Academiejaar 2014 – 2015 Tweedesemesterexamenperiode
Harm reduction-strategieën bij jonge recreatieve cocaïnegebruikers
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor: Prof. Dr. Wouter Vanderplasschen
01005551 Lieze Degryse
“Drugs are a bet with your mind.” Jim Morrison (1943-1971)
WOORD VOORAF Ondertussen al een tijd geleden, merkte ik dat enkele van mijn goede vrienden cocaïne gebruikten. Cocaïne? Het klonk gevaarlijk, maar eigenlijk had ik geen flauw idee wat voor drug het precies was. Wanneer ik deze vrienden vroeg wat voor effect dit had, kreeg ik antwoorden als “dat heeft niet echt een zot effect” of “ik weet het niet, het is gewoon leuk”. Mijn nieuwsgierigheid ernaar groeide en mijn vragen namen toe. Wanneer in ons eerste masterjaar gevraagd werd een onderwerp uit de voorgestelde lijst te kiezen, wist ik het eigenlijk al. Hoewel ik initieel geïnteresseerd was in de identiteit van cocaïnegebruikers, nam mijn masterproef na heel wat literatuuronderzoek een andere wending. Van het resultaat kan ik na twee jaar zwoegen, zeggen dat ik er best wel trots op ben. Dit hard labeur (althans, zo voelt het voor mij toch aan) heb ik echter niet alleen op de wereld gebracht. Daarom, voordat ik de lezer toelaat zich in dit labeur te verdiepen, even een woord vooraf om enkele mensen te bedanken.
Eerst en vooral een welgemeende merci aan alle participanten om zo open te praten over een onderwerp dat toch niet vanzelfsprekend is, en mij te helpen in mijn zoektocht naar meer participanten. Ieder gesprek met hen was voor mij een leerrijke ervaring waar ik heel wat kennis heb opgedaan. Zonder hen was van deze masterproef geen sprake. Daarnaast wil ik ook enkele personen bedanken die me hielpen bij het schrijven van deze thesis. Eerst en vooral mijn promotor, professor Wouter Vanderplasschen, die me bijstond met feedback, hulp en kritische vragen als ik het nodig had. Ook Anne Dekkers, assistente binnen de vakgroep Orthopedagogiek, wil ik bedanken. Zonder hiertoe verplicht te zijn, las zij mijn thesis na en voorzag die van de nodige feedback. Verder wil ik ook graag mijn mama bedanken voor haar vertrouwen in mij en om me de mogelijkheid te geven te studeren aan de Universiteit van Gent. Ook mijn zus Eva wil ik bedanken. Zij stond altijd klaar als ik hulp of motivatie nodig had. Als laatste wil ik ook Robin bedanken, die mijn thesis een laatste maal voorzag van feedback en tips, en dit daarmee nog net naar een hoger niveau bracht. Voor
de
bibliografische
verwijzingen,
tabellen,
schema’s
en
andere
formeel
wetenschappelijke stijlkenmerken werd gebruik gemaakt van de regels van APA 6.0 (The Writing Lab, 1995-2015).
INHOUDSOPGAVE ABSTRACT ............................................................................................................................... 1 INLEIDING ............................................................................................................................... 2 LITERATUURSTUDIE ............................................................................................................. 3 Cocaïne ................................................................................................................................... 3 Misbruik en verslaving aan cocaïne ................................................................................... 3 Psychische en lichamelijke effecten ................................................................................... 5 Problematisering van cocaïnegebruik in recreatieve settings............................................. 6 Harm reduction ....................................................................................................................... 7 Ontstaan en definiëring ...................................................................................................... 7 Harm reduction in recreatieve settings ............................................................................... 8 Global Drug Survey ........................................................................................................... 9 Probleemstelling en onderzoeksvragen ................................................................................ 10 METHODOLOGIE .................................................................................................................. 12 Steekproef............................................................................................................................. 12 Vooropgestelde doelgroep................................................................................................ 12 Bereikte doelgroep ........................................................................................................... 13 Onderzoeksinstrumenten ...................................................................................................... 14 Procedure .............................................................................................................................. 14 Data-analyse ......................................................................................................................... 15 Kwaliteitscriteria .................................................................................................................. 15 RESULTATEN ........................................................................................................................ 17 Gebruikspatronen bij jonge recreatieve cocaïnegebruikers ................................................. 17 Evolutie van cocaïnegebruik ............................................................................................ 17 Invloed en reacties van vrienden en omgeving ................................................................ 19 Kennis en toepassing van harm reduction-strategieën ......................................................... 20 Voorkennis harm reduction-strategieën ........................................................................... 20 Voldoende water drinken ................................................................................................. 21 Het gebruik beperken ....................................................................................................... 21 Een nieuwe soort cocaïne eerst testen .............................................................................. 22 Cocaïne vermijden wanneer men depressief of angstig is ............................................... 23 Regelmatig slapen na gebruik .......................................................................................... 24
Voldoende eten ................................................................................................................. 25 Fysieke activiteiten even onderbreken ............................................................................. 25 Gebruik van andere stimulanten vermijden ..................................................................... 26 Minder dan zes alcohol-eenheden consumeren ................................................................ 27 Neus proper maken na gebruik......................................................................................... 27 Eigen materiaal gebruiken ................................................................................................ 28 Poeder fijnhakken ............................................................................................................. 28 DISCUSSIE .............................................................................................................................. 30 Belangrijkste bevindingen .................................................................................................... 30 Bewustzijn van eigen grenzen: gecontroleerd druggebruik ............................................. 30 Beïnvloeding door peers ................................................................................................... 31 Kennis en toepassing van harm reduction-strategieën ..................................................... 32 Beperkingen van het onderzoek ........................................................................................... 34 Aanbevelingen voor praktijk, beleid, en verder onderzoek.................................................. 35 CONCLUSIE ........................................................................................................................... 37 BRONNEN............................................................................................................................... 38 BIJLAGEN ............................................................................................................................... 44 Bijlage 1: Topiclijst .............................................................................................................. 44 Bijlage 2: Informed consent ................................................................................................. 45 Bijlage 3: Informatiebrief ..................................................................................................... 46 Bijlage 4: Samenvatting resultaten ....................................................................................... 47
ABSTRACT Binnen Europa is cocaïne de meest gebruikte illegale stimulerende drug. Vooral bij twintigers in het uitgaansmilieu zijn de prevalentiecijfers voor deze drug relatief hoog. Problematisch is dat deze jongeren op termijn een gebruikspatroon kunnen ontwikkelen waarbij men grotere risico’s loopt op gezondheidsproblemen, ongelukken, verwondingen of risico’s geassocieerd met meer problematisch gebruik. Harm reduction kan voor deze jonge recreatieve cocaïnegebruikers effectief zijn bij het beperken van druggerelateerde schade. Nochtans is harm reduction bijna uitsluitend gericht op de meest problematische volwassen gebruikers zoals injecterende heroïnegebruikers. Hierdoor gaat men voorbij aan andere vormen van drugsinname en andere gebruikspatronen. Aan de hand van kwalitatieve interviews bij 13 participanten tracht dit onderzoek het gebruikspatroon, en de kennis en toepassen van harm reduction-strategieën bij jonge recreatieve cocaïnegebruikers in kaart te brengen. Hieruit blijkt dat hoewel dergelijke gebruikers een basiskennis hebben over hoe men veilig cocaïne kan gebruiken, deze informatie vaak vaag en onvolledig is. Ook blijkt dat kennis van harm reduction-strategieën niet per definitie leidt tot het toepassen ervan. Hulpverlening moet daarom informatie en advies meegeven waarbij grenzen van recreatief druggebruik worden gekaderd. Deze grenzen moeten aan de hand van concrete voorbeelden en anekdotes van cocaïnegebruikers verduidelijkt worden en verbonden worden met concrete harm reductionstrategieën. Onderling leren van elkaar moet daarbij worden gestimuleerd.
1
INLEIDING “Cocaïne is de meest gebruikte illegale stimulerende drug in Europa” (EMCDDA, 2014, p. 38). Cijfers tonen aan dat 0,8 procent van de Vlamingen van 15 tot 64 jaar in 2008 cocaïne gebruikte, waarvan een groot deel twintigers zijn (40,6%) (Van Hecke, 2012). In het uitgaansleven, zijn deze cijfers nog hoger. Een uitgaansonderzoek gaf aan dat welgeteld 13,6 procent van de respondenten het laatste jaar cocaïne gebruikt had (Rosiers, 2013). Hoewel recreatief druggebruik bij jongeren een vaak voorkomend fenomeen is, is hulpverlening zelden of niet gericht op deze groep gebruikers (EMCDDA, 2010). Cocaïne kan echter leiden tot een sterk psychische verslaving vanwege de kracht waarmee het inwerkt op de hersenen (Salomon, 2012; Vanderplasschen & Broekeart, 2010). Zo geraakt welgeteld 16,7 procent ooit afhankelijk na eenmalig gebruik. Cocaïne staat daarmee, na tabak en heroïne, op de derde plaats van afhankelijkheid na eenmalig gebruik (Anthony, Warner, Kessler, 1994). Cocaïnegebruik hoeft geen probleem te zijn, maar er is wel een grote kans dat het ooit wel een probleem vormt. Harm reduction kan een antwoord bieden op deze specifieke groep druggebruikers. Harm reduction wordt vooral gewaardeerd voor de praktische begeleiding en het advies op basis van ervaringen, zonder daarbij controlerend of gericht op abstinentie te zijn (Reynaud-Maurupt & Hoareau, 2010). Toch ligt de focus binnen harm reduction traditioneel eerder op volwassen ‘probleem’gebruikers en minder op jongeren die recreatief drugs gebruiken (EMCDDA, 2010). Het opzet van deze masterproef is om informatie te verschaffen bij jongeren die recreatief cocaïne gebruiken om zo het gebruikspatroon en harm reduction-strategieën bij hen beter in beeld te brengen, zodat hulpverlening beter kan aansluiten bij jonge recreatieve cocaïnegebruikers. Het eerste deel van deze masterproef vormt het theoretisch kader aan de hand van literatuur over cocaïne en harm reduction. Vanuit deze literatuur worden probleemstelling en bijhorende onderzoekvragen geformuleerd. In een tweede deel wordt de gebruikte methodologie van deze masterproef uiteengezet. De resultaten worden in een derde deel onderbouwd aan de hand van citaten. In een vierde deel wordt de discussie omtrent recreatief cocaïnegebruik geopend. Geëindigd wordt met een conclusie over de bevindingen van deze masterproef.
2
LITERATUURSTUDIE Cocaïne
Misbruik en verslaving aan cocaïne Binnen deze masterproef wordt vertrokken vanuit een visie gebaseerd op het biopsychosociaal model en het hersenziektemodel. Dit zijn de twee modellen die de dag van vandaag dominant zijn in het denken over verslavingen. Rond de jaren ’70 zag men bij verslaafde Vietnamveteranen die terugkeerden naar de Verenigde Staten, dat spontaan herstel van verslaving mogelijk was. Dit was de basis voor het ontstaan van het biopsychosociaal model. Volgens dit model zijn er niet alleen verslaafden en niet-verslaafden, zoals men voordien dacht, maar zijn er tussen beide groepen relatieve verschillen (Van den Brink, 2005; Van den Brink & Schippers, 2008). Drugs kunnen bijvoorbeeld gecontroleerd gebruikt worden en spontaan herstel is mogelijk, in diverse literatuur benoemd met begrippen als ‘maturing out’, ‘spontaneous recovery’, ‘drifting out’ (e.g. Decorte, 2001; Frykholm, Gunne, & Huitfeldt, 1976; Prins, 1995; Waldorf & Biemacki, 1979). Druggebruik is dan ook een dynamisch proces dat voortdurend onderhevig is aan verandering door een variëteit aan factoren aangaande mens, middel en milieu (Decorte, 2001; Zinberg, 1984). Wat betreft de eerste factor, mens, koppelen gebruikers druggebruik om zogenaamde ‘positieve’ redenen, zoals het beleven van plezier, aan gecontroleerd gebruik. Gebruik om zogenaamde ‘negatieve’ redenen, zoals psychologische problemen beheersen, koppelen gebruikers aan ongecontroleerd gebruik (Decorte, 2001). Ook diverse andere factoren zoals erfelijkheid, leeftijd, volwassenheid, verantwoordelijkheid, en impulsiviteit, kunnen samenhangen met gebruikspatronen die in mindere of meerdere mate gecontroleerd zijn (Stevens et al., 2014; Van den Brink, 2005; Van Havere et al., 2009). Wat betreft de tweede factor, middelen, zal men ecstasy en cocaïne eerder gebruiken tijdens het weekend, terwijl alcohol en cannabis vaker eens tijdens de week gebruikt worden (Williams & Parker, 2001). Bij de derde factor, milieu, zijn omgevingsfactoren als regels, routines, rituelen, beschikbaarheid en levensstructuur, essentieel bij gecontroleerd druggebruik (Decorte, 2001; Grund, 1993; Waldorf, Reinarman, & Murphy, 1991). Behandelingen die op dit model gebaseerd zijn, zullen bestaan uit meerdere interventies die op deze drie factoren inspelen. Psychotherapie, medicatie en verbetering van sociale omstandigheden zijn interventies die hier kunnen worden ingezet (Kerssemakers, van Meerten, Noorlander & Vervaeke, 2008). 3
De meest recente visie die voortvloeit vanuit het biopsychosociaal model, is het hersenziektemodel, dat vanaf 1990 zijn intrede doet (Van den Brink, 2005). Verslaving wordt binnen dit model gezien als een chronische, recidiverende hersenziekte gekarakteriseerd door compulsief zoeken en innemen van drugs, ongecontroleerd gebruik en een negatieve emotionele stemming bij abstinentie (George & Koob, 2011; Leshner, 1997). Door een aangelegde kwetsbaarheid en een overgevoelig beloningssysteem, zal men herhaald gebruik maken van middelen. Binnen dit hersenziektemodel wordt een verslaving gekenmerkt door compulsief druggebruik, ondanks dat men negatieve gevolgen ervaart in het functioneren (Agrawal & Lynskey, 2008; Goldstein, 2014; Poland & Graham, 2011). Het verlangen naar het middel is dan zo sterk, dat het de concentratie belemmert en dat verder gebruik wordt uitgelokt (DiFranza, Ursprung, & Biller, 2012; George & Koob, 2011). Op basis van vorige theoretische invalshoeken wordt gezocht naar een definitie voor middelenmisbruik en verslaving. De American Psychiatric Assosiation (APA, 2013) hanteert een definitie voor middelenmisbruik die rekening houdt met het bredere spectrum van factoren die invloed kunnen hebben op middelenmisbruik. De definitie wordt vervolledigd met 11 bijhorende criteria waarbij aan minimum twee criteria in het laatste jaar moet voldaan zijn (Van den Brink, 2014). Ook specifiek voor het gebruik van stimulantia, waaronder cocaïne, wordt een definitie met 11 bijhorende criteria voorzien. Het gebruik van deze criteria maakt echter dat bepaalde mensen uit de boot vallen die toch significante problemen hebben. Om hokjesdenken te vermijden wordt daarom volgende definitie van misbruik van stimulanten - zonder bijhorende criteria - gehanteerd: “A pattern of amphetamine-type substance, cocaine, or other stimulant use leading to clinically significant impairment of distress […] occurring within a 12-month period” (APA, 2013, p.561). Deze definitie houdt in dat er van misbruik van cocaïne zal gesproken worden als er het afgelopen jaar een patroon aanwezig was, waarbij een significante negatieve invloed op één of meerdere levensgebieden veroorzaakt werd door het cocaïnegebruik. Zo zal afwezigheid op het werk door gebruik van cocaïne een indicatie zijn om te spreken over misbruik. Meer problematisch druggebruik wordt door de American Psychological Association (APA, n.d.) gedefinieerd als: “Addiction is a condition in which the body must have a drug to avoid physical and psychological withdrawal symptoms. Addiction’s first stage is dependence, during which the search for a drug dominates an individual’s life. An addict eventually develops tolerance, which forces the person to consume larger and larger doses of the drug to get the same effect” (p.1). Het verschil met de definitie voor middelenmisbruik, is dat deze definitie eerder verwijst naar de 4
klinische symptomen zoals onthouding en tolerantie. Bij deze meer problematische groep gebruikers, zullen interventies gericht zijn op recovery. Dit is een langdurig proces waar men in het werken met verslaafden streeft naar het opbouwen van een kwaliteitsvol leven en het leren omgaan met terugval (Sommer, Dekkers, & Vanderplasschen, 2013). Een variëteit aan factoren aangaande mens, middel en milieu, maakt dat men een gebruikspatroon zal ontwikkelen waar sprake is van controle, of eerder van controleverlies zoals bij misbruik of verslaving (Zinberg, 1984). Psychische en lichamelijke effecten Cocaïne zorgt voor tal van psychische effecten. Het veroorzaakt een euforisch, gelukkig, energiek en zelfzeker gevoel, en men ervaart een buitengewone helderheid in het denken, waardoor zowel lichamelijke alsook geestelijke prestaties beter worden verricht. Honger en vermoeidheid verdwijnen en normale slaappatronen kunnen verstoord worden. Dit kan echter oververmoeidheid, uitputting en gewichtsverlies tot gevolg hebben. Daarnaast is er ook vaak een seksuele stimulatie, erotische fantasieën en een verlengd orgasme. Deze psychische effecten zijn meestal van korte duur, waardoor vaak verschillende dosissen cocaïne na elkaar genomen worden. Deze effecten kunnen secundair leiden tot andere voor- of nadelen. Zo zorgen gebrek aan oordeel en psychologische veranderingen ervoor dat er problemen kunnen ontstaan bij het besturen van een voertuig (Kerssemakers et al., 2008; Schuckit, 2006). Daarnaast heeft gebruik van cocaïne ook lichamelijk effecten. Zo oefenen stimulantia voornamelijk een effect uit op het centraal zenuwstelsel, het perifeer zenuwstelsel en het cardiovasculair systeem. De prikkeling in het centrale zenuwstelsel kan men bijvoorbeeld waarnemen in toegenomen energie. Er is onder andere een gevoel van adrenaline wat volgende zaken met zich kan meebrengen: tremor van de handen, rusteloosheid, snellere hartslag, etc. Er zijn verschillen naargelang de hoeveelheid die men inneemt. Zo zal men bij een lagere dosis motorisch beter presteren, terwijl dit bij hogere dosissen net zal verslechteren (Kerssemakers et al., 2008; Schuckit, 2006). Ook de wijze van inname kan leiden tot andere gevolgen. Zo kan bij het snuiven van cocaïne een ontsteking ontstaan in het neusslijmvlies, terwijl men bij het injecteren risico’s kent zoals overdraagbare ziektes (Kerssemakers et al., 2008; McKeganey, 2006).
