HET HORTA MUSEUM Het Horta museum is gelegen in de Amerikaansestraat 23-25 te Brussel, behoort sinds 1973 in zijn totaliteit tot het patrimonium van de Gemeente Sint-Gillis en wordt beheerd door de v.z.w. ‘Musée Horta’, voorgezeten door Martine Wille en bijgestaan door Françoise Aubry, conservator van het museum. Het bestaat uit twee gebouwen : de eigen woning van de architect en zijn atelier. Het ensemble werd tussen 1898 door Victor Horta ontworpen als twee onafhankelijke gebouwen die enkel op het gelijkvloers en de eerste verdieping onderling met elkaar in verbinding staan. De binnenindeling is geconcentreerd rond drie trappenhuizen : een trap die deel uitmaakt van het woongedeelte met een beglaasd plafond en lichtschacht, een diensttrap voor het personeel en een trap voor de wernemers van het architectenbureau. Oorspronkelijk bestond de bel-étage uit het muzieksalon en de eetkamer met office. Het woongedeelte en het trappenhuis lopen in elkaar over waardoor over de verschillende verdiepingen tal van perspectieven ontstaan met geintegreerde ruimtelijkheid. De open trapconstructie die bekroond is met een lichtkoepel in gekleurd loodglas laat het licht doordringen tot in het hart van de woning. Probleemstelling Met een omvangrijk restauratie-programma voor ogen werd ons in 1989 de opdracht toevertrouwd een globaal restauratie-project uit te werken voor Horta’s woning en atelier en de restauratiewerken, die over een tijdspanne van verschillende jaren zouden worden uitgevoerd, te leiden. De algemene bouwfysische toestand van de gebouwen noodzaakte immers grondige herstellingswerken. Daarenboven stelde het groeiende aantal bezoekers per jaar (meer dan 45.000) hogere eisen aan comfort en veiligheid en was de verbetering van de accommodatie voor het museum en de beveiliging van het originele interieur van de Horta woning een hoge prioriteit. Wij stelden voor eerst een grondige voorstudie uit te werken die zou resulteren in een algemeen masterplan : hierdoor werd het mogelijk een lange termijn planning op te stellen voor de diverse restauratieprojecten mits een aangepaste budgetaire organisatie. Voorstudie en masterplan Binnen de voorstudie nam het bouwhistorisch onderzoek, uitgevoerd in samenwerking met Françoise Aubry, een fundamentele plaats in. Door de originele plannen van Horta te vergelijken met de opmetingsplannen van de bestaande toestand kon de bouwchronologie van de diverse bouwfasen en verbouwingen worden samengesteld: In 1906 breidt Horta immers zijn woning uit aan de tuinzijde met een salon op de bel-étage, een dressing op de eerste verdieping en een terras met wintertuin op de tweede verdieping. Twee jaar later vergroot hij de oppervlakte van het beeldhouwersatelier door een bijkomende kelder met een daklicht op het niveau van de tuin. In 1911 wijzigde hij het atelier opnieuw en maakte hij van het deel aan de straat een garage. In 1920 verkoopt hij beide gebouwen die worden bewoond door de verschillende eigenaars. In 1973 worden woning en atelier terug herenigd en start de eerste
BVdW - ENB - 29.04.2005 - p.1
restauratiecampagne door Jean Delhaye. Uit deze historische studie werd opgemaakt dat Horta’s woning en atelier het meest volwaardig waren in de periode tussen 1906 en 1911, dus na de verbouwingen aan de tuinzijde en voor de verbouwing van de straatgevel van het atelier , allen uitgevoerd door Horta zelf. Dit moment in de levenscyclus van het gebouw wordt binnen het masterplan beschouwd als het historisch referentiekader voor alle toekomstige restauratiewerken. Een tweede deel van de voorstudie was de ruimtelijke en functionele analyse die het veelzijdige programma van het museum in overeenstemming moet brengen met het architectonisch potentieel van het gebouw. Het Horta museum is immers meer dan het tentoonstellen van het interieur van de oorspronkelijke woning van de architect; het is ook een centrum voor studie en onderzoek met een selecte bibliotheek, een zeer waardevol archief en depot, alles in het teken van Horta en zijn tijd. In het