HET AMSTERDAMSE COFFEESHOPBELEID 2008 Terugblik, actueel beleid, concretisering afstandcriterium.
Concept Directie OOV, november 2008
1
Inhoudsopgave 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doelstelling 1.2 Leeswijzer
3 3 3
2 Terugblik 4 2.1 Landelijke ontwikkelingen inzake drugsbeleid tot 1997 4 2.2 Beleidsvorming en vaststelling coffeeshopbeleid Amsterdam 1995-1997 4 2.3 Evaluatie coffeeshopbeleid 1999 5 3 Huidig beleid, risico’s en preventiemaatregelen 3.1 Huidig coffeeshopbeleid 3.2 Risico’s cannabisgebruik 3.3 Notitie preventie genotmiddelgebruik 2008-2011
6 6 8 14
4 Evaluatie huidig beleid 4.1 Scheiding hard en soft drugs, scheiding ‘bokken en schapen’ 4.2 Handhaving AHOJG-criteria 4.3 Coffeeshop en toerisme 4.4 Het rookverbod/loketfunctie 4.5 Overlast in relatie tot vestigingsplek 4.6 Verzoek tot spreiding en vermindering stadsdelen De Baarsjes en Centrum 4.7 Uitsterfregelingen 4.8 Aantal coffeeshops in relatie tot de vraag 4.9 Gezondheidsaspecten
17 18 18 19
5 Aanpassing beleid: nadere invulling afstandcriterium tot scholen 5.1 Huidige invulling afstandcriterium in Amsterdam 5.2 Den Haag wenst concretisering afstandcriterium 5.3 Invulling afstandcriterium 5.4 Effectuering afstandcriterium 5.5 Verplaatsingsmogelijkheden niet realistisch 5.6 Conclusie
20 20 20 20 21 22 23
Bijlage Overzicht van de gedoogvoorwaarden voor de verkoop van softdrugs in de coffeeshop
24
15 15 16 16 17
2
1 Inleiding 1.1. Aanleiding en doelstelling Deze notitie Het Amsterdamse coffeeshopbeleid 2008 heeft een tweeledig doel. Ten eerste is uitwerking gegeven aan een verzoek van de gemeenteraad om een actueel overzicht te verschaffen van het coffeeshopbeleid en een evaluatie van ruim tien jaar coffeeshopbeleid in Amsterdam. Ten tweede wordt in de notitie een concreet voorstel gedaan tot concrete invulling van het door de landelijke overheid opgelegde afstandcriterium tot scholen. Daarbij worden de knelpunten inzake mogelijkheden voor spreiding en/of verplaatsing van coffeeshops die in de ongewenste nabijheid van een school zijn gelegen inzichtelijk gemaakt. Dit in samenhang met de door stadsdeel Centrum en stadsdeel De Baarsjes geuite wens om te komen tot een evenwichtigere verdeling van coffeeshops in de stad. Op grond van het landelijk beleid dient het afstandcriterium uiterlijk vóór 2012 te worden gerealiseerd.
1.2 Leeswijzer Hoofdstuk 2 start met een korte weergave van de landelijke kaders voor het gedoogbeleid en de fundamenten van het Amsterdamse coffeeshopbeleid, zoals deze in de jaren 1995 tot 1997 zijn gelegd. Vervolgens wordt verslag gedaan van de uitkomsten van de evaluatie van het Amsterdamse coffeeshopbeleid zoals die in 1999 heeft plaatsgevonden. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een overzicht van het actuele coffeeshopbeleid, zoals dat door het Driehoeksoverleg is vastgesteld. Ook het preventiebeleid dat het College onlangs heeft vastgesteld in de Notitie Preventie genotmiddelengebruik 2008-2011 komt daarbij aan de orde. Hierin is de bij de gemeente bekende laatste stand van zaken weergegeven met betrekking tot verkregen inzichten in de effecten van het gebruik van soft drugs. Hoofdstuk 4 bevat een evaluatie van het actuele coffeeshopbeleid. Tenslotte is in hoofdstuk 5 het afstandcriterium tussen coffeeshop en school uitgewerkt .
3
2 Terugblik 2.1 Landelijke Ontwikkelingen inzake drugsbeleid tot 1997 In 1976 is een belangrijke wijziging doorgevoerd in de Opiumwet, waarbij een scheiding tussen hard en soft drugs is aangebracht. 1 Het voornaamste doel van deze wijziging was het van elkaar gescheiden houden van de hard- en softdrugsmarkt. Daarbij ging men eerst uit van de verkoop van soft drugs aan gebruikers door een ‘huisdealer’. Later, eind jaren tachtig, wijst de praktijk uit dat de verkoop voornamelijk plaatsvindt vanuit de zogenaamde coffeeshops. Dat heeft het Openbaar Ministerie er in 1991 toe gebracht tot het invoeren van een landelijke geldende richtlijn; de AHOJG-criteria voor de coffeeshops. 2 Blijft men binnen de gestelde criteria dan ziet het OM van vervolging af. Deze criteria bleken voor verschillende interpretatie vatbaar (zijn jeugdigen personen onder de 16 jaar of 18 jaar, wat is de maximale verkoophoeveelheid per transactie). In oktober 1994 zijn de richtlijnen door het College van Procureurs-generaal vastgesteld en daarmee geformaliseerd. De leeftijdsgrens werd gesteld op 18 jaar, de maximale verkoophoeveelheid per transactie op 30 gram. In 1995 verscheen de Drugsnota ‘Het Nederlands drugsbeleid; continuïteit en verandering’. In die nota werd aangegeven, dat ‘de bonafide coffeeshop’ bewezen hebben een bijdrage te leveren aan de afscherming van de softdrugmarkt ten opzichte van de hard drugs. Daarnaast werd geconstateerd dat er sprake was van een toename van coffeeshops en de overlast die veroorzaakt wordt door de coffeeshops. Het kabinet besloot vervolgens onder meer de gecombineerde verkoop van alcohol en soft drugs te verbieden. Verder werd de maximale transactiehoeveelheid verlaagd tot 5 gram en toegevoegd werd aan de gedoogcriteria de richtlijn dat de voorraadhoeveelheid maximaal 500 gram mag bedragen. In oktober 1996 zijn de ‘Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet door het OM’ in werking getreden. In die richtlijnen is verder aangegeven dat het coffeeshopbeleid op onderdelen nader kon worden bepaald door het lokale driehoeksoverleg. Daarbij moet met name worden gedacht aan het aantal coffeeshops in de gemeente en de maximum toegestane hoeveelheid aan voorraad met als bovengrens 500 gram. 2.2 Beleidsvorming en vaststelling coffeeshopbeleid Amsterdam 1995-1997 In Amsterdam en vooral ook in de Gemeenteraad is er veel kritiek geuit op een aantal punten van het landelijk beleid. Met name gold die kritiek de verhoging van de leeftijdsgrens van 16 naar 18 jaar, het verbod op de gecombineerde verkoop van alcohol en soft drugs en de maximale voorraadhoeveelheid. Door een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) werd per 1 januari 1995 de mogelijkheid gecreëerd om coffeeshops als een apart type horeca aan te wijzen en daardoor een gemeentelijk beleid te voeren dat speciaal gericht is op dit type horeca. Vooruitlopend op een notitie waarin het coffeeshopbeleid van de burgemeester is aangegeven, heeft de burgemeester besloten dat de situatie met betrekking tot het vestigen van coffeeshops bevroren werd tot die verkooppunten die voor 1 april 1995 al soft drugs plachten te verkopen. Dit op advies van het College van B&W van 31 maart 1995 om het aantal coffeeshops in Amsterdam te bevriezen, in afwachting van verdere besluitvorming door de Gemeenteraad. Nieuwe verkooppunten werden vanaf die datum niet meer toegestaan. Voorts werd in de APV een bepaling opgenomen (art. 3.2.8b), die het de Burgemeester mogelijk maakt bestuurlijke sancties op te leggen, indien de houder of beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij criminele activiteiten in zijn zaak of bij andere activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die een gevaar voor de openbare orde opleveren en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Verder treft de burgemeester in het kader van een 1 Vanaf dat moment is sprake van een lijst 1 (hard drugs) en een lijst 2 (soft drugs) in de Opiumwet. 2 Het betreft de criteria voor gedoogde softdrugsverkoop in de coffeeshop. Geen Affichering; geen Harddrugs; geen Overlast; geen Jeugdigen onder 18 jaar; geen Grote hoeveelheden soft drugs. Zie verder bijlage 1.
4
geïntegreerd bestuurlijk-justitiële aanpak ook bestuurlijke sancties, indien de richtlijn en de AHOJG-criteria met betrekking tot soft drugsverkoop van de Procureurs-generaal worden overtreden. Het Amsterdamse beleid is onder meer gericht op: -
het scheiden van de bokken van de schapen; een vergunningstelsel stringente handhaving van de AHOJG-criteria.
