Het cosmetische museum Over het Museum van Hedendaagse Kunst te Antwerpen
I Soms komen i n een gebouw dingen op een bizarre manier samen. Dergelijk samentreffen kan men, al naar gelang, gelukkig of ongelukkig noemen. M e n kan aan die samenloop allerlei betekenissen ontfutselen, zoals een astroloog dat met de sterren doet. In het nieuwe Museum van Hedendaagse Kunst te Antwerpen, het M U H K A , ondergebracht i n een voormalige opslagplaats voor koloniale waren, heeft zich zo ' n constellatie voorgedaan. Ze is zowel gelukkig als ongelukkig, en dus interessant. Gelukkig is het feit dat het museum zijn deuren heeft geopend met een overzichtstentoonstelling van G o r d o n Matta-Clark. Niet zozeer omwille van de onmiskenbare kracht van zijn oeuvre, maar omdat hij een van zijn laatste werken i n A n t werpen creëerde, het Office Baroque aan de Ernest V a n Dijckkaai, dat aan de basis lag van een van de eerste pogingen om i n Antwerpen een museum voor hedendaagse kunst op te richten. Toen het, begin deze zomer, eindelijk zover was, leek het passend te openen met een postuum bezoek van de jonggestorven meester. Soms is het samenkomen van dingen een regelrechte botsing. Dat is dan ongelukkig. Z o verhouden zich de inrichting van het nieuwe museum en het werk, of beter, de geest van G o r d o n Matta-C lark. H i e r manifesteren zich twee diametraal tegengestelde opvattingen over architectuur, over kunst, twee verschillende wereldbeelden zeg maar. H e t ene heet Anarchitectuur (benaming voor het werk van een groep kunstenaars rond Matta-C lark, maar eigenlijk vooral de omschrijving van zijn eigen werk), het andere, de museuminrichting van M i c h e l Gransard, noemen we Cosmetica. G o r d o n Matta-C lark sneed oude gebouwen letterlijk open, de museumarchitectuur lijkt er eerder op uit te zijn een oud pand te bedekken, i n te kapselen. Voor zijn vaak halsbrekende ingrepen i n bouwwerken gebruikte MattaClark graag de term undoing (ontdoen, openmaken, uitkleden, te niet doen, ten gronde richten), bij Gransard kan men moeilijk anders dan spreken van 'opdoen', aankleden, opsmuk, maquillage. D e tentoonstelling is voorbij, maar de momentopname van de botsing blijft. Tenslotte is er nog een ander samentreffen i n het voormalig pakhuis. Uitgerekend i n wat nu het Museum van Hedendaagse Kunst is, hebben een aantal kunstenaars,
32
een decennium terug, een aanstekelijk maar onuitgevoerd gebleven project uitgedacht, dat een soort alternatief moest worden voor het museale en commerciële circuit; helemaal i n de geest van Matta-Clark. Dat is grappig; vooral als men bedenkt dat enkelen onder hen nu i n het museum zijn geconsacreerd. H e t lijkt de onmogelijke verbinding, de missing link tussen het gebouw van Gransard en het werk van Matta-Clark. H e t is de toets die de qüasi-allegorische constellatie van esthetische visies, geschiedenissen en petites histoires vervolledigt. De afstand tussen kunst als institutie en kunst als utopie.
II E i n d jaren zeventig heeft kunstenaar W i l f r i e d H u e t een atelier 'op het Z u i d ' te Antwerpen. H i j dwaalt door de buurt, op zoek naar plekken waar hij artistiek kan ingrijpen, en stoot op een oude opslagplaats, La Nationale. H e t gebouw fascineert hem. H i j besluit een paar bevriende kunstenaars uit te nodigen om er samen iets mee te doen. O p de vergaderingen zijn aanwezig: Paul D e Vylder, L u c Deleu, G u y Rombouts, Guillaume Bijl, W a k e r V a n Rooy, later misschien ook Vange, en natuurlijk W i l f r i e d Huet zelf. Bij de eerste bezichtiging van het gebouw is iedereen onder de indruk. O m de kosten van de huur te dragen, wordt gedacht aan een dancing op de benedenverdieping, die ook La Nationale zou heten. E r zijn al contacten met mogelijke uitbaters. L u c Deleu doet een voorstel. E e n gelegenheidsbijdrage die als een 'echte' Deleu kan worden beschouwd. O p zijn ontwerp van 14 november 1979 schrijft h i j : ' L a Nationale moet niet noodzakelijk materieel verworven worden (conceptueel). B v . projekt dancing 'la Nationale' = mobiele infrastructuur: w.c. werf wagen; toog-wagen (genre markt); elektronische wagen (genre kermis); toezichtssalon, residentiecaravan; mobiele dansvloer, blusapparatuur, spiegels.' H e t moest, kortom, een zelfbedruipend alternatief cultuurcentrum worden. Inhoudelijk moest het