Borggravevijversstraat 9 3500 Hasselt Tel. 011 22 25 93 Fax. 011 24 20 14 E-mail:
[email protected] http://www.welcom-vzw.be
HET HOORAPPARAAT EN COCHLEAIRE INPLANT
Deze bundel werd samengesteld door Anja Docx, Hilde Klein en Roger Gerrits
Deze informatiebundel werd gerealiseerd dankzij projectsubsidie Provincie Limburg
1.
HET HOORTOESTEL
1.1.
WAT IS EEN HOORTOESTEL? Een hoortoestel is een elektronisch hulpmiddel, dat meestal achter het oor (AHO), in het oor (IHO) of volledig in het oor (CIC) wordt gedragen. Een hoortoestel bestaat uit een microfoon, een telefoon en een versterker die werken op een kleine batterij. Dankzij ontwikkelingen in de digitale technologie en de miniaturisatie van de geavanceerde elektronica (chips), kan het geluid en de spraak steeds beter verwerkt worden. De audioloog past elk hoortoestel individueel aan aan het gehoor en de noden van de hoortoestelgebruiker. Hoewel een hoortoestel het normale gehoor nooit kan herstellen, moet het wel helpen om de gevolgen van een gehoorverlies zoveel mogelijk te compenseren. Slechthorenden vinden het vaak lastig om spraak te verstaan in een rumoerige omgeving. De huidige generatie hoortoestellen is voorzien van computerchips die meer en meer effectief het lawaai kunnen onderdrukken en spraak benadrukken. De geluidsweergave wordt hierbij gelijkmatig en automatisch aangepast.
1.2.
TYPEN HOORTOESTELLEN Er zijn verschillende typen hoortoestellen. Meestal worden twee hoortoestellen aangepast. Het luisteren met twee oren vergemakkelijkt het spraakverstaan in moeilijkere luisteromstandigheden (achtergrondlawaai, meerdere sprekers, slechte akoestische omgeving). Ook voor het lokaliseren van geluiden en gesprekken aan tafel hebben we onze beide oren (hoortoestellen) nodig. Het hoortoestel krijgt zijn energie via een batterij. Er zijn verschillende types batterijen voor hoortoestellen. De levensduur van de batterij hangt af van het type hoortoestel, de instelling en de situaties waarin het toestel gebruikt wordt. Een batterij gaat gemiddeld ongeveer 10 dagen mee.
Een achter-het-oor(AHO)hoortoestel
Een AHO-toestel bestaat uit een plastic kastje met daarin de electronica. Dit deel wordt achter het oor gedragen. Het geluid wordt door een plastic Het hoorapparaat en cochleaire inplant
1
slangetje naar een oorstukje geleid dat in het oor wordt gedragen. De geluidsterkte van het toestel wordt meestal automatisch aangepast. Soms kan ze handmatig worden bijgesteld met een volumeregelaar in de vorm van een hendeltje of een wieltje. De meeste AHO-toestellen hebben een T-stand waarmee de luisterspoel kan worden ingeschakeld om geluid te ontvangen dat wordt verzonden door een ringleiding Het kan voor slechthorenden moeilijk zijn om in publieke ruimten als bioscopen, theaters, kerken of vergaderzalen goed te horen. Door het apparaat op de T-stand te plaatsen, wordt de microfoon uitgeschakeld en wordt het geluid dat uitgezonden wordt via een ringleiding of de telefoon rechtstreeks door het hoortoestel ontvangen. Zo heeft de gebruiker geen last van nagalm of achtergrondlawaai. Sommige apparaten hebben een MT-stand, zodat bij het telefoneren of FMgebruik ook de eigen stem kan gehoord worden. Achter-het-oor toestellen worden geleverd in diverse typen en uitvoeringen. Hoortoestellen met een richtinggevoelige microfoon maken het eenvoudiger om spraak in achtergrondlawaai te verstaan, omdat zij de geluiden die van voren komen meer versterken dan de ongewenste geluiden die van achteren komen. Bij sommige hoortoestellen kan de gebruiker beschikken over meerdere luisterprogramma’s. Deze zijn ingesteld conform de individuele luisterbehoeften in verschillende situaties. Andere typen passen zich automatisch aan de veranderde luisteromstandigheden aan : De spraak krijgt prioriteit en ongewenste geluiden worden tegelijkertijd automatisch en selectief uitgefilterd. Er is vaak een supersnelle signaalbewerking. Bij de meeste hoortoestellen is er een feedbacksysteem voorzien om het fluiten of tonale storingen te onderdrukken. Bijna alle AHO-toestellen zijn in verschillende kleuren beschikbaar. Mooie frisse kleuren (kinderen) of tinten die bij het haar passen. In de meeste achter-het-oor toestellen is een audio-contact ingebouwd. Het hoortoestel kan zo worden aangesloten op FM-radiocommunicatie apparatuur, waardoor het luisteren in bijvoorbeeld een klaslokaal, tijdens vergaderingen en op het werk veel eenvoudiger wordt. De spreker gebruikt een kleine zendmicrofoon. Het signaal wordt opgevangen door een kleine FM-ontvanger die onder aan het hoortoestel wordt bevestigd of op het lichaam gedragen wordt. Een uitwendige geluidsbron (radio, tv, …) kan ook rechtstreeks aan het hoortoestel gekoppeld worden. Het oorstukje wordt op maat gemaakt en moet goed passen. Is dit niet het geval dan gaat het pijn doen of kan het apparaat fluiten (larsen). Indien het oorstukje jeukt, wordt dit best gemeld : Er bestaan immers oorstukjes, gemaakt uit anti-allergisch materiaal.