In september 1995 stelde de burgemeester de hierboven aangegeven justitieelbestuurlijke aanpak in een notitie aan de gemeenteraad het beoogde coffeeshopbeleid voor: - Geen nieuwe vestigingen van coffeeshops (m.i.v. 1 april 1995 onder de conditie als hierboven vermeld); De coffeeshops worden op een lijst geplaatst; - Soft drugs in alcoholverstrekkende zaken: overwogen wordt een overgangsdatum aan te wijzen, waarop de ondernemer een keuze moet maken of de zaak voortgezet wordt als (alcoholvrije) coffeeshop, of een andere exploitatiewijze. Die keuzemogelijkheid geldt niet voor die zaken die zijn gelegen in straten waar het aantal coffeeshops moet worden verminderd, waarbij het woon- en leefklimaat in aanmerking genomen sprake is van overlast of een dreigende overlastsituatie (uitsterfregeling). - Vermindering van het aantal coffeeshops: Het terugdringen van het aantal coffeeshops wordt beperkt tot de hierboven bedoelde aangewezen gebieden, dan wel dat het aantal afneemt omdat men zich niet aan de regels houdt en de exploitatievergunning daarom wordt ingetrokken, dan wel omdat een inrichting is gesloten op grond van de openbare orde (art. 2.7 APV): - Er wordt een aparte sluitingstijd ingevoerd voor de coffeeshops (07:00 uur tot 01:00 uur, geen weekendregeling en geen mogelijkheid tot incidentele verlenging van de openingstijden). De bedoeling van het college en de raad was in de APV een specifiek artikel (art. 3.15) op te nemen waarin de bovenbedoelde regeling met betrekking tot verstrekking van soft drugs werd vastgelegd. De rechter oordeelde echter anders, namelijk, dat dit artikel van de APV in strijd was met de Opiumwet en derhalve onverbindend. 3 Overtreding van de AHOJG-richtlijnen kan wel leiden tot bestuurlijke maatregelen met betrekking tot de exploitatievergunning, hetgeen in een handhavingstappenplan 4 is vastgelegd. Het beleid 5 werd als volgt vastgesteld: 1 op grond van het landelijk beleid wordt de verkoop van soft drugs uitsluitend gedoogd in alcoholvrije horecabedrijven; 2 er wordt alleen de verkoop van soft drugs gedoogd in coffeeshops die op de lijst van coffeeshops staan vermeld, zoals die na 1 april 1995 is opgesteld en bijgehouden; 3 de combinatie van alcohol en soft drugs is op grond van landelijk beleid niet toegestaan. Voor die bedrijven (verder aangeduid als hasjcafés) geldt een uitsterfregeling bij overdracht (feitelijk, economisch of juridisch). 2.3 Evaluatie coffeeshopbeleid 1999 In 1999 is het coffeeshopbeleid geëvalueerd. Dit heeft geleid tot het besluit van B&W van 8 juni 1999 waarin een aantal beleidsaspecten nader zijn uitgewerkt dan wel aangepast, te weten: 1 de integrale justitieel/bestuurlijke aanpak wordt gecontinueerd, waarbij de gang van zaken met betrekking tot de handhaving regelmatig in de subdriehoek horeca wordt besproken en afgestemd;
3 Het coffeeshopbeleid is vervolgens niet rechtstreeks via het vergunningstelsel van de APV, maar wel via het gedoogbeleid verder voortgezet. Op grond hiervan is de titel waarop politiecontrole plaatsvindt een punt van aandacht. 4 Zie de Stappenplannen handhaving horeca, etc, onderdeel 8, laatstelijk vastgesteld Gemeenteblad afd. 3B, no. 44, 2004 5 Beleid met betrekking tot coffeeshops, Gemeenteblad afd. I, nr. 275, 4 juni 1996
5
2 dat het huidige niveau van handhaving wordt gecontinueerd, met dien verstande dat de handhaving wordt verhoogd in die gebieden waar volgens de evaluatie onvoldoende gehandhaafd is. In de handhaving krijgt extra aandacht het optreden tegen nietgedoogde verkooppunten; 3 dat tot de handelsvoorraad van een coffeeshop dient integraal te worden gerekend alle voorraden softdrugs die nagenoeg direct beschikbaar zijn voor de verkoop vanuit de coffeeshop. De ruimte waarin de voorraad softdrugs zich bevindt hoeft niet of niet geheel toegankelijk te zijn voor het publiek; 4 dat, indien in een overconcentratiegebied het aantal officieel gedoogde verkooppunten dusdanig is afgenomen dat er geen overlast meer wordt veroorzaakt, het desbetreffende stadsdeel of de dienst Binnenstad een gemotiveerd advies tot opheffing van dat overconcentratiegebied aan de Burgemeester kan richten; 5 dat, indien afdoende kan worden aangetoond dat het niet meer (voldoende) aanwezig zijn van officieel gedoogde verkooppunten in een stadsdeel tot een niet te accepteren druk op het woon- en leefklimaat leidt, binnen het kader van het gemeentebeleid door verhuizing uit overconcentratiegebieden aldaar een toename van het aantal coffeeshops kan worden toegestaan; 6 dat, indien officieel gedoogde verkooppunten vanwege een ongunstige ligging overlast veroorzaken, binnen het kader van gemeentebeleid kan worden verhuisd naar een locatie waar naar verwachting de druk op het woon- en leefklimaat minder zal zijn. Ook hier betreft het uitsluitend alcoholvrije zaken; 7 dat het uitsterfbeleid voor bedrijven met een gecombineerde verkoop van alcohol en soft drugs (hasjcafé), per 1 januari 2003 opnieuw wordt geëvalueerd. Jaarlijks zal aan het College van Burgemeester en Wethouders verslag van de stand van zaken van het uitsterfbeleid worden gedaan. In de Raadsvergadering geeft de meerderheid van de gemeenteraadsleden te kennen dat het beleid succesvol is te noemen. De raad vraagt wel aandacht voor de beperkte voorraad die een coffeeshop mag voeren en de problemen die daarmee gepaard gaan. Het gaat hier echter om landelijke justitiële richtlijnen die geen ruimte open laten voor het Amsterdamse driehoeksoverleg om een hogere norm vast te stellen. In dezelfde lijn ligt ook de opvatting van een deel van de gemeenteraad over het optrekken van het verbod om een coffeeshop te betreden en soft drugs te kopen naar de leeftijd van 18 jaar; 16- en 17-jarigen kunnen niet terecht in de beschermde omgeving van een coffeeshop. Ook in dit opzicht is Amsterdam gehouden aan het landelijke beleid. 3 Huidig beleid, risico’s en preventiemaatregelen 3.1 Huidig coffeeshopbeleid Hieronder is het huidige beleid in zestien punten samengevat: 1. De belangrijkste doelstelling is het scheiden van de hard en soft drugsmarkt; 2. Er is geen sprake van een uitsterfbeleid ten aanzien van soft drugs, maar van het scheiden van de ‘bokken en de schapen’; 3. De richtlijnen van het College van Procureurs-generaal met betrekking tot soft drugs (waaronder de AHOJG-criteria) worden stringent gehandhaafd, ook in bestuurlijke zin; 4. De verkoop van soft drugs wordt alleen gedoogd in zaken die op een lijst staan. Deze lijst bevat de zaken waarvan kon worden vastgesteld/aangetoond dat in die zaken voor 1 april 1995 al soft drugs plachten te worden verstrekt;
6
5. De coffeeshop is en blijft gevestigd op de locatie waar de zaak op 1 april 1995 was gevestigd en is daarbij als zodanig opgenomen op de coffeeshoplijst zoals die in 1997 is aangelegd. Daarbij blijft ook de omvang van het bedrijf hetzelfde (dus geen splitsing, vergroting van vloeroppervlakte van het bezoekersgedeelte, etc.). Verplaatsing van een coffeeshop is alleen mogelijk als de huidige locatie overlast veroorzaakt vanwege de ongunstige ligging en in de situatie wanneer het aantal coffeeshops in een gebied zodanig is teruggelopen dat dit leidt tot een niet te accepteren druk op het woon- en leefklimaat (het risico van straathandel). Het stadsdeel is niet verplicht mee te werken aan verplaatsing naar een andere locatie; 6 · 6. De verkoop van soft drugs is uitsluitend toegestaan in alcoholvrije zaken en onder gedoogvoorschriften, waarbij de zaak het karakter moet hebben van een horecabedrijf; 7. Verenigingen en stichtingen komen niet in aanmerking voor een gedoogstatus; 8. Er is sprake van een uitsterfregeling voor zaken die in een ongewenste nabijheid van een school zijn gelegen 7 ; 9. De openingstijden van de coffeeshops (alcoholvrije zaken) zijn beperkt: van 07:00-01:00 zonder weekeinderegeling. Incidentele ontheffing van deze openingstijden is niet mogelijk; 10. De bestuurlijke handhaving van overtredingen van de richtlijnen van het College van Procureurs-generaal, inclusief de AHOJG-criteria, vindt plaats aan de hand van een vastgesteld stappenplan 8 ; 11. Indien de coffeeshop gesloten is in verband met situaties als bedoeld in art. 2.7 APV en/of bedoeld in art. 13b Opiumwet wordt de zaak van de lijst geschrapt, tenzij de exploitant niet verwijtbaar heeft gehandeld; 12. Als de verkoop van soft drugs ten minste 3 maanden is gestaakt, vervalt de gedoogstatus en wordt de zaak van de lijst geschrapt; 13. De gedoogstatus eindigt als de exploitatievergunning definitief is ingetrokken bij wijze van bestuurlijke maatregel; 14. De gedoogstatus eindigt als de exploitant hierom verzoekt, en/of een verzoek indient voor een ander type horecabedrijf; 15. De gedoogstatus eindigt ook als de exploitatievergunning wordt geweigerd of ingetrokken op grond van slecht levensgedrag van de exploitant (c.q. de leidinggevende die belast is met de algemene leiding indien de exploitant een rechtspersoon betreft); 16. De gedoogstatus eindigt tevens als de exploitatievergunning wordt geweigerd c.q. ingetrokken op grond van de Wet Bibob. Bij de punten 11 t/m 16 geldt dat als de betrokken coffeeshophouder in het kader van de onder 11, 13 t/m 16 bedoelde besluiten krachtens de Algemene wet bestuursrecht wordt uitgenodigd zijn zienswijze over het nemen besluit in te dienen, vanaf dat moment de gedoogstatus van de betrokken coffeeshop(s) niet kan worden ‘overgedragen’ aan een nieuwe ondernemer. 3.2 Risico’s cannabisgebruik In dit hoofdstuk wordt op basis van gegevens van de GGD Amsterdam een overzicht gegeven van het gebruik van cannabis in relatie tot de gezondheid. a. Gezondheidsschade bij gebruik van cannabis Cannabisproducten (hasj, marihuana) zijn niet sterk verslavend en relatief onschadelijk 9 voor de gezondheid. Het risico van afhankelijkheid neemt wel duidelijk toe bij langdurig
6 Tijdelijke verplaatsing van een coffeeshop in verband met funderingsherstel is wel mogelijk, mits het stadsdeel daartegen geen bezwaar heeft. 7 Deze zaken zijn benoemd in de Notitie, bevattende het gedoogbeleid inzake coffeeshops, behorende bij voordracht van 5 december 1996, nr. 790, tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening, houdende bepalingen inzake horecabedrijven waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd, Gemeenteblad afd. I, nr. 10, 14 jan. 1997. 8 Zie: Stappenplannen handhaving horeca etc. 2004
7
en frequent gebruik. De volgende effecten van (overmatig) cannabisgebruik op de gezondheid zijn bekend 10 : •
• •
• • •
•
Het is bewezen dat cannabisgebruik het reactie- en concentratievermogen en het korte termijn geheugen vermindert. Daardoor worden school- en werkprestaties en het verkeersgedrag negatief beïnvloed. Zware gebruikers zijn trager in het opnemen van informatie en hebben meer moeite om taken die veel aandacht vragen goed uit te voeren. Gebruik van cannabis alléén geeft een geringe toename van het risico op verkeersongevallen. Voor gecombineerd gebruik van cannabis en alcohol is dit risico vele malen groter. Bij het roken van cannabis komen veel kankerverwekkende stoffen in het lichaam terecht, wat schadelijk is voor de longen. Het gaat daarbij niet om THC (de werkzame stof), maar de bijproducten die bij het roken vrijkomen. Bovendien wordt cannabis anders gerookt dan tabak: gebruikers ademen veel rook in, inhaleren diep en houden de rook ook lang vast. Zwaar cannabisgebruik tijdens de zwangerschap is nadelig voor de ontwikkeling van de foetus. Het cognitief functioneren gaat na langdurig en intensief gebruik achteruit. Dit verdwijnt meestal binnen een aantal dagen tot weken na stopzetting van het cannabisgebruik. Er is een toenemend wetenschappelijk bewijs dat cannabis psychotische symptomen kan uitlokken, met name bij personen die veel gebruiken en een aanleg hebben voor psychosen. Hierbij neemt het risico toe naarmate men vaker cannabis gebruikt. Onderzoek naar de relatie tussen cannabis en het ontstaan van andere psychische problemen, zoals depressie, geeft geen consistent beeld. De acute giftigheid van cannabis is zeer gering. Zo noteerde het CBC in de afgelopen 20 jaar geen enkel geval van directe sterfte door inname van cannabis.
