HET FOTOALBUM VAN AANNEMER J.H. STELWAGEN* DOOR CORA BOELE
Soms duiken ze bij toeval op: verloren gewaande foto's uit het bezit van lang geleden overleden personen. Een zolder ergens op de Veluwe bleek de bergplaats van een vergeeld en gehavend fotoalbum uit de periode 1883-1911. Het bijzondere van het album is dat het geen portretten of foto's van familiegebeurtenissen bevat, maar unieke bedrij fs foto's. Het toont afbeeldingen van een aantal bouwprojecten van de aannemer Johannes Hendrikus Stelwagen, die rond de eeuwwisseling in de Maasstad geruchtmakende bouwwerken realiseerde, waaronder het Witte Huis aan de Wijnhaven. Tevens bevat het album foto's van bijeenkomsten van de Nederlandsche Aannemersbond; Stelwagen was namelijk zeventien jaar lang bestuurslid van de afdeling Rotterdam van deze bouwwerkgeversorganisatie. Gegevens over het aannemersbedrijf van J.H. Stelwagen ontbreken; er is geen bedrijfsarchief bewaard gebleven. Het enige dat rest is het fotoalbum, door de kleinzoon in 1997 geschonken aan het Gemeentearchief. Een reconstructie van dit aannemersbedrijf met het fotomateriaal als leidraad. In december 1852 vestigde de grootvader van aannemer J.H. Stelwagen, Johannes Laurentius Stelwagen, zich met vrouw en drie zonen in Rotterdam. De familie kwam van Geertruidenberg. Zijn kinderen Johannes, Johannes Baptist en Hendrikus, zo werd in het bevolkingsregister vermeld, beoefenden het beroep van timmerman en metselaar. De nieuwe woonomstandigheden in Rotterdam waren er wellicht debet aan dat zijn vrouw al na drie maanden overleed en zijn oudste kind Johannes na anderhalfjaar. Zoon Johannes Baptist trad in 1854 in Rotterdam in het huwelijk met de eveneens uit Brabant afkomstige Jacoba Catharina Potters. Het echtpaar kreeg elf kinderen, waarvan tien vrijwel binnen het eerste levensjaar stierven. Alleen het tweede kind - Johannes Hendrikus, de hoofdpersoon van dit verhaal - bleef in leven. Hij kwam op 27 mei 1856 in de Torenstraat, in de nabijheid van 359
68. Gemeen tearchie/ Rotterdam.
360
Co//ectie /.H.
de Sint-Laurenskerk, ter wereld. De woonomstandigheden in de overvolle binnenstad en het ontbreken van riolering en drinkwater leidden tot 1870 met grote regelmaat tot cholera-epidemieën. De zuigelingensterfte was, mede als gevolg van de slechte hygiëne en ziekten, zoals pokken, tyfus, roodvonk en mazelen, hoog. Ook de derde zoon van Johannes Laurentius Stelwagen, Hendrikus, werd in zijn huwelijk met een Schiedamse ruw geconfronteerd met zuigelingensterfte. Geen van zijn zeven kinderen bleef in leven. Bij de geboorte van het laatste kind overleed zijn vrouw in het kraambed. Hendrikus' tweede huwelijk bleef eveneens kinderloos. Het vak van timmerman, metselaar en aannemer leerde Johannes Hendrikus van zijn oom en zijn vader. Oom Hendrikus was een succesvol metselaar, gezien het gegeven dat hij op grond van zijn belastingaanslag reeds in 1876 in aanmerking kwam om deel te nemen aan de verkiezingen van de Gemeenteraad en vanaf 1880 vermeld stond in het kiesregister voor de Tweede Kamer. *) Dat laatste betekende dat zijn inkomen een zodanig niveau had bereikt dat de aanslag voor grond-, personele- en patentbelasting boven de gestelde grens van 100 gulden was komen te liggen. Op grond van het censuskiesrecht waren in Nederland in 1880 - op een bevolking van vier miljoen zielen - slechts zo'n 130.000 personen gerechtigd een stem op de volksvertegenwoordiging uit te brengen. Oom Hendrikus woonde in de Jonker Fransstraat en was betrokken bij bouwactiviteiten in Crooswijk. Als aannemer nam hij deel aan de aanbesteding van openbare werken. Zo werd hem in 1882 de nieuwbouw gegund van het Erasmiaans Gymnasium aan de Coolvest. En drie jaar later bouwde hij op het terrein van de Gemeentelijke Gasfabriek in Kralingen het ketelhuis en enige andere gebouwen voor onder meer condensoren voor de verwerking van ammoniakwater. In het A/g£rae£Hfl^tefroe/?d^r gemeente Rotterdam verdween in 1892 de naam van H. Stelwagen uit de rubriek 'aannemers'; zijn neef J.H. Stelwagen kwam er voor in de plaats. Deze zette het bedrijf in de Jonker Fransstraat voort. Als aannemer in ruste verhuisde Hendrikus Stelwagen naar de rand van de stad, naar de (Oost)Blommersdijkscheweg (vanaf 1897 Bergweg genaamd). Daar overleed hij op 28 maart 1901. Johannes Hendrikus Stelwagen, sinds 1887 gehuwd met Anna Mathilde Dederika Bustin, wist de zaak tot grote bloei te brengen. 361
Hij was met name gespecialiseerd in de utiliteitsbouw. Stelwagen behoorde in 1895 tot de oprichters van de afdeling Rotterdam van de Nederlandsche Aannemersbond en nam actief deel aan de belangenbehartiging van de bond. Zijn gezondheid noopte hem in 1912 de aannemenj vaarwel te zeggen. De enige zoon, de jongste van de zes kinderen, trad niet in het voetspoor van zijn vadert) Zo kwam zestig jaar na vestiging in de Maasstad een einde aan de bouwactiviteiten van de Stelwagens. Het, door het gezin in 1900, betrokken woonhuis aan de Mathenesserlaan werd in 1913 verkocht. De hele familie, grootmoeder incluis, verhuisde in april van dat jaar naar Renkum. Daar overleed Johannes Hendrikus Stelwagen op 27 april 1918 op de leeftijd van 61 jaar. DÉ?/o to'5
Het fotoalbum van aannemer Stelwagen heeft een formaat van 53 x 38 cm, telt 22 pagina's en bevat 32 grote en kleine afbeeldingen van bouwwerken, chronologisch gerangschikt en door J.H. Stelwagen van onderschriften voorzien. Het betreft veelal albuminedrukken, zeer kwetsbaar en aangetast door de tand des tijds. Tevens zijn zeven foto's van activiteiten van de Nederlandsche Aannemersbond in het album opgenomen. Niet alle bouwprojecten zijn afgebeeld in het album, hetgeen er op wijst dat de foto's veelal ten geschenke zijn gekregen. Het is daarom niet waarschijnlijk dat Stelwagen zelf opdracht gaf tot het maken van reportages van de werkzaamheden. De groepsfoto's van de jaarlijkse bijeenkomsten van de Aannemersbond konden de leden via het bondsorgaan bestellen. Eén foto is los toegevoegd. Het betreft een compilatiefoto ter gelegenheid van het tienjarig jubileum van de Rotterdamse aannemerssociëteit 'Ons Genoegen' in 1919. Omdat Stelwagen toen reeds een jaar was overleden, werd zijn portret door de fotograaf vakkundig op een romp geplaatst om zo toch alle leden en oud-leden te kunnen vereeuwigen. Het oudste bouwobject dat in het album voorkomt, is het Erasmiaans Gymnasium aan de Coolvest. Als onderschrift vermeldde Stelwagen 'Gebouw Gymnasium'; jaartal of datum ontbreken. In augustus 1882 bleek Hendrikus Stelwagen van de zestien aannemers het laagste bod te hebben uitgebracht. Voor ƒ 121.600,kreeg hij de eer het hoofdgebouw, het gymnastieklokaal en de woning voor de conciërge te bouwen.3) De aanleg van de centrale verwarming - opmerkelijk in die tijd - viel buiten het bestek en 362
werd verzorgd door een Antwerpse firma. Ook het beeldhouwwerk aan de voorgevel was niet in het bestek opgenomen. De directeur van Gemeentewerken, G.J. de Jongh, had dit uitbesteed aan beeldhouwer Leo P. Stracké. Voor het bedrag van ƒ 6.950,- vervaardigde Stracké onder meer een zandstenen fronton met een afbeelding van Erasmus, hulde gebracht door de met stedekronen getooide stroomgodinnen van Maas en Rotte. Een Minervabeeld op het gebouw viel eveneens onder de opdracht.4) Dat twee foto's van het gymnasium door J.H. Stelwagen in het album werden opgenomen, zou kunnen duiden op zijn grote mate van betrokkenheid bij de bouw. De opdracht was weliswaar gegund aan zijn oom, maar de neef droeg wellicht als metselaar of als aannemerin-opleiding zijn steentje bij aan de realisatie van het schoolgebouw. TIÏ/O/I
