat 75% van het voedsel dat genuttigd wordt, wanneer er geen concreet hongergevoel heerst, veroorzaakt wordt door emoties. Aangezien psychosociale klachten meer voorkomen onder laagopgeleide jongeren en allochtone jongeren, zal dit een oorzaak kunnen zijn voor het in grote mate voorkomen van overgewicht. 4.1.2.5. Het gezin Ouders hebben invloed op het voedings- en beweeggedrag van hun kinderen (De Bruijn, 2007). Kinderen zien ze vanaf jongere leeftijd al als rolmodel, waardoor ze gedrag wat ouders vertonen als voorbeeld voor henzelf zullen gebruiken. Ouders van VMBO-leerlingen hebben vaak zelf een ongezondere leefstijl met wat riskantere gewoontes. Wanneer ouders thuis niet bewegen of sporten, zullen kinderen dit wellicht ook minder snel doen. Wat betreft voeding kan er worden gezegd dat wanneer ouders ongezond eten, kinderen dit voorbeeld aannemen en ook eerder ongezond zullen eten. Naarmate een kind meer vertrouwd is met een bepaald soort voedsel, is de kans groter dat dit het ook spontaan gaat eten (Braet, 2000). Dit betekent ook dat wanneer er meer fruit en groente in een gezin wordt gegeten, een kind hier sneller van zal gaan houden. Een ander opvallend resultaat is dat kinderen die in familieverband eten zowel thuis als buitenshuis meer fruit en groente eten (Gillman, 2000). Alleen het goede voorbeeld geven is onvoldoende, ouders moeten hun kinderen actief steunen en aanmoedigen om veel te bewegen (De Bruijn, 2007). Wanneer obese jongeren gestimuleerd zouden worden om televisie kijken te beperken, zouden ze vaker kiezen voor lichamelijke activiteiten (Renders et al. 2003). Vwo-leerlingen krijgen naar eigen zeggen meer steun van hun ouders dan leerlingen uit andere vormen van het voortgezet onderwijs (Dorsselaer et al, 2010). De mate van steun, aanmoediging en toezicht van ouders is wellicht te verklaren vanuit de verschillen in sociaaleconomische status (SES). In de literatuur heeft de SES van een jongere meestal betrekking op de status van de ouders (opleiding, beroep, inkomen) of SES van de omgeving van de jongere (buurt, school). Ouders van vwo-leerlingen hebben vaker een hoge sociaaleconomische status dan ouders van vmbo-leerlingen (Mooij & de Wit, 2008; Ter Bogt et al. 2003). SES heeft een negatieve relatie met overgewicht (Renders, Seidell, van Mechelen & Hirasing; 2003). Uit een studie van Hanson en Chen (2007) bleek dat ongezocht gedrag vaker voorkomt onder adolescenten met een lage SES dan onder adolescenten met een hoge SES. Ook bleek dat jongeren met een lage SES vaker een ongezond dieet hebben met geringe consumptie van groente en fruit en hoge inname van vet en minder bewegen. Fredriks (2001) bevestigd dit door de relatie aan te duiden tussen BMI bij jongeren en het opleidingsniveau van ouders. De mate van toezicht van ouders op de jongeren is hier ook van invloed. Zo gaat het niet ontbijten bijvoorbeeld vaak samen met weinig 20
PAGINA
21/69
ouderlijk toezicht (Gorissen, 1999). Het blijkt dat in de meeste landen het aandeel jongens en meisjes dat dagelijks ontbijt en dat dagelijks fruit eet, lager is in gezinnen die een lage welvaart kennen (Currie et al., 2008). Hierbij kan de link tussen de SES en de mate van toezicht weer worden gelegd, namelijk dat jongeren met een lage SES minder ouderlijke toezicht ervaren, ze worden meer vrijgelaten in hun keuzes (artikel vwo-leerlingen worden meer gestimuleerd tot gezonde keuzes). Een studie van Harens (2007) toonde aan dat de aanwezigheid van afspraken het voedingspatroon van jongeren kunnen beïnvloeden. De aanwezigheid van afspraken kan worden gelinkt aan de aanwezigheid van supervisie, wat voor meisjes erg belangrijk bleek te zijn voor het voedingspatroon. Vmbo-leerlingen ervaren naar verhouding minder moederlijke supervisie dan vwo-leerlingen, wat voor een deel samenhangt met hun ongezonde gedrag (Schrijvers & Schoemaker, 2008) Ook bleken jongeren met een lage SES minder actief te zijn dan jongeren met een hoge SES (Reijneveld, 1998). Onder andere te verklaren uit het feit dat lager opgeleide ouders zich minder vaak bemoeien met het tv kijken en internetgedrag van de kinderen. Juist het stimuleren om van de bank af te komen is erg belangrijk, wat ouders met een hoger opleidingsniveau meer doen. Naast dat er minder steun en toezicht van ouders met een lage SES is, weten ouders een hoge SES misschien beter wat gezond eten en bewegen is en hoe je dat bij je kind stimuleert, waardoor de factor kennis weer meespeelt. Hiernaast spelen mogelijk financiële redenen mee. Ouders met een lage SES hebben wellicht minder geld te besteden, waardoor ze geen variërende duurdere voeding voor hun kinderen kunnen verschaffen (Mooij & de Wit, 2008; Ter Bogt et al. 2003). Ook de opbouw van het gezin heeft mogelijke invloed. Uit het rapport van Van Dorsselaer et al. (2010) bleek dat ouders van kinderen in een volledig gezin vaker op de hoogte zijn van het doen en laten van hun kind. Ouders zeggen dat ze wel toezicht hebben, maar de kinderen ervaren dit beduidend minder. Hiernaast bleek dat kinderen uit onvolledige gezinnen vaker zeggen psychosomatische klachten en een minder goede gezondheid te hebben en ze geven een lager cijfer voor het welbevinden (Van Dorsselaer et al., 2010). Kinderen uit een onvolledig gezin waren hier kinderen die niet opgroeien bij beide biologische ouders. Hieronder vielen dus ook kinderen uit een tweeoudergezin met een stief- of pleegouder (Van Dorsselaer e.a. 2010).
4.1.2.6. School
In de thuissituatie wordt er vaak wel rekening gehouden met de wensen van het kind, maar toch hebben jongeren een grote invloed op het voedselkeuzegedrag wanneer zij op school zijn (Tacken et al., 2010). In de groei zoeken jongeren in hun omgeving naar voorbeelden van wie ze kunnen leren. Dit doen ze op heel wat domeinen tegelijk, ook op het vlak van eten. Jonge kinderen doen zit vooral in familieverband; gaandeweg krijgen leeftijdsgenoten meer invloed (Vandeputte & Braet, 2010). Klasgenoten beïnvloeden elkaars gedrag. Zo zien sommige jongeren de aankoop van ongezonde tussendoortjes als stoerdoenerij (Tacken et al., 2010). Iemand die op school fruit eet zal voor konijn worden uitgemaakt en water is niet gezellig als je chillt, dan kan je op z’n minst een Energy-blikje 21
PAGINA
22/69
nemen. De sociale druk om ongezond voedsel te eten is dus erg aanwezig op school en jongeren willen graag stoer gevonden worden door klasgenoten, zodat ze “er bij horen”. Hoe de sfeer tussen klasgenoten van vmbo-scholen in een onderzoek van Van Dorsselaer et al. (2010) wordt beschouwd is niet erg positief. De scholieren op het vmbo blijken de sfeer als minder positief te beschouwen ten opzichte van andere schoolniveaus. Wellicht verklaard dit de enorme sociale druk die aanwezig is om mee te doen met de groep. Door de negatieve sfeer kunnen VMBO-ers zich minder op het gemak voelen en maken ze minder snel keuzes naar eigen wensen. Een andere factor voor het vele eten van tussendoortjes op school is het opvullen van tussenuren. Het probleem dat relatief veel voorkomt onder leerlingen van het vmbo is lesuitval (Schrijvers & Schoemaker, 2008). 4.1.2.7. Vrienden Zoals al eerder gezegd zien jongeren leeftijdsgenoten steeds meer als voorbeeld. Laagopgeleiden vinden hun vrienden vaak letterlijk dicht bij huis: zelfde buurt, zelfde opleidingsniveau, leeftijd en werkzaamheden (Geerts & Westgeest, 2012). Het sociale netwerk is meer beperkt dan dat van hogeropgeleide jongeren. De invloed van vrienden/vriendinnen op het gedrag van jongeren is groot, dat geldt ook voor het “erbij” willen horen. Ook de stoerdoenerij rondom de aankoop van ongezonde tussendoortjes speelt een rol bij de omgang met vrienden buiten school (Tacken et al., 2010). Aangezien sociale beïnvloeding bij jongeren erg aanwezig is, zal het feit dat laagopgeleiden vaak ook lager opgeleide vrienden/vriendinnen hebben, de beïnvloeding extra kunnen versterken. Wanneer zij meer in contact zouden komen met hogeropgeleide jongeren (wellicht met een gezonder eet- en beweegpatroon), zal er positieve beïnvloeding kunnen optreden. 4.1.2.8. Fysieke omgevingsfactoren Het ANGELO-raamwerk (Swinburn et al. 1999) geeft aan dat fysieke omgevingsfactoren mogelijk een rol spelen bij beweging en voeding. Deze factoren zijn voor bewegen: voorzieningen op korte afstand aanwezig, beschikbaarheid van fiets- en wandelpaden, straatverlichting, openbaar vervoer en toegankelijke trappenhuizen in gebouwen en de beschikbaarheid van recreatieve ruimte, parken, sportvelden en wijkgebouwen. De factoren voor voeding zijn: beschikbaarheid en diversiteit van producten in restaurants, supermarkten, automaten, scholen, werk, sportclubs en recreatiegelegenheden en informatie op de plaats van aankoop (bijv. etiketten op verpakkingen en productdemonstraties). Aangezien jongeren voor een groot deel van hun tijd op school doorbrengen, speelt het aanbod van voedingsmiddelen op school een belangrijke rol. In veel gevallen voldoet het calorierijke assortiment dat op scholen wordt aangeboden niet aan normen voor verantwoorde voeding. Wijziging in het aanbod op scholen kan een bijdrage leveren aan de preventie van overgewicht en obesitas. Uit onderzoek blijkt dat wanneer de beschikbaarheid van lager calorie-houdende producten in de 22
PAGINA
23/69
automaten wordt vergroot, scholieren gezondere keuzes maken (Bassa-Dafesh, Buijs, van Kesteren, Snel & Kocken; 2011). De obesogene omgeving speelt dus een grote rol bij het in stand houden van overgewicht en het is daarom belangrijk de omgeving zodanig te veranderen dat ‘de gezonde keuze, de makkelijke keuze wordt’ (Visscher et al., 2007). Een gezond voedingsaanbod in de schoolkantine kan bijdragen aan dat jeugdigen gezond eten. Of de school op korte afstand aanwezig is blijkt van invloed te zijn op het fietsen naar school (De Bruijn, 2007). Naast de omgevingsmaatregelen op school, is de wijk een belangrijke setting voor de preventie van overgewicht. Jongeren brengen namelijk een belangrijk deel van hun tijd door in de wijk. Zo zullen jongeren actiever zijn, wanneer er aantrekkelijke wandel- en fietspaden, groene sportvelden, sportvoorzieningen op loop- en fietsafstand aanwezig zijn. Ook het verkeersveilig inrichten van wijken en een veilige en schone omgeving draagt bij aan de mate van beweging in de wijk (Storm et al., 2006). Uit straatinterviews onder jongeren in een buurt met een hoge achterstandsscore bleek dat er te weinig pleinen in de wijk zijn om te sporten, waardoor ze minder kunnen bewegen (Kloek et al., 2011). Verder blijkt uit onderzoek dat laagopgeleiden en allochtonen relatief meer overgewicht en obesitas hebben en zij wonen vaker in krachtwijken (Ruijsbroek, Droomers, Kunst & Van den Brink, 2011).
4.1.2.9. Financiële toegankelijkheid
Ook financiële redenen kunnen mee spelen, vooral bij jongeren waarvan de ouders een lage SES hebben. In minder welvarende gezinnen is er vaak geen geld voor gezond en gevarieerd eten en voor zaken als een lidmaatschap van een sportvereniging, waardoor er minder beweegt wordt. Toch is niet alles hieruit te verklaren, want het percentage dat rookt en alcohol drinkt is enorm hoog in minder welvarende gezinnen (Dorsselaer et al. 2007). Het draait dus eigenlijk om keuzes die worden gemaakt.
23
24/69
PAGINA
4.2
Resultaten vragenlijsten
4.2.1. Demografische gegevens
Dit deelhoofdstuk geeft de resultaten van de demografische gegevens uit de vragenlijsten weer. Deze resultaten zijn in onderstaande tabellen zichtbaar. Tabel 3 De verdeling van respondenten (in klas, geslacht en gemeente) Aantallen 1ste klas 2de klas Hengelo Goor
Jongens
Meisjes 19 11 14 16
Totaal 10 20 14 16
29 31 28 32
In tabel 3 zie je dat er in totaal 60 respondenten participeerden in het onderzoek, waarvan 30 jongens en 30 meisjes, 29 eerste- en 31 tweede klassers en 28 respondenten uit Goor en 32 uit Hengelo. De eerste klas bestaat grotendeels uit jongens en de tweede klas uit meisjes. De gemiddelde leeftijd was 13,3 jaar. Tabel 4 De nationaliteit van de respondenten Nationaliteit (%)
Hengelo
Totaal
Goor
Nederlands
64
88
Turks
18
-
76 9
Irakees
7
-
4
Overig
11
12
12
In tabel 4 zie je een overzicht van de nationaliteit van de respondenten. 76% van alle respondenten was van Nederlandse afkomst. Het totale percentage jongeren van buitenlandse afkomst was 24%. In Hengelo (36%) dit percentage hoger dan in Goor (12%).
Tabel 5 De cijfers voor de mate van gezondheid Gemiddelde cijfer
1ste klas 8,2
2e klas 7,8
Jongens 8,1
Meisjes 7,9
Hengelo 8,2
Goor 7,8
Totaal 8
In tabel 5 zie je de resultaten op de vraag: “Geef jezelf een cijfer voor hoe gezond je jezelf vindt”. De leerlingen gaven zichzelf gemiddeld een 8. Er kan worden gesteld dat ze zichzelf erg gezond vinden. 24
PAGINA
25/69
Jongens gaven aan zich gemiddeld net iets gezonder te vinden dan meisjes en dit geldt ook voor de eerste klas ten opzichte van de tweede klas. Dit kan weer terug geleid worden naar het feit dat er in de groepen van de eerste klas meer jongens dan meisjes zaten. Hiernaast is in Hengelo het gemiddelde cijfers iets hoger dan in Goor.
