1
Herinrichtingsplan Hollandse Hout (Lelystad, Flevopolder): aanvullend onderzoek en vervolgstappen
Opdrachtgever Referentie
Staatsbosbeheer, Deventer Biezenaar, P. 2015. Herinrichtingsplan Hollandse Hout (Lelystad, Flevoland): aanvullend onderzoek en vervolgstappen. A&W-notitie 2425. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.
Projectcode Status Datum Projectleider Autorisatie
2425hoq.2015 Definitief 27 augustus 2015 P. Biezenaar R.J. Strijkstra
Inhoud 1. Inleiding 2. Conclusies van de ecologische quickscan 3. Aanvullend onderzoek en vervolgstappen Bronnen
Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv Suderwei 2 Postbus 32, 9269 ZR Feanwâlden tel. 0511 – 474764, fax 0511 – 472740 email:
[email protected] website: www.altwym.nl
2
A&W-notitie 2425
3
1. Inleiding De Hollandse Hout bij Lelystad (Flevoland) is een relatief jong bosgebied dat nabij de Oostvaardersplassen ligt. In dit bosgebied is Staatsbosbeheer van plan om een gecombineerd project uit te voeren van zandwinning en natuurontwikkeling, waarbij tevens het bosgebied ten behoeve van recreatie aantrekkelijker wordt gemaakt. Om dit te realiseren, worden onder andere binnen het huidige bosgebied plaatselijk bomen verwijderd en zal door uitgravingen een slenk ontstaan die zich met water zal vullen. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek (Feanwâlden) heeft in augustus 2015 een rapport opgesteld waarin de beoogde herinrichting is beoordeeld volgens de vigerende weten regelgeving ten aanzien van natuur (Strijkstra 2015). Mede naar aanleiding van die conclusies is in 2015 aanvullend veldonderzoek uitgevoerd en zijn aanvullende ecologische gegevens onderzocht om de informatie betreffende de aanwezigheid van beschermde soorten te completeren. Staatsbosbeheer Deventer heeft Altenburg & Wymenga opdracht gegeven om aan de hand daarvan in kaart te brengen en te onderbouwen welke vervolgstappen nodig zijn om het herinrichtingsplan uit te kunnen voeren volgens de toepassingsregels van de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur. Het hierboven genoemde aanvullende veldonderzoek is nog niet geheel afgerond. Het advies ten aanzien van de vervolgstappen is in deze notitie opgesteld op basis van de tot nu verzamelde veldgegevens (zie dagtekening). Het is mogelijk, maar niet waarschijnlijk dat na afronding van het aanvullend veldonderzoek belangrijke wijzigingen nodig zijn in de teksten betreffende de vervolgstappen. Door deze aanpak kan nu reeds rekening worden gehouden met de vervolgstappen die in deze notitie zijn opgenomen.
2. Conclusies van de ecologische quickscan Volgens Strijkstra (2015) leidt de ecologische beoordeling van het herinrichtingsplan tot de volgende conclusies: 2.1 Conclusies m.b.t. gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet Uit de voortoets blijkt dat er bij uitvoering van de plannen geen conflict optreedt met de Natuurbeschermingswet. Er is geen nader onderzoek nodig naar effecten op nabij gelegen Natura 2000-gebieden en er hoeft geen vergunning volgens de Natuurbeschermingswet te worden aangevraagd. EHS Het is mogelijk dat door de uitvoering van werkzaamheden bepaalde wezenlijke waarden van de EHS worden aangetast. Het gaat hierbij om rustverstoring en effecten ten aanzien van soorten die beschermd zijn, op een Rode Lijst staan of anderszins deel uitmaken van de wezenlijke waarden van de Ecologische Hoofdstructuur. Na de uitvoeringsfase kunnen (in vergelijking met de huidige situatie) effecten optreden ten aanzien van deze wezenlijke waarden door de verandering in gebruik van het bos door recreanten. Daarentegen kunnen ook positieve effecten ontstaan, zoals door de toename van het aantal verschillende biotopen als gevolg van de aanleg van de slenk, waardoor een toename kan optreden van de biodiversiteit.
