IN HET „BRITISH MUSEUM", O DOOR J. DE GRUYTER. Q DE ASSYRIËRS 11 (.S/o/). Het oudste voorbeeld van Assyrischc skulptuur is dat uitgehouwen is in een rots, nabij het meer Van, het groote zoutmeer, 5000 voet boven den spiegel van de Middcllandsche zee gelegen, bij een van de bronnen van den Tigris. De inscriptie, die het beeldhouwwerk verzelt, geeft een omstandig verhaal van de eerste vijf rcgeeringsjaren van Tiglath-Pileser I. Onder dezen Tiglath Pilescr I was Assyrië reeds een zeer machtige staat geworden en had het eigenlijk Assyrië, niet gerekend de daaraan onderworpen of schatplichtig gemaakte naties, zich gekonsolideerd in een gebied tusschen en langs den bovenloop van Tigris en Eufraat, ongeveer tweemaal zoo groot als het tegenwoordige Portugal. De talrijke priestervorsten van het oude Chaldea, — waarin elke stad zijn tempel, bibliotheek en Ziggurat of observatorium had, onafhankelijk de eene van de andere en elk hunner geleid door den hoofdpriester, ook in wereldlijke zaken, waarschijnlijk niet onaanzienlijk beperkt in hun macht door hun priesterlijke ambtgenooten, —deze priesterkoningen hadden plaats gemaakt voor een enkelen almachtigen despoot. De theocratic dier oude landbouwende gemeenten was een militaire, met buit en schatting van de omliggende volkeren zich verrijkende, autocratie geworden. De koning van Assyrië was niet alleen onbeperkt heerscher in burgelijke en militaire zaken, hij was ook hoofd van de priesterschap. „1' Etat c'est moi" — met meer recht nog dan een Lodewijk XIV kon hij deze pralende woorden op zichzelf toepassen. En in overeenstemming met deze concentratie van alle gezag in den staat d.i. den vorst, nemen wij eene belangrijke wijziging van den Assyrische godsdienst waar.
Een intens anthropomorphisme is het kenmerk dier oude godsdiensten. De god is een Koning maar meer dan een Koning. En toen de Assyriër in zijn leven zich onderworpen en beheerscht voelde door een enkele aardsche macht, waarop zijn wil geen invloed had en welks invloed nauwlijks grenzen kende, toen hij zich ook een lid begon te gevoelen van die Assyrische éénheid, dat machtig Assyrisch rijk, dat al wat voor hem de wereld vertegenwoordigde aan zich scheen te onderwerpen, onderging ook zijn veelgodendom daarvan den terugslag. Boven alle andere goden verhief zich nu de nationaal-god Assur of Asshisr. De Assyriërs behielden het heele Babylonisch Pantheon, maar aan het hoofd en boven allen plaatsten zij den eenen god en meester, waaraan zij hun grootheid dankten, die de meest onbeperkte, de oppermachtigste was. Dat was Asshur, de god van den Assyrischen Staat. Hij deelde het leven van den Assyrischen Staat, hij stond op en verdween met den Assyrischen Staat. De Assyrische Koningen verzuimen nooit hun overwinningen en veroveringen toe te schrijven aan Asshur. Zij gebruiken daarvoor bepaalde uitdrukkingen, die telkens terugkeeren: ,,De majesteit van Asshur, mijn Heer, overstelpte hen; zij kwamen en kusten mijn voeten," of „De vrees voor Asshur overstelpte hen, zij namen mijn voeten." Wat zij ook ondernemen, het is de wil van Asshur, waaraan zij hun handelingen toeschrijven. Zoo zegt ook Tiglath-Pileser I in de inscriptie, waarvan wij daareven melding maakten; „Asshur en de groote goden, die mijn Koningschap verheven hebben, die mij met kracht en heerlijkheid toegerust hebben, bevalen mij de grenzen van hun land te vergrooten en gaven hun machtige wapenen in mijn handen, den storm-
IN HET „BRITISH MUSEUM".
254
wind des oorlogs: landen, bergen, steden en Koningen, vijanden van Asshur, bracht ik ten onder en veroverde hun grondgebied", Asshur was voor de Assyriërs wat Jehovah was voor de Joden. Telkens worden wij herinnerdaanhet,,Alzoo zegt de Heerc der heirscharen". En menig volk, dat met de Assyriërs in aanraking kwam verging het alsdeAmalekieten: „Ga nu heen, en sla Amalek, en verban alles wat hij heeft, en verschoon hem niet, maar dood van den man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot de zogelingcn, van de ossen tot de schapen, van de kemelen tot de ezelen toe" (1 Samuel 15). De beschrijving, die Tiglath-Pileser Ivan zijn veldtocht tegen de bewoners van het land van Xaïri, de bergstammen in het tegenwoordige Armenië geeft, is zoo levendig en bevat zoo karakteristieke details, dat ik ze als
-—««Jk.!.-''- " ^ ' w ^ _.
gevecht kent, wiens regeering rechtvaardig is en zich uitstrekt over de vier deelen van de wereld, naar verre koninkrijken aan de oevers van de Boven-Zee, en ik volgde zijnen last. Over onbegaanbare hoogten gevaarafgronden, ^een koning geweest was, maakte ik mijnen weg. Over zestien machtige bergkammen — (de namen worden gegeven) — marcheerde ik; in mijn strijdwagen waar de grond het toeliet; waar hij ontoegankelijk was hieuw ik mij eenen weg met bijlen, en bruggen voor den voortgang mijner troepen konstruëerde ik van uitmuntenden aard. Ik trok over den Eufrates. De koningen van — hier volgt
*'|1 '#<'"" ' ^ •' ^ ^ --^ ftK/^^ .»•, ^ ' ' ' ^ ^ É f t Ê S * ) ^ ^ . f •$*"'»£ZjiEpfV^ • . ^ M w y ^ & ^ fe - ' -\{|.f*%>\ ' --^^M^^l |T . V'*r«f*' ' '5' • .j^N^p^j-^ : %*Éfc* ;*-;•'•• - i J .
twintig koningen tezamen van de landen van Naïri, verzamelden hun strijdwagens en troepen en kwamen op om mij *lag te leveren. Door den onstuimigen aanval mii-
STANDBEELD VAN ASSHUR-XASIR-PAL, KONING VAN ASSYRIF.
een
staaltje
dier
§85—860 v.c. U.TG. PRITISH MUS., FOTO OXF. UNIV. PRESS.
ner
machtige
wa-
vroege monumenpenen versloeg ik tale literatuur hier wil overnemen: hen. Ik vernietigde hun talrijke legers „In die dagen.... Asshur, de Heer der als Raman's bliksem; met de lichamen van heirscharen, zond mij, die geen overwinnaar hun krijgsvolk als met afgeslagen korenin den oorlog en geen mededinger in het aren bedekte ik de berghoogten en het
IN HET „BRITISH MUSEUM".
