Hebreeuws en Nederlands P.A. Siebesma Inleiding Kenmerkend voor gesproken talen is dat ze heel gemakkelijk woorden uit andere talen overnemen. Zo vind je Nederlandse leenwoorden in het Russisch (voornamelijk op het gebied van de scheepsvaart) en Russische leenwoorden in het Nederlands (zoals tsaar, tsarevitsj en kozak). Na de Tweede Wereldoorlog heeft het Nederlands relatief veel woorden uit het Engels overgenomen en daar soms ook weer een eigen betekenis aan gegeven, zoals de onder jongeren gebruikelijke uitdrukking ‘cool’. Het Nederlands bezit ook veel woorden die uit het Hebreeuws stammen. Na een jarenlange studie van het Hebreeuws ben ik steeds weer opnieuw verbaasd hoe groot de invloed van het Hebreeuws op onze taal is geweest. Daarom kent de gemiddelde Nederlander meer Hebreeuws dan hij of zij wel denkt! Vaak gaat het om woorden, waarvan je niet zo gauw een Hebreeuwse oorsprong zou vermoeden. Om slechts een enkel voorbeeld te geven: het Nederlands kent drie woorden voor luidruchtigheid, waarvan een Hebreeuwse oorsprong wordt geponeerd. Weliswaar valt dit voor het woord 'lawaai’ niet met zekerheid vast te stellen. De Dikke van Dale leidt dit namelijk af van het woord ‘laweit’, waarvan de precieze oorsprong onbekend is. Maar er zijn veel mensen die van mening zijn, dat lawaai afkomstig is van het Hebreeuwse lewaja, (letterlijk: een rouwstoet, begrafenis). Bij Joden was een begrafenis in vroegere tijden namelijk een luidruchtig gebeuren, omdat vaak klaagvrouwen werden ingehuurd om rouw te bedrijven. Dit woord zelf komen we niet in het Hebreeuwse Oude Testament tegen, maar wel de hieraan verwante woorden liwja (krans, zo in Spr. 1:9 en 4:9) en in de naam Levi (volgens Gen. 29:34 noemt Lea hem zo, want nu “zal mijn man zich eindelijk aan mij hechten”). Hoe het ook zij, zeker is dat heibel en kabaal wel van origine Hebreeuws zijn. Het boek Prediker begint met de bekende woorden: "IJdelheid der ijdelheden, zegt Prediker, ijdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid!" (Pred. 1:2 NBG). In de Hebreeuwse grondtekst staat hier voor ijdelheid hewel. Letterlijk is dat een aanduiding voor een damp, een ademtocht of een nevel. Kortom, iets vluchtigs dat snel voorbijgaat. Vandaar dat men tot de vertaling nietigheid of ijdelheid is gekomen.
Salomo wil hiermee niet aangeven dat alles in het leven doelloos of zinloos is. Een ademtocht heeft wel degelijk zin, maar het is niet duurzaam, niet blijvend. Voor je met je ogen kunt knipperen is het al weer voorbij. Daarom kan hij zich afvragen wat voordeel een mens heeft bij al zijn zwoegen (Pred. 1:3). Dit Hebreeuwse woord hewel is via het Jiddisch tot heibel geworden. En dan betekent het merkwaardigerwijs niet meer ademtocht, maar lawaai, ruzie of kabaal. Voor kabaal ligt het iets ingewikkelder. In de zeventiende eeuw was dit het woord voor intrige en het stamt uit het Frans. Maar in het Frans heeft men het weer afgeleid van het woord Kabbala, de Joodse geheimleer. Letterlijk betekent kabbala in het Hebreeuws: ontvangst of overlevering. Het is merkwaardig hoe woorden in de loop van de tijd hun oorspronkelijke betekenis kunnen kwijtraken en tot iets totaal anders kunnen worden! Hieronder wil ik een overzicht geven van deze Hebreeuwse leenwoorden. Het is geen uitputtend overzicht geworden, daarvoor ontbreekt de ruimte. Maar wel hoop ik dat u aan het eind van dit artikel toch kunt beamen (ook een Hebraïsme!), dat u meer Hebreeuws kent dan u nu denkt! De