b. Het gebruik van cannabis onder (Amsterdamse) jongeren In Amsterdam wordt zowel door JellinekMentrum als de GGD Amsterdam periodiek onderzoek gedaan naar het gebruik van cannabis, onder andere bij jongeren in de stad. Daarnaast voert het Trimbos instituut landelijk periodiek onderzoek uit. Hieronder volgt een overzicht van de meest recent beschikbare gegevens, toegespitst op scholieren en jongeren. 11 Scholieren Het Trimbos-instituut peilt sinds het midden van de jaren 80 in hoeverre leerlingen van 12 t/m 18 jaar op reguliere middelbare scholen ervaring hebben met alcohol, tabak, drugs en gokken. Dit gebeurt in het zogenoemde landelijke Peilstationsonderzoek scholieren. De laatste peiling werd in 2003 verricht. • •
Figuur 1 laat zien dat het percentage gebruikers van cannabis (ooit en actueel) onder leerlingen sterk toenam tussen 1988 en 1996. Na 1999 stabiliseerde het ooitgebruik en bleef het ongeveer op hetzelfde niveau als in 1996. Het actuele gebruik daalde significant tussen 1996 en 2003. Deze afname kwam vooral op conto van de jongens. Onder meisjes bleef het percentage actuele gebruikers van cannabis tussen 1996 en 2003 ongeveer gelijk.
9 Wel zijn er signalen over verhoging van het THC-gehalte in cannabisproducten (zie ook Kamerstuk 22 mei 2006 van (voormalig) minister H. Hoogervorst van WVS). http://www.minvws.nl/kamerstukken/vgp/2006/hoog-thc-gehalte-in-cannabis.asp. 10 Zie o.a. www.nationaalkompas.nl, www.trimbos.nl, www.jellinek.nl 11 Zie www.jellinek.nl, www.gezond.amsterdam.nl, www.trimbos.nl
8
Figuur 1: Gebruik van cannabis onder scholieren van 12 tot en met 18 jaar, vanaf 1988
Percentage gebruikers ooit in het leven (links) en in de laatste maand (rechts). Bron: Peilstationsonderzoek, Trimbos-instituut. Leeftijd • •
•
Het gebruik van cannabis neemt toe met de leeftijd. Maar weinig leerlingen van 12 hadden in 2003 ervaring met cannabis: 1 op de 50 (2%). Op 16-jarige leeftijd had 1 op de 3 ooit wel eens cannabis gebruikt (34%). De leeftijd waarop leerlingen voor het eerst cannabis gebruiken daalde tussen 1988 en in 1996. Er zijn cannabisgebruikers die hun 1e joint rookten toen zij 13 jaar waren of jonger. Het aandeel van deze groep onder de ooitgebruikers van cannabis verdubbelde in deze periode van 21% naar 40%. Tussen 1996 en 2003 bleef de startleeftijd gelijk. Uit recent onderzoek van de Universiteit van Amsterdam onder tweelingen blijkt dat jongeren die onder de 18 jaar beginnen met cannabisgebruik, een grotere kans hebben om later ook harddrugs te gaan gebruiken. Die relatie hangt niet samen met een erfelijke invloed of familieomstandigheden. Mogelijk spelen sociale factoren een rol, waarbij vroeg beginnen met cannabisgebruik een uiting is van de neiging tot anti-conventioneel gedrag.
Mate van gebruik • •
•
Van de 9% actuele gebruikers in 2003 had bijna de helft niet meer dan 1 á 2 keer cannabis gebruikt in de afgelopen maand. Een minderheid blowde meer dan 10 keer (17%): 1 op de 5 jongens en ruim 1 op de 10 meisjes (zie figuur 2). Per keer rookte bijna de helft van de actuele gebruikers minder dan 1 joint (46%). Waarschijnlijk roken zij samen met anderen en delen zij een joint. Bijna 1 op de 3 rookte 1 á 2 joints per keer (32%) en bijna een kwart rookte meer dan 3 joints per keer (23%). Er is ook een samenhang tussen de frequentie en de hoeveelheid. Van degenen die 3 t/m 10 keer in de maand blowen rookt een kwart (27%) 3 of meer joints per keer. Van degenen die meer dan 10 keer in de maand blowen, rookt tweederde (67%) 3 of meer joints per keer. Deze laatste groep loopt een relatief groot risico op problemen.
9
•
Figuur 2: Frequentie van cannabisgebruik onder actuele gebruikers. Peiljaar 2003
Percentage van de leerlingen die in maand voor de peiling cannabis hadden gebruikt. Bron: Peilstationsonderzoek scholieren, Trimbos-instituut. Schoolniveau en etnische afkomst •
•
•
•
Het percentage ooitgebruikers en actuele gebruikers onder scholieren van het VMBO-t, HAVO, VWO en VMBO-p was in 2003 ongeveer gelijk. Ook de frequentie van gebruik in de laatste maand verschilde niet veel tussen de schoolniveaus. Wel was het percentage leerlingen dat per keer gemiddeld 3 of meer joints rookt beduidend hoger op het VMBO dan het VWO (30% versus 8%). Actueel gebruik van cannabis kwam minder vaak voor onder Marokkaanse dan autochtone meisjes (0% versus 7%). Voor Marokkaanse en autochtone jongens werd geen verschil gevonden. Antilliaanse/Arubaanse (12%), Surinaamse (8%) of Turkse (5%) leerlingen verschilden op deze maat niet significant van autochtone leerlingen. Volgens de Antenne-monitor in Amsterdam (JellinekMentrum) is het percentage ooitgebruikers en actuele gebruikers van cannabis onder Marokkaanse scholieren het laagst maar ook het percentage gebruikers onder Turkse en Surinaamse scholieren is lager dan onder autochtone leerlingen. Onder 1e-jaars MBO leerlingen is de maandprevalentie van het gebruik van cannabis ook het hoogst onder jongeren van Nederlandse afkomst (40%), en het laagst onder jongeren van Marokkaanse en Turkse afkomst (14%, respectievelijk 18%). Voor Nederlandse, Surinaamse en Antilliaanse meisjes is de maandprevalentie vergelijkbaar (22 tot 26%), maar wel veel hoger dan bij Turkse (5%) en Marokkaanse meisjes (6%) (GGD Amsterdam)
Cannabis en probleemgedrag •
• •
Scholieren die cannabis gebruiken vertonen vaker agressief en delinquent gedrag en hebben vaker schoolproblemen (spijbelen, lage prestatie) dan leeftijdgenoten die niet blowen. Dit verband is sterker naarmate de frequentie van gebruik toeneemt.[13;14] Blowers gebruiken ook vaker andere middelen dan niet-blowers (5 of meer glazen alcohol in de afgelopen maand; dagelijks roken; ooitgebruik harddrugs). Er zijn geen verschillen gevonden in psychische problemen, zoals teruggetrokken gedrag, angstklachten en depressie.
10
Plaats van aankoop • • •
• •
In 2003 kregen 2 op de 3 actuele gebruikers cannabis van vrienden en 1 op de 3 kocht het (ook) in coffeeshops (zie tabel 1). Ruim 1 op de 10 kocht cannabis van een (huis)dealer en 1 op de 10 kreeg het 'via via'. Meer meisjes dan jongens verkregen cannabis via vrienden; jongens kochten vaker in coffeeshops dan meisjes. Een aanzienlijk deel van de blowende scholieren t/m 17 jaar zegt in 2003 de cannabis te hebben gekocht van een coffeeshop. Dit is opmerkelijk omdat de leeftijdsgrens voor toegang tot een coffeeshop 18 jaar is. Onbekend is in hoeverre deze jongeren zelf de cannabis hebben aangekocht in een coffeeshop of dit door anderen hebben laten doen. Het laatste lijkt aannemelijk. Jongens van 18 jaar zijn voor de aanschaf van cannabis het meest gericht op coffeeshops, 8 op de 10 actuele gebruikers onder jongens kochten hier hun cannabis. Antenne 2006 rapporteert over het cannabis gebruik onder jongeren in de jeugdzorg (n=311). De cannabis gebruikers van 18 en ouder halen hun wiet vrijwel uitsluitend zelf in een coffeeshop. De jongeren onder de 18 jaar geven aan het te laten halen of het zelf te halen. De minderjarigen geven aan vooral buiten op straat te blowen.
Tabel 1: Waar halen scholieren hun cannabis vandaan? Peiljaar 2003 12-15 jaar 16-17 jaar J M J M Van vrienden 60% 78% 64% 77% Kopen in 22% 22% 57% 37% coffeeshops Kopen van 17% 6% 15% 12% dealer Via, via 16% 9% 6% 2% Anders 7% 6% 2% 8%
18 jaar Totaal J M J M Totaal 40% 69% 60% 78% 67% 81% 56% 40% 27% 35% 9%
0% 16% 7%
12%
0% 4%
0% 11% 6% 0% 5% 6%
9% 6%
Leerlingen van 12 t/m 18 jaar van middelbare scholen (actuele gebruikers). Leerlingen konden meer antwoorden aankruisen. De percentages tellen daarom niet op tot 100%. J = jongens, M = meisjes. Bron: Peilstationsonderzoek scholieren, Trimbos-instituut.[8] Een vergelijkende studie onder scholieren van 14 t/m 18 jaar laat zien dat Nederlandse en Franse scholieren weinig verschillen in de waargenomen beschikbaarheid van cannabis, ondanks de verschillen in drugsbeleid. • •
In beide landen neemt het percentage jongeren dat aangeeft (tamelijk) gemakkelijk aan cannabis te kunnen komen toe met de leeftijd. De waargenomen beschikbaarheid hangt samen met het gebruik van cannabis en problemen met cannabisgebruik. Het (probleem)gebruik neemt toe naarmate jongeren aangeven cannabis gemakkelijker te kunnen krijgen.