255
terrein hunner steden. Him 120 strijdkaros- Dayaini" — (één van de drie en twintig) — „die zich niet wilsen vernielde ik; zesde onderwerpen aan tig koningen van de Asshur, mijn Heer, landen van Naïri, en voerde ik gebonden van hen die tot hun naar mijne hoofdstad hulp opgedaagd waAsshur. Ik schonk ren, vervolgde ik tot hem genade en ontde Boven-Zee. Hun sloeg hem uit zijne sterkten veroverde ik, banden, een toegewijd hun buit, hun bezitdienaar van de groote tingen voerde ik met goden, om te leven en mij, hun steden veronderdanig te zijn. brandde ik met vuur; De landen van Naïri ik vernietigde ze, ik nam ik in al hun uitmaakte ze tot hoopen gestrektheid en hun en land voor de ploeg. koningen wierp ik neer Talrijke kudden van aan mijne voeten". paarden, veulens, kalveren, en werktuigen Wij kunnen ons niet niet te tellen voerde verder bezighouden ik met mij. De komet dezen Tiglathningen van de landen Püeser I, al geeft de van Naïri nam ik inscriptie er wel aanlevend gevangen, alleiding toe. Als een len. Deze koningen kurieuze bizonderheid begenadigde ik. (ievermelden wij nog vangen en gebonden, slechts, dat hij van gaf ik hun de vrijheid zijn militaire excurweer voor het gelaat sies vele beesten en van Shamas, mijn boomsoorten voor zijn Heer (Den zonnegod) parken in Assyrië met en deed hen voor alle zich voerde en niet komende dagen den zonder ons lichtelijk eed van trouw aan te amuseeren vernemijne groote goden men wij, dat de koning zweren, deed hen onvan Egypte, welbederdanigheid zweren kend waarschijnlijk voor altijd. Hun kinmet deze verzamelderen, de; vrucht van lust van zijn hoogen hun koningschap, nam ambtgenoot, eens een ik met mij als gijzekrokodil en eenige laars. Ik legde hun beesten van de grooZWARTE OBELISK VAN SIIAI.MEXESER II, KONING VAN een schatting (jaarte zee aan zijn vriend ASSVRIË, 8 6 0 — 8 2 5 V. C , VERMELDEND DE EXPEDITIES lijksche?) op van 1200 DOOR HEM ONDERNOMEN GEDURENDE DE EERSTE 31 Tiglath-Pileser ten gepaarden en 2000 stie- JAREN VAN ZIJN REGEERING. UITGAVE BRITISH MUSEUM. schenke zond. Wij FOTO OXFORD UNIVERSITY PRESS. ren en zond hen terug zouden er van getuige naar hun koninkrijken. Sini, koning van hebben willen zijn toen de bevolking van de
IN HET „BRITISH MUSEUM". hoofdstad uitliep om deze nog nooit aanschouwde voorwerpen in ontvangst te nemen. Een kleurig tafereel! Van de paar honderd jaren, die op Tiglath-Pileser I volgen, is ons maar weinig bekend — wie weet wat verdere onderzoekingen daaromtrent nog zullen lecren? — maar dan volgt de imperator, wiens paleis te Kalah werd blootgelegd door Lay ard; de vruchten van wiens werk thans een paar zalen in het „British Museum" vullen en van wien wij zoowel door het geschreven woord als door het vele beeldhouwwerk, dat van zijn tijd te onzer beschikking staat, een wat helderder voorstelling kunnen vormen. Het is Asshur-nasir-pal, die van 885860 v. C. den scepter voerde in Assyrië. In hem herleeft de macht en grootheid van het rijk van Tiglath-Pileser I en zoowel door daden van strijd als van vrede vergrootte hij die. De Assyriërs vertoonen zich aan ons als een hebzuchtig en agressief, plunderziek, wreed volk en Asshur-nasir-pal was een echte Assyriër. Van het begin tot het einde zijner regeering is het expeditie op expeditie in de omringende landen, niet anders dan rooftochten meestal, (al zal er wel een strategische of andersoortige, naar de moraal des tijds zijn handelingen rechtvaardigende reden voor geweest zijn) rooftochten, waarbij een dikwijls kolossale buit mee teruggesleept werd naar het land van Asshur, en aan de onderworpen volkeren of Koningen eene op bepaalde tijden te voldocne schatting werd opgelegd.