Het eerste grote werk dat op het conto van aannemer J.H. Stelwagen kon worden geschreven, was de bouw van het uitgaanscentrum Tivoli aan de Coolsingel. In april 1890 lanceerden toneelspeler Jan C. de Vos en de oud-administrateur van de kleine Schouwburg, Willem van Korlaar, de plannen voor een derde theater in Rotterdam. Op de Coolsingel moest op de plaats van de in 1887 gesloopte oude Schouwburg 'eene kleine, smaakvol ingerichte, doch bovenal gezellige tooneelzaal verrijzen', zo meldden de initiatiefnemers het Rotterdamse publiek.5) Een speciaal daartoe in het leven geroepen exploitatiemaatschappij had het besluit genomen tot de bouw van een schouwburg met wintertuin, kegelbaan en restaurant. De commissarissen van maatschappij Tivoli kwamen uit de horecasector: de bierbrouwer C. van Stolk Azn., de wijnhandelaar J.A. Roest van Limburg en de Amsterdamse hoteleigenaar J.J. Doyer. Op 3 mei 1890 vond de aanbesteding plaats volgens de plannen van de architecten J. Verheul Dzn. en A. Salm G.Bzn. Dat een architect uit Amsterdam bij het project werd betrokken, was wellicht te danken aan Tivoli-commissaris Doyer. Salm, maar vooral zijn vader waren in de hoofdstad belast geweest met de renovatie van café-restaurant Krasnapolsky, in 1879 van een wintertuin voorzien.6) Verheul had in 1887 het ontwerp geleverd voor de Groote Schouwburg aan de Aert van Nesstraat. Om onopgehelderde reden ging de aanbesteding niet door. De geruchtenstroom over het afblazen van het project werd vervol363
69. De
Tzvo/z
zijn yo/ïoon>j£, september 1890. Co//ec£z'e Ge-
gens zo sterk, dat De Vos en Van Korlaar het noodzakelijk achtten op 10 mei 1890 een bericht in diverse Rotterdamse dagbladen te plaatsen. Daarin meldden zij dat alle geruchten over het niet bouwen van een schouwburg op de Coolsingel op onwaarheid berustten. De eveneens in Amsterdam gevestigde architect IJ. Bijvoets Gzn. had inmiddels de opdracht gekregen tekeningen voorTivoli te vervaardigen. Voor de bouw van het uitgaanscentrum werd aannemer Hendrikus Stelwagen benaderd. Bij de publieke inschrijving in mei was hij de laagste van de 21 aannemers geweest, met een bedrag van ƒ 124.500,-. Stelwagen was echter niet in staat onmiddellijk met het karwei te beginnen7) Pas in augustus, maar liever nog in september zou hij met dit project willen starten. Als oplossing werd neef Johannes Hendrikus - 34 jaar oud - naar voren geschoven. Met assistentie van H. de Keijzer zou hij voor de bouw zorgdragen. Tivoli-initiatiefnemer De Vos verwarde oom en neef Stelwagen, gezien zijn brief op 21 juni aan Hendrikus Stelwagen: 364
'Geachte heer, De heer C. van Stolk Azn. deelde mij gisteren mede dat u den nieuwe schouwburg aan den Coolsingel bouwen zult'.^) De Vos informeerde tevens of op maandag 23 juni al met de bouwactiviteiten zou worden begonnen. Haast was geboden, want de commerciële belangen waren groot. De directie eiste bij de aanvang van het nieuwe theaterseizoen over de schouwburg te kunnen beschikken. De eerste voorstelling was al vastgesteld op 27 september 1890. Op 24 juni vond de ondertekening plaats van het aannemingscontract. Bij onderhandse inschrijving werd geregeld dat J.H. Stelwagen voor ƒ 105.999,- het karwei zou klaren.^) De plannen van Verheul en Salm zouden teveel gelardeerd kunnen zijn geweest met verfraaiingen en versieringen, want hoe valt anders het verschil in aanneemsom van ruim ƒ 18.000,- tussen de eerste en tweede inschrijving van de Stelwagens te verklaren? Bovendien was in Bijvoets' plan, dat zeer sterke overeenkomsten vertoonde met dat van zijn collega's, de wintertuin zowel van een ijzeren overkapping als van een geheel nieuwe voorgevel voorzien. En er was plaats ingeruimd voor een speciale damessalon.^) Nadat op 27 juni 1890 met het heien was gestart, werd in hoog tempo gewerkt. Stelwagen ondervond daarbij hinder van de veelvuldige afwezigheid van de architect. In een briefje van 6 augustus verzocht hij hem weer eens dringend naar Rotterdam te komen, 'daar er zooals u bekend is, toch zoovele zaken op uw besluit of goedkeuring wachten; waardoor ik niet kan werken met een personeel, zooals ik zoude moeten doen, om op tijd met den bouw gereed te komen'. Bovendien dreigde op dat moment de bouw te stagneren omdat Bijvoets nog geen tekeningen van de kapconstructies, deuren en puien had geleverd.'^) Deze problemen waren voor de buitenwereld niet zichtbaar, want in een krantenbericht van 19 augustus werd met verbazing en bewondering gesproken over de snelheid waarmee de muren waren opgetrokken en de vlag in de top van het Tivoli-gebouw was gehangen. Een maand later meldde een krant: 'Niettegenstaande het inwendige van het Schouwburggebouw Tivoli nog niet doet vermoeden, dat de opening op Zaterdagavond 27 september a.s. kan plaats hebben, blijft men dezen datum toch voor de officiële opening noemen'. ^ ) Maatschappij Tivoli, bij monde van Van Stolk, had toestemming van de gemeente gekregen om vanaf die dag de schouwburgzaal te gebruiken, hoewel de waterleiding dan nog niet gereed zou zijn. Wellicht was de burgemeester gevoeliger geweest voor de passage 365
in de brief van de Tivoli-commissaris, dat hij, Van Stolk, 'voor eiken dag latere oplevering van de gebouwen tegenover de exploitanten eene boete van ƒ 100 verbeurt', dan voor de brandveiligheid en hygiëne. 13) Helaas voor Van Stolk werd de geplande openingsdag toch niet gehaald. De eerste voorstelling kon een week later op zondag 5 oktober plaatsvinden. Voor aanvang van het premièrestuk, een blijspel van Shakespeare, hield De Vos voor de genodigden een korte toespraak. Daarin werd hulde gebracht aan de architect en de aannemers Stelwagen en De Keijzer voor hetgeen zij in korte tijd tot stand hadden gebracht. Na aftrek van zonen verzuimdagen was de bouw na 71 werkdagen voltooid. Dit aantal dagen werd expliciet vermeld op het geschenk dat Stelwagen als herinnering aan deze belangrijke bouwopdracht ontving.14) Het ftotterdtfmidi Ni>uu>sb/dd stelde een dag later vast: 'Wat door velen als een onmogelijkheid werd beschouwd, blijkt toch mogelijk te zijn geweest. De Schouwburg Tivoli, waarvan vóór maanden niets meer bestond dan de schetsen op het papier ten huize van den architect IJ. Bijvoets Gzn. te Amsterdam, is thans zover gereed, dat de belangstellenden in den kunst, reeds ontvangen kunnen worden'. 15) Alle bouwactiviteiten waren overigens gericht geweest op de realisatie van de toneelzaal met 653 zitplaatsen. De wintertuin werd, na de nodige strubbelingen rond de ijzeren overkapping, pas geopend op 29 maart 1891. Het album bevat zes foto's van Tivoli. Stelwagen was zelf de mening toegedaan dat de schouwburgzaal een dag eerder was voltooid dan algemeen gemeld, gezien zijn onderschrift bij een van de foto's: 'gebouwd in de tijd van 70 dagen in 1890'. Het Dat de naam van aannemer J.H. Stelwagen vandaag de dag niet geheel in vergetelheid is geraakt, is te danken aan een gewaagd bouwproject in 1897. De heren G.H. en H.M. van der Schuyt namen in dat jaar het besluit 'een grootsche kantoorgebouw in Amerikaansche geest' te realiseren op een terrein aan de Wijnhaven, Geldersekade en Wijnstraat.^) Zij bezaten daar enige huizen, die ten behoeve van de nieuwbouw zouden worden gesloopt. Om het project een kans van slagen te geven, richtten zij de Naamloze Vennootschap Het Witte Huis op. De Rotterdamse architect W. Molenbroek tekende een gebouw met een voor die tijd ongehoord aantal van tien verdiepingen; vijf verdiepingen was toch wel het maximum in Nederland. 366
70.