Speciale groepen jongeren In bepaalde groepen jongeren en jonge volwassenen is het gebruik van cannabis eerder regel dan uitzondering. Tabel 2 vat de resultaten samen van uiteenlopende, doorgaans lokale of regionale, studies. De cijfers zijn niet vergelijkbaar vanwege verschillen in leeftijdsgroepen en methoden van onderzoek. Trendgegevens zijn alleen beschikbaar voor Amsterdam.
11
•
•
•
Onder zwerfjongeren, zogenaamde school 'drop-outs' en jongeren in justitiële jeugdinrichtingen zijn relatief veel actuele cannabisgebruikers (4 tot 8 op de 10). Wat lagere percentages worden gevonden onder bezoekers van cafés (ruim 1 op de 5). De Antenne-monitor volgt het middelengebruik in verschillende groepen jongeren in het Amsterdamse uitgaansleven, zoals coffeeshops, cafés en trendy clubs. o Volgens een peiling onder bezoekers van coffeeshops in 2001, gebruikt tweederde van de actuele blowers dagelijks cannabis. Per keer roken actuele blowers gemiddeld 4 joints. Dagelijkse blowers roken gemiddeld 5 joints per keer. o Tussen 1998 en 2003 daalde het percentage actuele gebruikers van cannabis onder uitgaande jongeren en jonge volwassenen in trendy clubs (en party's) in Amsterdam van 52% naar 39%. Het gemiddelde aantal joints dat actuele gebruikers per gelegenheid roken daalde ook, van 2 naar anderhalf. Deze trend, die in Amsterdam ook waarneembaar is voor de meeste andere drugs, past in de fase van de 'nieuwe nuchterheid' en de waargenomen tendens tot voorzichtiger gebruik. Onder cafébezoekers bleef het gebruik van cannabis tussen 2000 en 2005 echter stabiel. o Elders in het land lijkt in het algemeen sprake te zijn van een stabilisatie van cannabisgebruik, al is in de Randstad in sommige clubs een lichte toename van blowen gesignaleerd. Cijfers ontbreken. In veel clubs mag overigens niet geblowd worden, maar de regels verschillen. o Antenne 2006 besteedt speciale aandacht aan ‘probleem jongeren’ in de jeugdzorg. Van de 311 jongeren die aan het onderzoek deelnamen geeft 45% aan de laatste maand cannabis te hebben gebruikt. Ongeveer een derde van de huidige gebruikers (15% van het totaal) blowt dagelijks. Gemiddeld worden er dan 3 joints per keer gerookt. Bijna een kwart van de onderzochte jongeren kan beschouwd worden als riskante blower (dagelijks blowen en/of minstens twee joints per gelegenheid). Een deel (27%) van de huidige blowers vindt zelf ook dat zij te veel of te vaak blowen, en 11% geeft aan hulp te willen bij het stoppen of minderen van hun gebruik. Door westerse jongeren wordt vaker geblowd dan door niet westerse jongeren (percentages worden niet gegeven). Uitgaande jongeren gebruiken vaak meer dan één middel. Vaak worden deze middelen ook tegelijk gebruikt. Favoriete combinaties zijn cannabis met alcohol en cannabis met ecstasy.
Tabel 2: Actueel gebruik van cannabis in speciale groepen Locatie
Peiljaar
Leeftijd
Actueel gebruik
(jaar) Uitgaande jongeren - Bezoekers van dance Den Haag party's, buitenfestivals, centrum - Cafébezoekers Zaandam I - Cafébezoekers AmsterdamII
2003
15 - 35
37%
2006 2000
14 - 44 Gemiddeld 25 Gemiddeld 27 Gemiddeld 23
22% 24%
2005 - Bezoekers van cafés Noordwijk en sportkantines
2004
22% 19%
12
- Bezoekers van discotheken - Bezoekers van trendy clubs
NijmegenIII
2006
Amsterdam
1998 2003
- Coffeeshopbezoekers AmsterdamIV Nijmegen
2001 2005-6
Probleemgroepen - Jongeren op speciale Amsterdam 2003 scholen en spijbelprojecten 2000/2001 - Gemarginaliseerde Den Haag jongerenV Regionaal 2002/2003 - Gedetineerde jongerenVI
- School drop-outsVI
- ZwerfjongerenVII
Regionaal
Landelijk Flevoland
2002/2003
1999 2004
Gemiddeld 21 Gemiddeld 26 Gemiddeld 28 Gemiddeld 25 Gemiddeld 27
12%
13 - 16
32%
16 - 25
37%
14 - 17
58% (j)
14 - 17
15 - 22 13 - 22
52% 39% 88% 84%
61% (m) 62% (j) 43% (m) 76% 87%
Percentage actuele gebruikers (laatste maand) per groep. De cijfers in deze tabel zijn niet vergelijkbaar vanwege verschillen in leeftijdsgroepen en methoden van onderzoek. j = jongen; m = meisje. I. Jongeren en jonge volwassenen uit mainstream-, studenten-, homo- en hippe cafés. Dus niet representatief voor alle cafébezoekers. II. Geringe respons (26%). III. Geringe respons (19%). IV. Geringe respons (15%). V. Jongeren die ontoereikende zorg krijgen en/of niet voldoende in de eigen bestaansvoorwaarden kunnen voorzien. Geworven op locaties voor zwerfjongeren, laagdrempelige dag - en nachtopvang en (overige) tijdelijke woonvoorzieningen. VI. Onderzoek in Noord-Holland, Flevoland en Utrecht. Gebruik onder gedetineerde jongeren: in de maand voorafgaand aan detentie. Drop-outs zijn jongeren die in de afgelopen 12 maanden minstens een maand niet naar school zijn geweest, exclusief vakanties. VII. Jongeren tot 23 jaar die drie maanden of langer geen vaste verblijfplaats hebben. Problematisch gebruik Hoeveel mensen vanwege het gebruik van cannabis in de problemen komen is niet precies bekend. Een algemeen aanvaarde definitie van problematisch cannabisgebruik ontbreekt. In internationaal onderzoek wordt vaak een diagnose van cannabisafhankelijkheid volgens het psychiatrisch classificatiesysteem DSM gehanteerd. In vergelijking met nicotine, heroïne en alcohol is cannabis een weinig verslavende stof. Het risico van afhankelijkheid neemt evenwel toe bij langdurig frequent gebruik en gaat vaak samen met afhankelijkheid van andere middelen. Jongeren zijn kwetsbaarder dan ouderen. Recente gegevens over het aantal mensen (en dus ook scholieren en jongeren) dat afhankelijk is van cannabis ontbreken.
13
Sleutelfiguren van de Antenne-monitor signaleerden in 2005 excessief cannabisgebruik onder sommige buurtjongeren van Marokkaanse afkomst. Dit excessieve cannabisgebruik lijkt de toch al zwakke positie van deze jongeren op de arbeidsmarkt te verzwakken. Elders constateerden sleutelfiguren excessief cannabisgebruik onder hangjongeren in Den Bosch, risicojongeren in Eindhoven, problematische jongeren in Tilburg, onder jongeren in spijbel- en werkprojecten in Rotterdam, en jonge moeders in de sociale opvang in Maastricht. Cijfers over het cannabisgebruik in deze groepen ontbreken echter. 3.3 Notitie preventie genotmiddelgebruik 2008-2011 In de beleidsnotitie ‘Preventie genotmiddelengebruik Amsterdam 2008-2011’, heeft het College de volgende doelstelling ten aanzien van cannabisgebruik opgenomen: ‘Het College stelt zich ten doel om het percentage jongeren in Amsterdam dat cannabis gebruikt (gebaseerd op de maandprevalentie) te laten dalen van circa 20% nu naar circa 15% in 2011’. De activiteiten die op basis van het beleid worden uitgevoerd richten zich op alle jongeren in Amsterdam, maar meer in het bijzonder op autochtone jongeren, jongens, en jongeren die voortijdig de school verlaten (waaronder allochtone Amsterdamse jongeren). Om de doelstelling te realiseren worden (tenminste) de volgende activiteiten ondernomen: −
−
−
−
−
De (landelijke) beschikbare voorlichtingsmaterialen rondom cannabis worden lokaal verspreid, waarbij ook gericht aandacht wordt besteed aan mogelijkheden voor online zelfhulp en online behandeling (bijvoorbeeld de site van de Jellinek, www.jellinek.nl ), en er aandacht is voor toeristen. Het programma ‘De Gezonde school en genotmiddelen’ in het VO wordt gecontinueerd. Voor cannabis moet dit programma zich vooral concentreren op scholen met veel autochtone leerlingen. Het programma is bewezen effectief. Vanaf volgend jaar zal dit op driekwart van de Amsterdamse VO scholen (totaal 70) worden uitgevoerd, conform de doelstelling. Speciaal voor allochtone jongeren in Amsterdam is het project ‘CIA’ (Cannabis Intelligence Amsterdam) ontwikkeld. CIA is een ‘peer’-project, waarbij jongeren op vrijwillige basis voorlichting geven aan andere jongeren, in dit geval over cannabis. Het doel van deze voorlichting is het bevorderen van een verantwoorder gebruik. Voorlichting met behulp van peers (mensen uit de doelgroep die bereikt moet worden) is een veel gebruikte en veelbelovende methode, maar het is nog niet bekend in hoeverre de CIA-methode effectief is. Onderzoek naar het effect loopt nog. Het continueren van het project ‘Wiet Wijs’, gericht op jongeren in Amsterdamse spijbelprojecten en in de jeugdhulpverlening. ‘Wiet Wijs’ is een pakket met lesmateriaal dat gebruikt kan worden door begeleiders en hulpverleners. Het effect van dit project is nog niet onderzocht, maar de resultaten lijken wel veelbelovend. Het continueren van ‘Jeugdnet’, een project gericht op jeugdhulpverlening en leerlingbegeleiders om druggebruik, waaronder cannabis, bij jongeren bespreekbaar te maken en eventueel door te verwijzen.