goedgunstige, voor die dagen zelfs edelmoedige houding van Tiglath-Pileser I tegenover de koningen van Nairi was een zeldzame uitzondering, meer ingegeven misschien dooide noodzakelijkheid zich die onhandelbare stammen uit het moeilijk toegankelijk bergland in bet noord-oosten van zijn rijk tot vriend te maken dan door een wat men zou mogen noemen humanen zin. Dien kenden de Assyrisehe vorsten niet, vooral niet Asshur-nasir-pal. Na een sterkte genomen te hebben, die „als een wolk in de lucht hing", zoo vermeldt hij, „bouwde hij een piramide van de hoofden der gedoode verdedigers". Den „vorst van de stad" nam hij met zich naar de Assyrisehe stad Arbela, liet hem daar levend villen en zijn huid uitspreiden op den stadsmuur. Een ander opperhoofd onderging hetzelfde lot te Xinevé na de slachting van zijn metgezellen bijgewoond te hebben. „Ik richtte een zuil op tegenover de stadspoort", zegt de koning; „ik liet de edellieden die opgestaan waren, levend villen en bekleedde de zuil met hun huiden; eenigen metselde ik in de zuil, anderen spietste ik op staken geplaatst op den top van de zuil, weer anderen spietste ik op staken rondom de z u i l . . . . " Hij schijnt de gewoonte gehad te hebben de handen en voeten, neuzen en ooren van gevangenen af te houwen en ze op hoopen te zetten, de oogen van gevangenen uit te steken, jongens en meisjes te ver,,lk ben de koning, de heer, de verhevene, branden. de sterke, de geëerbiedigde, de reusachtige, De eenige afwisseling met deze gruwelen de eerste, de machtige, de manhaftige, een biedt de lange, droge opsomming van buit, leeuw en een held — Asshur-nasir-pal, de geschenken en tribuut. koning van Asshur." Zoo kondigt hij zich aan Maar er is iets beters van Asshur-nasirin de lange inscriptie, die men zijn „Annalen" pal's regecring overgebleven dan deze jaargenoemd heeft, en in een groot aantal regels boeken. verheerlijkt hij, alvorens het eigenlijk verZooals wij reeds opmerkten, was het haal van zijn veldtochten aan te vangen, Layard, die de geheimen van de Nimrudzichzelven als een „onweerstaanbaar wapen", Mound te Kalah voor ons ontsloot. een „vernietiger van steden", een „neerDe buit, die Asshur-nasir-pal en andere werper van vijanden". Assyrisehe vorsten mee terugvoerden naar Enkele aanhalingen geven ons een denk- hun land, bestond voor een groot deel uit beeld van den aard dier veldtochten. De slaven, duizenden slaven, en zij werden ge-
IN HET „BRITISH MUSEUM".
257
bruikt voor den aanleg van kanalen en den bouw van paleizen. Asshur-nasir-pal legde een belangrijk kanaal aan, dat zijne stad Kalah — met Ninevé, Arbela en Dur-Sharrockin een van de groote steden der Assyriërs — van zuiver water uit het naburig gebergte voorzag en tevens diende — met de hulp van sluizen en dijken — om de velden in de omstreken van Kalah te irrigeeren.
aan de uitgestrekte massa van imperiale en heilige gebouwen. De Tigris weerspiegelde ze in zijn golven en verdubbelde er de hoogte van. Als de ondergaande zon het geheel met de somptueuze kleuren, zooals die slechts onder een Oosterschen hemel te zien zijn, verlichtte, moet Kalah den reiziger, die het voor het eerst aanschouwde, een vizioen uit een toovcrland toegeschenen hebben. Asshur-nasirpal schijnt de eerste vorst geEn Asshurweest te zijn, die nasir-pal, als bijbas-reliefs op na elk vorst der een uitgebreide Assyriërs, bouwschaal gebruikt de zijn paleis, heeft als archidat, toen Layard tekturaal versiede geheimen van ringselement en den Nimrudter voorstelling Mound voor ons van het publiek ontsloot, na meer leven van den dan tweeduizend monarch. zeven honderd Als andere Asjaren weer het syrische vorsten daglicht zag. was hij een groot Ook andere jager. Tiglathvorsten bouwden Pileser 1 zegt in Kalah hun o.a. van zichzelpaleizen. Het ven — zij spremoet in zijn daken altijd van gen van bloeieen zichzelven, die prachtige stad gevorsten, en al weest zijn. „Pawat hun geneleis na paleis", raals of troepen merkt George doen is hun werk GEVLEUGELDE STIER MET MENSCHENHOOFD (1'AI.HS VAN SARGON II, Rawlinsoninzijn KONING VAN ASSYRIE, 7 2 2 - 7 0 5 V. C , TE DUR SHARROEKIX). („nur Lumpen „Five MonarUITGAVE BRITISH MUSEUM. FOTO OXFORD UNIVERSITY I'RESS. sindbescheiden") chies" op, verrees —:Ik doodde in de volheid mijner manneop het hoog platform dat eraan tot voetstuk lijke kracht te voet gaande 120 leeuwen; diende, rij kuitgedost in zij n gekorven houtwerk, 800 leeuwen doodde ik uit mijn wagen. verguldsel, glazuur, schilder- en beeldhouwAlle soorten van wilde dieren en gevogelte werk, elk er naar strevend zijn voorgangers vormden mijn jachtbuit." te overtreffen, terwijl steenen leeuwen, obelisken, altaren en tempeltorens afwisseling Ook voor Asshur-nasir-pal schijnt de jacht brachten in de wat eentonige gelijkvormig- op leeuwen en ossen een geliefd tijdverdrijf heid van het bouwwerk. De verheven Zig- geweest te zijn en de meest artistieke van de gurat, het geheel beheerschend, gaf éénheid in zijn paleis gevonden skulpturen hebben LII. Elseviers No. 10,
20
258
IN HET „BRITISH MUSEUM"
ASSIIUR-BANI-PAL TE PAARD, KEN PIJL AFSCHIETEND. UITGAVE EN FOTO W. A. MANSELI, EN CO.
daarop betrekking. De Assyriërs hebben het niet ver in de voorstelling van in de ruimte geplaatste mensenfiguren gebracht. Een voorbeeld van een standbeeld in rond figuur, en het eenige in goede konditie van dien aard in Assyrië gevonden, is het konterfeitsel van Asshur-nasir-pal (pag. 254) een beeld, waaruit wel vastheid en stelligheid van behandeling spreekt en een daaraan geëvenredigde kracht van expressie, maar dat in zijn details toch nog maar weinig vormgevend vermogen te zien geeft. Het relief van Asshur-nasir-pal's tijd kenmerkt zich door de afwezigheid van achtergrond en een bijna volslagen gebrek aan perspectief. Er is dikwijls een eigenaardige naïveteit in de voorstelling en dit blijft tot op zekere hoogte van de Assyrische kunst, niet alleen in deze periode, maar in haar geheel gelden. Zie b.v. die drie paardenkoppen en drie paardenpooten (pag. 252).