5
Problematisering van cocaïnegebruik in recreatieve settings Cocaïne kent verschillende gebruikspatronen: van experimenteel tot en met verslaafd gebruik (Kerssemakers et al., 2008). Tussen experimenteel en verslaafd gebruik zijn er relatieve overgangen zoals onder andere recreatief cocaïnegebruik. Recreatief druggebruik is in de literatuur een vaak gehanteerde term (e.g. Van der Poel, Rodenburg, Dijkstra, Stoele, & Van de Mheen, 2009; Parker, 2005). Het wordt gedefinieerd als “het gebruik van psychoactieve middelen om ‘plezier te hebben’ in uitgaansgelegenheden” (EMCDDA, 2002, p. 1) of “occasional use of certain substances in certain settings and in a controlled way” (Parker, 2005, p. 206). Het gaat dus om het gecontroleerd gebruik (bijvoorbeeld enkel voor plezier) van bepaalde middelen in een bepaalde setting, zoals de uitgaanssetting. De laatste jaren ziet men echter een normalisatietrend bij jongeren, waarbij ‘verstandig’ recreatief druggebruik steeds meer aanvaard wordt (Parker, Williams, & Aldridge, 2002; Parker, 2005). Deze normalisatietrend is echter niet even ver gevorderd voor alle soorten drugs, druggebruik en groepen jongeren (Shildrick, 2002). Bij cannabis bijvoorbeeld is het gebruik ervan grotendeels genormaliseerd, maar voor cocaïne bestaat er in de literatuur geen eenduidigheid over de mate van normalisatie (e.g. Blackman, 2010; Duff, 2005; Ilse, Prinzleve, Zurhold, & Haasen, 2006; Parker, 2005; Parker et al., 2002; Watson, 2007). Toch blijken stimulantia in bepaalde sociale groepen meer voorkomend en meer aanvaard te zijn. Zo brengt men hoge gebruiksniveaus van stimulerende middelen zoals cocaïne vaak in verband met bepaalde evenementen en het nachtleven (EMCDDA, 2014; Parker, 2005). Jongeren kiezen dan ook vaak bewust welke drug ze gebruiken. Zo is matig gebruik van alcohol en cannabis gedurende de week acceptabel. Wanneer men energie, meer intense opwinding en socialer gedrag wenst, wordt soms ook ecstasy en in toenemende mate cocaïne gebruikt, vaak in combinatie alcohol (Williams & Parker, 2001). Het beeld dat jongeren hebben over drugsgebruik loopt vaak parallel met dat van andere jongeren die dezelfde gebruiksplaatsen hebben. Mensen die recent (illegale) drugs gebruikten, hebben dan ook vaker contact met andere druggebruikers. Effecten van drugs, alsook locatie, sociale processen en tal van andere factoren, maken dus dat er groepsverschillen zijn in het meer of minder aanvaarden van bepaald druggebruik (Fitsgerald, Mazerolle, & Mazerolle, 2013; William & Parker, 2001; Wilson, Bryant, Holt, & Treloar, 2010). Cocaïne is de meest gebruikte illegale stimulerende drug in Europa en kent een hoge afhankelijkheid na eenmalig gebruik (Anthony et al., 1994; EMCDDA, 2013; VAD, 2014). Vooral bij jongeren in het uitgaansmilieu wordt cocaïne vaak gebruikt (Rosiers, 2013; Van 6
Hecke, 2012). Deze jongeren kunnen echter een gebruikspatroon ontwikkelen waarbij men een groter risico loopt op gezondheidsproblemen, ongelukken of verwondingen, onder andere door de hoeveelheid drugs die men gebruikt en het gecombineerd gebruiken van drugs (EMCDDA, 2013; Riley, James, Gregory, Dingle, & Cadger, 2001). Winstock, Griffiths en Stewart (2001) deden onderzoek naar recreatieve druggebruikers en vonden bij een significant aantal participanten criteria voor verslaving. Zo zag men dat een minderheid van de participanten interesse verloor in activiteiten naast druggebruik, het gebruik verder zette ondanks problemen, en een verhoogde tolerantie had. 15 procent van de bevraagde recreatieve druggebruikers, beschouwden ze daarom als problematische gebruikers. Daarnaast tonen cijfers aan dat de gemiddelde leeftijd waarop mensen voor het eerst cocaïne gebruiken, 22 jaar is. Daarentegen is de gemiddelde leeftijd waarop men voor het eerst in behandeling gaat 34 jaar (EMCDDA, 2014). Dergelijke cijfers en bevindingen onderbouwen de stelling dat men (op latere leeftijd) gebruikspatronen kan ontwikkelen die meer problematisch zijn. Schade geassocieerd met recreatief gebruik wordt echter vaak verwaarloosd, waardoor er weinig gepaste methodieken voor bestaan en een inhaalbeweging noodzakelijk is (EMCDDA, 2010). Het is dan ook onontbeerlijk dat deze groep jongeren niet uit het oog verloren wordt en dat hulpverlening tegemoet komt aan deze groep gebruikers. De aanbevolen aanpak om dergelijke risico’s van druggebruik in recreatieve settings terug te dringen, is een combinatie van preventie, schadebeperking, regulering en wetshandhaving (EMCDDA, 2013; Fitsgerald, Mazerolle & Mazerolle, 2013; Ilse et al., 2006; William & Parker, 2001; Wilson et al., 2010).
Harm reduction
Ontstaan en definiëring Onderzoek van Advisory Council on the Misuse of Drugs in 1988 zag HIV en AIDS bij injecterende druggebruikers als een grotere bedreiging voor de individuele en publieke gezondheid dan het druggebruik zelf. Deze vaststelling introduceerde de nood aan een fundamentele shift in het drugbeleid en de hulpverlening, gestuurd vanuit een angst voor de snelle verspreiding van HIV en AIDS onder injecterende druggebruikers. Tien jaar later is harm reduction vaak hoofddoel van drugbehandelingen (McKeganey, 2006). Harm Reduction International (HRI, 2010) definieert harm reduction als volgt: “‘Harm Reduction’ refers to policies, programmes and practices that aim primarily to reduce the adverse health, social and economic consequences of the use of legal and illegal psychoactive 7
drugs without necessarily reducing drug consumption. Harm reduction benefits people who use drugs, their families and the community” (p. 1). De definitie focust op maatregelen gericht op het beperken van schade als gevolg van druggebruik. Zowel de schade voor de gebruiker zelf, alsook voor diens omgeving kunnen daarbij aan bod komen. Vermindering van druggebruik kan hiervan een gevolg zijn, maar dit hoeft zeker niet. Hoe deze maatregelen precies invulling krijgen, wordt niet gedefinieerd en kan dus heel verschillend zijn. Harm reduction kan en moet daarom afgesteld worden op de setting en noden van de beoogde doelgroep (VAD, 2014). Harm reduction in recreatieve settings Harm reduction-interventies zijn bijna uitsluitend gericht op injecterend gebruik en heroïnegebruikers (bijvoorbeeld
spuitenruil
en methadonverstrekking)
(Des
Jarlais,
McKnight, Goldblatt, & Purchase, 2009; EMCDDA, 2010; VAD, 2003). Daarmee gaat men voorbij aan andere vormen van drugsinname zoals snuiven of inhaleren. Toch kent het harm reduction-paradigma een brede range aan initiatieven zoals peer education, outreachwerk en gezondheidsbeleid voor risicogroepen (WHO, 2009). Diverse studies tonen de positieve impact aan van deze initiatieven. Harm reduction wordt door druggebruikers zelf vooral gewaardeerd voor de praktische begeleiding en informatie op basis van ervaringen, zonder daarbij controlerend te zijn of gericht op abstinentie (Reynaud-Maurupt & Hoareau, 2010). Harm reduction blijkt
effectief voor het verminderen van risico’s, zelfmoord en
verkeersongevallen, en voor het verhogen van retentie (Amato et al., 2005; Toumourou et al., 2007). Harm reduction-strategieën zijn vooral effectief wanneer men geïnformeerd wordt door de gebruikers zelf (Boyd, Johnson, & Moffat, 2008). Het is dan ook van belang om bij deze groep gebruikers te kijken wat hun initiatieven zijn om schade te beperken en wat hun noden zijn op vlak van informatie, gezien gebruikspatronen van alcohol en drugs onder jongeren aan continue verandering onderhevig zijn (Parker & Egginton, 2002). Onderzoek (Decorte, 2001) toont aan dat er bij cocaïnegebruikers te weinig kennis is over bepaalde drugs en de beste manier om ze op een veilige manier te gebruiken, waardoor gebruikers worden overgelaten aan mythes en eigen experimenten en testmethoden. Vele aspecten van het sociaal leren zijn niet gebaseerd op objectieve informatie (Decorte, 2001). Ondanks de vele nieuwe initiatieven, is er nog steeds een gebrek aan harm reductioninitiatieven specifiek gericht op cocaïnegebruikers. Het is dus van belang dat er ook harm
8
reduction-initiatieven worden ontwikkeld gericht op recreatieve cocaïnegebruikers, die focussen op andere zaken dan de risico’s van het intraveneus gebruik. Global Drug Survey Een recent grootschalig onderzoeksinitiatief – waar in dit onderzoek ook de focus op wordt gelegd - gekaderd binnen harm reduction van onder andere cocaïnegebruik, is de Global Drug Survey [GDS] (Vanderplasschen, Van Havere, & Winstock, 2014). Er werd onderzocht welke preventieve maatregelen cocaïnegebruikers zelf ondernemen om schadelijke effecten van gebruik te vermijden. Bijna 80.000 druggebruikers, alsook experten, van over de hele wereld, werden bevraagd over welke strategieën volgens hen het risico op schade verminderen bij het nemen van drugs. Op basis hiervan stelden ze de ‘High-way Code’ samen. Deze gids is een verzameling van strategieën voor het reduceren van druggerelateerde schade, ondernomen en beoordeeld door druggebruikers zelf (GDS, 2014). Specifiek werden in het onderzoek volgende zaken bevraagd omtrent de strategieën voor het verminderen van druggerelateerde schade: (1) Wordt deze strategie gewoonlijk (meer dan 50 procent van de keren) toegepast? (2) Hoe belangrijk is deze strategie voor het verminderen van risico op schade op een schaal van nul tot tien (met tien als het maximum verminderen van schade)? (3) Zorgt het toepassen van de strategie dat plezier van drugs vermeerdert, vermindert, of hetzelfde blijft (GDS, 2014)? De bevindingen van deze vragen worden in figuur 1 visueel weergegeven. Zo vinden participanten vooral hydratatie, cocaïnegebruik beperken en cocaïne testen, het belangrijkste in het verminderen van schade ten gevolge van cocaïnegebruik. Poeder fijnhakken, hydratatie en vermijden van cocaïne wanneer men zich depressief en/of angstig voelt, hebben de meest impact op het verhogen van plezier van cocaïne. Poeder fijnhakken wordt dan ook het vaakst toegepast, naast ook minder dan twee dagen na elkaar gebruiken en regelmatig slapen na gebruik.
