Het Boerenleven Hoe werd een boerderij gebouwd? Vroeger bouwden de mensen heel anders dan tegenwoordig. Elke streek had zijn eigen manier van bouwen. De rijkdom van de boer was ook belangrijk. Hoe rijker, hoe groter en mooier de boerderij. Om een boerderij te bouwen gebruikte men meestal bouwmaterialen die in de omgeving te vinden waren, zoals hout, leem, riet, stro en heide. Alles werd met de hand gemaakt, hoe goedkoper hoe beter. Alleen heel rijke boeren konden dure materialen, zoals echte bakstenen en dakpannen, betalen. Gebint Het skelet of gebint werd vaak door de timmerman op zijn bouwplaats gemaakt. Daarna werd het vervoerd naar de plaats waar de boerderij moest worden gebouwd. Met behulp van telmerken (merktekens in het hout in de vorm van sneetjes in het hout, putjes of gebeitelde Romeinse cijfers) werd het gebint op zijn plaats gezet. Wanneer het in elkaar zat, moest het nog rechtop worden gezet. Dit opzetten was een zwaar karwei, waarbij vakkennis, kracht en samenwerking nodig waren. Het (hele) dorp kwam vaak helpen. Het richten van een gebint was een heel spektakel. Na afloop vierden de mannen het met een stevige borrel. De vloeren In de stal van een oude boerderij zijn de vloeren van leem en aarde. Dat is moeilijk schoon te houden. Daarom waren de vloeren in het woonhuis van steen. Men gebruikte hiervoor stenen (keitjes) uit de omgeving. Om het extra mooi te maken, legde men steentjes in een patroon, of bijvoorbeeld in de vorm van een jaartal of naam. De wanden Als er niet met baksteen werd gebouwd, bestonden de wanden uit een houten raamwerk. Dit werd een vakwerkwand genoemd. De openingen in de wanden werden later opgevuld met vlechtwerk van (wilgen)tenen en later besmeerd met een dikke laag leem (zand met klei). Wanneer leem in de buurt niet te vinden was, vulde men de openingen in de wanden ook wel met houden planken. Als leem opdroogt is het brokkelig. Om het sterker te maken deed men er stro en koeiepies door. De leem werd stevig tegen het vlechtwerk aangedrukt, zodat het goed tussen de takken bleef zitten. Tenslotte werd de bovenlaag mooi glad gemaakt. Het dak Riet, stro, leem of takken zijn niet sterk genoeg om een dak te kunnen dragen. Dikke houten balken wel. Daarom werd het skelet van een boerderij gebouwd van hout. Dit skelet heet een gebint.Het gebint draagt de dakconstructie. Het dak werd bedekt met riet, stro of dakpannen. Dakpannen zijn niet plat, maar gegolfd. Ze liggen op het dak altijd een beetje over elkaar heen, zodat de regen er niet tussendoor kan. Om het minder te laten tochten, stopte men de kieren dicht met stro. De bosjes stro onder dakpannen heten strodokken.
Hoe zag een boerderij eruit? Boeren hadden lang niet allemaal hetzelfde huis. Het hing ervan af hoeveel geld ze hadden en in welk gedeelte van Nederland ze woonden. Wie op zandgrond woonde (bijvoorbeeld in het zuiden van het land), woonde op onvruchtbare grond. Daar groeide maar weinig op. Dan hield de boer ook weinig over om te verkopen in de stad. Zijn huis moest hij maken van goedkope materialen die in de buurt te vinden waren. Dat was hout en vaak ook leem. Steenrijk en onder de pannen Vette kleigrond (te vinden in het noorden van het land en zeeland) is heel vruchtbaar. Daar kon veel op groeien. De boeren die daar woonden waren vaak rijk. Zij gingen hun huizen bouwen van echte bakstenen. Die boer was dus 'steenrijk'. Een rijke boer kon zelfs dakpannen betalen, in plaats van een dak van stro. Daar komt de uitdrukking 'onder de pannen' vandaan. Boerderij uit Zeijen Deze boerderij bestaat voor het grootste deel uit één grote ruimte. Daarom wordt het een genoemd: mensen en dieren woonden bij elkaar. Bij de woonruimte is ook de vuurplaats. Er is geen schoorsteen, de rook kwam in de hele boerderij terecht. Zo bleven de voorraden en het gebouw goed droog, maar het