Vreemd en los staat het hoofd soms op den romp (pag. 182); onhandig als scharmaaiende molenwieken zitten de armen van den ruiter of van den leeuw (pag. 183) vast aan het lichaam; de spieren van arm of been vcrtoonen, vooral in het oudere werk, buitensporige afmetingen, het zijn de spieren van den krachtpatser. De menschliguren, die alle op elkander gelijken, zijn, op weinig uitzonderingen na, in profiel gegeven en er is dus heel weinig variatie onder. Maar tegenover deze nog primitieve wijze van zien en uitvoering staat een buitengewone kracht en levende geest in de voorstelling. Vooral de dieren munten uit — niet in de weergave der details: ook de dieren, evenals de menschen, hebben weinig individueels, er spreekt een konventioneele, meer dan een persoonlijke opvatting uit: het zijn typen. Maar als zoodanig: hoe onovertrefbaar zijn zij! Kijk eens wat lang op zoo'n
IN HET „BRITISH MUSEUM".
259
STERVENDE LEEUW (REGEERING VAN ASSIU'R-BANI-PAL). UITGAVE EN FOTO W. A. MANSEI.L EN CO.
leeuwen] acht (pag. 252): welk een gang zit er in die paarden, hoezeer voelt men den vurigen wil in deze dieren, met welk een kracht en gestrektheid werpen de pooten zich naar voren, in welke vaste, overtuigde lijnen is zoo'n kop geteekend. Hoe krachtig staan ook die mannen op den wagen, met welk een geslotenheid en vastberadenheid houdt de eene de leidsels, de andere den boog; met welk een gespannenheid staart het oog in de verte. Geweldig vooral, van een schitterende kracht, is die gewonde leeuw: het woeste, wreedc, sterke, in den bek van het door pijn gefolterd dier. De rimpels, het oog, de tanden: het werkt alles saam om het gevoel van dolle woede, van machteloos verzet, dat het beest beheerscht, tot uitdrukking te brengen. Dit is werk van een zeldzaam hoog kunstgehalte. Er zit het pittige, het overtuigde, het essentiëele in, dat ons alle bijkomstigheden over het hoofd doet zien. Bij de veldtochten van Shalmaneser II, den zoon en opvolger van Asshur-nasir-pal, zooals die beschreven staan in de aan hem gewijde inscripties, zullen wij ons niet ophouden. Met hun opsomming van gepleegde
gruwelen en gemaakten buit gelijken zij op die van zijn voorganger als de eene droppel water op de andere. Zijn onophoudelijke oorlogen maakten hem meester van geheel Westelijk Azië, van de Perzische golf tot de Armenische bergen en van de grenzen van het rijk der Meden tot de kusten van de Middellandsche Zee. Het meest interessante dat ons van zijn monumenten gebleven is, is een zwarte obelisk, waarop zijn oorlogen beschreven staan tot bijna het laatste jaar van zijn regeering (zie pag. 255). De obelisk bevat voorts op elk zijner vier kanten vijf rijen beeldhouwwerk, waarop de gezantschappen van vijf naties afgebeeld zijn, die Shalmaneser tribuut komen brengen. Een daarvan, dat op de tweede rij, komt van Israël en een in het stof gebogen personnage, op een anderen dan den hier afgebeelden kant van de obelisk waar te nemen, stelt of Jehu, koning van Israël, zelf of een afgevaardigde van dien vorst voor. Aardig is de teekening van kamcclen, olifanten en andere dieren, als schatting opgebracht, op de verschillende zijden van dit monument. Met Tiglath-Pileser III, (745-727 v. C.) den Pul van den Bijbel, begint wat men de twee-
2Ó0
IN HET „BRITISH MUSEUM".
de periode van het Assyrische rijk noemt. Er is een essentieel verschil met de eerste periode, toen de Assyrische vorsten zich bepaalden tot het plunderen en schatting heffen van de omgelegen volkeren. TiglathPileser III was een organisator zoowel als een veroveraar en hij trachtte zijn veroveringen een blijvend karakter te geven. De onderworpen landen, niet langer op losse wijze verbonden aan de centrale macht door het betalen van schatting, die geweigerd werd, zoodra de vreemde natie de kans •schoon zag zich van de haar opgelegde verplichtingen te bevrijden, werden in een hecht verband met het eigenlijk Assyrië gebracht. Zij kregen, waar dit mogelijk bleek, Assyrische satrapen en een Assyrisch garnizoen. Een gecentralizeerd militair organisme ontstond van een zelfden aard als het Romeinsche. Evenals de Romeinen toonen de Assyriërs een groote vaardigheid in het maken van wegen en bruggen.