Het hoorapparaat en cochleaire inplant
2
Het oorstukje wordt via een plastiek buisje aan de oorhanger verbonden. Dit plastiek slangetje moet soepel zijn en wordt best enkele keren per jaar vervangen. Ook oorstukjes zijn verkrijgbaar in diverse kleurtinten en/of met versiering Slechthorenden met een hoogtonig of een licht gehoorverlies hebben behoefte aan een hoorsysteem met een goede geluidskwaliteit en een effectieve oplossing in lawaaiige situaties. Open-oor aanpassingen zorgen voor een comfortabeler horen. Het oorstukje en de geluidstube zijn van minimale grootte zodat het geluid en vooral de eigen stem heel natuurlijk klinkt. Bij kinderen worden meestal een AHO-toestellen aangepast omwille van de kleinere gehoorgang en omdat het hoofd en de oren nog groter worden met de leeftijd. Een in-het-oor(IHO)hoortoestel
Een IHO-toestel wordt geheel in het oor gedragen. De electronica wordt ingebouwd in het oorschaaltje. Dit schaaltje wordt op maat gemaakt aan de hand van een afdrukje van de gehoorgang en de oorschelp van de gebruiker. Een modern IHO-toestel werkt meestal volledig automatisch, maar soms is het mogelijk om het volume aan te passen met behulp van een hendeltje of een wieltje, of met behulp van een afstandsbediening. Bij sommige IHO-toestellen doet de batterijlade tevens dienst als aan/uit-schakelaar. IHO-toestellen zijn soms ook voorzien van een luisterspoel (indien de ruimte dit toelaat) voor de ontvangst van geluiden die worden verzonden via een ringleiding. De IHO- en CIC-toestellen zijn minder geschikt voor grotere gehoorverliezen. Volledig-in-het-kanaal (CIC = completely-in-the-canal)
CIC-toestellen worden, zoals de naam al aangeeft, volledig in de gehoorgang geplaatst. Ondanks de kleine afmetingen is er geen concessie gedaan met betrekking tot toepassing van de nieuwste technologie. Door de plaatsing in de gehoorgang valt het toestel niet echt op. Het toestel biedt enkele akoestische voordelen. Hierdoor worden problemen met windgeruis Het hoorapparaat en cochleaire inplant
3
verminderd en wordt het voeren van een telefoongesprek eenvoudiger. Het CIC-toestel is doorgaans volautomatisch, er is geen ruimte voor schakelaars. De batterij wordt in het deksel van het toestel geplaatst, dit deksel doet tevens dienst als aan/uit-schakelaar. Een luisterspoel is niet voorzien.
1.3.