4
A&W-notitie 2425
Altenburg & Wymenga adviseert de initiatiefnemer om met de Provincie Flevoland te overleggen over deze effecten en de eventuele vervolgstappen in het kader van de EHS.
2.2 Conclusies m.b.t. soortbescherming De conclusies in Strijkstra (2015) kunnen worden samengevat tot: Ten aanzien van een aantal soorten kan de beoogde herinrichting leiden tot een conflict met de Flora- en faunawet. Deze soorten / soortgroepen zijn:
Planten Rugstreeppad Ringslang Broedvogels Jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels Vleermuizen Boommarter.
Uitgaande van deze conclusies is in hoofdstuk 3 beschreven welke vervolgstappen geadviseerd worden.
3. Aanvullend onderzoek en vervolgstappen De conclusies van de quickscan (Strijkstra 2015) zijn gebaseerd op een oriënterend veldbezoek en het gebruik van gangbare verspreidingsatlassen van (beschermde) soorten. Om die reden hebben die conclusies een algemeen karakter, maar zijn tevens aanbevelingen gedaan om nader (veld)onderzoek uit te voeren. Dit vervolgonderzoek is inmiddels uitgevoerd, maar het vleermuisonderzoek is nog niet afgerond. De (voorlopige) resultaten van het vervolgonderzoek zijn gebruikt om de noodzaak, aard en omvang van de vervolgstappen nader te bepalen. Hieronder is dit bepaald voor de soorten die in paragraaf 3.2 zijn genoemd. Door het toepassen van deze vervolgstappen kan de uitvoering van het herinrichtingsplan verlopen volgens de toepassingsregels van de Floraen faunawet. Er zijn in dit hoofdstuk tevens vervolgstappen opgenomen ten aanzien van de EHS en de Boswet. 3.1 Ecologische Hoofdstructuur Om de redenen die in paragraaf 2.1 zijn genoemd, dient als vervolgstap overleg te worden gevoerd met de provincie over aspecten die de EHS betreffen. 3.2 Boswet De Boswet schrijft voor dat bij de kap van bomen een compensatieplicht geldt in de vorm van herplant. Gezien de omvang van de kapwerkzaamheden geldt deze compensatieplicht ook voor het herinrichtingsplan in het Hollandse Hout. Vervolgstappen De vervolgstappen bestaan uit het bepalen van de omvang en de locatie(s) van deze compensatie en de uitvoering daarvan. 3.3 Flora- en faunawet De vervolgstappen die in het kader van de Flora- en faunawet nodig zijn, betreffen de soorten die in paragraaf 2.2 zijn genoemd. In figuur 1 zijn de locaties aangegeven van een aantal van deze soorten, namelijk Buizerd, Boommarter en Rode ogentroost.
5
3.3.1 Planten Binnen het plangebied kunnen Grote keverorchis en Rietorchis voorkomen en door de ingreep worden geschaad. Beide soorten zijn middelzwaar beschermd (tabel 2). Er worden geen overige licht, middelzwaar en zwaar beschermde plantensoorten binnen het plangebied verwacht. Er is wel Rode ogentroost aangetroffen, een soort die als ‘gevoelig’ is opgenomen in de Rode Lijst (zie figuur 1 en paragraaf 3.3.7). De beoogde herinrichting kan plaatsvinden zonder een ontheffing van verbodsbepalingen ten aanzien van beide genoemde orchideeënsoorten, wanneer de werkzaamheden aantoonbaar worden uitgevoerd volgens een door het ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode. Daarin is beschreven hoe het werk kan worden uitgevoerd zonder belangrijk negatieve effecten te veroorzaken ten aanzien van beschermde plantensoorten. Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van een dergelijke gedragscode, dient vooraf ontheffing te zijn verleend van de betreffende verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet. Er zijn verscheidene Gedragscodes die geschikt zijn om bij dit herinrichtingsplan te gebruiken, zoals Gedragscode Natuurbeheer (VBNE 2009). Er is daarin beschreven welke maatregelen vooraf en tijdens de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Deze