hun kudden: koeien en schapen, ook karren met zetels, tafels, aardewerk enz. belast, loopend begeleiden. Zij zijn zelden gebonden. Tiglath-Pileser III ging trotsch op zijn overwinningen en Jesaja spreekt van „degrootschhcid des harten van den koning van Assyrië, en de pracht van de hoogheid zijner oogen". „Door de kracht mijner hand heb ik het gedaan", legt de Joodsche ziener dezen hooghartigen potentaat in den mond, „en door mijne wijsheid, want ik ben verstandig; en ik heb de landpalen der volken weggenomen, en heb hunnen voorraad geroofd, en heb als een geweldige de inwoners doen nederdalen. En mijne hand heeft gevonden het vermogen der volken, als een nest, en ik heb het gansehe aardrij k samengeraapt, gelij k men de eieren, die verlaten zijn, samenraapt; en er is niemand geweest, die eenen vleugel verroerde, of den bek opendeed, of piepte". Het beeldhouwwerk van dit zoogenaamd In verband met deze verandering van Tweede Assyrisch Rijk kenmerkt zich door politiek bespeuren wij, dat waar een natie de zorgvuldige behandeling van het detail. lastig of weerspannig bleek, veel duizenden De voorgrond wordt nu gevuld met planten van haar inwoners overgebracht werden en andere dingen, die met groote nauwkeunaar een ander deel van het rijk, dikwijls, righeid geobserveerd en weergegeven zijn. maar niet altijd, naar het eigenlijke Assyrië Het relief wordt daardoor rijker van aspekt en in haar woonplaatsen vervangen door en krijgt eenigszins het aanzien van borduurbewoners van dat deel. Door deze verban- werk in steen. Er zijn kurieuze dingen ningen en verplaatsingen op groote schaal onder de afbeeldingen, waarmee de Assytrachtten Tiglath-Pileser en zijne opvolgers rische kunstenaars van deze periode de den weerstand te breken, het veroverde te paleizen hunner vorsten versierden. Op vele behouden en het land tot éénheid te brengen. afbeeldingen ziet men tafereclcn uit den Zij slaagden daarin tot op zekere hoogte, maar trek van het Assyrisch leger door een rivier. het bleek ten slotte een gevaarlijke methode, De soldaten bedienen zich daarbij gewoonlijk die, toen de verzwakking van het rijk intrad, van opgeblazen huiden, waarop zij rusten aan alle kanten het verzet losmaakte en de tijdens het oversteken van het water. Maar gevreesde, met den sterken arm regeerende, wat ik vooral met het woord kurieus bedoeldespotic, van haar innerlijke kracht en saam- de is het spel van de observatie in anekdotische kleinigheden: zoo ziet men op één houdend vermogen beroofde. dezer wandplaten een groote visch een kleine Een groot aantal laag-reliefs hebben op deze deportaties betrekking. Wij zien vrou- ophappen en een krab zijn scharen om een wen met hun kinderen en huishoudelijke ander waterdier slaan. benoodigdheden rijden op ezels, of in wagens In het algemeen echter schijnt deze kunst gezeten waarschijnlijk door hun eigen toom van het Tweede Assyrisch Rijk, hoewel ploegossen getrokken; wij zien de mannen rijker van waarneming in de veelheid van
^
^
••>. AV -,~>-C *
PAAKI) HN WAC.ENMENXER VAN ASSHUR-liAN'1-I'AI,, KONING VAN ASSYRIË, 6 6 8 — 6 2 6 V. C. UITGAVE EN I'OTO W. A. MEXSEI.I. EN CO.
2Ó2
IN HET „BRITISH MUSEUM".
het voorgestelde, uit artistiek oogpunt inferieur zoowel aan die van de voorafgaande periode als aan die van den lateren bloeitijd onder Asshur-bani-pal. Het was Sargon, de eenige jaren na Tiglath-Pileser III aan het bewind gekomen heerscher, die o.a. Samaria, de hoofdstad van Israël, innam. Wij vinden hem en zijne generaals aanhoudend op het oorlogspad, maar behalve aan de Oostgrens, waar Assyrië tijdens zijn regeering haar gebied tot ver buiten het Zagros gebergte uitbreidde, zijn het meer oorlogen van verdediging en tot onderdrukking van verzet dan van verovering. Het sterk gecentralizeerd despotisme bracht nu de eene, dan de andere natie, soms verscheidene tegelijk tegen den onderdrukker in opstand. Maar onder Sargon en vele jaren na hem was het Assyrisch leger nog meer dan opgewassen tegen zijn tegenstanders. „Geen moede en geen struikelende zal onder hen wezen", zoo beschrijft Jesaja in zijn machtig-poëtische woorden het onweerstaanbaar geweld dat er van uitgaat, „niemand zal sluimeren noch slapen, noch de gordel zijner lenden ontbonden worden, noch de schoenriem zijner schoenen afgescheurd worden. Welker pijlen scherp zullen zijn, en al hunne bogen gespannen; hunner paarden hoeven zullen als eene rots geacht zijn, en hunne raderen als een wcrvelwind. Hun gebrul zal zijn als van eencn ouden leeuw, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, en zij zullen brieschen, en den roof aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn. En zij zullen tegen hetzelve te dien dage bruisen, als het bruisen der zee. Dan zal men de aarde aanzien; maar ziet, er zal duisternis en benauwdheid zijn, en het licht zal verduisterd worden in hunne verwoestingen". Is deze poëzie in haar forsche, grootsche intensiteit, in de hartstochtelijke kracht van haar wezen, niet geheel in overeenstemming met het Assyrisch beeldhouwwerk?
Het waren wreede tijden. Ook wij zullen door onze nakomelingschap eens als barbaren beschouwd worden, maar wie wanhoopt aan den vooruitgang der menschheid doet goed den blik nu en dan op het verleden te richten. Het waren wreede tijden. Op een der tot ons gekomen skulpturen zien wij Sargon bezig de oogen van eenige gevangen genomen vorsten uit te steken. En het is vooral de bijna wetenschappelijke wijze, waarop hij deze klaarblijkelijk welgevallige taak volvoert, die mij het woord wreed doet gebruiken. In de linkerhand houdt hij een koord, dat met het andere eind bevestigd is aan een ring, die door de lippen van een vóór den Assyrischen vorst geknielden gevangene gaat; met de rechterhand richt hij een speer op het oog van den gevangene. Andere gevangenen, behoorlijk bewaakt, staan toe te zien. Een kleine handbeweging van den vorstclijken scherprechter is voldoende om aan het hoofd van den gevangene zoodanigen stand te geven, dat hij heel precies het oog kan treffen en van zijn licht berooven. Ook het afhouwen van armen en beenen, het uitrukken van de tong, het levend villen en meer dergelijke gruwelen behoorden tot de gebruikelijke wijze waarop men over een overwonnen vijand wraak nam. Sargon bouwde het paleis van Dur-Sharroekin, een van de best bewaarde en bestudeerde. Een van de machtige stier-menschen, die waakten aan den ingang, vindt de lezer hier gereproduceerd (pag. 257). Er waren vier en twintig van deze monumentale monsters aan den buitenkant van het paleis opgesteld en minstens t w e e E n g . m ij 1 e n van gebecldhouwden steen versierden het van binnen. „Het is verwonderlijk", zegt een van de cxplorateurs, „dat dit paleis in vijf jaren is kunnen voltooid worden. En het feit dat de Assyrische vorsten over tallooze slaven van de overwonnen naties beschikten verklaart dit ten dcele, maar niet met geweld schept men architekten, beeldhouwers en schilders en deze kunsten moeten reeds
IN HET „BRITISH MUSEUM".
