Het feest van Koning Beer Louis Moe
bron Louis Moe, Het feest van Koning Beer. G.B. van Goor Zonen Den Haag 1930
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/moe_001fees01_01/colofon.php
© 2010 dbnl
2
[Het feest van koning Beer]
De winter is heel hard voor het goede volkje in het bosch. Meneer Haas stopt zijn handen diep in de zakken van zijn broek. Mevrouw Raaf is bezig haar vleugels aan een vuurtje te warmen. Meneer Haas zegt tegen haar: ‘Als ik U was, zou ik voor een tijdje naar het zonnige Zuiden gaan.’ ‘Ja, ja,’ antwoordt Mevrouw, ‘maar verbeeld je eens dat ik verdwaalde op de terugreis en dan te laat kwam voor de groote partij van den Boschkoning.’ Meneer Haas trappelt met zijn voeten om warmer te worden en geeft toe: ‘Zeker, dat feest mogen wij niet missen.’
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
3
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
4
Eindelijk kwam de lente en toen kwamen ook de uitnoodigingen. Zelfs de dieren uit de poolstreek werden gevraagd. De grauwe gans bracht de briefjes over toen ze naar het Noorden vloog. In de briefjes stond: Kom op het feest in het groene woud zoodra de wilde rozen in bloei staan. DICK BEER Koning van het Bosch. Kijk, hier zijn de gasten uit het land van sneeuw en ijs. Ze varen op hun schip ‘De IJsschots’. Meneer Walrus stuurt, maar kapitein ijsbeer is de baas. De ongeduldige meneer Rendier denkt telkens, dat ze er al zijn. ‘Jongens, kijk eens, ik geloof, dat ik het mooie, groene woud al zie.’
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
5
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
6
Nu kwam er een erg drukke tijd in het bosch om alles klaar te maken voor het feest. De ijdele meneer Hert liet zich eens mooi scheren. Maar de meeste drukte maakte het huisgezin Bruin, want dat was nog familie van Zijne Majesteit. ‘Wij moeten er mooier uitzien, dan alle anderen,’ bromt Mevrouw Bruin, ‘want wij zijn van de familie.’ En ze schrobt en wascht haar kinderen, dat het een lust is.
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
7
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
8
Nu kwam er een erg drukke tijd in het bosch om alles klaar te maken voor het feest. De ijdele meneer Hert liet zich eens mooi scheren. Maar de meeste drukte maakte het huisgezin Bruin, want dat was nog familie van Zijne Majesteit. ‘Wij moeten er mooier uitzien, dan alle anderen,’ bromt Mevrouw Bruin, ‘want wij zijn van de familie.’ En ze schrobt en wascht haar kinderen, dat het een lust is.
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
9
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
10
Meneer Uil en zijn vrouw gaan al vroeg op het pad. Ze zijn hooge Oomes, maar de Bruins zijn nog hooger en ... o zoo trotsch. Ze konden er niet over denken om te wandelen, zooals alle andere gasten. O, nee. Ze kwamen met hun eigen auto. Meneer Hert mocht meerijden. Maar o, wee, daar viel de jongenheer Bruin er af en zijn broertje kon zich nog net achterop vastklemmen. Mevrouw riep: ‘O, vadertje, rijdt toch niet zoo hard.’ Maar 't was te laat, daar valt de wagen met alle passagiers al naar beneden en het stuur is gebroken.
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
11
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
12
Mevrouw van der Zwijn haast zich met haar kindertjes om nog op tijd te komen. Sommige booze gasten vertellen, dat ze alleen maar gevraagd is, om opgegeten te worden voor het geval, dat er te weinig eten zou zijn. Maar laat ze maar praten, Mevrouw van der Zwijn heeft niet zulke afschuwelijke gedachten. Ze zegt: ‘Komt kindertjes, haast je wat. Denk eens aan hoe naar het zal zijn, als al het eten al op is, wanneer wij aankomen.’
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
13
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
14
Kijk, nu zijn alle gasten aangekomen. De Koning geeft Meneer Eland een hand en zegt tegen de Koningin: ‘Hier is nu mijn oude vriend Eland, hij en ik hebben samen heel wat gebakkeleid, toen we nog jong waren.’ Op een afstand staan een aantal toeschouwers, die niet gevraagd zijn. We zullen maar niet vertellen, wie het zijn, maar ze zijn erg ondeugend geweest en de koning wil ze goede manieren leeren, dan kunnen ze een volgenden keer misschien gevraagd worden.
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
15
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
16
‘O, kijk eens,’ fluisteren de gasten als ze al de schotels zien, die in optocht worden rondgedragen met de muziek voorop. ‘O, hoe prachtig!’ ‘Zie je de damp wel, van het heerlijke vleesch?’ ‘Ruik je de geur wel van die fijne boschbessen?’ ‘Kijk eens, een kan vol bessensap.’ ‘En daar, zie eens wat een fijne, nieuwe aardappeltjes.’ En zoo gaan de gasten maar door met praten. Ze hebben al haast genoeg aan het toekijken, voordat de maaltijd begonnen is.
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
17
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
18
Natuurlijk zijn er gasten, die niet kunnen wachten en die ongeduldig worden, maar anders gaat alles prachtig. Men blijft langen tijd aan tafel zitten om te praten en grapjes te maken. De slimme Vos, plaagt Mevrouw Uil en ik moet bekennen, dat de heeren Hert en Eland zich niet zoo netjes gedragen als wel behoort, maar over het geheel gaat alles best. Het is beslist een fijn feest.
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
19
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
20
De avond is gekomen. De gasten zijn op weg naar huis. Mevrouw van der Zwijn heeft heel wat last met haar slaperige kindertjes. Mijnheer Wolf biedt haar beleefd zijn arm aan. ‘Wat een prachtig feest, was dat, lieve Mevrouw.’ Mevrouw Uil is erg uit haar humeur. Haar lieve man, die verschrikkelijke gulzigaard, heeft natuurlijk te veel gegeten en Mevrouw Uil moest een kruier huren om hem naar huis te rijden. ‘'t Is een schande,’ roept ze en neemt haar jongste kindje op haar arm.
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
21
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
22
Nu is het feest voorbij. Hier en daar in het bosch liggen de vermoeide gasten vast te slapen. Ze droomen van het heerlijke feest. Maar niemand slaapt beter, dan de Koning met zijn goede Koningin en dat mogen ze wel nu alles zoo goed is gegaan. Ik ben er zeker van, dat ze pas laat in den morgen zullen wakker worden. Alleen de koekoek en de nachtegaal slapen niet. ‘Koekoek, koekoek,’ roept de koekoek. ‘Kloek, kloek,’ slaat de nachtegaal. ‘Lig zacht, Slaap wel, Al gij kinderen van het woud.’
Louis Moe, Het feest van Koning Beer
23
Louis Moe, Het feest van Koning Beer