5/tfdtt wor
/i^t Witte HULS, Z897.
n> /.H.
367
In eerste instantie was niet bekend welke personen opdracht hadden gegeven tot de bouw van het ruim 38 meter hoge pand. Daarom werd tegen de wijze van aanbesteding op 11 juni 1897 protest aangetekend door de afdeling Rotterdam van de Nederlandsche Aannemersbond. Naast een toevoeging aan de algemene voorwaarden in het bestek, wenste de Aannemersbond vóór de dag van aanbesteding te weten 'de naam van den principaal, ten wiens behoeve deze besteding plaats heeft en, ingeval de besteding mocht uitgaan van eene Maatschappij, welke heeren zich dan, namens die Maatschappij, tot persoonlijke borgen verbinden'.''') Architect Molenbroek stuurde de secretaris van de bond, J.H. Stelwagen, de verklaring dat de directie van de Naamloze Vennootschap Het Witte Huis, de gebroeders Van der Schuyt, zich persoonlijk aansprakelijk stelden. Op 21 juni 1897 werd het werk aanbesteed. Tien Rotterdamse aannemers bleken in de race voor de bouw van het kantoorpand. A.G. Sondermeijer was de hoogste met ƒ 152.183,-; J.H. Stelwagen met ƒ 127.900,- de laagste inschrijver.^ Laatstgenoemde zou echter niet voor dat bedrag de eerste wolkenkrabber van Nederland bouwen, want het project zou veel duurder uitvallen dan verwacht. Voordat de spade in de grond kon worden gezet, dienden de plannen van Molenbroek eerst de Rotterdamse bouwpolitie te passeren. Dat het ongewoon hoge kantoorpand door zijn gewicht in de slappe grond zou kunnen zakken, zal het schrikbeeld van de inspecteurs zijn geweest, want tegen de door de architect voorgestelde fundering maakten zij bezwaar. Er moesten meer heipalen van 16 meter lengte de grond in. En dat zou de nodige consequenties hebben. Op 2 augustus 1887 stortte een aan de bouwput grenzend woonhuis aan de Wijnhaven gedeeltelijk in. Het slopen van de huizen van de Van der Schuyts had het belendende pand aan het wankelen gebracht. Met het heien was nog nauwelijks begonnen. De NV Het Witte Huis kocht het ingestorte pand van de gedupeerde eigenaar. Een onverwachte kans deed zich zo voor om het kantoorgebouw uit te breiden. Was in het oorspronkelijke ontwerp een oppervlakte van 15 x 20 meter het uitgangspunt, Molenbroeks nieuwe bouwplan werd ontwikkeld op een oppervlakte van 21 x 20 meter. De Hoofdinspecteur over het Bouwen, C.J. Struyk, had daartegen geen bezwaren, mits een aantal zaken conform de richtlijnen van de bouwpolitie zou worden gerealiseerd. Struyk maakte zich echter wel zorgen over de brandveilig368
heid, gezien de passage in zijn advies, 'dat het gebouw de, voor onze gemeente buitengewone hoogte van plus minus 30 meter, of tot den bovenkant der hoogste nok 38,42 meter heeft en deze hoogte met het oog op brand en de gemeentelijke bluschmiddelen bijzondere voorzorgen vereischt'.'^) De vloeren mochten daarom niet op houten balken rusten, maar op 'ijzeren liggers, met daartussen geslagen gewelven van drijfsteen'. In de kelder moest 'een pompwerktuig, dat bij brand als brandspuit dienst kan doen' worden geplaatst en verder diende onder meer het dak te worden uitgerust met acht stevige brandladders. Op 1 oktober 1897 gaf B. en W. de NV Het Witte Huis toestemming volgens het nieuwe bouwplan te werk te gaan, met inachtneming van de eisen van de bouwpolitie. Hangende de gemeentelijke goedkeuring waren de funderingswerkzaamheden gewoon voortgezet. De vele palen in verhouding tot het relatief kleine oppervlak zorgden al snel voor bijzondere problemen in de omgeving van de bouwput. 'Het heiwerk voor het zoogenaamde 'Witte Huis' op den hoek van de Geldersche kade en de Wijnhaven, blijkt van ongunstige invloed te zijn op de Jan Kuitenbrug. De gemaakt wordende paalfundering, die voor ruim de helft gereed is, drukt de grond weg in de richting van de kaaimuren der Wijnhaven en van de brug waarvan de noordelijk helft scheef weggeduwd wordt', meldde directeur Gemeentewerken G.J. de Jongh op 21 september aan B. en W. Alleen met enige kunstgrepen was het tot dan toe gelukt de brug begaanbaar te houden, maar De Jongh vreesde dat nu het heiwerk juist in de richting van de oeververbinding werd voortgezet de kleppen over elkaar heen zouden schuiven. Dat de kade zou instorten, werd als onvermijdelijk geaccepteerd, de brug moest echter behouden blijven. Hij had daarom opdracht gegeven de verbinding tussen kademuur en brugdelen los te maken.20) Voor deze schade aan de openbare werken van de gemeente werd de eigenaar van het Witte 1 luis aansprakelijk gesteld. Een jaar later, op 8 september 1898, vond de officiële opening plaats van het Witte Huis. Dit, in 1898 'hoogste particuliere gebouw van Europa', zou meer dan dertig jaar in ieder geval Nederlands enige wolkenkrabber blijven. Het voormalige GEB-gebouw aan de Rochussenstraat nam met 65 meter in 1931 het hoogterecord over. Aannemer Stelwagen plakte als herinnering drie foto's in zijn album, waaronder een foto van de heiwerkzaamheden. Een paar dozijn van de 900 palen is daarop zichtbaar. 369
De bouw van het kantoor voor de NV Wissel- en Effectenbank aan de Noordblaak is een van de projecten die niet terug te vinden zijn in Stelwagens fotoalbum. Bij de openbare aanbesteding op 4 mei 1903 bleek hij met ƒ 165.500,- de op een na laagste inschrijver te zijn. Hoewel het verschil met de laagste bieder ruim ƒ 12.000,bedroeg, kreeg hij toch de voorkeur. Het ontwerp van architect B. Hooijkaas werd door de correspondent van het weekblad Dg Aannemer een sieraad voor Rotterdam genoemd. 1 looijkaas kreeg overigens tijdens de bouw assistentie van zijn Amsterdamse collega A.D.N, van Gendt. 'De technische vraagstukken werden door de bouwmeesters op de gelukkigste wijze opgelost en tevens wisten zij ook de versieringskunst op een zoodanige wijze toe te passen dat het geheel een vorstelijk paleis waardig zou zijn'.21) Het bijzondere van het kantoorpand - met een vloeroppervlak van 500 m^ en rustend op 770 palen - was niet zozeer de gevel met een torentje, maar de kelder. De Wisselen Effectenbank, sinds de oprichting in 1879 een dochterinstelling van deTwentsche Bankvereniging, had als eerste in Rotterdam een modern safe-deposito, met 2000 kluisjes. Zijn ervaring met de realisatie van een bankgebouw zou er een jaar later voor zorgen dat aannemer Stelwagen door architect Verheul boven aan de lijst van genomineerden werd gezet voor de bouw van de Bijbank. Sinds 1865 was in Rotterdam aan de Leuvehaven de Bijbank der Nederlandsche Bank gevestigd. De werkzaamheden van deze bank namen in de loop der jaren zo toe, dat het rond de eeuwwisseling noodzakelijk werd naar een ander onderkomen uit te kijken. Een extra reden om weg te gaan, was de regelmatig terugkerende wateroverlast. Bij hoge waterstand kwam de kelder blank te staan. Ook de bankloketten konden dan niet met droge voeten worden bereikt, legen dit euvel viel niets te ondernemen.22) De Bijbankdirectie had haar oog laten vallen op een perceel aan de Boompjes. Voor ƒ 125.000,- werd in juli 1904 een pand aangekocht, met de bedoeling het te slopen en daar een nieuw gebouw neer te zetten. 'Men was algemeen van oordeel dat de Bank den gelukkige greep had gedaan, zoowel wat het terrein zelf aangaat als de ligging in het midden van de beweging van handel en scheepvaart', verwoordde Bijbankpresident J.H. Veder de reactie van de Rotterdamse zakenwereld.23) Hij schreef verder aan de president van de Nederlandsche Bank in Amsterdam dat de nieuwbouw bij voorkeur door twee architecten diende te worden 370
7/. Bijfoinfe wzn De nd5c/i
Boompjes.