COCHLEAIRE IMPLANTATIE Een cochleaire inplant is een gesofistikeerd hoortoestel, waarbij een gedeelte in het slakkenhuis wordt geïmplanteerd. Het geluid wordt uitwendig opgevangen via een microfoon en naar de in een elektrische code, die via de zendspoel draadloos overgebracht wordt naar de ontvanger. Deze zet op zijn beurt de code om in elektrische impulsen, die via één of meerdere elektroden doorgegeven worden aan de gehoorzenuw. Via de gehoorzenuw worden de geluiden getransporteerd naar de hersenen, waar ze kunnen herkend worden en ook betekenis kan aan gegeven worden. Eén van de belangrijkste voorwaarden voor een CI is dat de gehoorzenuw nog informatie moet kunnen doorgeven. Op zich is een CI geen recente tendens, want reeds in 1973 werd in Los Angelos door Dr. House gestart met het implanteren van een éénkanalig systeem. In de loop der volgende jaren werden aan het systeem voortdurend verbeteringen aangebracht en vanaf 1991 wordt het in België terugbetaald door het RIZIV. De grote toename van implantaties bij kinderen vindt plaats na 1995 (20-30/jaar) met een enorme groei vanaf 2000 Op dit ogenblik begeleiden wij vanuit het KIDS 80 kinderen en jongeren met een CI. In Vlaanderen zijn op dit ogenblik een 4000-tal kinderen geïmplanteerd. Wereldwijd zijn reeds meer dan 100000 doven geïmplanteerd, waarvan 45000 kinderen.
Het hoorapparaat en cochleaire inplant
4
1.3.1. Wat beïnvloedt op de resultaten? Stilaan krijgt men meer zicht op de verschillende factoren die een invloed uitoefenen op de resultaten met een CI. Er zijn factoren die bij het kind gelegen zijn, maar ook de omgeving en het systeem spelen een belangrijke rol. Bij het kind: - de etiologie: de oorzaak van de doofheid. Zo kan o.a. meningitis (hersenvliesontsteking) tot een verbening leiden van de cochlea. Hierdoor kunnen soms minder elektroden in de cochlea worden ingebracht (of moet gekozen worden voor een aangepaste elektrode (=splitelektrode). In beide gevallen is het resultaat minder dan bij een klassieke elektrode. -Het restgehoor : bij kinderen die gehoord hebben, of nog geluid opgevangen hebben met hun hoortoestellen, zien we meestal vlugger resultaat dan bij kinderen die weinig of geen auditieve informatie hebben waargenomen. Op termijn (na enkele jaren) zou er tussen de resultaten van beide groepen geen verschil meer zijn. Ps. Het gebeurt ook dat kinderen geïmplanteerd worden op het meest dove oor, en aan het andere oor een oorhanger blijven dragen. - de communicatie-code (oraal-TC-gebaren) Als je als ouder kiest voor een inplant, moet je ook zorgen voor voldoende auditieve stimulatie. Daar in een gebarenomgeving die stimulatie veel beperkter is, zijn de resultaten van kinderen die uitsluitend in een gebarenomgeving vertoeven, ook een stuk minder. Dit wil niet zeggen dat CI-kinderen geen gebaren zouden mogen gebruiken. Integendeel, het is juist heel belangrijk dat wij met de kinderen ook goed kunnen communiceren (B.v. wat hoor je? Is het luid of zacht ?…) - intellectuele mogelijkheden en eventuele nevenstoornissen. Leren horen met een cochleaire inplant is ook een leerproces en bij een leerproces speelt de intelligentie (in dit geval vooral het auditieve geheugen) een belangrijke rol. Uit een onderzoek uitgevoerd in Vlaanderen (De Raeve Leo, 2001) blijkt dat vooral mentale handicap en autistisch gedrag een grote negatieve invloed uitoefenen op het revalidatieproces. - de duur van de doofheid kan best zo kort mogelijk gehouden worden. Hoe langer iemand doof is en de auditieve cortex in de hersenen weinig of niet
Het hoorapparaat en cochleaire inplant
5