6
A&W-notitie 2425
maatregelen betreffen het vaststellen van de locaties waar beide soorten voorkomen, het uitsteken en verplaatsen van planten en de inzet van een deskundige op het gebied van deze soorten. Vervolgstappen De vervolgstappen ten aanzien van de betreffende planten zijn beschreven in de te gebruiken Gedragscode. Wanneer niet volgens die gedragscode wordt gewerkt, is een ontheffing nodig volgens artikel 75C Flora- en faunawet. 3.3.2 Rugstreeppad Deze soort is zwaar beschermd (tabel 3) en tevens opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Het huidige plangebied is niet geschikt voor Rugstreeppad, maar deze kan zich vestigen in de waterpartijen die zullen worden aangelegd. Rugstreeppad gebruikt het water tijdens de voortplantingsperiode en gedurende de zomer, waarna de jonge en oudere volwassen dieren het water verlaten tot het volgende voorjaar. Wanneer vestiging van Rugstreeppad in de beoogde waterpartijen optreedt en daarna verstorende werkzaamheden aan die waterpartijen plaatsvinden, kan een conflict ontstaan met de Flora- en faunawet. Dit treedt niet op wanneer de aanleg van de waterpartijen ongefaseerd plaatsvindt en binnen die werkperiode geen tweede (of derde) voortplantingsperiode van Rugstreeppad ligt. In dat geval kan het herinrichtingsplan worden uitgevoerd zonder vervolgstappen ten aanzien van Rugstreeppad. Eventuele vervolgstappen Wanneer de werkzaamheden voor de beoogde watergangen zo lang duren dat Rugstreeppadden zich kunnen vestigen en vervolgens verstoring van eieren, larven en/of volwassen dieren kan optreden, dient met veldonderzoek te worden vastgesteld of hiervan sprake is. Wanneer de aanwezigheid van Rugstreeppad dan is aangetoond, kan het nodig zijn om ten aanzien van deze soort ontheffing aan te vragen voor de werkzaamheden die dan nog moeten plaatsvinden. 3.3.3 Ringslang Ringslang kan op open plekken en in poelen in het bos aanwezig zijn, maar binnen het plangebied is geen geschikt voortplantingsbiotoop aanwezig. Er bestaat een kans dat binnen het plangebied foeragerende Ringslangen voorkomen, maar de kans daarop is klein. Tijdens het werk kan goed rekening worden gehouden met deze soort door vlak vooraf aan verstorende werkzaamheden middels een veldcontrole vast te stellen of Ringslang aanwezig is op locaties die voor deze soort geschikt zijn. De werkzaamheden dienen dan zodanig te worden uitgevoerd dat er geen foeragerende Ringslangen worden verstoord of gedood. Dit kan betekenen dat de werkzaamheden op dergelijke locaties moeten worden uitgesteld totdat de dieren zich uit eigen beweging hebben verwijderd. Vervolgstappen De vervolgstappen bestaan uit een veldcontrole vlak vooraf aan verstorende werkzaamheden op en nabij de locaties waar Ringslang kan voorkomen. Deze controle vindt plaats door een deskundige op het gebied van Ringslang. Aan de hand daarvan kan worden besloten hoe het werk kan plaatsvinden zonder belangrijke verstoringen van deze soort te veroorzaken. Door zo te handelen, is ten aanzien van Ringslang geen ontheffingsaanvraag nodig. 3.3.4 Broedvogels Nestplaatsen en broedende vogels mogen tijdens de voortplantingstijd niet worden verstoord. Daarom mogen er geen verstorende werkzaamheden starten tijdens de broedperiode van de betreffende soorten. Voor veel broedvogelsoorten ligt de broedperiode tussen half maart en half juli, maar er zijn ook soorten die veel eerder met een nest starten (zoals roofvogels en uilen) of langer doorgaan (zoals Houtduif). Het is daarom van belang dat bij Staatsbosbeheer / de boswachter tijdig informatie wordt ingewonnen ten aanzien van de broedvogelsoorten die binnen en nabij het plangebied broedend zijn aangetroffen.