gerealiseerd. Als voorbeelden werden het pas in gebruik genomen kantoor van de NV Wissel- en Effectenbank en de ingrijpende verbouwing bij de firma R. Mees & Zoonen genoemd. In beide gevallen was naast de Rotterdamse architect een Amsterdamse collega met ervaring met bankgebouwen geplaatst.^4) Het bestuur van de Nederlandsche Bank stuurde haar 'huisarchitect', A. Salm G.Bzn., naar Rotterdam om het toekomstige bouwterrein te inspecteren. Salm deelde de mening van de heren van de Bijbank. Hij deed hen de suggestie aan de hand om J. Verheul Dzn. te vragen, hetgeen gebeurde. De architecten waren geen onbekenden voor elkaar: beiden waren lid van het hoofdbestuur van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. In september 1904 ontving Verheul de opdracht om samen met Salm de Bijbank aan de Boompjes te ontwerpen. Zij kregen er ruim de tijd voor, omdat met de sloop van het aangekochte pand pas in de zomer van 1905 kon worden begonnen. In een rapportage aan de Bankdirectie te Amsterdam over de voorgenomen bouwplannen 371
stelde Salm in augustus 1905 de aannemers aan de orde. Hij somde de voor- en nadelen op van de verschillende wijzen van aanbesteding. Aan de directie werd de keuze gelaten om het werk aan een geselecteerde firma op te dragen, dan wel een publieke aanbesteding of een aanbesteding bij uitnodiging te laten plaatsvinden. 25) Het werd het laatste: zeven uitverkoren aannemers - drie Amsterdamse, drie Rotterdamse en een uit Gouda - kwamen op 21 september 1905 in het gebouw van de Nederlandsche Bank in de hoofdstad bijeen om de uitslag te vernemen. Na de opening van de enveloppen bleek J.H. Stelwagen de laagste inschrijver te zijn met een bedrag van ƒ 318.145,-. Salm had de kosten geraamd op ƒ 320.000,-. De Bankdirectie schreef nog diezelfde dag naar de bestuurders van de Bijbank dat zij Stelwagen het werk wilde gunnen, zeker 'nadat de heer J. Verheul Dzn. medegedeeld had dat hij dien aannemer gaarne aanbeval, uit ervaring hem kennende'. Als extra aanbeveling werd gemeld dat Stelwagen het gebouw van de Wissel- en Effectenbank aan de Noordblaak had aangenomen en voltooid.26) Het heiwerk ging met veel moeite gepaard; de muren van de belendende percelen bleken niet onderheid te zijn. Die dienden dus eerst te worden gestut. Een extra handicap was dat de fundering van het nieuwe gebouw belangrijk lager moest worden gelegd dan die van de naastgelegen panden. De bouw liep door dit alles de nodige vertraging op. Nadat nog op 12 maart 1906 bij een zeer hoge vloed en stormachtig weer het terrein onder water was gelopen, was de houten fundering op 17 maart 1906 zover gereed dat met metselen kon worden begonnen.27) Met enig feestvertoon vond op die dag de eerste steenlegging plaats. Maria Veder, de zestienjarige dochter van de president van de Bijbank, mocht de handeling verrichten. 1 let probleem van de wateroverlast, waar de Bijbank op de Leuvehaven veelvuldig mee te maken had gekregen, moest op de Boompjes beslist worden vermeden. Het onderhuis werd daarom zo'n veertig centimeter boven de dijkhoogte gesitueerd. Bezoekers zouden na binnenkomst via een imposante trap de centrale hal kunnen bereiken. De aan de pers getoonde tekening van de voorgevel ontlokte de journalist van het Rofferïfomsdi Meuu'sb/dd het commentaar, dat wanneer de beide flanktraveeën even buiten beschouwing werden gelaten, de venster- en raamverdeling hoogst bevallig aandeden, 'haast te frivool voor een zo ernstig instituut'. 28) 372
De bouw van het 'nieuwe geldpaleis' zou alles bij elkaar zo'n twee jaar duren. Op 29 oktober 1907 kon de Bijbank officieel worden geopend door de president van de Nederlandsche Bank, mr. N.P. van den Berg. De architecten Verheul en Salm lieten ter herinnering aan de bouw een fotoreportage van het in- en exterieur maken door de vermaarde Rotterdamse fotograaf Carl Emil Mögle. Zij boden de cassette met vijftien foto's als relatiegeschenk aan aan onder meer hun opdrachtgever, de directie van de Nederlandsche Bank en de aannemer. Stelwagen bewaarde daarvan zeven foto's in zijn album. En ook de afbeelding van de eerstesteen legging, waar hij vlakbij Maria Veder midden op de foto staat, en de foto van de oorkonde die het meisje als herinnering had gekregen. Dit fraai gekalligrafeerde papieren aandenken was ondertekend door de steenlegster, de bestuurders en hoofdbeambten van de Bijbank, alsmede door het architecten-duo en aannemer Stelwagen. uoor De vele migranten die vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw Rotterdam bevolkten, hadden voor een sterke activering van het kerkelijk leven gezorgd. Om de stroom gelovigen goed te kunnen opvangen, werden vanuit de kerkgenootschappen nieuwe kerkgebouwen neergezet. Ook lieten zij scholen, ziekenhuizen en liefdadigheidsinstellingen voor wezen en bejaarden bouwen. Voor de opdrachten van rooms-katholieke zijde kwamen vrijwel uitsluitend personen van katholieke huize in aanmerking. Bij de publieke inschrijvingen stond dat expliciet vermeld: 'alleen voor RK-aannemers te Rotterdam'. Het leverde de katholiek Stelwagen echter weinig opdrachten op. Voor grote projecten als het Wees- en Armenhuis aan de West-Kruiskade, het Sint Anthoniusgesticht aan de Nieuwe Binnenweg en het Sint Franciscusgasthuis aan de Schiekade was zijn raming te hoog.^9) Dat gold ook voor de bouw van kerken, veelal gegund via een onderhandse aanbesteding. Was Stelwagen in 1892 de een na laagste inschrijver bij de Ignatiuskerk aan de Westzeedijk, in 1901 werd hij belast met de bouw van de Onze Lieve Vrouwekerk aan de Wijnhaven. Tot zijn taak behoorde het afbreken van de bestaande, slechts veertig jaar oude, maar nooit voltooide kerk naar ontwerp van de bekende architect P.J.H. Cuypers. Dat gebeurde op last van de bouwpolitie. Wegens instortingsgevaar mochten de paters jezuïeten de kerk niet meer 373