atelier worden tentoonstellingen gehouden over kunst en cultuur rond de eeuwwisseling. In de woning is ook plaats voor een huisbewaarder. Binnen het masterplan wordt dit gediversifieerd programma geëvalueerd naar zijn compatibiliteit met de ruimtelijke kwaliteiten en organisatorische noodzakelijkheden en als basis gebruikt bij de uitwerking van het globale restauratieproject. Globaal restauratieproject en uitvoering in fases De algemene doelstelling van het restauratieproject is drievoudig : vooreerst wordt de conservering van het originele interieur van Horta’s woning en atelier vooropgesteld. Als historisch referentiekader wordt de bloeiperiode voorgesteld waarbij het gebouwencomplex architecturaal het meest volwaardig was, tussen 1906 en 1911. Tenslotte wordt om het comfort en veiligheid van de bezoekers te verbeteren het museum volledig aangepast aan de functionele eisen en technische normen. Met deze algemene basisopties voor ogen werd het globale restauratieproject opgesplitst in diverse uitvoeringsfasen die over de laatste 15 jaar werden gerealiseerd: de consolidatie van de hoofdtrap van Horta’s woning was een priotiteit waarvoor de studie werd opgemaakt in samenwerking met ingenieur René Greisch en uitgevoerd in 1991. Daarna, in 1993 werd de restauratie van de straatgevels aangezet waarbij de reconstructie van het raam en hekwerk op het gelijkvloers van het atelier de meeste aandacht kreeg. Meer omvangrijk was de restauratiecampagne van 1995 van alle daken en tuingevels mits de reconstructie van het dakje van het beeldhouwers atelier. Aansluitend hierop volgde de renovatie van de gelijkvloers en kelderverdieping van het atelier met de respectievelijke inrichting van de bookshop, vestiaire en sanitair, ticketverkoop en tentoonstellingsruimte. Vanaf 1998 starte de restauratie en herinrichting van het interieur van de woning met de restauratie van de muurschilderingen, aankleden met nieuwe gordijnen, stores, tapijt etc. Onlangs werden de radiatoren vervangen door gerecupereerde sierradiatoren in gietijzer.
DE KLEUTERSCHOOL CATTEAU – SCHOOL 13 De kindertuin in de Marollenwijk werd gebouwd tussen 1895 en 1998 in opdracht de toenmalige burgemeester Charles Buls. De planopbouw is een type voorbeeld van het vernieuwende planconcept
BVdW - ENB - 29.04.2005 - p.2
de
van de scholenbouw te Brussel aan het einde van de 19 eeuw, waarbij de klassen worden georganiseerd rond een overdekte speelplaats (préau) binnenin het woonblok en de straatgevel integrerend deeluitmaakt van de stedelijke context. Horta bekroonde de ‘préau’ met een beglaasde dakkoepel met een uitzonderlijke draagstruktuur in geassembleerde metaalprofielen. De hoofdinkom situeert zich in een onderscheiden volume dat door de schaal en typologie refereert naar een woning waarbinnen de kleuters een huiselijke geborgenheid kunnen ervaren. Een tweede inkomdeur geeft rechtstreekse toegang tot de kelderverdieping die oorspronkelijk gedeeltelijk werd gebruikt door de school maar merendeel verhuurd werd aan de buurtbewoners als bergruimte (opslagplaats). Probleemstelling Vooraleer tot een restauratieopdracht over te gaan besliste de stad Brussel in 1995 een voorstudie te laten uitvoeren om een inzicht te verwerven in de bouwfysische toestand van het gebouw en om de mogelijkheden te onderzoeken in hoeverre het gebouw kon gerevaloriseerd worden als historisch monument mits behoud van de oorspronkelijke functie. De diverse verbouwingen en tijdelijke aanpassingen aan de normen van veiligheid en comfort hadden immers aangetoond dat de huidige gebruiksnormen van een kleuterschool niet meer overeenstemmen met die ten tijde van Horta’s ontwerp: het sanitair bijvoorbeeld was oorspronkelijk enkel van buitenaf toegankelijk via een glazen luifel en werd ondergebracht in één van de nissen in de binnenruimte. De kleuters vandaag blijven de hele dag op school waardoor nieuwe functies zoals slaapruimte, keuken en cafetaria een plaats vonden binnenin de centrale ruimte. Het schoolgebouw was in het algemeen zowel wat de ruwbouw