Het voornemen is om een nieuw ontwikkeld programma gericht op leerlingen van het MBO te implementeren. Vooralsnog zijn hiervoor nog geen middelen beschikbaar. Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 is er een toenemend wetenschappelijk bewijs dat cannabis psychotische symptomen kan uitlokken, met name bij personen die veel gebruiken en een aanleg hebben voor psychosen. In de bestaande preventie programma’s zal dit feit nadrukkelijker aan de orde komen.
14
4 Evaluatie huidig beleid 4.1 Scheiding hard en soft drugs, scheiding ‘bokken en schapen’. Dit zijn de belangrijkste doelstellingen van het coffeeshopbeleid. Gesteld kan worden dat de gedoogde verkoop van soft drugs door de coffeeshops nog steeds een belangrijk element is in het scheiden van de hard en soft drugsmarkt. De verkoop van soft drugs via de coffeeshop heeft voor degene die soft drugs wil kopen het voordeel dat de koop plaatsvindt in een coffeeshop - waarbij geacht wordt dat voorlichting wordt gegeven - in plaats van een mogelijk risicovolle overdracht op de openbare weg. Natuurlijk weegt enige relatie met hard drugs van een coffeeshopexploitant of leidinggevende en/of met de coffeeshop zeer zwaar. Nog zwaarder dan bij een andere horecaondernemer. Immers de coffeeshop, de exploitant en de leidinggevenden zijn de exponenten van het beleid van het scheiden van hard en soft drugs. Op het naleven van dit gedoogbeleid wordt streng toegezien. Degene die zich inlaat met hard drugs, of dat toelaat, dan wel verwijtbaar handelt, raakt de gedoogstatus onherroepelijk kwijt. Vermenging van het aanbod van soft en hard drugs komt dan ook nauwelijks voor in de coffeeshop. Hetzelfde geldt als de ondernemer op grond van de toets van het levensgedrag en/of de Wet Bibob de vergunning wordt geweigerd, c.q. aangezegd krijgt dat deze wordt ingetrokken. Dan kan de gedoogstatus niet alsnog extra te gelde worden gemaakt door de zaak als coffeeshop te verkopen. Verkoop als gewoon horecabedrijf blijft natuurlijk wel mogelijk. In beide situaties wordt bereikt dat de ‘bokken van de schapen’ gescheiden worden en ook blijven. Dit beleid lijkt goed te functioneren. Een aantal coffeeshops is door toepassing van dit beleid van de coffeeshoplijst geschrapt. De lat ligt bij de toetsing van de ondernemersleidinggevenden van de coffeeshops - juist vanwege het gedoogbeleid nog wat hoger dan bij de horeca. Wel dient te worden aangetekend, dat de aanvoer van softdrugs naar de coffeeshops niet wordt gedoogd. De Gemeenteraad heeft steeds gepleit voor regulering van deze zogenaamde ‘achterdeur van de coffeeshop’. In de periode 1998 tot 2002 zelfs unaniem. In de periode vanaf 2003 werd regulering van de achterdeur nog steeds raadsbreed ondersteund, met uitzondering van de CDA-fractie. 4.2 Handhaving AHOJG-criteria Op de naleving van de richtlijnen van de Procureurs-generaal, de AHOJG-criteria, wordt scherp toegezien. Het handhavingstappenplan functioneert over het algemeen goed. De verjaringstermijn van drie jaar, zoals die enige tijd geleden is ingevoerd, biedt de ondernemer voldoende mogelijkheid voor voortzetting van zijn onderneming bij gebleken goed nalevingsgedrag. Dit blijkt ook uit onderstaande tabel. Na ontvangst van de informatiebrief geeft de coffeeshophouder meestal blijk van goed nalevingsgedrag. Slechts in een beperkt aantal gevallen doorloopt de coffeeshophouder het gehele stappenplan, hetgeen leidt tot intrekking van de gedoogverklaring en schrappen van de gedooglijst. Met betrekking tot Affichering is er een spanningsveld wat betreft hetgeen volgens de Hoge Raad toelaatbaar is (een summiere aanduiding aan de gevel) en wat door de ondernemer in het kader van zijn bedrijfsvoering als een te beperkte uitleg van het afficheringsverbod wordt ervaren. Het driehoeksoverleg heeft in juni 2006 aangegeven wat wel of niet toelaatbaar wordt geacht in het kader van het afficheringsverbod. Desondanks blijft discussie bestaan over welke uiting nu wel of niet als affichering moet worden gezien (zie ook opmerkingen over merchandise in paragraaf 4.3).
15
Tabel 3. Overzicht bestuurlijke maatregelen opgelegd aan coffeeshophouders in de laatste drie jaar 12 jaartal informatiebrief intrekken 1 intrekken 2 schrappen week weken gedooglijst 8 coffeeshop 1 coffeeshop 2004 4 2 hasjcafé 1 hasjcafé 2005
8
1
2
2006
9
1
1
2007
22
1
1
4.3 Coffeeshop en toerisme Bij verblijfsbezoekers in Amsterdam zijn activiteiten als rondwandelen en ‘sightseeing’ het meest populair (85%), gevolgd door museumbezoek (73%), eten in een restaurant (69%), winkelen (61%), cafébezoek (59%), rondvaart door de grachten (42%), rondlopen op de Walletjes (26%) en bezoek aan een coffeeshop waar softdrugs verkrijgbaar zijn (23%). 13 Gevraagd naar het meest positieve aspect van Amsterdam, noemt 39% de architectuur en 33% de sfeer. De mensen, het culturele aanbod en de vrijetijdsvoorzieningen werden alle genoemd door 22% van de bezoekers. Als meest negatieve aspect scoorde vuiligheid met 11%, gevolgd door drukte met 10%, duur (8%), drugs (7%) en criminaliteit (6%). De meeste bezoekers melden wel dat ze vinden dat de veiligheid en netheid van de stad zijn verbeterd. Kijkend naar het eindoordeel over Amsterdam dan blijken bezoekers zeer tevreden. Op een schaal van tien geven zij Amsterdam gemiddeld een 8,1. Of het imago van Amsterdam wat betreft drugs (erg) negatief is, valt natuurlijk uit deze cijfers niet af te leiden. Kennelijk heeft de aanwezigheid van coffeeshops voor de toeristen die Amsterdam bezoeken niet een zeer negatieve invloed als zij hun eindoordeel over Amsterdam geven. In zoverre is de coffeeshop kennelijk ook bij veel toeristen een geaccepteerd fenomeen zonder veel negatieve ervaringen. Veel coffeeshops maken hier handig gebruik van door de verkoop van allerlei merchandise (T-shirts, e.d.). Uiteraard is het voor de coffeeshophouder vanwege het afficheringsverbod niet toegestaan een aanduiding te voeren die rechtstreeks verwijst naar de verkoop van soft drugs, ook niet via de internetsite. Een aantal zoekt daarbij wel de grens op, waarbij het besef dat het hier toch gaat om een verboden activiteit kennelijk wat op de achtergrond is geraakt. Met andere woorden de coffeeshopbranche moet zich in de commerciële uitingen wel beperkingen opleggen (zie ook paragraaf 4.2. over affichering). 4.4 Het rookverbod/loketfunctie Op 1 juli 2008 is het verbod in werking getreden op het roken van tabaksproducten in de horeca. Ondanks pogingen van de coffeeshopbranche is de minister van VWS niet bereid geweest voor deze branche een uitzondering te maken. De minister heeft op 30 juni 2008 in een brief aan de gemeenten gevraagd zo voorvarend mogelijk medewerking te verlenen aan coffeeshophouders die een inpandige rookruimte willen creëren. Daarbij merkt de minister op dat het niet de bedoeling is van het kabinet om de coffeeshops af te schaffen via de invoering van het rookverbod. Voorts geeft de minister in de brief aan, dat hij na een half jaar onderzoek gaat doen of door het rookverbod onoverkomelijke problemen zijn ontstaan, ook met het oog op de overlast. Daarbij moet ook worden gedacht aan mogelijk negatieve effecten op het gebied van de gezondheid (bijv. het roken van pure marihuana) en op het gebied van openbare orde (meer blowen op straat, toename parkeeroverlast bij een afhaalfunctie). De uitkomsten verwacht de minister eind 12 Cijfers van de periode voor 2004 zijn op dit moment niet beschikbaar 13 Bron: Amsterdam Bezoekersprofiel 2008, Bezoekersonderzoek Amsterdam Uitgave: Amsterdam Toerisme & Congres Bureau, 2008
16
dit jaar en zullen worden meegenomen in de aanstaande evaluatie van het Nederlandse drugsbeleid en de daarbij horende integrale drugsnota (waarover meer in paragraaf 4.9). Bij het maken van een rookruimte dient de coffeeshophouder te allen tijde deze ruimte volledig te kunnen overzien. De ondernemer blijft immers verantwoordelijk voor de orde en rust, ook in een rookruimte. Voorts dient de coffeeshophouder rekening te houden met de richtlijnen van de Procureurs-generaal dat de gedoogrichtlijnen alleen gelden voor een horeca-inrichting. Met andere woorden: het terugbrengen van de coffeeshopactiviteiten tot een loketfunctie is daarmee in strijd en kan leiden tot het schrappen van de coffeeshoplijst. 4.5 Overlast in relatie tot vestigingsplek Er zijn geen signalen dat coffeeshops verhoudingsgewijs meer overlast opleveren dan andere horecabedrijven in de stad. Bovendien worden coffeeshops streng gecontroleerd op overlast op grond van de AHOJG-criteria. Omdat juist de ‘winkelfunctie’ van de coffeeshop een potentieel grotere aantasting vormt van het woon- en leefklimaat in de nachtelijke uren (o.a. parkeeroverlast) blijven de uiterste openingstijden van een coffeeshop gehandhaafd op 01:00 uur zonder weekeinderegeling en zonder de mogelijkheid voor incidentele verlenging van de openingstijden. Desondanks kan de vestigingsplek van de individuele coffeeshop leiden tot overlast. Een van de gevolgen van het coffeeshopbeleid is, dat een coffeeshop vastgepind zit op de locatie zoals die in 1995 is geconstateerd en in 1997 verder is vastgelegd. Het is voor een exploitant niet mogelijk zijn coffeeshop te verplaatsen naar een ander pand. Daarbij komt dat in een aantal gevallen de situatie rond de coffeeshop in de loop der tijd is veranderd, hetzij door bijvoorbeeld een gewijzigd verkeersregime of stedenbouwkundige veranderingen. Bij een deel van de coffeeshops is sprake van een groot aandeel in de verkoop van soft drugs via ‘het loket’. Dat wil zeggen dat bezoekers uitsluitend binnen komen om soft drugs te kopen en gelijk weer vertrekken. In sommige wijken geven deze bewegingen aanleiding tot (verkeers)overlast, mede omdat de ligging van de coffeeshop zich daar eigenlijk niet voor leent, omdat de coffeeshop bij voorbeeld midden in een woonwijk is gelegen. In dergelijke gevallen zou verplaatsing mogelijk moeten zijn. Zoals in het overzicht van het huidige beleid is aangegeven is uitbreiding van het vloeroppervlak niet mogelijk. Dat beleid blijft gehandhaafd. Ook de zeer beperkte mogelijkheid tot verplaatsing 14 bij overlast blijkt in de praktijk niet te werken. Dat komt deels door het grote aantal coffeeshops, de grote dichtheid van coffeeshops in sommige stadsdelen en de vrees voor aantasting van het woon- en leefklimaat van bewoners door de vestiging van een coffeeshop in dat gebied. 4.6 Verzoek tot spreiding en vermindering stadsdelen De Baarsjes en Centrum De stadsdeelvoorzitters van De Baarsjes en Centrum hebben de wens geuit om tot een evenwichtigere verdeling van de coffeeshops te komen, omdat zij het aantal coffeeshops in hun stadsdeel verhoudingsgewijs te groot vinden. Gelet op hetgeen in paragraaf 4.5 aan de orde is gekomen, is de vraag van de twee stadsdeelvoorzitters om een evenwichtigere verdeling van coffeeshops over de stad, c.q. vermindering van het aantal coffeeshops in het stadsdeel, niet eenvoudig te beantwoorden. Het aantal coffeeshops zou bij verplaatsing immers gelijk blijven, terwijl gevraagd is om vermindering van het aantal, althans in ieder geval in het stadsdeel. Bij de totstandkoming van het coffeeshopbeleid is de toenmalige verdeling van de coffeeshops vastgelegd. Verder is nooit een maximum of minimum aantal coffeeshops vastgesteld. In het coffeeshopbeleid is de mogelijkheid opgenomen dat, indien in een stadsdeel het aantal coffeeshops zodanig is teruggelopen dat de overlast toeneemt bij andere coffeeshops en/of straathandel of andere illegale verkoop van soft drugs toeneemt het driehoeksoverleg het stadsdeel de mogelijkheid biedt een nieuwe coffeeshop te laten vestigen. Van die mogelijkheid is beperkt gebruik gemaakt; 1 zaak 14 Bedoeld wordt een permanente verplaatsing. Tijdelijke verplaatsing naar een andere locatie voor funderingsherstel is wel mogelijk, mits het stadsdeel daartegen geen bezwaar heeft.