4.2.2 Frisdrank Tabel 6 De gevolgen van frisdrank voor gezondheid (in %) 1ste 2de klas klas Jongens Meisjes Hengelo Goor Totaal
Antwoorden (%) Het is slecht voor je gebit (gaatjes, voor de beugel)
21
29
28
24
11
36
26
Je wordt er dik van
26
14
28
12
34
9
19
Slecht voor je gezondheid
19
14
7
24
11
20
16
Er zit veel suiker in
2
12
3
12
3
11
7
Je wordt er druk van
3
12
9
6
3
11
7
Hij/zij weet het niet
7
8
9
6
4
13
7
De resultaten in tabel 6 zijn een antwoord op een open vraag, waarbij de leerlingen zelf de gevolgen van frisdrank voor de gezondheid moesten opschrijven. Blijkbaar zien ze vooral gevolgen voor het gebit (26%)(vooral in Goor), dat je er dik van wordt (19%)(vooral in Hengelo, in de eerste klas en door jongens) en er werd vaak gezegd dat het slecht voor je gezondheid is (16%)(vooral door meisjes). Hierbij werd dan geen verdere verklaring gegeven. Tabel 7 Resultaten die aangeven waar frisdrank het meest gedronken wordt (%) Antwoorden (%) Thuis
1ste klas 2de klas Jongens Meisjes Hengelo Goor Totaal 72
48
69
52
46
72
60
7
10
7
10
14
3
8
17
23
17
23
36
6
20
Feestje
0
7
0
7
0
6
3
Vrienden/vriendinnen
0
10
3
7
0
9
5
Onbekend
3
3
3
3
4
3
3
Op school Geen verschil
Volgens tabel 7 geeft het grootste gedeelte van de leerlingen aan frisdrank het meeste in huis te drinken (60%). In Goor (72%) was dit percentage wel veel hoger dan in Hengelo (46%), waar een groot deel aangaf dat er geen verschil in de plek waar ze het gebruiken was (36%). In de tweede klas van Goor gaf een klein percentage aan dat ze het meeste frisdrank op feestjes of met vrienden/vriendinnen drinken. Deze optie hebben ze zelf ingevuld onder de keuze ”anders, namelijk..”. Wellicht waren de resultaten anders geweest, als deze optie “vrienden” al werd gegeven. 25
PAGINA
26/69
Tabel 8 Redenen waarom er water gedronken wordt (%) Antwoorden (%)
1ste klas 2de klas Jongens Meisjes Hengelo Goor Totaal
Water is lekker
22
27
27
22
26
23 25
Als ik dorst heb
7
3
12
0
7
3 5
Voor, tijdens of na sport
21
7
8
19
11
16 13
Het is gezond
36
37
27
44
26
45 36
Frisdrank is niet lekker
0
7
0
6
7
0 4
Geen duidelijke reden
14
20
27
9
22
13 18
De meerderheid gaf aan water te drinken (88%). De redenen die zei hiervoor gaven zijn af te lezen in tabel 8. Dat het gezond en lekker is springt er wel uit. Toch wordt er niet vaak een echte, duidelijke reden gegeven. Waarom het gezond is, is bijvoorbeeld niet bekend. Ook is het percentage leerlingen dat aangeeft water te drinken tijdens de sport best hoog. In tabel 9 zijn de resultaten van de behoefte vraag, “Wanneer zouden jullie minder frisdrank en meer water gaan drinken?” af te lezen. Tabel 8 Factoren die respondenten noemen, waardoor ze minder frisdrank zullen drinken (in %)
Antwoorden (%)
1ste klas
2de klas Jongens Meisjes Hengelo
Goor Totaal
Als ik ziek ben (hoofdpijn, misselijk)
17
0
7
9
7
9
8
Tijdens of na het sporten
14
34
17
31
32
18
25
Als ik dorst heb
21
6
17
9
11
15
13
3
0
3
0
4
0
2
10
0
7
3
11
0
5
Ik drink het altijd/doe ik elke dag
0
6
3
3
4
3
3
Als ik teveel frisdrank heb gehad
0
6
0
6
7
0
3
Als ik op school ben
0
3
0
3
4
0
2
Voor het slapen Als er geen andere keus is (als het er niet is/niet mag hebben van mijn ouders) Als water lekkerder zou worden en frisdrank minder lekker
0
3
0
3
4
0
2
10
9
14
6
0
18
10
3
3
7
0
0
6
3
Als ik dikker zou worden
3
0
3
0
0
3
2
Door de week
0
3
0
3
0
3
2
14
19
17
16
7
24
16
3
6
3
6
11
0
5
Als ik er zin in heb Bij warm weer
Nooit Geen duidelijk antwoord
Er werd relatief het vaakst gezegd dat leerlingen tijdens of na het sporten (25%) meer water in plaats van frisdrank zullen drinken of als ze dorst hebben (13%). Het aanbod of de mogelijkheid tot het 26
PAGINA
27/69
nemen van frisdrank blijkt ook wel mee te spelen (10%). Daarnaast werd er relatief vaak gezegd dat ze dit nooit zullen doen (16%).
4.2.3. Tussendoortjes Tabel 9: Gevolgen tussendoortjes voor gezondheid (in %) 1ste klas
Antwoorden (%) Het is slecht voor je tanden
2de klas Jongens Meisjes Hengelo Goor Totaal
9
6
12
4
6
9
8
Je wordt er dik van
53
50
52
51
55
49
52
Het is ongezond voor je Je wordt er actiever/fitter van, waardoor je meer gaat bewegen
19
24
19
23
15
25
21
5
0
2
2
0
4
2
Je wordt er krachtiger van Je wordt er minder actief van, waardoor je minder gaat bewegen
2
0
2
0
3
0
1
2
0
0
2
0
2
1
Je krijgt er een slechte conditie van
0
7
2
4
0
7
3
Je wordt er misselijk van
2
2
0
4
3
2
2
Je eet hierdoor geen avondeten meer
2
0
2
0
0
2
1
Het kan verslavend zijn
0
2
0
2
0
2
1
Geen antwoord
5
9
7
6
18
0
7
Wat betreft tussendoortjes geven de meeste leerlingen aan dat je er dik van wordt (52%). Hiernaast geeft 21% aan dat het ongezond voor je is. Waarom het ongezond is, is hierbij onduidelijk. 8% gaf aan dat het slecht voor je tanden is en 7% gaf geen antwoord of schreef op het niet te weten.
Tabel 10: Soort tussendoortjes die respondenten eten Wat eet je het meest? Antwoorden (%)
1ste klas 2de klas Jongens Meisjes Hengelo Goor Totaal
Ongezonde tussendoortjes
14
26
30
10
11
28
20
Gezonde tussendoortjes
72
52
57
67
75
50
62
Geen verschil
10
23
10
23
11
22
17
3
0
3
0
4
0
2
Geen antwoord
27
PAGINA
28/69
Gezonde tussendoortjes Antwoorden (%)
1ste klas 2de klas Jongens Meisjes Hengelo Goor Totaal
Fruit
56
71
57
68
32
59
45
Groente
31
12
14
26
12
18
15
Brood
13
18
29
5
4
18
11
0
0
52
5
30
Geen duidelijk voorbeeld
0
0
Ongezonde tussendoortjes Antwoorden (%)
1ste klas 2de klas Jongens Meisjes Hengelo Goor Totaal
Chocola
13
13
9
17
20
11
13
Koek
63
20
36
33
20
39
35
Chips
13
33
27
25
40
22
26
Snoep
13
13
9
17
0
17
13
Lasagne
0
7
9
0
0
6
4
Patat
0
13
9
8
20
6
9
De respondenten moesten aangeven of ze meer ongezonde tussendoortjes of gezonde tussendoortjes eten. Ook konden ze beide aankruisen, dat is geanalyseerd als geen verschil. Vervolgens konden ze aangeven welke gezonde en ongezonde tussendoortjes ze dan eten. In bovenstaande tabel 10 worden de resultaten weergeven. Het percentage dat aangaf vooral gezonde tussendoortjes te eten (62%) was groter dan ongezonde tussendoortjes (20%). Het percentage leerlingen dat aangaf meer gezonde tussendoortjes te eten, was in Hengelo hoger dan in Goor. De leerlingen in Goor gaven dus vaker aan meer ongezonde tussendoortjes te eten. Vervolgens werd gevraagd welke tussendoortjes ze vooral aten. Fruit (45%) bleek qua gezonde tussendoortjes het meest te worden gegeten. Qua ongezonde tussendoortjes werd er vooral koek (35%) en chips gegeten (26%). In Hengelo gaven ze wel vaker aan chips te eten dan in Goor, waar ze vaker koekjes nemen. Dit geldt ook voor de tweede klas, waar ze vaker chips eten, ten opzichte van de eerste klas, waar ze vaker koekjes eten.
Tabel 11 Resultaten die aangeven waar tussendoortjes het meest gegeten worden (%) Wanneer eet je de meeste tussendoortjes? Antwoorden (%)
1ste 2de klas klas Jongens Meisjes
Hengelo
Goor
Totaal
Thuis
41
28
52
17
26
33
34
Op school
31
25
19
37
56
18
28
Geen verschil
21
41
19
43
15
39
31
Anders, namelijk: chillen met vrienden
3
6
6
3
0
9
5
Geen antwoord
3
0
3
0
3
0
2
28
PAGINA
29/69
In tabel 11 zie je waar volgens de leerlingen de tussendoortjes het meest gegeten worden. Het is echt niet echt een duidelijk verschil tussen thuis (34%) of school (28%). Ook een groot deel (31%) geeft aan dat er geen verschil is waar ze dit het meest eten. Enkele geven aan dit het meest te eten als ze chillen met vrienden (5%). Deze optie hebben ze zelf ingevuld. Net als bij frisdrank hadden de resultaten anders kunnen zijn als de optie al stond gegeven.
Tabel 12 Stimulatie ouders gezonde tussendoortjes
Antwoorden (%)
1ste klas 2de klas
Jongens Meisjes
Hengelo
Goor
Totaal
Vaak
14
32
22
30
29
19
23
Soms
69
65
65
60
54
78
67
Nooit
14
3
9
10
14
3
8
3
0
4
0
4
0
2
Geen antwoord Tabel 13 Inspraak aankopen Antwoorden (%)
1ste klas 2de klas
Jongens Meisjes
Hengelo
Goor
Totaal
Vaak
31
10
30
10
25
16
20
Soms
52
65
47
70
50
66
58
Nooit
14
19
17
17
14
19
17
3
6
7
3
11
0
5
Geen antwoord
In tabel 12 zie je in hoeverre de leerlingen aangeven door ouders gestimuleerd te worden, waarbij het merendeel aangeeft dat ze soms gestimuleerd worden (67%). De hoeveelheid die aangeeft vaak gestimuleerd te worden is 23% en de hoeveelheid die nooit gestimuleerd word is slechts 8%. Het percentage dat aangeeft nooit gestimuleerd te worden is in Hengelo (14%) wel hoger dan in Goor (3%). In tabel 13 zie je in hoeverre de leerlingen aangeven inspraak te hebben in de aankoop van tussendoortjes. Het merendeel (58%) geeft aan soms inspraak te hebben. Hiernaast geeft 20% aan vaak inspraak te hebben en 17% nooit. Het valt op dat de eerste klas (31%) relatief vaker aangeeft inspraak te hebben dan de tweede klas (10%). Dit geldt ook voor de jongens (30%) ten opzichte van de meisjes (10%) en Hengelo (25%) ten opzichte van Goor (16%).
29
PAGINA
30/69
Tabel 14 Factoren die van invloed bleken te zijn bij het eten van gezonde- in plaats van ongezonde tussendoortjes (in %).
Antwoorden (%) Als ik er zin in heb
Hengelo
Goor
Totaal
32
13
20
Als ik thuis ben
5
0
2
Als er geen andere keus is (er thuis niks is)
0
13
7
Als het echt moet
0
6
4
Als ik wat dikker wordt
9
9
9
Als gezonde snacks lekkerder zijn
0
6
4
Als je weet hoeveel vetten er in zitten
0
3
2
In het weekend
0
3
2
Als je gezond wil blijven
0
6
4
Als ik ziek ben (het niet goed met me gaat)
0
16
9
Als ik al te veel gegeten heb
5
0
2
Als het echt niet anders kan
5
0
2
Vaak
5
0
2
Als ik zin heb in wat anders
5
0
2
14
0
6
s ochtends en voor het slapen
5
0
2
Als het echt nodig is
5
0
2
Ik zal het nooit doen
14
19
17
0
6
4
Voor of na het sporten
Ik weet het niet
In tabel 14 zie je de resultaten bij de behoefte vraag. De leerlingen noemden de volgende factoren, waardoor ze eerder gezonde tussendoortjes zullen nemen in plaats van ongezonde. De twee dingen die er uit springen zijn: “als ik er zin in heb” en “ik zal het nooit doen”. Het blijkt dus erg moeilijk te zijn om iets te bedenken, waardoor ze eerder gezonde tussendoortjes zullen gaan nemen. Hiernaast speelt sport ook mee. Ze gaven enkele keren aan minder ongezonde tussendoortjes te nemen voor of na het sporten.
30
PAGINA
31/69
4.3 Resultaten focusgroepen 4.3.1 Bewegen
Over het algemeen sport het merendeel van de leerlingen. In de tweede klas geven er net iets meer leerlingen aan te sporten dan in de eerste klas. Ook bij het noemen van hobby’s noemen velen de sport die ze uitoefenen. Enkelen die niet sporten, geven meestal aan te gamen. De favoriete sporten zijn: voetbal, hockey en dansen. Ook kickbox, volleybal, paardrijden en fitness werden enkele keren genoemd. Ze doen ook allemaal wel aan een vorm van overige beweging. Zo fietsen ze bijna allemaal naar school, op enkelen na in Hengelo, die worden met de scooter/auto gebracht.
4.3.1.1. Voor- en nadelen van bewegen
Tabel 15 Voor- en nadelen van bewegen
Voordelen Het is leuk/gezellig (9x)
Het is gezond (7x)
Je krijgt er een goede conditie van (5x) Afleiding (2x) Om energie uit je te halen (na school) (2x) Je moet wel bewegen om ergens te komen (2x) Dan heb je wat te doen (1x) Om sterk te worden (1x) Je blijft er fit van (1x) Het is fijn (1x)
Nadelen Problemen rondom tijdsbesteding (9x) - Kost veel tijd (1x) - Sport niet altijd mogelijk door werk en school (3x) - Minder tijd voor huiswerk door sport (1x) - Duurt lang voordat je een goede conditie hebt (1x) - Vervelende tijden op zaterdag (2x) - Door gescheiden ouders niet mogelijk om op zaterdag te sporten/niet elk weekend thuis (1x) Lichamelijke gevolgen - Blessures (2x) - Spierpijn (2x) - Zweten (1x) - Je wordt er moe van (1x) Vaak slechte weersomstandigheden (1x)
31
PAGINA
32/69
De opvallendste voordelen van bewegen of redenen om te bewegen zijn volgens de leerlingen: plezier, gezondheid en conditie/fitheid. Overige voordelen die werden genoemd zijn: afleiding, om energie uit je te halen, het is fijn en dat je dan iets te doen hebt. Het viel op dat in de eerste klas voornamelijk conditie krijgen van belang is. Hierbij is er nog weer een klein verschil tussen de eerste klas in Goor en in Hengelo. In Goor noemden namelijk meer leerlingen conditie dan in Hengelo. In de tweede klas staat plezier bovenaan. Conditie wordt niet door de tweede klas genoemd. Andere dingen die door de tweede klas werden genoemd: goed voor de gezondheid, als afleiding en om energie uit je te halen. Dus de tweede klas geeft vaker plezier aan als voordeel van bewegen en noemt over het geheel ook meer voordelen. Als we Goor met Hengelo vergelijken, valt het op dat leerlingen in Goor meer voordelen wisten te noemen. Ze noemden meestal plezier, gezondheid en conditie. Ook noemden ze meer verschillende voordelen dan in Hengelo. Hengelo heeft dan ook weinig voordelen opgenoemd. Dit kan komen doordat er tijdens de gesprekken minder aandacht in Hengelo was voor de voordelen-vraag. Ze begonnen al snel over iets anders. Het meest uitgesproken nadeel was het voorkomen van problemen rondom de tijdsbesteding (9) en lichamelijke gevolgen (5). Wat opvalt is het verschil tussen de eerste en tweede klas. De eerste klas noemt vaker lichamelijke nadelen, terwijl de tweede klas vaker problemen rondom tijdsinname noemt. Als we hierbij Goor met Hengelo vergelijken wist Hengelo in vergelijking weinig nadelen te noemen en richtte Goor zich veel meer op de problemen rondom tijdsinname. Dit werd dus wel alleen door de tweede klas genoemd. Ze noemden dan vooral problemen rondom de combinatie school, werk en bewegen. Misschien speelt dit meer in de tweede klas en heeft de eerste klas nog niet zo veel huiswerk of werken ze nog niet allemaal.
4.3.1.2 Thuis
Er wordt vaak aangegeven dat de moeder wel sport, maar de vader niet. Geen enkele leerling sport samen met de ouders. De leerlingen geven meestal aan dat ze zelf voor de sport hebben gekozen en het niet moesten van ouders. De ouders stimuleerden de leerlingen dus niet tot sporten. Redenen dat de leerlingen hiervoor gaven zijn: “mijn ouders weten wel dat ik genoeg beweeg” of “ik zit gewoon op voetbal, als ik eraf ga zullen ze dat misschien wel meer doen”. Enkel in Goor gaven een paar leerlingen aan dat ze wel gestimuleerd worden door ouders, maar niet in grote mate.