9
Figuur 1 Harm reduction-strategieën bij stimulanten zoals bevraagd in de Global Drug Survey 2014 (p. 8)
Probleemstelling en onderzoeksvragen
Onderzoek toont aan dat factoren als drugs, locatie en sociale processen zorgen dat er groepsverschillen ontstaan in het meer of minder aanvaarden van bepaald druggebruik (Fitsgerald, Mazerolle, & Mazerolle, 2013; William & Parker, 2001; Wilson et al., 2010). Hoewel recreatief cocaïnegebruik vooral voorkomt bij twintigers in het uitgaansmilieu, is hulpverlening zelden tot niet gericht op deze groep gebruikers (EMCDDA, 2010; Rosiers, 2013; Van Hecke, 2012). Deze jongeren kunnen echter op termijn een gebruikspatroon ontwikkelen waarbij men groter risico loopt op gezondheidsproblemen, ongelukken of verwondingen (EMCDDA, 2013). Schade geassocieerd met recreatief gebruik wordt echter vaak verwaarloosd, waardoor er weinig gepaste methodieken voor bestaan en een inhaalbeweging noodzakelijk is (EMCDDA, 2010). Harm reduction kan hier met zijn praktische begeleiding en advies op basis van ervaring een antwoord op bieden (ReynaudMaurupt & Hoareau, 2010). Toch ligt de focus binnen harm reduction bijna uitsluitend op injecterend gebruik en heroïnegebruik, waarmee men voorbijgaat aan andere vormen van drugsinname zoals snuiven of inhaleren (Des Jarlais et al., 2009; EMCDDA, 2010; VAD,
10
2003). Daarnaast richt men zich traditioneel op volwassen ‘probleem’gebruikers en minder op jongeren die recreatief drugs gebruiken (EMCDDA, 2010). Harm reduction-strategieën zijn vooral effectief wanneer men geïnformeerd wordt door de gebruikers zelf (Boyd et al., 2008). Het opzet van deze masterproef is bijgevolg om informatie te bekomen bij jongeren die recreatief cocaïne gebruiken omtrent harm reduction-strategieën, om zo hulpverlening beter te laten aansluiten bij hun doelpubliek. Zo komt informatie van de gebruiker rechtstreeks terecht bij de hulpverlener, om dan via preventie, advies en praktische begeleiding terug te geven aan de gebruiker. Op die manier wordt onderling leren van elkaar gestimuleerd (Boyd et al., 2008). Door met recreatieve en/of excessieve cocaïnegebruikers in gesprek te gaan, wil deze masterproef
kennis
en
toepassing
van
harm
reduction-strategiën
bij
recreatieve
cocaïnegebruikers in beeld brengen. Meer specifiek wordt antwoord geboden op volgende onderzoeksvragen: -
Wat zijn de gebruikspatronen bij jonge recreatieve cocaïnegebruikers?
-
Welke harm reduction-strategieën zijn gekend en waar is nog nood aan meer informatie?
-
Welke van de harm reduction-strategieën worden ook effectief toegepast? Hoe krijgen deze strategieën specifiek invulling in de praktijk?
Als eindresultaat wil deze masterproef praktische aanbevelingen formuleren ter ondersteuning van harm reduction-initiatieven gericht op jonge recreatieve cocaïnegebruikers.
11
METHODOLOGIE Deze masterproef maakt gebruik van kwalitatieve onderzoeksmethodologie. Waar kwantitatief onderzoek (zoals gebruikt in de Global Drug Survey 2014) poogt om de sociale werkelijkheid zo gestandaardiseerd mogelijk te vatten in numerieke gegevens, zal kwalitatief onderzoek net aandacht hebben voor wat verloren gaat in die cijfers (Goethals & Pauwels, 2008).
Steekproef Vooropgestelde doelgroep Aan de hand van volgende criteria werd getracht jonge recreatieve cocaïnegebruikers te bereiken: (a) tussen 18 en 28 jaar oud, (b) minimum 25 keer cocaïne gebruikt waarvan een keer het afgelopen jaar en (c) niet aan drughulpverleningsprogramma deelgenomen. Binnen onderzoek ligt de leeftijdsrange voor jongeren tussen 14 en 24 jaar (EMCDDA, 2010). Deze leeftijdsrange van tien jaar wordt ook binnen deze masterproef gehanteerd, maar er wordt gekozen voor een hogere leeftijd, gezien de hogere prevalentie van cocaïnegebruik bij twintigers (e.g. Van Havere et al., 2009; Van Hecke, 2012; Rodenburg, Spijkerman, van den Eijnden, & van de Mheen, 2007). Als benedengrens werd gekozen voor 18 jaar, waardoor de bovengrens 28 jaar wordt. Verder moet men ook reeds minimum 25 keer cocaïne gebruikt hebben, waarvan tenminste een keer het afgelopen jaar. Deze drempel van 18 jaar en 25 keer cocaïne gebruikt hebben, wordt naar aanleiding van onderzoek van Decorte (2000) voorop gesteld om enkel ervaren gebruikers op te nemen in de steekproef. Op die manier worden experimentele gebruikers uitgesloten (Decorte, 2000). Ook mag men nog niet aan een drughulpverleningsprogramma deelgenomen hebben, om vooral recreatieve en/of excessieve gebruikers te bereiken, en de meest problematische cocaïnegebruikers uit te sluiten.
12
Bereikte doelgroep Tabel 1 Algemene kenmerken van de bereikte steekproef (N=13) Variabele
N
Minimum
Maximum
M
Leeftijd
13
20
25
22.9
Aanvangsleeftijd cocaïnegebruik
13
16
22.5
18.7
Aantal jaren cocaïnegebruik
13
1
7.5
4.2
Variabele Geslacht
Hoogst afgeronde opleiding
Categorie
N
Man
9
Vrouw
4
Lager onderwijs
2
Secundair onderwijs
8
Hoger
3
onderwijs/universiteit Huidig statuut
Student
2
Werkende
10
Werkloos
1
Participanten werden aan de hand van de sneeuwbalmethode verzameld in Gent (Kemmesies, 2000). De voornaamste kenmerken van de steekproef worden weergegeven in tabel 1. De steekproef bestaat uit 13 participanten, waarvan negen mannen en vier vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de deelnemende cocaïnegebruikers bedraagt 22,9 jaar, waarbij de oudste 25 jaar oud is en de jongste 20 jaar oud. De gemiddelde leeftijd dat cocaïne bij de participanten voor het eerst gebruikt wordt is 18,7 jaar, waarbij gemiddeld al 4,2 jaar gebruikt wordt. Op basis van de gesprekken werd een subjectieve inschatting gedaan over de ernst van het gebruik. Daarbij werden vijf participanten als recreatieve gebruikers ingeschat, zes participanten als gewoontegebruiker (bijvoorbeeld tijdens het weekend/uitgaan) en twee participanten tussen gewoontegebruiker en excessieve gebruiker (vooral door de grotere rol in het dagelijks leven en de gevolgen op diverse levensvlakken) (Broekaert & Van Hove, 2010; Kerssemakers et al., 2008).
13
Onderzoeksinstrumenten
De data werden verzameld aan de hand van zelf opgestelde kwalitatieve interviews in de vorm van semigestructureerde dieptegesprekken. Om het interview vorm te geven, werd gebruik gemaakt van een topiclijst (zie bijlage 1). In een eerst deel van het interview werd gepeild naar het gebruikspatroon van de participanten. De context en evolutie van het middelengebruik kwamen aan bod, de participant zijn of haar sociaal netwerk, en de positief en negatief ervaren effecten en/of gevolgen van cocaïne. Om tot deze topics te komen, werd gebruik gemaakt van de EuropASI-TDI (De Sleutel, 2006). De EuropASI-TDI biedt een ruime kijk op de anders soms eng gedefinieerde patronen van alcohol- en druggebruik, door de verschillende levensgebieden die bevraagd worden (McLellan, Cacciola, & Alterman, 2004). Deze levensgebieden werden samengebundeld tot drie topics om een algemeen zicht te krijgen op het gebruikspatroon van de participanten, waarbij ook de context deels werd gekaderd. In een tweede deel van het interview werd dieper ingegaan op de kennis en toepassing van harm reduction-strategieën. Vooreerst werd gepeild naar de voorkennis die de participanten hierover hebben. Vervolgens kwamen minstens de strategieën zoals geformuleerd in de Global Drug Survey (2014) als topics aan bod tijdens het interview. Op die manier werd een rijke dataset bemoedigd.
Procedure
Participanten werden verzameld op basis van de sneeuwbalmethode. Aan de hand van kennis van een ‘insider’ uit het netwerk van de onderzoeker werd doorverwezen naar andere personen met gemeenschappelijke kenmerken die het onderzoek belangen (Kemmesies, 2000). Wanneer werd doorverwezen naar een mogelijke participant, werd eerst aan de contactpersoon zelf gevraagd om de participant kort in te lichten over het onderzoek en om toestemming te vragen om het nummer te overhandigen aan de onderzoeker. Vervolgens werd via sms gezocht naar een datum om het gesprek te laten doorgaan. De bevraging vond plaats op een locatie naar eigen keuze, wat bij de meesten bij hen thuis was. Eén participant koos ervoor om het interview bij een vriend te laten plaatsvinden, bij een andere participant vond het interview in de auto plaats. Door de keuze bij de participant te leggen werd aandacht besteed aan het installeren van een veilige en comfortabele ruimte zodat de bevraagden zich comfortabel voelden (Dicicco-Bloom & Crabtree, 2006). 14
Voor het interview van start ging, werd ruimte gemaakt voor een korte kennismaking en uitleg over het onderzoek. Een informed consent (zie bijlage 2) en informatiebrief (zie bijlage 3) werden afgegeven en samen overlopen. Aan de hand van semigestructureerde diepteinterviews werd vervolgens overgegaan tot het interview. Dergelijke gesprekken zijn het meest aangewezen wanneer men open vragen wil stellen die een diepte van informatie aan het licht moeten brengen van relatief nieuwe mensen (Guion, Diehl, McDonald, 2011). Het is een goede keuze voor het onderzoeken van persoonlijke of gevoelige onderwerpen, of moreel verwerpelijke keuzes van mensen (Rubin & Rubin, 2012). Er werd gewerkt met open vragen, zodat de respondenten de vrijheid hebben een antwoord te geven, geformuleerd in eigen woorden. Hoewel dieptegesprekken toch wat voorbereiding vereisen, moet er ook ruimte zijn voor nieuwe wendingen. Zo kon op basis van voorgaande data afgeweken worden van vragen indien dit interessant leek voor het onderzoek (Guion et al., 2011). Ook kreeg de participant de ruimte om af te wijken van vooropgestelde thema’s of zelf vragen te stellen aan de onderzoeker. De interviews werden opgenomen met een recorder en letterlijk getranscribeerd om achteraf de analyse te vergemakkelijken. De duur van de interviews varieerde van 29 minuten tot en met een uur, met een gemiddelde duur van 43 minuten.
Data-analyse
De data werden geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse. Deze is het best voorhanden bij omvangrijke kwalitatieve data zoals dieptegesprekken. Daarnaast is het een aangewezen analysemethode bij weinig ervaren onderzoekers om vertrouwd te geraken met het kwalitatieve onderzoeksveld (Van Hove & Claes, 2011). Er werden thema’s uit de interviews gecodeerd in een boomstructuur. Vervolgens werden de interviews geanalyseerd aan de hand van het softwareprogramma Nvivo 10. Er werd nagegaan welke onderwerpen onder de thema’s vielen om zo de subthema’s te bepalen. Deze (sub)thema’s zullen verduidelijkt worden aan de hand van citaten.
Kwaliteitscriteria Om de betrouwbaarheid te maximaliseren, werd gebruik gemaakt van het softwareprogramma Nvivo en werden bij de opnames van de interviews letterlijke transcripties en observaties toegevoegd, waardoor triangulatie werd gebruikt. Daarnaast werd het theoretisch standpunt 15
van de onderzoekers weergegeven alsook de context van het onderzoek (Zwieten & Willems, 2004). Om de validiteit te maximaliseren werd een samenvatting van de resultaten aan de participanten getoond (zie bijlage 4), zodat deze konden bevestigen of ontwrichten wat door de onderzoeker werd geconcludeerd. Via deze ‘member-check’ werd getracht de interne validiteit te waarborgen. Ook werden in de discussie mogelijke bronnen van vertekeningen besproken en had men oog voor inleving en betrokkenheid van onderzochte situaties en personen (Baarda, De Goede, & Teunissen, 2001; Zwieten & Willems, 2004).
16
RESULTATEN Gebruikspatronen bij jonge recreatieve cocaïnegebruikers
Evolutie van cocaïnegebruik De eerste keer cocaïne (ook wel sos, coke, sleutelke of lijntje genoemd) gebruiken, gebeurde bij iedereen – op een uitzondering na – bij vrienden, dit ofwel thuis ofwel in de uitgangssetting. Cocaïne werd die eerste keer bij iedereen aangeboden door vrienden. Slechts één participant vormt hier een uitzondering op: “We kwamen terug van een feest en passeerden een marginaal café in X1 en we dachten ja kom en we gingen binnen in dat café en hadden coke gefikst. Dan hebben we dat gewoon op ons gemak opgedaan. […] Eigenlijk zochten we om wiet om in slaap te vallen, maar dan zei er iemand: ‘Ge gaat hier geen wiet vinden, wel coke’. Dus oké ja, dat is ook goed.” (respondent 12, man, 24 jaar) Men gebruikte toen cocaïne om diverse motivaties en functies. Men had te veel alcohol gedronken en wou ontnuchteren, anderen waren nieuwsgierig en wilden weleens iets nieuws proberen of experimenteren. Bij nog anderen was gewoon de aanwezigheid ervan of het feit dat het werd aangeboden voldoende om cocaïne eens te proberen. Opmerkelijk is dat enkele participanten vertellen dat ze eigenlijk tegen het gebruik van drugs of cocaïne waren, maar het toch eens wilden proberen. Zo was onderstaande participant initieel tegen het gebruik van drugs: “Ik kwam van een feestje van de X1 en ik ging dat eigenlijk nooit doen. Ik was daar zwaar tegen. Een maat had dat bij toevallig, en ik had gevraagd: ‘Geeft mij toch eentje’. Super impulsief heb ik beslist om dat te doen.” (respondent 1, man, 24 jaar) Cocaïne is zelden de eerste of enige drug die gebruikt wordt, ook wordt het vaak tot bijna altijd gecombineerd met andere drugs en/of alcohol. Qua hoeveelheid varieert men tussen wekelijks (waarvan soms meerdere keren in het weekend), maandelijks en minder dan maandelijks gebruik, met uitzondering van een
1
Er werd gebruik gemaakt van “X” om de anonimiteit van de gegevens te bewaren.