263
lang een groote plaats in het leven van een en buit, zooals wij die in de annalen van volk ingenomen hebben om in betrekkelijk Asshur-nasir-pal aantreffen. Het wreed en zoo korten tijd een werk van zoo geweldigen aanmatigend geweld, het physiek-heroïsche omvang, waaraan zooveel geduldige artis- staat ook hier op den voorgrond, maar in tieke arbeid moet ten koste gelegd zijn, te de beschrijving ervan is meer geestelijk leven, is een poëtische tint, een zekere Oostersche voltooien." Sargon had er niet lang genoegen van, bloemrijkheid, gekomen; menig schilderwant eenige maanden na de inwijding viel achtig detail siert het verhaal. Met een kleine aanhaling moeten wij volstaan, om den hij onder moordenaarshand. Zijn opvolger Sennacherib of Sanherib lezer hiervan eenig denkbeeld te geven. (705-681 v.C.) was vóór de ontcijfering van „In mijn vijfden veldtocht," zegt Sennahet cuneiform letterschrift de eenige Assyri- cherib, „weigerden de stammen van.... (volgt sche koning, waarmee de Westersche lezer een aantal namen), die op de hooge toppen wat nader bekend was, omdat hij herhaal- en in de wilde klippen van de Nipurdelijk in den Bijbel genoemd wordt. bergen als nesten van arenden hun woningen gevestigd had„Zes en veerden, zich neer tig van zijn sterte buigen onder ke steden (van mijn juk. Aan Itizkia bedoelt den voet der Nihij)", zegt Senpurbergen sloeg nacherib in een ik mijn kamp op. zijner inscripties, Met mijn volge„zijn sterkten en lingen, de wereld tallooze kleinere beroemde, en plaatsen, met al mijn strijders, de hun oorlogstuig, onverbiddelijke, greep ik aan en nam ik de leiding veroverde ik, vlug als de de gadoor omsingeling STERVENDE LEEUWIN (REGEERING VAN A S S H U R - H A N H ' A L ) . zelle. Doorbergof bestorming, UITGAVE EN FOTO W. A. MANSKI.I. EN CO. passen, langs afmet het vuur of met den bijl. Tweemaal honderdduizend gronden, over snclstroomende wateren, reisde menschen, groot en klein, paarden, ezels, ik in mijn draagsttiel; maar in plaatsen die voor ossen en schapen zonder tal, voerde ik weg uit mijn draagstoel te steil waren, ging ik te voet, hun midden en rekende het als buit. Hem- opwaarts klimmend als een berggeit tusschen zelven sloot ik op in Jeruzalem, zijn konink- de hooge rotsen. Op de rotssteenen zat ik lijke stad, als een vogel in een kooi. Ik wierp neer en met het water van de steile bergeen wal tegen hem op en sloot den ingang hellingen leschte ik mijn dorst. Tot de pieken der dicht beboschte hooglanden vervolgvan de stadspoort". Maar ditmaal ontkwam Jeruzalem het de ik hen en versloeg hen volkomen. Hun nog; na den slag bij Eltekeh dwong het uit- steden overmeesterde ik, alle kostbaarheden breken van de pest Sennacherib's leger tot met mij voerend; ik verwoestte, ik vernietigde ze, ik verbrandde ze met vuur." den terugtocht. De oorlogslitcratuur van deze dagen wijst op een aanmerkelijke verandering vergeleken met die van een tweetal eeuwen geleden, de eentonige opsomming van doodslag
Als men zijn woorden gelooven mag, heeft Sennacherib voor Ninevé gedaan wat Napoleon III voor Parijs deed: hij maakte er een soort „ville lumièrc" van.
264
IN HET „BRITISH MUSEUM".
stam, onherstelbaar ineen te zinken. Onder Esarhaddon echter ontwikkelde het rijk nog een geweldige macht. Om aan de intriges van Egypte met zijn Syrische schatplichtigen, waaronder de Phoeniciërs en de Joden, een einde temaken, liet hij zijn leger het Nijlgebied binnenrukken, veroverde Memphis, onderwierp het land, verdeelde het in twintig vorstendommen en nam den titel aan van „Koning van de Koningen van Muzur" (Egypte). Esarhaddon vertoont zich van alle Assyrische vorsten als de mildste en nobelste figuur. Hij schijnt de eenige van deze vorsten geweest te zijn, die de onderworpen naties met het Assyrisch régime trachtte te verzoenen. Voor zijn tijd toont hij een opmerkelijke vergevensgezindheid. Hij bouwde niet minder dan drie paleizen. Een daarvan, nabij BabyIon, is nog niet ontdekt; een tweede BEDIENDEN MET HONDEN EN NETTEN VOOR DE JACHT (REGEERING te Kalah werd nóóit geheel beëinVAN ASSHUR-BANI-PAL). UITGAVE EN FOTO W. A. MANSEI.L EN CO. digd en schijnt door een grooten brand in zijn voornaamste deelen vernie„Van Ninevé, mijn Koninklijke stad," zoo luidt een zijner inscripties, „vergrootte en tigd geworden; het derde bevindt zich in verfraaide ik de woningen. Ik vernieuwde de een terrein, dat door de Mohammedanen als oude straten en verwijdde die welke te nauw begraafplaats gebezigd werd, wat een onderwaren. Ik maakte het schitterend als de zon". zoek tot nog toe onmogelijk gemaakt heeft. Zoodat wij uit zijn periode zoo goed als Hij bouwde er nieuwe paleizen en deed niet minder dan zestien kanalen graven om, geen kunstwerken bezitten. Des te rijker zoo heet het, „de gezondheid van de stad" is het „British Museum" echter in werken uit de twee-en-veertig jarige regcering van te bevorderen. Sennacherib onderging het lot van vele zijn opvolger Asshur-bani-pal, 668-626 v. C. en het is duidelijk dat in diens periode dier oude despoten: „Het geschiedde nu, als hij in het huis van zoowel de letterkundige als de plastische Nisroch, zijnen god, zich ncderboog, dat kunsten zich in een hooge mate van bloei Adramélech en Sarézér, zijne zonen, hem met verheugden en waarschijnlijk, al weten wij nog het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in niet wat de blootlegging van Esarhaddon's het land van Ararat; en Esarhaddon, zijn zoon, paleizen misschien eens te aanschouwen zal werd koning in zijn plaats." (Jesaja 37—38). geven, hun hoogste volkomenheid bereikten. Onder dezen Esarhaddon en zijn opvolger Eerzuchtig, hebzuchtig, wreed, als deze Asshur-bani-pal bereikte Assyrië zijn groot- tiran was, legde hij niettemin — het is sten uiterlijken bloei, om daarna plotseling dikwijls saamgegaan — een bizonderc been volkomen, als een uitgeholden boom- langstelling voor de literatuur aan den dag
IN HET „BRITISH MUSEUM".