4.3.1.3 Vrienden
Er wordt veel bewogen met vrienden/vriendinnen. Sommigen zitten samen met vrienden/vriendinnen op een sport. Een reden voor het samen sporten is: “Ik ga toch niet alleen?!”. Hiernaast bewegen vele 32
PAGINA
33/69
in de wijk met vrienden of vriendinnen. Ze hangen rond in de wijk, fietsen samen, voetballen op het grasveld of lopen samen hard. Er wordt ook enkele keren aangegeven door jongens dat ze thuis met vrienden gewicht heffen. Het valt wel op dat ze in Hengelo meer praten over het bewegen met vrienden in de wijk en in Goor meer hebben over het uitvoeren van sport met vrienden, zoals zwemmen, dansen, tennis enzovoort. De vraag of de leerlingen door de vrienden/vriendinnen gestimuleerd worden om te sporten is niet in iedere groep gesteld, maar wanneer er over gesproken werd, speelde deze stimulatie niet echt mee. Blijkbaar is stimulatie niet echt nodig, ze vinden het zelf gewoon erg leuk om te bewegen.
4.3.1.4 School
Op beide scholen kunnen ze buiten sporten. De school in Goor bevat sportvelden, en in Hengelo niet, maar daar kunnen ze sporten bij het veld van een andere school. In Goor hebben ze twee uur per week gymles. Dit vinden ze veel te weinig. Ze geven aan dat ze in plaats van gym leerpleinen hebben. Gym vinden ze veel leuker dan de leerpleinen. In Hengelo hebben ze vier uur per week gymles. Hier vinden de meeste leerlingen dit nog te weinig en zouden ze wel meer gym willen. “Met gym gaat de tijd sneller”. Slechts een klein aantal in Hengelo vindt vier uur te veel en wil minder. Zij gaven aan dat ze vaak saaie dingen doen in de gymlessen, waardoor ze misschien vier uur te veel vinden. Ze zeiden: “Als er nou leuke muziek was” of “leukere onderdelen, zoals iets met kasten en muren”. Ook kwamen de leraren even ter sprake in Hengelo. Ze willen graag een leraar die rustig blijft en niet te streng is. De waardering van de activiteiten en de docent speelt dus een rol bij de waardering van de gymles.
4.3.1.5 Wijk
Er is meestal wel een mogelijkheid om te bewegen in de wijk. Zo zijn er wel sportvelden, speeltuintjes of skatebanen enzovoort. Er wordt door de helft wel eens bewogen en dan voornamelijk door jongens. Die voetballen nog wel eens in de wijk of halen kattenkwaad uit (slootje springen, op daken klimmen). Dit laatste gebeurd vooral in Hengelo. In de eerste klas van Goor spelen ze nog wat meer op straat. Zo doen ze polo of stoeprandje. Het lijkt dat ze in Hengelo al geen interesse meer hebben in dit soort spelletjes, waardoor ze het soms ook wel saai vinden om op straat te zijn. De andere helft van de leerlingen geeft dan ook aan dat ze niet vaak aanwezig zijn in de wijk. Redenen hiervoor zijn: ze vinden het saai, er is niks voor hun leeftijd of er is veel tuig aanwezig. Ze geven aan dat het gevolg hiervan is dat ze soms op straat hangen of ’s avonds gewoon chillen. “Er is niks te doen”. Er wordt ook gezegd dat er geen leeftijdsgenoten in de wijk aanwezig zijn, waardoor ze ’s avonds vaak thuis zitten. “Het zijn allemaal kleuters en rollators in de wijk”. In Goor geven ze hiernaast aan om 20.00 van het schoolplein af te moeten, terwijl ze daar juist graag kwamen ’s avonds, om rond te hangen of te voetballen. 33
PAGINA
34/69
4.3.1.6 Geld
Het merendeel geeft aan dat geld geen rol speelt bij beweging. Een reden hiervoor is dat de ouders het betalen. Sport wordt ook meestal door de ouders betaald, waardoor het voor de leerlingen zelf dan ook geen rol speelt. Wel gaven er een paar aan dat ze (door keuze van ouders) van de sport af moesten, doordat de prijs werd verhoogt of het zakgeld zou worden verlaagd als de sport duurder werd. Geldt speelt dus mogelijk een rol voor de ouders en heel af en toe merken de kinderen het op deze manier wel, maar merendeels niet.
4.3.1.7 Behoeften die leiden tot gezond gedrag Bij de vraag wanneer ze meer zouden bewegen worden de volgende uitspraken gedaan: “ik zou meer bewegen als ik een doel heb, iets wil bereiken zoals een betere conditie”, “als ik een sport heb die ik heel leuk vind”, “als er iets leuks wordt georganiseerd voor onze leeftijd”, “als er meer te doen is ’s avonds”, “als er meer gymles is”, “als je het bewegen als iets positiefs ziet” en “als er iets wordt georganiseerd, zoals een grasveld met activiteiten als voetbal, trefbal enzovoort”. Niet iedereen is het met deze laatste behoefte eens en zeggen: “als het maar niet zo is als sportdag”. Trappers onder de tafels op school leek ze geen goed idee.
4.3.2 Ontbijt Het merendeel geeft aan te ontbijten, maar toch nog een redelijk groot deel geeft aan niet (altijd) te ontbijten. Er is tussen de klassen en scholen geen duidelijk verschil. Wel valt het op dat de eerste klas in Goor veel vaker ontbijt dan de eerste klas in Hengelo. Als er wordt ontbeten, eten ze meestal brood, maar ook redelijk vaak andere dingen, zoals: cornflakes, crackers, yoghurt, ontbijtkoek en Brinta pap. Het valt dan op dat diegene die altijd ontbijten vaak aangeven brood te eten en die niet altijd ontbijten, eten dan soms nog wel een cracker of een bakje yoghurt. Qua broodbeleg springt er niet een bepaald beleg bovenuit. Er wordt van alles op brood gedaan “wat makkelijk te pakken is”. In het weekend worden er hele andere dingen ontbeten, zoals pistoletjes, croissantjes en ei. Wat opvalt is dat ze in Goor vooral deze dingen noemen, terwijl ze in Hengelo hiernaast ook nog andere dingen ontbijten in het weekend: worst, pannenkoeken, baklever, rijst of wat er over is van de avond ervoor (bijvoorbeeld KFC). In Goor moeten ze niet denken aan dit soort ontbijt. Vette hap leek ze erg vies in de ochtend. Hierbij speelt de cultuur ook wel mee. Er waren in Hengelo een aantal Turkse of Irakeese jongeren, die aangaven veel te ontbijten, vooral in het weekend. Ze aten dan ook hele andere dingen als autochtone jongeren doen, bijvoorbeeld worst en rijst.
34
PAGINA
35/69
4.3.2.1 Voor- en nadelen van ontbijt
De twee meest genoemde voordelen van ontbijt of redenen om te ontbijten zijn dat het de honger stilt en je dan bijvoorbeeld geen honger meer hebt als je op school bent en dat je door ontbijt de hele dag fit bent en meer energie hebt. Dit laatste merken ze zelf ook vaak wel. Het stillen van honger is soms wel ingebracht door de onderzoeker, waarbij ze vervolgens aangaven dat dit klopt. Ze kwamen er dus niet zelf mee. Andere genoemde voordelen van ontbijten zijn: meer kracht, het is goed voor je, je kunt je goed concentreren op school, het is een goede start van de dag en de gevolgen van niet ontbijten waren volgens de leerlingen: dan heb je een slap gevoel, krijg je buikpijn of wordt je ziek. Ook werd er gezegd dat er dan vervolgens meer ongezond werd gegeten op school. Er werden vooral nadelen van ontbijten genoemd, rondom de korte tijd die ze hebben in de ochtend. Ze willen graag langer liggen en willen/kunnen niet altijd vroeg opstaan. Hiernaast verslapen ze zich wel eens en moeten ze al zo vroeg weg soms dat ze het niet redden om te ontbijten. Hiervan is niet altijd het late slapen de oorzaak. Soms vinden ze het gewoon fijner om langer te liggen, ook al zijn ze wel op tijd wakker. Naar de oorzaak van het verslapen is niet gevraagd. Het bleek dat ze gewoon veel moeite hebben om uit te bed te komen. Zo gaven ze een aantal keer aan dat ze wel vaker de wekker zetten, zodat ze er wel uit gaan. Naast het probleem rondom het opstaan en de korte tijd in de ochtend, gaven velen aan gewoon nog geen zin te hebben in eten zo vroeg in de ochtend of het ontbijt gewoon niet lekker te vinden. Ze waarderen het ontbijt niet, wat ook wel bleek toen hier naar gevraagd werd . Diegene die niet (altijd) ontbijten gaven vaak ook wel aan het gewoon niet bijzonder of helemaal niet lekker te vinden. Slechts enkelen gaven aan het echt lekker te vinden.
Tabel 16 Voor- en nadelen van ontbijten
Voordelen ontbijten Hele dag fit/energie (12x)
Stilt de honger (op school)(16x)
Nadelen ontbijten Geen tijd in de ochtend (27x) - Verslapen - Willen langer in bed liggen - Moeten al vroeg weg naar school Geen zin in ontbijt (19x) - Niet lekker - Geen zin zo vroeg
Het is goed voor je (3x) Goed concentreren op school (1x) Goede start van de dag (1x) Goed bij gevoelige darmen (1x) Buikpijn zonder ontbijt (1x) Anders wordt je ziek (1x)
35
PAGINA
36/69
4.3.2.2. Thuis De ouders ontbijten meestal zelf ook wel en de leerlingen moeten ook meestal wel ontbijten van de ouders. Dit wordt niet altijd nageleefd. Leerlingen gaven aan: “ze zien het toch niet” of “ik ga uiteindelijk gewoon weg”. In Goor wordt een aantal keer gezegd dat ontbijt door de ouders klaargemaakt wordt, maar over het algemeen bereiden de meeste leerlingen het ontbijt zelf. Door de week wordt eigenlijk nooit samen ontbeten. Ze eten vaak om verschillende tijden, doordat de ouders al eerder weg zijn ’s ochtends. In het weekend wordt wel vaker samen ontbeten. Slechts enkele leerlingen geven aan ook in het weekend niet samen te ontbijten, omdat ze dan willen uitslapen of moeten sporten. De meningen zijn verdeeld over de vraag of gezamenlijk ontbijten belangrijk/ van meerwaarde is. Een deel van de leerlingen vindt van wel en geeft aan het gezelliger te vinden. Ze blijven vaak langer aan tafel zitten en eten meer. Niet iedereen is het hier mee eens. De aanwezigheid van ontbijt heeft vaak wel invloed op wat er wordt gegeten. Zo zei iemand: “Als er thuis geen chocopasta of hagelslag is, maar wel iets gezonders, neem ik dat automatisch” of ze zeiden over het beleg dat ze op brood doen: “het ligt eraan wat er thuis is”.
4.3.2.3 Behoeften die leiden tot gezond gedrag
Bij de vraag wanneer ze toch meer zouden gaan ontbijten, deden de leerlingen de volgende uitspraken: “als school later begint”, “als het ontbijt lekkerder zou zijn”, “als ik ontbijt op bed krijg van mijn ouders”, “als ik vroeger op zal staan, maar hier heb ik toch geen zin in” en “als ik het ’s avonds al klaar maak”.
4.3.3 Frisdrank Cola, ice tea, sinas en energie drank werden het meest gedronken qua frisdrank. Ze gaven meestal aan niet heel veel frisdrank te drinken, maar als ze dit doen is het in Goor voornamelijk in het weekend en niet door de week. “Mijn moeder wil liever dat ik niet altijd frisdrank drinkt en ik mag door de week geen fris, dus drink ik bijvoorbeeld ranja, fruitdrank of water”. Ze dronken dan door de week ranja en sap maar noemden ook Ice Tea of Dubbel Fris, terwijl dit eigenlijk ook tot frisdrank behoort. Waarschijnlijk onderschatten zij of de ouders het feit dat Ice Tea of Dubbel Fris ook frisdrank is. De redenen die ze zelf geven voor het feit dat ze in het weekend meer frisdrank drinken zijn verschillend. Sommigen mogen door de week geen frisdrank en anderen mogen het wel maar nemen in het weekend gewoon meer, omdat ze dan meer vrije tijd hebben of naar feestjes gaan, waar ze veel frisdrank drinken. In Hengelo kwam dit verschil tussen door de week en in het weekend niet veel voor.
36
PAGINA
37/69
In Goor werd er slechts enkele keren aangegeven energie drank te drinken. Als ze het dronken was het in kleine mate, bijvoorbeeld één keer in de drie weken en sommige één keer in de week. In Hengelo werd er meer energie drank gedronken. De mate waarin dit werd gedronken verschilde daar enorm. Sommigen zeiden niet veel te drinken en nemen af en toe een slok. Anderen geven aan niet veel te drinken, maar schatten het gebruik vervolgens wel op één blikje per dag, twee blikjes per dag en sommigen zelfs meer dan vijf blikjes per dag. Eén jongen stak er boven uit. Hij gaf aan een heel treetje per dag op te drinken samen met zijn broer. Anderen leken niet gechoqueerd hierover. Overige dranken als ranja of sap werd vooral door de week gedronken of tijdens het eten. Ook gaven ze bijna allemaal aan wel eens water te drinken. Wanneer dit werd gedronken was voornamelijk voor, tijdens of na sport, als ze heel erg dorst hebben en ook tijdens het eten. Enkele keren werd gezegd dat ze water drinken als: het echt moet, als ik buiten ben of toen hij/zij een blinde darm ontsteking had. Ze zeiden bijna nooit dat ze regelmatig water drinken als ze gewoon thuis zijn of op school. 4.3.3.1 Voor- en nadelen frisdrank
Tabel 17 Voor- en nadelen van frisdrank (incl. energie drank) Voordelen Het is lekker (21x) Je wordt er wakker van/langer opblijven (5x) Het is gezellig (3x) Je kan er beter van slapen (2x) Keer wat anders (1x) Boeren (1x) Het is gezond (1x)
Nadelen Veel suiker (13x) Je wordt er druk/hyper van (6x) Je kunt er niet van slapen (6x) Het is vies (6x) Het stilt de dorst niet (6x) Tanden (5x) Ongezond (4x) Cafeïne (3x) Beugel (2x) Klotsende buik (2x) Boeren (2x) Misselijk (1x) Vol van worden (1x) Bij teveel: spugen (1x)
Het meest genoemde voordeel van frisdrank is dat het lekker is (zie tabel 17). Andere voordelen zijn dat je er wakker van wordt, het gezellig is, je er beter van kan slapen, het een keer wat anders is om het in het weekend te drinken (aangezien ze het door de week niet mogen drinken), je er lekker van kan boeren en het gezond is. De meest genoemde nadelen van frisdrank zijn dat er veel suiker in zit, dat je er druk van wordt en er niet van kunt slapen, dat het de dorst niet stilt, dat het vies is of slecht voor de tanden. Andere nadelen die werden genoemd zijn: het is ongezond, slecht voor de beugel, je 37
PAGINA
38/69
krijgt er een klotsende buik van, je moet er van boeren, je wordt er misselijk van, je gaat er vol van zitten of bij teveel frisdrank moet je spugen. Een volgend punt is of er wel over deze genoemde nadelen wordt nagedacht, of ze wel echt spelen bij de leerlingen. Een deel geeft aan er wel over na te denken, bijvoorbeeld als ze bij de tandarts zijn of omdat de ouders dit tegen hen zeggen. Iemand anders denkt er over na en neemt daarom vaker cola light. Weer een ander geeft het volgende aan: “Ik denk er alleen over na als ik me verveel thuis, maar als ik op een feestje ben gebeurt het frisdrank drinken onbewust”. Niet alleen hij, maar een redelijk deel geeft aan er niet over de nadelen na te denken. Het maakt hen niet echt veel uit. Soms vinden ze het zelf gewoon niet erg, maar er wordt ook een aantal keer gezegd dat ze het gevaar niet echt in zien. “Dat het je hart aantast, gebeurt pas bij mega veel drinken”. Het zelfde geldt voor gaatjes en over het laatste nieuws dat er iemand is overleden aan energie drank schrikt ze ook niet af. “Dat gebeurt ook nooit, pas als je heel veel drinkt”. Het lijkt voor hen een ver-van-je-bed-show. Daarnaast vinden ze het “niet kunnen slapen” niet altijd even erg. Ze hebben het over logeerpartijtjes en dat ze dan niet kunnen slapen door de frisdrank en maar langer “moeten” opblijven.
4.3.3.2 Voor- en nadelen water
De voordelen van water of redenen waarom water wordt gedronken zijn dat het de dorst stilt (9), het gezond is, goed voor je darmen is, makkelijk is te pakken, lekker na de sport en je er fit van wordt. De genoemde nadelen zijn: het is niet lekker, heeft geen smaak (10) en buikpijn/misselijk (2).