17
erbij in Noord en in Osdorp waar door stadsvernieuwing de twee coffeeshops verdwenen zijn. Verder is Zuidoost nog steeds bezig een geschikte locatie te zoeken voor een coffeeshop. Het stadsdeel raakte de drie bestaande maar niet te legaliseren verkooppunten in 1997 kwijt. Of op IJburg te zijner tijd een coffeeshop gevestigd kan worden, zoals destijds is gevraagd aan burgemeester Patijn, hangt natuurlijk af van de ontwikkelingen op IJburg. 4.7 Uitsterfregelingen Er is in 1997 een drietal uitsterfregelingen getroffen, te weten ten aanzien van: - overconcentratie - combinatieverkoop alcohol en soft drugs - coffeeshops in de ongewenste nabijheid van een school In 1997 is voor de meest excessieve situaties wat betreft de overconcentratie van coffeeshops en de invloed van de coffeeshop op hun omgeving een uitsterfregeling ingesteld. Na een aantal jaren konden deze gebieden, na consultatie van de betreffende stadsdelen, worden opgeheven, omdat het aantal coffeeshops in die gebieden was afgenomen en/of het betreffende gebied (Haarlemmerstraat en –dijk) qua woon- en leefklimaat sterk was verbeterd, zodat handhaving van de uitsterfregeling niet langer noodzakelijk werd geacht. Voorts is ook een uitsterfregeling ingesteld voor de combinatieverkoop van alcohol en soft drugs (de zgn. hasjcafés), gelet op het landelijk beleid dat de verkoop van soft drugs alleen wordt gedoogd in alcoholvrije horeca. Op 1 april 2007 zijn de laatste hasjcafés verdwenen. Ten slotte is in 1997 een aantal coffeeshops aangewezen die in een ongewenste nabijheid van een school zijn gelegen. Voor die zaken is de uitsterfregeling nog steeds van kracht. Het aantal coffeeshops is sinds 1997 van ca 350 teruggelopen tot 228 (stand oktober 2008) door: - natuurlijk verloop (verkoop, stadsvernieuwing of andere exploitatiewijze); - door de uitsterfregelingen met betrekking tot overconcentraties en nabijheid scholen, - het beëindigen van de hasjcafés; - door sluitingen van coffeeshops die geheel of in meerdere mate te wijten zijn aan de exploitant zelf (sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet en/of artikel 2.7 APV); - laatste stap in het kader van het handhavingstappenplan; - of het weigeren cq intrekking van vergunning en/of gedoogstatus op grond van de Wet Bibob en/of het levensgedrag of wijze bedrijfsvoering van de exploitant/leidinggevende. 4.8 Aantal coffeeshops in relatie tot de vraag Het aantal coffeeshops is dus wel teruggelopen, maar als dat aantal vergeleken wordt met overige steden dan steekt Amsterdam daar nog steeds ver bovenuit. Landelijk gezien heeft Amsterdam nog steeds meer dan een kwart van alle coffeeshops in Nederland. Natuurlijk heeft dat aantal ook te maken met de positie van Amsterdam en het toerisme; ten slotte bevinden zich in Amsterdam ruim 4000 horecabedrijven, waarvan ongeveer 1800 in het centrum. De vraag is of het huidige aantal van 228 coffeeshops niet te hoog is. Daar moet direct aan worden toegevoegd dat deze vraag niets afdoet aan de belangrijke functie die de coffeeshop heeft in het kader van het drugsbeleid. Die vraag wordt ook gesteld in de notitie ‘1012’, maar dan in het kader van dat specifieke gebied. Overigens is tot nu toe geen direct verband aangetoond tussen de mate van aanbod van soft drugs en het gebruik ervan.
18
Welk aantal coffeeshops is aanvaardbaar c.q. nodig voor de vraag naar soft drugs? In Amsterdam ligt de situatie anders dan in bij voorbeeld de grensstreek waar buitenlanders, die ook daar een belangrijk deel van de vraag uitmaken die drugs vaak meenemen naar de eigen woonomgeving. Ook in Amsterdam zal een behoorlijk deel van de vraag en zeker in de binnenstad afkomstig zijn van hier verblijvende toeristen. Daarbij doen zich geen vergelijkbare problemen voor als in de grensstreek vanwege de afstand tot de grens. Dat gegeven maakt het lastig een maximum aantal coffeeshops te noemen als het aantal zou moeten worden afgemeten naar de plaatselijke behoefte of dat rekening gehouden wordt met het gemiddelde gebruik zoals dat in onderzoeken is weergegeven. Idem dito voor wat betreft een minimum aantal. Voorts speelt daarbij de vraag in hoeverre rekening moet worden gehouden met de vraag naar soft drugs door toeristen. 4.9 Gezondheidsaspecten Zoals in hoofdstuk 3 is uiteengezet, heeft het College de Notitie preventie genotmiddelgebruik 2008-2011 vastgesteld op grond waarvan een pakket aan maatregelen wordt toegepast in Amsterdam. In deze notitie is uitgegaan van de op dat moment beschikbare gegevens over de gezondheidsrisico’s van soft drugs. Het Antenneonderzoek van 2007 wijzigt dat beeld overigens niet. Uit het laatste scholierenonderzoek, uitgevoerd door het Trimbos Instituut in opdracht van onder andere de gemeente in 2007, blijkt dat cannabisgebruik onder de Amsterdamse jeugd afneemt. De preventiemaatregelen lijken dus effect te sorteren. Momenteel loopt er een evaluatieonderzoek naar de CIA interventie, specifiek gericht op allochtone jongeren. Afhankelijk van de uitkomsten zal deze aanpak worden gecontinueerd. De Minister van Volksgezondheid heeft in maart jl. bij het Algemeen overleg met de Tweede Kamer over drugs een nieuwe integrale drugsnota aangekondigd, die in het voorjaar van 2009 zal verschijnen. De minister tekent daarbij aan, dat een evaluatie over 30 jaar lopend beleid erg lastig is, al was het alleen maar omdat er geen nulmeting voorhanden is en het achteraf heel moeilijk allerlei factoren kunnen isoleren. Wat de minister wel toezegt, is een vergelijking met het buitenland om te zien in hoeverre de Nederlandse doelstellingen - zoals scheiding van softdrugs- en harddrugsmarkt en bestrijding van cannabisgebruik - zijn gehaald. De sociale effecten van verslaving? De minister vindt dat een belangrijke aanvulling met betrekking tot de onderzoeksvragen die nodig zijn voor die drugsnota. Bij sociale effecten kan gedacht worden aan schooluitval en aan het eventueel aanhaken bij andere verslavingen, schizofrenie, psychosen en psychiatrische aandoeningen. Daarbij doelt de minister meer op sociaal-psychologische effecten en op de vraag hoe die effecten op elkaar inwerken, ook binnen de sociale context. Daarbij speelt ook de vraag mee of het nu de meest kwetsbaren, bijvoorbeeld de licht verstandelijk gehandicapten of degenen met ADHD of een andere aandoening zijn die vatbaar zijn voor verslaving. De minister vindt dit een buitengewoon relevante vraag, aangezien er vanuit het veld de laatste jaren signalen komen dat de verslavingsproblematiek toeneemt onder bepaalde groepen kwetsbare jongeren, zoals de licht verstandelijk gehandicapten. Het gebruik van verslavende middelen door deze jongeren is des te riskanter, omdat zij door een verstandelijke beperking niet goed in staat zijn om maat te houden en de consequenties van hun handelen te overzien. De minister heeft het Trimbos-instituut daarom subsidie gegeven om een onderzoek uit te voeren naar de aard en omvang van de problematiek. Het is mogelijk dat aan de hand van de resultaten van dat onderzoek bijstelling van het coffeeshopbeleid en/of van de preventieve maatregelen, zoals in de voornoemde notitie m.b.t. genotmiddelengebruik is aangegeven, nodig maakt. Over de mate van verkrijgbaarheid zou een verschil te zien moeten zijn tussen bijvoorbeeld Nederland en Frankrijk, gelet op de verschillen in het beleid. Dat verschil is echter nog niet aangetoond. In zoverre is het de vraag of het aantal aanwezige coffeeshops vanuit het ‘verleidingsmotief’ een grote rol speelt. Tot nu toe heeft men die relatie niet kunnen leggen. Vermindert het aantal, dan betekent dat niet automatisch dat het gebruik minder wordt. De vraag in hoeverre het aantal en de spreiding van de