7
Het is toegestaan om werkzaamheden voorafgaand aan de broedperiode te starten en het werk gedurende de broedperiode voort te zetten. Door deze tijdige start zullen geen vogels in het werkgebied gaan broeden, waardoor ook geen verstoring daarvan kan optreden. Het is tevens toegestaan om vooraf aan de broedperiode het plangebied ongeschikt te maken voor broedvogels. Dit kan bijvoorbeeld door het vellen van de bomen. Er dient rekening te worden gehouden met vogelsoorten die ondanks deze voorzorgsmaatregelen toch tijdens de uitvoeringsfase gaan broeden en alsnog door de werkzaamheden kunnen worden verstoord. Dat treedt bijvoorbeeld op in en nabij opslagen materialen (bouwmateriaal, afvalhout, etc.). Het is tevens mogelijk dat steile (tijdelijke) oevers en zandhopen geschikte nestlocaties vormen voor Oeverzwaluw. Dergelijke broedsituaties kunnen de voortgang van het werk belemmeren. Dergelijke broedgevallen kunnen worden voorkomen door opgeslagen materialen niet te lang te laten liggen of tijdig af te dekken en door steile grondwanden te voorkomen of tijdig af te dekken. Vervolgstappen De vervolgstappen ten aanzien van broedvogels zijn: De werkzaamheden worden zodanig ingepland dat verstoring tijdens de broedperioden van de betreffende soorten wordt voorkomen. Er worden maatregelen genomen die voorkomen dat vogels binnen het werkgebied gaan broeden en alsnog worden verstoord (zie hierboven). 3.3.5 Broedvogels met jaarrond beschermde nestplaats Binnen en nabij het plangebied komen Buizerd en Grote bonte specht voor. De nestplaatsen van Buizerd zijn jaarrond beschermd. De nestplaatsen van spechten zijn alleen jaarrond beschermd wanneer daar ecologische redenen voor zijn, bijvoorbeeld wanneer de huidige nestplaatsen de enige in de wijde omgeving zijn. Er komen geen overige vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen voor. De kennis ten aanzien van de verspreiding van dergelijke soorten binnen en nabij het plangebied en de locaties van territoria en alternatieve nestplaatsen komt voort uit de omgevingscheck die nodig is bij situaties waarbij dergelijke soorten in het geding zijn. Deze kennis is in het onderhavige geval gebaseerd op gegevens uit (Van Manen et al. 2011) en waarnemingen tijdens het aanvullend veldonderzoek in 2015. Buizerd Binnen het plangebied is een nestplaats van Buizerd aanwezig die door de kap van bomen zal verdwijnen (figuur 1). In de omgeving van dat nest en nabij het plangebied staan verscheidene bomen waarin oude nesten aanwezig zijn, mogelijk van Buizerd, Havik of Zwarte kraai. Nestlocaties van overige Buizerds liggen buiten de invloedssfeer van de beoogde werkzaamheden. De toepassingsregels van de Flora- en faunawet stellen dat voor het verwijderen van een buizerdnest een ontheffing nodig is wanneer er geen alternatieve nestplaatsen in de directe omgeving aanwezig zijn. In dit geval zijn dergelijke alternatieve nestplaatsen aanwezig die eventueel door de betreffende vogels kunnen worden gebruikt. Het is te verwachten dat voor de betreffende Buizerd(s) tijdens en na de uitvoeringsfase sprake blijft van een functionele leefomgeving rond de alternatieve nestplaatsen met voldoende kwaliteit en oppervlakte. Het huidige territorium van deze Buizerd(s) komt daardoor niet door de beoogde herinrichting in gevaar. Vervolgstappen A&W adviseert om voor het verwijderen van de boom met het in gebruik zijnde buizerdnest ontheffing aan te vragen. Deze aanvraag wordt gecombineerd met de ontheffingsaanvraag ten aanzien van vleermuizen (paragraaf 3.3.6). Het is niet nodig om kunstmatige nestplaatsen voor Buizerd aan te brengen. Het is te verwachten dat RVO deze ontheffing zal verlenen.