4.3.3.3 Thuis
Frisdrank wordt wel veel thuis gedronken en met name in het weekend. Bij de vraag of de energie drank gebruikers dit thuis dronken, gaf het merendeel aan van wel. Water werd niet veel gedronken thuis, alleen bij erge dorst of sommigen nemen het tijdens het eten. Er werd ongeveer even vaak aangegeven dat er vanuit huis regels/stimulatie ten opzichte van het frisdrank gebruik zijn (26) dan dat er hiervan geen sprake is (24). Qua energie drank gaf het merendeel wel aan dat er thuis regels zijn wat betreft het gebruik hiervan. Sommigen mogen het helemaal niet en in Goor drinken ze het dan ook niet. Maar in Hengelo doen ze het dan meestal stiekem. Ook mag een groot deel het wel eens drinken, maar gewoon niet te vaak (één per week). Alleen in Hengelo geeft een klein deel aan dat ze gewoon zoveel energie drank mogen gebruiken als ze zelf willen en er geen regels van de ouders zijn. Frisdrank is eigenlijk altijd wel aanwezig thuis. Wanneer het er niet is, wordt er door de leerlingen wel eens gezegd dat het moet worden gehaald en dit gebeurt dan ook. Toch geeft een grootdeel aan dat dit niet nodig is, omdat er eigenlijk altijd wel frisdrank thuis is. In Hengelo werd er ook een aantal keer gezegd dat er wel energie drank in huis is. De zus neemt het bijvoorbeeld mee of de vader/moeder haalt een treetje. 38
PAGINA
39/69
Bij de vraag of er frisdrank door de huisgenoten wordt gebruikt, valt het op dat het merendeel aangeeft dat het veel door vaders wordt gebruikt. Hiernaast spelen met name broers ook mee, wat ook geldt voor het gebruik van energie drank. Bij de vraag of er water wordt gedronken door huisgenoten, zijn het vooral moeders die dat doen.
4.3.3.4 School
Er wordt op school het meest water gedronken. Vooral in Goor, in Hengelo iets minder. Naast water wordt er ook redelijk veel overige dranken gedronken zoals ranja of sap en toch ook nog wel frisdrank, zoals Wicky, Taksi of Dubbel Fris. Het lijkt alsof ze denken dat dit gezond is, omdat ze het niet onder frisdrank verstaan. Cola, Fanta enzovoort werd niet genoemd. In Hengelo werd wel aangegeven energie drank te drinken op school. Bij beide scholen zit er een supermarkt in de buurt. Er werd gevraagd of ze daar veel komen. Wat bleek is dat ze bij een tussenuur in Goor de school niet mogen verlaten, er werd dan ook niet veel frisdrank gekocht in supermarkten. In Hengelo was dit niet helemaal duidelijk. De één zei dat ze wel weg mochten en de ander zei van niet. De één gaf dan ook aan er 3 à 4 keer per week te komen en dan vooral energie te halen, terwijl de ander er nooit komt. Redenen dat ze er niet kwamen zijn dat ze dichtbij school woonden, dus dan eerder wat van huis op haalden of dat ze iets uit de automaat kochten. Je kan op beide scholen zowel frisdrank als water halen. Het merendeel geeft aan niet vaak frisdrank te kopen op school. Redenen hiervoor zijn dat ze het gewoon van huis meenemen en/of te duur vinden om iets te kopen op school. Een iets kleiner deel geeft aan dat ze wel eens frisdrank uit de automaat halen, omdat ze dan hun eigen drinken zijn vergeten of het gewoon lekkerder vinden. Een meisje neemt standaard water mee, maar koopt alsnog wel eens cola. Dit werd overigens niet veel gezegd. Enkele keren werd er op school een soort energie drank gekocht, namelijk Extran/Aquarius. Wat op school totaal niet werd gekocht is water. Meestal namen de water-drinkers zelf een flesje mee en anders vulden ze het wel uit de kraan. De onderzoeker bracht het idee van een watertappunt in, maar op beide scholen leek het merendeel dit geen goed idee te vinden. Enkelen zeiden dat ze het wel zouden pakken. De reden dat het merendeel het geen goed idee leek, is dat ze het niet gebruiken en er meer mee “geouwehoerd” zal worden. In Hengelo is al eerder zo’n watertappunt geweest, maar die is om deze reden weggegaan. In Goor geven ze aan helemaal geen energie drank te mogen gebruiken op school. Ze zeggen hierover: “Maar wie ziet het?”. In Hengelo zeggen sommige leerlingen dat het wel mag en sommige van niet. Een aantal geven aan dat het wel mag, tenzij bepaalde leraren er zijn, die het innemen.
39
PAGINA
40/69
4.3.3.5 Vrienden en vrije tijd
Bij de vraag wanneer ze het meeste frisdrank drinken óf of ze meer frisdrank drinken met vrienden gaf het grootste deel aan dat dat klopt, dat het erg veel met vrienden wordt gedronken. Dit geldt ook voor energie drank, dat vooral tijdens het chillen wordt gedronken. De meest genoemde reden voor het gebruik van frisdrank met vrienden is gezelligheid. Hiernaast hebben ze het ook over feestjes, waarbij er meestal alleen maar frisdrank aanwezig is en iedereen het drinkt. “Op feestjes drink je gewoon alles wat er in kan, je denkt er dan niet over na. Je zal daarom eerder alles pakken wat er staat, als je met vrienden op feestjes bent”. Een ander zegt over het drinken van frisdrank met vrienden: “Je gaat dan toch niet aan de Wicky?!”. Volgens een andere klasgenoot vindt hij dat niet lijp genoeg, maar hij zelf geeft aan dat je dat gewoon door de week drinkt, dus het niet speciaal is om in het weekend te drinken. Tijdens het chillen wordt er dus veel frisdrank gedronken. Dit wordt meestal samen gekocht in de supermarkt. Water wordt niet vaak gehaald. Dit vinden ze onzin en zonde van het geld. “Water kun je toch gewoon uit de kraan thuis halen” of “Ik ga daar geen geld aan uitgeven”. Ook wordt er gezegd: “Mijn vrienden halen sowieso geen water”. Bij de vraag of ze mee zullen gaan in het gebruik van het drinken dat vrienden drinken, zijn de meningen verdeeld. Het grootste deel geeft aan dat dit niet aan de orde is. Ze kijken niet naar datgene wat de vrienden pakken en nemen gewoon wat ze zelf lekker vinden. “Als je het niet lekker vindt, moet je het ook niet drinken”. Dat kan ook best water, sinaasappelsap of ranja zijn. Een klein deel geeft het tegendeel aan. Zij zullen wel meedrinken met de rest. De reden is vooral gezelligheid. Ze zullen ook eerder water gaan drinken als de vriendinnen dit ook pakken.
4.3.3.6 Geld
Van de leerlingen die uitspraken over geld deden, gaf een iets groter deel aan dat geld wel een rol speelt bij de aankoop van frisdrank/water. Frisdrank op school is vaak duur, waardoor ze het niet halen en liever eigen drinken meenemen. Hiernaast vinden ze de energie drank in de supermarkt erg goedkoop, waardoor ze het wel halen. Er wordt ook gezegd dat ze balen dat de energie drank telkens duurder wordt, wat ook geldt voor andere frisdrank. Er wordt dus best wel over de prijs nagedacht en hier naar gekeken. Goedkope dingen worden snel gekocht, maar water vinden ze (hoe goedkoop het ook is) zonde van het geld, geldverspilling. Iets minder dan de helft geeft aan dat geld geen rol speelt. Het valt op dat dit deel meestal geld meekrijgt van de ouders en het niet zelf hoeven te betalen. Ze kijken niet naar de prijs en zeggen: “als het maar lekker is” en “ook al is het water gratis, ik ga gewoon voor de cola”. Ze vinden soms ook de goedkopere versie gewoon minder lekker, waardoor ze toch de duurdere nemen.
40
PAGINA
41/69
Of geld nou een reden is waardoor er geen frisdrank wordt gedronken lijkt onwaarschijnlijk. Vooral de automaten op school zijn duur, maar in de supermarkt wordt wel frisdrank gehaald. Of ze drinken het gewoon thuis, waar veel frisdrank aanwezig is.
4.3.3.7. Behoeften die leiden tot gezond gedrag
Bij de vraag wanneer de leerlingen minder frisdrank zouden gaan drinken en meer water, werden de volgende uitspraken gedaan: als het makkelijk te pakken is, als het niet meer mag vanwege de beugel, als er geen frisdrank thuis is, als ze het verbieden naar 18+ en nooit.
4.3.4. Tussendoortjes Wat betreft de tussendoortjes die thuis worden gegeten, is er (vooral in Goor) een verschil tussen door de week en in het weekend. Als ze (door de week) uit school komen eten ze vooral koekjes en meestal alleen in het weekend chips. Enkele leerlingen geven aan op een doordeweekse avond chips in geringe mate te eten. Dit verschil tussen de week en het weekend zie je in Hengelo niet terug. Daar eten ze op een doordeweekse avond net zo veel chips als in het weekend, bijvoorbeeld bij het televisie kijken. Er wordt ook redelijk veel fruit gegeten door de leerlingen en af en toe wel eens een cracker of rijstwafel. Fruit wordt gegeten als ze bijvoorbeeld thuis komen van school. Fruit wordt bijna door iedereen lekker gevonden. Soms eten ze dan ook bijna elke dag fruit. Soms eten ze het alleen door de week, omdat ze het in het weekend vergeten. Enkele keren wordt er aangegeven alleen fruit te eten als er niks anders in huis is.
4.3.4.1 Voor- en nadelen van ongezonde tussendoortjes
Tabel 18 Voor- en nadelen ongezonde tussendoortjes Voordelen Het is lekker (5x) Gezelligheid (8x)
Nadelen Je wordt er dik van (6x) Misselijk (2x) Niet actief (1x) Dorst (1x) Overgeven (1x) Blijft achter de beugel haken (1x) Hyper (1x) Geen nadelen (3x)
41
PAGINA
42/69
Er konden weinig voordelen worden benoemd. Het viel vaak stil bij deze vraag. Uiteindelijk werd er gezegd: “het is gewoon lekker” of “ik heb er dan gewoon zin in”. Ook hoor je tussendoor vaak redenen voor een bepaald tussendoortje. Daarbij wordt er vaak gezegd dat ze iets aten, omdat het lekker is. Gezelligheid is zelf ingebracht door de onderzoeker. Het zelf misschien wel een rol spelen, maar aangezien ze er niet zelf mee kwamen, zal het niet de belangrijkste reden zijn. Qua nadelen werd er het vaakst gezegd dat je van ongezonde tussendoortjes dik wordt. Andere nadelen die ze noemden zijn: je wordt er misselijk van, je bent minder actief, je krijgt erge dorst van bijvoorbeeld zoute chips, bij veel tussendoortjes moet ik overgeven, het blijft snel achter de beugel haken of je wordt er hyper van. Naast dat de nadelen ook niet in grote mate werden benoemd, gaven enkele leerlingen ook uit zichzelf aan dat ze geen nadelen wisten. Ze besproken ook nog het bekijken van de hoeveelheid calorieën en het viel op dat ze hier niet snel naar keken. Uitspraken hierover waren: “dan is het al direct niet meer lekker” of “ik kijk er niet naar, want daar wordt je niet vrolijk van”. Ze weten dus wel dat er veel calorieën in ongezonde tussendoortjes zitten. 4.3.4.2 Thuis Over het algemeen mocht het merendeel wel thuis snoepen, maar wordt er wel wat van gezegd als dit in te grote mate gebeurd. Het lijkt alsof er in Goor iets vaker wordt gezegd dat ze de zak chips weg moeten leggen of niet alleen maar koekjes mee mogen naar school. In Hengelo geven de leerlingen aan dat dit echt heel soms gebeurd. Hiernaast waren er in Hengelo een aantal Turkse en Irakeese leerlingen die aangaven dat er in de Turkse cultuur veel (calorierijke) tussendoortjes worden gegeten en de ouders dit juist stimuleren. Ook gaven de leerlingen aan wel gezonde tussendoortjes te eten en dan voornamelijk fruit, waarbij ze er meestal zelf zin in hebben en het zelf pakken. Het komt af en toe voor dat ouders het zeggen of pakken, maar de leerlingen laten blijken dat deze stimulatie dus niet echt nodig is. Fruit wordt meestal erg lekker gevonden. Eén jongen zegt wel: “als ik echt erge honger heb, vergeet ik er soms over na te denken en pak ik snoepjes of chocola. Dan heb ik geen zin in fruit. Maar als m’n moeder het dan nog even zegt, pak ik het soms toch wel”. Als er ongezonde tussendoortjes worden gegeten door de ouders, zijn het meestal de vaders die dit doen. “Mijn vader zit ’s avonds altijd met een zak chips bij de televisie” of “Mijn vader eet heel veel koekjes, maar hij werkt dan ook wel op de bouw”. Moeders snoepen blijkbaar wat minder. Ook broers/zussen eten veel ongezonde tussendoortjes. Het aanbod van ongezonde tussendoortjes in huis is erg belangrijk. Er is vaak veel aanwezig en dit heeft ook invloed op wat er wordt gegeten. “Eigenlijk kan je thuis bepalen wat je eet. Als je moeder alles volstopt met Snickers is het makkelijk om dit te nemen, kan je zo een Snicker pakken. Maar als er nou crackers liggen of ander gezond spul.. Je gaat niet helemaal naar de supermarkt, je wilt vanuit huis iets pakken”. Anderen zeiden: “Als het op is, neem ik een boterham” of “Ik neem fruit als er niks anders is”, “ik pak gewoon wat er in de kast ligt”. Bij de vraag wat te pakken als de chips op is, zeiden sommigen dat ze dan een appel, koekje of boterham zullen pakken of een ei zullen bakken. 42
PAGINA
43/69
De leerlingen hebben allemaal wel enige invloed in de aankopen. Er wordt dus vaak wel geluisterd naar de wensen van de kinderen. Enkele leerlingen gaven aan dat het er soms aan ligt wat het is dat ze willen hebben en een aantal zeiden dat ze het niet altijd hoeven te vragen, omdat ze dan zelf wel mee gaan of de moeder uit zichzelf al de nieuwste, lekkerste dingen koopt.
4.3.4.3 School Er wordt op één jongen na door iedereen wel iets gegeten op school. De jongen gaf als reden: “Ik vind het irritant om op school te eten. Dan kijkt iedereen je zo aan”. Anderen in deze groep aten wel, maar gaven hem wel gelijk. Meestal wordt er brood en koekjes van huis meegenomen naar school. Er werd een aantal keer gezegd geen brood mee te nemen naar school. “Ik neem altijd koekjes mee. Ik eet één pauze gewoon niks, omdat ik dan genoeg heb aan koekjes als ik tot twee moet”. Brood wordt niet door iedereen gewaardeerd. “Ik ben het brood gewoon helemaal zat van vroeger, je hebt het altijd mee. Daar wordt je gewoon een keer gek van”. Niemand neemt fruit mee. Een deel van de leerlingen geeft aan naast het eigen brood en koekjes dat ze mee nemen van huis, regelmatig chips en snoep te halen uit de automaten of de supermarkt te bezoeken in de pauze of tussenuren. Er is namelijk op beide scholen de mogelijkheid om tussendoortjes te halen en er is dichtbij de scholen een supermarkt aanwezig. Qua ongezonde tussendoortjes op school zijn er snoepautomaten en hiernaast is er op sommige dagen ook eten te verkrijgen in de kantine, zoals een broodje knakworst, hamburger of kaas- en saucijzenbroodjes. Soms zijn er wel gezonde dingen te verkrijgen in de kantine, namelijk een broodje gezond en soep. In de automaten zitten hoofzakelijk dingen met suiker, zoals chips, snoep, chocolade, appelkoeken en stroopwafels. In Hengelo geven ze zelfs aan dat er helemaal niks gezonds in de automaten op school zit. In Goor is dit wel mogelijk. Daar is de automaat gesorteerd op volgorde van ongezond naar gezond. Het idee hierachter is dat je precies kan zien wat een gezonde keuze is. Niet iedereen weet hierin tegen van deze mogelijkheid af en de vraag is in hoeverre deze tussendoortjes gezond zijn. De leerlingen geven voorbeelden van deze gezonde dingen: appelkoeken en stroopwafels. Er wordt over het algemeen wel eens wat gekocht uit de automaten, maar dit is niet heel vaak. Meerdere leerlingen geven aan dat ze dit één keer per week doen of zelfs minder. Ze nemen vaak eigen koekjes mee van huis of vinden het op school te duur. Als er wat wordt gekocht, hoor je dat ze wel eens chips kopen of cup a soup. Ze hebben het niet echt over koek of andere snoep. Redenen voor deze aankoop zijn dat ze geen eten bij zich hebben of gewoon geen zin hebben in brood en wel in iets lekkers. Er wordt niet vaak wat gezonds gekocht, zelfs niet in Goor, waar die mogelijkheid er wel is. Ze letten er niet eens altijd op, sommigen weten niet van deze mogelijkheid af. Diegene die er wel van af weten, geven aan dat de dingen die erin zitten helemaal niet lekker zijn, omdat ze er al veel 43
PAGINA
44/69
te lang in zitten. Daardoor eten ze het niet. Een broodje gezond uit de kantine wordt wel eens gehaald, maar dit is niet heel vaak aanwezig. Zoals al eerder werd gezegd, hebben ze ook de mogelijkheid om naar de supermarkt te gaan. In Goor mag dit alleen niet in tussenuren. De eerste klas geeft daar dan ook aan dat ze dit niet doen. De tweede klas gaat wel eens. In Hengelo geven leerlingen aan eerst heel vaak te gaan, maar nu niet echt meer. Ze nemen vaak gewoon eten mee van huis of gaan in de pauzes naar huis. Af en toe wordt er wel eens iets gekocht, zoals stokbrood met saus of een frikandellenbroodje. Slechts enkele leerlingen gaan wel vaak. “Ik neem niks mee naar school, ga voor de rest naar de winkel in pauzes”. Volgens de leerlingen valt de aankoop van ongezonde tussendoortjes zowel op school als in de supermarkt nog wel mee. Wat zij precies hieronder verstaan is niet duidelijk.