265
en zijn bibliotheek is de rijkste bron geweest, waaruit de igdc-eeuwsche Assyriologen het leven en de geschiedenis van Assyrië en Chaldea hebben kunnen reconstruëeren. Die bibliotheek bevatte hoofdzakelijk boeken reeds van de oude Chaldeeën afkomstig — de letterkunde van Assyrië, evenals die van Rome en, in sterker mate, was bijna geheel een geborgde — maar wat er uit den tijd van Asshurbani-pal zelf is onderscheidt zich toch door een zekere verfijning en meer poëtischcn zin dan de inscripties zijner Assyrischc voorgangers. Wat ons b.v. vediaald wordt van zijne offerande aan de godin Ishtar is gekleed in een stijl en er klinkt een gevoelstoon uit, gunstig afstekend bij de aanmatigende en wreede zelfverheerlijking, die in het algemeen het kenmerk van hun uitingen is. Wij kunnen er hier slechts een enkele periode uit weergeven, waarin een ziener den koning met een droom in kennis stelt. „Ishtar, die in Arbela woont, RUITERS EN LEEUW UIT EEN HOK GELATEN {REGEERING VAN ASSHURkwam tot mij, te rechter en te BANI-PAL). UITGAVE EN KOTO W. A. MANSELL EN CO. linker zijde omringd van vlammen, haar boog in de hand houdend en Maar de kunst door de Assyriërs aan onze in haar open wagen staande als trok zij tijden vermaakt is niet in de eerste plaats ten strijde. En gij, o Koning, stond voor van literairen, maar van plastischen aard. haar. Zij sprak u toe, zooals een moeder En zeer talrijk zijn de mooie gebeeldhouwde haar kind zou toespreken. Zij glimlachte u steenen, die het onderzoek van Asshur-banitoe, zij, Ishtar, de hoogste van de goden en pal's paleis aan het licht gebracht heeft. gaf u een last. Aldus sprak zij: Neem dezen Er is ook onder deze skulpturalc openboog als wapen in het gevecht. Waar gij baring van den Assyrischen geest het een en uw kamp opslaat zal ik tot u komen. Toen ander, dat nog meer van archaeologischen zeidet gij tot haar: — O Koningin der godin- dan van aesthetischen aard is Zoo is nen, waar gij ook gaat, laat mij met u gaan! onder de in het „British Museum" opgeMaar zij antwoordde, aldus: Ik zal u bescher- stelde platen er een, waarop wij den komen. En ik zal met u opmarcheeren als de ning in zijn park op een verheven rusttijd voor het feest van Nebo gekomen is. bank zien liggen onder een prieel van wijnIntusschen: eet voedsel, drink wijn, maak gaardranken; zijn begunstigde koningin zit muziek en verheerlijk mijne macht, tot ik op een troon aan den voet van de rustbank; komen zal en dit vizioen in vervulling ga". beiden brengen de met wijn gevulde drink-
266
IN HET „BRITISH MUSEUM".
schaal aan hun lippen; een klein tafeltje staat vóór hen; op een ander tafeltje achter de rustbank liggen 's Konings boog, pijlkoker en zwaard. Verscheiden dienaren staan gereed met de onmisbare, nimmer-afwezige plumeau's ter verjaging van insecten; wat verder zijn de muzikanten opgesteld. Vogels kwinkeleeren in de palmboomen en cypressen. Maar het gelaat van den koning is gericht op een voorwerp, dat onze feestvreugde denkelijk niet verhoogenzou: het afgehouwen hoofd van Nabubelzikri, koning van Elam, in een der boomen opgehangen opdat de vorst van Assyrië zich te goed kan doen aan het onteerd overblijfsel van zijn vijand. Dit tafereel en andere van eenzelfden aard, hoe belangrijk zij mogen zijn voor den belangstellende in de kennis van Assyrië, zij schenen mij niet zoodanige kwaliteiten te vertoonen, dat ik mooier en beter werk ter illustratie er voor uitsluiten mocht. Want daaraan ontbreekt het niet. Onder Asshur-bani-pal vertoont de Assyrische skulptuur een ongemeene vitaliteit. Zagen wij dat in de periode van het zoogenaamd tweede Assyrische Rijk de kracht en breedheid van uitvoering plaats gemaakt had voor de spiedende observatie en detailleering, het beeldhouwwerk van Asshur-bani-pal's regeering, ofschoon niet te kort schietend in deze kwaliteiten, vereenigt ze met de forschheid en intensiteit van leven, waarvan de voorstellingen in het paleis van den, ruim twee eeuwen vroeger regeerenden, Asshur-nasir-pal getuigden. Er is een zelfde kracht en vastheid van uitvoering, er zit een zelfde hartstochtelijke levenskracht in, maar daarbij openbaart het een zekere verfijning, meervrijheidvan opvatting, meer verscheidenheid van stand, meer losheid in de houding. Ook de spieren van van mensch of dier zijn niet meer zoo nadrukkelijk overdreven aangegeven, of hebben andersoortige wijzigingen ten goede ondergaan. Het detailwerk van voor- en achtergrond, waar het aanwezig is, is ondergeschikt gehouden aan de hoofdfiguren; het landschap is gewoonlijk slechts in omtrek gegeven