19
coffeeshops over de stad van invloed is op mogelijke toename van straat- of andere handel valt grotendeels buiten het gebied van de gezondheidszorg. Indien het aantal coffeeshops vermindert, is er de mogelijkheid dat een deel van de gebruikers en daarmee een deel van de markt, minder zichtbaar wordt. 5 Aanpassing beleid: nadere invulling afstandcriterium tot scholen 5.1 Huidige invulling afstandcriterium in Amsterdam Amsterdam heeft in 1997 - na consultatie van de stadsdelen - een aantal coffeeshops aangewezen die in een ongewenste nabijheid van een school zijn gelegen. De betreffende scholen zijn scholen voor het voortgezet onderwijs. Voor die coffeeshops is door de driehoek een uitsterfregeling vastgesteld. De uitsterfregeling houdt in, dat zodra er sprake is van enigerlei vorm van overdracht, hetzij feitelijk, juridische of economisch de coffeeshop van de gedooglijst wordt geschrapt. Een expliciet afstandscriterium is destijds niet vastgesteld (maar in de praktijk blijkt dit meer dan 100 m afstand te zijn, maar minder dan 250 meter). 5.2 Den Haag wenst concretisering afstandcriterium Het kabinet heeft in zijn beleidsplannen aangegeven, dat uiterlijk 2011 alle gemeenten met coffeeshops een minimale afstand tussen scholen en coffeeshops moeten vaststellen en toepassen. De achterliggende gedachte is het ontmoedigen en terugdringen van druggebruik onder jongeren. Gelet op het regeringsstandpunt wordt ook Amsterdam geacht aan te geven wat de minimale afstand tussen coffeeshop en school moet zijn. Amsterdam gaat bij het bepalen van de afstand uit van een instelling voor het voortgezet onderwijs, zoals ook in de eerder genoemde situaties het geval is geweest. De minister ziet vanuit landelijk perspectief geen aanleiding om ten aanzien van basisscholen een afstandcriterium in te voeren. Daarvoor is de leeftijdsopbouw bij de basisscholen toch wezenlijk anders dan bij het voortgezet onderwijs. Bovendien komt softdruggebruik op de basisschool nagenoeg niet voor. Een ander ongewenst gevolg zou zijn dat ook in Amsterdam dan bijna geen coffeeshop meer overblijft en dat strookt niet met het belang dat met de coffeeshop is gediend, namelijk het scheiden van de hard en soft drugs markten en de voorlichtingsfunctie van de coffeeshop. Bovendien zou daarmee ook de sociale functie die de coffeeshop in Amsterdam intussen heeft opgebouwd geen recht worden gedaan. Dit punt komt hieronder nog ter sprake als naar de mogelijke effecten van het op 1 juli ingevoerde rookverbod in de horeca (en dus ook de coffeeshop) wordt gekeken. 5.3 Invulling afstandcriterium In mijn met de uitgangspunten van de landelijke overheid ziet Amsterdam geen reden om ten aanzien van basisscholen een afstandcriterium in te voeren. De belangrijkste reden daarvoor is dat er op de basisschool nauwelijks cannabis wordt gebruikt. Bovendien zouden er in dat geval teveel coffeeshops moeten verdwijnen. Dit maakt het risico voor ongewenste neveneffecten als straathandel te groot en zal een te grote druk leggen op de overblijvende coffeeshops.15 Als de afstand wordt bekeken van de coffeeshops die thans nog steeds zijn aangewezen als zijnde in een ongewenste nabijheid van een school, dan bedraagt in ieder geval de loopafstand meer dan 100 m. Het voorstel is om, conform Rotterdam, een afstandscriterium in te voeren van een straal van 200 m en binnen een loopafstand van 250 meter. De ongewenste nabijheid tussen coffeeshop en school wordt aldus gepreciseerd:
15 De minister van VWS heeft deze uitspraken gedaan tijdens het drugsdebat, dat op 6 maart 2008 werd gevoerd in de Tweede Kamer
20
1. een coffeeshop ligt in de ongewenste nabijheid van een school, als: de school betreft een onderwijsinstelling voor het voortgezet onderwijs dan wel een onderwijsinstelling voor speciaal voortgezet onderwijs waar de leerlingen overwegend ouder zijn dan 12 jaar dan wel een onderwijsinstelling voor middelbaar beroepsonderwijs; 2 de coffeeshop ligt binnen een straal van 200 m van de school, en 3 daarbij de loopafstand tussen school en coffeeshop niet meer bedraagt dan 250 m. 4 bij het bepalen van de afstand wordt uitgegaan van de grenzen van het schoolterrein en de grenzen van het pand waarin de coffeeshop is gevestigd. 5.4 Effectuering afstandcriterium Aan de hand van de hiervoor genoemde criteria zal worden bekeken welke coffeeshops in een ongewenste nabijheid van een school zijn gelegen. Gelet op het standpunt van de regering moet uiterlijk in 2011 geen coffeeshop meer zijn gelegen binnen de ongewenste nabijheid van een school. In zoverre is 31 december 2011 de uiterste datum waarop de effectuering moet hebben plaatsgevonden. Het voorstel is om de uitsterfregeling 16 voor de reeds aangewezen coffeeshops te handhaven en deze regeling ook in te stellen voor de nog aan te wijzen coffeeshops met als einddatum van de gedoogstatus 31 december 2011. Concreet betekent dit, dat als de coffeeshops op enigerlei wijze geheel of gedeeltelijk wordt overdragen vóór 31 december 2011 de gedoogstatus vanaf dat moment is beëindigd en de coffeeshop van de lijst wordt geschrapt. In zoverre wordt dus dezelfde regeling gehanteerd als bij de beëindiging van de gedoogstatus voor de hasjcafés per 1 april 2007 met als verschil dat toen die zaken de keus moesten maken om als coffeeshop of als gewoon horecabedrijf verder te gaan. Op grond van een voorlopige indicatie 17 (zie onderstaande tabel) zal het afstandcriterium in sommige stadsdelen voor een aantal coffeeshops gevolgen hebben, terwijl in andere stadsdelen er nauwelijks gevolgen zijn voor de daar gevestigde coffeeshops. Met een uiterste datum van 31 december 2011 hebben de coffeeshophouders voldoende tijd om zich in te stellen op de beëindiging van de gedoogstatus en zich te oriënteren op een andere horeca-exploitatiewijze in de betreffende inrichting. Wel dient de vraag zich aan, welke gevolgen de effectuering van het afstandcriterium met zich mee zal brengen voor de overblijvende coffeeshops. Zo zou het kunnen zijn dat de grotere afstand tussen coffeeshop en school ‘koeriersdiensten’ en of straathandel in de hand werkt, waardoor het voor jongeren toch mogelijk wordt om op eenvoudige wijze softdrugs te kopen. Afgezien van de mogelijkheden van een bestuursrechtelijke aanpak van de betrokken coffeeshops bijvoorbeeld vanwege overlast, zou het optreden tegen dergelijke ongewenste effecten in het kader van opsporing en handhaving ook inzet van politiecapaciteit vergen.
16 Zie paragraaf 4.7. Uitsterfregelingen. 17 Op basis van een digitale meting. Het is mogelijk dat in een enkel geval het daadwerkelijk nameten van de loopafstand in de praktijk ter plaatse tot een wijziging in dit overzicht kan leiden.