4.3.4.4 Vrienden en vrije tijd
De leerlingen geven vaker aan de supermarkt na schooltijd met vrienden te bezoeken om wat lekkers te kopen. Ook geven een paar jongens aan wel eens naar de cafetaria te gaan, maar dit wordt niet veel benoemd. Er is gevraagd of de leerlingen meer tussendoortjes eten met vrienden. De meningen verschillen hierover. Een redelijk groot gedeelte van de leerlingen geeft aan van wel. De reden hiervoor is dan gezelligheid of dat het een standaard ritueel is om chips of iets te nemen met je vrienden. “Dat is standaard als je met vrienden of vriendinnen bij elkaar zit”. Ze doen geld bijeen en kopen eten of drinken in de supermarkt. “Wie gaat er naar de winkel?”. Dit gebeurt na schooltijd, maar ook wel eens ’s avonds. Hierbij werd er meestal gezegd dat dit niet dagelijks gebeurd. Een wat kleiner deel van de leerlingen geeft aan niet meer te eten met vrienden of juist zelfs minder. Het ligt er soms ook aan met wie. Een meisje geeft aan: “Als ik met vriendinnen ben heb ik iets te doen en ga ik niet eten”. Hieruit kan wellicht worden opgemaakt dat verveling samenhangt met toename van eten, wat later in het rapport wordt besproken. Over het algemeen worden er geen gezonde tussendoortjes gekocht. “Die hebben we meestal wel thuis liggen, dus ik zal het niet snel in de winkel halen”, werd als belangrijke reden gegeven. Wanneer er werd gevraagd of de leerlingen in de keuze van tussendoortjes beïnvloed worden door vrienden zijn de volgende uitspraken gedaan. Er werd gevraagd of ze eerder fruit zouden nemen als vrienden dit deden, waarop er werd geantwoord: “Nee, ik vind fruit niet lekker, dus neem het niet” of “Ik vind fruit uit mezelf lekker, dus zal het wel nemen”. Ze kijken blijkbaar toch meer naar datgene waar ze op dat moment zin in hebben en geven aan niet een bepaald soort eten te nemen voor de gezelligheid. Iemand geeft aan: “Als mijn vrienden chips nemen, neem ik het soms wel, maar meestal haal ik dan een frikandelbroodje” en “Soms heb ik er dan helemaal geen zin in en neem ik alleen drinken”. Een ander geeft aan dat vriendinnen bij het zwembad vaak chips mee hebben, maar zij wel eens appels mee neemt.
44
PAGINA
45/69
Ze geven dus meestal wel aan veel ongezonde tussendoortjes te nemen met vrienden, maar het feit dat de vrienden dit nemen is niet van invloed op hen. Volgens de leerlingen is “stoerdoenerij” dus niet aan de orde, maar nemen ze gewoon veel ongezonde tussendoortjes met vrienden, omdat ze het lekker vinden en een soort standaard ritueel is.
4.3.4.5 Verveling
Zoals al eerder staat beschrijven, gaf een leerling aan dat ze met vriendinnen minder eet, omdat ze dan iets te doen heeft. Hieruit kan wellicht worden opgemaakt dat verveling samenhangt met toename van eten. Een ander geeft aan dat hij ’s avonds vaak wat haalt met vrienden als ze een beetje aan het chillen en rondfietsen zijn op straat. Sommige leerlingen geven aan dat ze eten uit verveling, zodat ze dan iets te doen hebben. Blijkbaar zullen er minder ongezonde tussendoortjes worden gekocht en gegeten als ze actief bezig zijn.
4.3.4.6 Emotioneel eten
Er werd gevraagd aan de leerlingen of ze meer aten, wanneer ze chagrijnig en niet lekker in hun vel zitten. Het merendeel gaf aan juist minder te eten. Slechts een klein gedeelte gaf aan meer te eten: “Toen ik het heel moeilijk thuis had, toen was ik altijd boos en ging ik de hele kast leeghalen”. Anderen zeggen hierover dat ze als ze boos zijn juist minder eten of ergens anders voldoening in zoeken, zoals door middel van gamen. Het verschilt dus eigenlijk per persoon of iemand meer/minder eet.
4.3.4.7 Geld
Er wordt wel over de prijs van aankopen nagedacht. Zo kijken de leerlingen wel naar de prijs tussen verschillende merken en kiezen ze vaak de goedkope versie (in de supermarkt), zoals de energie drank of chocolade. Dit is volgens de leerlingen op school veel duurder is, waardoor ze het daar dan ook minder vaak kopen. Maar de lage prijs van deze gezonde dingen is niet belangrijk. “Als de gezonde dingen goedkoper worden, maakt het ook niet uit. Je koopt het puur omdat het lekker is, dit gebeurt onbewust”. Het is dus niet duidelijk of het duurder maken van ongezonde dingen het gebruik reduceert, maar de gezondere dingen zullen niet vaker worden gekocht door diegene die het nooit eten. Een gedeelte van de leerlingen geeft aan dat de prijs geen rol speelt. “Als ik niet te vaak dingen koop, wordt je er niet arm van” of “ook al wordt het duurder, ik neem het nog”. Er was geen overtuigend verschil in de hoeveelheid leerlingen die tussendoortjes kochten van eigen geld of die geld meekregen van ouders.
45
PAGINA
46/69
4.3.4.8. Behoeften die leiden tot gezond gedrag
Er is behoefte aan verse, gezonde dingen op school in de automaten, zoals fruit (appel, banaan) of groente (komkommer, tomaat). Dit wordt voornamelijk door meisjes aangegeven. Het gezonde aanbod zit volgens hen te lang in de automaten, waardoor het niet meer lekker is en niet wordt gekocht. Een ander soortgelijk idee dat werd ingebracht is een fruitkraam. Fruit wordt zoals al eerder is gezegd meestal wel lekker gevonden, maar niet mee genomen naar school. Een genoemde reden hiervoor is: “Als ik fruit mee neem van huis, is het aan het eind van de dag geplet en niet meer lekker”. Hiernaast wordt er aangegeven: “Stel ik heb me brood vergeten, dan moet je nu altijd die ongezonde dingen eten”. Als er nou de mogelijkheid komt om op school verse broodjes te kunnen kopen of zelf te kunnen beleggen, zouden ze dit allemaal zeker nemen. Vooral jongens willen hierbij wel de keuze tussen gezond en ongezond houden, zodat ze kunnen afwisselen. Hiernaast moet het aanbod van gezonde dingen niet alleen groter, maar ook makkelijker te pakken zijn. Dit geldt voor zowel de context school als thuis. Tot slot wordt er aangegeven dat het lekker is als iets gezonds wordt gemengd met elkaar tot een smoothie of milkshake.
4.3.5. Televisie, computer & mobiele telefoon Iedereen heeft een televisie. Het merendeel geeft aan niet veel televisie te kijken. In Hengelo wordt er wel meer gekeken dan in Goor. Ze geven hiernaast aan dat als ze de televisie aan hebben, wat vooral ’s avonds is, dat er niet altijd naar gekeken wordt. Ze zitten tegelijkertijd op de mobiel of iPad om te appen of andere dingen te bekijken en geven geen aandacht aan de televisie. Wanneer de televisie aanstaat is volgens een aantal leerlingen bij verveling. Het aantal uur dat er televisie wordt gekeken wordt meestal geschat tussen de 1-4 uur. Hiernaast hangt de hoeveelheid televisie kijken af van welke dag het is. In het weekend mogen ze later naar bed, dus hebben ze de televisie langer aan staan. Favoriete televisieprogramma’s van de meisjes zijn: Goede Tijden Slechte Tijden, Voice of Holland, Holland Next Topmodel, Nieuwe Buren en Spangas. Favoriete televisieprogramma’s van de jongens zijn: CSI, Flikken Maastricht, Geer en Goor en Expeditie Robinson. Veel jongens geven ook aan vaak naar een aantal zenders te kijken: Discovery Channel, Zapp, MTV en Lucky TV. Er worden door de meisjes geen zenders aangegeven. Iedereen heeft een computer, maar bijna iedereen geeft aan hier nooit achter te zitten. De redenen die hiervoor werden gegeven zijn: het is saai, duurt lang met opstarten en je kunt alles met de iPad. Heel soms wordt er film gekeken op de computer of het wordt gebruikt om voor school bezig te gaan. Er wordt hier in tegen wel veel gamet, hoofdzakelijk door jongens. Ze doen het niet om een bepaald tijdstip. De ene keer ’s middags als ze thuis komen en de andere keer ’s avonds. Het wordt gespeelt met vrienden in het echt of online. De reden voor het gamen is dat ze het leuk vinden. 46
PAGINA
47/69
Hiernaast wordt er enkele keren aangegeven dat het wordt gedaan uit verveling of ter afleiding (als ze bijvoorbeeld ruzie hebben gehad op school). Favoriete games die worden gespeelt zijn: Call of Duty, FIFA en GTA. Het merendeel geeft aan veel gebruik te maken van de iPad. Sommigen nemen het mee naar school en gebruiken het onder de les of in de pauzes en anderen gebruiken het alleen thuis. De Ipad wordt vaak constant gebruikt. Wat handig is aan de iPad is dat het scherm groot is, ze er veel dingen op kunnen doen en het niet vast loopt zoals telefoons/computers. De iPad wordt vaak gebruikt ter vervanging van de televisie en computer. Bezigheden met de iPad zijn het checken van sociale media, appen en spelletjes spelen. Jongens checken sociale media hier in tegen niet veel en meisjes spelen minder vaak spelletjes. Iedereen geeft aan een telefoon te hebben. In de eerste klas van Goor zitten ze vaker op de iPad dan de telefoon, maar voor de rest wordt de telefoon erg veel gebruikt. De hoeveelheid dat het wordt gebruikt vinden ze lastig in te schatten. Het wordt geschat door enkelen op een kwartiertje of uurtje per dag, maar de meeste geven aan toch wel op de vier/vijf uur per dag te komen. Ook wordt er vaak gezegd dat het eigenlijk continu wordt gebruikt, tussen bezigheden door. Een genoemde reden voor het telefoon gebruik is verveling. Wat meisjes vooral doen op de telefoon is appen, sociale media checken (Facebook, Twitter, Instagram, Snap chat) en foto’s maken. Jongens geven aan de telefoon meer te gebruiken voor spelletjes en programma’s kijken. Het belang van de mobiele telefoon en iPad is veel groter dan dat van de televisie en computer. Bij de vraag wat ze als ze moesten kiezen wel zouden kunnen missen, werd er ook door bijna iedereen gezegd dat de computer of televisie wel weg mag. De telefoon was echt niet te missen, dat zou echt saai zijn. Leerlingen praatten over het vergeten van een telefoon en er werd de volgende uitspraak gedaan: “Ik was laatst mijn telefoon vergeten, wat een nachtmerrie” of “Ik kan niet zonder, dat ding is echt zeldzaam voor mij”. Voornamelijk de jongens geven aan dat meisjes veel meer op de telefoon zitten en ook minder goed zonder zouden kunnen. Dit wordt niet door alle meisjes bevestigd, maar wel door een groot deel.
4.3.5.1 Voor- en nadelen van mobiele telefoon en iPad Aangezien het bleek dat de mobiele telefoon en iPad veel worden gebruikt, is er gevraagd naar de voor- en nadelen van deze elektronica. In onderstaande tabel worden deze zichtbaar.
47
PAGINA
48/69
Tabel 19 Voor- en nadelen mobiele telefoon en iPad Voordelen Contact (vrienden) (9x) Op de hoogte zijn (alles weten)(7x) Gemak (5x) - Het is handig - Je hoeft niet naar elkaar toe om iets te vragen - Je kunt het makkelijk met je meenemen - Het loopt niet vast - De iPad heeft een groot scherm Plezier (4x)
Verveling tegen gaan (1x) Voor school werkstukken maken (1x)
Nadelen Je krijgt snel ruzie (5x) Hoofdpijn (3x) Geen rust (3x)
Ogen (2x) - Vierkante oogjes - Slecht voor ogen Je wordt er dik van (2x) Problemen met elektronica (2x) - Snel kapot - Slechte verbinding Lastig vervoer (iPad) (2x) Minder actief (1x) Ongezellig (1x) Je wordt er lui van (1x)
De meest genoemde voordelen waren de mogelijkheid tot contact met vrienden, het op de hoogte zijn van alles, dat het gemakkelijk is en dat het gewoon leuk is om te gebruiken. Vooral het contact met vrienden was een belangrijke reden waarom de telefoon en iPad zo vaak werd gebruikt. Ze gebruikten het om met vrienden/vriendinnen te appen, wanneer ze niet bij elkaar zijn. Hiernaast werd er een aantal keer gezegd dat deze elektronica werd gebruikt, om op de hoogte te zijn van alles wat om je heen gebeurd, bijvoorbeeld wat anderen doen. Door sociale media is dit mogelijk. Het viel wel op dat vooral meisjes dit als reden noemden. Zij gebruikten de telefoon en iPad dan ook vaker om op bijvoorbeeld Facebook of Twitter te kijken. Een ander voordeel is dat beide elektronica gewoon erg makkelijk zijn. De uitspraak “Je hoeft niet naar elkaar toe om iets te vragen”, wijst op het gemak én op het contact met vrienden. Hiernaast is vooral de telefoon makkelijk om overal mee naar toe te nemen, de iPad is volgens sommigen iets te groot hiervoor. Ook werd er een aantal keer gezegd dat het gewoon leuk is om op de telefoon of iPad te zitten, waardoor plezier ook een belangrijk voordeel van het gebruik is. Andere redenen voor het gebruik zijn: om verveling tegen te gaan en om voor school werkstukken te maken. De meest genoemde nadelen van het gebruik zijn dat je snel ruzie krijgt met anderen via deze elektronica, dat je er hoofdpijn van krijgt en dat je geen rust hebt. Als ze bijvoorbeeld te lang op de iPad zaten, kregen ze hoofdpijn. Onder geen rust hebben wordt verstaan dat ze telkens berichtjes 48
PAGINA
49/69
krijgen en zich daardoor nooit kunnen afsluiten van de mobiele telefoon. Over het nadeel dat je er dik van wordt waren de meningen verdeeld. Het werd door slechts twee personen gezegd, maar de rest had hier wel commentaar op: “Hoe kan je daar nou dik van worden?”.