of geheel weggelaten; de kleedij is weelderiger geworden. Mensch-, dier- en plantvormen hebben veel van hun stijfheid verloren. Vooral sommige dieren: het paard, de leeuw, de hond, zijn prachtig weergegeven. Let op den kop van dat paard, waarop Asshur-nasir-pal gezeten is, terwijl hij zijn pijl richt op den vijand (pag. 258). Welkeen vurig leven spreekt er uit. Welk een kracht van beweging heeft de kunstenaar in de leden van dit beest gelegd en hoe vast en lenig zit de ruiter er op. Hoe fijn is ook de paardenkop op pag. 261 geboetseerd, hoe nerveus en trillend van spanning. Bekijk eens goed zoo'n stervende leeuw (pag. 259). Welk een daverend geweld spreekt er uit dat lichaam, met welk een macht van expressie en doordringendheid van visie is het essentiëele van zoo'n geval weergegeven: de saamtrekking van het lichaam, de staring van het oog in ondraaglijke pijn, de wanhoop van den doodsstrijd. En niet minder mooi is (pag. 263) de stervende leeuwin, al zal er op den bouw van het lichaam waarschijnlijk wel wat aan te merken zijn: die pijnlijk opengespalkte bek, die gebroken rug, die sleepende achterpooten, met welk een overtuigingskracht geven zij den gewonden staat van het dier weer. Een laatst gebrul van woede en uitdaging schijnt het beest uit den bek te breken. De jachthond, zoo goed als het paard en de leeuw, heeft de bizondere aandacht van den Assyrischen kunstenaar gehad. Een fraai specimen biedt de afb. op pag. 264. De springende, door de bedienden met moeite teruggehouden honden zijn een voorbeeld van l e v e n d e kunst. Zoowel de met enkele stylistischc lijnen behandelde koppen — hun lust naar buit, hun onstuimig verlangen — als de beweging van het lichaam is op ongeëvenaard krachtige wijze tot uitdrukking gebracht. En ten slotte de ruiters, en de leeuw uit het hok sluipend (pag. 265). Hoe voortreffelijk is weder het mouvement van deze paardjes weergegeven: met zwier en golving en rythme in de blijde lijn van hun bewegen,
IN HET „BRITISH MUSEUM".
267
in luchtigen, vroolijkeiTmaatgang gaan zij tretkunst heeft hij het nooit gebracht. Een mensch schijnt een mensch voor hem geweest over den veerenden grond. De leeuw herinnert er aan, dat de koningen te zijn, slechts te onderscheiden door het meer van Assyrië inlateren tijd hun sport meer in of minder geborduurde van zijn kleeding, de nabijheid van hun weelderig verblijf dan zijn dienaren, attributen of wapenen. En, in de verre wildernis zochten, zooals eens de wat de voorstelling van zijn mensenfiguren groote jager Tiglath-Pileser. Deze leeuw is eentonig maakt, de afbeelding is altijd in bestemd voor een vertooning als de stier een soort profiel, soort profiel, zeg ik, want in het Spaansche stierengevecht; hij zal den terwijl het gelaat geheel van terzijde gezien dorst naar bloederig genot moeten bevredi- is, keert de afgebeelde het benedenlijf min of meer naar den toeschouwer. gen binnen de omheining eener arena. Er is geen spoor van aarzeling in dit werk; met een dwingende stelligheid, met een zekerheid zonder weerga, die dit alles zoo en niet anders als noodzakelijk en juist voelt, zijn deze figuren in den steen gehouwen. Een buitengewone echtheid van leven heeft zijn onvergankelijk merk gedrukt op deze kunst. Evenals de mensenfiguren zijn deze beesten konventioneel van opvatting, meer typen dan individuen. Zij komen voort uit eenzelfde, meer algemeen dan individueel, gedachtenleven en aanschouwingswijzc; de traditie speelde in hun voortbrenging een groote rol. Vooral van de mensenfiguren geldt dit. Goden, koningen, dienaren — zij vertoonen allen een groote gelijkenis. In de latere periode is het kostuum rijker, meer versierd geworden, er is ook in de spieren van armen en beenen een juister karakterisatie op te merken, maar de koppen hebben in hun algemeene trekken maar weinig verandering ondergaan. De te groote oogen, de gebogen neus, de eigenaardige artificieel gestileerde baard — men vindt ze op tafereelen van de negende eeuw (v.C.) in ongeveer dezelfde lijnen en omtrekken weergegeven als op de meer verfijnde voorstellingen van de zevende eeuw. Er is in dit opzicht wel eenige verandering, maar geen streven naar individualisatie waar te nemen. Zelfs doet de Assyrische kunstenaar bijna geen poging de inwoners van vreemde landen, die schatting komen brengen, van de eigen landgenooten te onderscheiden, behalve door de kleeding. Tot por-
Over den ondergang van Assyrië moeten wij kort zijn. In 608 v.C. legerden de Meden en de opgestane Babyloniërs zich om Ninevé en na een langdurig beleg viel de stad in hun handen. Honderden jaren had zij leger op leger haar poorten zien verlaten om terug te keeren met den buit van overwonnen volkeren. Nu ging zij op in de vlammen, in den nood, die geen hoop meer toeliet, door haar laatsten koning met eigen hand ontstoken. En zoozeer was Assyrië een militaire macht en organisme, dat de vernietiging van Ninevé niet alleen het het Assyrisch rijk deed ondergaan, maar het Assyrische volk, als zoodanig, wegvaagde van den aardbodem. Toen het zware juk der Assyrische despotie eens begon te wankelen op hun schouders, verhieven zich van alle kanten, van binnen en van buiten het eigenlijke rijk, de volkeren, die onder het geweld ervan gebogen gingen. Een paar eeuwen later was zelfs van de g e s c h i e d e n i s van het Assyrische volk niet veel meer overgebleven dan een paar fabelen. En eerst aan de negentiende eeuw was het beschoren den duizendjarigen doodsslaap van de paleizensteden Ninevé en Kalah, Dur-Sharroekin en Arbela te verbreken, het groen tapijt, waaronder de natuur hun schatten verborg er af te rukken, met hun inhoud vol wonderen hen uit het puin en den afval, waarin zij begraven lagen, los te wikkelen, en er de geheimen van het in de nevelen des tijds verloren gegaan bestaan der Assvrische natie aan te ontworstelen.