was wel ongezond. Je zou denken dat het door de dieren en het vuur steeds lekker warm zou zijn. Dat was toch niet zo, het was 's winters best koud. De boer op deze boerderij deed van alles. Hij had schapen, koeien, bijen en akkers. Hij verkocht rogge, boekweit, honing en wol. Boerderij uit Vierhouten In de negentiende eeuw had lang niet iedereen een eigen boerderij. Er waren veel landarbeiders. Een landarbeider had zelf een huisje met een klein lapje grond, maar om geld te verdienen werkte hij bij een boer in de buurt. Van het geld dat hij zo verdiende, kon hij een paar geiten kopen. De melk werd verkocht en de mest gebruikte hij op het akkertje. Met de winst kocht hij na een paar jaren een paar biggen en een kalf. Als hij geluk had, kon hij de melk van het kalf ook verkopen. Sommige boeren konden steeds vaker thuis op hun eigen boerderij werken. Hun bedrijfje werd steeds groter en ze hoefden niet meer bij een boer te gaan werken. Dit boerderijtje is er een voorbeeld van. Plaggenhut Sommige landarbeiders schopten het tot echte boeren, maar sommigen bleven hun hele leven landarbeider. De armste arbeiders woonden in plaggenhutten. Er is ruimte voor een geit, een paar schapen en kippen. In de rest van de woning leefde het gezin. Soms wel met zes of meer kinderen! Er is een bedstee en verder sliepen de kinderen boven. De moeder kookte boven het vuur midden in de keuken/woonkamer. Meestal werkte de hele familie, zelfs de jongste kinderen. Ze werkten als dagloners. 's Zomers werkten ze op het land of op het veen (turfsteken), 's winters zochten ze allerlei andere klussen. Deze mensen hadden een moeilijk leven. Ze leefden in ongezonde lucht, de rook van het vuur bleef binnen hangen. Verder was het in een plaggenhut vaak koud, leefden de mensen heel dicht op elkaar en was er niet zo'n goede hygiëne als tegenwoordig. Bovendien moesten ze hard werken, hadden ze weinig eten en kregen ze weinig slaap. Heel veel kinderen gingen op jonge leeftijd dood. Boerderij uit Midlum Deze boerderij is van een boer uit Friesland. Je kunt wel zien dat het een rijke boer was, want de boerderij is groot en helemaal van baksteen gemaakt. Er is een hele grote schuur, daarin werd het hooi opgeslagen. Hier stonden ook de werktuigen en machines. Naast de schuur is een lange koegang, waar de koeien 's winters stonden. Er zijn in de gang ook een paar bedsteden, bedden achter deurtjes, waar de knechten sliepen. In een hoek van de grote schuur staat een rosmolen. Dat is een soort draaimolen waar een paard de hele dag rondjes in liep. Daarmee dreef hij de karn (een soort mixer) aan. De boerin karnde de melk, dan werd het een soort room en daar kon weer boter van gemaakt worden.In de keuken leefde het gezin en de knechten en meiden. Er werd gekookt, gebakken, gegeten en uitgerust. Water kwam niet uit de kraan, maar haalden ze met de pomp, die buiten te vinden was.Er is in de hele boerderij één hele mooie kamer te vinden. In die kamer sliepen de boer en de boerin in de bedstee. Ze zaten er eigenlijk nooit, behalve als de dominee of de dokter op visite kwam.Rondom de boerderij lagen de weilanden waar de dieren liepen, de akkers en de moestuin.
Wonen Of je nu rijk of arm was, het boerenleven betekende hard werken. Wonen in een boerderij betekende dus eigenlijk ook meteen werken. 's Morgens vroeg op om de dieren te verzorgen, de rest van de dag werk en 's avonds op tijd naar bed. Als je zo hard werkte moest je natuurlijk goed eten. Maar een arme boer had niet zoveel te eten en daarom was voor hem het leven extra zwaar.Op de boerderij werkte iedereen mee. De boer, de boerin, knechten, meiden en kinderen. Hoe groter de boerderij, hoe meer knechten en meiden. Die woonden vaak ook op de boerderij. Iedereen had zijn taak. De mannen deden het 'grote'werk, zoals de akkers bewerken en de koeien naar het veld brengen en weer ophalen. De vrouwen zorgden voor schoonmaken, koken en klussen rondom het huis. De boerin maakte vaak zelf boter met de karnton. De kinderen werkten ook mee en deden allerlei klussen.Was het dan ook wel eens gezellig op de boerderij? Jawel, soms. Tussen de middag kwam iedereen die in de buurt van de boerderij werkte in
de keuken warm eten. Er was geen gedoe met borden en bestek, je at gewoon met z'n allen uit een grote pan. Op zondag werd er kalm aan gedaan. Het geloof was heel belangrijk en in de bijbel staat dat zondag een rustdag is. Een beetje naaien en sokken stoppen mocht wel en de dieren moesten natuurlijk ook eten. Maar verder mocht er niet gewerkt worden en ging het hele dorp naar de kerk. Soms waren er wel eens feesten, zoals de kermis of oogstfeesten. Dan trok iedereen mooie kleren aan en ging flink feest vieren.