4.3.5.2. Thuis
Ze hebben bijna allemaal geen, door ouders bepaalde, tijd voor hoelang ze de telefoon, iPad, computer of televisie mogen gebruiken. De meerderheid mag dan ook zelf bepalen wanneer of hoelang ze deze elektronica gebruiken. Hierbij worden ze wel eens gestimuleerd om iets anders te gaan doen, bijvoorbeeld als het te veel wordt gebruikt of het lekker weer is. Zo zeggen ouders wel eens over de mobiele telefoon: “Doe dat ding nou eens weg!”. Ook geven een aantal leerlingen aan dat zij wel regels hebben. Ze mogen hem bijvoorbeeld niet mee nemen naar boven, niet gebruiken onder het eten en wanneer het niet gebeurd wordt de telefoon dan afgepakt. Toch komt dit niet heel vaak voor en blijft het bij stimulatie en hiernaast geven een aantal leerlingen aan dat ze de regels toch niet naleven en de telefoon dan gewoon stiekem mee naar boven nemen. Er wordt gezegd: “Mijn ouders hebben er niks over te zeggen, ik heb het toch zelf betaald”. Een opvallende reden voor het feit dat ze vaak geen echte regels hebben wat betreft het telefoon gebruik en er lacherig over doen is dat ouders het zelf ook doen en met name moeders. “Eerst was mijn moeder heel aanspreekbaar, nu doet ze de hele avond Candy Crush” of “Eerst hadden we wel regels, maar mijn moeder gebruikte de mobiel zelf stiekem ook, dus nu mag het gewoon”. Ook wat betreft televisie kijken, geven veel leerlingen aan dit samen te doen met ouders. “Vaak kijken mijn ouders televisie, dus dan kijk ik met ze mee”.
4.3.5.3. School
Ze hebben allemaal de telefoon mee naar school. Onder de les wordt hij ook best vaak gebruikt om te appen of zelfs om onder de toets op te kijken. Ook de iPad wordt wel eens meegenomen. In de pauze of tussenuren worden deze twee elektronica gebruikt om spelletjes te doen, te appen of te kijken op sociale media sites. Eén meisje geeft aan dat ze dit niet doet en dan liever met haar vriendinnen praat. De rest gebruikt het juist met vrienden/vriendinnen.
4.3.5.4. Vrienden Vooral meisjes gebruiken de telefoon veel met vriendinnen, om muziek te luisteren, te appen of foto’s te maken. Jongens doen dit in veel kleinere mate, af en toe om spelletjes te spelen. Jongens hebben het tijdens de focusgroepen dan ook vaak over het gedrag van meisjes als ze samen zijn, wat betreft het gebruik van de telefoon. “Heel veel meisjes doen dat hoor, zitten ze met elkaar en gaan ze elkaar alsnog appen”. 49
PAGINA
50/69
De iPad wordt ook wel eens gebruikt met vrienden, om net als met de mobiele telefoon spelletjes te spelen of foto’s te maken. Over het televisie kijken met vrienden zijn de meningen verdeeld. Vooral jongens geven aan dit niet te doen. Ze chillen of praten dan meer met elkaar. Een aantal meisjes geven aan wel televisie te kijken als ze met vriendinnen zijn. Het is hierbij volgens het merendeel niet aan de orde dat ze perse bepaalde programma’s kijken om er bij te horen, zodat ze vervolgens hierover kunnen praten met vriendinnen.
4.3.5.5. Wijk
De wijk speelt ook een factor zijn bij het gebruik van elektronica. Een aantal leerlingen vertelt dat zij de elektronica gebruiken uit verveling, omdat er anders toch niks te doen is. “Je moet ’s avonds al van het schoolplein af en verder mag je ook niks leuks meer doen wat vroeger wel kon, zoals in bomen klimmen. Hij geeft aan dat er zoveel regels zijn nu dat het niet meer leuk is om buiten te zijn. Een ander zegt: “Omdat de mobiel er nu gewoon is, ben je daar aan gewend en vind je het saai om dingen buiten te doen, terwijl ze vroeger niet beter wisten”. Anderen geven hem gelijk, maar vinden dit niet jammer. “Het zou ook wel een keer gaan vervelen dat buiten spelen, telkens het zelfde doen”. Ze vinden het dus vaak saai om buiten te zijn, wat ook wel blijkt uit de resultaten rondom de variabele “bewegen”. Hierdoor wordt er wellicht meer gebruik gemaakt van elektronica.
4.3.4.6. Alternatieve bezigheden
Er werd gevraagd wat de leerlingen zouden doen, als er geen elektronica meer zou zijn. Een redelijk groot deel van de leerlingen gaf aan dat ze dan meer zouden bewegen. Zo zouden sommigen meer gaan sporten of fietsen, bijvoorbeeld naar de opa en oma. Anderen zouden toch meer buiten zijn in de wijk. Hierbij valt het zoals al eerder aangegeven wel op dat er niet veel te doen is in de wijk. Naast bewegen, zijn andere alternatieve bezigheden: meer met vriendinnen doen, meer tijd aan hobby’s besteden (tekenen en winkelen), vuurtjes stoken en in bomen hangen. Er werd ook een aantal keer gezegd dat ze niet weten wat ze anders moeten gaan doen. Ze vinden het echt saai zonder mobiel en denken dat ze zich dan enorm zullen gaan vervelen.
4.3.4.7. Behoeften die leiden tot gezond gedrag
Bij de vraag wanneer ze de elektronica minder zullen gaan gebruiken, werden de volgende dingen voorgesteld. Wat opviel was dat er redelijk vaak dingen werden gezegd in de veronderstelling dat het toch niet zou lukken. Ze hadden vaak geen idee wat ze nodig zouden hebben hiervoor. Er werden dingen genoemd als: “Dan moeten ze het internet uitzetten” of “Dat gaat toch niet lukken”. Ze gaven aan dat er niet veel anders te doen is, dus als er nou meer leukere dingen te doen zouden zijn, 50
PAGINA
51/69
zouden ze de elektronica misschien minder gebruiken. “Als er meer leuks te doen was in de buurt en niet alle leuke dingen zo duur waren”, is een uitspraak die andere leerlingen bevestigden. Een jongen wou graag dat vliegveld Twente weer open ging, zodat hij daar ’s avonds naar toe kon gaan. Een meisje houdt erg van musicals, maar dit vond ze gewoon te duur. Andere uitspraken waren: “als ik een leuke sport heb gevonden” of “als er een leuk liedje op komt”.
51
PAGINA
52/69
5. CONCLUSIE 5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk van de rapportage zullen de resultaten worden geïnterpreteerd en zullen de hoofd- en deelvragen met behulp van de resultaten worden beantwoord. Daarnaast zullen er, op basis van de gedane uitspraken van de vmbo-scholieren, puntsgewijs aanbevelingen worden gedaan voor een campagne. 5.2 Conclusies De onderzoeksvraag die centraal stond in dit onderzoek is: “Welke gedragsfactoren spelen een rol bij gezond gewicht onder vmbo-scholieren?”. Deze zal worden beantwoord aan de hand van de uitkomsten, van zowel het literatuuronderzoek, de focusgroepen als de vragenlijsten, gerelateerd aan de deelvragen.
5.2.1. Wat zijn de belangrijkste leefstijl gerelateerde variabelen die leiden tot (on)gezond gewicht onder vmbo-scholieren?
Volgens de JGZ-richtlijn en de gevonden literatuur zijn de belangrijkste vijf leefstijldeterminanten op het gebied van voeding en beweging bij onder andere vmbo-scholieren: bewegen, ontbijt, frisdrank, tussendoortjes en het televisie-, computer- en mobiele telefoon gebruik. Campagnes en interventies zouden zich dan ook moeten richten op één van deze variabelen. Uit de focusgroepen bleken deze variabelen allemaal wel van invloed te zijn. Qua beweging gaf het merendeel wel aan genoeg te bewegen. Ze ontbijten ze niet allemaal en sommige leerlingen zelfs nooit. Naast het ontbijt wordt er veel frisdrank gedronken, inclusief energie drank, en ook wordt er zowel op school als thuis veel ongezonde tussendoortjes gegeten. Wat betreft elektronica wordt vooral de mobiele telefoon en de iPad enorm veel gebruikt. Veel leerlingen kunnen niet meer zonder en zouden niet weten wat ze anders zouden moeten doen. Over de relatie tussen het vele gebruik van deze elektronica en het verminderen van beweging, zijn de meningen verdeeld. Het blijkt wel dat er minder andere activiteiten worden gedaan door het gebruik van deze elektronica, maar er kan niet vol overtuiging worden gesteld dat ze hierdoor minder bewegen.
5.2.2. Welke factoren zijn van invloed op de leefstijl gerelateerde variabelen?
5.2.2.1. Kennis, attitude en vaardigheden aangaande ongezond gedrag
De leerlingen hebben wel gezondheidskennis, maar ze maakten zich er niet druk over zolang ze niet zelf met bepaalde gezondheidsproblemen liepen. Dit sluit weer aan bij de literatuur die zegt dat de 52
PAGINA
53/69
gezondheidsoverwegingen mogelijk gewoon geen rol spelen, waardoor ongezond eten ook vaak niet samenhangt met ervaren gezondheid. Dit blijkt ook uit de vragenlijst afnames. De leerlingen gaven zichzelf gemiddeld een 8 voor de mate van hun gezondheid.
5.2.2.2. Thuissituatie
Uit het literatuuronderzoek bleek dat het voorbeeld dat ouders aan de kinderen geven, hun toezicht op ongezond gedrag en stimulatie voor gezond gedrag van invloed zijn op het daadwerkelijke gedrag van kinderen. Uit de focusgroepen bleek dat beide ouders wel ontbijten. Op het gebied van bewegen, frisdrank en tussendoortjes bleek dat vaders meer ongezond gedrag vertonen dan moeders. Wat betreft het gebruik van televisie, computer en mobiele telefoon bleek dat alle ouders wel televisie kijken en leerlingen juist vaak mee kijken met hen. Hiernaast gebruiken vooral moeders de mobiele telefoon veel. De literatuur zegt dat ouders naast het geven van een goed voorbeeld de kinderen actief moeten stimuleren om gezond gedrag te vertonen. Hiernaast is toezicht ook belangrijk. Uit de focusgroepen bleek dat er weinig regels zijn, maar stimulatie van gezond gedrag meestal wel aanwezig is. Dit wordt alleen niet altijd nageleefd. In Goor spreken de leerlingen vaker van stimulatie en hiernaast wordt de stimulatie daar beter nageleefd dan in Hengelo. Hierbij speelt wellicht het feit dat er in Hengelo meer allochtone jongeren participeerden mee. Uit literatuur bleek ook het aanbod van ongezonde tussendoortjes/frisdrank van invloed te zijn op de mate waarin het gegeten wordt. Uit de focusgroepen bleek het aanbod ook belangrijk te zijn.
5.2.2.2. Vrienden en vrije tijd
Volgens de literatuur zoeken jongeren in hun omgeving naar voorbeelden van wie ze kunnen leren. Dit doen ze op heel wat domeinen tegelijk, ook op het vlak van eten en bewegen. Jonge kinderen doen zit vooral in familieverband; gaandeweg krijgen leeftijdsgenoten meer invloed. Uit de focusgroepen bleek dat jongeren vaak samen op een sport zitten of in de wijk bewegen met vrienden. Hiernaast gaf een groot deel van de leerlingen aan veel frisdrank (inclusief energie drank) en ongezonde tussendoortjes te nemen als ze met vrienden zijn. Dit gebeurt onbewust, is lekker en gezellig. Frisdrank, vooral energie drank, en tussendoortjes worden in de vrije tijd gekocht bij de supermarkt. Volgens de literatuur is de invloed van vrienden op het gedrag van jongeren groot en willen ze graag “erbij horen”. Uit de mening van de leerlingen bleek dit niet aan de orde te zijn. Ze zullen niet snel water of gezonde tussendoortjes halen, omdat dit thuis ook wel in de kast ligt en ze water eerder uit de kraan halen. Elektronica wordt wel vaak gebruikt met vrienden of vriendinnen.
53
PAGINA
54/69
5.2.2.3. School
Een opvallend punt dat uit de literatuur naar voren kwam is het vele eten op school als opvulling van tussenuren. Uit literatuur blijkt dat wanneer de beschikbaarheid van lager calorie-houdende producten in de automaten wordt vergroot, scholieren gezondere keuzes maken. Uit de focusgroepen bleek dat er vooral ongezonde tussendoortjes aanwezig zijn op school en in de supermarkt. Alleen in Goor was het mogelijk om gezonde dingen uit de automaat te halen, maar dit werd niet vaak gekocht. Ze nemen qua eten meestal brood en koekjes van huis mee en geen fruit. Ze drinken voornamelijk water, sap of ranja, maar ook redelijk veel frisdrank als Wicky, Taksi en Dubbel Fris. Het lijkt alsof ze dit niet verstaan onder frisdrank. Een redelijk groot gedeelte van de leerlingen geeft aan niet veel te kopen in de supermarkt of op school. Het is niet helemaal duidelijk wat ze daar onder verstaan. Sommige leerlingen gaven aan wel vaak wat te kopen als ze het eten of drinken zijn vergeten of eigen eten of drinken niet lekker vinden. In de supermarkt werd volgens de leerlingen vooral energie drank en ongezonde broodjes gekocht en op school vooral chips, koek of cup a soup. Eigenlijk mochten ze in Goor geen energie drank op school drinken, maar ze zeiden dat toch niemand het ziet. Qua beweging is de mogelijkheid tot beweging en beschikbaarheid van recreatieve ruimte en sportvelden van belang. In Goor hebben ze twee uur gymles per week en in Hengelo vier uur. Meestal vinden leerlingen dit nog te weinig. Enkele leerlingen vinden het wel goed zo of willen minder. Dit komt dan vaak doordat ze de activiteiten niet leuk vinden of door de minder goede relatie met de docent. Of de school op korte afstand aanwezig is blijkt van invloed te zijn op het fietsen naar school. Uit de focusgroepen bleek dat de leerlingen eigenlijk altijd naar school fietsen, ook al wonen ze ver weg van school.
5.2.2.4. Wijk
Uit de literatuur bleek dat ook de wijk, waar ze een belangrijk deel van hun tijd doorbrengen, een belangrijke setting is voor de preventie van overgewicht. Zo zullen jongeren actiever zijn, wanneer er aantrekkelijke wandel- en fietspaden, groene sportvelden, sportvoorzieningen op loop- en fietsafstand aanwezig zijn. Uit de focusgroepen bleek dat er meestal wel voorzieningen als sportvelden, speeltuintjes en skatebanen zijn in de wijk. Ongeveer de helft van de leerlingen gaf aan dan ook wel eens te bewegen buiten. Dit zijn voornamelijk jongens. De andere helft geeft aan weinig buiten te zijn. Redenen hiervoor zijn dat het saai is, er niks voor hun leeftijd is, er geen leeftijdsgenoten aanwezig zijn, er veel tuig rondhangt en dat er telkens meer regels zijn. Het gevolg hiervan is dat ze rondhangen, chillen met vrienden of gewoon thuis zitten. Ze praten hierbij een aantal keer over verveling. Dat er buiten niet veel te doen is, leidt volgens de leerlingen onder andere tot het gebruik van elektronica. 54
PAGINA
55/69
5.2.2.5. Geld
Ook financiële redenen kunnen meespelen. In de focusgroepen gaf het merendeel aan dat financiële redenen geen rol spelen bij beweging, omdat ouders vaak het lidmaatschap van een sport betalen. Er wordt wat betreft de aankoop van voedsel en drinken door de meeste leerlingen wel naar de prijs gekeken. Goedkope dingen worden snel gekocht, maar water vinden ze (hoe goedkoop het ook is) zonde van het geld, onder andere omdat ze dat thuis wel hebben. Het is dus niet duidelijk of het duurder maken van ongezonde dingen het gebruik reduceert, maar de gezondere dingen zullen dan niet door iedereen vaker worden gekocht. Of geld nou een reden is waardoor er geen frisdrank wordt gedronken lijkt onwaarschijnlijk. Vooral de automaten op school zijn duur, maar in de supermarkt wordt wel frisdrank gehaald, vooral energie drank wat daar erg goedkoop is. Hiernaast kunnen ze het gewoon thuis drinken, waar veel frisdrank aanwezig is.
5.2.3. Welke voor- en nadelen verbinden vmbo-scholieren aan de leefstijl gerelateerde variabelen die leiden tot (on)gezond gewicht?