project een open interactie mogelijk maken tussen binnenen buitenlandse kunstenaars. Deze laatsten zouden op de bovenste verdieping logeren, het 'artist i n residence'-idee. H e t moest een soort laboratorium worden. Veeleer dan aan de institutionele opstelling tegenover een anoniem publiek, werd gedacht aan een netwerk van directe contacten. H e t eerste project bestond erin dat 100 kunstenaars 100 andere zouden uitnodigen. Belangrijk i n het opzet was ook het vergroten van de - nog steeds gebrekkige - uitwisseling tussen de kunstscènes van de diverse Vlaamse steden. In de naam van het project, Synaps, die het vage conglomeraat van ideeën een gietvorm moest geven, herkent men de hand van Paul De Vylder. D e bijdrage van G u y Rombouts bestond erin, dat hij tijdens zijn snipperuren op het St. Lodewijkscollege, waar hij toen nog als drukker aan de kost kwam, een reeks van vier postkaarten vervaardigde met foto's van de gevel van het gebouw en een wetenschappelijke tekening van een synaps. Deze werden vervolgens rondgestuurd om het project kenbaar te maken en ideeën los te weken. D e antwoorden leverden een kleine collectie Mail art op. O p de keerzijde van de postkaarten kon men het volgende lezen: 'Synaps: de plaats i n het zenuwstelsel, waar behalve transmissie van de impuls ook integratie van de informatie plaats
33
Pakhuis ' La Nationale1
o. Gevelzicht
MUHKA
vindt.' H e t was de definitie van wat La Nationale had moeten worden.
III A a n de Leuvenstraat, nabij de gedempte Zuiderdokken, stond een pakhuis uit vergrauwde baksteen, ooit een opslagplaats voor koloniale waren, later een graansilo. Dr ie grote blindbogeh vormden een sobere ornamentatie, met i n hun brandpunten cirkels i n reliëf. N u steekt, achter de zwaar geschminkte gevel, een nieuw museum van hedendaagse kunst /"De crèriïe-kleur doet denken aan een oude poederdoos. Twee verticale strepen i n stokoud vieux rose accentueren de scheiding tussen het oorspronkelijke gebouw en de aangas. D e details van de gevelversiering zijn weggewist, wat het stroperige effect misschien nog versterkt. D e bogen zijn aangezet met ragfijne neonbuizen. Bovenaan steken gelukkig een paar kokers i n glanzend metaal de kop op. Ze wijzen erop dat het wel degelijk om een echt gebouw gaat. D e vlaggen maken duidelijk dat dit een of ander openbaar instituut is, en geen uit zijn voegen gebarsten ijssalon, een kolossaal koffiehuis, een megalomaan schoonheidsinstituut, of - bij nachte - een chique discotent. H e t geheel is niet echt lelijk, maar de opsmuk heeft het gebouw uit de jaren twintig geen goed gedaan. D e natuurlijke, industriële kracht van het gebouw is om zo te zeggen weggepommadeerd. D e glaspartijen i n de benedenverdieping en het portaal werden voorzien van een rastermotief dat wellicht w i l verwijzen naar de beglazing die gebruikelijk was voor fabrieksgebouwen. Maar het raamwerk bestaat uit plastiekbanden die, plat, op het glas zijn aangebracht. Binnenin het portaal is het motief, met even weinig succes, herhaald i n stroken gezandstraald glas; de gemiste kans van een glansrijke, want tweemaal electronisch openschuivende instap. Binnen verandert de toon abrupt. V a n de crèmerie-esthetiek wordt, zonder verdoving, overgestapt naar de sfeer van de betere lampenwinkel. De muren, de plafonds en ook de vloeren zijn wit, krijtwit. M e t als gevolg dat een Duitse journaliste, die tijdens de persopening op het bordes stond, rugwaarts van de onzichtbare trap tuimelde. Maar al dat wit doet ook andere bezoekers pijn aan de ogen. Gelukkig is daar de zwierige halve boog van de informationdesk, een broodnodig oriëntatiepunt. D e desk houdt het midden tussen het dashbord van een ruimteschip en een altaar voor een geconcelebreerde drive-in mis. D e hele benedenruimte wordt een aanhangsel bij dit meubel. D e kunstwerken wijken verschrikt achteruit - en komen tegen dat onwerkelijke wit zo goed uit, dat ze weer naar voren lijken te springen. D e architect heeft niet gedacht aan labiele Duitse journalistes, poetsvrouwen en de overgevoelige netvliezen van personen uit de late twintigste eeuw, die, zoals schrijver dezes, en zoals Nietzsche voorspeld had, zwakke zenuwen hebben. De ruimte is niet alleen te wit, ze is ook te ingepakt. Alles is vals. Valse plafonds, valse muren, de reeds vermelde valse ruiten, valse zuilen, vals daglicht. (Bij bewolkt weer kan men niet uitmaken achter welk matglas i n de plafonds men zonof neonlicht moet raden. Toegegeven, bij momenten levert dit een knap licht-
