Michiel Hoe een Bergse jongen kwam, zag en weer verdween. Het is 2008; voor de aanleg van de nieuwbouwwijk Dongeburg in Geertruidenberg worden graafwerkzaamheden verricht nabij het Wilhelminaplein. Broeoeoemmm-pffttt-kruurururts…. Met een rochelende kreun wurmt de graafmachine een grote hap grond en stenen uit de lange, gegraven geul naar boven; en…..daar gaat het sein van 5 uur. Einde werk. Opgelucht kijkend zet de machinist z’n dragline stil, klimt uit zijn cabine en sluit alles af. – Tjonge, jonge, ’t is me ’t dagje wel geweest. Graven in de eeuwenoude bodem van Geertruidenberg is geen grapje. Om de paar meter een middeleeuwse muur of een onderaardse gang. Vooral deze laatste ingestorte gang, die onder de Donge lijkt te lopen, zat vol met bikkelhard en ijzig koud materiaal. Ja, het losmaken had hem veel zweetdruppels gekost- . Enfin, hij gaat nu naar huis. - Morgen weer een dag- . Fluitend stapt hij in zijn auto, niet vermoedend dat….. daarboven…. in de grote bak…….. De maan pinkt met een schuin oogje over het oude vestingstadje. Een aarzelend lichtstraaltje glijdt over de graafmachine bij het Wilhelminaplein. Die staat daar eenzaam, met z’n ene opgetilde arm hoog wenkend naar de hemel. Maar wat is dat ? Er komt beweging bovenin. Er rolt ’t een en ander naar beneden. Er verschijnt een arm…. een been…. een hoofd. Ja, ’t is nu duidelijk te zien. Er komt een jongen uit de hoop zand omhoog. Naast hem schudt ook een hondje, de stukken ijs van zijn rug. Verbaasd om zich heen kijkend krabbelt de jongen langzaam overeind. Hij is gekleed in een geel met blauw wambuis, op z’n hoofd een blauwe mutsje en z’n vuil geworden muiltjes zijn van een vreemde puntige vorm. Kennelijk geen jongen van deze eeuw. -Wat zullen we nou krijgen ? - zo praatte de jongen half tegen zichzelf, half tegen het hondje. - Michiel,
jongen, je hebt zeker geslapen ? Dat zal me wat geven bij heer Anthonis Joosten, de schout. En waar heb je de kruik wijn gelaten, die je in “de Roos” moest halen ? - Hij tast in ’t zilverige maanlicht om zich heen maar wat hij ook voelt, géén kruik wijn. Met de bibber in z’n benen en met het hondje in de hand, laat hij zich omlaag zakken langs de machine. Hij staat nu, bijtend op zijn onderlip, lange tijd dat gekke ding waar hij uitgekomen is, te bekijken. - Alle mensen -, verbaast hij zich, - zou Prins Maurits iets in ’t schild voeren ? Vorig jaar heeft hij Breda ook al overvallen met een schip vol turf. Allé Michiel, ijlings naar de schout om melding te maken van dit vreemd bouwsel.- Op een holletje verdwijnt Michiel het Doelestraatje in. Hij stopt even bij een huis waarop staat ‘le Trésor”. - Hé, zou hier trésorier Adriaen die Hooghe wonen ? ; die vriendelijke oude man die de centjes van de stad beheerd - . Hij kijkt door de luiken en ziet allemaal gebruikte spulletjes. - Nee, hier woont een koopvrouw zo te zien - . Zijn plicht roept, dus snel gaat hij de hoek om, de Koestraat door, recht naar “ In de Vrachtwagen” waar hij weet dat zijn Heer, de schout van Geertruidenberg onderdak heeft. Maar wat is dat ? De herberg is gesloten en op al zijn kloppen en roepen wordt niet opengedaan. Hij krabt eens onder zijn mutsje en zegt tegen zijn nieuwe vriendje, het hondje – kom we gaan eens op de Markt kijken, daar is altijd wel volk. Voorbij het logement “den Zwaan” ruikt hij de lekkere geur van eten. Hij heeft in geen tijden eten of drinken op, dus gaat hij daar snel op af. Via een soort poort komt hij bij een groot gebouw aan waar volop gefeest wordt. - Bourgondische avond bij Arjan van Dijk - , kan hij met veel moeite op een bord lezen. Wat dat betekent weet hij niet zo goed, maar hij loopt gelijk door naar de rijkelijk gevulde tafels. Veel mensen lopen in kleren als Michiel en hij valt totaal niet op in het feestgedruis. Zijn metgezel, het hondje begint direct aan de grote botten te kluiven. Nadat ook Michiel zijn buikje vol heeft gegeten en stiekem wat wijn had