5.2.2.1. Bewegen
De opvallendste voordelen van bewegen of redenen om te bewegen zijn volgens de leerlingen: plezier, gezondheid en conditie/fitheid. Het krijgen van conditie werd voornamelijk door de eerste klas genoemd. De tweede klas geeft vaker plezier aan als voordeel van bewegen en noemt over het geheel ook meer verschillende voordelen. Hiernaast noemen leerlingen in Goor vaker conditie dan in Hengelo. Het meest uitgesproken nadeel van bewegen was het voorkomen van problemen rondom de tijdsbesteding. Vaak was het niet goed te combineren met andere verplichtingen, zoals school en werk. Hiernaast werden er nadelen wat betreft lichamelijke gevolgen genoemd. Wat opvalt is het verschil tussen de eerste- en tweede klas. De eerste klas noemt vaker lichamelijke nadelen, terwijl de tweede klas vaker problemen rondom tijdsbesteding noemde. Wellicht heeft de eerste klas nog niet zo veel huiswerk of werken ze nog niet allemaal en is dit in de tweede klas al meer aan de orde. Zowel qua voor- als nadelen wist Hengelo in vergelijking minder op te noemen dan Goor. Het viel op dat ze in Hengelo sneller over andere dingen begonnen te praten.
5.2.2.2. Ontbijt
De twee meest genoemde voordelen van ontbijt of redenen om te ontbijten zijn dat het de honger stilt, en dat je door ontbijt de hele dag fit bent en meer energie hebt. Dit laatste merken ze zelf ook vaak wel. Het stillen van honger is soms wel ingebracht door de onderzoeker, waarbij ze vervolgens aangaven dat dit klopt. Het meest genoemde nadeel van ontbijten is dat je gewoon geen tijd hiervoor 55
PAGINA
56/69
hebt in de ochtend, doordat ze moeite hebben met opstaan of zich verslapen. Het late slapen blijkt meestal niet de oorzaak te zijn. Ze vinden het gewoon fijn om lang te blijven liggen, ook als ze al op tijd wakker zijn. Een ander vaak genoemd nadeel is dat het ontbijt ze vaak niet smaakt. Ze hebben vaak zo vroeg nog geen zin in eten of vinden het ontbijt gewoon niet lekker.
5.2.2.3. Frisdrank
Het opvallend vaak genoemde voordeel van frisdrank is dat het lekker is. Dit bleek ook uit de vragenlijst afnames. Een ander vaker genoemd voordeel dat je er wakker van wordt, maar dit werd al veel minder vaak genoemd. De meest genoemde nadelen van frisdrank zijn dat er veel suiker in zit, dat je er druk van wordt en er niet van kunt slapen, dat het de dorst niet stilt, dat het vies is of slecht voor de tanden. Een aandachtspunt hierbij is of er wel over de genoemde nadelen wordt nagedacht, of dat ze wel echt spelen bij de leerlingen. Een deel geeft aan er wel over na te denken, als ze bijvoorbeeld bij de tandarts zijn of omdat de ouders het zeggen, maar verder niet. Hiernaast lijken de gevolgen van frisdrank voor de gezondheid, voornamelijk van energie drank, een ver-van-je-bed-show voor de leerlingen, wat pas gebeurt als je veel, maar dan ook echt heel veel, drinkt. Daarnaast vinden ze het “niet kunnen slapen” niet altijd erg.
5.2.2.4. Tussendoortjes
Er konden weinig voordelen worden benoemd. Het viel vaak stil bij deze vraag. Uiteindelijk werd er gezegd dat het gewoon lekker is. Gezelligheid is zelf ingebracht door de onderzoeker. Ze geven aan daarbij aan dat het wel meespeelt, maar aangezien ze er niet zelf mee kwamen, zal het niet de belangrijkste reden zijn. Qua nadelen werd er het vaakst gezegd dat je van ongezonde tussendoortjes dik wordt. Naast dat de nadelen ook niet in grote mate werden benoemd, gaven enkele leerlingen ook uit zichzelf aan dat ze geen nadelen wisten.
5.2.2.5. Televisie, computer en mobiele telefoon
De meest genoemde voordelen waren de mogelijkheid tot contact met vrienden, het op de hoogte zijn van alles (vooral meisjes), dat het gemakkelijk is en dat het gewoon leuk is om te gebruiken. Vooral het contact met vrienden was een belangrijke reden waarom de telefoon en iPad zo vaak werd gebruikt. De meest genoemde nadelen van het gebruik zijn dat je snel ruzie krijgt met anderen via deze elektronica, dat je er hoofdpijn van krijgt en dat je geen rust hebt. Onder geen rust hebben wordt verstaan dat ze telkens berichtjes krijgen en zich daardoor nooit kunnen afsluiten van de mobiele telefoon. Een enkele keer werd er gezegd dat je er dik van wordt. Hierover waren de meningen 56
PAGINA
57/69
verdeeld. De meesten zagen niet in hoe je daar nou dik van kan worden. Dit was dan ook geen nadeel voor de leerlingen.
5.2.4. Welke voor- en nadelen kunnen worden benadrukt om een gezonde leefstijl te stimuleren?
Niet elk voor- en nadeel is even makkelijk of relevant om te benadrukken in het kader van leefstijlbeïnvloeding. Echter komen uit het onderzoek een aantal mooie aanknopingspunten naar voren, die ingezet kunnen worden bij leefstijlbeïnvloeding, vanuit het perspectief van de bevraagde leerlingen. Bijvoorbeeld;
De hoofdzakelijke reden voor ongezond gedrag is plezier en genot. Gezond gedrag ontstaat wanneer ze hier plezier en genot uit kunnen halen. Een voordeel voor bewegen is plezier. Benadruk dus het plezier van bewegen. Leerlingen die aangaven niet te sporten, zeiden dat ze dit wel zouden doen als ze een leuke sport zouden vinden, waar ze met plezier naar toe kunnen gaan. Dan zal het elektronica gebruik ook verminderen. Een nadeel van het ontbijt is vaak dat het niet lekker wordt gevonden. Het ontbijt moet dus gezond én lekker zijn, net als in het weekend. Fruit wordt vaak lekker gevonden. Benadruk daarom het genot van fruit. Ook vinden ze fruit in gemengde vorm (smoothie/milkshake) erg lekker.
Een voordeel van bewegen is dat je een goede conditie krijgt. Kinderen moeten qua sport namelijk vaak een doel hebben. Benadruk het krijgen van een goede conditie door te bewegen.
Een nadeel van bewegen is dat het veel tijd kost. Benadruk het feit dat bewegen niet zo veel tijd kost als dat er wordt gedacht. Slechts twee keer een half uur bewegen per dag is ook al voldoende.
Een andere reden waarom er niet wordt bewogen is dat er niet veel te doen is in de wijk. Wanneer er iets georganiseerd zou worden voor hun leeftijd, zouden ze vaker buiten zijn. Dit hangt samen met een reden voor het gebruik van elektronica, namelijk dat er niet veel anders te doen is.
Een voordeel van ontbijt is dat je de hele dag fit bent en veel energie hebt. Benadruk dit.
Een nadeel van ontbijt is dat het veel tijd inneemt. Leerlingen geven aan te ontbijten wanneer school later begint of als ze het ontbijt al klaar hebben liggen. Laat zien dat ontbijt niet eens zoveel tijd inneemt als er wordt gedacht. Spoor aan dat ze de avond van tevoren ontbijt al klaar maken of geef ze de mogelijkheid het op school op te eten.
Een ander nadeel van ontbijt is dat je er eerder je bed voor uit moet. Benadruk de positieve gevolgen van het vroeg opstaan en de nadelige gevolgen van het lang in bed liggen. 57
PAGINA
58/69
Ook vinden vele leerlingen ontbijt niet lekker of hebben ze nog geen trek zo vroeg in de ochtend. Wat betreft het eerste punt zullen leerlingen eerder ontbijten als het lekkerder zou zijn. Misschien is de oorzaak van het laatste punt het vele snoepen van de avond hiervoor. Benadruk het belang van ontbijten (met gezonde, maar wel lekkere, dingen) en spoor ze aan om minder te snoepen de avond ervoor.
Nadelige gevolgen van ongezond gedrag (zoals dik worden) voor de gezondheid spelen meestal geen rol, behalve dat het slecht is voor je tanden of niet mag vanwege de beugel. Benadruk eventueel de gevolgen voor je tanden, maar richt verder niet op andere nadelige gevolgen van ongezonde tussendoortjes en frisdrank voor de gezondheid.
Een voordeel van frisdrank en ongezonde tussendoortjes is dat het aanbod groot is en het makkelijk is te pakken. Wanneer er niet zo veel frisdrank of ongezonde tussendoortjes en juist meer gezonde mogelijkheden aanwezig zouden zijn op school en in huis, zal gezond gedrag eerder worden vertoont. Zo is er behoefte aan verse, gezonde dingen op school in de automaten, zoals fruit (appel, banaan) of groente (komkommer, tomaat). Een ander soortgelijk idee dat werd ingebracht is een fruitkraam. En het merendeel was positief over de mogelijkheid om verse broodjes te kunnen kopen of zelf te kunnen beleggen op school
Een voordeel van water is dat het de dorst goed lest, dus benadruk dit en laat zien dat frisdrank minder goed de dorst lest.
58
PAGINA
59/69
6. DISCUSSIE 6.1 Interpretatie van de resultaten
Het doel van het onderzoek was om erachter te komen welke gedragsfactoren mee spelen bij gezond gewicht onder vmbo-scholieren. Tijdens de focusgroepen bleek vooral een persoonsgebonden variabele, namelijk de attitude, van invloed te zijn op (on)gezond gedrag. Volgens de literatuurstudie speelt dit mee, maar zijn ook kennis en vaardigheden aangaande (on)gezond gedrag belangrijk. In de focusgroepen bleek dat de jongeren de kennis en vaardigheden wel hadden om gezond gedrag te vertonen. Zo speelt sociale druk volgens de literatuur wel mee, maar volgens de leerlingen in de focusgroepen niet. Het blijft lastig om aan te tonen of sociale druk van vrienden of klasgenoten echt niet het geval is of dat er wellicht sociale wenselijkheid meespeelt, maar ze zullen niet snel iets doen wat ze niet leuk vinden of iets eten/drinken wat ze niet lusten. De hoofdzakelijke redenen voor (on)gezond gedrag die werden genoemd zijn namelijk plezier en genot. Het maakt de leerlingen eigenlijk niet uit wat ze doen, zolang het maar leuk of lekker is. Ze maken zich niet druk om de nadelige gevolgen van de ongezonde gedragingen. Het bleek lastig te zijn om voor- en nadelen voor de variabelen te noemen en dit geldt ook voor het mee denken over eventuele veranderingen, waardoor ze gezonder gedrag zullen vertonen. Dit komt doordat het gedrag onbewust plaatsvindt, ze doen het gewoon en denken hier in het dagelijks leven niet echt over na. Het laten zien van de negatieve gevolgen zal niet helpen. Wel kan verandering van de attitude, dat gezond gedrag niet leuk/lekker kan zijn, leiden tot gezond gedrag. Wat wel uit de literatuur en dit onderzoek bleek is dat omgeving gebonden factoren wel enige invloed kunnen hebben. In de literatuur wordt er vooral gezegd dat school meespeelt, maar uit focusgroepen bleek de thuissituatie zeker net zo belangrijk te zijn.
6.2 Beperkingen van het onderzoek
Wat betreft de validiteit kan er bij focusgroepen worden gezegd dat deze methode erg subjectief is. Je meet namelijk belevenissen, ervaringen en meningen. Om de validiteit te verhogen is er in deze rapportage gebruik gemaakt van citaten. Een mogelijke beperking van het onderzoek is de rol van sociale wenselijkheid. Zo is er in de focusgroepen meerdere keren door de onderzoeker gevraagd naar bepaalde gedragingen. Daarbij werd er de ene keer volgens de leerling geen ongezond gedrag vertoont, maar zegt diegene later in het gesprek, wanneer het op een andere manier wordt bevraagd, dat daar wel sprake van is. Ook gaven leerlingen in Goor relatief vaker aan gezond gedrag te vertonen ten opzichte van Hengelo. Wellicht speelt hier sociale wenselijkheid ten opzichte van de onderzoeker mee. In Hengelo werd er relatief vaker of sneller gezegd ongezond gedrag te vertonen. Wellicht speelt hier sociale 59
PAGINA
60/69
wenselijkheid ten opzichte van de klasgenoten mee. Een ander punt waarbij sociale wenselijkheid kan meespelen is dat ze aangeven dat er geen sociale druk aanwezig is. Je weet aan de hand van deze focusgroepen niet zeker of dit klopt. In een andere setting zouden sociaal wenselijke antwoorden wellicht minder aan de orde zijn. Door bijvoorbeeld spontaan op scholen langs te gaan om gedrag te observeren en leerlingen ter plekke te bevragen, zullen er andere resultaten voortvloeien. Hiernaast heeft het misschien een ander effect als de onderzoeker niet vanuit de rol van gezondheidsbevorderaar praat, maar via een andere insteek. Er zijn enkele aanmerkingen te maken wat betreft de rol van de onderzoeker. De leerlingen voelden zich schijnbaar wel op het gemak om in een groep te praten en wilden dan ook graag veel vertellen. Soms wijkt het daardoor af van het onderwerp. Vooral omdat het een redelijk grote groep betreft, is het voor de onderzoeker lastig om het gesprek te leiden en op de juiste momenten door te vragen. Wanneer de groep kleiner zou zijn, zou de onderzoeker wat meer overzicht houden en wellicht meer belangrijke informatie verschaffen. Sommige uitspraken zijn nu ook niet helemaal duidelijk. Zo geven de leerlingen aan dat ze niet zo veel energie drank meer kopen in de supermarkt als eerst. De vraag is wat zij onder “veel” verstaan. Deze beperking ligt ook aan de methode van het onderzoek, maar de onderzoeker had hier wellicht kunnen doorvragen naar een hoeveelheid in aantallen. Dit bleek lastig te zijn in zo’n grote groep. De onderzoeker moet in soortgelijk onderzoek scherper en alerter zijn en wellicht vaker (waar nodig) de respondenten onderbreken. Een pilot was bijvoorbeeld handig geweest, omdat er van tevoren eerder werd verwacht dat ze stil zouden zijn. Ook kwamen niet alle leerlingen evenveel aan het woord en werden niet in iedere groep exact dezelfde onderwerpen besproken, door de enigszins open insteek van de gesprekken. Hierdoor zijn er belangrijke uitspraken gedaan, maar zijn conclusies op populatieniveau van deze focusgroepen niet geheel mogelijk. Hierdoor kunnen de resultaten vervolgens niet worden gegeneraliseerd naar de gehele populatie in Twente. De kwantitatieve data met duidelijke cijfers missen. Kwalitatief onderzoek betreft niet voldoende basis om van valide en betrouwbare instrumenten te spreken. Er is wel een vragenlijst afgenomen, waardoor er wel veel data opgeleverd is en bepaalde resultaten dan ook vanuit verschillende invalshoeken gemeten zijn, maar deze vragen sloten niet geheel aan bij datgene dat werd genoemd in de focusgroepen. Vandaar is aanvullend kwantitatief onderzoek nodig. Zoals al eerder vindt veel gedrag onbewust plaats. Wellicht hadden de leerlingen meer tijd moeten hebben om na te denken over de vraag naar voor- en nadelen van gedragingen en de vraag naar behoeften die ervoor zorgen dat ze gezonder gedrag zullen vertonen. Ze doen het gewoon altijd en weten eigenlijk niet waarom. Ze vonden het dan ook lastig om redenen van ongezond gedrag of aanbevelingen voor gezond gedrag te noemen.
6.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek
Met betrekking tot de te kiezen doelgroep: 60
PAGINA
61/69
Richt een vervolgonderzoek op zowel havo-/vwo-leerlingen en vmbo-leerlingen. Door de niveaus te vergelijken, kom je toch meer te weten over de factoren die het verschil maken. Dit moet er wel zijn gezien de cijfers, maar wordt niet duidelijk aan de hand van dit onderzoek.