8
A&W-notitie 2425
Grote bonte specht In 2011 (Van Manen et al. 2011) zijn in de omgeving van het plangebied ca. 80 locaties aangetroffen van (potentiële) nestplaatsen van Grote bonte specht. Dat betekent dat het Hollandse Hout deze soort een relatief groot en kwalitatief goed leefgebied biedt. Er zijn daardoor geen zwaarwegende ecologische redenen aanwezig om de nestplaatsen van deze soort als jaarrond beschermde nestplaatsen te beschouwen. Het is daardoor niet nodig om ten aanzien van Grote bonte specht in het plangebied vervolgstappen uit te voeren, behalve de vervolgstap die gericht is op het vermijden van verstoring van broedende vogels (paragraaf 3.3.4). 3.3.6 Zoogdieren Binnen en nabij het plangebied komen zwaar beschermde zoogdiersoorten voor, namelijk verscheidene vleermuissoorten (tevens beschermd volgens de Habitatrichtlijn bijlage IV) en Boommarter. Vleermuizen Het onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen wordt uitgevoerd in 2015 en beantwoordt aan de kwaliteitseisen van vleermuisonderzoek in het Vleermuisprotocol (Ministerie van EZ). Het veldwerk in het voorjaar en de zomer wees uit dat binnen en nabij het plangebied de volgende soorten voorkomen: Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis en Laatvlieger. Het veldonderzoek in 2015 wees tevens uit dat er binnen het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn die van belang zijn als kraam- en/of zomerverblijfplaats. Het onderzoek naar balts-/paarverblijfplaatsen worden binnenkort afgerond. Er is inmiddels vastgesteld dat binnen het plangebied dergelijke verblijfplaatsen aanwezig zijn. Het plangebied maakt deel uit van het foerageergebied van de genoemde vleermuissoorten, maar mogelijk geldt dit slechts in beperkte mate voor Rosse vleermuis die meestal boven natte en open gebieden foerageert. Binnen het plangebied liggen geen belangrijke vliegroutes van vleermuizen. De beoogde herinrichting veroorzaakt geen belangrijke effecten ten aanzien van het huidige foerageergebied van vleermuizen, doordat in de omgeving veel alternatief geschikt foerageergebied aanwezig blijft. Bovendien blijft het plangebied tijdens en na de uitvoeringsfase geschikt als foerageergebied van de betreffende soorten. Er ontstaan geen negatieve effecten ten aanzien van vliegroutes. Door de beoogde kap van bomen gaan enkele balts-/paarverblijfplaatsen verloren. De informatie daarover (het aantal verblijfplaatsen, de locaties en de soorten die daarvan gebruikmaken) is bekend na afronding van het veldonderzoek. Er is dus sprake van een conflict met de Flora- en faunawet, waardoor een ontheffingsaanvraag onvermijdelijk is. Vervolgstappen De vervolgstappen ten aanzien van vleermuizen zijn derhalve: Het aanvragen van een ontheffing volgens artikel 75C Flora- en faunawet in verband met het verloren gaan van de betreffende balts-/paarverblijfplaatsen. Er dient rekening te worden gehouden met de lengte van de aanvraagprocedure van mogelijk ca. 16 weken. Het uitvoeren van de werkzaamheden conform de voorschriften die RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Utrecht) in de ontheffing zal opnemen. Een of meer voorschriften in de ontheffing zullen betrekking hebben op het tijdig uitvoeren van mitigerende en compenserende maatregelen. Compensatie van balts/paarverblijfplaatsen kan bestaan uit het installeren van voldoende en geschikte vleermuiskasten in de directe omgeving van het plangebied. Deze maatregel dient volgens de Soortenstandaards van de betreffende soorten (ministerie van EZ) reeds ruim voorafgaand aan de werkzaamheden te zijn uitgevoerd. Voor Ruige dwergvleermuis is dat 1 maand, voor Gewone dwergvleermuis 6 maanden. In deze situatie kan naar verwachting worden afgezien het plaatsen van vleermuiskasten. De reden daarvoor is de aanwezigheid van relatief veel bomen nabij het plangebied die holtes bevatten die geschikt zijn als