gedronken, gaat hij weer naar de Markt. – Even kijken bij “het Weeshuijs” - en hij slentert over de vertrouwde kinderkopjes van de Bergse Markt. Ook daar snuift hij allerlei lekkere geuren op. – Zo die weeskindertjes krijgen wel goed te eten – denkt hij bij zich zelf, - je zou niet zeggen dat het oorlogstijd is - . Loom geworden van al dat eten, gaat hij even uitrusten tegen een hardstenen stoeppaal. Spoedig valt Michiel in een onrustige slaap. Het hondje begint te blaffen en Michiel wordt wakker en hoort allemaal stemmen. Hij ziet zich omringd door mensen in vreemde kledij. – De troepen van Prins Maurits. – flits het door zijn hoofd. Hij schiet overeind en als een pijl uit de boog verdwijnt hij het Sterrestraatje in. – ik ga naar Tante Maerte, - bedenkt hij al rennende, - misschien kan zij mij helpen om heer Joosten te vinden. Samen met het trouwe hondje draaft hij verder langs de haven en verwondert zich dat al ’t water verdwenen is. Door de Waterpoortstraat bereikt hij, totaal verward, de Godshuizen. Ook Tante Maerte is niet thuis. Dan trekt hij zijn schouders naar achteren en besluit - wat hem ook zal overkomen, hij zal ontdekken wat er allemaal met zijn stad is gebeurd - . Opzij springend voor allerlei brommende en knetterende gevaarten, zo bereikt hij de hoek van de Brandestraat. Daar verzamelt hij al zijn moed bij elkaar en hij spreekt een voorbijganger aan: - Edele heer, weet U waar ik heer Anthonis Joosten kan vinden ? - . De Bergenaar keek het vreemd uitziende manneke met wat medelijden aan en zegt - Edele heer ? Nou zeg mar gewoon Nol tegen mij; Nol Rekkers. Nee, Anthonis Joosten, die ken ik niet, dan moette bij Bas zijn. Bas Zijlmans die weet alles van den Berg. Bas, die woont in de Polder - …..en Michiel draaft verder, het hondje nog steeds achter hem aan rennend. Hij ziet weer vertrouwde dingen; de oude Sint Gertrudiskerk staat nog altijd op haar eigen plaats en dat is al heel wat. Maar bij het oplopen van de Markt schrikt hij zich wezenloos. Aan het einde van de Markt ziet hij een hemelshoge grijze toren, een toren die de aanblik van het Bergse Marktveld totaal verplettert. - Zeker ook een aanvalslist van Prins Maurits; dat immens grote gevaarte lijkt wel op het paard van Troje - . Erg geschrokken vlucht hij de Papenstraat in. Daar in de Papenstraat kijkt hij over een schutting en hij komt weer wat tot rust. - Ja, ook dit is voor hem bekend terrein. Hier is het plekje dat niemand weet, hoog in de bomen. Als hij met zijn makkers in de zomer hier kattenkwaad heeft uitgehaald en de koddebeier zit me achterna, dan gaan we zo, hoeps, allemaal de boom in - . Doch daadkrachtig vervolgt Michiel zijn weg, richting het oude vervallen kasteel. Plotseling herkent hij de plek waar hij die nacht wakker geworden is. Mannen zijn er druk bezig. Ze springen rond allerlei grommende, krakende monsters met wel
lange vreemd-rond gevormde poten en met grote, op en neer gaande bekken. – Dat zullen ze wel zijn waar ik voor gewaarschuwd ben, - denkt hij paniekerig en met klepperende muilen verdwijnt hij naar ’t Commandeursbolwerk. Daar bij het Bolwerk ziet hij de manschappen van de Bergsche Battery; zij laden hun kannonen en dan…. schrikt hij geweldig van de harde knallen en de rondvliegende kanonskogels. Hij kijkt verward om zich heen en ziet achter hem, boven zijn hoofd een kogel in de muur zitten. –Kom, hondje, wegwezen hier, hier is het te gevaarlijk- . Via “de nonnentuin” en de Kloosterstraat bereiken ze samen de Stadsweg, die hen buiten de wallen voert. Links en rechts ligt het water, dat Geertruidenberg moet beveiligen tegen onverhoedse aanvallen. Halverwege de stadsweg passeren ze een soort tempel. Er komt een man uit de deur en die loopt gelijk naar het hondje dat bij Michiel is. Je kan zien dat hij verstand van dieren heeft, want hij zegt meteen - zo wat ziet dat hondje eruit, het lijkt wel of hij honderd jaar onder de grond heeft gezeten - . Zonder te antwoorden loopt Michiel door, richting de polder. Al lopend begint Michiel zich toch wel zorgen te maken. De omgeving wordt steeds onbekender. Hij vindt een bord, waarop staat “de Schans”; dit is bekend voor hem, maar wat hij ook zoekt, Michiel kan de schans met de krijgslieden niet ontdekken. Er staan enkel vreemde huizen, rijen en rijen naast elkaar en voor die huizen glimmende karren en wagens met lange voorkanten en lange achterkanten, - vreemd hoor. Wat ziet hij daar staan ? …..Mauritsweg. Zo, dat hadden de schutters en hellebaardiers ‘m eventjes goed geleverd. Maurits weg ! …. Hoera….Hoera …- Michiel besluit terug te gaan naar de stad. Dan bij het begin van de Koestraat doet hij een