Richt het onderzoek op de derde- en vierde klas. Daar zal naar inschatting nog meer ongezond gedrag vertoond worden en wellicht leveren zij meer input voor de stimulering van gezond gedrag. Uit dit onderzoek bleek dat er meestal vanaf jonge leeftijd al wel preventie vanuit de ouders (stimulatie) plaatsvindt, maar waarschijnlijk is daardoor ongezond gedrag alsnog niet te voorkomen. Je kan je daarom wel op basisschool richten, waar ongezond gedrag misschien nog niet in grote mate voorkomt, maar zij zullen naar mijn inschatting ook wel ongezond gedrag gaan vertonen, dit is lastig te voorkomen. Ga samen met oudere leerlingen, die naar verwachting een nog ongezondere levensstijl hebben nadenken over mogelijke hulpmiddelen.
Neem het verschil tussen een kleine- en grote gemeente hierin mee.
Met betrekking tot de te kiezen onderzoeksmethode:
Doe eenzelfde sociaal marketing onderzoek, maar met kleinere groepen, onder de derde- en vierde klas van het vmbo en havo/vwo.
Doe hierbij aanvullend kwantitatief onderzoek. Op die manier kan je beter vergelijken
Met betrekking tot de te kiezen variabele(n):
Eigenlijk vertoont deze doelgroep op het gebied van alle vijf variabelen wel ongezond gedrag, daarom blijft het lastig om één variabele aan te geven die eruit springt.
Op het gebied van frisdrank en tussendoortjes wordt veel ongezond gedrag vertoond, wat overigens moeilijk te reduceren blijkt te zijn. Naar het drinken van energie drank en het eten van koekjes en ongezonde broodjes (zoals frikandel- of kaasbroodjes) zal eventueel verder onderzoek kunnen worden gedaan. Het aanbod van gezonde keuzes op school speelt hierbij een belangrijke rol.
Deze doelgroep lijkt weinig te ontbijten. Voor mogelijk vervolg van deze variabele zal er moeten worden gekeken naar de mogelijkheden thuis (qua bereiding en aanbod) en op school (mogelijkheden ontbijt op school).
Voor het stimuleren van bewegen zijn veel aanknopingspunten gevonden, die in de praktijk wellicht beter te realiseren zijn, maar deze doelgroep beweegt eigenlijk meestal wel voldoende.
Ze geven aan veel gebruik te maken van de mobiele telefoon en iPad. Toch wordt slechts enkele keren aangegeven dat dit invloed heeft op het beweeggedrag, waarop ze beter scoren dan op andere variabelen
Mocht één van bovenstaande variabelen moeten worden geselecteerd voor vervolgonderzoek dan raad ik aan in te steken op frisdrank en ongezonde tussendoortjes. 61
PAGINA
62/69
7. OVERIGE AANBEVELINGEN Naast aanbevelingen voor vervolgonderzoek, vloeien er uit dit onderzoek een aantal aanbevelingen voort, namelijk voor: de GGD (campagne), scholen, gemeenten en ouders.
Aanbevelingen aan de GGD voor een campagne: Met betrekking tot de te kiezen doelgroep voor een campagne:
Richt een campagne op vmbo-scholieren
Betrek ouders en de school als secundaire, faciliterende, doelgroep, zodat er samen naar een goede methode kan worden gezocht, die wel van invloed is op het gedrag van de kinderen.
Met betrekking tot de inhoud van de campagne:
Plezier en genot zijn de hoofdzakelijke redenen voor (on)gezond gedrag bij deze doelgroep. Hiernaast spelen nadelige gevolgen voor de gezondheid niet mee. Benadruk daarom in een campagne de positieve, leuke kant van gezond gedrag.
Met betrekking tot de te kiezen methodiek van de campagne:
Kies voor een kanaal dat aansluit bij de doelgroep. Denk aan apps en sociale media als Instagram en Facebook.
Met betrekking tot de te kiezen variabele:
Richt een campagne op ontbijt, frisdrank (met name energie drank) of ongezonde tussendoortjes
Aanbevelingen voor scholen:
Hou zo veel mogelijk tijd vrij voor gymles, wat scholieren leuk vinden en zorg voor leuke activiteiten
Organiseer sportactiviteiten met de hele school met leuke activiteiten
Er is behoefte aan verse, gezonde dingen op school in de automaten, zoals fruit (appel, banaan) of groente (komkommer, tomaat). Een ander soortgelijk idee dat werd ingebracht is een fruitkraam. En het merendeel was positief over de mogelijkheid om verse broodjes te kunnen kopen of zelf te kunnen beleggen op school
Aanbevelingen voor gemeentes:
62
PAGINA
63/69
De aanwezigheid van aantrekkelijke plekken voor jongeren in de wijk waar eventueel ook nog leuke activiteiten voor jongeren in de wijk (avond) worden georganiseerd, zal het elektronica gebruik verminderen en het bewegen stimuleren.
Aanbevelingen voor ouders:
Geef het goede voorbeeld (met name vaders)
Verlaag het aanbod van frisdrank en ongezonde tussendoortjes en zorg dat ze makkelijk een gezonde keuze kunnen maken.
Bereid gezonde dingen in een gemengde vorm, zoals een smoothie of milkshake.
63
PAGINA
64/69
8. LITERATUUR (http://www.medicalfacts.nl/2011/02/08/gsk-en-nigz-samen-overgewicht-scholieren-te-lijf/, laatst geraadpleegd op 27-01-2015
http://www.toegangtotinzicht.nl/overgewicht-door-emotioneel-eten/, laatst geraadpleegd in 2013
Babu, K. M., Church, R. J., & Lewander, W. (2008). Energy drinks: the new eye-opener for adolescents. Clinical Pediatric Emergency Medicine, 9(1), 35-42.
Bassa-Dafesh, Z., Buijs, G. J., van Kesteren, N., Snel, J., & Kocken, P. L. (2011). Snacks en frisdrank op de middelbare school. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 89(5), 254-257.
Bellisle, F., McDevitt, R., & Prentice, A. M. (1997). Meal frequency and energy balance. British Journal of Nutrition, 77(S1), S57-S70. Boere-Boonekamp, M.M., L’Hoir, M.P., Beltman, M., Bruil J., Dijkstra, N. & Engelberts, A.C. (2008). Overgewicht en obesitas bij jonge kinderen (0-4 jaar): gedrag en opvattingen van ouders. Ned. Tijdschr. Geneeskd.,152, 324 – 330.
Braet, C. (2000). Behandeling van jongeren met eetbuien. Protocollen in de Jeugdzorg/P. Prins, N. Pameijer (Red.).-Lisse: Swets & Zeitlinger, 2000, 191-206.
Bruijn, G.J. de (2007). Exploring individual-level and environmental-level influences on energy balance-related behaviors: an integrative perspective (proefschrift). Maastricht: Universiteit Maastricht; 2007.
Bulk-Bunschoten, A. M. W., Renders, C. M., Van Leerdam, F. J. M., Hirasing, R. A., & Jokhan, R. (2005). Overbruggingsplan voor kinderen met overgewicht. Methode voor individuele primaire en secundaire preventie in de jeugdgezondheidszorg Amsterdam, VUmc.
Cnop, M., Welsh, N., Jonas, J. C., Jörns, A., Lenzen, S., & Eizirik, D. L. (2005). Mechanisms of pancreatic β-cell death in Type 1 and Type 2 diabetes many differences, few similarities. Diabetes, 54(suppl 2), S97-S107.
Colditz, G. A. (2000). Family dinner and diet quality among older children and adolescents. Archives of Family Medicine, 9(3), 235. 64
PAGINA
65/69
Cornelisse-Vermaat, J., Maassen van den Brink, H. & Groot, W.D. (2003). De prijs van overgewicht. ESB, 88(4395), 92.
Currie, C., Molcho, M., Boyce, W., Holstein, B., Torsheim, T., & Richter, M. (2008). Researching health inequalities in adolescents: the development of the Health Behaviour in School-Aged Children (HBSC) family affluence scale. Social science & medicine, 66(6), 1429-1436.
Dool, R. van den & Tiessen-Raaphorst, A. (2013). Verschillen in gedrag en opvattingen over bewegen tussen etnische groepen. In: Trendrapport Bewegen en Gezondheid. Leiden: TNO
Dorsselaer, S. van, Zeijl, E., van den Eeckhout, S., Ter Bogt, T., & Vollebergh, W. (2007). HBSC 2005 Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut.
Gallagher, D., Heymsfield, S. B., Heo, M., Jebb, S. A., Murgatroyd, P. R., & Sakamoto, Y. (2000). Healthy percentage body fat ranges: an approach for developing guidelines based on body mass index. The American Journal of Clinical Nutrition, 72(3), 694-701.
Geerts, J. & Westgeest, M. (2012). Van communicatie val je niet af. De rol van social marketing bij gezondheidsvoorlichting aan laagopgeleide jongeren. Leefstijlverandering bij jongeren. Verkregen op 18 september, 2014, via De Haagse Hogeschool website: http://surfsharekit.nl:8080/get/smpid:31344/DS1/
Gillman, M. W., Rifas-Shiman, S. L., Frazier, A. L., Rockett, H. R., Camargo Jr, C. A., Field, A. E., ... & Colditz, G. A. (2000). Family dinner and diet quality among older children and adolescents. Archives of Family Medicine, 9(3), 235.
Gorissen, W. H. M., Ruiter, M., & Schulpen, T. W. J. (1999). Met een lege maag naar school: een probleem onder Utrechtse scholieren. Tijdschr Jeugdgezondheidsz, 31, 68-72.
Graaf, R. de, Ten Have, M., & van Dorsselaer, S. (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. Nemesis-2: Opzet en eerste resultaten, Trimbos-Instituut, Utrecht.
Haerens, L. (2007). Promoting healthy eating and physical activity among adolescents (Doctoral dissertation, Ghent University).
Hirasing, R. A., Fredriks, A. M., Van Buuren, S., Verloove-Vanhorick, S. P., & Wit, J. M. (2001). Toegenomen prevalentie van overgewicht en obesitas bij Nederlandse kinderen en signalering 65
PAGINA
66/69
daarvan aan de hand van internationale normen en nieuwe referentiediagrammen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 145(27), 1303-1307.
Jaarrapport 2013, Landelijke Jeugdmonitor, laats geraadpleegd op 10-11-14 van (http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/5D8F9634-588B-4F64-9AEAE228AA2BB532/0/2013g93pub.pdf).
Kemper H.G.C., Ooijendijk W.T.M., Stiggelbout M. (2000). Consensus over de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. Tijdschr. Soc. Gezondheidsz., 78, 180 – 183.
Kloek, G., Schaap, L., Berns, M., Kraetzer, S. & van der Meer, I. (2011). Community analyse Oranjeplein e.o.: resultaten van onderzoek in het kader van de Haagse Aanpak Gezond Gewicht. Epidemiologisch bulletin, 46(4), 1-8
Ludwig, D. S., Peterson, K. E., & Gortmaker, S. L. (2001). Relation between consumption of sugarsweetened drinks and childhood obesity: a prospective, observational analysis. The Lancet, 357(9255), 505-508.
Melchers, M. E. R. (2010). Leef gezond en pluk de vruchten: Voorspellers van ervaren gezondheid onder 14-16 jarige Nederlandse jongeren. Faculty of Social and Behavioural Theses. Verkregen via http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/45450/Masterthesis%20Melchers.pdf?sequence =1
Mokhtar, N., Elati, J., Chabir, R., Bour, A. & Elkari, K. (2001). Diet culture and obesitas in Northern Africa. Journal of Nutrition, 131, 887 – 892.
Mooij, A. J., & Wit, W. P. G. (2008). Ontwikkeling van sociale veiligheid in het Voortgezet (Speciaal) Onderwijs 2006-2008. ITS, Radboud Universiteit.
Mrdjenovic, G., & Levitsky, D. A. (2003). Nutritional and energetic consequences of sweetened drink consumption in 6-to 13-year-old children. The Journal of pediatrics, 142(6), 604-610.
Nierich, A. (2013). De Relatie tussen Dagelijkse Stress en Emotioneel Eten: de Rol van Persoonlijkheid. Verkregen via Open Universiteit van http://lnx-hrl075v.web.pwo.ou.nl/bitstream/1820/5154/1/KLIN_Nierich_2013.pdf
66
PAGINA
67/69
O'Dea, J. A. (2003). Why do kids eat healthful food? Perceived benefits of and barriers to healthful eating and physical activity among children and adolescents. Journal of the American Dietetic Association, 103(4), 497-501.
Ooijendijk, W., Wendel-Vos, W., & De Vries, S. I. (2007). Consensus Vragenlijsten Sport en Bewegen. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.
Prins, M. (2008). De deugd van tegenwoordig. Onderzoek naar jongeren en hun grenzen. The virtue of nowadays. Research of youth and their limits”. Verkregen op 18 september, 2014, via Radboud Universiteit Nijmegen
Renders, C.M., Seidell, J.C., Mechelen, W. van, Hirasing, R.A. (2013). Overgewicht bij kinderen en adolescenten. Elsevier; 2003
Renzaho, A. (2004). Fat, rich and beautiful: changing socio-cultural paradigms associated with obesity risk, nutritional status and refugee children from sub-Saharan Africa. Health & place, 10(1), 105113.
Ruijsbroek, A., Droomers, M., Kunst, A. E., & Van Den Brink, C. (2011). Gezondheid en leefstijl in de krachtwijken: een verkenning. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 89(4), 214-221
Schrijvers, C. T. M., Schoemaker, C. G., & Schrijvers, C. (2008). Spelen met gezondheid. Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. Bilthoven: RIVM.
Seifert, S. M., Schaechter, J. L., Hershorin, E. R., & Lipshultz, S. E. (2011). Health effects of energy drinks on children, adolescents, and young adults. Pediatrics, peds-2009.
Spalding, K. L., Arner, E., Westermark, P. O., Bernard, S., Buchholz, B. A., Bergmann, O. & Arner, P. (2008). Dynamics of fat cell turnover in humans. Nature, 453(7196), 783-787.
Storm I, Nijboer C, Wendel-Vos GCW, Visscher TLS, Schuit AJ. Een gezonde omgeving ter preventie van gewichtsstijging; nationale en lokale mogelijkheden. Bilthoven: RIVM, 2006
Strauss, R. S. (2000). Childhood obesity and self-esteem. Pediatrics, 105(1), e15-e15.
Strien, T. van (2006). Emotioneel en extern eten. Het verschil en de therapie [Emotional and external eating. The difference and the therapy]. De Psycholoog, 41, 193-198. 67
PAGINA
68/69
Swinburn, B., Egger, G. & Raza, F. (1999). Dissecting obesogenic environments: the development and application of a framework for identifying and prioritizing environmental interventions for obesity. Prev Med, 29, 563 – 570.
Tacken, G.M.L., Winter, M.A. & Veggel, R. van (2010). Voorbij het broodtrommeltje. Hoe jongeren denken over voedsel. LEI, Wageningen Universiteit, Den Haag, The Netherlands, 2010.
Taras, H., & Potts‐Datema, W. (2005). Obesity and student performance at school. Journal of School Health, 75(8), 291-295
Ter Bogt, T., Van Dorsselaer, S., & Vollebergh, W. (2003). Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren. Mental health, risk behaviour and well-being of Dutch students. HBSC Nederland; 2002
Valk, G. D., Renders, C. M., Kriegsman, D. M., Newton, K. M., Twisk, J. W., van Eijk, J. T. M. & Wagner, E. H. (2004). Quality of care for patients with type 2 diabetes mellitus in the Netherlands and the United States: a comparison of two quality improvement programs. Health services research, 39(4p1), 709-726.
Vandeputte, A., & Braet, C. (2010). Jongeren en voeding: een delicaat thema? Bijblijven, 26(6), 13-21.
Visscher, T., Kremers, S., & Kromhout, D. (2007). Preventie van gewichtsstijging en richtlijnen voor gewichtsbeheersing. Den Haag: NHS-NRG groep.
Whitaker, R. C., Wright, J. A., Pepe, M. S., Seidel, K. D., & Dietz, W. H. (1997). Predicting obesity in young adulthood from childhood and parental obesity. New England Journal of Medicine, 337(13), 869-873
Wijga, A. H., Scholtens, S., Bemelmans, W. J., de Jongste, J. C., Kerkhof, M., Schipper, M. & Smit, H. A. (2010). Comorbidities of obesity in school children: a cross-sectional study in the PIAMA birth cohort. BMC Public Health, 10(1), 184.
Zametkin, A. J., Zoon, C. K., Klein, H. W., & Munson, S. (2004). Psychiatric Aspects of Child and Adolescent Obesity: A Review of the Past 10 Years. FOCUS: The Journal of Lifelong Learning in Psychiatry, 2(4), 625-641.
68