als technische installaties en veiligheidsvoorzieningen betreft aan een grondige renovatie toe. Van ‘haalbaarheidsstudie’ naar een ‘globaal restauratieplan’ De koppeling van de opmeting van de bestaande toestand aan het archief en literatuuronderzoek maakte een nauwkeurige reconstructie van de bouwgeschiedenis mogelijk. Het werd duidelijk welke bouwonderdelen van de oorspronkelijke constructie werden afgebroken en welke nieuwe verbouwingen later werden toegevoegd. Deze bouwhistorische studie maakte duidelijk dat de later toegevoegde interventies zonder architectonische kwaliteiten de oorspronkelijke structuur en ruimtelijkheid niet hadden te niet gedaan en dat zodus de oorspronkelijke constructie als historische referentiekader kon worden voorgesteld. Het was van belang om binnen het vooronderzoek ook architecturale en functionele oplossingen voor te stellen die tegemoed kwamen aan de knellende problemen van gebrek aan ruimte, comfort, veiligheid en hygiëne. Zeker toen bij de opdrachtgever de Stad Brussel op een bepaald moment de intentie rees om de restauratie als aanleiding te gebruiken voor een zogenaamde opwaarderende functiewijziging. Binnen de voorstudie werd reeds aangetoond dat door de recuperatie van de kelderverdieping voor keuken, cafetaria, slaapruimte, klas 5 en sanitair en technische lokalen kon tegemoed gekomen worden aan de problematiek van het ruimtegebrek. Hierdoor kon de gelijkvloerse verdieping , vooral de overdekte speelruimte met zijnissen en het sanitair met luifel , terug in hun oorspronkelijke toestand worden hersteld en kon ook worden aangetoond dat het aanpassen aan de
BVdW - ENB - 29.04.2005 - p.3
hedendaagse comforteisen veiligheidsnormen niet noodzakelijk afbreuk doen aan de historische kwaliteiten van een gebouw. Het globaal restauratieplan Aansluitend op de haalbaarheidsstudie ontwikkelden wij een globaal restauratieplan waarbinnen drie belangrijke doelstellingen werden vastgelegd: Vooreerst, omwille van haar grote ‘monumentwaarde’, werd geopteerd voor een restauratie naar haar oorspronkelijke toestand van 1898. Alle recente verbouwingen werden verwijderd waardoor de zijnissen opnieuw integrerend deel uitmaken van de centrale overdekte speelruimte en het sanitair zich terug op haar oorspronkelijk plaats situeert. De daken en gevels werden gerestaureerd waarbij speciale aandacht werd besteed aan de luifels en lichtkoepels. Het originele kleurenpalet van plafonds, muren en ijzerwerk werd gedefinieerd dankzij laboratoriumonderzoek. Ten tweede lag de grote uitdaging van dit project in de aanpassing van dit unieke historische patrimonium aan de groeiende eisen van comfort en gebruik en de nieuwe normen van hygiëne en ste
veiligheid van een Kindertuin van de 21
eeuw. Een grondige renovatie drong zich op en de
recuperatie van het volledige kelderniveau leek noodzakelijk, waarbij de betrachting centraal stond om voor de kleuters een comfortabel en aangename leefomgeving te geven vol licht, lucht en ruimte. Om de kelders van natuurlijk licht te voorzien werden drie grote glasvlakken aangebracht die zich situeren in de vloer van de gelijkvloers onder de drie lichtkoepels in het dak. De nieuwe klas en slaapruimte in de kelder geven rechtstreeks toegang tot de speelplaats via een beglaasde engelse koer met noodtrap en ontvangen hierdoor licht en lucht. Diverse binnenramen tussen de klassen, de eetruimte en het sanitair creëren een transparantie en versterken hierdoor de ruimtelijke samenhang. Samen met de keuze van kleur en materiaalgebruik werd gestreeft naar een architecturale continuiteit van het totale schoolgebouw. De derde doelstelling van de restauratie is de toegankelijkheid te bevorderen voor geinteresseerde bezoekers. Dankzij de huidige herinrichting kan de school buiten de schoolmomenten worden bezocht en zelfs voor ander gebruik worden opengesteld. De inrichting van de speelplaats met beplanting en doorgang tot de tuin van het aanpalende Rusthuis Sint-Monica leverde een daadwerkelijke bijdrage tot de herwaardering van de buurt.