aan het Hebreeuws ontleende woorden en uitdrukkingen zijn grofweg op vijf verschillende manieren in onze Nederlandse taal terechtgekomen: Een aantal woorden zijn mogelijk vanuit het Hebreeuws via andere talen, zoals het Latijn, het Frans en het Arabisch in het Nederlands terechtgekomen; Via de Statenvertaling; Via de Joodse godsdienst; Via het Jiddisch, dat door de Nederlandse Joden hier te lande werd gesproken en via het Bargoens (de geheimtaal van dieven, landlopers e.d., dat veel Jiddische elementen bevat) en Via de taal van het moderne hedendaagse Israël. Over de eerste groep kunnen we kort zijn. Je kunt je namelijk afvragen of het wel om echte leenwoorden gaat. Is bijvoorbeeld het woord kameel van Hebreeuwse oorsprong? Je kunt ook beweren dat het uit een andere Semitische taal afkomstig is, bijvoorbeeld uit het Fenicisch. Dat denkt de Dikke van Dale althans. Via het Latijnse camelus en het Griekse kamelos, schijnt het uit het Fenicisch of het Hebreeuws (gamal) te komen. Omdat Semitische talen zoals Hebreeuws, Fenicisch, Arabisch en Aramees onderling nauw aan elkaar verwant zijn, kun je bijvoorbeeld in woorden van Arabische herkomst ook Hebreeuwse woorden herkennen. Macaber is een woord dat via het
Frans teruggaat op het Arabisch, maar je kunt er ook het Hebreeuwse woord qeber ‘graf’ in herkennen. Veel uitdrukkingen uit de scheepvaardij zijn van origine Arabisch, zoals averij, opkalefateren en admiraal. In het Hebreeuws vind je daarom woorden die eraan verwant zijn, zoals in admiraal (letterlijk bevelhebber van de zee) het Hebreeuwse werkwoord amar te herkennen is, dat bevelen betekent. Omdat onze wiskunde grotendeels op dat van de Arabieren teruggaat, zijn een aantal wiskundige termen van Arabische oorsprong. In het (uit het Arabisch afkomstige) woord cijfer, kun je het Hebreeuwse werkwoord voor tellen (safar) herkennen. Op de universiteit vertelde de hoogleraar bij wie ik Syrisch (de taal van de Syrische christenen) volgde, mij eens dat abrikoos, via het Spaans en het Arabisch niet op een Grieks woord teruggaat, maar een Syrisch leenwoord is. De etymologie van dergelijke woorden is vaak moeilijk vast te stellen en men vindt er diverse meningen over. Immers de taalwetenschap verandert. Werd vroeger nog wel eens beweerd dat woorden als 'paard' (vgl. het Hebreeuwse 'pered', muildier) of 'akker' (vgl. het Hebreeuwse 'ikkar', landbouwer) uit het Hebreeuws afkomstig zijn, tegenwoordig wordt dat algemeen afgewezen. De Statenvertaling De taal van de Statenvertaling heeft een diepgaande invloed uitgeoefend op het Nederlands. Omdat letterlijk vanuit het Hebreeuws werd vertaald, bezit het Nederlands daardoor vele Hebraïsmen. Een uitgebreid boek over dit onderwerp is dat van J. van Delden, De Tale Kanaäns, Bijbelse spreekwoorden en uitdrukkingen, ( Nijkerk 1982 en latere versies). Hij maakt in zijn inleiding een onderscheid in zeven rubrieken. Hiervan bespreek ik hieronder de meeste relevante groepen en noem daarnaast ook eigen voorbeelden uit het Oude Testament: 1) Woorden letterlijk overgenomen uit het Hebreeuws Een aantal zelfstandige naamwoorden zijn door de Statenvertalers niet vertaald, maar heeft men onvertaald in de vertaling laten staan. Hiertoe behoren woorden, zoals halleluja, hosanna (via het Aramees uit het Hebreeuws!), amen, sikkel, efod, manna, cherub(ijn), seraf(ijn), sabbat, jubeljaar, enz. Woorden als psalm en apostel zijn weer ontleend aan het Grieks van het Oude Testament.