je
effect op). D i e 'vervalsing' stoort, niet zozeer op het eerste gezicht - eens de ogen aan het wit zijn gewend, is de ruimte tamelijk neutraal - maar vooral bij de nasmaak, dat is: wanneer men bedenkt hoe krachtig de ruimte van de graansilo ooit moet geweest zijn. H e t stoort vooral als men, uitgerekend tegen deze valse muren, die wel hun verplaatsbare en uitschüifbare museumlogica zullen hebben, de foto's ziet hangen van de zich blootgevende, opengesneden maar betoverende afbraakpanden van Matta-C lark. In een werk uit 1971, Pipes, wilde hij de inwendige structuur van een bouwwerk onder de aandacht brengen, i n dat geval het net van gasleidingen. E e n leiding werd uit de muur omgeleid naar de tentoonstellingsruimte, om dan terug i n de muur te verdwijnen, terwijl foto's op de wanden en op het plafond de weg i n beeld brachten die de leidingen vanaf de straat het hele gebouw door volgden tot ze opnieuw op straat uitkwamen. ' O p deze wijze wilde Matta-C lark tonen hoe oppervlakkig de galerijruimte als omhulsel wel was, en de ruimten erachter tot hun volle waarde laten uitkomen'(Catalogus). In dit museum zit alles opgeborgen. D i t is begrijpelijk en normaal, maar i n aanwezigheid van het werk van Matta-C lark kan het eigenlijk niet. D e gekozen oplossingen zijn trouwens niet altijd evident. D e airconditioning steekt boven de valse plafonds bijvoorbeeld. M e t als gevolg dat het M u h k a wel het museum met de laagste plafonds wordt (ca. 4,30 m). Esthetisch is er niets aan de hand. D e verhoudingen van de zalen zijn erg mooi, maar monumentale werken zullen gebukt gaan onder die lage plafonds, of gewoon niet binnen kunnen. O p de tweede verdieping bevindt zich de cafetaria, die aan twee kanten uitgeeft op terrassen. M o o i . O p een andere muur heeft K e i t h Har ing een heus fresco aangebracht... een, laten we zeggen, voor een drinkgelegenheid aangepaste, frisse versiering. Doordat men de cafetaria niet onafhankelijk van het museum kan bereiken (wat i n vele nieuwe musea wel het geval is) en door de hoge toegangsprijs (100 BF), kan deze cafetaria echter geen pleisterplek worden. Dat is jammer. Voor al wanneer het museum, zoals direkteur Flor Bex aan de pers toevertrouwde, een groot publiek w i l bereiken. D e terrassen: omgeven door hoge, alweer crème-kleurige, blinde muren met een paar schaarse gaten erin; goeddeels ingenomen door opdringerige serres die voor daglicht moeten zorgen op de eerste verdieping, verloren ruimte kortom. G o e d om een kunstwerk te deponeren.
IV M e n kan weinig anders dan tot de slotsom komen dat de - op zijn Belgisch - gecoöpteerde architect nergens echt kan overtuigen. Zelfs zijn valsspelen met het oude pand is te weinig geprononceerd om een ironische of frivole charme te verkrijgen. H e t is niet eens postmodern. H e t is een museum: een cleane, koele ruimte, die er als het ware voor gemaakt is om, via het systeem van dubbele wanden, alle opstoten, alle uitzinnige of weerbarstige toestanden te absorberen. D i t neutraliseren van elke mogelijke artistieke ingreep tot bijdrage aan het achtenswaardig cultuurpatrimonium, tot kijkstuk, tot kunst, is de meest vervelende kant van de cos-
36
metische aanpak. H e t zou uiteraard onzinnig zijn om dit 'cosmetisme' alleen op de schouders van de architect te laden. H e t is eigen aan het museum als instituut. Maar de museumarchitect toont het, en dat is, zo beschouwd, een pluspunt. Door het instituut van de schoonheid een beetje op een schoonheidsinstituut te laten lijken, toont hij de maquillage, de balseming die eigen is aan het 'musealiseren', het bijzetten van werken i n de tempel. I n de opeenstapeling van kleine leugens schuilt een waarheid.
Post scriptum: Misschien zal op een nacht de schim van Gordon Matta-Clark, als de schim van een vermoorde koning ïn een barok toneelstuk, rond het nieuwe museum dwalen en, zoals hij elders al eens deed (Window Blow Out, 1976), met een geleend geweerde vierkante ruitjes op de benedenverdieping aan diggelen schieten. Het zou een 'anarchitecturale ' ingreep zijn, die het nieuwe museum op een ongepaste maar treffende wijze zou verluchten.
37