HET PALEIS VOOR SCHONE KUNSTEN Het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel is de belangrijkste realisatie uit het late werk van Victor Horta. Reeds ontworpen kort na de eerste wereldoorlog werd dit ‘kunsthuis’ of ‘cultureel centrum’ avant la lettre, pas in 1928 ingehuldigd. De realisatie ervan is te danken aan de samenwerking tussen Henri Le Boeuf die met enkele mecenassen in 1922 het initiatief nam om de ‘Société du Palais des Beaux-Arts’ op te richten met Adolph Max de toenmalige burgemeester van Brussel als voorzitter van de vereniging, die ervoor zorgde dat de stad gratis een terrein ter beschikking stelde. In ruil hiervoor werden in het complex 16 winkelruimten geincorporeerd niet alleen omdat de stad gedeeltelijk haar
BVdW - ENB - 29.04.2005 - p.4
investering kon terugwinnen maar ook om dit ‘Kunstenpaleis’ bij het stedelijke leven te betrekken. In alle mogelijke opzichten (aspecten) was de opdracht uitzonderlijk complex en dit vooral omwille van tal van beperkende omstandigheden : Het is gesitueerd tussen de Ravensteinstraat en de veel hoger gelegen Koningsstraat en zoals Horta het zelf omschrijft ‘verstikt’ in zijn gordel van steunmuren en winkels langs de straat. Daarenboven houdt het rekening met de erfdienstbaarheid van het panorama vanaf het Paleizenplein opgelegd om het stadslandschap naar de benedenstad te vrijwaren, waardoor de
het vanuit het Park gezien, ‘verdwijnt’ achter de 18
eeuws tuinmuur.