9
alternatieve balts-/paarverblijfplaatsen. Daardoor biedt het plaatsen van kasten geen substantiële toename van het aantal beschikbare alternatieve verblijfplaatsen. Doordat er geen vleermuiskasten hoeven te worden geplaatst, hoeft ook geen rekening te worden gehouden met de voorwaarde in de betreffende Soortenstandaards dat compenserende maatregelen reeds zijn uitgevoerd ruim voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. A&W acht het niet zeker maar wel waarschijnlijk dat deze ontheffingsaanvraag zonder de compensatiemaatregel met vleermuiskasten door RVO wordt gehonoreerd. Boommarter Boommarter is zwaar beschermd (tabel 3). Nabij de grens van het plangebied zijn sporen aangetroffen van Boommarter, namelijk krabsporen en een latrine. De locatie daarvan is ingetekend in figuur 1. Naar verwachting is in de directe omgeving daarvan, maar buiten het plangebied, een verblijfplaats van deze soort aanwezig. Werkzaamheden nabij deze locatie kunnen een negatieve invloed hebben op de verblijfplaats van Boommarter, waardoor een conflict met de Flora- en faunawet ontstaat. Dit kan worden vermeden door ervoor te zorgen dat er geen verstorende werkzaamheden binnen 50 m van deze locatie plaatsvinden. In dat geval kan worden aangenomen dat de huidige verblijfplaats en de functionele leefomgeving daarvan behouden blijven. Wanneer niet kan worden voldaan aan bovenstaande voorwaarde, is een ontheffingsaanvraag nodig. A&W adviseert om in de nabijheid van de betreffende locatie en buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden een nestkast te plaatsen die geschikt is voor Boommarter. Dit is een niet verplichte extra maatregel. Vervolgstappen De vervolgstappen ten aanzien van Boommarter zijn derhalve: Een aanpassing van het herinrichtingsplan, waardoor er geen werkzaamheden nodig zijn binnen ca. 50 m van de locatie waar sporen van Boommarter zijn aangetroffen. Er wordt geadviseerd om in de omgeving, maar buiten het plangebied een nestkast te plaatsen. Wanneer geen planaanpassing wordt uitgevoerd en verstoring van de huidige verblijfplaats kan optreden, wordt een ontheffingsaanvraag ten aanzien van deze soort opgesteld. Deze aanvraag kan worden gecombineerd met de ontheffingsaanvraag ten aanzien van Buizerd (paragraaf 3.3.5) en vleermuizen (hierboven). 3.3.7 Overige soorten Voor overige soorten/soortgroepen zal geen conflict ontstaan met de Flora- en faunawet en zal alleen rekening moeten worden gehouden met de Zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet) die voor alle (ook niet-beschermde) planten- en diersoorten geldt. Door de werkzaamheden met zorg voor planten- en dieren uit te voeren, wordt voorkomen dat onnodig negatieve effecten optreden. Dit is onder ander van belang voor licht beschermde diersoorten (zoals Bruine kikker, Gewone pad, verscheidene muizensoorten, Mol, Ree) en de Rode-Lijstsoort Rode ogentroost (figuur 1).
10
A&W-notitie 2425
Bronnen Strijkstra, R. 2015. Ecologische beoordeling herinrichting Hollandse Hout, Lelystad..A&W-rapport 2115. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden VBNE 2009. Gedragscode voor Natuurbeheer. Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE). Van Manen W. & Deuzeman S. 2011. Broedvogels van het Hollandse Hout in 2010. SOVONinventarisatierapport 2011/03 SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Heemskerk, R., 2011. Verspreidingsatlas van de Zoogdieren van Flevoland. – rapport Landschapsbeheer/VZZ. Reinhold, J., A-J Haarsma , J.R. Regelink & H. J. G. A. Limpens, 2007. Vleermuizen in Flevoland: een beschermde diergroep in beeld gebracht: eindrapportage. –rapport LBF 2007.