17
participant die meer dan wekelijks gebruikt. De hoeveelheid die men gebruikt verschilt, afhankelijk van enkele factoren. Het gebruikspatroon kent dan ook heel wat ups en downs. Sommige periodes gebruikt men zelden tot niet, andere periodes is het cocaïnegebruik eerder sporadisch of af en toe te frequent. Zo komt meermaals ter sprake dat men cocaïne tijdens de week gaat vermijden en vooral in het weekend gebruikt of tijdens vakanties, zoals onderstaand citaat illustreert. Vaak wordt hierbij ook verteld dat dit is omdat men dan de volgende dag geen verantwoordelijkheden heeft: “Verslaafden gaan meerdere keer op een week doen hé, tenzij dat ge enkel in ’t weekend doet, maar niet tijdens het school of tijdens het werk of zo. Dat zeker nooit, want dat is gewoon dan voelt ge u mottig de dag erna of ge slaapt veel te lang. Dat is niet de bedoeling, tijdens de week.” (respondent 2, man, 25 jaar) Zo goed als alle participanten vertellen dat ze cocaïne het liefst met vrienden thuis (eventueel voor het uitgaan) of tijdens het uitgaan gebruiken. De setting waar men cocaïne het liefst gebruikt, hangt mede af van het effect en de voordelen die men ervaart van cocaïne. De ene geeft aan cocaïne het liefst tijdens het feesten te gebruiken vanwege het oppeppend gevoel en het wakker blijven. De andere geeft dan weer aan cocaïne liever thuis onder vrienden te gebruiken, omdat het aanzet tot praten of omdat men cocaïne liever gebruikt in rustige omstandigheden. Slechts één persoon geeft aan cocaïne liever te gebruiken in functie van het werk, eerder dan in de uitgaanssetting of thuis onder vrienden. Deze persoon is ook de enige participant die aangeeft liever alleen cocaïne te gebruiken. Onderstaand citaat illustreert beknopt zijn gebruikspatroon: “Als ik naar mijn werk moet of zo, of als ik te weinig geslapen heb durf ik dat wel een keer doen. Dan niet doorsnuiven, ma gewoon keer een lijn of zo. […] Nee, tijdens het uitgaan doe ik dat nooit. Alleen tijdens mijn werk of als ik mij wil focussen of zo. Ik vind dat nog altijd leuk hé, maar het is niet dat ik er op uit ga gaan, want ik vind dat niet wijs om op coke uit te gaan. […] Coke doe ik gewoon graag in rustige omstandigheden op het gemakt met mijn eigen muziek of zo. Of met een paar mensen als het niet te druk is, ma anders wordt ge daar zo paranoia van of zo. Dat is geen party drug.” (respondent 5, man, 24 jaar) Positieve en negatieve ervaren effecten/gevolgen van cocaïne Cocaïne wordt vooral gebruikt voor het verhogen van het zelfvertrouwen. Ook het feit dat men (terug) energie krijgt en een opgewekt gevoel krijgt, wordt vaak benoemd als positief effect van cocaïne. Daarnaast worden ook vaak de sociale aspecten als vlotter praten of 18
gemakkelijker sociale contacten leggen benoemd als positief effect van cocaïne. Onderstaand citaat illustreert enkele van bovenvermelde effecten van cocaïne: “Dat gevoel is gewoon zo zalig. Als ge uitgaat zijt ge dan veel meer op uw gemak. Het is een redelijk kunstmatig gevoel, dat zo iets opwekt in u dat ge u echt goed voelt en zelfzeker. Gewoon ge kunt u veel gemakkelijker los laten gaan.” (respondent 1, man, 24 jaar) Cocaïne heeft echter het nadeel duur te zijn. Daarbij is het ook nadelig voor de neus (bijvoorbeeld bloedneus of pijn in de neus) en heeft het een psychische afkick. Zo denkt men de dagen erna wat meer na of voelt men zich wat depressief of down. Toch moet hierbij ook vermeld worden dat de meerderheid die dit benoemt daar zelf weinig last van heeft. De afkick van cocaïne ervaart men over het algemeen minder hevig dan de afkick van andere drugs. Deze afkick ervaart men bijgevolg heviger wanneer er wordt gecombineerd met alcohol of andere drugs. Invloed en reacties van vrienden en omgeving De meeste participanten zitten in een vriendengroep waarvan het grootste deel zelf cocaïne gebruikt, bij andere participanten zijn er ongeveer even veel vrienden die wel cocaïne gebruiken als vrienden die het niet gebruiken. Slechts een kleine minderheid van de participanten vertelt dat het grootste deel van hun vrienden niet meer gebruikt, daarmee aangevend dat er vroeger meer van hun vrienden gebruikten, maar dat veel van hen gestopt zijn. Zoals reeds vermeld zijn vrienden een belangrijke factor bij de eerste keer cocaïne gebruiken, maar ook voor het verder gebruiken van cocaïne spelen vrienden een rol. Bijna alle participanten, uitgezonderd één iemand, gebruikt cocaïne het liefst onder vrienden. Vrienden kunnen het verdere cocaïnegebruik beïnvloeden op zowel positieve als negatieve manier. Volgend citaat illustreert hoe vrienden een positieve rol kunnen hebben in het onder controle houden van cocaïnegebruik: “We zitten allemaal zo een beetje in dezelfde spiraal om het zo te zeggen en proberen elkaar zo wat te steunen daarin en erop te wijzen van ‘kijk, ge moet wel een beetje opletten natuurlijk in hoever je daarin gaat’. Zo elkaar daar zo wat in steunen.” (respondent 3, man, 22 jaar) Volgend citaat illustreert daarentegen hoe controle van het cocaïnegebruik net in het gedrang kan komen door vrienden: 19
“Dat is ook zo die groepsdruk, gelijk als uw vrienden uitgaan, ma gij kunt niet omdat ge bijvoorbeeld morgen een taak moet maken voor het school of zo, dan durf ik dat soms wel een keer laten schieten en dan toch meegaan. Dat is dan wel balen van shit, wat heb ik gedaan.” (respondent 6, vrouw, 20 jaar) Participanten omschrijven hun vriendengroep die drugs gebruiken met volgende terugkomende woorden: open-minded, sociaal, creatief/artistiek, open en feestgangers. Onder vrienden die cocaïne gebruiken, zijn er verschillende reacties over het gebruik. Ze zijn niet veroordelend tegenover elkaar, ze zitten een beetje in dezelfde spiraal en gaan elkaar wel steunen, en een enkele keer wordt vermeld dat men toch wat beschaamd is tegenover elkaar. Hoewel het cocaïnegebruik onder vrienden niet veroordeeld wordt, benoemen participanten dat anderen die geen ervaring hebben met cocaïne, hun gebruiksgedrag wel zullen veroordelen. Zij linken cocaïne vrij snel aan verslaving en stigmatiseren daarom de recreatieve cocaïnegebruiker, luidt het. Vaak wordt daarbij ook de vergelijking gemaakt met alcohol, wat wel algemeen aanvaard is en geen stigmatiserend beeld met zich meebrengt. Participanten vinden het daarom nodig dat er correcte informatie wordt gedeeld over cocaïne. Onderstaande citaat illustreert dit: “Dus dat vind ik het belangrijkste, dat er goeie informatie wordt verspreid en dat je voldoende dingen weet voor je iets neemt. Je moet daarom nog niet alles weten, maar gewoon de basis weten.” (respondent 11, man, 24 jaar)
Kennis en toepassing van harm reduction-strategieën
Voorkennis harm reduction-strategieën Bij de vraag of participanten strategieën kennen om de schade van hun cocaïnegebruik te verminderen, zijn er slechts twee participanten die geen enkele strategie kunnen bedenken. De andere participanten kunnen minstens twee tot zelfs vijf strategieën opnoemen. De strategie die het meest gekend is onder de deelnemers, is het gebruiken van eigen materiaal om cocaïne op te snuiven, zoals onderstaand citaat illustreert: “Ik heb keer gehoord dat ge niet moogt dat ding doorgeven, uw rietje… Ge moet altijd verse rietjes knippen of zo. ‘k Weet niet.” [“En weet ge waarom?”] “Het was iets met dat ge ziektes kunt doorgeven, maar ik weet niet meer welke.” (respondent 8, vrouw, 23 jaar)
20
Ook voldoende water drinken, spoelen of schoonmaken van de neus en cocaïne enkel in het weekend gebruiken, werden meermaals benoemd. Wijzen waarop de participanten weten hoe ze de neus kunnen proper maken, is via het snuiten van de neus of via het spoelen van de neus met water. Een enkel iemand spoelt de neus met zoutwater, zoals benoemd in volgend citaat: “Ik heb dat hier liggen omdat ik iets heb van als ge dat snuift, blijft dat hangen in uw neus en sinussen, dus als ge dat gebruikt en doorspoelt, denk ik dat dat wel ietwat gaat werken dat dat niet vast zit of zo. Of dat zit in mijn kop, ik weet dat niet. Ik ben een van de weinigen dat daar zo freaky mee bezig is, ma het zijn maar de kleine dingen die kunnen helpen zeker.” (respondent 7, man, 21 jaar) Voldoende water drinken Zo goed als alle participanten proberen er op te letten voldoende water te drinken en de meesten weten ook waarom dat zo belangrijk is. Toch gaf een persoon aan niet te weten dat het belangrijk is voldoende water te drinken tijdens het gebruik van cocaïne. Vaak wordt ook vermeld dat men eerder (na)dorst krijgt van alcohol of andere drugs, dan van cocaïne. Hoewel de meerderheid ervan op de hoogte lijkt te zijn dat alcohol het lichaam niet hydrateert, bestaat er bij een van de participanten toch een misverstand omtrent het op peil houden van de vochtbalans in het lichaam. Volgend citaat illustreert dit: “Ge moet echt drinken. Is het geen water dan is het bier, gewoon vochtig, want uw lichaam dehydrateert continu als ge snuift.” (respondent 2, man, 25 jaar) Participanten vinden voldoende water drinken belangrijk voor het lichaam omdat men veel vocht verliest door enerzijds het gebruiken van drugs en anderzijds het dansen en feesten. Soms gaat men ook water drinken voor minder evidente doeleinden zoals het spoelen van de keel en het vrijmaken van de sinussen. Samengevat kan worden gesteld dat quasi iedereen (op een uitzondering na) er wel mee bezig is. Is het niet bewust, dan is het wel onbewust, want als men echt dorst heeft - zo wordt gesteld - dan gaat men toch water drinken. Het gebruik beperken Ondanks dat bijna iedereen het gebruik beperken op de avond zelf belangrijk acht, geven de meeste participanten aan er eigenlijk zelf niet op te letten of het moeilijk te vinden om cocaïnegebruik op de avond zelf te beperken. Onderstaand citaat illustreert waarom: 21
“Ja, natuurlijk is het zo dat het wel snel is uitgewerkt en dan denkt ge der ook niet meer zo rustig bij na. Dan is het gewoon van ‘het was zo leuk’. Ik denk één keer dat ge in die vicieuze cirkel raakt, dat ge der mee begint op nen avond dan, dat ge echt de neiging hebt om door te gaan.” (respondent 9, man, 25 jaar) Toch zijn er ook enkele participanten die er wel op letten. Onderstaande participant stelt voor zichzelf een limiet voor iedere drug die wordt genomen: “Ik doe nooit meer dan één pil bij XTC, bij coke nooit meer dan een halve gram, bij MDMA nooit meer dan zo veel keer dippen.” (respondent 12, man, 24 jaar) Velen vinden het moeilijk de avond zelf het cocaïnegebruik te beperken. Daar tegenover staat dat bijna alle respondenten er waakzaam op zijn dat men minder dan twee dagen na elkaar gebruikt. Het gebruik de avond zelf is dus moeilijker te beperken dan het gebruik over meerdere dagen heen. Toch geven de meeste participanten toe nu en dan toch twee of meer dagen na elkaar te gebruiken. Situaties waarin zulke grenzen overschreden worden, zijn bijvoorbeeld tijdens festivals, wanneer men weinig andere verantwoordelijkheden heeft. Wel wordt er steevast op gelet om het gebruik te beperken tot weekends en dus gebruik tijdens de week te vermijden. Hoewel een minderheid van de participanten er niet mee bezig is, vindt iedere participant dat relatief belangrijk. Een nieuwe soort cocaïne eerst testen Het merendeel van de participanten weet niet hoe men cocaïne kan testen. Men heeft geen idee hoe men dit zelf kan doen of gaat meteen verwijzen naar hogere instanties (bijvoorbeeld een drugslab) om dat te laten onderzoeken, eerder dan dat men eraan denkt dat zelf te testen. Wanneer uitgelegd wordt dat dit zelf kan getest worden, door een kleine testdosis te nemen en 30 tot 60 minuten te wachten alvorens een nieuwe dosis in te nemen, zegt ongeveer de helft van de participanten dit eigenlijk niet te doen. De overige participanten proberen dit wel te doen. De meeste respondenten vinden dit ook een belangrijke strategie, vaak omdat het anders verspilling is van het uitgegeven geld. Toch zijn er frappante verschillen in de gehanteerde testmethoden van de participanten. Dikwijls wordt gebruik gemaakt van eerder twijfelachtige strategieën om cocaïne te testen. Men maakt gebruik van een vertrouwde dealer (die niet steeds dezelfde cocaïne verkoopt) of vertrouwt op vrienden die reeds gebruikten of vertellen dat het goed is, zoals in onderstaand geval:
22
“Ja, het is zelden dat ge dat kunt doen, maar eigenlijk referentie vragen is ook testen hé. Als er iemand just gekocht heeft en ge vraagt ‘is het goeie’ en het is goeie, dan is dat voor mij testen.” (respondent 5, man, 24 jaar) Verder zijn er ook participanten die vertellen direct te voelen of het goed is door de smaak en het meteen verdovend gevoel. Toch bemerkt een van de participanten dat dit verdovend gevoel ook nagebootst kan worden: “Ja, er zijn er heel veel dat denken dat als uw neus en uw gehemelte direct verlamt en als ge der eigenlijk niets meer van voelt, dat het dan goede coke is, ma dat is totaal niet waar. Er is heel veel coke dat versneden wordt en een heel laag percentage coke in zit, waar ze wel andere middelen in steken gelijk pijnstillers en al, wat ook heel hard verdooft.” (respondent 7, man, 21 jaar) Wanneer men cocaïne test en men ervaart het als “slechte” cocaïne, bedoelt men algemeen genomen cocaïne met weinig tot geen effect, eerder dan cocaïne met een slecht effect. Niemand vertelt zich al echt slecht gevoeld te hebben van cocaïne, wel wordt soms verwezen naar de negatieve gevolgen zoals een bloedneus. Een aantal participanten heeft ook al ervaring met cocaïne die te weinig effect had. Opvallend is dat slechts de minderheid in zo’n situatie zou stoppen met gebruiken, de meerderheid zou dus gewoon doorgebruiken. Bij de vraag of men slechte cocaïne toch nog zou doorgebruiken, antwoordt een van de respondenten het volgende: “Ja, in de hoop dat het zou werken, ma ik heb wel al gehad dat ik dacht ‘dat een bocht’. Maar gelijk dat ge zegt, ge gebruikt het dan met het gedacht ‘het kan maar iets doen’, maar ge zou het dan misschien beter wegsmijten want ge weet niet wat ge op snuift.” (respondent 7, man, 21 jaar) Cocaïne vermijden wanneer men depressief of angstig is Zo goed als alle participanten beschouwen cocaïne als te vermijden wanneer men depressief of angstig is. Bijgevolg is dit dus een belangrijke strategie. De enige respondent die dit niet zo belangrijk vindt, relativeert dit door te vermelden dat het slechts een oplossing is op korte termijn en op lange termijn geen heil biedt: “Het moment zelf als ze dat snuiven en ze voelen hun niet zo goed, gaan ze hun beter voelen op dat moment. Hoe de dag erna er dan uit ziet dat weet ik minder, ik kan mij dan goed voorstellen dat het de dag erna minder uit ziet, dat ze dan nog angstiger zijn. Dat is altijd in 23