Binnen het onregelmatige terrein wist Horta toch een klassieke axialiteit te introduceren waarbij de algemene traçé is opgebouwd uit twee evenwijdige assen die een scherpe hoek vormen met de Ravensteinstraat : de eerste loopt door de erevestibule en de tweede loopt aan de kant van de Koningsstraat doorheen de tentoonstellingszalen (art décorative en art monumentale). Loodrecht en tussen deze hoofdassen zijn op het benedenverdiep de muziekzalen gesitueerd en op de verdieping zes evenwijde tentoonstellingsgalerijen op drie verschillende niveaus. Het oorspronkelijke programma omvatte naast een grote concertzaal voor 2200 plaatsen, een kamermuziekzaal voor 627 zetels en een recitalzaal voor 220 plaatsen, snel omgebouwd tot cinemazaal, een omvangrijk tentoonstellingscircuit bestemd voor de tentoonstelling van specifieke typen van werken die bepalend waren voor de afmeting van de zalen en hun verlichting zoals voor decoratieve kunst en beeldhouwwerken, schilderkunst, zwart-wit, monumentale kunst, etc. evenals conferentiezalen en bijhorende voorzieningen voor het publiek en de technische diensten. Met zijn vermenging van functies kondigde het Paleis voor Schone Kunsten een opvatting over het museum aan, die pas een halve eeuw later op grote schaal zou worden nagevolgd : musea zijn niet uitsluitend gewijde tempels meer waarin de kunst wordt gecontempleerd, maar ook plaatsen waar mensen elkaar ontmoeten, wandelen, eten, drinken en kopen. Probleemstelling Sinds haar inhuldiging in 1928 sloten zich mettertijd verschillende partners aan en het Paleis voor Schone Kunsten huisveste in sinds 1985 meer dan tien verschillende verenigingen waaronder de Filharmonische vereniging, de vereniging voor tentoonstellingen, het Filmmuseum, Europalia, Rideau de Bruxelles, Jeugd en Muziek, etc… ieder met hun respectievelijke administratieve diensten. Los van elkaar pasten zij het gebouw aan naar hun eigen noden en hielden zodoende geen rekening met de ruimtelijke continuïteit en de circuits die Horta in zijn plannen ontwikkelde. In 2002 wijzigde de juridische structuur van het PSK van een parastatale instelling in een naamloze vennootschap en kwam het PSK terug onder één algemene directie te staan met Paul Dujardin als Directeur – Generaal, die opteerde om het gebouw onlosmakelijk te verbinden aan haar cultureel project. Deze overgang naar een geintegreerd beheer ging gepaard met de radicale beslissing om de oorspronkelijke architecturale eenheid van het PSK te herstellen. Met de jaren was het gebouw een echt labyrint geworden, waarin de kwaliteit van de interieurs, de vlotte doorstroming en de natuurlijke lichtinval door koepels en binnenkoeren, beetje bij beetje verstikt raakten door parasitaire structuren.
BVdW - ENB - 29.04.2005 - p.5
Door de verhuis van de administratie naar de Ravenstein Gallerij en de ontmanteling van kantoorruimten, bergingen en stapelplaatsen, konden ruimten worden herwonnen (gerecupereerd) die oorspronkelijk bestemd waren voor artistieke functies. Daarenboven leidde de herontdekking van de oorspronkelijke architectuur van het PSK tot nieuwe inzichten en verdere exploratie van het gebouw. De eerste interventies hebben aangetoond dat men over een document moest beschikken om de interferenties tussen de verschillende ingrepen te beheren, om priotiteiten te bepalen en de route uit te stippelen voor de architecturale en functionele renovatie van het gebouw. En zo begon men van een ‘masterplan’ voor het PSK te spreken. Historische analyse als onderbouw voor een masterplan Binnen het masterplan proces van het PSK neemt het bouwhistorische onderzoek een fundamentele plaats in waarbij wordt getracht inzicht te verwerven in de bouwgeschiedenis evenals in het kleur- en materiaalgebruik van de oorspronkelijke interieurs. Dit interdisciplinair vooronderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met de kunsthistorici Françoise Aubry en Lode De Clercq. De resultaten ervan definiëren het historische referentiekader waarbinnen de algemene opties van het masterplan worden gesitueerd en garanderen een permanente