grote ontdekking. - Verdikkeme, ze hebben de Koepoort weggehaald; dat is stom, nu kan iedereen zomaar de stad binnengaan -. Halverwege de Koestraat ziet hij een man met grijze haren. - Hé, die man lijkt wel op onze oude stadstimmerman. Zal ik hem vragen of hij iets afweet van onze schout Anthonis Joosten ? - . Michiel vraagt het en tot zijn eigen stomme verbazing, was de man inderdaad de stadstimmerman en deze wist hem te vertellen - dat de woning van schout Anthonis Joosten, Markt 34 is en dat er op het pand nu WSG staat -. Snel gaat Michiel naar het pand toe en met kloppend hart gaat hij de groene deur binnen. Er lopen allemaal mensen rond, maar de schout van Geertruidenberg kan hij niet vinden…. - Of toch….daarboven zou dat de schout zijn ? - Nee het blijkt Peter Span te zijn. Peter heeft echter wel in de gaten dat het vreemde mannetje met zijn hondje iets met het verleden van Geertruidenberg te maken heeft en hij zegt tegen het mannetje: - Ga terug naar de wijnkelders van “de Roos”, ik wed dat je daar vindt wat je zoekt- . Michiel gaat terug naar “de Roos” . De man in het museumgebouw, Cor Heesters, hoort van Michiel over zijn zoektocht naar de schout en weet ook niet goed wat hij met dit rare
verhaal aan moet en hij gaat gewoon door met zijn eigen werk. Als Cor even niet oplet, loopt Michiel stiekem de keldertrap af. – Wedden dat daar schout Joosten bij de wijnvaten zit. Zijn heer staat niet voor niets bekend als een wijnkenner, een echte proever - . En ja hoor beneden zit iemand. In ’t donker kan hij niet goed onderscheiden maar ’t zou Heer Joosten wel eens kunnen zijn. Over zijn woorden struikelend en stotterend van emotie vertelt Michiel de donkere gedaante over zijn belevenissen van de afgelopen dag. De gedaante draait zich even om en zegt dan langzaam en duidelijk: - je bent een liegbeest, Michiel, je hebt de kruik wijn natuurlijk zelf opgedronken. Verdwijn uit mijn ogen…Michiel gaat verdrietig naar de achterwand van de donkere kelder, doet daar een oud luikje open en verdwijnt te samen met zijn hondje door een onderaardse gangetje. Op het moment dat hij het luikje achter zich dicht doet, herinnert hij zich…- hé, in dit gangetje ben ik al eens eerder geweest…………..Een maand na dit voorgeval schrijft verslaggever Paul de Schipper van BN De Stem het volgende stukje in de krant: Geertruidenberg Naar eerst nu is gebleken heeft vorige maand een jongen uit de 16e eeuw een wandeling door Geertruidenberg gemaakt. Volgens stadskenner Bas Zijlmans was deze jongen Michiel van Rijnsburg, zoon van Claesken Claesdochter. Deze Michiel was ten tijde van de belegering door Prins Maurits, dienaar van heer Anthonis Joosten, schout van Geertruidenberg. In 1591 is Michiel waarschijnlijk bij het wijn halen in een onderaardse gang terechtgekomen, waar hij, omdat het toen vreselijk winterde, in zijn slaap in diepgevroren toestand is geraakt. Bij graafwerkzaamheden vorige maand, voor de nieuwbouwwijk Dongeburg is hij opgedolven, ontdooid en aan het zwerven geslagen. Hij is tijdens zijn tocht spoorloos verdwenen, men vermoedt dat hij zich schuil houdt in de onderaardse gangen die lopen vanaf Museum “de Roos”, via het voormalige Kasteel van Geertruidenberg en het voormalige karthuizerklooster nabij
Raamsdonksveer, naar het ruïne van Strijen in Oosterhout. Het hondje dat Michiel tijdens zijn zwerftocht bij zich had, moet het hondje zijn waar aannemer Job Naglé vroeger altijd over sprak. Dit hondje verdween zo’n honderd jaar geleden in een onderaardse gang lopend vanuit de oude Gertrudiskerk. Helaas is kortgeleden, wegens instortingsgevaar het oude luikje in Museum “de Roos” dichtgemetseld. De enige aanwijzing, dat men hier inderdaad te doen heeft met Michiel van Rijnsbrug is het wijnkannetje van heer Joosten, dat gevonden is in de bak van de graafmachine en nu in het museum wordt tentoongesteld. Bovenstaand verhaal is begin jaren zeventig geschreven door Corrie van de Hulsbeek. Voor de serie “Naar de Kelder” van Paul de Schipper is het herschreven naar de huidige actualiteit. Voor de historici onder ons, het is maar een verhaaltje…. of …..toch niet ????
Orgineel verhaal: Bewerking: Illustraties en layout:
Corrie van de Hulsbeek Sjaak de Hoogh Rob van Hal
Copyright: Corry van de Hulsbeek, Sjaak de Hoogh en Rob van Hal