evenwicht hé, als ge naar boven gaat moet je ook naar beneden gaan. Als ge sowieso al angstig zijt, maakt ge het gewoon erger de dag erna. Het is een oplossing voor de dag zelf, maar een korte termijn oplossing.” (respondent 11, man, 24 jaar) Hoewel de meeste participanten zelf nog geen ervaring hebben met depressieve of angstige gevoelens gelinkt aan cocaïnegebruik, valt het op dat iedereen het belangrijk vindt cocaïne te vermijden als het om een aanhoudend probleem gaat. Als men daarentegen gewoon een mindere dag heeft, acht men deze strategie niet zo belangrijk. Het voornaamste argument dat geciteerd wordt om cocaïne te vermijden bij een aanhoudend probleem, is dat de drug afhankelijkheid creëert. Men komt terecht in een negatieve spiraal, waar men wil blijven gebruiken om zich beter te voelen. Andere redenen die worden vermeld, zijn dat – zeker bij mensen met psychologische of psychiatrische problemen - men dan zou kunnen “doorslaan” of “zot worden”. Onderstaand citaat illustreert waarom men cocaïne bij aanhoudende problemen als depressie moet vermijden: “Omdat dat u nog versterkt of iemand dieper brengt, omdat ge dan dat kunstmatig gevoel dat ge op dat moment niet hebt… dat ge dat wilt goed doen door middelen, en dat is ongezond. Ge voelt uw echte gevoelens, ik voel mij slecht, en dan pakt ge dat middel en dan kunt ge er ook afhankelijk van worden dus.” (respondent 1, man, 24 jaar) Een van de participanten besluit dan ook het volgende: “Eigenlijk moet ge dat echt doen zorgeloos, zonder verwachtingen.” (respondent 8, vrouw, 23 jaar) Regelmatig slapen na gebruik Opvallend is dat welgeteld elf respondenten aangeven erop te letten zeker voldoende te slapen of regelmatig te slapen na cocaïnegebruik. Velen vertellen af en toe een nacht door te feesten of pas ’s morgen terug thuis te komen. Men gaat dan ook vooral achteraf slaap inhalen (op onregelmatige of ongewone tijdstippen). Toch letten sommigen erop dat hun slaappatroon snel weer zoals gewoonlijk wordt, zoals onderstaande participant: “Gelijk vrijdag als ik uitga en ik kom pas zaterdag ’s middags thuis of zo, of later, en ik ga dan nog ne keer uit, dan probeer ik mij zondags tot negen uur wakker te houden dat ik maandag terug op een normaal uur kan wakker worden. Als ik zo maar gewoon in de dag wakker wordt, dan ben ik heel gedesoriënteerd.” (respondent 10, vrouw, 22 jaar) 24
De weinige respondenten die aangeven er niet op te letten om regelmatig te slapen na gebruik, vinden deze strategie ook niet zo belangrijk. Een van deze respondenten is ook de enige participant die dat bewust tijdens het werk gebruikt. Onderstaand citaat illustreert dit: “Normaal komt ge thuis en kunt ge efkes rusten in de zetel, ma bij mij is dat eten, al mijn gerief pakken, vermoeid vertrekken naar een klant, twee klantengesprekken doen, super vermoeid terug komen, dan weinig slapen, dan de dag der na start ge gewoon. Dan komt ge thuis en doet ge een lijntje en uw klantengesprek. […] Ik peis dat dat al vier maand geleden is dat ik uitgeslapen heb, omdat ik de zaterdag ook werk en het is drie weken aan een stuk dat ik de zondag ook al werk. Dus ik slaap eigenlijk niet meer uit. De zondag kan ik meestal wel wat langer slapen. Ah kijk, vorige week zondag heb ik mij overslapen, dan heb ik door mijn wekker geslapen. Ik heb al twee keer gehad dat ik door mijn wekker heb geslapen omdat ik kapot ben.” (respondent 5, man, 24 jaar) Voldoende eten Bijna alle participanten vinden het moeilijk om de avond zelf erop te letten dat ze voldoende eten. Slechts één participant gaat ook met gemak tijdens het cocaïnegebruik eten: “Ja, ma als ik nu gesnoven heb of niet, ik kan altijd iets eten ze. […] Ook al is mijn eetlust weg… als er iets lekker is, ja… ik eet gewoon graag.” (respondent 4, vrouw, 21 jaar) Velen gaan dan ook vooral de dag nadien voldoende proberen eten, eerder dan tijdens het gebruik zelf. Van de participanten die aangeven hier wel mee bezig te zijn, zal de meerderheid er ook op letten gezond te eten, net als volgende participant: “Ge hebt geen honger als ge bezig zijn. Ma als ge dan gaat gaan slapen, ik zeg maar iets, om zeven uur ’s morgens en ge wordt wakker om twee uur ’s middags, drie uur, vier uur, dan wil ik wel altijd direct eten. Zo vitaminen of zo, zo echt iets gezond.” (respondent 2, man, 25 jaar) Fysieke activiteiten even onderbreken Hoewel de meeste participanten aangeven het belangrijk te vinden fysieke activiteiten even te onderbreken tijdens het cocaïnegebruik, geeft bijna iedereen aan er eerder onbewust mee bezig te zijn. Volgend citaat illustreert dit: “Het gaat sowieso niet voorkomen dat ik echt vijf of zes uur aan een stuk hevig sta te dansen, dat je zo uw hart op een constant hoog tempo laat lopen. Sowieso las ik wel een keer een
25
pauzetje in, maar dat is meer… Moeilijke vraag vind ik, omdat dat gelijk uit nature komt om niet heel de tijd door te gaan sporten of zo.” (respondent 11, man, 24 jaar) Toch zijn er ook enkele participanten die aangeven er niet op te letten, vaak omdat men er gewoon geen last van heeft. Enkele participanten maken een onderscheid in de soort fysieke activiteiten dat men doet. Zo zal men sporten (bijvoorbeeld lopen) eerder vermijden dan bijvoorbeeld dansen in het uitgaansleven, zoals onderstaand citaat illustreert: “Als ge een ganse nacht aan het sporten zijt of zo moet ge dat best niet doen, ma ge zou het anders ook niet doen hé. […] Ge moet niet stoppen met dansen of zo, maar ge moet gewoon niet te zot doen. Ge moet geen marathon gaan lopen.” (respondent 13, man, 23 jaar) Gebruik van andere stimulanten vermijden Hoewel iedereen het belangrijk vindt om andere stimulanten in combinatie met cocaïne te vermijden, geeft de meerderheid aan toch cocaïne te combineren met andere stimulanten. Participanten geven hiervoor volgende redenen: men is impulsiever of kan moeilijker weigeren door cocaïnegebruik, men heeft er geen last van, of men geeft aan het eigen lichaam te kennen en te weten waar eigen grenzen liggen – zoals in volgend citaat: “In het begin, allemaal goed en wel, ge zijt daar heel voorzichtig mee. In het begin heb ik heel vaak ‘nee’ gezegd omdat ik niet wou combineren, ma op den duur doet ge dat wel en weet ge wat ge aan kunt of niet. Ik weet gewoon perfect van mijn eigen wat ik wanneer wil en kan. Ik ken mijn lichaam heel goed op drugs, dus op dat vlak ben ik vrij zeker van mijn eigen dat ik weet wat ik doe en gebruik en zo, en wat ik aankan en wat niet.” (respondent 7, man, 21 jaar) Opvallend is dat sommige participanten heel bewust gaan combineren of hun voorkeur hebben voor bepaalde combinaties: “Ecstasy is ook nog wel wat oppeppend, maar dat is wat een breder scala aan effecten, daarom mengt het beter met coke. Speed en cocaïne zijn redelijk gelijk en gaan elkaar daardoor nog veel meer versterken. Cocaïne en ketamine is dan een upper mengen met een downer, dat balanceert dan gewoon en heeft niet veel nut. Coke zou ik ook niet combineren met LSD, omdat LSD gewoon veel meer doet nadenken en dat het met coke nogal druk in uw hoofd is.” (respondent 11, man, 24 jaar) 26
Daarnaast zijn er ook enkele participanten die aangeven cocaïne niet te combineren met andere stimulanten. Redenen waarom men dit niet doet zijn de volgende: men vindt het leuker om cocaïne alleen te gebruiken, het is gevaarlijk of men weet niet wat voor effect dergelijke combinaties kan geven. Minder dan zes alcohol-eenheden consumeren De meerderheid let er op niet te veel alcohol te drinken in combinatie met cocaïne. Toch komt het weleens voor dat er te veel alcohol wordt gedronken. Sommigen hebben er slechte ervaring mee of zien dat vrienden of kennissen er slechte ervaringen mee hebben en gaan het daarom mijden. Anderen geven aan dat het geen nut heeft om alcohol met cocaïne te mengen, omdat je het effect ervan niet voelt – zoals weergegeven in volgend citaat: “Ik vind dat geldverspilling. Ik heb dat al gemerkt, als ik dan dronken wil worden en dat lukt niet omdat ik net iets gesnoven heb, dan is dat heel frustrerend. Dan drink ik gewoon liever een cola of desnoods een pintje voor de gezelligheid.” (respondent 10, vrouw, 22 jaar) Toch zijn er ook enkele participanten die niet letten op de hoeveelheid van hun alcoholgebruik. Enerzijds doet alcohol zin krijgen in cocaïne en wordt men er impulsiever van, waardoor men sneller tot cocaïne zal overgaan, anderzijds gebruikt men cocaïne ook net om nuchter te worden. Zoals geïllustreerd in onderstaand citaat, geldt dit voor sommigen (hoewel niet voor iedereen) ook in omgekeerde volgorde: cocaïne doet ook zin krijgen in alcohol: “De combinatie zelf van alcohol en cocaïne is een bepaalde stof, dat is verslavend. Dus vanaf dat ge zat wordt, krijgt ge zin in coke en vanaf dat ge snuift, krijgt ge zin in alcohol.” (respondent 5, man, 24 jaar) Neus proper maken na gebruik Alle participanten vertellen hun neus soms proper te maken na het gebruik van cocaïne. Sommigen doen dit enkel door te snuiten of bijvoorbeeld een oorstokje te gebruiken, anderen zullen ook spoelen met water. Een enkele participant gebruikt ook zoutwater om de neusholtes te reinigen. Iedereen heeft zo zijn eigen reden waarom dit wordt gedaan. Dit gaat van goed op de foto willen staan en geen sporen van cocaïne achter willen laten, tot infecties, korstjes of bloed willen vermijden. Onderstaand citaat illustreert dit: 27
“Als ge gesnoven hebt, kan uw neus echt wel vuil zijn de volgende dag. Ge krijgt zo bloedneuzen en korsten en bloedkorsten en al, en ik heb dan het gevoel dat dat beentje gaat afsterven. Dat is ook effectief zo denk ik.” (respondent 6, vrouw, 20 jaar) Eigen materiaal gebruiken Het gebruik maken van eigen materiaal (bijvoorbeeld snuifbuisje) bij cocaïne wordt door iedereen belangrijk geacht. De meerderheid van de participanten gaat er dan ook proberen op te letten eigen materiaal te gebruiken. Soms gaat men materiaal toch delen, bijvoorbeeld wanneer men zelf niets bij heeft of wanneer men cocaïne met (goede) vrienden gebruikt, zoals in onderstaand citaat wordt geïllustreerd: “Allé, moest dat nu zijn met iemand die ik niet ken, dan ga ik wel mijn eigen geld of mijn eigen rietjes pakken, snapt ge? Met mijn vrienden let ik daar niet op, maar met iemand anders zou ik er wel op letten.” (respondent 4, vrouw, 21 jaar) Hoewel één van de participanten denkt dat gebruikers geen eigen materiaal zouden meenemen naar de uitgangssetting, blijken er toch participanten dit te doen. Onderstaande participant spreekt deze overtuiging dan ook tegen: “Ik heb dat wel al gedaan. Als ik zo een hemdje aan heb in mijn borstzakske of zo, ja. Ik doe dat wel nog vaak ze.” (respondent 7, man, 21 jaar) Vaak is niet alleen het wel of niet delen van materiaal van belang, ook velen hebben hun voorkeur met wat ze precies gaan snuiven. Zo worden bijvoorbeeld rietjes verkozen boven geldbriefjes, en nieuwe geldbriefjes (die net uit de bankautomaat komen) verkozen boven geldbriefjes die uit derde hand verkregen zijn. Poeder fijnhakken Alle respondenten hakken het poeder fijn alvorens het op te snuiven. Op één uitzondering na vindt iedereen dat ook heel belangrijk. Toch geeft een van de participanten aan dit niet belangrijk te vinden, met volgende uitleg: “Als je dat al niet weet, dan weet je niet met wat je bezig zijt.” (respondent 11, man, 24 jaar) Zo goed als alle respondenten vinden het dan ook vanzelfsprekend dat het poeder gekapt wordt, alsook onderstaande participant:
28
“Omdat ge dat op een deftige manier wilt gebruiken. Ge gaat toch ook niet drinken uit een glas met een gat in. Ge doet dat gewoon op de manier dat het moet. Ge gaat toch geen brokken in uw neus steken.” (respondent 13, man, 24 jaar) Een voordeel dat ermee verbonden wordt, is dat fijnhakken van het poeder, opsnuiven van cocaïne vergemakkelijkt. Indien men dit niet doet, blijven brokken cocaïne in de neushaartjes hangen of schiet het naar de keel. Wanneer het wordt fijngehakt, kan het ook gemakkelijker en beter worden opgenomen waardoor er meer effect is en er minder cocaïne verspild wordt. Daarnaast kan men door het poeder fijn te hakken ook zien of er eventueel een vuiltje tussen zit en kan men ook de hoeveelheid beter inschatten. Ook koppijn, wondjes en/of infecties worden erdoor vermeden. Verder is het gewoon een aangenamer gevoel als cocaïne fijn gehakt is.