gestimuleerd werd, des te moeilijker is het om de auditieve cortex opnieuw te activeren. Concreet betekent dit dat personen met een verworven doofheid (b.v. na meningitis) best zo snel mogelijk na het optreden van de doofheid, geïmplanteerd worden Ook doofgeborenen worden best 'zo jong mogelijk' geïmplanteerd. Maar wat is zo jong mogelijk? Tot 1999 was dit in Vlaanderen: 18 maanden. Maar op dit ogenblik wordt door sommige artsen de benedengrens al op 10-12 maanden gebracht. Ps. Het jongste doofgeboren kindje dat in België geïmplanteerd is, was 5 maanden. (zijn oudere broer was ook al geïmplanteerd) In de omgeving: - de medewerking van de ouders : als ouders kiezen voor een cochleaire inplant betekent dit ook dat er nadien inspanningen van hen verwacht worden. Voor het afregelen van de apparatuur (=fitting) zullen zij zich met hun kind regelmatig moeten verplaatsen naar het implantatiecentrum. Zij zullen ook moeten zorgen dat hun kind op auditief vlak voldoende gestimuleerd wordt en dat hun kind nadien een aangepast revalidatieprogramma kan volgen. - de begeleiding en de revalidatie : alvorens een kind te implanteren moet er reeds nagedacht worden over de begeleiding van het kind (en de ouders) na de implantatie. Best wordt er na de implantatie een aangepast revalidatieprogramma voorzien, waar in de nadruk ligt op auditieve training. Men hoopt dat in de toekomst zeer jonge kinderen met een CI (geïmplanteerd voor één jaar) minder revalidatie zouden nodig hebben, omdat het hoorproces meer op een natuurlijke manier zou verlopen. - de fitting (afregeling): de elektroden die in het slakkenhuis werden ingebracht, moeten nadien elk afzonderlijk worden afgesteld. Per elektrode moet men op zoek gaan naar de hoeveelheid energie die nodig is om geluid waar te nemen en om geluid als comfortabel te ervaren. Dit is echter niet eenvoudig, zeker niet bij kleine kinderen. Het systeem: - de gebruikte spraakverwerkingsstrategie. De spraakprocessor kan de binnenkomende spraak via verschillende strategieën (SPEAK-ACE-CIS-…) bewerken en de resultaten kunnen naargelang de gebruikte strategie van mekaar verschillen. - het aantal elektroden. Het implanteren van meerdere elektroden leidt tot betere resultaten dan het implanteren van één elektrode. Maar dit wil niet zeggen dat 24 elektroden altijd beter zijn dan 16 elektroden. Want niet alleen het aantal elektroden bepaalt de kwaliteit van horen, maar ook de snelheid van stimuleren. - de selectiviteit van de elektroden en mogelijkheid tot simultane stimulatie. Recent probeert men de elektroden zo dicht mogelijk bij de modiolus (de zenuwvezels) aan te brengen (contour electrode-modiolushugging). Dit heeft als
Het hoorapparaat en cochleaire inplant
6
positief effect dat er minder energie verbruikt wordt voor de overdracht en dat men veel preciezer kan stimuleren. Dit laatste heeft dan weer als gevolg dat men zelfs twee elektroden naast mekaar tegelijkertijd (=simultaan) kan stimuleren, zonder dat zij mekaar negatief gaan beïnvloeden. 1.3.2. Selectiecriteria die steeds versoepelen - steeds minder gehoorverlies. Waar in den beginne alleen kinderen geïmplanteerd werden die nagenoeg geen spraak konden waarnemen met hun hoortoestellen, nemen de meeste centra nu als grens een gehoordrempel met hoortoestellen > 50 dB (tot 4000 Hz) of een spraakverstaan-baarheid < 40%. (=minder dan 40% van de klanken verstaan met hoortoestellen). Ook kinderen die aan één oor nog goede resten hebben, maar aan het andere oor nauwelijks gehoorresten hebben, komen in aanmerking voor een CI op het dove oor. De meeste van deze kinderen dragen nadien aan één oor de CI en aan het andere oor de klassieke oorhanger. - steeds jonger . Zoals reeds eerder gezegd worden kinderen steeds jonger geïmplanteerd. Een leeftijd van 10 à 12 maanden wordt doorgaans als benedengrens aanvaard. - bijkomende handicap is geen probleem. Waar enkele jaren geleden alleen kinderen met een normale intelligentie in aanmerking kwamen voor een CI, is nu de aanwezigheid van een bijkomende handicap geen tegenargument meer. Want waar houden wij het recht op een kind met een bijkomende handicap te weerhouden van een CI. Wel is het voor de ouders van deze kinderen belangrijk dat zij realistische verwachtingen hebben. - bilaterale implantaties. Stilaan begint men, net als in de beginperiode van de oorhanger, aan beide oren een CI te plaatsen. Als meerwaarde verwacht men niet alleen een betere drempel, maar vooral een beter spraakverstaan in ruis (bij omgevingslawaai) en eventueel ook richtinghoren. P.s. het RIZIV komt maar tussen in de terugbetaling van één implantatie. 1.3.3. Enkele bedenkingen Toch is er (zoals heel wat mensen wel weten) van in het begin al een controverse rond CI. Er is een taalcontroverse: kies je voor CI, dan kies je voor gesproken taal en niet voor gebarentaal. Wij proberen in het KIDS de CI te bekijken als een hoortoestel, dat een extra hulpmiddel kan zijn in de communicatie met horenden. Daarnaast is er ook een controverse tussen de medische redenering (het herstellen van de auditieve functie, proberen een doof kind horend te maken) en de sociaal-culturele benadering (die doofheid bekijkt als een sociaalcultureel probleem en minder als een handicap). Doven hebben immers een eigen taal en een eigen cultuur. Het valt mij op dat heel wat ouders teleurgesteld zijn wanneer zij deze controversie rond CI ontdekken. Vele ouders willen dat hun kind wordt