ondersteuning bij het in detail uitwerken van de diverse restauratiedossiers. De grote doelstelling van dit bouwhistorisch onderzoek is de oorspronkelijke toestand van het gebouw te achterhalen en op basis van de vergelijking tussen de bestaande toestand en de archiefdocumenten een zicht te krijgen op de verschillende ingrepen ( verbouwingen) van de voorbije 75 jaar. Na een dergelijk onderzoek kon worden overgegaan tot een evaluatie van de situatie van vandaag. Is bijvoorbeeld het oorspronkelijke concept nog aanwezig, is het te herstellen, waar kunnen we nieuwe technieken en interventies onderbrengen, etc… In ons evaluatieplan duiden we bijvoorbeeld ruimtes aan met een hoge architectonische waarde of secundaire ruimtes. Voor de toekomst is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen de representatieve ruimtes en de dienstruimtes. Want in functie van een renovatie van een gebouw is het belangrijk om weten waar je eventueel aan kan raken en waar je consentieus moet restaureren. Victor Horta ontwikkelde (stelde voor) zijn visie over de ruimtelijke geleding van het PSK, de stedenbouwkundige integratie van het gebouw, de assen, de circuits in niet meer dan drie plannen. Die drie plannen gepubliceerd in 1928 bij de inhuldiging van het gebouw vormen voor ons de basisreferentie. Om inzicht te krijgen in de bestaande toestand hebben we die plannen vertaald naar acht, volgens de verschillende niveaus, waardoor ze kunnen dienen als werkdocument. Van alle uitgevoerde werken bestond er immers geen alles omvattend document. In een tweede set plannen geven we alle verschillende verbouwingsfasen aan, zo’n tiental in 75 jaar, elk met een andere kleur. Meteen wordt duidelijk waar en wanneer bouwonderdelen zijn verdwenen of bijgebouwd en wat er van de originele constructie nog aanwezig is. De meeste verbouwingen gaven een concreet antwoord op de technische en functionele noodzakelijkheden van de toenmalige gebruikers. Echter werd geleidelijk aan de leesbaarheid en ruimtelijkheid van het visionaire planconcept van Horta te niet gedaan.
BVdW - ENB - 29.04.2005 - p.6
De vergelijking van dit “synthesplan van de verbouwingen tussen 1928 & 2002” met het archiefmateriaal van V. Horta resulteerde dan weer in de “restitutieplan van de oorspronkelijke toestand van 1928” waarop werd aangeduid welke bouwonderdelen van de originele constructie in de loop der tijden verbouwd of afgebroken werden en dus vandaag niet meer aanwezig zijn. Gelukkig stellen we vast dat in de loop van de tijd vooral werd toegevoegd. Door selectieve afbraak zouden we in vele gevallen kunnen terugkeren naar de originele situatie. Bij de evaluatie van het huidige interieur van het PSK wordt gerefereerd naar de al dan niet aanwezigheid van de originele toestand van Horta. Wat de ‘drastisch’ verbouwde ruimten betreft wordt daarenboven nog een onderscheid gemaakt tussen de omkeerbare en onomkeerbare verbouwingen. Voor de toekomst is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen de representatieve ruimtes en de dienstruimtes. Want in functie van een renovatie van een gebouw is het belangrijk om weten waar je eventueel aan kan raken en waar je consentieus moet restaureren. Het historisch onderzoek en de evaluatie van de bestaande toestand werd uitgevoerd in opdracht van de Dienst Monumenten & Landschappen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en resulteerden in een synthese document waaraan een ‘interventieplan voor restauratie’ werd toegevoegd dat de grote richtlijnen voor de toekomstige renovatie en:of restauratiewerken vastlegt. Het werd aan de KCM&L voorgelegd en een princieps akkoord werd ontvangen. In functie van de renovatie van een gebouw is het belangrijk om weten waar je eventueel aan kan raken en waar je consentieus moet restaureren. Dit interventieplan is de schakel tussen het vooronderzoek en het masterplan en is cruciaal voor de toekomst van renovatie van het PSK. Het masterplan : een dynamisch proces Het masterplan wordt uitgewerkt in opdracht van het Paleis voor Schonen Kunsten met de financiële steun van de Bernheim Stichting. Haar