29
DISCUSSIE Belangrijkste bevindingen
Uit 13 kwalitatieve interviews werden gebruikspatronen van recreatieve cocaïnegebruikers, alsook kennis en praktische toepassing van harm reduction-strategieën bij deze gebruikers, in beeld gebracht. Opvallend daarbij was dat het bewustzijn van eigen grenzen werd beschouwd als een indicatie van gecontroleerd gebruik, dat peers heel wat invloed uitoefenen op elkaars (veilig) druggebruik, en dat kennis of het belangrijk vinden van harm reduction-strategieën niet per definitie leidt tot het toepassen hiervan. Deze bevindingen worden hier besproken. Bewustzijn van eigen grenzen: gecontroleerd druggebruik Het gebruikspatroon van de participanten kent ups en downs. Men gebruikt bijvoorbeeld enkele weekends na elkaar, gevolgd door maanden zonder cocaïnegebruik. Hoewel volgens Wilgenburg (2006) dagelijks gebruik van cocaïne het meest voorkomend gebruikspatroon is, is ook gebruik van cocaïne in episodes een vaak voorkomend gebruikspatroon. Na episodes van cocaïnegebruik, kunnen periodes van onderbreking van weken tot zelfs maanden volgen. Deze periodes van vermindering of onderbreking ontstaan volgens Wilgenburg (2006) door gebrek aan geld, door verlies aan sociale contacten, of omdat men geen trek meer heeft (Wilgenburg, 2006). De participanten in dit huidig onderzoek voegen daaraan toe dat men vooral belang hecht aan het niet overschrijden van eigen grenzen. Zo wil men verslaving of een gebruikspatroon waar cocaïnegebruik een gewoonte wordt, vermijden. Periodes waar eigen grenzen overschreden worden en men te vaak cocaïne gaat gebruiken, worden vaak gevolgd door periodes van vermindering of onderbreking van het cocaïnegebruik. Symptomen van het lichaam zoals hoofdpijn of uitputting, zijn indicaties dat men deze eigen grenzen overschrijdt. Eerder onderzoek (Decorte, 2001) vond dat druggebruikers deze periodieke abstinentie de belangrijkste indicator achten van gecontroleerd druggebruik (Decorte, 2001). Ook wanneer men door cocaïne nadelen ondervindt op studies of het werk, beschouwen participanten in dit onderzoek het gebruik eerder als ongecontroleerd. Men gaat cocaïnegebruik
daarom
trachten
te
beperken
tot
momenten
waarop
men
geen
verantwoordelijkheden heeft (zoals in het weekend of tijdens vakanties). Slechts één participant overschrijdt bewust deze grens en gebruikt cocaïne in functie van het werk. Deze participant vertelt zich vaak vermoeid te voelen en oversliep zich reeds voor het werk, wat 30
door anderen benoemd werd als symptomen van het overschrijden van die grenzen. Men kan zich dan ook afvragen of deze gebruiker wel past binnen het plaatje van recreatieve cocaïnegebruiker. Bij enkele harm reduction-strategieën vertellen de participanten dat ze er eerder onbewust mee bezig zijn. Neem nu het onderbreken van fysieke activiteiten. Hoewel de participanten hier niet bewust mee bezig zijn, gaat men bijvoorbeeld wel geregeld een pauze nemen tijdens het dansen. Niet om de schade te beperken, wel om buiten wat te gaan praten of gewoon een sigaret te roken. Ook water gaat men vaak drinken, niet omdat men aan cocaïnegerelateerde schade denkt, wel omdat men dorst heeft. Dergelijke strategieën gaat men toepassen, zonder er effectief over na te denken. Hoe komt dat? Kan men stellen dat deze strategieën common sense zijn onder cocaïnegebruikers, eerder dan een strategie waar men bewust mee bezig is? Decorte (2001) concludeert dat bepaalde controlemechanismen geen bewuste regels zijn die men gaat aanleren, maar eerder deel van de persoonlijkheid worden. Harm reductionstrategieën worden als het ware deel van het zelf-regulatieproces waar men eigen gedrag en bijhorende gevolgen gaat observeren. Op basis van periodes van controleverlies gaat men dan het eigen gebruik zodanig reguleren dat dit druggebruik gecontroleerd wordt (Decorte, 2001). De recreatieve cocaïnegebruiker die controle heeft over het cocaïnegebruik doorgaat als het ware een continu leerproces op basis van eigen fouten of eigen overschreden grenzen. Beïnvloeding door peers Niet alleen eigen ervaringen kunnen functioneren als leermomenten, ook ervaringen van peers kunnen hiertoe dienen. Een peer wordt ook wel omschreven als een leefstijlgenoot. Peers behoren tot eenzelfde groep, delen eigenschappen (zoals leeftijd, geslacht of (sub)cultuur) en hebben gelijkaardige ervaring met andere peers (zoals druggerelateerde ervaringen of levensstijl) (VAD, 2006). Eerder onderzoek toont aan dat factoren als locatie, beschikbaarheid en effect van drugs, maken dat er groepsverschillen zijn in het meer of minder aanvaarden van bepaald druggebruik (Fitsgerald, Mazerolle, & Mazerolle, 2013; William & Parker, 2001; Wilson et al., 2010). Cocaïne wordt vaak verkozen wanneer men energiek, opgewekt en sociaal wil zijn in de uitgangssetting (Williams & Parker, 2001). Naast het energieke, opgewekte en sociale effect van cocaïne, verkozen de participanten in dit onderzoek cocaïne vooral voor het toegenomen gevoel van zelfvertrouwen. Daarnaast werden vrienden omschreven met woorden als feestgangers en creatief/artistiek. De grote meerderheid van de participanten beperkt cocaïnegebruik tot weekends of vakanties, wanneer men de volgende 31
dag geen verantwoordelijkheden heeft. De keuze om cocaïne te gebruiken, was bij de meerderheid gebaseerd op het feit dat vrienden het aanboden. Factoren als nieuwsgierigheid en weleens willen experimenteren droegen ertoe bij dat hierop positief werd ingegaan. Dergelijke bevindingen bevestigen dat er inderdaad bepaalde sociale groepen zijn, waar men drugsgebruik meer aanvaardt dan bij andere sociale groepen. Het cocaïnegebruik wordt bijgevolg ontwikkeld tot een soort subcultuur waarbinnen recreatief cocaïnegebruik aanvaard wordt bij peers. Zo vertellen participanten het druggebruik van hun gebruikende vrienden niet te veroordelen. Daarnaast zijn gebruikspatronen van peers als het ware een spiegel voor eigen gebruikspatronen. Naast eigen ervaringen, dienen negatieve ervaringen van peers ook als leervoorbeelden om eigen gebruik onder controle te houden. Toch kunnen deze peers elkaar er bewust van maken, wanneer men tracht over eigen grenzen heen te gaan. Ook de kennis en toepassing van harm reduction-strategieën wordt beïnvloed door peers. Een van de participanten vertelt standaard een grote fles water bij te hebben om te delen met vrienden. Een ander zorgt dat er fruit aanwezig is en zal vrienden stimuleren daarvan te eten. Nog anderen geven tips aan elkaar, bijvoorbeeld dat men best de neus spoelt. Eerder onderzoek wijst aan dat harm reduction in dergelijke situaties het meest effectief is. Het wordt in informele interactie gedeeld en herhaaldelijk gedemonstreerd door leeftijdsgenoten (Boyd et al., 2008). Informatie over hoe men de cocaïnegerelateerde schade kan beperken, is daardoor vooral gebaseerd op kennis van peers, en niet op wetenschappelijke of andere ernstige bronnen. Eerder onderzoek van Decorte (2001) bevestigt dat gebruikers overgelaten worden aan mythes en ervaringen om drugs op de meest veilige manier te gebruiken. Daardoor ontbreekt objectieve informatie (Decorte, 2001). Kennis en toepassing van harm reduction-strategieën Hoewel objectieve informatie ontbreekt, lijken de participanten toch een basiskennis te hebben van strategieën om cocaïnegerelateerde schade te beperken. De strategieën die men kent en toepast, zijn echter eerder common sense, vaag en onvolledig. Zo denkt men bij harm reduction-strategieën het vaakst aan het gebruiken van eigen materiaal, proper maken van de neus, voldoende water drinken, en gebruik beperken tot bepaalde gelegenheden of momenten (bijvoorbeeld tijdens het uitgaan of in het weekend). Welk materiaal of hoe men dat materiaal best gebruikt, en hoe men de neus proper kan maken, daar zijn de gebruikers onvoldoende over geïnformeerd. Hoewel er geen frappante verschillen zijn omtrent de kennis van harm reduction-strategieën onder de gebruikers, valt tijdens de gesprekken op dat de verschillen omtrent het toepassen van harm reduction-strategieën opmerkelijker zijn. Sommige 32
participanten zijn daar heel bewust mee bezig, hoewel men wel toegeeft er niet altijd op te letten. Andere participanten vinden bepaalde strategieën op zich wel belangrijk, maar passen ze niet toe. Een eerste argument dat participanten aangeven om deze strategieën – ondanks dat men ze belangrijk vindt - toch niet toe te passen, is dat men eenvoudigweg geen zin heeft om er rekening mee te houden. Dit staat echter in contrast met wat Festinger (1957) benoemt als ‘de theorie van de cognitieve dissonantie’. Deze stelt dat mensen hun gedrag en attitudes met elkaar in overeenstemming willen brengen. Wanneer men publieke handelingen vertoont in strijd met eigen waarden, zal men zich daar ongemakkelijk bij voelen en gemotiveerd worden deze te laten afnemen (Festinger, 1957). Gedrag en attitudes kan men in overeenstemming brengen door enerzijds het gedrag af te stemmen op attitudes, of anderzijds attitudes af te stemmen op het gedrag. Een reden dat deze participanten geen inspanning doen om attitude en gedrag overeen te laten komen, kan zijn dat men onvoldoende stil staat bij eigen attitudes. Dit wordt bevestigd door participanten die aangeven dat ze, naar aanleiding van dit interview, in de toekomst enkele strategieën meer gaan trachten toe te passen. Door erbij stil te staan, gaat men er dus ook meer bewust mee bezig zich. Toch moet verder onderzoek uitwijzen of dit ook daadwerkelijk gebeurt. Een andere mogelijke verklaring bieden Budd en Bhave (2008). Zij merken op dat een verschil in de ideologie en het referentiekader kunnen maken dat mensen zich gaan gedragen op een manier die niet overeenstem met eigen overtuigingen. Het referentiekader is hoe een bepaalde persoon de wereld ziet. Dit leidt tot bepaalde gedragingen. Een ideologie is niet hoe de persoon zelf de wereld ziet, maar hoe hij of zij wil dat anderen de wereld zien. Het is mogelijk dat iemand een bepaalde ideologie heeft, maar zich gedraagt volgens een eigen referentiekader, dat niet in overeenstemming is met die ideologie (Budd & Bhave, 2008). Toegepast op dit onderzoek, kan het zijn dat een gebruiker verstandig en veilig gebruik belangrijk vindt. Bijgevolg is de ideologie van die persoon dat harm reductionstrategieën belangrijk zijn. Het referentiekader, dat tevens leidt tot bepaalde gedragingen, kan echter onderhevig zijn aan invloeden van peers. Binnen die sociale groep van peers worden mogelijks grenzen weleens overschreden en/of hecht men minder belang aan verstandig en veilig gebruik van cocaïne. Men gaat dan als het ware de sociale groep waar men deel van uitmaakt als bron van referentiekader hanteren, en zich gedragen op een manier die niet overeenstemt met eigen ideologie.
33
Een ander argumenter van participanten om bepaalde strategieën niet toe te passen - ondanks dat men deze wel belangrijk acht - is dat men het te moeilijk vindt. De ‘theory of planned behavior’ van Ajzen (1991) kan dit verklaren. Deze theorie maakt een onderscheid tussen attitude, intentie en gedrag. Gedrag is volgens deze theorie gebaseerd op gedragsintenties. Dit zijn enerzijds de attitude van de persoon en anderzijds de reactie die men verwacht op het gedrag van de onmiddellijke omgeving. Gepercipieerde gedragscontrole zal zowel op het gedrag alsook op de gedragsintentie een invloed hebben. Gepercipieerde gedragscontrole is de mate waarin men vermoedt dat gedrag gemakkelijk of moeilijk uit te voeren is. Wanneer men vermoedt dat gedrag moeilijk uit te voeren is, zal men eerder geneigd zijn dit gedrag niet te hanteren (Ajzen, 1991). Binnen dit onderzoek is het mogelijk dat participanten wel de intentie hebben om harm reduction-strategieën toe te passen, maar dit als te moeilijk percipiëren, waardoor ze dit toch niet doen. Uit de interviews blijkt dat men vooral op het moment zelf, wanneer de cocaïne gebruikt wordt, het moeilijk vindt om deze strategieën effectief uit te voeren. Strategieën die voor of na het gebruik kunnen worden uitgevoerd, beschouwt men als eenvoudiger en zal men dus ook eerder toepassen.
Beperkingen van het onderzoek
De gegevens die door participanten werden meegedeeld, vooral naar hoeveelheden en duur, bleken niet altijd correct. Dit blijkt uit het feit dat de gegevens die vooraf werden gegeven, soms verschilden van de gegevens die tijdens het interview werden gegeven, bijvoorbeeld over de duur van het cocaïnegebruik Daarnaast kan ook niet met zekerheid worden gesteld dat participanten in dit onderzoek tot de target groep van recreatieve en/of excessieve gebruikers behoren. De vooropgestelde criteria trachten deze gebruikers af te bakenen, maar zijn zeker niet onweerlegbaar. Zo past iemand met een verslaving die nog geen contact had met de hulpverlening, ook binnen de criteria. Daarbij aansluitend kwam een van de participanten reeds in aanraking met de hulpverlening. Hoewel het druggebruik niet de aanmeldingsreden was, kwam het druggebruik toch ter sprake tijdens de hulpverlening. Niet iedere participant was even spraakzaam waardoor niet alle interviews even vlot verliepen. Bijgevolg werd niet steeds in diepte ingegaan op bepaalde onderwerpen waar dat voor het onderzoek wel wenselijk was. 34
De vragen in het interview werden zo gesteld dat een antwoord kon geboden worden op de vooropgestelde onderzoeksvragen, waardoor de informatie een vertekend beeld kan geven van de realiteit.