Het hoorapparaat en cochleaire inplant
7
opgevoed naar beide werelden en willen met de keuze van een CI helemaal geen taal- of culturele keuze maken. Ook in het KIDS menen wij dat het niet de ene keuze of de andere is, maar dat beide uitgangspunten te combineren zijn. Tot op heden lag er een periode van minimaal één jaar tussen de detectie van het gehoorverlies en de eventuele implantatie. Een periode waarin het effect van hoortoestellen werd uitgeprobeerd en waarin de ouders op een degelijke manier konden geïnformeerd worden, niet alleen over CI maar ook over alle andere facetten die kunnen meespelen in de opvoeding van een doof kind. Bij de zeer jonge implantaties is hier amper nog tijd voor. Bovendien bestaan de CI-teams van de ziekenhuizen praktisch volledig uit medische of audiologische specialisten, maar niet uit mensen die gespecialiseerd zijn in de zorg van dove mensen. Tot slot zijn vele ouders in een beginfase van verwerking van de handicap en zijn zij eigenlijk gemakkelijke beïnvloedbaar. Het zou dus kunnen dat zij een beslissing nemen waarvan later blijkt dat zij er eigenlijk niet volledig kunnen achterstaan. Bij de zeer jonge implantaties kun je je ook de vraag stellen: - Hoe weten we zeker dat het kind zo doof is dat het met een hoortoestel onvoldoende kan geholpen worden? - Hoe weten we dat dit kind geen bijkomende handicap heeft (bij 40%) die een negatieve invloed zal hebben op de revalidatie? Hebben wij bij deze ouders geen te hoge verwachtingen geschept? 1.4.
TERUGBETALING VAN HOORTOESTELLEN DOOR HET RIZIV (ZIEKENFONDS)
1.4.1. Hoortoestellen •
Voor kinderen jonger dan 12 jaar -bij aankoop van één hoortoestel wordt € 781 terugbetaald -bij aankoop van twee apparaten wordt € 1549 euro terugbetaald Tussenkomst door RIZIV om de drie jaar
•
Voor personen boven de 12 jaar - bij aankoop van één hoortoestel wordt €457.81 terugbetaald - bij aankoop van twee apparaten wordt €906.23 terugbetaald Tussenkomst door RIZIV om de vijf jaar
1.4.2. Cochleaire inplant Het RIZIV komt enkel tussen in de terugbetaling van één implantaat, en dit enkel na goedkeuring van het ingediende dossier. Een cochleaire inplant kost € 19.238,40. De eigen bijdrage bedraagt nog €150,44.
Het hoorapparaat en cochleaire inplant
8
1.5. • • • • • • • • • •
LITERATUURLIJST De Raeve L (2001), Dove kinderen met een cochleaire inplant in Vlaanderen: een overzicht van de populatie die geïmplanteerd is tussen december 1992 en december 1999, Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie, 2001 (31) – 2. Fodok (2000), Cochleaire implantatie, kiezen voor je kind, Utrecht. Mc Cormick, Archbold, Sheppard (1995), Cochlear implants for young children: the Nottingham approach to assessment and rehabilitation, Londen. Preisler G. (2001), Cochlear implants in deaf children, integration of people with disabilities, Counsil of Europe, Strasbourg. Coninx F. & van Hedel R., Curriculum Hoortraining, een leidraad voor hooropvoeding en revalidatie van slechthorenden en doven, St. Michielssgestel 1995. Geers A. & Moog J., Effectiveness of Cochlear Implants and Tactile Aids for Deaf Children, in The Volta Review, Washington, Vol. 96 nr.5, nov. 1994 Lehnhardt E. & Bertram B., Rehabilitation von Cochlear-Implant-Kindern, Berlin, 1991. Ling D., Early Intervention for Hearing-Impaired Children, Oral Options, Boston, 1984. Mc.Cormick B., Archbold S. & Sheppard S., Cochlear Implants for Young Children, The Nottingham Approach to Assessment and Rehabilitation, London, 1995. Widex –brochure 3, ‘wat is een hoortoestel?
Het hoorapparaat en cochleaire inplant
9