strategische doelstellingen stoelen op een aantal eisen die enerzijds werden ingegeven door de artistieke projecten van het Paleis voor Schone Kunsten en anderzijds door de kwaliteiten door het door Victor Horta ontworpen gebouw. Die vereisten zijn drievoudig. De eerste vereiste is geliëerd met het patrimonium, namelijk de architecturale , ruimtelijke en functionele van een uitzonderlijk gebouw herstellen en tot hun recht laten komen. Het tweede pakket van eisen is technisch functioneel : nieuwe programma’s en technische standaarden invoeren om tegemoet te komen aan de evolutie van de artistieke en culturele praktijk van de gebruikers. Ten derde op normatief vlak het gebouw conform maken aan de heersende normen , zoals bijvoorbeeld klimaatbeheersing voor het tentoonstellen van kunstwerken, de toegankelijkheid van de mindervalieden bewerkstelligen of het brandpreventie en inbraakdetectie systeem optimaliseren. Het Paleis voor Schone Kunsten stelde ons als ‘bouwmeester’ aan voor de algemene coördinatie van het interdisciplinaire team van specialisten die de diverse aspecten van het masterplan adviseren en medebepalen : o.a. Nicolas Vyncke (Studiebureau Ingenium voor gebouwtechnieken), Laurent Ney (studiebureau stabiliteit), Edgard Kahle Acoustics, Filip Descamps (Studiebureau Daedalos voor de
BVdW - ENB - 29.04.2005 - p.7
bouwfysische aspecten), Tars Stevens (Digitale opmeting), Françoise Aubry (conservator Horta museum), Lode De Clercq (materiaal- en kleuronderzoek), … Het masterplan bepaalt de ruimtelijke principes die een optimale ontplooiing van het artistiek project mogelijk maakt, binnen de ruimtelijke en patrimoniale mogelijkheden en resulteert in een ‘ontwikkelingsplan’ voor de komende tien tot vijftien jaar. Momenteel is het Masterplan in een fase waarbinnen wordt gewerkt aan het ‘ruimtelijk-organisatorisch schema’ dat, vanuit de nieuwe functionele noodzakelijkheden en volgens de huidige normen van veiligheid en welzijn, de toekomstige architecturale interventies bepaalt, rekening houdend met de algemene restauratieopties die werden gedetermineerd in het ‘interventieplan’. Het masterplanproces volgt in grote lijnen een lineair parcours maar wordt voortdurend doorkruist door lopende projecten die inspelen op de opportuniteiten en veranderende contexten van het artistieke project. Denken wij bijvoorbeeld aan de recente interventie van Jan De Cock, die een tijdelijk ‘kunstwerk’ integreerde in de toekomstige cafetaria aan de Horta Hal. De Foyers 1 & 2 achter de Concertzaal worden momenteel gerenoveerd door de architecten Hervé Gilson en Georges Baines in opdracht van de Regie der Gebouwen. Het Filmmuseum bereidt verbouwingen voor aan de cinamazalen met de architecten Paul Robbrecht en Hilde Daem. Afhankelijk van de nieuwe uitbater zal architect Christian Kieckens de nieuwe Artshop inrichten. Het is de taak van de bouwmeester om het continu proces van restauratie en vernieuwbouw met gediversifieerde ontwerpers en kunstenaars in overeenstemming te brengen met het masterplan en hierdoor de ruimtelijke coherentie te garanderen met een hoogkwalitatieve hedendaagse architectuur, het oeuvre van Horta waardig. Het Paleis voor Schone Kunsten is van start gegaan met een reeks publicaties. Zoals Paul Dujardin toelichte bij de voorstelling van het eerste ‘Masterplan 00’ : “ … om de ervaring van dit hedendaags cultureel project in de toekomst te projecteren en te delen met het publiek …. Deze boekwerken zijn niet simpelweg opgevat als een informatiestroom over de vordering van de renovatie, maar als een continue reflectie met alle betrokken specialisten, met onze raadgevers, partners en met allen die door hun competentie, aandacht en betrokkenheid kritische en bevoorrechte gebruikers zijn van het Paleis voor Schone Kunsten…” Als besluit kunnen we stellen dat er geen ‘type masterplan’ bestaat maar elk project vraagt om een algemene synthese op maat. Het masterplan als cruciale schakel tussen vooronderzoek en restauratiedossier is een geschikt medium tussen ontwerper, bouwheer en overheid.
BVdW - ENB - 29.04.2005 - p.8