Werken Op een boerderij was altijd veel te doen. Vooral 's zomers, wanneer er gehooid en geoogst werd. Op een boerderij waar ze veeteelt (dieren) en akkerbouw hadden, moest veel gebeuren: de dieren voeren, eieren rapen, schapen scheren, slachten, melken, boter maken enzovoort. Ook op het land werd alle seizoenen veel gedaan: ploegen, zaaien en oogsten. Wat tegenwoordig allemaal met machines wordt gedaan, deed men vroeger met de hand. Koeien melken bijvoorbeeld. Maar ook toen waren er hulpmiddelen. Hier zie je enkele veel voorkomende werkzaamheden op de boerderij en de manier waarop dit vroeger gebeurde. Boter maken Boter wordt gemaakt van melk. En melk komt van de koe. De boer of boerin melkte de koeien met de hand. Om boter te maken werd de melk gekarnd in een karnton. De melk wordt daarin net zo lang geroerd tot er een laag room op komt. Die room wordt boter wanneer het opstijft. De melk die overbleef, was karnemelk. Hoe groter de karnton, hoe zwaarder het karwei. Sommige boeren lieten de karnton aandrijven door een hond (hondenkarn), sommigen zelfs door een paard (rosmolen). Graan verbouwen Om graan te verbouwen worden graankorrels in de grond gezaaid. De grond moet lekker los zijn, zodat de korrels niet bovenop blijven liggen. Dat werd gedaan met een ploeg, die door een paard getrokken werd. Het zaaien deed de boer met de hand, al wandelend over de akker. Een vogelverschrikker moest de vogels uit de buurt van de zaadjes houden. In de zomer stonden de korenaren hoog genoeg. Dan werden ze gemaaid met een zeis en naar de boerderij gebracht met paard en wagen. De korenaren konden nog niet naar de molenaar om tot meel gemaald te worden. Eerst moesten de graankorrels eruit gevist worden. Dat deed de boer in de winter door te dorsen. Eerst werd er met een vlegel (een lange houten steel) hard op geslagen om het kaf (het hulsje rondom de graankorrel) van het koren te scheiden. Dan hield je stro over. Dat kregen de koeien in de winter om lekker warm op te liggen. Daarna werd het graan over de grond verspreid. Een paard trok er een dorsrol overheen. Dan was het graan los van de aren. Tenslotte werden de graankorrels eruit gezeefd met een wan of wanmolen. Aardappels verbouwen Aardappels groeien onder de grond. Ook hier moest eerst de grond geploegd worden. Daarna werden gaten gemaakt met de pootstok. In die gaten gooide men kleine aardappeltjes, waaruit nieuwe, grote zouden groeien. Boven de grond zie je alleen een klein plantje, de aardappel zit (ongeveer twintig centimeter) onder de grond. Met de greep werd de plant alvast losgetrokken en met de hand dan het plantje verder uit de grond getrokken. Hooien Op het weiland liet de boer gras groeien. Als het gras lang geworden was, in juni ongeveer, werd het gemaaid met de zeis. Dan moest het nog drogen in de zon en daarvoor moest de boer het af en toe omkeren met de hooivork. Dat was zwaar werk. Als het hooi droog genoeg was, werd het met paard en wagen naar de boerderij gebracht. Daar werd het in de hooischuur opgeslagen. Het hooi was voer voor de dieren wanneer het winter was en ze op stal stonden.
Kinderen op de boerderij Kinderen werkten gewoon mee op de boerderij. Als ze ouder werden, gingen ze steeds meer met de volwassenen meewerken. Meestal gingen de kinderen 's winters naar school om te leren lezen en schrijven en werkten ze 's zomers op de boerderij. Werken op de boerderij werd niet als kinderarbeid gezien. Hoe hard je daar ook moest werken, het kon altijd erger. Veel kinderen werkten in fabrieken, steenbakkerijen en zelfs in de mijnen. Ze moesten dan wel twaalf uur per dag sjouwen en werken in vochtige ruimtes of onder de grond. Ze kregen heel slecht betaald. Het werk was zo zwaar dat veel kinderen doodgingen. In 1874 kwam er eindelijk een wet tegen kinderarbeid. Kinderen onder twaalf jaar mochten niet meer werken in fabrieken of de industrie. Werken op de boerderij mochten kinderen toen nog wel.
Verschillende materialen worden gebruikt bij de bouw
De wanden
Boerderij uit Zeijen
Plaggenhut
Boerderij uit Midlum
Boerderij uit Midlum