gebruiken. Alleen de toren kon blijven staan. Omdat het aantal welgestelde parochianen sterk was gedaald en menig woonhuis aan de Wijnhaven en omgeving als kantoor werd gebruikt, kreeg Stelwagen opdracht een bescheiden kerk neer te zetten.30) Een foto van dit bouwproject ontbreekt, maar daarentegen zijn er wel enige foto's van de kerk van de Sint-Elisabethparochie aan de Mathenesserlaan in het album opgenomen. Rond de eeuwwisseling vond de nieuwe uitleg naar het westen plaats in de Coolpolder. Volgens het stadsbestuur moest dat met enige allure gebeuren. Breed aangelegde avenues als de Mathenesserlaan, 's-Gravendijkwal, Claes de Vrieselaan en Heemraadssingel waren bestemd voor de woonhuizen van de gegoede burgerij. Aannemer J.H. Stelwagen verhuisde met vrouw en zes kinderen in 1900 naar de Mathenesserlaan nr. 225. Het herenhuis op nr. 227 was gelijktijdig door zijn aannemersbedrijf gebouwd. Deze twee waren in 1900 de laatste panden van de laan aan de oneven zijde, als het Gemeentearchief buiten beschouwing wordt gelaten. In de nieuwe stadswijk in wording diende naar het oordeel van het bisdom dringend een parochiekerk te komen. Immers, tussen Delfshaven en de oude stad was geen enkele rooms-katholieke kerk te vinden. Aan het nog onbebouwde gedeelte van de Mathenesserlaan, vlakbij het Gemeentearchief, werd het terrein gekozen. De Gemeenteraad ging op 2 juni 1904 akkoord met de gronduitgifte. Eerst verrees een tijdelijk gebouwtje. J.H. Stelwagen, parochiaan en kerkmeester van de nieuwe Sint-Elisabethparochie, kreeg de opdracht een hulpkerk te bouwen. Hij had op 27 mei 1904 de bouwcommissie, bestaande uit pastoor Wreesman en de bouwkundigen J.A. Peeters en H.J. Egelie, laten weten het tijdelijke onderkomen te kunnen realiseren. Zijn prijs bedroeg ƒ 6.590,-, zij het zonder altaren of banken.31) Voor de opdracht van de bouw van de definitieve parochiekerk was Stelwagen zeer geïnteresseerd, gezien de brief die hij op 23 oktober 1906 aan de voorzitter van het kerkbestuur, pastoor P.A.J.H. Wreesman, schreef: 'Daar binnen eenige dagen de tijd zal naderen, waarop het bouwen der nieuwe Kerk zal moeten worden aanbesteed en het reglement van het Parochiaal Kerkbestuur ons voorschrijft; dat geen aannemers van eenig belangrijk werk, waarvoor de kosten uit de Kerkekas of voor rekening der Parochie betaald worden; lid van het Kerkbestuur kunnen zijn; zoo zie ik 374
mij verplicht, mijn ontslag aan te vragen als Kerkmeester; daar ik anders mij hiervoor de gelegenheid zoude ontnemen, mede te dingen naar den bouw der nieuwe Kerk en ik deze kans niet gaarne zoude laten voorbij gaan; omdat ik het bouwen onzer nieuwe Parochiekerk op zeer hoogen prijs stel'.32) Pastoor Wreesman was bereid met Stelwagen in zee te gaan. De aannemer had tenslotte enige ervaring met het bouwen van kerken: de Onze Lieve Vrouwekerk aan de Wijnhaven en de Remonstrantse kerk in Den Haag. Ten aanzien van de keuze van de architect hadden het kerkbestuur en de bouwcommissie in 1904 wat meer werk gehad. Vijftien architecten waren de revue gepasseerd. Dat de uitverkoren bouwmeester P.G. Buskens nog niet eerder een kerkgebouw had ontworpen, werd niet als een bezwaar gezien. Buskens woonde dichtbij, op de Mathenesserlaan nr. 264 en in de directe omgeving van de aannemer. De bouw van de kerk zou, gezien de financiële middelen van de nog jonge parochie, in fasen gaan verlopen. Op 29 oktober 1906 meldde Stelwagen het kerkbestuur dat de eerste fase volgens zijn berekening ƒ 152.377,25 moest gaan kosten. Dit bedrag pakte daarmee aanmerkelijk hoger uit dan eerst door de architect was beraamd. Als oorzaak noemde hij onder meer het verzoek van het bisdom alvast over te gaan tot het heien van 91 palen in dat deel van de locatie waar later een aanbouw van de kerk zou moeten verrijzen. En verder voor extra versieringen, schilderwerk, beeldhouwwerk en elektrisch licht. Het kerkbestuur moet het bedrag te hoog hebben gevonden, want twee dagen later, op 31 oktober, schreef Stelwagen hen na herhaalde berekening en in overleg met de architect te komen tot de som van ƒ 149.000,-.33) Daarmee stemde pastoor Wreesman in. Nog diezelfde dag werd het contract met Stelwagen getekend. De pastoor had voor de bouw van de kerk een banklening van ƒ 160.000,- afgesloten. Op 19 november 1906, de dag van het feest van de H. Elisabeth, ging de eerste heipaal de grond in.34) Met de architect ontstonden spoedig problemen over de overschrijding van de begroting met zo'n tien procent. Het kerkbestuur was bepaald niet gediend van het eigenmachtige optreden van Buskens. Zonder overleg had deze besloten voor het interieur duurdere steensoorten te kiezen. Anders dan in het bestek vermeld, kwamen de bogen te rusten op kolommen van Beiers graniet. Verdere kostenposten waren onder meer de gestegen prijzen voor heipalen, een aantal door de bouwpolitie geëiste bouwkun375
72. Vi/fa, in 1905 gebouwd i'oor de m
73. De Si'm-E/isrtbef/i/eerfc, gezien uaiui/ de Kokerf Co//ecfie /.H. Sfe/uwgen/Gemeenferta/rie/ 376
, in 1909.
dige aanpassingen en een misrekening van Buskens over de hoeveelheid voor de bouw benodigde ijzer. Het conflict over de uit de hand gelopen kosten liep zo hoog op dat een advocaat in de arm werd genomen. Pas in 1910 zouden de partijen met een door een onafhankelijke deskundige opgestelde schikking akkoord gaan. Aannemer Stelwagen dreigde in dit conflict de dupe te worden, want uit onvrede over de gang van zaken was het kerkbestuur in eerste instantie niet meer genegen de tweede fase van het project door hem te laten uitvoeren. Na de ingebruikneming van de gedeeltelijk voltooide kerk in mei 1908 moesten op de plaats van de afgebroken noodkerk de pastorie en patronaatszalen verrijzen. Op 23 mei meldde Stelwagen voor ƒ 69.865,- de gewenste gebouwen te kunnen realiseren. Een maand later was zijn prijs gezakt naar ƒ 55.160,-: alle verfraaiingen en versieringen waren geschrapt. 'Tot mijne groote verwondering', zo schreef hij het kerkbestuur op 22 juni 1908, 'heb ik vernomen, dat in uw geacht Bestuur eene strooming van gedachten was opgekomen, om dit werk niet bij onderhandsche overeenkomst aan mij op te dragen; maar deze zaak publiek te doen aanbesteden. Dat deze ommekeer in de door U tot dusverre gevolgde gedragslijn mij zeer verbaasde, zal ik U wel niet nader behoeven toe te lichten; te meer; daar mij geen enkele handeling mijnerzijds bewust is, waardoor ik het vertrouwen, tot dusver in mij gesteld; ben onwaardig geworden; maar integendeel mij zeggen; bijna algemeen in de Bouwwereld een zeer groot vertrouwen te hebben gewonnen'.^) Stelwagen mocht de werkzaamheden toch voortzetten. In augustus 1909 kwam de pastorie gereed. Hoe de kerk er definitief uit zou komen te zien, heeft hij door zijn overlijden in 1918 nooit meer kunnen aanschouwen. Met de laatste fase van het bouwproject - het voorfront met toren - kon door allerlei omstandigheden pas in 1920 worden begonnen.36) Stelwagens album bevat foto's van de bouw en van het interieur. Ook bezat hij een foto van de oorkonde, vervaardigd ter herinnering aan de eerstesteen legging op 23 april 1907 door deken A.A. Verbeek. Op deze in het Latijn gestelde oorkonde ontbrak zijn naam als 'constructore' niet. Ste/uwgen nog meer Het album toont vooral afbeeldingen van grote bouwwerken. Het beeld, dat Stelwagen met name in de utiliteitsbouw zijn sporen heeft verdiend, wordt mede bevestigd door de andere, niet afge377