Aanbevelingen voor praktijk, beleid, en verder onderzoek
Cocaïnegebruikers blijken niet altijd even gemotiveerd om cocaïne op de meest veilige manier te gebruiken. Om te begrijpen hoe men hier verandering in kan brengen, kan men steunen op een theorie uit de consumentenpsychologie. De producent is in dit geval de hulpverlener die informatie over druggebruik ‘verkoopt’. De consument is de druggebruiker waaraan we die informatie willen ‘verkopen’. Hoe maken we de consument gemotiveerd om naar de informatie te luisteren en deze ook te gebruiken? Motivatie om een bepaald doel te bereiken, maakt dat men er al dan niet energie aan wil spenderen. Iemand die gemotiveerd is om geen schade op te lopen door het cocaïnegebruik, zal eerder geneigd zijn ook harm reduction-strategieën toe te passen. Motivatie wordt beïnvloed door verschillende factoren: persoonlijke relevantie, consistentie met het zelf-concept (het mentaal beeld over zichzelf), waarden, behoeften en doelen van de consument, waargenomen risico’s (de mate waarin de consument onzeker is over de gevolgen van de actie), en (in)consistentie met attitudes (Hoyer & MacInnis, 2010). Dit houdt in dat informatie die de hulpverlener tracht te ‘verkopen’ moet aansluiten bij wie de gebruiker is, of althans, wie hij denkt te zijn. Men moet zicht krijgen op de doelgroep jonge recreatieve cocaïnegebruikers, en informatie en praktisch advies hierbij laten aansluiten. Bij het ziektemodel, dat onderscheid maakte tussen verslaafden en nietverslaafden, zonder daarbij relatieve verschillen te erkennen, zal deze groep gebruikers geen aansluiting vinden (Kerssemakers et al., 2008; Van den Brink & Schippers, 2008). Jonge recreatieve gebruikers aanvaarden daarentegen recreatief gebruik van cocaïne en hebben de overtuiging dat het gebruik onder controle is. Hierop moet hulpverlening inspelen en attitudes van deze gebruikers verbinden met het gewenste gedrag. Daarom moet men informatie en advies meegeven waarin gecontroleerd cocaïnegebruik wordt geaccepteerd, maar waar tegelijk ook de grenzen van dit gebruik worden gekaderd. Met andere woorden, geen theoretische opsomming, wel concrete voorbeelden en anekdotes van cocaïnegebruikers die eigen grenzen overschreden. Welke symptomen geven aan dat ik over mijn eigen grenzen ga? Hoe kan ik cocaïne gebruiken en mijn lichaam toch voldoende rust geven? Dergelijke vragen moet men verbinden met harm reduction-strategieën om deze grenzen zo min mogelijk te 35
overschrijden. Op die manier kunnen harm reduction-strategieën aansluiting vinden bij waarden en attitudes van de doelgroep, waardoor deze groep gebruikers sneller geneigd zijn om ook tot acties over te gaan. Om nog meer concrete aansluiting te vinden bij deze specifieke groep gebruikers, moet men peers betrekken bij hulpverleningsprogramma’s die dergelijke harm reduction-initiatieven trachten uit te werken. Uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat initiatieven die peers betrekken, mits goede voorbereiding, uitvoering en professionele ondersteuning, positieve effecten hebben op druggerelateerde schade (VAD, 2006). Deze masterproef is hier reeds een stap in de goede richting, maar moet nog aangevuld worden met verder onderzoek en concrete initiatieven. Correcte en pragmatische informatie moet tot bij de gebruikers geraken op een laagdrempelige manier en onderling leren van elkaar moet gestimuleerd worden. Dit kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden aan de hand van online forums waar cocaïnegebruikers anoniem ervaringen en tips kunnen delen. Verder is ook een vervolgonderzoek wenselijk van jonge recreatieve druggebruikers om te kijken of het gebruik stabiel blijft, escaleert of afneemt. Er bestaan reeds cijfers (e.g. Anthony et al., 1994; EMCDDA, 2013; Riley et al., 2001) over het gevaar van experimenteren met drugs en daarmee ook recreatief gebruik van cocaïne, maar meer diepgaand en kwalitatief onderzoek ontbreekt nog. Op die manier kan in kaart gebracht worden of en hoe recreatief druggebruik op lange termijn tot significante problemen kan leiden op diverse levensdomeinen. Veel participanten gaven aan dat er heel wat vooroordelen zijn over recreatief druggebruik van illegale drugs en dat deze gebruikers vaak gestigmatiseerd worden. Onderzoek is echter nodig om te staven of dit ook daadwerkelijk zo is. Hoe zit het met de kijk van Vlaanderen op recreatief illegaal druggebruik? Worden deze gebruikers over dezelfde kam geschoren als verslaafden, of acht men het toch mogelijk om illegale drugs op een gecontroleerde manier te gebruiken? Zo zou onder andere ook kunnen achterhaald worden of er algemeen sprake is van een normalisering of net een marginalisering van illegale druggebruikers, meer specifiek van stimulanten zoals cocaïne.
36
CONCLUSIE Bij bepaalde groepen jongeren wordt cocaïne meer aanvaard dan bij anderen. De prevalentie is vooral hoog bij twintigers in de uitgaanssetting. Daarom werd binnen deze masterproef de focus gelegd op jonge recreatieve cocaïnegebruikers. Problematisch is dat deze jongeren op termijn een gebruikspatroon kunnen ontwikkelen waarbij men grotere risico’s loopt op gezondheidsproblemen, ongelukken, verwondingen of risico’s geassocieerd met meer problematisch gebruik. Harm reduction kan voor deze jonge recreatieve cocaïnegebruikers effectief zijn bij het beperken van druggerelateerde schade. Harm reduction-strategieën worden door de participanten belangrijk geacht. Hoewel de kennis over harm reduction-strategieën soms vaag en onvolledig is, heeft het merendeel van de participanten wel een basiskennis. Toch blijkt dat kennis over dergelijke strategieën niet vanzelfsprekend leidt tot het toepassen ervan. Uit dit onderzoek blijkt dat meer informatie vooral nodig is over hoe men een nieuwe soort cocaïne kan testen en op welke wijze men de neus kan spoelen. Meer bewustmaking is vooral nodig over de noodzaak van voldoende maar vooral ook gezond te eten, het gebruik ook op de avond zelf te beperken, gebruik te maken van eigen materiaal, nieuwe soorten cocaïne te testen en niet te combineren met andere drugs en alcohol. Deze strategieën worden door de participanten onvoldoende toegepast. Hulpverlening moet informatie en advies meegeven die aansluit bij de leefwereld van deze jonge recreatieve cocaïnegebruikers. Gecontroleerd gebruik kan geaccepteerd worden, maar tegelijk moeten de grenzen van dit gebruik worden gekaderd. Deze grenzen moeten aan de hand van concrete voorbeelden en anekdotes van cocaïnegebruikers verduidelijkt worden en verbonden worden met concrete harm reduction-strategieën. Onderling leren van elkaar moet daarbij worden gestimuleerd. Onderstaand citaat illustreert waar dit onderzoek naar streeft: “Ik ben daar naar mijn vrienden toe de zagende pusher in, van ‘ge gaat toch eten, al is het
maar één iets, dat er toch iets in uw maag zit’.” (respondent 7)
37
BRONNEN Agrawal, A., & Lynskey, M. T. (2008). Are there genetic influences on addiction: Evidence from family, adoption and twin studies. Addiction, 103, 1069–1081. doi: 10.1111/j.1360-0443.2008.02213.x Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 179-211. Alcoholics Anonymous. (2001). Alcoholics Anonymous: The story of how many thousands of men and woman have recovered from alcoholism (4th ed.). New York City: Alcoholics Anonymous World Services, Inc. Amato, L., Davoli, M., Perucci, C., Ferri, M., Faggiano, F., & Mattick, R. (2005). An overview of systematic reviews of the effectiveness of opiate maintenance therapies: available evidence to inform clinical practice and research. Journal of Substance Abuse Treatment, 28, 321-329. American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Publishing. American
Psychological
Association.
(n.d.).
Addictions.
Retrieved
from
http://www.apa.org/topics/addiction/ Anthony, J. C., Warner, L. A., & Kessler, R. C. (1994). Comparative epidemiology of dependence
on tobacco, alcohol, controlled substances, and inhalants: Basic
findings from the National Comorbidity Survey. Experimental and Clinical Psychopharmacology, 2, 244-268. Baarda, D., de Goede, M., & Teunissen, J. (2005). Basisboek Kwalitatief onderzoek Handleiding
voor
het
opzetten
en
uitvoeren
van
kwalitatief
onderzoek.
Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Blackman, S. (2010). Youth subcultures, normalisation and drug prohibition: The politics of contemporary crisis and change? British Politics, 5, 337–366. doi: 10.1057/bp.2010.12 Boyd, S., Johnson, J. L., & Moffat, B. (2008). Opportunities to learn and barriers to change: Crack cocaine use in the Downtown Eastside of Vancouver. Harm Reduction Journal, 5, 1-12. doi:10.1186/1477-7517-5-34 Budd, J. W., & Bhave, D. (2008) Values, ideologies, and frames of references in industrial relations. In P. Blyton, N. Bacon, J. Fiorito, & E. Heery (Eds.), The SAGE handbook of industrial relations (92-112). London: Sage. 38
Decorte, T. (2001). Drug users’ perceptions of ‘controlled’ and ‘uncontrolled’ use. International Journal of Drug Policy, 12, 297-320. pii: S0955-3959(01)00095-0 Decorte, T. (2000). The taming of cocaine: Cocaine use in European and American cities. Brussels: VUB University Press. Des Jarlais, D. C., McKnight, C., Goldblatt, C., & Purchase, D. (2009). Doing harm reduction better: Syringe exchange in the United States. Addiction, 104, 1441–1446. doi:10.1111/j.1360-0443.2008.02465.x De Sleutel. (2006). EuropASI-TDI, Teleform-versie. Retrieved from www.desleutel.org DiFranza, J. R., Ursprung, W. W. S., & Biller, L. (2012). The developmental sequence of tobacco withdrawal symptoms of wanting, craving and needing. Pharmacology, Biochemistry and Behavior, 100, 494-497. doi: 10.1016/j.pbb.2011.10.018 Duff, C. (2005). Party drugs and party people: Examining the ‘normalization’ of recreational drug use in Melbourne, Austraila. International Journal of Drug Policy, 16, 161-170. doi: 10.1016/j.drugpo.2005.02.001 European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA). (2013). Europees drugs rapport: Trends en ontwikkelingen 2013. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie. European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA). (2010). Harm reduction: Evidence, impacts and challenges. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie. European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA). (2012). National report (2011 data) to the EMCDDA by the Reitox National Focal Point. Brussel: Reitox. European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA). (2000). Understanding and response to drug use: the role of qualitative research. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie. Festinger, L. (1957). A theory of cognitive dissonance. Stanford, CA: Stanford University Press. Frykholm, B., Gunne, L. M., & Huitfeldt, B. (1976). Prediction of outcome in drug dependence. Addictive Behavriors, 1, 103-110. Fanton, M. C. , Azzollini, S. C. , Ayi, J. A., Sio, A. G. , & Mora, G.E. (2013). Perception of control over cocaine use and stages of change. Psychology of Addictive Behaviors, 27, 841-847. doi: 10.1037/a0033437 39
Fitsgerald, R., Mazerolle, L., & Mazerolle, P. (2013). Drug normalisation and Australian youth: Group differences in the social accommodation of drug use. Journal of Youth Studies, 16, 901-915. doi: 10.1080/13676261.2013.763920 George, O., & Koob, G. F. (2011). Craving, context and the cortex. Nature Neuroscience, 14, 1-5. doi: 10.1038/nn.2787 Global Drug Survey. (2014). The Global Drug Survey 2014 findings. Retrieved from http://www.globaldrugsurvey.com/facts-figures/the-global-drug-survey-2014-findings/ Global
Drug
Survey.
(2014).
The
Highway
Code.
Retrieved
from
http://www.globaldrugsurvey.com/brand/the-highway-code/ Goethals, J., & Pauwels, L. (2008). Kwantitatieve en kwalitatieve criminologische onderzoeksmethodes: een introductie, Criminologische Methodesreeks Deel I. Leuven/Gent: Acco. Goldstein, R. Z. (2014). Abnormalities in reward processing in drug addiction: Lessons from neuropsychology
and
neuroimaging
studies.
Berlin:
Springer-Verlag.
doi
10.1007/978-3-642-40384-2_23 Grund, J. P. C. (1993). Drug use as a social ritual: Functionality, symbolism and determants of self-regulation. Masterproef Erasmus Universiteit Rotterdam. Guion, L. A., Diehl, D. C., & McDonald, D. (2011). Conducting an in-depth interview. University of Florida: IFAS Extension. Harm Reduction International. (2010). What is Harm Reduction? A position statement from the International Harm Reduction Association. Londen: International Harm Reduction Association. Harm Reduction International. (n.d.). About. Retrieved from http://www.ihra.net/about Hoyer, W. D., & MacInnis, D. J. (2010). Consumer behaviour (5th ed.). China: Cengage Learning. Ilse, J., Prinzleve, M., Zurhold, H., & Haasen, C. (2006). Cocaine and crack use and dependence in Europe: Experts view on an increasing public health problem. Addiction Research & Theory, 14, 437-452. doi: 10.1080/16066350500527797 Kemmesies, U. (2000). How to reach the unknown: The snowball sampling technique. Understanding and responding to drug use: the role of qualitative research, 4, 265271. Kerssemakers, R., Van Meerten, R., Noorlander, & Verveacke, H. (2008). Drugs en alcohol: Gebruik, misbruik en verslaving. Houten: Bohn Stafflue van Loghum. 40
Leshner, A. I. (1997). Addiction is a brain disease, and it matters. Science, 278, 45-47. McKeganey, N. (2006). The lure and the loss of harm reduction in UK drug policy and practice.
Addiction
Research
and
Theory,
14,
557-588.
doi:
10.1080/16066350601002369 McLellan, A. T., Cacciola, J. S., & Alterman, A. I. (2004). Commentaries on Mäkelä. The ASI as a still developing instrument: Response to Mäkelä. Addiction, 99, 411-418. doi: 10.1111/j.1360-0443.2004.00700.x Parker, H. (2005). Normalization as a barometer: Recreational drug use and the consumption of leisure by younger Britons. Addiction Research and Theory, 13, 205-215. doi: 10.1080/16066350500053703 Parker, H., & Egginton, R. (2002). Adolescent recreational alcohol and drugs careers gone wrong: Developing a strategy for reducing risks and harms. International Journal of Drug Policy, 13, 419-432. Parker, H., Williams, L., & Aldridge, J. (2002). The normalization of ‘sensible’ recreational drug use: Further evidence from the North West England longitudinal study. Sociologie, 36, 941-964. doi: 10.1177/003803850203600408 Poland, J., & Graham, G. (2011). Addiction and responsibility. United States: Massachusetts Institute of Technology. Prins, E. H. (1995). Maturing Out: An empirical study of personal histories and processes in hard-drug addiction. Masterproef Erasmus University Rotterdam. Riley, S., James, C., Gregory, D., Dingle, H., & Cadger, M. (2001). Patterns of recreational drug use at dance events in Edinburgh, Schotland. Addiction, 96, 1035-1047. doi: 10.1080/09652140120053093 Rodenburg, G., Spijkerman, R., van den Eijnden, R., & van de Mheen, D. (2007). Nationaal prevalentie onderzoek middelenmisbruik 2005. Den Haag: Basement Grafische Productie. Rosiers, J. (2013). Uitgaansonderzoek 2012. Retreived from http://www.vad.be/alcohol-enandere-drugs/onderzoek/uitgaansonderzoek.aspx Rubin, H. J., & Rubin, I. S. (2012). Qualitative interviewing: The art of hearing data (3th ed.). United States: SAGE Publications, Inc. Schuckit, M. A. (2006). Drug and alcohol abuse: A clinical guide to diagnosis and treatment (6th ed.). New York, NY: Springer Science+Business Media, Inc.