Het woord halleluja (letterlijk: prijst de HEERE) is niet alleen in onze taal maar in de meeste talen ter wereld zo ingeburgerd dat men niet meer beseft dat het Hebreeuws is. Ik heb eens met een Indiase dame gesproken, die niet wilde geloven dat halleluja Hebreeuws was, want het was volgens haar Tamil! Het woord jubeljaar heeft overigens niets met jubelen te maken! Net als het woord jubileum is het direct, respectievelijk indirect afgeleid van het Hebreeuwse woord jowel, dat ramshoorn betekent. Immers in Leviticus 25:8-13 lezen we hoe de Israëlieten, nadat ze zeven maal zeven jaren hadden geteld, in het vijftigste jaar op de Grote Verzoendag de bazuin (de joweel) moesten doen rondgaan in het land om het jaar te heiligen. Vandaar dat men het een jubeljaar noemde, dat is het jaar van het geschal van de ramshoorn, waarin verlossing werd aangekondigd voor het land en haar bewoners. 2) Eigennamen ontleend aan het Hebreeuwse Oude Testament Veel namen zijn rechtstreeks aan het Oude Testament ontleend, zoals Pniël (‘Gezicht van God’), Rehoboth (‘Ruimten’) en Eben-Haëzer (‘Steen der hulpe’), maar ook uit de vele persoonsnamen valt goed Hebreeuws te leren. De laatste jaren is het onder christenen gebruikelijk om aan hun kinderen Oudtestamentische namen te geven. Vandaar dat op een christelijke school kinderen namen dragen als Benjamin (‘zoon van de rechterhand’, d.w.z. ‘zoon van het geluk’), Daniël (God is mijn Rechter), Ruben (‘ziet, een zoon!’), Joël (‘de HEERE is God’), Jiska (‘Hij, d.w.z. de HEERE, zal zien) en Tamar (dadelpalm). Talrijke kerken en christelijke verenigingsgebouwen dragen de naam Eben-Haëzer. Deze populaire naam heeft men ontleend aan 1 Samuël 7:12. Wanneer de Filistijnen door Israël verpletterend zijn verslagen, richt Samuël ter herinnering aan dit heuglijke feit een steen op en noemt deze Eben-Haëzer met de woorden: "tot hiertoe heeft de HEERE ons geholpen". Letterlijk betekent deze naam: ‘de steen van de hulp’. Het woord voor hulp (ezer) vindt u ook terug in andere Hebreeuwse woorden en namen, zoals die van de schrijver Ezra (‘hulp’), de knecht van Abraham Eliëzer (‘mijn God is hulp’) en de koning van Juda Azarja (‘de HEERE heeft geholpen’). We komen het ook tegen bij de schepping van de vrouw. Omdat Adam geen hulp (ezer) vond die bij hem paste (letterlijk staat er: "als tegenover hem") maakt God uit één van zijn ribben de vrouw. In het verleden is dit tekstgedeelte wel aangehaald om te benadrukken
dat de vrouw ten opzichte van haar man een onderworpen positie bezit. Ze is slechts een hulpje! Maar deze gevoelswaarde heeft het in het Hebreeuws bepaald niet. Hulp is iets waar we in dit leven echt niet buiten kunnen. Vandaar dat de Psalmdichter in Psalm 121 vraagt: "Waar komt mijn hulp vandaan?" En het antwoord luidt dan: "Mijn hulp is van de HEERE die hemel en aarde gemaakt heeft". Zonder deze hulp kan noch Israël, kunnen noch wij het ook maar een ogenblik stellen. Als een christelijk gezin kinderen krijgt en in de naam tot uiting wil brengen dat het kind een geschenk van God is, kan men bij het Hebreeuws goed terecht: Jonathan (‘De HEERE heeft gegeven’), Elnathan (‘God heeft gegeven’), Natanja (‘Gegeven heeft de HEERE’) en Nathanaël (‘God heeft gegeven’), Mattanja (‘Geschenk van de HEERE’), etc. 3) Een aantal spreekwoorden en