beelde projecten die hij heeft gerealiseerd.^) Foto's van woningen daarentegen zijn dun gezaaid. Voor zover bekend bouwde Stelwagen naast de twee herenhuizen op de Mathenesserlaan, woningen in de Admiraliteitsstraat (in 1896) en aan de Avenue Concordia (in 1901).38) Er is een kiekje van de bouwactiviteiten op de hoek van de Boezemsingel en het Oostvestplein. Via een publieke aanbesteding kreeg Stelwagen in het voorjaar van 1897 de opdracht voor de bouw van drie winkels met bovenhuizen voor een aanneemsom van ƒ 38.920,-, naar een ontwerp van architect W. Molenbroek.^) Beide heren zouden elkaar enige maanden later nog eens tegenkomen, bij de bouw van het Witte Huis. Ook siert een grote afbeelding van een imposante villa het album. Het betreft het huis van margarinefabrikant S. van den Bergh, in 1905 in opdracht gebouwd aan de Westerlaan, hoek Parklaan. Anno 1998 is dit pand in gebruik als hoofdkantoor van Internatio-Müller. Hoewel dit niet blijkt uit afbeeldingen in het fotoalbum, profiteerde Stelwagen als aannemer ten volle van de ontwikkeling van de Rijnhaven en omgeving. In 1892 bouwde hij in opdracht van Blaauwhoedenveem de pakhuizen Scheepvaart, Handel en Nijverheid, geschikt voor de opslag van olie, vet en margarine. In dat jaar werd hem ook de bouw gegund van het logementsgebouw, het volkskoffiehuis en een pakhuis met twee bovenwoningen op het terrein van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij (NASM), de latere Holland-Amerika Lijn.40) De opdracht daarvoor kwam van de Maatschappij tot Exploitatie van gronden en gebouwen aan de Wilhelminakade. De NASM was tot 1903 de huurder en exploitant van dit landverhuizershotel, dat plaats bood aan 400 personen. In afwachting van de inscheping naar Amerika brachten talloze emigranten uit Oost-Europa er hun tijd door. Aan de Wilhelminakade was Stelwagen ook actief voor Pakhuismeesteren. In 1895 kwam daar het veemcomplex Celebes, Borneo, lava en Sumatra gereed. Via een publieke inschrijving verwierf hij in 1902 de opdracht voor een pakhuis voor de NV Handelsveem aan de Rijnhaven O.z.^i) In 1900 had hij een uitnodiging ontvangen voor de aanbesteding van een soortgelijk gebouw - met een oppervlakte van 1000 m^ - op het Noordereiland, aan de Maaskade, hoek Meeuwenstraat. Met ƒ 115.980,- was hij de laagste van de vijf geïnviteerde aannemers.42) Dit gecombineerde kantooren pakhuispand van de Badische Actiën Gesellschaft für 378
Rheinschiffahrt und Seetransport, een cargadoors- en expediteursfirma, ging in de meidagen van 1940 door oorlogsgeweld verloren. De groei van Rotterdam gaf een sterke impuls aan de bouwnijverheid. Naast haven, handel en industrie verstrekte ook het gemeentebestuur de nodige opdrachten. Stelwagen ontbrak zelden bij de publieke inschrijvingen voor grote gemeentelijke projecten, maar viel vanwege te hoge ramingen niet vaak in de prijzen. In 1899 had hij echter weer eens succes. Van 24 aannemers was Stelwagen de laagste inschrijver, met een bedrag van ƒ 126.900,-, voor de bouw van het Zuid-Oostelijk stoomgemaal 'in de Hillepolder, ten zuid-oosten van de Maashaven'. Dit gemaal, op de hoek van de Putselaan en de Pretorialaan, regelde de afvoer van rioolwater en oppervlaktewater van het zuidelijk deel van de stad. Een jaar later kreeg hij via een onderhandse aanbesteding de opdracht van het gemeentebestuur voor het doen van aanvullend hei-, graaf- en funderingswerk voor een verzamelriool in de polder Varkenoord.^) Bij de publieke inschrijving in 1901 voor de uitbreiding van de gemeentelijke gasfabriek aan de Oostzeedijk was hij de laagste van de 22 aannemers. Stelwagen mocht zijn handtekening onder dat aanbestedingscontract zetten. Voor de bouw in 1905 van het politiebureau aan de Duivenvoordestraat meldden zich 29 gegadigden bij de gemeente. I let werk werd voor ƒ 60.880,bij Stelwagen aanbesteed. Het project omvatte een politiepost, met daarboven drie personeelswoningen, een dienstgebouw aan de binnenplaats en een stal voor 24 paarden met remise, tuig- en poetskamer en een ziekenstal. Verder 'een rijbaan in aansluiting op een paljasloods en mestput', dit alles geheel bestraat en gedeeltelijk ommuurd en omheind.'*'*) Het was de laatste opdracht die Stelwagen via publieke inschrijving van de gemeente zou krijgen. Foto's van de door hem gerealiseerde gemeentelijke voorzieningen ontbreken in het album. De enige foto van een industrieel bouwproject staat op de laatste pagina van zijn album. Het toont de funderingswerkzaamheden van de zuivelfabriek aan de Persoonsdam. De opdracht daartoe werd in 1910 verstrekt door de Coöperatieve Fabriek van Melkproducten der Verenigde Zuivelbereiders. Stelwagen nam niet alleen deel aan bouwprojecten in de Maasstad, maar was ook elders in het land actief. Zo bevat het album 379
een foto van J.H. Stelwagen, omringd door enige werklieden voor de ingestorte kerktoren van Oirschot in 1904. Voorts zijn er twee foto's van bouwactiviteiten in Den Haag. Op 31 december 1894 was hem de bouw gegund van de nieuwe Remonstrantse kerk aan de Laan in het centrum van de residentie. Het kerkbestuur had wat aarzelend gereageerd op zijn aanbestedingsbedrag van ƒ 91.819,-, daar het veel lagerwas dan die van de andere aannemers. Zij besloot over hem informatie in te winnen bij de Rotterdamse dienst Gemeentewerken. Directeur G.J. de Jongh stelde het kerkbestuur gerust met zijn verklaring dat Stelwagen diverse werken voor de gemeente Rotterdam naar volle tevredenheid had verricht. Het enige probleem bij de bouwvan de kerk, waarmee in juli 1895 werd begonnen, was het verbod van de gemeente Den Haag om bouwmateriaal op te slaan op de nabij gelegen Korte Beestenmarkt. Alles moest op het bouwterrein worden bewaard, met als gevolg dat veel tijdverlies werd geleden door het heen en weer slepen van materialen. De opleveringsdatum kwam daardoor in gevaar. Een week later dan in het bestek vermeld, op 22 maart 1896, kon toch de eerste kerkdienst worden gehouden, zij het dat de kerk niet klaar was en de kansel en kerkbanken door een arbeidsconflict nog niet waren geleverd. Stelwagen behoorde, naast onder meer de ministers van Justitie en Financiën, tot de officiële genodigden voor deze dienst.45) 'Verbouwing voormalige paleis Von Wied Prinsessegracht / hoek Voorhout te 's Gravenhage 1909' schreef Stelwagen onder de tweede Haagse foto. In dat jaar verkocht Marie von Wied, dochter van prins Frederik en kleindochter van koning Willem I, haar huis aan de verzekeringsmaatschappij 'De Eerste Nederlandsche'. Deze maatschappij was gevestigd naast het paleisje en zat dringend verlegen om meer kantoorruimte.^) De directie besloot tot sloop. Op de vrijgekomen grond werd door Stelwagen de uitbreiding van het verzekeringskantoor gerealiseerd. Beide 1 laagse projecten van de Rotterdamse aannemer zijn uit het stadsbeeld verdwenen: na het bombardement op het Bezuidenhout van 3 maart 1945 bleek van het verzekeringskantoor niets meer over te zijn; de grote Remonstrantse kerk kwam in 1980 onder de slopershamer. Bij de publieke inschrijving in andere steden viel de naam van Stelwagen vooral te lezen in de rubriek 'Gehouden Aanbestedingen' in De Artnn^m^r als het grootschalige werken met een sterk representatief karakter betrof. Zo was hij in 1895 de hoogste 380