41
Shildrick, T. (2002). Young people, illicit drug use and the question of normalization. Journal of Youth Studies, 5, 35-48. doi: 10.1080/13676260120111751 Sommer, A., Dekkers, A., & Vanderplasschen, W. (2013). De weg naar herstel. (Ex) alcoholverslaafden aan het woord. Verslaving, 9, 51-66. Stevens, L., Verdejo-García, A., Goudriaan, A. E., Roeyers, H., Dom, G., & Vanderplasschen, W. (2014). Impulsivity as a vulnerability factor for poor addiction treatment outcomes: A review of neurocognitive findings among individuals with substance use disorders. Journal of Substance Abuse Treatment, 47, 58-72. doi: 10.1016/j.jsat.2014.01.008 The Writing Lab, The OWL at Purdue, & Perdue University. (1995-2015). APA Style. Online Writing Lab. Retrieved from https://owl.english.purdue.edu/owl/resource/560/06/ Van den Brink, W. (2005). Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte. Verslaving: Tijdschrift over Verslavingsproblematiek, 1, 3-14. Van den Brink, W. (2014). Verslavingsgedrag van DSM-IV naar DSM-5. Tijdschrift voor psychiatrie, 56, 206-210. Van den Brink, W., & Schippers, G. M. (2008). Verslaving en verslavingszorg. Tijdschrift voor psychiatrie, 50, 91-97. Van der Poel, A., Rodenburg, G., Dijkstra, M., Stoele, M., & Van de Mheen, D. (2009). Trends, motivations and settings of recreational cocaine use by adolescents and young adults in the Netherlands. International Journal of Drug Policy, 20, 143–151. doi: 10.1016/j.drugpo.2008.02.005 Van Havere, T., Vanderplasschen, W., Broekaert, E., & De Bourdeaudhui, I. (2009). Gender and age: Party drugs. The influence of age and gender on party drug use among young attending dance events, clubs, and rock festivals in Belgium. Substance Use & Misuse, 44, 1899-1915. doi: 10.3109/10826080902961393 Van Hecke, A. (2012). Onderzoek van fatale gevallen gerelateerd aan het gebruik van cocaïne. Review in het arrondissement Gent tussen 1980 en 2010. Masterproef Universiteit Gent. Vanderplasschen, W., Van Havere, T., & Winstock, A. (2014). Global drug survey 2014 conducted in partnership with global media partners including De Morgen and studio Brussel from Belgium [PowerPoint slides]. Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. (2014). Dossier Harm Reduction. Brussel: F. Matthys.
42
Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. (2014). Factsheet cocaïne. Retrieved from http://www.vad.be/alcohol-en-andere-drugs/onderzoek/factsheet-cijfers.aspx Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. (2003). Harm reduction – basisinfo: dossier. Brussel: S. Ansoms. Waldorf, D., & Biemacki, P. (1979). Natural recovery from heroin addiction: A review of the incidence
literature.
Journal
of
drug
issues.
Retrieved
from
http://www.drugtext.org Waldorf, D., Reinarman, C., Murphy, S. (1991). Cocaine changes: The experience of using and quitting. Philadelphia: Temple University Press. Watson, R. (2007). Cocaine use rises in Europe while popularity of cannabis reaches a plateau or
is
failing.
British
Medical
Journal,
335,
1117.
doi:
10.1136/bmj.39412.365718.DB WHO, UNODC, UNAIDS. (2012). WHO, UNODC, UNAIDS Technical guide for countries to set targets for universal access to HIV prevention, treatment and care for injecting drug users. Geneva: World Health Organization. Williams, L., & Parker, H. (2001). Alcohol, cannabis, ecstasy and cocaine: Drugs of reasoned choice amongst young adult recreational drug users in England. Journal of Drug Policy, 12, 397-413. Wilson, H., Bryant, J., Holt, M., & Treloar, C. (2010). Normalisation of recreational drug use among young people: Evidence about accessibility, use and contact with other drug users. Health Sociology Review, 19, 164-175. Winstock, A. R., Griffiths, P., & Stewart, D. (2001). Drugs and the dance music scene: A survey of current drug use patterns among a sample of dance music enthusiasts in the UK. Drug and Alcohol Dependence, 64, 9-17. doi: S0376-8716(00)00215-5 Zinberg, N. E. (1984). Drug, set, and setting: The basic for controlled intoxicant use. Binhamton: Vail-Ballou Press.
43
BIJLAGEN Bijlage 1: Topiclijst
Context en evolutie middelengebruik:
Eerste keer cocaïnegebruik (leeftijd, motivatie/functie, context, …) Evolutie cocaïnegebruik na eerste keer (hoeveelheid, motivatie/functie, context, …) Combinatie met andere middelen (aard middel, hoeveelheid, …)
Sociaal netwerk:
Vrienden (op de hoogte?, reactie druggebruik, …) Gezin (op de hoogte?, reactie druggebruik, …) Netwerk waarmee cocaïne wordt gebruikt (kenmerken, aantal, …)
Positieve en/of negatieve gevolgen:
Positieve gevolgen (bv. rechtstreeks effect van cocaine, lichamelijke gezondheid, arbeid, opleiding, inkomen , justitie, politie, sociaal netwerk , psychologisch/emotioneel welbevinden) Negatieve gevolgen (bv. rechtstreeks effect van cocaine, lichamelijke gezondheid, arbeid, opleiding, inkomen , justitie, politie, sociaal netwerk , psychologisch/emotioneel welbevinden)
Kennis en toepassing harm reduction-strategieën:
Voorkennis: welke strategieën zijn reeds gekend? Voldoende water drinken tijdens gebruik Het gebruik beperken Een nieuwe soort eerst testen Cocaïne vermijden wanneer men depressief en/of angstig is Regelmatig slapen na gebruik Voldoende eten Fysieke activiteiten even onderbreken Gebruik van andere stimulanten vermijden Minder dan zes alcohol-eenheden consumeren
Neus proper maken na gebruik Minder dan 2 dagen na elkaar gebruiken Eigen materiaal gebruiken Poeder fijnhakken
44
Bijlage 2: Informed consent
Informed consent Ik ondergetekende, .........................................................................., verklaar hierbij dat ik, als participant aan het onderzoek van de vakgroep Orthopedagogiek (Universiteit Gent )in functie van de masterproef van Lieze Degryse: (1) de informatiebrief heb gelezen. Die geeft uitleg over de aard van de vragen, taken, opdrachten en stimuli die tijdens het onderzoek zullen worden aangeboden. Op elk ogenblik wordt me de mogelijkheid geboden om bijkomende informatie te verkrijgen. (2) totaal vrijwillig deelneem aan het onderzoek. (4) de toestemming geef aan de proefleiders om mijn resultaten op anonieme wijze te bewaren, te verwerken en te rapporteren. (5) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment stop te zetten. (6) ervan op de hoogte ben dat ik een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan krijgen.
Gelezen en goedgekeurd te ................................ (plaats) op ................................ (datum)
Handtekening van participant: ……………………………………….
Handtekening van onderzoeker: ……………………………………
45
Bijlage 3: Informatiebrief
Informatiebrief Beste deelnemer, Vooreerst mijn dank voor uw interesse om deel te nemen aan dit onderzoek. Deze studie/masterproef kadert binnen mijn studies Orthopedagogiek aan de Universiteit van Gent. In kader van deze masterproef wordt nagegaan hoe jonge recreatieve cocaïnegebruikers omgaan met de schade die cocaïnegebruik met zich mee kan brengen. Meer concreet wordt nagegaan welke harm reduction-strategieën cocaïnegebruikers reeds kennen en welke ook effectief gebruikt worden om schade van het gebruik te beperken. Daarnaast wordt ook in kaart gebracht welke strategieën het belangrijkst worden geacht door de gebruiker en waarom. De opzet van deze masterproef is om informatie te verschaffen bij jongeren die recreatief cocaïne gebruiken omtrent harm reduction-strategieën om zo hulpverlening beter te laten aansluiten bij hun doelpubliek. Als eindresultaat wil deze masterproef praktische aanbevelingen formuleren ter ondersteuning van harm reduction-initiatieven gericht op jonge recreatieve cocaïnegebruikers. Om deel te nemen aan het onderzoek, wordt van u het volgende verwacht: Een gesprek van ongeveer een uur op een plaats naar eigen keuze. Hierin worden vragen gesteld over uw druggebruik en over hoe u omgaat met de schade die het gebruik van cocaïne kan toe richten. U krijgt geen financiële vergoeding voor uw deelname. Alle gegevens van het onderzoek zullen op anonieme wijze worden verwerkt. Voor vragen en/of opmerkingen ben ik beschikbaar via onderstaande contactgegevens. Bedankt voor uw medewerking Lieze Degryse Student Orthopedagogiek Universiteit Gent Email:
[email protected] Gsm: 0497/75.13.22
46
Bijlage 4: Samenvatting resultaten
Context en evolutie De eerste keer dat men cocaïne gebruikt, is vaak met vrienden thuis of tijdens het uitgaan. Het wordt die eerste keer dan ook vooral aangeboden door vrienden. Men gebruikt de eerste keer cocaïne omwille van verschillende redenen: uit nieuwsgierigheid, omdat men wil ontnuchteren, iets nieuws wil proberen of wil experimenteren, of gewoon door de aanwezigheid ervan. Het verdere gebruikspatroon kent vaak heel wat ups en downs. Ook na die eerste keer gebruikt men cocaïne vooral graag thuis met vrienden (eventueel voor het uitgaan) of tijdens het uitgaan. Bij niemand van de participanten is cocaïne de enige drug die wordt genomen, vaak wordt dan ook geëxperimenteerd en gecombineerd met andere middelen. Opvallend is dat de meeste participanten vertellen dat minstens een van hun ouders op de hoogte is van het cocaïnegebruik. Geen van deze ouders ontvangt het nieuws dat hun zoon of dochter cocaïne gebruikt hartelijk, maar de meesten reageren niet volledig negatief. Bijna alle respondenten geven ook een reden waarom hun ouder(s) er niet volledig negatief op reageren. Dat gaat van ouders die begrip hebben voor de situatie waar zoon of dochter in zit, tot zien dat zoon of dochter nog steeds goed bezig is in het leven. Alle participanten geven aan een goede vriendengroep te hebben of toch zeker enkele goede vrienden te hebben waar ze op kunnen rekenen. Vaak bestaat de vriendengroep voor het grootste deel uit mensen die zelf cocaïne gebruiken. Onder vrienden die cocaïne gebruiken zijn er verschillende reacties over het gebruik: ze zijn niet veroordelend tegenover elkaar, ze zitten een beetje in dezelfde spiraal en gaan elkaar wel steunen, en een enkele keer wordt vermeld dat men toch wat beschaamd is tegenover elkaar. Vrienden beïnvloeden het verdere cocaïnegebruik op zowel positieve als negatieve manier. Participanten omschrijven hun vriendengroep die drugs gebruiken met volgende terugkomende woorden: open-minded, sociaal, creatief/artistiek, open en feestgangers. De meest vermelde positieve gevolgen van cocaïne verwijzen naar het verhogen van zelfvertrouwen, (terug) energie krijgen, socialer zijn en een opgewekt gevoel hebben. Voorbeelden van andere positieve gevolgen die participanten ervaren zijn beter kunnen focussen, meer op het gemak zijn, lichamelijk opgepept zijn, meer durven, gezelligheid, gelukkig zijn en nog steeds normaal kunnen functioneren. De ervaren negatieve gevolgen waren minder gelijkaardig bij de participanten dan de positieve. Hoewel heel wat uiteenlopende antwoorden gegeven werden, kwamen toch een paar zaken meerdere keren aan bod. Vooral volgende negatieve gevolgen werden benoemd: cocaïne is duur,het is nadelig voor de neus en je hebt er een psychische afkick van. Toch bemerken velen dat men weinig last heeft van die afkick en dat het minder hevig is dan bij alcohol of andere drugs.
47
Harm reduction-strategieën De kennis over harm reduction-strategieën onder de participanten is algemeen vrij goed. Men weet wat men kan doen om de schade van de cocaïne te beperken, echter staat men er vaak onvoldoende bij stil. Het interview op zich was voor sommige participanten reeds een stimulatie om (weer) meer stil te staan bij hun cocaïnegebruik. Hoewel niet iedereen zomaar strategieën kan opnoemen om schade te beperken, wordt vaak bij het overlopen van de strategieën van de Global Drug Survey (2014) toch opgemerkt dat men meer kennis had hierover dan men voordien zelf dacht. Hoewel deze kennis algemeen vrij goed en correct is, is deze zelden volledig. Participanten denken bij harm reductionstrategieën vooral aan het gebruik van eigen gerief, voldoende water drinken, kuisen of spoelen van de neus en het gebruik beperken tot bepaalde gelegenheden of momenten (bijvoorbeeld tijdens het uitgaan of in het weekend). Meer informatie is nodig over hoe men een nieuwe soort cocaïne kan testen en op welke wijze men de neus kan spoelen. Hoewel er geen frappante verschillen zijn omtrent de kennis van harm reduction-strategieën onder de gebruikers, valt tijdens de gesprekken wel op dat de ene gebruiker er meer mee bezig is dan de andere. Sommige participanten bemerken dat de strategie op zich wel belangrijk is, maar dat men er zelf geen rekening mee houdt, vaak omdat met het moeilijk vindt, maar soms ook omdat men gewoon geen zin heeft er rekening mee te houden. Het toepassen van harm reduction-strategieën blijkt dus toch niet hetzelfde te zijn als het kennen van die strategieën. Daarnaast gaf men ook vaak aan dat men het bij de ene persoon belangrijker vindt dat een bepaalde strategie wordt toegepast, dan bij een ander persoon. De ene kan beter tegen sommige dingen dan de ander, zo redeneert men. Bij enkele strategieën is men er eerder onbewust dan bewust mee bezig. Er wordt pauze genomen tijdens het dansen, omdat men bijvoorbeeld buiten gaat roken. De meer ‘vanzelfsprekende’ strategieën waar men vaak eerder onbewust mee bezig zal zijn, zijn voldoende water drinken, regelmatig slapen, voldoende eten en fysieke activiteiten even onderbreken. Ook het fijnhakken van poeder aanschouwt men als een vanzelfsprekende strategie. Opvallend is ook dat de strategieën die men op de avond zelf moet toepassen moeilijker worden geacht dan de strategieën die bijvoorbeeld de volgende dag kunnen worden toegepast. Zo zal beperken van het gebruik op de avond zelf moeilijker zijn dan het gebruik beperken naar aantal dagen toe. Ook voldoende eten en regelmatig slapen zijn strategieën waar men eerder achteraf een soort inhaalbeweging voor zal doen. Meer bewustmaking is nodig over de noodzaak van voldoende maar vooral ook gezond te eten, de combinatie met andere stimulanten en alcohol, het gebruik ook op de avond zelf te limiteren, het gebruiken van eigen gerief en het testen van nieuwe soorten cocaïne, want deze strategieën worden nog onvoldoende toegepast. Voor het toepassen van de strategieën valt op dat men vaak onder invloed van vrienden strategieën al dan niet gaat toepassen. Een van de participanten vertelt standaard een grote fles water bij te hebben om te delen met vrienden. Een ander zorgt dat er fruit aanwezig is en zal vrienden stimuleren daarvan te eten. Nog anderen geven tips aan elkaar, bijvoorbeeld dat men best de neus spoelt. 48