gezegden zijn letterlijke vertalingen vanuit het Oude Testament en zo in het Nederlands terechtgekomen. Enkele voorbeelden daarvan met de tekstverwijzing zijn: “In het duister tasten” (Job 12:25 en Deut. 28:29) “Tot een aanfluiting maken” (Jer. 25:9-10) “Op twee gedachten hinken” (1 Kon. 18:21) “De hand in eigen boezem steken” (Exod. 4:6) “Hoogmoed komt voor de val” (Spr. 16:18) “Oog om oog, tand om tand” (Exod. 21:24) Je zou daarbij ook nog die spreekwoorden kunnen betrekken, die niet rechtstreeks in de Bijbel voorkomen, maar wel teruggaan op een Bijbels verhaal. Hoeveel mensen denken bij ‘mijn broeders hoeder’ aan Genesis 4:9; bij ‘een Babylonische spraakverwarring’ aan Genesis 11; of bij ‘het zwarte schaap’ aan Genesis 30:32 en bij ‘de zondebok’ aan Leviticus 16? 4) Nederlandse uitdrukkingen die aan het Hebreeuws zijn ontleend Sommige Hebraïsmen zijn moeilijker te herkennen. Het woord bekennen, in de betekenis van seksueel gemeenschap met elkaar hebben, is ontleend aan de Statenvertaling. Voor de eerste keer komen we het tegen in Genesis 4:1 “En Adam bekende Eva zijne huisvrouw en zij werd zwanger”. Aangezien het Hebreeuwse woord voor kennen (jada) alle facetten omvat van het
persoonlijk kennen, inclusief het seksuele aspect, vertaalden de Statenvertalers het op deze wijze. De tale Kanaäns, zoals die in reformatorische kringen wordt gebezigd, bestaat voornamelijk uit uitdrukkingen die aan het Hebreeuws zijn ontleend. Wie is zich ervan bewust dat als tijdens een christelijke samenkomst het bekende lied nr. 159 uit de Opwekkingsbundel “Here der Heren, Koning der koningen” wordt gezongen, deze titel eigenlijk een Hebraïsme is. In het Hebreeuws wordt een overtreffende trap weergegeven door het woord te herhalen: Koning van de koningen is de letterlijke vertaling van het Hebreeuwse ‘melech melachiem’, dat is de allerhoogste koning. Evenzo betekent Heere der Heeren de allerhoogste Heer. We vinden dat ook terug in de titel van het bijbelboek Hooglied. Hooglied is een vertaling van het Hebreeuwse ‘Lied der Liederen’ (vgl. Song of Songs), dat is het allerhoogste lied. Het heeft dus niets te maken met wat ik als kind wel dacht, dat het om een lied gaat, dat op een hoge plaats of op een hoge wijze werd gezongen, maar het betekent niets anders dan het allermooiste lied. Evenzo is het Heilige der Heiligen in de Tempel de meest heilige plek, waar alleen de hogepriester één keer per jaar mocht komen. Woorden uit de Joodse godsdienst Veel woorden, die specifiek met het Joodse volk of met de Joodse godsdienst te maken hebben, zijn in het Nederlands terechtgekomen. Je kunt hierbij denken aan koosjer, Tenach, Tora, rabbi of rabbijn, menora, bar mitswa, sjofar, of sjocheet (ritueel slachter). De namen van de Joodse feesten horen hierbij, zoals Jom Kippoer, Rosj Hasjana, Chanoeka en Pesach. Sommige achternamen herinneren nog aan Hebreeuwse woorden. Vroeger had je de modewinkels van Gazan. Ongetwijfeld waren de stichters van dit bedrijf Joden, aangezien hun naam letterlijk ‘voorzanger in een synagoge’ betekent. Het woord koosjer is via de Joodse gemeenschap hier te lande in het Nederlands ingeburgerd geraakt. Je hoort nog wel eens de uitdrukking: “dat is niet koosjer”. Daarmee wil men dan aangeven, dat iets verdacht is, iets niet pluis is. Maar oorspronkelijk duiden de Joden hiermee aan dat een bepaald levensmiddel volgens de Joodse voorschriften geoorloofd is om te eten. In het Hebreeuws luidt dit woord echter ‘kasjer’. Omdat de Nederlandse Joden (evenals de OostEuropese Joden) een uitspraak hanteerden die afwijkt van die van het huidige Iwriet of modern Hebreeuws, spraken zij de ‘a’ als een ‘oo’ uit. Dat zien we wel meer