inschrijver bij de aanbesteding voor de bouw van het grote (Hoofd)Post- en Telegraafgebouw achter het Paleis op de Dam in Amsterdam. De bouw van de nieuwe Munt in Utrecht, op last van het Ministerie van Financiën, ging in 1909 ook aan Stelwagen voorbij, evenals een jaar later de Beurs voor de Diamanthandel in de hoofdstad. Voor de uitbreiding in 1911 van het koninklijk paleis Het Loo in Apeldoorn kwam de Rotterdamse aannemer vanwege de te hoge inschrijving evenmin in aanmerking.^) Het had echter niet veel gescheeld of Stelwagen had het Vredespaleis in Den Haag gebouwd. Met het bedrag van ƒ 582.500,- was hij op twee na de laagste inschrijver. Aan deze aanbesteding in 1909 voor de zogenaamde 'bovenbouw' van het Vredespaleis namen 26 aannemers deel. De funderingswerkzaamheden waren toen reeds voltooid. De Carnegie-stichting gunde echter het werk aan zijn Haagse collega Boersma.^^) De De op 14 november 1895 opgerichte Nederlandsche Aannemersbond had als doelstelling het bevorderen en behartigen van de belangen der aannemers en het verheffen van de aannemersstand.^^) Om dit doel overal in het land te kunnen verwezenlijken was het belangrijk de leden in lokale afdelingen te verenigen. Op initiatief van G. Keij en J.H. Stelwagen kwamen de aannemers in de Maasstad reeds op 6 december 1895 bijeen voor de oprichting van de afdeling Rotterdam van de Nederlandsche Aannemersbond. Keij werd gekozen tot voorzitter, Stelwagen tot secretaris.^) Tot 1913 zou hij een functie in het afdelingsbestuur blijven vervullen. In 1898 werd Stelwagen op zijn verzoek niet herkozen als secretaris, maar als commissaris en de laatste jaren trad hij op als vice-voorzitter. Hij was, vanaf de oprichting van de Nederlandsche Aannemersbond tot 1899, tevens penningmeester in het hoofdbestuur. Vrijwel jaarlijks bezocht Stelwagen namens de afdeling Rotterdam de landelijke algemene vergadering. Een aantal foto's in het album herinnert daaraan: een groepsfoto van de jaarvergadering van de Nederlandsche Aannemersbond in Zwolle (1899), met zijn allen poserend voor kasteel De Haar bij Haarzuilens (1904) en aan het diner in Berg en Dal (1905). De bond was in 1895 opgericht vanuit onvrede over de wijze waarop aanbesteders de algemene voorwaarden, vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, voor de uitvoering en oplevering van werken 381
interpreteerden. Met de wettelijke bepalingen werd lichtzinnig omgesprongen, zeer ten nadele van de aannemers. De Nederlandsche Aannemersbond maakte zich sterk voor een onafhankelijke arbitrage bij geschillen tussen aannemer en aanbesteden Zij wenste werkstakingen erkend te zien als force majeure. De financiële gevolgen van een staking behoorden dan ook niet voor rekening van de aannemer te komen. Een aannemer mocht alleen aansprakelijk worden gesteld voor schade die door zijn toedoen of nalatigheid was ontstaan. Deze bepalingen dienden volgens de bond standaard te worden vermeld in de algemene voorschriften in het bestek. De Tweede Kamer, ministeries, provincie- en gemeentebesturen, alsmede de architectenverenigingen, kregen het dringende verzoek met de verlangens van de Nederlandsche Aannemersbond rekening te houden. Wanneer een architect in het bestek de bepalingen van de bond toch achterwege liet, kwam het afdelingsbestuur daar prompt tegen in het verweer. Stelwagen en de zijnen zochten eerst contact met de architect. Indien deze weigerde op de wensen in te gaan, werd de opdrachtgever benaderd met het verzoek de architect op andere gedachten te brengen. Bleef dit alles zonder resultaat, dan nam het bestuur Toontje Solidair' in de arm, ofwel de werkweigering. Op de dag van de aanbesteding kwamen de aannemers weliswaar op het vastgestelde tijdstip bijeen, maar leverden geen enveloppen in, zodat de architect met lege handen kon vertrekken. Op deze wijze dwongen zij hem tot volledig toegeven.51) Een tweede probleem waar de aannemers veelvuldig mee te maken kregen, waren de werkstakingen voor beter loon en verkorting van de arbeidsduur. Om te voorkomen dat de ene aannemer tegen de andere werd uitgespeeld, werden loonafspraken gemaakt. In 1907 bedroeg het loon van een timmerman in Rotterdam, bij een aannemer in dienst, 27 cent per uur. Een metselaar verdiende een cent meer. De werkdag begon om 6.00 uur en eindigde om 19.00 uur, met een schafttijd van 2,5 uur. Deze overeenkomst was tot stand gekomen dankzij de verhoogde organisatiegraad. De werkgevers in de bouw hadden zich in 1903 verenigd in de Bond van Patroonsvereenigingen in de Bouwvakken in Rotterdam. Tot voorzitter werd J.H. Stelwagen benoemd. Hij zou echter niet kunnen voorkomen dat naast de afdeling Rotterdam van de Nederlandsche Aannemersbond in 1910 de Aannemers Vereeniging Rotterdam zou ontstaan.52) Een deel van de heren aannemers werd fraai vereeuwigd op een 382
foto ter gelegenheid van het tienjarig bestaan in 1919 van de Maasstedelijke aannemerssociëteit 'Ons Genoegen'. Door het overlijden van Stelwagen en anderen was de fotograaf gedwongen wat trucages toe te passen. De portretten van de gestorven leden werden vakkundig in de opstelling ingebracht. De familie van Stelwagen voegde de grote afdruk los aan het album toe. De foto die Stelwagen zelf nog in zijn album aanbracht, was de afbeelding van een bestuursvergadering in 1911 van de afdeling Rotterdam van de Nederlandsche Aannemersbond.^) Een jaar later stelde hij zich niet meer herkiesbaar voor het bestuur. In het jaarverslag van de afdeling over 1912 werd gerefereerd aan zijn vertrek: 'de heer J.H. Stelwagen vanaf de oprichting onzer afdeling bestuurslid, heeft zich wegens ziekte uit zaken moeten terugtrekken en daarom als lid bedankt. Hier zij hem nog eens dank gebracht voor alles wat hij voor de afdeling heeft gedaan'.5 Johannes Hendrikus Stelwagen, zoon van een uit Brabant afkomstige timmerman, wist in zijn geboortestad Rotterdam een gerenommeerd aannemersbedrijf op te bouwen. Zijn oom, de aannemer Hendrikus Stelwagen, stond aan de basis van het succes. Bij hem kwam de jonge Stelwagen in de leer en deed zo de nodige praktijkkennis op. De gang van zaken in de bouwwereld deed hem in 1895, spoedig na de oprichting van de Nederlandsche Aannemersbond, besluiten de afdeling Rotterdam in het leven te roepen. Als bestuurslid stond hij jaren op de bres voor de belangenbehartiging van de aannemers. Stelwagen genoot zoveel gezag in eigen kring, dat hij tot voorzitter werd benoemd van de gezamenlijke bouwwerkgevers in de Maasstad, de Bond van Patroonsvereenigingen in de Bouwvakken. De vraag naar bedrijfsruimten nam door de economische groei van de stad sterk toe. Omdat hij zich had toegelegd op de utiliteitsbouw, kon Stelwagen daar in de periode 1895-1910 in hoge mate van profiteren. De bouw van pakhuizen, kantoor- en bankgebouwen werd bij hem aanbesteed, evenals een aantal kerken, industriële objecten en de schouwburg Tivoli. Naast de bouwopdrachten die Stelwagen verkreeg via de publieke inschrijving, zullen door hem ook de nodige onderhandse contracten zijn getekend. Deze laatste zijn echter moeilijk te traceren. Een volledig overzicht van alle door J.H. Stelwagen gebouwde werken valt dan 383