21
Tabel 4. Het indicatieve aantal coffeeshops in Amsterdam per stadsdeel naar de loopafstand tot scholen voortgezet (speciaal) onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs, 6 oktober 2008 stadsdeel Centrum Westpoort Westerpark Oud-West Zeeburg Bos en Lommer De Baarsjes Amsterdam-Noord GeuzenveldSlotermeer Osdorp Slotervaart Zuidoost OostWatergraafsmeer Oud-Zuid Zuideramstel Totaal
< 100 m 3
<200 m 20
< 250 m 26
< 400 m 37
1
1 2 1
1 3 1
1 5 1
2 1
2 1
2 1
overig totaal 103 140 0 10 11 3 8 2 3 1 13 15 3 4
1
1 3 0 0
3
2 6
1 6 1 35
1 7 1 43
2 9 2 58
8 18 3 167
10 27 5 228
Implementatie Alle coffeeshophouders ontvangen een afschrift van deze concept beleidsnotitie en een brief waarin zij schriftelijk op de hoogte worden gesteld van het voorstel tot toepassing van het afstandcriterium 200 meter straal en loopafstand 250 meter. De coffeeshophouders die een coffeeshop exploiteren welke volgens de digitale metingen binnen de ongewenste afstand tot een school is gelegen, zullen daarvan in deze brief in kennis worden gesteld. De loopafstand zal op afspraak ter plaatse worden nagemeten in aanwezigheid van de coffeeshophouder. Alle coffeeshophouders krijgen de gelegenheid schriftelijk een zienswijze in te dienen. Het bestuur van de Bond van Cannabisdetaillisten ontvangt separaat bericht. Totdat definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden zullen aanvragen om gedoogverklaringen met een einddatum na 31 december 2011 worden aangehouden. 5.5 Verplaatsingsmogelijkheden niet realistisch Zijn er mogelijkheden voor de coffeeshops die vanwege het afstandscriterium moeten verdwijnen om te verplaatsen? Deze vraag moet in samenhang met de eerder genoemde verzoeken van Centrum en De Baarsjes om vermindering en/of betere spreiding van coffeeshops over de stad worden behandeld. Daarbij wordt ook de vraag betrokken of de coffeeshop ten behoeve van een rookruimte het vloeroppervlak van de coffeeshop voor bezoekers mag uitbreiden. Om die vragen goed afgewogen te beantwoorden lijkt een vrij ingewikkeld mechanisme te moeten worden opgezet (belang driehoeksoverleg mbt het coffeeshopbeleid, waaronder tegengaan straathandel soft drugs, afstandcriterium, en het belang van de stadsdelen wat betreft het woon- en leefklimaat ook in onderlinge samenhang). Gelet op de vorenstaande ervaringen met betrekking verplaatsing dan wel vestiging van een coffeeshop moet tegelijkertijd worden beseft dat de mogelijkheden uiterst beperkt zijn. De vraag is of het realistisch is om een heel mechanisme op te tuigen met een waarschijnlijk uiterst marginaal resultaat. Om tot een regeling te komen inzake vermindering of betere spreiding vraagt nogal wat van de stadsdelen, met name ook wat betreft de juiste motivering. Verder staat dan het driehoeksoverleg voor de taak om
22
knopen door te hakken in het zeker niet ondenkbeeldige geval er conflicterende situaties ontstaan. Daarom valt te overwegen eerst het afstandscriterium tot scholen te bepalen. Vervolgens aan te geven welke coffeeshops uiterlijk per 31 december 2011 moeten verdwijnen. Een verplaatsingsmogelijkheid is bij vrijwel alle stadsdelen zo goed als uitgesloten. Het inbouwen van een verplaatsingmogelijkheid kan, maar in de praktijk zal dat een loze maatregel zijn. Blijft over een ‘koude sanering’ waarbij in de afweging van belangen de tijdsperiode tot de sluiting natuurlijk een belangrijke rol speelt en het feit dat de ondernemer de zaak nog als gewoon horecabedrijf kan voortzetten. Aan de hand van de ontstane situatie, na effectuering van het afstandcriterium, kan een stadsdeel aangeven dat deze sanering niet het gewenste effect heeft opgeleverd. Dat stadsdeel zal dan aan de hand van onderzoek en rapportages moeten aangeven welke coffeeshop dan door overlast nog een probleem oplevert. Voor die coffeeshop kan dat ook op termijn een einde van het gedogen inhouden. Het postcodegebied 1012 wordt hierbij nog buiten beschouwing gelaten, omdat voor dat gebied de methode van vermindering van een aantal functies waaronder de coffeeshops nog nader ontwikkeld zal worden. Ook hier is – evenals bij de effectuering van het afstandscriterium – een aandachtspunt, dat bij drastische vermindering bezien moet worden of de druk op de overblijvende coffeeshops niet te groot wordt. 5.6 Conclusie Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat op dit moment geen aanleiding bestaat voor een wijziging van het huidige coffeeshopbeleid. Wel zal ten gevolge van het afstandcriterium en het beleid ten aanzien van het project 1012 een vermindering van het aantal coffeeshops plaatsvinden. Dit omdat in de praktijk verplaatsing van een coffeeshop vrijwel uitgesloten is. De stadsdelen De Baarsjes en Centrum hebben aangegeven voorstander te zijn van afname dan wel betere spreiding van het aantal coffeeshops. Na de vermindering van het aantal coffeeshops als gevolg van het afstandcriterium zal moeten blijken aan de hand van onderzoek en rapportages welke coffeeshops dan door overlast nog een probleem opleveren. In dat kader kan de vraag van de stadsdelen De Baarsjes en Centrum worden meegenomen.
23
Bijlage Overzicht van de op de gedoogvoorwaarden voor de verkoop van soft drugs in coffeeshops. Basis zijn de landelijke richtlijnen van de P.G.’s waaronder de AHOJG-criteria. Hieronder worden de richtlijnen en de AHOJG-criteria weergegeven en daarbij is voor zover in Amsterdam daar een nadere toelichting aan is gegeven, hierbij weergegeven. Landelijke richtlijn en AHOJG-criteria
Betreft
A=
geen affichering: geen affichering: dit betekent geen reclame anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit; Het is onwenselijk dat nietgebruikers ongewild geconfronteerd worden met (reclame voor) drugs. Dit betekent dat de aanpak van aanbieders die actief het publiek benaderen, voorrang dient te hebben; Gelet op het belang dat binnen het Nederlands drugbeleid wordt gehecht aan preventie geldt het vorenstaande a fortiori waar het gaat om reclameuitingen die zich richten op kwetsbare groepen als jeugdigen. Gelet op het belang dat dient te worden gehecht aan de uitstraling van het nationale opsporingsen vervolgingsbeleid over onze landsgrenzen heen, geldt dit tevens voor reclame die zich richt op buitenlandse toeristen die ons land bezoeken. Strafrechtelijk optreden op grond van artikel 3b Opiumwet is in ieder geval mogelijk als er sprake is van: Het kenbaar maken van prijzen met verkoop-punten door middel van elk medium (televisie, radio, kranten, Internet, reclameborden langs de weg, posters, folders, magazines, gidsen, tijdens manifestaties e.d.); meer dan slechts 'beursberichten'. Overtreding van het afficheringsverbod voor gedoogde coffeeshops (reclame die meer inhoudt dat een summiere aanduiding op de
Amsterdam: toelichting mbt de toepassing van de richtlijn en AHOJG-criteria mbt de Amsterdamse coffeeshops Volgens de richtlijn is reclame die meer inhoudt dan een summiere aanduiding op de desbetreffende lokaliteit niet toegestaan. De mogelijkheid van afficheren is dus beperkt. Op grond van het vorenstaande zijn de ondernemers erop gewezen, dat adverteren op internet ook valt onder het afficheringverbod, indien de site verwijzingen bevat naar de producten e.d. 18 (Hof Amsterdam 10 maart 2003). Niet meer dan een eenvoudige aanduiding op de gevel, zegt de richtlijn. Dat betekent: • geen afbeelding en/of logo die te ‘linken’ is met drugs (bijv. hennepblad) • de naam van de coffeeshop mag ook geen verwijzing hebben naar drugs • geen verwijzingsborden e.d. naar de zaak. Daaronder wordt ook begrepen sponsering die gelinkt kan worden met een coffeeshop bij voorbeeld dmv naam en/of logo op sportshirt,
18 Zie ook uitspraak (Hof Amsterdam 10 maart 2003).
24
betreffende lokaliteit); bijvoorbeeld een uithangbord of lichtbak aan de gevel of een poster op de ruit.
H=
Geen Hard drugs: dit betekent dat geen harddrugs voorhanden mogen zijn en/of verkocht worden;
O=
geen Overlast: onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rond de coffeeshops, geluidshinder, vervuiling en/of voor of nabij de coffeeshop rondhangende klanten. geen toegang tot de coffeeshop voor bezoekers onder de 18 jaar. Geen verkoop aan Jeugdigen en geen toegang aan jeugdigen tot een coffeeshop. Gelet
J=
of anderszins. • geen aanduidingen op ‘merchandise 19 ’ die naar het adres van de zaak of naar soft drugs verwijzen (dus logo zaak mag wel, maar geen adres- of telefoonaanduiding en teksten op verpakkingsmateriaal, zoals ‘finest quality joints’ en tipjes met adresaanduiding). • de beschrijving van de coffeeshop op Internet mag geen verwijzing of aanwijzing bevatten naar de verkoop van soft drugs in de zaak. • de aanwezigheid van een menukaart wordt alleen gedoogd bij het verkooppunt, daarbij mag de menukaart niet van buiten af zichtbaar zijn. • folders e.d. die bedoeld zijn om kopers van softdrugs over te halen tot het plaatsen van bestellingen van hoeveelheden voor eigen gebruik niet verspreid mogen worden. • reclame-uitingen die zich richten op kwetsbare groepen, als jeugdigen is verboden. (uit brief aan coffeeshophouders d.d. 1 juni 2006) Samenhang met art.13b Opiumwet
19 Overigens houdt de verkoop van goederen in de coffeeshop in, dat op de lokaliteit waar goederen te koop worden aangeboden, verkocht of afgeleverd valt onder de bepalingen die gelden bij of krachtens de Winkeltijdenwet (openingstijden winkel). In een dergelijk geval zijn de openingstijden beperkter dan van een coffeeshop waar geen winkelnering plaatsvindt.
25
op de toename van het cannabisgebruik onder jongeren is gekozen voor een strikte handhaving van de leeftijdsgrens van 18 jaar; G=
geen Grote hoeveelheid verkoop aan een bezoeker anders dan maximaal 5 gram per persoon per dag. geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie: dat wil zeggen hoeveelheden groter dan geschikt voor eigen gebruik (= 5 gram). Onder "transactie" wordt begrepen alle koop en verkoop in één coffeeshop op eenzelfde dag met betrekking tot eenzelfde koper.
Richtlijn (V)
Richtlijn
De aanwezige Voorraad aan soft drugs mag niet meer bedragen dan 500 gram. Eveneens in de driehoek kan de maximale handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops worden vastgesteld. Tegen een handelsvoorraad onder het maximum wordt in beginsel niet opgetreden. De voorraad zal in elk geval de 500 gram niet te boven gaan. Bij overtreding van een der criteria door een gedoogde coffeeshop blijft overigens het voorhanden hebben en verkopen van handelsvoorraden voor risico van de coffeeshop-exploitant en de coffeeshopeigenaar, waarbij sprake zal zijn van door de Opiumwet gekwalificeerd bedrijfsmatig handelen "Coffeeshops" zijn alcoholvrije horecagelegenheden waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt. Deze gelegenheden kunnen ook andere namen voeren, zoals reggaebar, koffiehuis, theehuis, shoarmahuis, sappenbar en dergelijke. In deze aanwijzing is gekozen voor de verzamelnaam coffeeshop, omdat die het meest is ingeburgerd. Uitgangspunt voor het coffeeshopbeleid is dat de verkoop van alcohol en de verkoop van soft drugs niet samen dienen te gaan. Redenen hiervoor zijn onder meer dat - uit oogpunt van handhaafbaarheid - aldus het te controleren segment van economische bedrijvigheid wordt versmald, terwijl tevens wordt bevorderd dat een beperkter publiek wordt geconfronteerd met (soft) drugs. De gemeente beschikt over instrumenten om de droge horeca te reguleren.
dat tot de handelsvoorraad van een coffeeshop dienen integraal te worden gerekend alle voorraden softdrugs die nagenoeg direct beschikbaar zijn voor de verkoop vanuit de coffeeshop. De ruimte waarin de voorraad softdrugs zich bevinden hoeft niet of niet geheel toegankelijk te zin voor het publiek; (Uit Besluit B&W 8 juni 1999)
Amsterdam heeft in overeenstemming met de landelijke richtlijn op 1 april 2007 de gedoogstatus van de combinatie alcohol en soft drugs in de zogenaamde hasjcafés beëindigd. (zie besluit burgemeester d.d. 17 maart 2004, Gmbl, afd. 3B, nr 21)
26
27