bij Hebreeuwse leenwoorden in het Nederlands (zie hieronder). Bijvoorbeeld bij goochem (van het Hebreeuwse gacham ‘wijs’) of bij bolleboos (van het Hebreeuws ba'al habbajit letterlijk ‘heer des huizes’!). Wat betekent kasjer nu precies? In het Oude Testament komen we het in deze vorm slechts eenmaal tegen. In Esther 8:5 vraagt Esther aan koning Ahasveros om de boze plannen van Haman te verijdelen: “Indien het de koning goeddunkt en ik zijn genegenheid gewonnen heb, en indien het de koning juist toeschijnt (lett. de zaak kasjer voor de koning is) ... laat dan het plan van Haman verijdeld worden”. Pas in het rabbijns Hebreeuws heeft het de betekenis gekregen, die het ook heden ten dage nog bezit: ritueel geoorloofd. Woorden uit het Jiddisch en Bargoens Een omvangrijke groep woorden is via het Jiddisch of indirect via het Bargoens in het Nederlands terechtgekomen. Sommige daarvan zijn heel algemeen. Wie kent niet de woorden majem (Hebr. majim voor water), jajem (jenever, afgeleid van het Hebr. jajim, dat wijn betekent), bajes (gevangenis, uit het Hebreeuwse woord voor huis bajit), bolleboos (uit het Hebreeuwse ba’al habbajit, heer des huizes), gannef (Hebr. voor dief), goochem (van gacham, wijs), tof (Hebr. voor goed), smeris (Hebr. sjomeer bewaker ), sof (Hebr. voor einde) en sores (Hebr. tsara voor verdriet). Wellicht minder bekend zijn woorden als gein (Hebr. chen, bevalligheid), mesjoche (gek), jofel (van Hebr. jafa, mooi), sjofel (van Hebr. sjafal, laag) kapsones, (Hebr. ga’awtanoet voor hoogmoed). Bij een aantal van deze woorden wijkt de hedendaagse betekenis nogal af van de oorspronkelijke. Bijvoorbeeld sjofel wordt nu gebruikt in de betekenis van armoedig of kaal, terwijl het in het Hebreeuws laag of nederig betekent (vgl. de geografische uitdrukking de Sjefela (lett. vlakte) in Israël). Hierbij valt op dat de oorspronkelijke positieve betekenis van de Hebreeuwse woorden juist heel negatief is geworden. Het Hebreeuwse woord voor bruid of schoondochter ‘kalla’ is in het Bargoens een kalletje geworden, dat is een prostituee; het Hebreeuwse woord voor verzorging ‘parnassa’ tot penoze! Heel curieus is de ontstaansgeschiedenis van hoteldebotel! Ook dit is Hebreeuws, maar deze
uitdrukking voor stapeldol is niet ontleend aan de Bijbel, maar gaat terug op een citaat uit de Misjna, de Spreuken der vaderen, een Joods geschrift uit de tweede eeuw na Chr. Verbasterd uit ‘overlewotel’ is het afgeleid van het Hebreeuwse awar oewoteel: “Hij is heengegaan en verdwenen”. We vinden het aan het eind van de spreuk van rabbi Juda ben Tema die van het mensenleven de volgende karakterisering gaf (in een vrije vertaling): “Met vijf jaar ben je geschikt om de Bijbel te bestuderen, met tien jaar om de Misjna te bestuderen, met dertien jaar om de geboden te vervullen, met vijftien jaar voor de studie van de Talmoed, achttien jaar is voor het huwelijk, twintig jaar om een carrière te beginnen, met