ook niet te geven. Vragen over onder meer het personeelsbestand, de bedrijfsresultaten of zijn relatie met architecten zullen vermoedelijk altijd onbeantwoord blijven. Er is immers geen bedrijfsarchief nagelaten. Het fotoalbum heeft wel een aardig tipje van de sluier opgelicht. Veel van zijn bouwwerken zijn uit het stadsbeeld verdwenen. Het Witte Huis echter, het gebouw dat er voor zorgde dat zijn naam als aannemer niet geheel in het vergeetboek raakte, staat na een eeuw nog altijd fier overeind. En dankzij Stelwagens fotoalbum kunnen wij nu weer zien hoe dicht de vele heipalen van deze vroege wolkenkrabber opeen staan. NOTEN * Met dank aan Paul Ingenbleek voor zijn assistentie bij het onderzoek in het archief Plaatselijke Werken en aan J.H. Stelwagen voor het beschikbaarstellen van zijn grootvaders fotoalbum. 1) Gemeentearchief Rotterdam (GAR), Kiezers yoor /eden der Gemeenteraad 1876 e.v.; Li/sf der kiezers foor /eden der Tweede /Crtmer y^n de Staten Generaa/. Voor de Gemeenteraad lag de belastinggrens bij 50 gulden, ofwel de helft van de aanslag voor de Tweede Kamer. 2) J.H. Stelwagen jr. keerde na de dood van zijn vader terug naar Rotterdam en was van 1941 tot 1963 bedrijfsleider van het bioscooptheater Colosseum aan de Beijerlandselaan. 3) GAR, Archief Plaatselijke Werken, inv.nr. 1003, f. 2660. 4) GAR, Archief Plaatselijke Werken, inv.nr. 1001, f. 1874. 5) GAR, Archief Maatschappij 'Tivoli-Schouwburg', inv.nr. 74. 6) Jan jaap Kuyt, Norbert Middelkoop en Auke van der Woud, Boim'meesters yan Amsterdam; G.B. Sa/m & A. Sa/m GBzn (Rotterdam 1997) 18, 61-62. 7) Nieuwe Rotterdamsche Conram, 4 mei 1890. 8) GAR, Archief Tivoli, inv.nr. 14; 252. 9) Gemeentearchief Amsterdam (GAA), Archief architect IJ. Bijvoets Gzn., inv.nr. 4. 10) GAR, Archief Tivoli, inv.nr 82: ingezonden brief van de aannemers in de Niewwe Roiferddmsche Courant, 8 oktober 1890. 11) GAA, Archief Bijvoets, inv.nr. 4. 12) GAR, Archief Tivoli, inv.nr. 82;ftofferaVimscfrDdgb/rtd, 19 september 1890. 13) GAA, Archief Bijvoets, inv.nr. 4. 14) Op een zilveren plaatje bij het geschenk was gegraveerd: /.H. aannemer. Van hef besfuur der Mddtschappij TiVo/i te Rotterdam, bi; 384
den opening t>an den SY/iouu'burg gebouwd in 7i ddgen 4 October f 890. (dit plaatje is in het bezit van de kleinzoon van J.H. Stelwagen) 15) GAR, Archief Tivoli, inv.nr. 82; Rofferdawisdi Nieuw5fr/dd, 6 oktober 1890. 16) Freek Faro en Hans Verschoor, Op nef Witte HMIS sfa ;e noger (Rotterdam 1978) 11. 17) Weekblad De Aannemer, orgaan van de Nederlandsche Aannemersbond, 3 (1897) 29 juni. In het UBA-Boekendepot Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam zijn geraadpleegd de jaargangen 1895-1913; jaargang 1909 bleek echter niet compleet te zijn. 18) De Aannemer, 3 (1897) 22 juni. Dit bedrag gold voor de oorspronkelijke opzet van het pand. Het uiteindelijke ontwerp van I let Witte Huis zou Stelwagen via een onderhandse aanbesteding bouwen voor ƒ 215.000,-. Zie Joris Boddaert, Hef Wiffe Huis 1898-1998 (Rotterdam 1998) 13. 19) GAR, Archief Plaatselijke Werken, inv.nr. 1214, f. 4337. 20) Idem, f.4336, f. 4415. 21) De Aannemer, 10 (1904) 17 mei. 22) A.M. de Jong, Geschiedenis ivjn de Neder/andsche Banfe 1864-1914, III (Haarlem 1967)457. 23) Archief De Nederlandsche Bank (DNB), Centraal archief code 1.412.21/99/1/1 - H.A.1.4/187. 24) De Wissel- en Effectenbank aan de Noordblaak was in 1903 ontworpen door B. Hooijkaas. Deze kreeg ondersteuning van de Amsterdamse architect A.D.N, van Gendt, die ervaring had opgedaan bij de verbouwing en de nieuwe uitbreiding van het kantoor van de Twentsche Bankvereniging te Amsterdam. I Iet bankkantoor van R. Mees & Zoonen aan de Blaak werd tussen 1904-1906 ingrijpend verbouwd door de architect G. Pelt J.Jzn., met ondersteuning van de Amsterdamse architect Ch.B. Posthumus Meyes, die ook verantwoordelijk was voor het bankgebouw van de Associatie Cassa in de hoofdstad. 25) DNB, Centraal archief code 1.412.1/99/1/1 - H.A.1.4/185. 26) Idem. 27) Niewit'eftorrerdamscheCourant, 23 oktober 1907. 28) Kotterdamscn Nfeuuab&ui, 30 april 1906. 29) De Aannemer, 6 (1900) 7 mei, 21 mei, 10 december; 13 (1907) 9 april. 30) GAR, Archief O.LVrouwe / Ignatius Parochie, inv.nr. 149; het werk werd voor ƒ 47.900,- bij Stelwagen aanbesteed. 31) Archief Parochie van de H.H. Laurentius en Elisabeth, brief 27 mei 1904. 32) Idem, brief 23 oktober 1906. 33) Idem, brief 31 oktober 1906. 34) Liduino Stalenhoef en C.W. van Voorst van Beest, Besthnji'ing t>an de 385
feer/? iwn de H.H. Lrtwrennï/s en £/isabefh, mef enige hisfonsche achtergrond, 1904-1979 (Rotterdam 1979) 7. 35) Archief Parochie van de H.H. Laurentius en Elisabeth, brief 22 juni 1908. 36) Stalenhoef en Van Voorst van Beest, BeschrijvingfrerfcH.H. Lrturenriu5 en £//sabefh, 7. 37) In De Aannemer viel in de rubriek 'Gehouden Aanbestedingen' Stelwagens naam vooral te vinden als het grote bouwprojecten in Rotterdam betrof; bij kleine opdrachten - de bouw en renovatie van huizen, winkels, scholen - stond hij zelden vermeld. 38) GAR, archief Plaatselijke Werken, inv.nr. 2928, f335; inv.nr. 3397, f252. 39) De Aannemer, 3 (1897) 27 maart. 40) GAR, Archief Plaatselijke Werken, inv.nr. 1127, f. 2134. 41) De Aannemer, 8 (1902) 21 april; zijn bod was ƒ 94.545,-. 42) Idem, 6 (1900) 12 februari. 43) Idem, 5 (1899) 20 februari; GAR, Archief Plaatselijk Werken, inv.nr. 1252, f. 854-855. 44) GAR, Archief Plaatselijke Werken, inv.nr. 1279, f. 4341 (gasfabriek); inv.nr. 1331, f. 2470 (politie). 45) Antoinette van Houten, Kerfr aan de Laan, gescniedeni5 i'an de Kemonsfrantse broederschap fe 's-Grai/enhage en onwfrefeen (Hilversum 1996) 89-90. 46) Peter Wander, Haagse huizen i'an Oranje (Den Haag 1982) 81. 47) De Aannemer, 1 (1895) 30 juni; 15 (1909) 27 januari; 16 (1910) 28 oktober; 17 (1911) 6 februari. 48) Archief bestuur Carnegie-stichting, bundel G.C. contracten; aanbestedingen Bouw, bestek 3 en 4 bovenbouw. 49) De Nederlandsche Aannemersbond fuseerde in 1975 met de Patroonsbond voor de Bouwvakken in Nederland en het Algemeen Verbond Ondernemers Bouwnijverheid. 50) De Aannemer, 11 (1905) 12 december. 51) Idem, 10 (1904) 21 juni; 18 (1912) 5 maart. 52) Statuten Bond van Patroonsvereenigingen in de Bouwvakken; Bond yan Pafroonsi'ereenigmgen in de Bouu't'afefcen fe Rotterdam (Rotterdam 1928) 3-7. 53) Bestuurssamenstelling 1911: J.J. Keij Gzn., voorzitter; J.H. Stelwagen, 2e voorzitter; J.A.H, van der Pluijm, secretaris; S.A. Stolk, 2e secretaris; A. Kos Koolhaalder, penningmeester; J.C.A. Sondermeijer, 2e penningmeester; C. van Leeuwen jr., commissaris. 54) De Aannemer, 19 (1913) 25 februari.
386