dertig jaar ben je in de kracht van je leven, met veertig jaar heb je inzicht, met vijftig jaar geef je raad, met zestig jaar ga je de ouderdom in, zeventig jaar is voor de grijze haren, met tachtig jaar begint de ouderdom, negentig jaar is voor de gebogen gang, en wanneer je honderd bent, ben je als een dode, die “awar oewoteel” (hoteldebotel) is (die al gestorven en verdwenen is uit de wereld)”! Tegenwoordig wordt hoteldebotel vooral door verliefde jongeren gebruikt. Woorden uit het Ivriet De laatste jaren wordt het Nederlands ook verrijkt door het Ivriet, de taal van het moderne Israël. En dan denk ik niet in de eerste plaats aan shoarma of falaffel (beide zijn van Arabische oorsprong), maar aan kibboets, sjaloom en Knesset. Dankzij de moderne communicatiemiddelen mogen we verwachten dat ook in de toekomst nog vele Hebreeuwse woorden hun weg naar het Nederlands zullen vinden en we zo ook op deze manier steeds meer Hebreeuws kunnen kennen! Literatuur voor wie meer wel weten Algemeen: zie de website: www.sofeer.nl , uitgaande van De Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands, waar men gratis een woordenboek plus spellingchecker voor Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands kan downloaden. Een compleet literatuuroverzicht en een lijst van aanbevolen boeken over dit onderwerp: Hebreeuwse leenwoorden uit de Statenvertaling: J. van Delden, De tale Kanaäns, Bijbelse woorden, spreekwoorden en uitdrukkingen, C.F. Callenbach bv. Nijkerk, 1982 en latere drukken. A.C. de Gooyer, Bijbeltaal en Moedertaal, De invloed van de Statenvertaling op het Nederlands, Bert Bakker/ Daamen n.v. Den Haag, 1962
J. Herderschee, Namen en spreekwoorden aan den Bijbel ontleend, Kluwer Deventer, 1940 P. Kat, Bijbelsche uitdrukkingen en spreekwijzen in onze taal, W.J. Thieme & Cie Zutphen, 1936 Verklaringen van Hebreeuwse namen: (Ook de meeste Hebreeuwse woordenboeken geven verklaringen van oudtestamentische namen, maar daarvoor dient u wel Hebreeuws te kunnen lezen!) Alfred Jones, Jones' Dictionary of Old Testament Proper Names, Kregel Grand Rapids, 1997 (reprint van 1856) Abraham Meister, Biblisches Namenlexicon, Verlag Mitternachsruf, Pfäffikon ZH Schweiz, 1970 H. Mulder, Klein lexicon van bijbelse namen, J.H. Kok Kampen, 1982 De namen in de bijbel, Betekenis & Concordantie, uitgave Het Morgenrood Oudewater, 1997 Jurriaan Wijchers & Simon Kat, Bijbels namenboek, derde herziene druk, Uitg. Boekencentrum BV Zoetermeer, 1994 Jiddisch en Hebreeuws: H. Beem, Jerôsche (erfenis); Jiddische spreekwoorden en zegswijzen uit het Nederlandse taalgebied, Van Gorcum & Comp. B.V. Assen, 1970 H. Beem, Resten van een taal; woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch, Van Gorcum & Comp. B.V. Assen, 1995 H. Beem, Uit Mokum en de mediene, Joodse woorden in Nederlandse omgeving, Van Gorcum & Comp. B.V. Assen, 1994 Floor Loeb-Diehl, Jajem, tinnef, kinnesine; Jiddische leenwoorden in het Nederlands, Onze Taal nr. 11, 1995, p. 263-265 Jaap Meijer, Tolk van 't olle volk, Joods supplement op het nieuw Groninger woordenboek van K. ter Laan, Heemstede, 1984 Yael Mol, The influence of the Jews on the Dutch language, 1995 (scriptie)
J. L. Voorzanger & J. F. Polak, Het Joodsch in Nederland, Amsterdam, 1915 (hiervan is een fotografische herdruk verschenen).